Inhoud

BD.8803 Het uitgieten van de geest over de discipelen en ook nu
BD.8806 De kennis van de oerschuld is nodig om het verlossingswerk te begrijpen
BD.8812 Waar is God (Ongeval in Keulen en vraag)
BD.8814 Het blootleggen van dwaalleren is Gods wil
BD.8815 De voorloper
BD.8818 De strijd tegen de dwaling
BD.8819 Wie gelooft er aan de lange ontwikkelingsgang als wezen over de aarde?
BD.8822 Het corrigeren van dwaalleren
BD.8824 De instelling van andere religies tegenover Jezus Christus
BD.8825 Vervollediging van de “yogi-kennisgeving”
BD.8826 Geestelijke boodschappen moeten getuigen van Jezus Christus als Verlosser
BD.8829 Schijngodsdienst
BD.8830 God wil dat Zijn woord anders wordt opgevat
BD.8832 De opdracht om de dwaalleren te bestrijden
BD.8835 Over het “spreken in tongen”
BD.8836 Handelingen der apostelen 7: 55-56
BD.8838 Zijn de scheppingen van geestelijke of van materiële aard? – Onderscheid tussen de hemellichamen
BD.8839 Ware verkondigers van de leer van Christus
BD.8840 Onbekende vliegende objecten
BD.8842 Studie is geen garantie voor geestelijk weten
BD.8843 Rekenschap afleggen – De verbreiding is dringende noodzaak
BD.8844 Vragen over Rassen – De leren van de herbelichaming
BD.8845 Het uitleggen van het goddelijke woord
BD.8849 De heiligen der laatste dagen
BD.8850 De vrije wil moet de waarheid aannemen
BD.8851 Het afwijzen van het goddelijke woord
BD.8852 Kan de mens voor een ander in de plaats lijden?
BD.8858 Een grote dwaling wordt rechtgezet
BD.8859 Een grote dwaling wordt rechtgezet (voortzetting van BD.8858)
BD.8860 Een grote dwaling wordt rechtgezet (voortzetting van BD.8859)
BD.8861 Een grote dwaling wordt rechtgezet (voortzetting van BD.8860)
BD.8862 Een grote dwaling wordt rechtgezet (voortzetting van BD.8861)
BD.8863 Hoe is het kwade ontstaan?
BD.8865 Troostrijke woorden van de Vader
BD.8867 De overgrote genade van God is Zijn toespreken
BD.8868 Verschillen in rang van de geschapen wezens
BD.8872 “Ik wil u binnenleiden in de waarheid”
BD.8876 Een hernieuwd wijzen op het einde
BD.8877 Misvormde geestelijke leringen moeten worden gecorrigeerd
BD.8878 Uitleg van de scheppingshandeling – Over de wil van de wezens
BD.8880 Het afwijzen van de liefdeskracht was de “zonde”
BD.8882 Bij de vraag: Waar is het kwade van uitgegaan?
BD.8883 Bij de vraag: Waar is het kwade van uitgegaan? (voortzetting van BD.8882)
BD.8884 Bij de vraag: Waar is het kwade van uitgegaan? (voortzetting van BD.8883)
BD.8887 Wanneer en waarom werd het volmaakte onvolmaakt?
BD.8888 Het proces van de uitwisseling van liefdekracht
BD.8890 Hoe lang is de leer van Christus zuiver gebleven?
BD.8893 Jezus Christus moet door de mens worden erkend
BD.8898 God zelf volbracht het verlossingswerk
BD.8899 Het drukken en verspreiden van de openbaringen

                                 – * –

BD.8803
16 mei 1964

Het uitgieten van de geest over de discipelen en ook nu

Dat Ik bij u zal blijven tot aan het einde, heb Ik u beloofd. En mijn woord is waarheid. Ik heb hier echter een voorwaarde aan verbonden, dat u Mij zult moeten vragen, dat u het antwoordt zult willen hebben van Mij, van de eeuwige Waarheid. En daarom zult u zelf met Mij in verbinding moeten treden en u zult ontvangen wat u vraagt. Want het uitgieten van de geest is niet alleen door mijn discipelen ontvangen. Al deze voorrechten gelden voor de mijnen die met Mij in zo’n innige verbinding stonden, dat Ik ze dus net zo kon bedenken als mijn eerste discipelen. En dit werkzaam zijn bij de mijnen is als eenmalig voorgesteld. Er is gewag van gemaakt als alleen geldig voor mijn eerste leerlingen en als eenmalige gebeurtenis. En bijgevolg is van het “werkzaam zijn van mijn geest” in de mens geen kennis genomen. En juist dit werkzaam zijn van mijn geest in de mens is het, waardoor Ik als uw God en Schepper word onderkend. Want juist dat brengt de verbinding tot stand tussen Mij en de mensen. Ik heb alleen een hart nodig dat voor de stroom van mijn liefdeskracht ontvankelijk is, waarin Ik binnen kan stromen om Mij nu daarin te openbaren.

En mijn openbaringen zijn het diepste weten over dat wat u was ontgaan. U zult weer te weten moeten komen wat u was, wat u bent en weer zult moeten worden. U moet daarover kennis ontvangen en dus moet het licht worden rondom u. Ik kon mijn geest uitgieten over mijn discipelen, omdat dezen helemaal met Mij waren verbonden. Omdat ze aan alle voorwaarden voldeden die voor het werkzaam zijn van mijn geest in hen vereist waren en omdat Ik tevoren het verlossingswerk voor hun oerschuld heb volbracht. Toen waren mijn leerlingen van mijn geest vervuld en in mijn opdracht spraken ze nu uit, wat Ik zelf tot hen sprak. Ze konden nu onderrichten in mijn opdracht en de mensen mijn evangelie prediken. En zo zal Ik bij u blijven tot aan het einde, want Ik voer ten hemel en wilde u toch alleen mijn aanwezigheid te kennen geven. En deze zult u steeds weer moeten ondervinden. En u zult niet moeten menen dat u verlaten bent, want mijn geest is voortdurend onder u die innig met Mij verbonden bent. Ik wil u onderrichten en uw kennis vergroten, zodat u met recht zult kunnen zeggen: “Gods geest werkt in mij.” En Ik kan u alleen in de waarheid onderrichten, zoals Ik het heb beloofd met de woorden: “Ik wil u bekend maken met de waarheid en u aan datgene herinneren wat Ik u heb gezegd”.

Amen

BD.8806
26 mei 1964

De kennis van de oerschuld is nodig om het verlossingswerk te begrijpen

U mensen ontbreekt de kennis over de val door de oerzonde. Daarom beschouwt u het verlossingswerk van Jezus Christus ook alleen maar als een verzoeningswerk voor uw menselijke schuld. Ja, u betwist Hem het werk van verlossing omdat, zoals u gelooft, ieder zijn schuld tot de laatste cent betalen moet. Zou het alleen de schuld zijn die u als mens op u geladen heeft, dan zou deze mening te begrijpen zijn. Maar het gaat om de grote oerschuld, om de afval der geesten van Mij. Een schuld die u nooit zou kunnen aflossen en dus ook geenszins ontkend kan worden, die de aanleiding is voor het ontstaan van de gehele materiële schepping en die reden is voor mijn menswording in Jezus.

De aanleiding tot deze afval van Mij was dat de geschapen wezens Mij niet konden zien, en daarom maakte Ik Mij zichtbaar in Jezus. Wie alleen maar de vroegere zondeval van de eerste mensen laat gelden, die zal het ongelooflijk voorkomen dat voor deze zonde een Verlosser nodig geweest is. Hij zal er altijd aan vasthouden dat de mensheid niet gestraft kon worden voor een zonde die zij niet begaan had. Zodoende zouden ook de zonden die de mens als zodanig begaat wel een vergrijp tegen mijn liefde zijn, die zij echter niet beseffen in de toestand van hun lichtloosheid – die pas het gevolg van deze grote oerzonde is geweest. Deze zonde verklaart echter alles. En zolang de mensen niets weten over deze gebeurtenis van de afval der geesten, valt het hun ook zwaar in een goddelijke Verlosser te geloven, die ter wille van deze schuld die Hij zelf op zich genomen heeft, aan het kruis is gestorven onder grote smarten en pijn, om Mij het zoenoffer aan te bieden. Daarom moet ook elke leer die de goddelijke Verlosser ontkent, die dus het verlossingsprincipe verloochent, afgewezen worden als dwaalleer, ook al wordt Jezus’ werkzaamheid als Verbreider van de goddelijke liefdeleer benadrukt. Het gaat om de verlossing van de oerschuld die alleen Ik zelf in de mens Jezus volbrengen kon, wat voor u mijn menswording in Hem verklaarbaar maakt. Want Ik zelf ben een Wezen dat geen van mijn schepselen zou kunnen aanschouwen zonder te vergaan.

Wilde Ik dus dat u zich van Mij een zichtbare voorstelling kon maken, dan moest dat in de vorm van een aan u gelijk wezen geschieden, dat voor u de mens Jezus was. Het is dus op de eerste plaats nodig het verloop te kennen van de afval van de wezens van Mij, om dan ook de toedracht van de schepping van de zichtbare wereld te begrijpen. Dan is ook de altijddurende strijd tussen licht en duisternis te begrijpen en het optreden van een Redder der mensheid in Jezus Christus, een niet gevallen oergeest, in wie Ik zelf Mij belichaamd heb omdat u zich van de alles voortbrengende Kracht geen enkele voorstelling kon maken. En daarom kunt en moet u een Verlosser erkennen die ter wille van de schuld van allen aan het kruis is gestorven en ook voor u mensen om vergeving van uw schuld heeft gevraagd. Die vergeving kan u echter niet zomaar toevallen, maar u moet Hem zelf daarom hebben gevraagd, omdat de val in vrije wil is geschied en nu de terugkeer tot Hem ook in vrije wil moet plaatsvinden. Dat nu een ernstig naar volmaaktheid strevend mens, naast de oerschuld, ook de zonden als mens vergeven worden, lijdt geen twijfel. Want alle schuld wordt gedelgd en de vergeving is zodoende verzekerd.

Daar Jezus echter zelden als Verlosser erkend wordt omdat veel dwaalleren Hem alleen als verheven mens en als een opgeklommen meester zien, niet echter mijn menswording in Hem willen erkennen, vragen zij Hem ook niet om vergeving van al hun zonden. Want er is maar Een die hen kan bevrijden van hun grote schuld, slechts Een heeft de Macht alle schuld in het zand te schrijven, en dat is Jezus Christus, in wie Ik zelf mens ben geworden.

Amen

BD.8812
15 juni 1964

Waar is God (Ongeval in Keulen en vraag)

Ik wil u zelf het antwoord geven op de vraag, waarom Ik het heb toegelaten dat u zo getroffen werd door kommer en leed, door zorgen en noden, waarin ook u door dit gebeuren werd geplaatst: u bent niet in staat mijn liefde daarin te herkennen en toch beweegt overgrote liefde voor u mensen Mij, hoewel Ik het werkzaam zijn van een mens niet heb verhinderd die in opdracht van mijn tegenstander een daad verrichtte die diepste leed over de mensen bracht. Maar u allen waardeert het leven op aarde aards te hoog. U allen weet niet dat dit aardse leven u alleen gegeven is tot beproeving van uw wil, dat het als het ware een laatste pleisterplaats is van een eindeloos lange weg over de aarde die u zult moeten afleggen en dat na beëindiging ervan, u volledig vrij van elke materiële boei het geestelijke rijk binnen zult kunnen gaan. Maar voor u is dit aardse leven het voornaamste. U leeft het alleen ter wille van het aardse bestaan zelf. U denkt er niet aan of u uw wil juist beproeft, of u de verplichtingen nakomt die Ik aan u stel, vooral wanneer u uiterlijke gebruiken uitoefent die voor mijn ogen geen waarde hebben. Daarom verhinderde Ik niet de daad van diegene die in opdracht van mijn tegenstander handelde, van het effect bewust dat de aandacht van veel mensen erop gericht zou worden, wat al uit de vraag is op te maken: “Hoe kon Ik dit toelaten?”

U zult levend moeten worden in het geloof, aan een dood geloof beleef Ik geen genoegen. Maar u leeft gedachteloos voort, u zoekt niet naar de waarheid die u alleen vrij kan maken. Maar nu is het moeilijk u duidelijk te maken in hoeverre een mens zich door ongewone nood kan zuiveren en hoe weinig tijd u allen nog rest om deze reiniging van uw ziel te bereiken. Er kan u mensen, die nog helemaal niets weten over de reden van uw menszijn op deze aarde, ook niet duidelijk worden gemaakt welke grote schuld u eens op u had geladen en dat u daarom ook de weg naar Jezus Christus zult moeten vinden om van deze schuld vrij te worden. Dat u echter, zoals u nu voortleeft, geen weten over Diens verlossingswerk bezit, dat u wel aanneemt wat er van u gevraagd wordt te geloven, maar dat dit geen levend geloof is, een geloof waarvan Ik zelf heb gezegd dat u dan niet meer zult kunnen sterven, dat u door Hem zelf verlost zult worden omdat Hij alle schuld op zich heeft genomen, omdat Ik zelf in Hem mens ben geworden en de schuld dus voor u tenietdeed.

Ik moet u allen toeroepen door zulke gebeurtenissen. Maar geloof het, die daardoor getroffen zijn lijden niet in die mate zoals de medemensen het aannemen. Voor hen is mijn genade zeker, want ze zijn alleen het slachtoffer van verblind denken. Maar Ik spreek de mensen allen aan dat ze hun standpunt moeten innemen tegenover dat wat hun tot nu toe als waarheid werd voorgehouden. En die overleden zijn hebben hun leven gegeven en ze zullen ook hun loon ontvangen. Maar u die vraagt, waarom heeft God zo’n gebeuren toegelaten, houdt u zelf met de gedachten bezig en ontkent het bestaan van Mij niet, want al herkent u Mij ook niet als een God van liefde, zo weet u toch van een Macht boven u Die uw lot stuurt en uw levenseinde bepaalt. Maar geloof het, dat mijn liefde eindeloos is, dat ze alles omvat en geen van mijn schepselen vergeet en ook allen naar de eeuwige gelukzaligheid wil leiden. Maar welke middelen Ik ook gebruik, al komt het u nog zo wreed voor: Ik bereik het doel dat de ziel zich geheel zuivert en dat ze Mij daar eens dankbaar voor zal zijn in de eeuwigheid.

Zodra u uw aards bestaan als een doorgangsstation leert beschouwen en niet als doel op zichzelf, zult u ook mijn heersen en werkzaam zijn eerder begrijpen. U zult ook serieus in een voortleven van de ziel moeten geloven. En waar is dit geloof in waarheid nog aan te treffen? Voor u betekent het aards bestaan alles, u leeft het steeds met het oog op aardse successen. U leeft het leven niet ten volle doordat u voor uw ziel zorgt. En wat u ter wille van haar doet, zijn gebruiken en uiterlijkheden die geen enkel nut voor u hebben, want de innerlijke band met Mij ontbreekt. Maar wie deze heeft, zal ook niet vragen, maar zich berustend schikken in zijn lot. Hij zal innig tot Mij bidden om mijn hulp en zijn gebed zal luiden: “Vader, Uw wil geschiede”.

Amen

BD.8814
18 juni 1964

Het blootleggen van dwaalleren is Gods wil

Dat u de waarheid moet verbreiden is mijn wil, en daartoe behoort ook het onthullen van dwaalleren die mijn woord zijn binnengeslopen, wat echter niet anders kan geschieden dan er de zuivere waarheid tegenover te stellen. U moet uzelf steeds afvragen wie u de waarheid van datgene wat u als mijn leer wordt aangeboden, garandeert. U kunt niet eenvoudig woorden van mensen als waarheid aannemen, te meer daar u weet dat ook mijn tegenstander daarop in kan werken. En hij is er steeds op uit de mensheid in verwarring te brengen. U zult ook het juiste antwoord ontvangen als het u om de waarheid gaat, als u niet in dwaling wilt leven en Mij om ’n antwoord vraagt, dat Ik u dan zeker niet onthouden zal. Op de eerste plaats ga Ik u vertellen dat u een vrije wil bezit waar nooit ofte nimmer dwang op uitgeoefend mag worden. En Ik zal er u opmerkzaam op maken dat er door geen enkele zijde dwang op u kan worden uitgeoefend, noch door goede noch door boze zijde – maar ook, dat u zich moet verantwoorden hoe u deze wil gebruikt hebt. Bijgevolg is ook iedere leer die u onder dwang verplicht, als dogma, tot het aannemen ervan tegen mijn wil. U hebt de vrijheid zelf te beslissen wat u geloven wilt en geen mens kan u deze geloofsvrijheid besnoeien. U bezit ook het recht, de meest uiteenlopende geloofsrichtingen tegen elkaar af te wegen, zodat u uit alle geestelijke richtingen dat kunt aannemen wat u goeddunkt.

Steeds zal Ik dus die mensen aanspreken die naar de zuivere waarheid verlangen. Want al de anderen zijn niet geïnteresseerd. Het is hun onverschillig of hun de zuivere waarheid wordt aangeboden of niet. Zij nemen genoegen met de leerstellingen die van de kant van de mensen aan mijn evangelie werden toegevoegd. Die echter als totaal onzinnig herkend kunnen worden, als de mensen er zich mee bezig wilden houden. Mijn tegenstander heeft een heel stevig net geknoopt doordat hij de mensen tot gehoorzaamheid dwong, die iedere eigen mening over het geloof uitsluit, doordat niemand het waagt een eigen mening te hebben daar hij anders gelooft zich aan een grote zonde schuldig te maken. En het gaat er nu om hier mijn wil voorop te stellen en daarom dus maak Ik u op de vrije wil opmerkzaam, die u bijgevolg aan de kant moet zetten als u zich aan menselijke geboden onderwerpt.

Zo is u ook het werken van de geest in de mens onbekend het enige, middel om u in het bezit van de waarheid te stellen. U gelooft niet meer dat Ik zelf u de waarheid wil binnen leiden – en al de zo verkregen kennis wijst u af. En toch is deze kennis alleen de waarheid en legt iedere dwaalleer bloot. Maar zolang u zich nog aan een gebod dat overeenkomt met satans wens onderwerpt, zodat u niet vrij durft te kiezen voor een door u als juist ingeziene leerstelling, zolang u zich niet vrij kunt maken van iets wat Ik zelf nooit van u zou eisen, zolang bent u slaven en dus ook geheel onvrij. Want zelfs Ik zal geen mens dwingen de waarheid aan te nemen, die ze als zodanig niet herkent – omdat Ik de mens de vrije wil gegeven heb.

U brengt hier nu tegenin dat de mensen toch in een bepaalde gedachterichting opgevoed moeten worden, houd u zich dan aan de twee geboden die Ik zelf de mensen op aarde geleerd heb. Probeer hen alleen in de geboden van de liefde te onderwijzen, dan doet u alles wat de mens nodig heeft voor de voltooiing van zijn ziel. Want pas dan zal weer blijken wie de ernstige wil heeft in de liefde te leven. En deze zal dan ook het werken van mijn geest in zich ervaren. Hij zal dan zelf met de waarheid bekend worden gemaakt, met de kennis van de zin en het doel van de schepping, met de zin en de bedoeling van het aardse bestaan en voor alles met de reden en de betekenis van het verlossingswerk van Jezus Christus, zonder wie geen mens zalig kan worden.

U bent evenwel geen christenen met een levend geloof, christenen die leven in navolging van Jezus en die ten volle overtuigd zijn van de kracht van het verlossingswerk. Christenen die Ik tot mijn kerk kan rekenen en waarvan Ik zelf de Stichter ben. Anders zou u waarlijk ook de stem van mijn geest kunnen vernemen die u opheldering kan geven over de vele dwaalleren die er in de wereld te vinden zijn en waartegen Ik steeds weer ten strijde zal trekken. Want alleen de waarheid voert tot Mij en alleen door de waarheid kunt u zalig worden. Daarom zal Ik steeds weer mijn aanhangers op aarde de waarheid doen toekomen en hun gelijktijdig de opdracht geven haar in de wereld uit te dragen, want de mens moet in de waarheid wandelen – wil hij zalig worden.

Amen

BD.8815
19 juni 1964

De voorloper

Ook op deze vraag wil Ik u antwoord geven, want ze is zeer belangrijk, opdat u die mijn woord ontvangt, niet tot een verkeerd denken vervalt. Want er zijn velen die geloven zelf de lang verwachte voorloper te zijn die mijn komst moet aankondigen. Maar steeds weer zeg Ik u dat hij in de tijd van de antichrist zal komen, dat zijn optreden met het verschijnen van de antichrist zal samenvallen en dat u hem dan ook zult herkennen. Zijn optreden zal maar van korte duur zijn en hij zal verschijnen wanneer de mensen hem nodig hebben, wanneer zij zich troost en hulp willen verschaffen. U zult hem dus pas kunnen verwachten wanneer de laatste fase is aangebroken, wanneer de natuurcatastrofe voorbij is, wanneer zich een heerser op de troon gezet heeft die u duidelijk als de antichrist kunt herkennen, en hij de geloofsstrijd laat ontbranden. Pas dan zal mijn roepende op de voorgrond treden en openlijk getuigen van Mij en mijn rijk.

Maar vermoed hem niet nu al, want nog is hij zich van zijn missie niet bewust. Als hij echter zal optreden herkent ieder mens hem aan de kracht van zijn stem en zijn spreken. Hij heeft dan ook niet het verlangen erkend te worden als “roepende in de woestijn” – maar hij is het. En hij zal spreken, gedreven door de geest in hem, omdat zijn verlangen voor Mij te getuigen, mijn komst te verkondigen en de mensen tot ommekeer te bewegen, zo sterk in hem is, dat hij elke toegeeflijkheid buiten beschouwing laat en hij spreekt te midden van vijanden die trachten hem onschadelijk te maken. Maar bedenk dat de tijd van het einde nog niet gekomen is, dat er nog altijd een tijd van vrijheid van meningsuiting is, wat echter spoedig zal veranderen wanneer mijn ingreep heeft plaatsgevonden, wanneer de nood onder de mensheid zo groot is dat iemand zich bereid zal verklaren om deze grote nood tegen te gaan. Dan echter is ook zijn tijd aangebroken, want hij is de laatste der profeten en wie hem aanhoort zal grote kracht ontvangen. Het is u toch steeds weer gezegd dat hij een onopvallend mens zal zijn, wiens zeggingskracht u niet vermoedt zolang hij zelf in alle deemoed zijn weg gaat.

Maar plotseling breekt het in hem door. Hij ziet heel plotseling zijn missie in en hij wordt een redenaar die geweldig voor God spreekt. Die iedereen mijn naam zal verkondigen en er niet voor zal terugschrikken voor mijn naam te strijden. Hij zal duidelijk maken dat Ik de Verlosser der wereld ben en hij zal strijden voor Mij en mijn rijk. En daaraan zult u hem kunnen herkennen, dat hij Mij zelf als het vleesgeworden Woord erkent – dat hij mijn menswording in Jezus Christus duidelijk uiteenzet, dat hij geen onderscheid maakt tussen Mij en Jezus, dat hij Jezus als God erkent.

En zijn redevoeringen zullen overeenstemmen met mijn leer die van boven tot u is gekomen. En dat is het teken dat hij “Johannes de doper, de roepende in de woestijn” is, mijn voorloper, die weer gekomen is om mijn komst aan te kondigen. Niet lang daarna zal Ik zelf komen om de mijnen weg te nemen wanneer zij zich in grootste zielennood bevinden. Steeds weer zullen er mensen zijn die zich inbeelden de belichaming van Johannes te zijn. Steeds weer zal Ik ze inlichten en hen zeggen dat hij zich laat herkennen op ongebruikelijke wijze en dat hij niet gezocht kan worden in kringen die zichzelf daartoe geroepen voelen. Vanwaar u hem niet vermoedt, zal hij komen. En dit moet voldoende zijn voor u die hem vervroegd verwachten, want nog is de tijd niet gekomen. Maar zij zal niet lang meer op zich laten wachten en dan volgt alles snel op elkaar, want voor hem is er geen lange levensduur. Hij zal zijn missie op aarde met zijn dood betalen, zoals het verkondigd is in woord en geschrift.

Amen

BD.8818
22 juni 1964

De strijd tegen de dwaling

U zult hard moeten vechten tegen de dwaling want ze heeft al over heel de wereld ingang gevonden, zoals het ook niet anders zijn kan, daar de tegenstander Gods het bewind voert, het verstand echter door hem bedacht wordt volgens de wil van de mens. Maar daar zijn denken al van God is afgekeerd, kan hij hem beïnvloeden, en hij zal dit steeds doen om duisternis onder de mensen te brengen, om het licht van de waarheid uit te doven waar dit hem lukt.

Het zou zo makkelijk zijn in de zuivere waarheid te wandelen, wanneer de mensen zich allen door God zelf lieten onderrichten, wanneer Hij toegang had tot allen, en dan zou ook het denken van de mensen overeenstemmen – maar zo is er een grote verwarring te constateren. De mensen zijn zich niet van het doel van hun aardse leven bewust, dat het gaat om het rijp worden van de ziel. En alle begrippen zijn door elkaar gehaspeld. Er zijn er maar weinige aan wie God de waarheid zelf kan aanbieden, zodat ze juist denken en op de hoogte zijn van het doel van het aardse leven. Maar dezen zijn niet bij machte bij hun medemensen ingang te vinden en hun opheldering te verschaffen, hun de zuivere waarheid uit God aan te bieden en de vele dwalingen bloot te leggen, die hun geest verduisteren.

En niet alleen daar is de waarheid niet meer te herkennen. Ook in de kringen van hen die God willen dienen, houdt hij lelijk huis, waar hem dit door mensen mogelijk is in wie nog een aan hem gelijke aard te vinden is. Al dezen streven ook naar de waarheid, maar ze gaan niet rechtstreeks tot God, ze trachten de waarheid door omwegen te achterhalen – ze verbinden zich met wezens uit het heelal die de tegenstander evenzo nog toebehoren en dezen wijzen de mensen weer de verkeerde weg. Zodra God zelf de waarheid niet naar de aarde stuurt, wat ook wel door de lichtwezens kan plaatsvinden, die echter een volledig weten bezitten en van God toestemming hebben om te onderrichten, zo lang kan hun de zuivere waarheid niet worden gegeven en zullen de mensen zich steeds weer met dwaalleren bezig hebben te houden.

De duisternis strijdt tegen het licht, en in het geestelijk dieptepunt van de mensen zal ook de duisternis de overwinning behalen; want het einde zal de hernieuwde kluistering zijn. Maar zolang God zelf nog tot de mensen spreekt, geeft Hij ook aan hen die (zijn woord) ontvangen, de opdracht voor Hem en de verbreiding van de waarheid werkzaam te zijn en Zijn woord overal heen te brengen waar het maar wordt aangenomen. U hoeft niet bang te zijn, ook wanneer u vijandig wordt bejegend, want Hij zelf is met u, Hij zelf zal u zo leiden dat u al diegenen het licht brengt die er dringend behoefte aan hebben, die er ook naar streven in de zuivere waarheid te wandelen. U, die rechtstreeks door God wordt onderricht of door Zijn boden de geestelijke leringen ontvangt, bent volledig op de hoogte over de misvormde leer, die niet meer overeenstemt met de woorden van Jezus Christus. U is de reden gegeven waarom verkeerde opvattingen zijn binnengeslopen. U zult nu ook de zuivere leer moeten doorgeven zoals ze u werd overgebracht.

Want de waarheid moet baan breken; wie haar ontvangt moet haar ook verbreiden en alles doen om de dwaling te ontmaskeren als werk van de tegenstander van God. En u zult ook op elke manier ondersteuning vinden, want daar het Zijn wil is, zal Hij ook uw gedachten zo sturen, dat al diegenen dat krijgen aangereikt wat hun tot heil van hun ziel dient. Want dwaling leidt niet naar Hem, en of de mensen al goed zijn en bewust geen kwaad doen, ze zullen, wanneer ze onjuiste gedachten hebben, ook in het hiernamaals niet eerder zalig worden, tot ze de zuivere waarheid hebben ingezien en zich vrij hebben gemaakt van dwaling en leugen; want alleen God is eeuwige Waarheid en Hij kan alleen gevonden worden door de waarheid. Maar nooit of te nimmer kan dwaling en leugen een mens naar het doel leiden: naar de vereniging met Hem, naar het eeuwige leven in heerlijkheid.

Amen

BD.8819
24 juni 1964

Wie gelooft er aan de lange ontwikkelingsgang als wezen over de aarde?

Sedert uw afval van Mij zijn aeonen jaren voorbijgegaan, een tijdsbegrip dat voor u onvoorstelbaar is, dat u echter nu zou kunnen beëindigen, als u de wil hebt, uiteindelijk bij Mij aan te komen. In allerkleinste partikeltjes opgelost, legde u deze weg af en tevoren moesten voor u al die scheppingen ontstaan waarvoor oneindige tijden nodig waren, tot de voormalige oergeest weer samengevoegd was zoals die van Mij is uitgegaan. Iedere fase van uw ontwikkeling bracht weer ontelbare voorstadia met zich mee, er kon geen fase worden overgeslagen, iedere bloem, ieder dier, moest doorlopen worden, want u zou niets kunnen zien wat niet in uw ziel al gestalte heeft gekregen.

Maar wie gelooft dat? Wie gelooft dat u een eindeloos lange tijd voor uw bestaan als mens hebt afgelegd en wie trekt daaruit de consequenties: op de laatste etappe van uw terugkeer in het vaderhuis, Mij de gehele wil te offeren en eindelijk de lange tijd van zijn ontwikkeling te beëindigen? Wel zou u dit alles kunnen geloven, dan echter zult u er alles aan doen om nu de afsluiting – het vrij worden uit de vorm – te bereiken. Doch wie kan u het tegendeel bewijzen van datgene, wat u rechtstreeks van Mij verneemt? Wie kan de zin en het doel van het aardse leven anders verklaren? En waarom schenkt u hem geloof, die het leven als doel in zichzelf doet voorkomen?

Omdat een geestelijke duisternis u omhult, die het werk is van mijn tegenstander, die u tot uw afval van Mij heeft aangezet. En deze geestelijke duisternis kan alleen worden opgeheven doordat Ik u een juiste verklaring geef, maar het aan u moet overlaten of u haar aanneemt om uw vrije wil te eerbiedigen. En als Ik u voor de geest stel dat u weer gekluisterd wordt in de vaste materie, als Ik u daarvoor waarschuwen u aanspoor u te willen bevrijden uit de laatste keten, dan moet dit u toch mijn liefde voor u bewijzen, die u terug wil winnen. U echter gelooft dit niet. U gelooft veelmeer aan een totaal vergaan na uw lichamelijke dood. U zult vergaan, maar niet naar uw geestelijke substantie, maar ieder bewustzijn wordt weer van u afgenomen, u zelf echter gaat weer de smartelijke weg omhoog van ontwikkeling.

O, als u toch zou willen geloven, als u toch zou willen inzien dat u onvergankelijk bent en alles weer daar wordt heen geplaatst, waar het volgens de toestand van rijpheid behoort te zijn; dat u zich zou kunnen vrijmaken van elke materiële vorm en eindelijk – na eindeloos lange tijd – weer terug zal kunnen keren in uw vaderhuis; dat u allen in de korte tijd van uw aardse leven de wil op zult moeten brengen om de laatste afvalstoffen van uw ziel kwijt te raken. Dan zult u waarlijk niets onbeproefd laten, want de heerlijkheden die u wachten in het rijk hierna zijn onvergelijkelijk.

Waar haalt u echter de zekerheid vandaan dat met dit leven alles is afgelopen? Wie kan u daarvoor een bewijs leveren? U plaatst verstandelijk denken tegenover mijn openbaringen. Uw verstand is echter aan de invloed van mijn tegenstander onderworpen zodra uw wil niet op Mij gericht is. En vandaar ook die grote geestelijke duisternis, want hij wil u in geestelijke duisternis houden om u de weg naar Mij niet te laten vinden.

En Ik kan alleen door ongewone gebeurtenissen indruk op u maken, waardoor u mede schade berokkend wordt. En gezegend hij die dan nog tot het geloof aan Mij komt, gezegend hij die ernaar verlangt in de waarheid onderwezen te worden. Ik zal me aan hem openbaren en hem helpen tot inzicht te komen. Want Ik heb medelijden met al mijn schepselen die zich zouden kunnen bevrijden van hun ketenen en die de tegenstander nog niet loslaat, omdat ze een te zwakke wil hebben en zichzelf niet bevrijden kunnen zonder de toevoer van kracht uit Mij, die Ik hun echter niet kan doen toekomen zolang hun wil nog van Mij is afgewend.

Amen

BD.8822
27 juni 1964

Het corrigeren van dwaalleren

De waarheid blijft niet bestaan zodra ze onder de onvolmaakte mensheid wordt uitgedragen, wat Ik telkens zag en daarom ook de woorden sprak: “Ik wil u leiden in de waarheid!”, ofschoon alleen de vaste wil nodig zou zijn deze te behouden. Maar deze wil brengen de mensen niet op. En in het bijzonder wordt de waarde van goddelijke gaven door de invloed van de tegenstander verminderd. En zo kan steeds met zekerheid worden aangenomen, dat ook mijn openbaringen niet onveranderd behouden blijven, vooral dan, wanneer daar wereldse belangen mee verbonden worden, wanneer de mensen niet uitsluitend deze openbaring dienen met de vaste wil ze te beschermen tegen vijandige invloed. En al kan steeds weer mijn zuiver woord naar de aarde worden geleid – het zal niet zuiver bewaard blijven, want er zijn te weinig geestelijke medewerkers, en komt mijn goddelijk woord in de handen van werelds gezinde mensen dan is er ook weer een verontreiniging te verwachten, om welke reden het steeds weer noodzakelijk is dat Ik de zuivere waarheid naar de aarde stuur.

En Ik zoek me daar de juiste opnamevaten voor uit. Mensen die zich gereed maken om de stroom van mijn geest op te nemen, maar die Mij ook weer de garantie geven dat ze de waarheid zonder weerstand aannemen, die er geen eigen mening tegenover stellen en hun taak juist vervullen, die ook de verbreiders zijn van deze goddelijke waarheid uit Mij. Dezen zullen echter ook de gave hebben dwaling te onderkennen, die als het werk van mijn tegenstander op dezelfde manier – dus onder de dekmantel van vroomheid – de mensen als waarheid wordt voorgeschoteld.

Ik kan Mij zelf niet tegenspreken, Ik kan me ook niet van een mens bedienen die mijn verlossingswerk en de menswording in Jezus loochent, dus zogenaamd als “Jezus” tot een mens spreekt als “opgeklommen meester”. Want in al deze mensen wordt alleen maar een dwaalleer gekoesterd die nooit met mijn goddelijke leer overeenstemt. Maar de dienaar die Ik me heb uitgekozen, herkent elke samenhang en zal niet misleid kunnen worden. En daar de lichtwezens, die in mijn opdracht bezig zijn, u niet anders willen leren dan het mijn wil is, daar ze dezelfde stroom van kracht en licht uitdelen die van Mij zelf uitgaat, moet ook de geestelijke onderrichting bij hen dezelfde inhoud hebben, daar u anders zou moeten gaan twijfelen aan de echtheid ervan.

Ik zal altijd en eeuwig de goddelijke leer van de liefde naar voren brengen zoals Ik dat op aarde heb gedaan en de mensen de gevolgen van een leven in liefde alsmede ook de nadelen van het niet nakomen van mijn geboden bekend maken, omdat dit de zin en het doel van het hele bestaan op aarde is. En steeds weer moet u weten wat de aanleiding van uw aardse leven is geweest. Het kennen van alle verbanden is zo omvattend en verklaart u alles, u herkent daarin mijn liefde, wijsheid en almacht, en u zult er naar kunnen streven om u met Mij te verenigen. Dat is alles wat Ik verlang.

Maar dat nu steeds weer mijn zuiver woord misvormd werd, dwingt Mij er ook steeds weer toe mijn wil te kennen te geven. Maar de waarheid ervan is gegarandeerd zolang Ik van een opnamevat, dat Mij in vrije wil dient, nog gebruik kan maken en zolang dienaren Mij behulpzaam zijn de zuivere waarheid te verbreiden. En zolang kunnen ook dwaalleren steeds worden weerlegd, die er steeds naast zitten en de zuivere waarheid in gevaar brengen.

Ik zal steeds de wil van diegenen zegenen die streven naar de zuivere waarheid. Ik zal in hun gedachten ingrijpen opdat ze inzien wat de waarheid is, maar ze moeten onvoorwaardelijk ook de weg naar Mij inslaan. Ze mogen zich niet aan die wezens toevertrouwen die ze aanroepen om hun bijstand, want ze weten niet of dezen van Mij de opdracht hebben u te onderrichten. En dus weten ze ook niet, of ze in de waarheid worden onderwezen.

Het verlossingswerk en de motivatie is er het teken van dat u het juiste gevonden hebt, maar waar dit slechts terloops vermeld wordt, waar het niet de inhoud van een boodschap van boven is, daar moet u twijfelen, want Ik zelf heb u de toetssteen aangeduid: “Onderzoek of de geesten van God zijn; een geest die belijdt dat Jezus in het vlees is gekomen is van God!” En deze leer is het belangrijkste, dit is het waar het op aankomt, dat u verlossing vindt door Jezus Christus, alleen Hij kan de oerschuld van u afnemen. Want Hij en Ik is Een; Hij is het die u als uw God en Schepper moet erkennen om u voor eeuwig met Mij te kunnen verenigen.

Amen

BD.8824
1 en 2 juli 1964

De instelling van andere religies tegenover Jezus Christus

Steeds zult u zich afvragen, waarom Ik niet diegenen het weten overbreng over Jezus en Zijn verlossingswerk, die serieus aan hun vervolmaking werken, maar bij andere geestesrichtingen horen. Dat dezen het geloof aan Zijn missie niet aannemen en toch niet een streven van hen naar volmaaktheid nog in dit leven valt te ontkennen. Ze erkennen een Wezen boven zich als hoogst wijs, liefdevol en machtig en proberen nu zich Diens gunst te verwerven door zelfverloochening, door ascese en diensten van liefde aan hun medemensen. Ze zijn ook bereid, het moeilijkste leven op aarde op zich te nemen ter wille van hun volmaaktheid, maar ze zonderen zich meestal af van de mensen. Ook zijn deze mensen op de hoogte van Jezus, ofschoon tevoren alleen van de mens Jezus, die Zijn leven aan het kruis moest laten, en het is dus geen onwetendheid. Het zou hun plicht moeten zijn, zich grondig met Hem bezig te houden, in het bijzonder wanneer ze als leraar willen optreden tegenover de medemens, wanneer ze vanwege hun weten een belangrijkere positie innemen. Want hen is ook het gebeuren bekend, waaraan de mens Jezus, zuiver menselijk gezien, was blootgesteld.

Zodra nu een lichtwezen op aarde is belichaamd, dat zonder oerzonde, alleen met het doel van een missie, naar de aarde is afgedaald, dan zal dit lichtwezen ook van Hem op de hoogte zijn. En de mensen, voor wie de zelfverlossing van groot belang is, zouden zich ook met dit probleem bezig moeten houden, waartoe Ik hen steeds behulpzaam zou zijn, omdat ze Mij erkennen, omdat ze dus al elke weerstand tegen Mij hebben opgegeven. Verlossing van hun oerschuld kan hen pas door Jezus Christus ten deel vallen, maar voor ieder, die enstig naar Mij verlangt, zal het niet moeilijk zijn tot dit inzicht te komen, want het gaat Mij toch alleen daarom, de mensen de zuiverste waarheid te laten toekomen.

Ik spreek dus over diegenen, die als wijs gelden en aan wie de mensen een voorbeeld zullen nemen, die zichzelf in een toestand kunnen verplaatsen helderziend te zijn en de gave hebben zichzelf buiten hun lichaam op te houden, maar die nu ook de missie van de mens Jezus zouden kunnen inzien, als ze daartoe de wil zouden hebben. Want de waarheid zal Ik hen altijd laten inzien. Maar voor deze waarheid sluiten ze zich af, ondanks hun verlangen zichzelf tot de grootste volmaaktheid te brengen. Daarom zal ook daar het christendom weinig instemming vinden en bijgevolg ook mijn menswording in Jezus niet worden erkend. Doch overal zijn ook lichtwezens belichaamd, in het bijzonder in de laatste tijd voor het einde. En mijn geest kan hen zeggen welke betekenis het verlossingswerk van Jezus Christus heeft. Want ze brengen het evangelie onder de mensen en maken hen opmerkzaam op de kracht van de liefde, de ware navolging van Jezus, die door liefde en leed moest gaan, voor Hij het verlossingswerk volbracht. En naar hun liefde worden de mensen ook beoordeeld. En gemakkelijk zullen de mensen, die in liefde leven, tot het inzicht komen van de waarheid en ze zullen Mij in Jezus erkennen in het rijk hierna, wanneer ze het aardse (tranen)dal hebben verlaten en ze Mij nu om verlossing van de oerschuld vragen.

Amen

BD.8825
4 juli 1964

Vervollediging van de “yogi-kennisgeving”

Wat u onbegrijpelijk schijnt, is, dat een lichtwezen, dat zich op de aarde belichaamt, zijn missie ook niet kan vervullen, ten behoeve waarvan het op aarde verblijft.

Ieder wezen heeft zijn vrije wil, die Ik geenszins onder druk zet. En zo kan ook dit lichtwezen zich bezighouden met de leerstellingen van zijn religie en kunnen deze in grote tegenspraak zijn met de waarheid, die het wel eens wordt aangeboden door eigen verlichting, maar het wordt geenszins gedwongen, zich die inzichten eigen te maken.

Het lichtwezen is als mens naar de aarde gekomen en het moet ook als mens worstelen met de bestaande dwaalleren, die het wel als zodanig kán inzien, maar toch moet het de vrije wil worden gelaten, wanneer het deze niet wil inzien. Want juist omdat deze mensen een ver gevorderd weten hebben, dat ze ook de scheppingsgeheimen kennen, maar dat ze denken hun weten zelf te hebben verworven, geeft hen naar hun overtuiging het recht, een erkenning, waaraan niet mag worden getwijfeld, te eisen van diegenen, die door hen willen worden onderwezen.

Daar ze nu een totaal andere geestesrichting verdedigen, die het geloof in Jezus Christus afwijst, is het ook voor die lichtwezens niet zeldzaam, dat ze juist op dit ene punt falen; dat ze weliswaar hun leerlingen in alles kunnen inwijden waar ze zelf mee instemmen, maar dat ze niet de taak vervullen het verlossingswerk van Jezus Christus te verkondigen. Tot op enkelen na, die zich geheel vrij maakten van hun geestesrichting en nu de genade hebben, door innerlijk beleven van de Godheid van Jezus overtuigd te zijn. De gang over de aarde van die eerstgenoemde lichtwezens heeft hen niet de laatste voleinding opgeleverd, echter terug zinken kan een lichtwezen niet meer. Maar het kan zich steeds weer aanbieden, de weg over de aarde nogmaals te gaan. De op de aarde belichaamde lichtwezens zijn bovendien zonder herinnering aan vroeger. Ze geloven dus de eerste keer op aarde te zijn, of ze nemen een meermalige verwekking aan als gevolg van hun religie, die dan ook wel haar gegrondheid kan hebben, doch ze wijzen met standvastigheid de verlossingsgedachten af. Ze geloven in een zelfverlossing door eigen wil en uit eigen kracht. En deze instelling maakt hen onbekwaam, zich voor Jezus Christus en mijn menswording in Hem in te zetten. Maar hun wil is vrij en zodoende ook de leerstof, die dezen weer doorgeven, en – daar dit de mensen onderricht zelf te streven en evenzo tot zelfverloochening – tot een strijden tegen zichzelf, wat zegenrijk kan zijn, maar het voornaamste probleem onaangeroerd laat: de verlossing door Jezus Christus. Maar er bestaat een gevaar, dat mensen, die op de hoogte zijn van Jezus Christus, zich hun opvattingen eigen maken, dat ze dus hun eigen inzichten opofferen ten gunste van de wijzen uit andere landen, dat ze iets bezaten en weggaven, dat ze zich ook laten onderrichten door “leiders uit het hiernamaals”, die in deze onwetendheid hier naar de aarde zijn gekomen. Want ook daar boven blijft hun wil vrij, zolang ze zich innerlijk verweren tegen de gedachte, dat Jezus een belangrijke positie had, dat Hij Mij zelf in zich sloot.

Maar dit is slechts hoogst zelden het geval, daar de lichtwezens ook spoedig tot het juiste inzicht komen.

Maar wie zich nu als “opgeklommen meester” manifesteert, gebruikt deze naam alleen om u op dwaalwegen te leiden. Want van Mij uit wordt u alleen onderricht door de geest, die u de zuiverste waarheid overbrengt. De leerkrachten, die u in mijn opdracht onderwijzen, hebben van Mij uit niet de opdracht, u hun naam bekend te maken, maar die anderen geven hun kennis alleen in willoze toestand aan de mensen door, in een toestand als medium, die er geen garantie voor is, dat u door goede krachten wordt beïnvloed.

Steeds weer wordt u er opmerkzaam op gemaakt, dat alleen de geest uit Mij u juist onderricht en dat deze u niet de verkeerde weg zal laten inslaan. En het teken daarvoor is het verlossingswerk van Jezus en mijn menswording in Hem. En dat alleen garandeert u de waarheid. Daarom waarschuw Ik u ervoor, u de kennis van diegenen eigen te maken, die wel de hoogste verstandelijke kennis hebben en u over scheppingsgeheimen opheldering kunnen geven, wanneer ze niets weten over Jezus en Zijn verlossingswerk. Dan gaat u, die het weten bezat en nu ter wille van hen er afstand van doet, weer achteruit. Ze zijn met hun religie te zeer verbonden, maar hun wil is vrij en dwang gebruik Ik bij hen ook niet, ofschoon ze met het doel van een missie naar de aarde zijn afgedaald: de waarheid te verbreiden, maar die ze bij het heengaan van deze aarde meestal zeer spoedig te weten komen en dan ook van boven zuivere waarheid kunnen uitdelen.

Amen

BD.8826
6 juli 1964

Geestelijke boodschappen moeten getuigen van Jezus Christus als Verlosser

Geloof Mij, dat Ik u niet in dwaling laat ronddolen, als u bereid bent alleen de zuivere waarheid aan te nemen. Dat is juist nu van grote betekenis – daar bijna geen mens meer juist denkt, omdat alles afwijkt van de waarheid, wat de mensen ook leren. En al zijn het er ook nog maar weinigen aan wie u mijn geestelijk woord kunt overbrengen, moet u dit niet verdrietig stemmen, want mijn woord zal als een licht in donkere nacht stralen en in zijn schijnsel zullen die mensen een gevoel van welbehagen hebben die Ik direct of door u mijn dienaren, kan aanspreken.

Er wandelen dus maar weinig mensen in de zuivere waarheid en zij alleen zullen u ook geloof schenken. Zij zullen weten dat de waarheid alleen door de werking van de geest ontvangen kan worden, dat er dus een directe verbinding bestaat tussen Mij en mijn werktuigen – en dat zij daarom voor de resultaten volledig kunnen uitkomen. Er bestaan echter ook verbindingen met de geestenwereld waar u voorzichtig mee moet zijn. Want de wil van veel mensen zich met bovenaardse dingen bezig te houden brengt hen vaak in gevaar dat ze “iets” uit deze bovenaardse wereld ontvangen, ofschoon zij nog niet in staat zijn de waarheid van dwaling te onderscheiden.

Daarom zeg Ik u steeds weer: Als u zelf nog niet door mijn geest, die u in alle waarheid inleidt, onderricht wordt, geloof dan niet iedere geest die zich aan u manifesteert. In het boek der boeken (de bijbel) heb Ik u er op gewezen dat Ik mijzelf aan u zal openbaren. (Joh.14.21) Ik heb u gezegd dat u allen door God onderricht moet zijn, die u dan de zuivere waarheid garandeert. Waar echter staat geschreven dat Ik andere wegen kies om u mensen de kennis van de zuivere waarheid te doen toekomen?

Zelfs al laat Ik u de weg verlichten via geestelijke wezens die u van de onsterflijkheid van uw ziel overtuigen zullen, dan zullen ook dezen steeds weer op het werken van mijn geest in de mens wijzen en u trachten te bewegen op de eerste plaats de innige verbinding met Mij tot stand te brengen, opdat Ik als uw God en Vader u onderrichten kan.

Mijn geest zal u in de gehele waarheid binnenvoeren. Of dit nu rechtstreeks of door mijn lichtboden geschiedt, verandert niets aan de kennis die Ikzelf u doe toekomen. Doch er bestaat altijd gevaar wanneer u onderrichtingen uit het hiernamaals gegeven worden die voor u oncontroleerbaar zijn. Want in deze wereld regeert nog mijn tegenstander, die altijd dwaling tracht te verbreiden waar hem dit maar mogelijk is.

Doch u kunt alle mededelingen beproeven, maar u moet als maatstaf aanleggen het standpunt dat die geest inneemt tegenover Jezus Christus. U kunt hun geloof schenken die Jezus Christus als Verlosser van de wereld belijden in wie Ik mijzelf belichaamd heb, want dan spreekt een door Mij aangestelde dienaar uit het hiernamaals, uit het geestelijke rijk tot u, die Ik tot u zend als u van de werking van mijn geest in de mens nog niets weet. Hij zal u heel zeker daarover opheldering verschaffen dat u zelf geestelijk ontwaakt, met Mij in verbinding kunt treden om dan door Mij verder onderwezen te worden. Is er dan een groep tezamen die het ernstig om de waarheid te doen is, dan wordt die ook door leiders uit het hiernamaals onderricht – maar steeds wordt hun op de eerste plaats het verlossingswerk van Jezus Christus bekend gemaakt. Hij zelf wordt dan als God van eeuwigheid aangeduid, want Hij en Ik zijn Eén. Dan herkent u ook deze geest als drager van de waarheid en dan kunt u ook zijn aanwijzingen opvolgen met Mij een bewust contact tot stand te brengen.

Ik zou u die de mijnen wilt zijn op het hart willen drukken zeker niet afwijzend te staan tegenover genoemde “geestelijke leiders” – wanneer zij volgens mijn wil zouden werken, wanneer zij geen dwaling verbreiden. Er is dus een geweldige tegenactie te constateren, die echter alleen diegenen treft die geen sterk verlangen naar de waarheid hebben, die met iedere mededeling uit de geestenwereld genoegen nemen, echter niet aan Hem denken, die voor u het verlossingsoffer heeft gebracht – en die derhalve ook misleid kunnen worden. Zou u allen in Hem geloven, in Zijn kruisdood en mijn menswording in Hem, dan zou ook uw denken verlicht zijn en uit de andere wereld zou niets wat vals is u kunnen bereiken. Zo echter nemen de mensen genoegen met valse berichten die voor hen geen waarde hebben.

Wat Ik van de mensen verlang is slechts in weinig woorden gezegd: Liefde tot Mij en tot de naaste, want dan wekken zij hun geest tot leven, dan verbinden zij zich innig met Mij en dan kan Ik hen ook met een dieper weten vertrouwd maken, met de kennis dat ze uit Mij zijn voortgekomen, de kennis van hun afval van Mij – en in het kennen van mijn plan van terugvoering. En ook dat alles zal hun worden medegedeeld, wat voor hen aan inzicht verloren is gegaan door de zonde van de afval. Zij zullen ervaren welke grote dwaling in de wereld verbreid is en hoe Ik deze recht wil zetten, wat echter alleen mogelijk is als Ik mijzelf kan uiten door de geest in de mens.

Dus, tracht op de eerste plaats de geest in u tot leven te wekken, hij zal u dan in de volle waarheid binnenleiden. “Uit uw lendenen zullen dan stromen levend water vloeien”. U zult dan allen door God onderricht zijn en alle beloften zullen vervuld worden, die voor u nog zolang onbegrijpelijk zijn tot u geestelijk ontwaakt bent.

Amen

BD.8829
13 en 14 juli 1964

Schijngodsdienst

Hoe nodig het is, u opheldering te geven over de misvorming van de leer die oorspronkelijk van Mij is, volgt hieruit dat de mensen voor het grootste deel alleen acht slaan op wat van de kant van de mensen werd toegevoegd, terwijl ze aan mijn leer geen aandacht besteden. En steeds weer moet Ik er de nadruk op leggen, dat alleen de leer van de liefde de inhoud van mijn evangelie uitmaakt. Want zodra u weet dat het hele doel van uw leven de omvorming tot liefde is, zult u ook de betekenis van mijn liefdeleer begrijpen en u los maken van elke ceremonie, die in mijn ogen juist alleen maar ceremonie is, uiterlijkheden, waar generlei waarde aan gegeven kan worden. Hoeveel tijd verspillen de mensen niet met een schijngodsdienst, waarin zij alles slechts uit gewoonte verrichten en waar de totale geestelijke vervlakking niet meer te loochenen valt, terwijl ze helemaal geen aanstalten maken zich in de ware liefde te oefenen, het enige gebod dat Ik de mensen leerde toen Ik op de aarde leefde. En dat dit zo is ziet men aan het feit dat de liefde onder de mensen bekoeld is.

Wat voor nut heeft nu zo’n godsdienst voor u, als u alleen maar geboden uit plicht nakomt die Ik niet kan waarderen. Bovendien gelooft u nog allerlei liefdeloze handelingen goed te kunnen maken door een des te ijveriger kerkbezoek – en het vervullen van alle door mensen uitgedachte handelingen. U gelooft juist te denken en te handelen en gaat toch in dwaling, omdat er geen mens onder u te vinden is die naar de stem van de geest luistert. Want u staat onder vijandelijke invloed die probeert u af te houden van eigen nadenken, waardoor u niet in de waarheid kunt doordringen, terwijl u zo – u die leiders van mensen pretendeert te zijn – dezen verhindert de geest in zich werkzaam te laten zijn. Want wat deze door een mens die zich aan Mij overgeeft zou willen onderrichten, spreekt uw bestel geheel tegen. En u veroordeelt dan zo’n mens als ketter die echter in werkelijkheid mijn discipel is, die geroepen is om de waarheid onder de mensen te brengen en die Ik als opnamevat uitkoos om u de waarheid te verkondigen.

U mensen moet zich alleen tot liefde omvormen, u moet de eigenliefde bestrijden en steeds de naastenliefde beoefenen. U zult dan een zegen ondervinden die alles overtreft en uw denken zal juist zijn. Uw geest zal u van binnenuit onderrichten en u zult u dan vanzelf losmaken van alle foutieve opvattingen. U zult u dan des te vaker in de stilte terugtrekken en er meer zegen van ondervinden dan van een dienst, zoals u die nu verricht. Wie echter in de liefde leeft die ziet ook de dwaling als mensenwerk in. Tenzij hij er zo sterk en levendig in gelooft, dat Ik ook dat “geloof” niet teniet laat gaan omdat zulke mensen door hun geloof zo diep met Mij verbonden zijn en van daar uit alles willen doen wat zij denken dat goed is voor mijn ogen. Dan beoordeel Ik hen naar de graad van hun liefde en schenk hen bliksemsnel het inzicht bij hun afscheid van deze aarde.

Doch zulke mensen zijn er maar zelden, de meesten houden zich nog alleen aan gewoonten, maar hun geloof is dood. Het kan ook niet tot leven komen omdat hun de liefde ontbreekt, die het geloof pas levend maakt. En of Ik van boven af steeds alleen de liefde preek, het mensdom is zonder geestelijk inzicht en dus horen ze ook niet wat Ik hen te zeggen heb. Daarom zullen ze ook ten onder gaan op de dag van het gericht, omdat zonder liefde geen mens zalig kan worden.

Amen

BD.8830
16 juli 1964

God wil dat Zijn woord anders wordt opgevat

Wanneer u de zuivere waarheid die u van boven wordt toegezonden, stelt tegenover de leerstellingen die tot nu toe als mijn woord golden, dan zult u de grote dwaling opmerken waarin u verkeert. En het is uw plicht daar openlijk stelling tegenover in te nemen. U zult u niet akkoord kunnen verklaren dat men op de ene of op ’n andere manier een zaak kan beschouwen, integendeel zal mijn woord steeds dezelfde betekenis hebben en ook overeenstemmen met het woord dat van boven komt, dat echter door het menselijke verstand anders wordt uitgelegd. En dit menselijke verstand heeft mijn tegenstander zich eigen gemaakt en er verwarring binnengebracht, want verstandelijk waren alle uitleggingen mogelijk. Maar Ik heb u een geestelijke uitleg gegeven en Ik kon dit alleen maar tegenover een geestelijk gewekt iemand, die nu echter geheel en al op de hoogte is hoe mijn woord moet worden begrepen en hij zich er daar ook voor moet in zetten om tegen verkeerde uitleggingen in te gaan. Hij moet de mensen opmerkzaam maken en hen in die zin onderrichten, zoals Ik het heb gedaan en nog voortdurend doe, opdat ze in de waarheid wandelen die alleen tot de gelukzaligheid voert.

Ze moeten er op gewezen worden dat Ik alles anders begrepen wil hebben, dat de mensen mijn woord geestelijk begrijpen en dus ook geestelijk moeten nakomen. Met mijn rechtstreekse aanspreken geef Ik hun al de uitleg van het avondmaal. Ze moeten zich laten voeden en te drinken laten geven door Mij zelf en daartoe is onvoorwaardelijk de liefde voor Mij en voor de naaste noodzakelijk, omdat ze anders niet de genade van mijn aanspreken gewaar kunnen worden, omdat ze anders niet, als teken van mijn aanwezigheid, mijn woord kunnen vernemen. Uiterlijke tekenen en gebruiken baten u dus niet om zeker te zijn van mijn tegenwoordigheid in u. Het is alleen de liefde die in u moet zijn want alleen door de liefde is mijn tegenwoordigheid verzekerd. Maar dan zult u ook mijn woord ontvangen en dus worden gevoed met mijn hemels brood, met het water des levens, met mijn vlees en mijn bloed. En als u zich met deze uitleg grondig bezighoudt, zult u ook geen tegenstrijdigheid vinden met mijn woord dat Ik heb gesproken toen Ik op aarde leefde.

Ik deelde mijn discipelen het brood en de wijn uit, maar ook die wisten dat Ik daaronder mijn woord wilde hebben begrepen dat zij hun medemensen moesten uitdelen. Maar mijn tegenstander trachtte zo de mensen in de war te brengen, doordat hij hun een andere uitleg toedichtte, die ze echter ijverig opvolgden en langzaam van de eigenlijke betekenis van mijn woord afdwaalden. En zo zult u voor uzelf al mijn woorden geestelijk moeten trachten te verduidelijken. Er is geen enkel woord dat u zo begrijpt zoals Ik het begrepen zou willen hebben, omdat mijn tegenstander het helemaal voor elkaar heeft dat hij de geest van de mensen in verwarring bracht, de mijnen echter werden telkens door Mij onderricht en verkeerden steeds in de waarheid. En wie dezen navolgde, behoorde bij de door Mij gestichte kerk.

De uitleg van mijn woorden heeft geleid tot de meest verschillende “heiligingsmiddelen” – tot de sacramenten die alle heiliging moeten brengen voor de mensen. Maar hoe kan zoiets geschieden, wanneer bij de mensen de liefde ontbreekt? De mens is alleen maar op aarde met het doel zich om te vormen tot liefde. Hoe kan een mens, alleen door de daad van het dopen, vrij worden van de erfzonde, waartoe een in liefde geleefd leven op aarde nodig is. Hoe kan een mens door een uiterlijk bekennen met de mond, vrij worden van allerlei zonden, wanneer niet de diepste liefde tot God hem deze bekentenis afdwingt? En hoe kan een mens die alleen maar beoordeeld wordt naar de graad van z’n liefde, door zulke “heiligingsmiddelen”, bevrijd van zijn schuld, het rijk hierna binnengaan?

Door mijn woord, door de onderrichtingen van boven, worden u alle verkeerde leerstellingen onthuld en zult u zelf daar een standpunt tegenover in kunnen nemen. Want deze ene zekerheid zult u moeten hebben, dat u van één kant zuiverste waarheid krijgt toegezonden en dat Ik zelf deze Bron der waarheid ben, dat Ik u ook opheldering kan geven, hoe Ik mijn woord wil hebben begrepen, maar dat Ik ook elke gelegenheid aangrijp waar dat mogelijk is, want mijn tegenstander heeft het goed door hoe hij u allen weet te fascineren. En u verweert u niet door zelf te willen de waarheid te weten, u neemt zonder nadenken aan wat u wordt voorgeschoteld en wendt u niet een keer tot Hem die Oorsprong van alle weten is, u richt u niet eenmaal tot de hoogste Instantie, Deze vragend om de waarheid die Ze u zeker niet zal weigeren, want Ik wacht slechts op dit roepen, opdat Ik de waarheid in de zuiverste vorm uit kan delen en de mensen uit het net van dwaling binnenleid in de waarheid. Want de mensen hebben een vrije wil, die Ik niet aantast, maar met deze hulp kunnen ze ook de tegenstander verdringen, wanneer ze maar de zuivere waarheid begeren.

Amen

BD.8832
19 en 20 juli 1964

De opdracht om de dwaalleren te bestrijden

Het is uw taak tegen de dwaalleren op te treden en Ik geef u de bekendmakingen zo, dat ze voor ieder mens duidelijk zijn, dat ze zelf de onzinnigheid inzien van datgene wat hun is uiteengezet, wanneer ze daartoe bereid zijn. Mijn zorg geldt allen die al lichte twijfels hebben en Ik laat het Mij eraan gelegen liggen hun de waarheid over te brengen. Maar die zich niet van hun kerk willen losmaken, kan ook de zuiverste waarheid worden gebracht. Ze onderkennen ze niet omdat ze geen verlangen naar de waarheid hebben. Maar toch is het goed dat ze uw opvattingen leren kennen dat er niets bijdraagt tot de rijpheid van hun ziel wat de liefde niet als beginsel heeft.

En zolang u nog de vrijheid hebt te spreken moet u deze gebruiken en heel openlijk spreken. U moet stelling nemen tegenover de dwaalleren en steeds weten dat Ik zelf de Gever ben van de waarheid, dat u met mijn goederen werkt en dat u dit ook het recht geeft hiervoor op te komen. Het is een gave van boven waar u mee werkt. Die van zichzelf al de kracht heeft de mens wat inzicht te schenken die zich daar niet tegen verzet; (20 juli) en wanneer het u maar lukt de mensen in kennis te stellen van de dwaling, want als ze daarvan op de hoogte zijn, kan hen dit toch aanzetten te gaan twijfelen. En is eenmaal het geloof daaraan geschokt dan is al veel gewonnen.

De zuivere waarheid geeft helder licht aan die ze ernstig begeert, maar ook alleen maar aan deze; hij zal zich ook niet afsluiten voor zulke ophelderingen, en dat is mijn bedoeling, diegenen te helpen die daarvoor openstaan. En er zijn er zo vele die zich niet tevreden stellen met de traditionele geestelijke leer die hun wordt aangeboden, maar die toch kennis hebben van een Godheid, die hun het leven gaf en die er ook voor zorgt dat de mensen het doel bereiken dat hun voor het aardse leven gesteld is, die ook weten dat er maar één waarheid kan bestaan en dat deze dus moet uitgaan van Diegene die de eeuwige Waarheid zelf is. Zodra ze dus inzicht hebben, zal het ook makkelijk zijn hun het weten te doen toekomen, want dezen verzetten zich niet lang om het aan te nemen, want ze beseffen toch van wie dit afkomstig is, wie daartoe competent is.

Daarom moet u onverbiddelijk elke dwaling blootleggen, want die is niet geschikt de mensen tot gelukzaligheid te brengen, ze zullen er integendeel geen zegen van hebben omdat – als hun de mogelijkheid geboden werd – zij de zuivere waarheid zouden afwijzen. Dus wat van Mij uit u wordt aangeboden, is bestemd om verbreid te worden; maar het zal aan u blijven overgelaten, hoe en in welke vorm u de geestelijke leringen aanbiedt, omdat ieder mens anders reageert; maar wat u zult doen om de mensen de waarheid binnen te leiden, zal door Mij gezegend zijn.

Amen

BD.8835
2 augustus 1964

Over het “spreken in tongen”

U zult in alle waarheid uw medemensen moeten onderrichten. En daarom zult u eerst de waarheid zelf van Mij in ontvangst moeten nemen. En steeds weer zeg Ik u, dat u met de waarheid helder licht ontvangt, dat het niet donker blijft in u, dat u voor alles zijn verklaring zult kunnen vinden en u zo dus opheldering wordt gegeven over de verschillende “gaven van de geest”, die u ook zelf zult kunnen vaststellen bij diegenen, die in het bezit ervan zijn. Want u zult buitengewone vermogens moeten toegeven, wanneer een mens de gave van ziekengenezing heeft. U zult ook de gave om te voorspellen niet kunnen ontkennen, zoals ook een buitengewoon weten u duidelijk zal zijn. Allemaal dingen, waarover de mens anders niet beschikt. Krachten, die zich in een mens uiten en die niet kunnen worden geloochend, als goddelijk werkzaam zijn tot heil der zielen. Maar u vraagt Mij in het bijzonder naar de gave van het “spreken in tongen”.

Er is u van Mij uit al een eenvoudige verklaring toegekomen, dat deze gave een bijzonder teken is van de innigste band met Mij, maar zo uitgelegd, dat Ik door een mens spreek, de volkeren van verschillende naties aanspreek en dat deze hem in hun moedertaal horen, zodat ieder mens meent: hij spreekt tot hen in hun taal en dat deze gave een zo duidelijk teken van mijn werkzaam zijn is, zoals het geweest is bij “het uitgieten van de geest” over mijn discipelen. Alle aanwezigen verstonden het toch in hun moedertaal. Ze spraken dus in “vreemde tongen”, maar niet, dat een mens een voor u onbegrijpelijke taal uitkraamt en nu gelooft vervuld te zijn met mijn geest.

Dit is een algehele verdraaiing van de schrift, waarin wel gesproken wordt over het gelukzalige gevoel van de innerlijke band met Mij, die de mensen tot lofprijzing van mijn wezen aanzet, die in alle stilte plaatsvindt, in een gebed, dat alleen de tong, maar niet de mond uitspreekt. Ik vraag u heel ernstig, wat een dergelijk gebed, dat de mond in onbegrijpelijke taal uitspreekt, voor zin zou hebben, wanneer daar een uitleg van iemand bij hoort. Kan Ik zelf me niet tegenover u mensen uiten, zodat u Mij helder verstaat? Ik wil u licht geven. Waarom zou Ik me van een vertaler bedienen, die nu ook eerst door mijn geest moet zijn verlicht, om u een licht te kunnen geven? Ik ben een duidelijke en ware God en Ik zou waarlijk geen reden weten om u eerst een wanorde van woorden aan te bieden. Juist deze voorstelling van het spreken in tongen heeft de mensen ertoe gebracht, deze gave krampachtig te zoeken. En zo zijn sekten ontstaan, die zich als aanhangers van een pinkstergemeente aaneensluiten, om juist deze gave, vanuit het verkeerde inzicht, te verkrijgen.

Wanneer Ik me tegenover de mensen zal uiten, zo geef Ik hen altijd een licht. Maar Ik bedien me niet van diegenen, die zich verward uiten en iemand nodig hebben om uit te leggen, die net zo min licht kan verpreiden. Ik vraag u, wat Mij er wel toe zou bewegen, u in een taal toe te spreken, die u niet verstaat. U begrijpt de woorden in de schrift verkeerd, voor zover ze als mijn woord mogen gelden. Want er is ook in deze, aan mijn evangelie toegevoegde brief, dwaling geschreven. Er zijn woorden aan toegevoegd, die niet mijn woord waren. En deze legt u voor uzelf nog verkeerd uit en u zult zodoende geen uitweg meer uit de dwaling vinden. Maar juist deze woorden vormen de basis leerstellingen van diegenen, die zogenaamd de “geest van Pinksteren” in zich hebben. En ze brengen de mensen in verwarring, omdat ze zich niet baseren op de zuivere waarheid, die Ik zelf naar de aarde stuur, maar er veelmeer vijandig tegenover staan. Want deze zuivere leer erkennen ze niet en dat moet voor u al een bewijs zijn, dat ze op valse grondbeginselen hebben gebouwd.

Wie zo vervuld met mijn geest gelooft te zijn, dat hij in “vreemde tongen” spreekt, moet ook zelf kunnen vertalen en dat in geest en in waarheid, daar het niet mijn wil is de mensen in verwarring te brengen in hun geest, maar hun geest te verlichten. En deze vertaling moet dus overeenstemmen met de geestelijke leer, die Ik van boven naar de aarde stuur, daar u ze anders zult kunnen verwerpen als dwaling. Licht geef Ik u allen en voor dit licht zult u zich niet mogen afsluiten. Want de genadegave, die u van boven wordt aangeboden, is onmetelijk en de dwaling is eveneens van grote omvang, zodat Ik dus zelf werkzaam moet worden om u weer licht te verschaffen. En gelukzalig is hij, die het licht aanneemt, dat hem verlicht.

Amen

BD.8836
4 augustus 1964

Handelingen der apostelen 7: 55-56

Waarom houdt u zich niet aan mijn eenvoudige uitleg, dat Ik voor u mensen niet zichtbaar ben in mijn Wezen, dat u zou verteren als Ik u wilde toestralen in de totale volheid van de kracht van mijn liefde? Waarom stelt u zich niet tevreden met de uitleg, dat Ik Me in Jezus een vorm heb geschapen, om voor u zichtbaar te kunnen zijn? Maar u zult een vergeefse strijd voeren tegen diegenen, die Mij en Jezus gescheiden willen voorstellen, die zich op mededelingen beroepen, die ze niet begrijpen, omdat hun geest nog niet is gewekt. Niemand kan God zien zonder te vergaan.

In Jezus ben Ik voor hem zichtbaar. Waar men zogenaamd Mij en Jezus gezien meent te hebben, daar is ook de dwaling duidelijk, omdat dat nooit ofte nimmer mogelijk is. Ook de apostelen konden dit mysterie niet begrijpen, op enkele na. En dus leidde dit tot berichten, die niet overeenstemden met de waarheid, die steeds dan zijn aan te vechten, wanneer er van een Godheid naast Jezus wordt gesproken. Stephanus zag weliswaar de hemel geopend en hij zag ook Jezus in stralende helderheid, hij zag Hem als God, maar de mensen rondom hem verbonden zijn visioen met zuiver menselijke begrippen. En het is deze zin “waar Hij zit aan de rechter hand Gods”, die van menselijke zijde is toegevoegd, omdat dit niet kan bestaan. Want Jezus en God is één.

Ik ben een onmetelijk helder vuur, dat zich niet aan u zichtbaar kan maken, dat u in uw onvolmaaktheid niet zou kunnen zien en dat u ook in de staat van volmaaktheid zo mateloos zou treffen, dat u zou willen vergaan. Wie dus zegt, hij zou “Mij en Jezus aan mijn rechter zijde” willen zien, is nog gebonden aan de schrift, die hij zelf niet in staat is te begrijpen, die in beelden tot hem spreekt, maar nooit de woorden van de schrift zo weergeeft, zoals Stephanus ze heeft uitgeroepen, toen hij in staat was geestelijk te zien. En net zo is het gesteld met de grondleerstellingen van de kerk, die luiden “dat Jezus aan de rechter hand van God zit”. Ze zijn ontstaan vanuit een onjuiste voorstelling.

Dat was de reden van de afval van God, dat de wezens niet in staat waren Hem te zien, dat Hij zich niet als Wezen aan hen openbaarde en Hij zich dus daarom een vorm schiep, in welke Hij zich uitstraalde.

Ik werd dus één met de vorm Jezus.

Net zo is het met de leer der mormonen gesteld, die eveneens de menswording van God in Jezus niet kunnen begrijpen en daarom de leer van de drie goden verdedigen. En dezen wil Ik één ding zeggen: U gelooft u niet los te kunnen maken van deze leer, maar u zult moeten weten, dat ze u niet meer zo onderwezen wordt, zoals ze eens van Mij is uitgegaan.

Want ook u had mijn woord in alle waarheid, maar wat hebt u ervan gemaakt? Wat van Mij is uitgegaan, is de zuiverste waarheid, maar u niet meer bekend. En u hebt er een dwaalleer van gemaakt, die in veel opzichten afwijkt van de waarheid en u probeert nu deze dwaalleren over te dragen op diegenen, die Ik zelf onderricht.

Maar steeds weer kies Ik Me een geschikt vat uit, waarin Ik mijn geest kan uitgieten. En dit kan helder licht in de duisternis van de geest brengen. Het kan u opheldering verschaffen over die problemen, die u als strijdvragen bezig houden.

En er zal voor u een zegen uit voortvloeien, want alleen de waarheid brengt u naar het doel en onophoudelijk probeer Ik deze naar de aarde te leiden, opdat u niet kunt zeggen, dat hij, voor wie de waarheid van groot belang is, niet door Mij is aangesproken. U zult ze alleen innig moeten begeren, daar ze u anders niet kan worden toegestuurd, daar dit mijn voorwaarde is, waarvan Ik niet kan afwijken. Dan zal de waarheid zeker tot u worden geleid en u zult ook zeker uw doel bereiken, u zult eeuwig gelukzalig worden.

Amen

BD.8838
7 en 8 augustus 1964

Zijn de scheppingen van geestelijke of van materiële aard? – Onderscheid tussen de hemellichamen

U verlangt opheldering over de scheppingen in het heelal en Ik wil die u ook geven voor zover u in staat bent deze op te nemen. Er zijn scheppingen die deels van geestelijke en deels van materiële aard zijn. Deze kunnen echter niet als aards-materieel beschouwd worden, want mijn wil om te scheppen is van een grote veelzijdigheid, en u zult nooit dezelfde gesteldheid op andere hemellichamen mogen veronderstellen zoals de aarde deze kan vertonen. U moet echter bedenken dat niet alleen de aarde het geestelijke in zich bergt dat geconsolideerd is als materie, dat de talloze hemellichamen die voor uw ogen zichtbaar zijn door Mij in het leven geroepen werden, dat ze alle helpen om mensenzielen opwaarts te laten gaan die nog niet de graad van rijpheid bereikt hebben om zich in de scheppingen in het hiernamaals verder te ontwikkelen.

De gehele schepping is uit Mij uitgestraalde kracht en de aarde is de armzaligste schepping omdat ze uit grof stoffelijke materie bestaat. Wie dus de gang door haar scheppingen aflegt, kan het tot volledige vergeestelijking brengen van dat wat als ziel de mens het leven geeft. Maar de graden van rijpheid waarin de ziel bij de dood van haar lichaam de aarde verlaat, zijn heel verschillend. En zo wordt ze door andere scheppingen opgenomen, die zich volgens haar begrippen dus wel in het hiernamaals bevinden, maar die volstrekt niet alleen maar geestelijke scheppingen genoemd kunnen worden, daar ook de substanties ervan bestaan uit het geestelijke dat geconsolideerd is. Kracht, uit Mij eens voortgekomen als wezen, die niet volgens mijn wil actief werd. Deze materie is echter veel soepeler en meegaander, zodat de zielen die zich daarin bevinden, aangezet worden tot ijverig bezig zijn en elkaar dienen, dus steeds verder rijpen. Er kan dus van een materie gesproken worden die gemakkelijk oplosbaar is, maar toch ook het geestelijke in zich bergt dat Mij eens ontrouw werd, maar dat niet in zo’n mate lijdt als dat op de aarde het geval is – dat het graag dienstbaar is om voor de zielen de verdere ontwikkeling mogelijk te maken. Deze materie vergaat zodra ze deze taak vervuld heeft.

De scheppingen op deze hemellichamen worden bewoond door wezens – die dus ook als mensen zijn te bestempelen – die eveneens de taak hebben die zielen te helpen zich verder te ontwikkelen en daarom moeten er ook materiële scheppingen bestaan, maar deze kan men zich niet zo voorstellen als op de aarde. De wezens (zielen) bevinden zich te midden van een wereld die hun iets ongelooflijks biedt en die toch een reële wereld is, omdat de kracht van mijn geest alles doorstraalt en deze wereld zolang een werkelijkheid zal blijven tot de algehele vergeestelijking van alle wezens bewerkstelligd is, die dan een materiële wereld niet meer nodig heeft.

Daar dit echter nog eeuwigheden zal vergen en voor u mensen de hemellichamen dus aan het firmament zichtbaar zijn, wordt u dienaangaande onderwezen dat al deze werelden mijn wil zijn die tot vorm is geworden, dat Ik kracht heb uitgestraald die het meer of minder diep gevallen geestelijke was, dat deze kracht zich heeft gemanifesteerd, dus zichtbaar is en blijft voor de bewoners van deze hemellichamen, die nu op een verschillend hoog niveau van inzicht staan en dus ook bewoners van de aarde kunnen opnemen om deze te helpen zich verder te ontwikkelen. U mensen bevindt u dan “aan gene zijde” van de aarde en toch in mijn rijk, en al naar gelang uw rijpheid zult u van verblijfplaats wisselen om binnen te gaan in scheppingen die steeds meer vergeestelijkt zijn.

Maar wat uw ogen zien als hemellichamen aan het firmament, zijn allemaal scheppingen die mijn wil liet ontstaan, en deze scheppingen zijn de oergeesten die Mij afvallig zijn geworden, aan wie Ik opgaven gesteld heb die ze nu ook vervullen, die meer of minder Mij ook weer erkennen, die dus niet zo diep gezonken zijn, maar toch materiële scheppingen nodig hebben om daarin hun taak te vervullen. Maar er kan niet van aardse materie gesproken worden, daar deze het in de diepste diepten gezonken geestelijke is die door de mens op aarde in eindeloos lange tijd overwonnen moet worden, terwijl de eerst genoemde materiële scheppingen aan de mens ter beschikking werden gesteld om hen gelukkig te maken zodat ze ervan genieten kunnen. Want een zichtbaar hemellichaam moet ook zichtbare scheppingen bezitten, die de al rijpere geesten de grootte en macht van hun Schepper aanschouwelijk moeten maken en tevens aan hen die zich nog ontwikkelen moeten de gelegenheid geven om te dienen. Dit vraagstuk is voor u niet zo gemakkelijk op te lossen, want u begrijpt alleen wat er op uw aarde is en ook daarover is uw kennis begrensd. Hoe echter de uitwerking van andere hemellichamen op uw gedachten is, blijft voor u verborgen zolang u niet in staat bent geestelijk te schouwen. Dan is echter ook dat rijk voor u ontsloten en u zult van de ene verbazing in de andere vallen over wat elk hemellichaam afzonderlijk voor scheppingen bevat. Maar al mijn werken hebben hun motivering en ze bewijzen mijn liefde en wijsheid en macht. En wat u ondoorgrondelijk voorkomt, zult u te weten komen hoe meer uw zielenrijpheid vooruitgaat, dan zullen er voor u geen vragen meer zijn die u niet beantwoord worden. En u zult verrukt zijn wegens dit rijke weten, ook wanneer het thans nog voor u verborgen is.

Amen

BD.8839
12 augustus 1964

Ware verkondigers van de leer van Christus

Het is van het grootste belang dat u kennis neemt van Jezus Christus en Zijn verlossingswerk. Niet vaak genoeg kan u deze verwijzing worden gegeven, want wat u hier op aarde verzuimt, dat is niet meer in te halen in het rijk hierna, zelfs al zult u ook daar nog tot Hem worden geleid, Die u opneemt in Zijn rijk. Maar dit kan nog eeuwigheden duren wanneer u geheel ongelovig zult heengaan van de aarde. Maar ook wanneer u in kortere tijd de weg naar Hem zult vinden, dan zult u toch nooit het kindschap Gods kunnen bereiken, dat het hoogste doel is. Wanneer u maar het weten zou kunnen worden overgebracht van uw oerzonde, die aanleiding gaf tot de komst van Jezus naar de aarde, wanneer u zich maar liet onderrichten over de geestelijke reden van Zijn komst. Maar u mensen ontbreekt elk geloof, want ook de kerkelijke gelovigen weten niet dat het om veel meer gaat dan om de redding van tijdelijke zondeschuld, want het weten daarover zou de predikers heel wat indringender tot de mensen laten spreken. Maar dit weten kan alleen aan hem worden gegeven die een levend geloof heeft en dit moet door de liefde levend zijn geworden.

Dat er nu ook predikers zijn die diepgelovig zijn, valt niet te betwisten. Maar aan al deze predikers ontbreekt het geloof in “het werkzaam zijn van de geest in de mens.” Ze zijn volledig onwetend en slaan geen acht op datgene wat hun van beroepen zijde bekend wordt gemaakt. Ze luisteren niet naar binnen, daar ze anders ook wetend zouden zijn. En er ontbreekt hun ook het verlangen naar de waarheid. Ze nemen zonder bezwaar aan wat hun weer als waarheid is voorgehouden, zonder eens ernstig daar tegenover hun standpunt te bepalen. En er kan dan alleen dood weten overblijven. Alles wordt tot vorm, waarmee ze echter zonder bezwaar instemmen, en zo is een christendom ontstaan dat krachteloos is en geen mens dat geven kan, wat hem helpt zalig te worden.

U zult nog in het leven op aarde levend moeten geloven in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk. Want wie daartoe de mogelijkheid heeft, wie de grote genade heeft dat hem deze leer wordt overgebracht, die zal eens het verwijt zwaar treffen, zich daar niet grondiger mee bezig te hebben gehouden. Want zodra hij daar opheldering over begeert, zal deze hem ook toekomen. Hij moet voor het kruis uitkomen, hij moet zijn zondelast bewust onder het kruis dragen en om vergeving vragen, want hij zal (moet) zich steeds van zijn gebrekkige toestand bewust zijn en (zal) daarom ook weten, dat eigen misstappen de reden van zijn gebrekkige toestand waren. En te (hij moet) weten dat er Een is Die hem van zijn onvolmaaktheid kan verlossen, dat deze Ene echter ook moet worden aangeroepen in levend geloof. Het geloof kan echter pas door de liefde levend worden en zo moet tevoren de liefde worden beoefend, die de mens dan ook opheldering geeft over alles wat met de goddelijke Verlosser verband houdt.

U mensen, benut de korte tijd van leven op aarde die u allen nog vergund is, opdat u opheldering zult verkrijgen, wie Jezus Christus was en in welke betrekking (welke verhouding) u tot Hem staat. En u die kennis hebt van het Boek der boeken, u zou u ook daarover moeten informeren wat onder het “werkzaam zijn van de Geest” dient te worden verstaan. De onwetendheid zal het beste voor u verloren laten gaan, daar u anders tegenover de resultaten van het werkzaam zijn van de Geest niets in zou brengen, wanneer u hiervan kennis wordt gegeven. Maar alleen door zo’n opheldering zult u een weten kunnen ontvangen dat u volledig begrip schenkt voor het verlossingswerk, dat u nu echter ook het grote belang van het verlossingswerk van Jezus Christus zult inzien, zodat u alles doet om op aarde het kindschap Gods te verwerven, waartoe de verlossing door Jezus Christus op aarde al voorwaarde is.

Amen

BD.8840
16 augustus 1964

Onbekende vliegende objecten

Wat u wordt verteld over “onbekende vliegende objecten” kunt u gewoonweg afwijzen als leugen, want het zijn niets anders dan fantastische wensdromen van hen, die zich daarvoor in de handen van de tegenstander begeven, omdat zij geen verbinding hebben met Mij, die hun dan ook opheldering zou kunnen geven. Het verlangen van wereldse mensen is te groot, die een met zekerheid komend einde niet willen toegeven en daarom naar uitwegen zoeken om het einde te ontgaan. En dit alles behoort tot de tekenen van de eindtijd, dat ze hopen op redding van andere werelden, zonder er bij te bedenken dat er geen verbinding bestaat tussen de aarde en de bewoners van die werelden.

Zoveel is zeker, dat mensen die beweren zulke objecten gezien te hebben zich in zekere zin met de krachten van de onderwereld verbinden, dat zij door de macht die de vorst der duisternis nog heeft en die hij in de laatste tijd bijzonder gebruikt, in de ban worden gehouden en hem hun zinnen toekeren. Hij openbaart zich in de vorm van verschijnselen die tenslotte tot in details beschreven kunnen worden, wat ook weer een teken is van de houding van de mensen tegenover Mij. Diepgelovige mensen zullen zulke verschijnselen niet beleven, want voor hen geldt de wegneming van de mijnen voor het einde, die echter niet op die manier plaatsvindt dat Ik mijn dienaren naar de aarde zend, maar zelf kom in de wolken, zoals Ik het u heb gezegd.

Die zogenaamde afgezanten zijn krachten der duisternis, die in het einde wel een grote macht hebben door het tot stand laten komen van zichtbare drogbeelden, die echter ook net zo vergaan zoals ze verschenen, die echter alleen gezien kunnen worden door die mensen die of reeds ten prooi zijn gevallen van de tegenstander, of door hen, die nog niet de juiste houding tegenover Mij vonden. Want wie zich aan Mij vasthoudt, die wordt door mijn geest onderwezen en dat waarlijk in alle waarheid.

Wat echter verwacht u, mensen van die verschijnselen? U gelooft tegelijk de beloften die u op mediamieke wijze zijn overgebracht en wandelt daardoor meer dan ooit in de duisternis. Wat u meent te zien zijn geen zichtbare scheppingen van Mij, maar bedrieglijke beelden van hem die zich de wensen en het verlangen van hen ten nutte maakt die het leven willen behouden en door dit verlangen zijn macht versterken. En ook de inzittenden van zulke “zichtbare” objecten komen uit zijn wereld die zich voor een korte tijd materialiseren, maar dan ook weer vergaan.

De tegenstander heeft in het einde grote macht, dat wordt u steeds weer door mijzelf verteld. En met het oog op het einde gebruikt hij die macht, om hen te verleiden die niet vast staan tegenover Mij en door hun wil gemakkelijk te beïnvloeden zijn. Maar uit die sferen die Mij toebehoren zal u geen boodschap van die aard toegestuurd worden, want waar Ikzelf mijn licht laat stralen, daar heeft de tegenstander geen toegang. Wie zich echter reeds op zijn terrein bevindt, die zal steeds weer bewijzen kunnen aanvoeren, die echter niet anders te beoordelen zijn dan schijn en bedrog.

Houd u vast aan mijn woord, dat er geen verbindingen bestaan tussen de bewoners van de verschillende hemellichamen en dat – wanneer het einde nadert – niemand het einde kan ontgaan, maar door Mij wordt weggenomen in levende lijve, of aan de hernieuwde kluistering ten prooi valt. Maar daarvoor heb Ik waarlijk geen boden uit een andere wereld nodig, anders zou ook u daarover uitsluitsel gegeven worden, u, die de waarheid moet uitdragen in de wereld. Daarom houd u vast aan dat wat Ik u zeg en laat u niet in de war brengen, want mijn tegenstander is ook uw vijand en hij probeert u in het verderf te storten, wat hij echter niet kan bij hen die Mij trouw zijn toegedaan, die Ik redden zal uit alle nood op de jongste dag.

Amen

BD.8842
21 augustus 1964

Studie is geen garantie voor geestelijk weten

Het is een weids gebied dat u ontsloten wordt door mijn spreken tot u uit den hogen. U dringt daardoor in voor u nog onbekend land door, u neemt een bijzondere en omvangrijke kennis in ontvangst en u kunt u buitengewoon verrijken aan geestelijke goederen. Maar dat verplicht u ook tot doorgeven, want deze geestelijke gaven moeten overal helder stralen waar harten zijn die deze gewillig tot zich nemen. Want wat u ontvangt, dat is waarheid en blijft waarheid ook al wekt zij altijd weer ergernis op bij hen die hun verstand hoger achten dan geestelijke openbaringen. Maar zolang deze mensen zich niet vrij kunnen maken van traditioneel overgenomen opvattingen, zolang zijn zij ook niet in staat de zuivere waarheid te begrijpen. Want wat door studie verkregen wordt is dode kennis, als de geest van hen die zich die kennis eigen maken niet ontwaakt is.

Daarom zult u daar de grootste afwijzing ondervinden waar alleen het verstand werkzaam is, waar Ikzelf niet spreken kan omdat Ik tot de geest van een mens spreek. Maar dit vraagt een leven in de liefde, omdat die geest alleen zo de band met Mij – de Vadergeest – in stand houdt. Slechts zelden zult u daarom bij verstandsmensen begrip vinden, wat u echter niet mag verhinderen om voor de enige waarheid op te komen. Want geen mens zal in staat zijn u dat te weerleggen, wat Ikzelf als waarheid naar de aarde zend en tegen mijn argumenten kan waarlijk niets worden ingebracht.

Dat deze mensen stukken uit de bijbel naar eigen goeddunken uitleggen laat alleen steeds duidelijk hun dwaling zien, die zij echter niet willen toegeven op grond van hun jarenlange studie. Maar wat nut heeft dat zonder dat de geest tot leven is gewekt? En hoeveel dwaling heeft het al niet tot stand gebracht! Uw opdracht is echter om daar tegen in te gaan en alle dwaling aan het licht te brengen. U moet de mensen de onverholen waarheid aanbieden, die zij dan ook veel eerder zullen aannemen dan die opvattingen, die aanspraak op de “waarheid” willen maken. Wat u op u neemt om de kennis uit den hogen tot de mensen te brengen heeft mijn zegen, en uw inspanning zal daarom zijn doel niet missen. Want er zijn veel mensen die aan de misvormde leer aanstoot nemen en die gelukkig zullen zijn een voor hen aanneembare verklaring gevonden te hebben.

Maar u zult u vaak die mensen tot vijanden maken die in hun door studie verkregen kennis volharden, juist omdat hun het ontwaken van de geest ontbreekt. Dat mag u echter niet storen, want u werkt in mijn opdracht en u verkondigt de waarheid die alleen uit Mij voortkomt. En daardoor overtreft u hen in kennis, want u kunt uitleg geven over alles wat voor de schepping van de wereld en mensen is voorgevallen. En dat is waarlijk van grote betekenis en kan u niet weerlegd worden. Ze kunnen het alleen afwijzen als ongeloofwaardig, maar toch kunnen zij geen betere verklaring en motivering geven van uw bestaan op deze aarde. Zij zullen moeten toegeven dat zij door studie daar ook niets over vernomen hebben – wat echter door Mij zelf aan de mensen kenbaar is gemaakt.

U mensen die een grote verstandelijke kennis bezit kunt u toch niet inbeelden begunstigd te zijn tegenover mensen met minder verstand, als het om het bereiken van de zielenrijpheid gaat. U kunt toch de zielenrijpheid niet afhankelijk maken van de scherpte van uw verstand – omdat u studeren kon – tenzij, u voordien al uw geest gewekt zou hebben, maar die zou u dan ook zonder studie op de dwaling gewezen hebben.

Daarentegen kan zelfs een mens met een zwak verstand het ontwaken van de geest bereiken, omdat daar alleen de liefde voor nodig is. De liefde moet juist beoefend worden om de geest tot leven te brengen. Wie dus vanuit de liefde leeft, kan niet verklaren met dwaalleren in te stemmen. Hij weet precies waar de dwaling is binnengeslopen en zal zich helemaal inzetten deze dwaalleren uit te roeien.

En of u nu bij de ene of de andere geestelijke richting behoort, dit ene bemerkt u allen: Niet voordat u de geest in u tot leven hebt gewekt – blijft uw kennis een dode kennis die ook geen kracht vermag uit te stralen op de toehoorders. Dit is in het bijzonder gezegd tot allen die mijn openbaringen afwijzen op grond van hun aardse kennis, die Ik daarom geen andere naam kan geven omdat ze door studie verkregen werd, wat echter geen garantie is voor de waarheid. Want de waarheid kan alleen van Mij – de Oerbron van de waarheid – verkregen worden.

Amen

BD.8843
22 augustus 1964

Rekenschap afleggen – De verbreiding is dringende noodzaak

Ik kan u altijd allen maar vermanen om standvastig te zijn, als u ter verantwoording wordt geroepen ter wille van mijn leer. En u zult nog erg worden aangevallen, want de zuivere waarheid wil niemand horen. Daarom vraag van Mij nu reeds veel kracht voor uzelf, opdat u alle benauwenissen het hoofd kunt bieden. Weliswaar kunnen tegenargumenten u niet van uw stuk brengen, want u bent van de waarheid van dat wat u ontvangt overtuigd. Maar uw tegenstanders zijn spitsvondig. Zij proberen u aan ’t wankelen te brengen en er is waarlijk een vast geloof en een sterk vertrouwen op mijn kracht voor nodig, om tegen hen opgewassen te zijn.

Bereid u zich er daarom op voor dat van u verantwoording geëist wordt en spreek dan vrijmoedig wat Ik u in de mond leg, want u bent het dan niet meer die daar spreekt, maar Ik spreek door u. Want Ik zal er ook dan nog enige voor Mij winnen die de zuivere waarheid meer bevalt dan de misvormde leerstellingen, die u aan de kaak moet stellen.

Alleen mijn woord uit den hogen is zuivere waarheid en dat kunt u ook als zodanig uitdragen zonder te moeten vrezen dat u tegen mijn wil in handelt, als u ook uw medemensen opheldering geeft over dat, wat Ik zelf van hen eis te geloven. Het weten daarover heb Ik altijd weer de mensen doen toekomen. Maar zodra zij zich nog verbonden voelden met een geestesrichting, waren de opvattingen nog te diep in hen geworteld en het aannemen van deze leringen die in krasse tegenstelling stonden met hun opvattingen, stuitte op weerstand. Nu echter is door een werktuig dat geheel vrij was van eigen meningen (Bertha Dudde) Mij de mogelijkheid gegeven mijn geest binnen te laten stromen, en deze onderrichtte haar waarlijk juist. En ook is de dringende noodzaak van een behandeling van mijn leer zo duidelijk, want de mensen zijn lauw en op geen enkele manier komen zij mijn goddelijke geboden van de liefde na tot op enkele uitzonderingen, die in overeenstemming met hun graad van liefde beoordeeld worden, niet echter volgens uiterlijkheden, die een gruwel zijn voor mijn ogen.

Het is de tijd van het einde – en dat alleen al zou u de belangrijkheid van het toezenden van de zuivere waarheid begrijpelijk moeten maken, want niemand mag zeggen over de waarheid niet ingelicht te zijn. Ik zal al diegenen wakker schudden en tot nadenken brengen die ontvankelijk voor de waarheid zijn. Of zij echter bereid zijn de waarheid aan te nemen, dat bepalen zij zelf, zij zullen zich echter ook moeten verantwoorden voor hun wil. Dus daarom heb Ik gewezen op de tijd waarin mijn evangelie een zuivering nodig heeft, waarvoor dan ook nu eenmaal een opnamevat nodig is (Bertha Dudde) dat zich voor Mij, zonder weerstand te bieden, openstelde om een machtig licht te laten binnenstromen, dat geen tegenstand bood en Mij zo de mogelijkheid gaf Mij te uiten en mijn leer weer te geven – zoals Ik wil dat ze begrepen moet worden.

Als u, mensen alleen maar dit ene zou willen geloven, dat Ik alleen de graad van liefde bij het verscheiden uit het aardse leven beoordeel, dan zou u allen u alleen maar beijveren deze beide geboden te vervullen, u zou daardoor alles ontvangen wat Ik u beloofd heb toen Ik op aarde leefde. U zou licht en kracht en genade ontvangen in overvloed, u zou u geen aardse zorgen hoeven te maken, want u zou dan waarlijk alleen voor uw ziel zorgen en een leven voeren dat aan mijn wil beantwoordt.

U zou Jezus Christus onderkennen en erkennen als Gods Zoon en Verlosser van de wereld. U zou mijzelf in Hem herkennen, want een leven in liefde, dat in u de geest tot leven wekt, verschaft u al dit weten. U echter die Mij dienen wilt, u moet standvastig blijven en uit het rijke weten uw kracht putten, die u altijd toestroomt als u zich met Mij verbindt door werken van liefde en innig gebed.

Amen

BD.8844
22 augustus 1964

Vragen over rassen – De leren van de herbelichaming

Deze vragen zijn niet zo gemakkelijk te beantwoorden, omdat u alles vanuit het gezichtspunt bekijkt dat u mensen zich alleen in het aardse leven positief ontwikkelt. Steeds wordt u gezegd, dat dit aardse leven de enige weg is om het kindschap Gods te bereiken en dat u dit met goede wil ook bereiken kunt. Toch is dat alleen maar voor heel weinig mensen mogelijk, en in het bijzonder in de tijd van het einde – waarin de liefde geheel bekoeld is.

U denkt er echter niet aan dat de ontwikkeling in het rijk hierna verder gaat. Dat Ik veel schoolgebouwen heb, waarin, weer met een goede wil, kan worden voortgezet wat op deze aarde verzuimd werd, ofschoon het doel het kindschap van God niet meer bereikt kan worden. Waarin echter ook het wezen weer kan wegzinken in de diepte, en dat dan mijn erbarmende liefde, die om uw voorbede vraagt, de wezens te hulp komt.

U moet steeds met eeuwig lange tijden rekenen, zodra een verlossing door Jezus Christus niet heeft plaats gevonden. Maar voor Mij zijn duizend jaren als één dag. En als u nu de vraag stelt of er een mogelijkheid tot vereffening is voor diegene die door mijn wil als “kleurling” belichaamd is, dan stel Ik u de tegenvraag: Weet u dan of een blanke zijn belichaming niet misbruikt en tegen God in handelt? Welk nut heeft het wanneer hij in kennis ver boven de eerstgenoemde staat, als hij totaal ongelovig is en zonder liefde zijn leven doorbrengt. Terwijl daarentegen de inborst van de eerste goed kan zijn en hij dus ver boven de ander staat.

Het grootste euvel dat een mens eigen kan zijn is de ongelovigheid, want dan bevindt hij zich nog in de macht van diegene die hem naar beneden trekt. Zulke mensen zijn ook niet in één aardeperiode te verlossen. Zij keren echter niet als mens weer naar de aarde terug, maar ze worden weer in de materie gekluisterd evenals zij die zich in het hiernamaals bevinden, die in de diepte zijn weggezonken en bij wie het verlossingswerk geen resultaat had. In zo’n geval is één verlossingsperiode niet voldoende. Zoals ook de zogenaamde halfwilde mensenrassen hun eerste belichaming op deze aarde beleven die evenzo als zij in het hiernamaals hun opwaartse ontwikkeling niet nastreven, wegzinken en weer opnieuw gekluisterd worden.

Deze kluistering vindt dus steeds plaats bij de omvorming van de aarde met als doel de goddelijke ordening weer te herstellen. Maar toch is dit geen herbelichaming zoals u mensen zich deze voorstelt, namelijk dat u deze herbelichaming naar believen wenst, en dat deze wens dan ook in vervulling gaat. U stelt zich alles begrensd voor, zowel met het oog op de tijd alsook op het gebied waarheen u verplaatst wordt. U rekent niet met eeuwigheidsbegrippen, die evenwel voor u mensen belangrijk zijn. En voor zo’n eeuwigheidsbegrip staat u als het omvormingswerk van de aarde plaats vindt, want dan zullen alle mensen de weg van ontwikkeling van voren af aan moeten beginnen. Maar niet zo als u het wenst, dat u ter vervolmaking weer op de aarde terug keert. Het volmaakt worden is op deze aarde mogelijk, maar het vraagt uw volledige wil en uw gehele inzet. Dat dit doel echter niet meer wordt nagestreefd daarvoor geven de mensen u zelf de verklaring, want zij zijn liefdeloos en geheel zonder geloof. Waar echter Jezus Christus serieus wordt aangeroepen in geest en waarheid en waar Hij nog als Verlosser wordt gezien en erkend, daar is ook liefde. En de liefde garandeert ook dat de mens volmaakt wordt zoals zijn Vader in de hemel volmaakt is.

Een nog niet tot rijpheid gekomen ziel wordt in het hiernamaals door talloze helpers bijgestaan, die haar zeker omhoog leiden. Is zij echter onwillig, dan zinkt zij weg in de diepte maar kan ook daar nog verlossing vinden. Zijn echter alle bemoeiingen van de lichtwereld tevergeefs, dan wordt zij aan het eind weer opnieuw gekluisterd.

Als u dus weet dat de mate van liefde beslissend is voor de mate van inzicht die de ziel heeft bij het scheiden van deze wereld, dan kunt u ook begrijpen dat alle geestesrichtingen die zich beijveren de liefde tot ontplooiing te brengen, ook het herkennen van Jezus Christus voor of na het overlijden tot gevolg hebben. En weer zullen ook deze zielen verlossing vinden zodra zij Hem herkennen. Het zou dan dus ook niet nodig zijn nogmaals op aarde belichaamd te worden, om nu zodoende het geloof in Hem te vinden.

Maar dit ene moet u in het oog houden, dat ook deze geestesrichtingen eerst op de hoogte moeten zijn van de goddelijke Verlosser en dat het dus aan henzelf ligt of zij Mij om hulp verzoeken hun de juiste opheldering te doen toekomen. Want deze eis van Mij is terecht, dat men aan mijzelf om opheldering vraagt over zulke problemen die alleen Ikzelf kan oplossen en dat Ik ook hen onderwijs die de ernstige wil hebben om daarover de waarheid te kennen. En zo gauw zij dit niet nalaten kunnen zij ook aanspraak maken op het kindschap Gods. Want zij zullen dan waar zij dat kunnen hun kennis ook verspreiden.

De reïncarnatie op deze aarde is dus in geen geval noodzakelijk. Daarentegen wordt van de zijde van de lichtwereld een tweede belichaming afgesmeekt ter wille van een missie die alleen een lichtgeest op deze aarde vervullen kan. Die missie kan dan echter ook het wezen het kindschap Gods opleveren, dat echter daarvan zelf niet op de hoogte is en dit alleen vermoedt door de missie die hem werd opgedragen.

Amen

BD.8845
26 augustus 1964

Het uitleggen van het goddelijke woord

Het “woord Gods” is al aan veel veranderingen blootgesteld geweest en ook nu nog wordt het steeds veranderd, zodat Ik niet voor niets de woorden sprak: “Ik zal u naar de waarheid leiden”. Want Ik wist dat er niets onveranderd zou blijven en daarom beloofde Ik mijn geest aan diegenen te zenden, die steeds weer de zuivere waarheid begeerden en het ook mogelijk maakten, dat Ik me aan hen kon openbaren.

Toch heb Ik naar mogelijkheid steeds mijn woord in bescherming genomen, dat het geen verandering onderging en dat mijn uitspraken in hun diepe betekenis behouden bleven.

Maar hoe is mijn woord uitgelegd en welke dwaalleren waren daar het gevolg van, waartegen Ik steeds weer strijd en waarover Ik de mensen de juiste uitleg geef?

En zo zal het er niet meer om gaan of en in hoeverre de schrijvers van de evangeliën daartoe door Mij waren opgedragen, maar alleen daarom, wat u mensen van die woorden hebt gemaakt, die met de beste wil en met de bedoeling Mij te dienen werden geschreven. Want zelfs mijn schrijver Johannes heeft het niet kunnen verhinderen, dat de oorspronkelijke tekst werd veranderd door de mensen; dat de vertalingen niet feilloos zijn geweest en daarom vaak verschillend werden uitgelegd. Daarom was het ook mogelijk, een heel andere uitleg te geven aan mijn woorden die in de oorspronkelijke tekst bewaard zijn gebleven, want ze waren meestal tot mijn leerlingen gesproken en dus ook bestemd om door te geven. Maar dezen begrepen mijn woord in zijn geestelijke betekenis. En ze leidden daar geen aardse voorzorgsmaatregelen van af, zoals het zich echter in de loop van de tijd wel heeft voorgedaan en deze boven de eigenlijke betekenis van mijn woord werden geplaatst.

Dat dus de evangeliën onveranderd zijn gebleven, is bij de velerlei vertalingen, die in deze tijd werden uitgevoerd, niet mogelijk geweest. En zou nu een mens met gewekte geest dadelijk de dwaling naar voren hebben gebracht, als hij hem herkende, dan zou hij als ketter fel zijn gebrandmerkt. Want waar het de tegenstander lukte zelfs het gebed dat Ik u leerde te misvormen – dat het mijn Wezen verkeerd voorstelde en de mensen niet uit zichzelf daarop gekomen zijn – heeft hij de onwetendheid en de blindheid van geest goed benut.

En zo is nu ook het begrip “het werkzaam zijn van mijn geest in de mens” nog niet zover opgehelderd, zodat mijn “vertegenwoordigers” op aarde er over strijden, of de woorden, die Ik tot de discipelen heb gesproken, alleen voor deze leerlingen van Mij waren bestemd, of dat ze tot alle mensen zijn gericht – dus alle ze ter harte zouden moeten nemen. Maar Ik stuur steeds weer de zuivere waarheid naar de aarde, zodat het ook niet van belang is of alles zuiver is gebleven, omdat Ik wist van welke aard de veranderingen zouden zijn en omdat Ik steeds daar opheldering gaf, waar het nodig was – waar de afscheiding van de kerken optrad, waaraan steeds als verschillend onderkende opvattingen ten grondslag lagen.

Het is steeds tot verdeeldheid van de denkwijzen gekomen, wanneer mijn vertegenwoordigers op aarde het niet eens waren, wanneer ieder geloofde mijn woord juist te begrijpen en er daarover strijd ontstond. Mijn woord konden ze niet verdraaien, maar het lukte hen de betekenis ervan te veranderen. En zo zijn verschillende fundamentele woorden van Mij verkeerd begrepen, zodat de ene afscheiding na de andere volgde en er tenslotte vele sekten ontstonden. Elk daarvan had andere problemen, maar geen van de aanhangers wist iets van het “werkzaam zijn van mijn geest”, daar voor hem anders de weg naar Mij om opheldering heel vanzelfsprekend zou zijn geweest. En wil Ik nu weer duidelijkheid verschaffen en de mensen mijn wil bekend maken, dan moet Ik een opnamevat zoeken, dat zich Mij ter beschikking stelt, dat Mij zelf tot zich laat spreken en waardoor Ik de mensen zeg, hoe Ik wil dat mijn woord begrepen wordt. Want de verwarring is nu groter dan ooit en iedere mens legt voor zich het woord uit, zoals het hem bevalt.

En wil de mensen licht worden gebracht, dan kan dit alleen op de manier van innerlijke verlichting gebeuren, opdat de mensen door Mij rechtstreeks worden onderricht en zij dan echter ook overtuigd hun weten tegenover de medemensen kunnen verdedigen. Maar dan zal elke vraag beantwoord en elk probleem opgelost worden. Dan zult u in de waarheid worden ingeleid, zoals Ik het u beloofd heb.

Amen

BD.8849
2 september 1964

De heiligen der laatste dagen

Hoe vaak al heb Ik me aan de mensen geopenbaard en hen mijn wil bekend gemaakt? En als de mensen zich alleen maar aan mijn woord zouden hebben gehouden, zouden alle ontstane dwaalleren direct zijn herkend als tegen mijn wil gericht. Maar elke geestesrichting heeft zijn aanhangers en zo ontstonden er hele geloofsgemeenschappen, die voor de waarheid van datgene, wat ze leerden, opkwamen; die zich houden voor de “heiligen van de laatste dagen”en hun opvattingen zo voorstaan, dat tegenover hen nauwelijks een mens zich kan staande houden. Maar nu openbaar Ik me duidelijk, doordat Ik al die leren brandmerk, die mijn woord – u van boven gegeven – tegenspreken. En dit zijn er een heleboel.

Het is van zo grote betekenis, rechtstreeks van boven te worden aangesproken en mijn woord te vernemen, dat daarbij waarlijk elke dwaalleer uiteen moet vallen in het niets; dat ze geen recht meer heeft als waarheid te bestaan. Want de Bron van de waarheid ben Ik zelf, de eeuwige Waarheid, die u nooit ofte nimmer in dwaling kan leiden, die u geen verkeerde leer zal opdringen, die zuiver en puur is en blijft tot in alle eeuwigheid. Er kan dus steeds maar één waarheid bestaan en deze mag zichzelf niet tegenspreken. Zolang u mensen zich nog aan uiterlijkheden vasthoudt, zolang u het bereiken van de rijpheid van uw ziel daarvan afhankelijk maakt, zolang bevindt u zich niet op de bodem van de waarheid. En zolang u niet op de hoogte bent van de reden van uw belichaming op deze aarde, zult u ook niet de juiste weg betreden, die u naar het doel leidt dat u moet bereiken.

U, mensen, denk er eens ernstig over na, in hoeverre elke door u verdedigde geestesrichting overeenstemt met mijn woord, dat u van boven werd toegestuurd. En streef er allen naar, een mens te vinden, die de genade en de rijpheid heeft om Mij als opnamevat te dienen. En wanneer dit het geval is, zult u nauwelijks een leerstelling vinden die de andere tegenspreekt, want deze zijn alle door de geest aangeleerd. Ze zijn door Mij zelf aangeleerd en dat waarlijk in alle waarheid. En overal zal mijn woord veld winnen. Overal worden ook diegenen aangesproken, die nog in dwaling rondgaan. Maar in alle wilsvrijheid moeten ze de genadegaven van Mij in ontvangst nemen. Ze kunnen niet worden gedwongen. En daarom zullen er altijd weer mensen moeten zijn, die door mijn boden werden onderricht en die nu ijverig werk in de wijngaard moeten verrichten, doordat ze weer doorgeven.

Maar niets gebeurt zonder strijd. Niemand zal bereid zijn, de dwaling los te laten. U zult als mijn arbeiders moeten spreken en daarvoor mijn genade voor u vragen. Maar één ding moet u duidelijk zijn: dat het geen gemakkelijke arbeid is, de mensen, die al te zeer in de dwaling verstrikt zijn, de zuivere waarheid te brengen. Want elke geestesrichting blijft bij haar geestelijke leer en laat zich alleen dan overtuigen, wanneer de mens een grote hoeveelheid aan liefde heeft. Dan is de geest gewekt en verlicht deze hem als een helder schijnsel van binnen. Dan neemt hij alles aan, wat u hem verkondigt en is hij u dankbaar voor het licht, waarin hij de samenhang van alles nu kan herkennen en begrijpen.

Er kan aan alle geestesrichtingen – hoe ze zich ook noemen – steeds slechts die ene vraag worden gesteld, of in hun gemeente “mijn geest” werkzaam is, die zich dan op die manier uit, dat een mens een belangrijk weten wordt toegezonden, zonder eigen toedoen. Een weten, dat hem opheldering verschaft over zijn oorsprong en zijn einddoel. Daar zal ook steeds de zuivere waarheid uit Mij zijn, omdat Ik steeds alleen maar hetzelfde kan zeggen, omdat de eeuwige Waarheid nooit anders wordt en dus blijft bestaan tot in alle eeuwigheid. En wanneer de mensen maar de goede weg zouden willen gaan, de weg naar Mij en Mij om opheldering vragen – ze zouden allen waarlijk vol zijn van de geest en geen mens zou meer kunnen vervallen in de onjuiste leren.

Doch dit is een aangelegenheid van de vrije wil. En de mensen gebruiken hun wil niet ten volle, maar ze luisteren naar wat hen door eveneens niet gewekte mensen wordt gezegd. En daarom groeit de dwaling tot in het oneindige. Daarom wordt hij niet onderkend en daarom komen ontelbare mensen voor dwaalleren op, die ze echter als dwaling zouden kunnen herkennen, als ze daartoe de wil zouden opbrengen. En dat is de grote geestelijke nood. En ter wille daarvan heb Ik veel arbeiders in mijn wijngaard nodig. En slechts weinigen zullen zich door dezen laten onderrichten; slechts weinigen nemen dat als waarheid aan, wat hen wordt aangeboden van boven. Maar Ik zal ieder zegenen, die Mij in mijn werk ondersteunt, die ophelderend bezig is en zo de grote geestelijke nood helpt op te heffen.

Amen

BD.8850
6 september 1964

De vrije wil moet de waarheid aannemen

Wat Ik ook steeds tegen u zeg, u kunt er voor de wereld als waarheid voor instaan, want de wereld heeft de waarheid nodig, want ze kan in dwaling en leugen nooit de weg naar Mij vinden. Maar u, mensen zult u nu afvragen waarom Ik het heb toegelaten dat de dwaling zich zo kon verbreiden. En Ik kan u daar steeds alleen maar hetzelfde antwoord op geven, dat uw vrije wil alleen doorslaggevend is of u, mensen in de waarheid of in de dwaling verkeert.

Dat er grote (kerkelijke) gemeenten ontstaan zijn en deze voortdurend hun onjuiste meningen verdedigen, is alleen aannemelijk door de vrije wil van de stichter. En zo heeft mijn tegenstander, qua aantal, een veel grotere aanhang, omdat de mensen niet nadenken, maar dit aan de leiders overlaten, die ze blindelings volgen. Maar dezen zullen de verantwoording niet alleen te dragen hebben, maar evenzo ook al hun aanhangers en alleen de graad van liefde van ieder apart zal beslissend zijn welk lot hij eens dragen moet.

De wereld is aan dwaling ten prooi gevallen – maar hoe het ook zij: Ik zal steeds weer een vonk licht uitzenden, die weer licht ontsteken kan. Mijn geest zal steeds weer werkzaam kunnen worden, omdat ook steeds weer enkele mensen een hoge graad van liefde bereiken, die Mij dan ook de mogelijkheid geeft me bekend te maken, zodat de zuivere waarheid steeds weer aan de mensen gebracht kan worden.

Maar wie neemt haar aan? Ieder mens die Mij aan zijn medemensen anders beschrijft dan het beeld dat ze zich van Mij ontworpen hebben, wordt afgewezen, en daarom is het nauwelijks mogelijk hun de waarheid te brengen. En of mijn woord ook nog zo duidelijk en ondubbelzinnig gegeven wordt, de mensen staan er toch afwijzend tegenover, omdat mijn tegenstander hen beïnvloedt. Mijn tegenstander zal steeds tegen de waarheid strijden en hij heeft grote macht over de mensen omdat er maar weinige een leven in liefde volgens mijn wil leiden. Maar diegenen die in de liefde leven, zullen aan zijn ingrijpen niet meer onderworpen zijn, ofschoon ze hier nog aan blootgesteld zijn. En daar waar de liefde beoefend wordt, zal ook mijn woord, de zuivere waarheid ingang vinden, want zij die in liefde werkzaam zijn zullen het aanvaarden als waarheid, zonder dat hun wil geweld wordt aangedaan.

Daar echter de waarheid aan allen wordt aangeboden, moeten ook die mensen zich verantwoorden die haar niet hebben aangenomen, want ze konden mijn woorden evengoed geloof schenken, zoals ze het wel bij de dwaling gedaan hebben omdat ze een vrije wil bezitten.

En zo zult u die Mij dienen wilt, steeds alleen maar uw medemensen de zuivere waarheid hoeven voor te houden en ieder afzonderlijk kan daar dan zijn standpunt tegenover bepalen. En wanneer hem de zuivere waarheid ernst is, zal hij er ook over nadenken en dan sluit hij zich niet meer af voor mijn openbaringen.

En daarom is het verbreiden van mijn leer het voornaamste waarvoor Ik u als knechten in mijn wijngaard nodig heb, want de liefde moet deze uitdragen – in liefde moet ze worden aangeboden en zo zal ze ook ieder mens aanspreken die eveneens de liefde beoefent en toegankelijk is voor de waarheid.

De strijd tussen licht en donker zal tot het einde toe blijven bestaan en mijn tegenstander zal steeds meer in macht toenemen, omdat de vrije wil van de mensen dit toelaat. Maar tot het einde toe zal Ik ook de waarheid naar de aarde sturen en die zal zijn doen en laten belichten en dit ontmaskeren – wat echter steeds alleen voor diegenen duidelijk is die al open staan voor de zuivere waarheid, terwijl de anderen hun dwaling aanhangen en deze verdedigen. Maar iedere ziel die u uit de strikken van mijn tegenstander redt, is gewonnen voor de eeuwigheid.

En dit ene zou u tot meer arbeid in de wijngaard moeten aansporen: dat in het rijk hierna alleen die mens zich in het licht bevindt die in de waarheid verkeert. Wie hier dus niet van zijn dwaling wil afzien, die neemt hem mee naar de eeuwigheid en hij zal daar zolang niet tot gelukzaligheid komen, tot hij zijn foutieve denken opgeeft. En het is wederom alleen van de graad van zijn liefde op aarde afhankelijk of, na zijn binnengaan in het geestelijke rijk, dan als loon, het inzicht bliksemsnel van hem meester maakt, zodat hij zich dan vlug van de dwaling afwendt.

Vergeet daarom nooit het gebod van de liefde aan allen voorop te stellen, vergeet nooit de mensen tot een leven in liefde aan te sporen wanneer voor henzelf het heil van hun ziel van belang is. Dan zal de werkelijk zoekende ook al op aarde een lichte twijfel gaan voelen over de waarheid van datgene wat hij tot dusver voor waar gehouden heeft. En dan is het ook makkelijker hem de waarheid te brengen – hij zal ze zonder weerstand aannemen en toch zal evenwel zijn vrije wil niet worden aangetast.

Amen

BD.8851
11 september 1964

Het afwijzen van het goddelijke woord

Wanneer mijn evangelie u rechtstreeks van boven wordt aangeboden, wijs het dan niet af. Want u bekent daardoor alleen dat u de schrift niet kent die van Mij getuigt. En het zal u eens bitter berouwen, wanneer u beseft Wiens woord u hebt afgewezen en hoeveel te meer u zou hebben kunnen vooruitgaan, de weg omhoog. Weliswaar is uw wil goed, en u meent dat de bijbel is afgesloten en dat elk verder woord van Mij overbodig is, maar Ik stel u hier iets tegenover dat zuiver en onvervalst is: het is mijn woord zoals het u niet zuiverder kan worden aangeboden. En dat zult u moeten aannemen en boven de schrift stellen die niet meer in die zuiverheid bewaard is gebleven zoals ze van Mij is uitgegaan. En denk aan dat ene, dat Ik mijn woord aan al diegenen laat toekomen die al een zekere graad van rijpheid hebben verkregen. Dat ze mijn stem daarin goed kunnen herkennen, dat alleen de wil nog bereid moet zijn door Mij te worden aangesproken. Het is een groot geschenk van genade dat hun ten deel valt en dat moet niet worden afgewezen. Doch nog duidelijker kan Ik de mensen niet meer aanspreken, om hun vrije wil geen geweld aan te doen die volledig vrij moet beslissen, daar het anders voor Mij gemakkelijk zou zijn om op mijn openbaringen de stempel van de waarheid te drukken, maar dan ook het zelf beslissen vervallen zou zijn.

Maar u mensen zult mijn stem kunnen herkennen als u maar de liefde beoefent. Maar u zult u niet mogen laten leiden door hen die nog zwak in de liefde zijn en u daarom afkerig willen maken van mijn woord dat u rechtstreeks wordt toegestuurd. Ieder zal vrij uit zichzelf moeten beslissen en zich niet moeten laten afbrengen van de weg die hij bereid is te gaan. En wanneer hij met heel zijn hart de waarheid begeert, zal hij ze ook vinden door mijn rechtstreekse aanspreken, omdat dit hem antwoord geeft op elke vraag die het hart maar uitspreekt en die hij beantwoord wil hebben.

Heb Ik niet duidelijk genoeg gesproken door mijn apostel Paulus, dat Ik het verstand van de verstandige wil verwerpen en de wijsheid van de wijze teniet wil doen en dat Ik door eenvoudige prediking zalig maak die in Mij geloven? U allen werkt u door de schrift heen en zult toch zonder opwekking van de geest niet op de geestelijke betekenis kunnen komen. En wat voor u gemakkelijk is te begrijpen, neemt u niet ter harte. U wilt niet dat laten gelden wat Ik u toch evenzo niet mis te verstaan heb gezegd. En u zult evenzo veel verwijzingen naar het werkzaam zijn van de geest in u in de schrift vinden, terwijl u zich echter die passages uitzoekt die zogenaamd mijn rechtstreekse aanspreken als satanisch of door Mij niet gewild kenmerken.

Waarom neemt u de eerstgenoemde niet aan? Waarom houdt u zich aan de laatstgenoemde en laat het denken van uw verstand overheersen? Mijn woord spreekt alleen tot het hart en het kan ook alleen door het hart worden begrepen. Daarom kan het alleen door een liefdevol mens worden begrepen. En daarom is ook maar zelden een mens ervoor te winnen die over een groot verstandelijk weten beschikt, wanneer hij niet tegelijkertijd in de liefde leeft. En mijn rechtstreekse woord zal steeds afwijzing ondervinden van de kant van hen die menen geroepen te zijn voor onderrichtende werkzaamheden, maar die Ik niet zelf daarvoor heb aangesteld. Want hun ontbreekt de opwekking van de geest. En zonder deze is het slechts een dood weten wat de mensen wordt toegevoerd. Het kan niet levend zijn en daarom ook geen levend geloof tot gevolg hebben, terwijl mijn woord al een levend geloof aantoont en een mens die mijn woord ontvangt, waarlijk ook een door Mij aangestelde dienaar in mijn wijngaard is.

Amen

BD.8852
12 en 13 september 1964

Kan de mens voor een ander in de plaats lijden?

De kracht van het bidden ten gunste van een ander is geweldig. U zult veel leed van de medemens kunnen afwenden, u zult hun de kracht doen toekomen die diegenen ontbreekt, die hen in volledige krachteloosheid doet blijven, tot u hun door uw voorbede een krachtstroom toezendt, dat u hen helpt, en weliswaar niet direct, maar indirect door Mij, omdat Ik uw liefde zie die u in zo’n voorbede voor de naaste voelt. Deze stroom van kracht dwingt echter hun wil niet, die is vrij, maar de tegenstand neemt vanzelf af en de ziel voelt de kracht als weldadig. Dus zult u steeds alleen Mij kunnen vragen om toe-zending van kracht voor die mensen, die zelf niet meer in staat zijn deze te vragen. En omdat daarbij uw liefde beslissend is vervul Ik graag het verzoek, want u begeert niets voor uzelf, u zoekt geen eigen voordeel, maar bent bezorgd over het zielenheil van de naaste.

U zult nu echter een onderscheid moeten maken tussen een gebed voor deze mensen en uw overgave aan Mij zelf, doordat u Mij uw hele liefde schenkt. En deze graad van liefde kan in u aangroeien en zich tenslotte ook naar uw medemensen uitbreiden, dat u alle met uw liefde omvat, omdat dit niet anders mogelijk is als u vervuld bent met liefde. En deze graad wil Ik bereiken, dat u geheel opgaat in de liefde tot Mij en de naaste, zodat u zelf het leed op u zou willen nemen, dat u de straf op u zou willen nemen die zij hebben verdiend. Maar dit gaat in tegen mijn rechtvaardigheid, daar ieder voor zichzelf verantwoordelijk is en ook ieder moet goedmaken waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt.

Weliswaar is dit in tegenspraak met het verlossingswerk van Jezus Christus, die als waarachtig schuldeloos mens alle zonden van de mensheid op zich heeft genomen uit liefde tot haar, die dus op vervangende wijze een zondeschuld uitboette, die zo groot was, dat alleen maar een geest die engel is, in wie Ik zelf me kon belichamen, deze boete kon doen, dat Ik dus zelf de schuld teniet deed door mijn dood aan het kruis. Maar deze daad was iets eenmalige en zal het ook blijven.

Maar de schuld van een mens kan worden gedelgd door het werk van verlossing van Jezus, wanneer hij Hem erkent, en ze behoort dan tot de zondenlast die de mens onder het kruis draagt. Maar dat is een aangelegenheid van de vrije wil van ieder mens en kan niet worden afgedwongen. Dus moet ze ook worden afgelost, nog op aarde of in het hiernamaals, wanneer de mens zich afwijzend opstelt tegenover het verlossingswerk. Voor zulke mensen kan de voorspraak worden verricht, dat ze hun schuld inzien en de weg naar Jezus vinden – en deze voorspraak nu eenmaal een grote uitwerking van kracht heeft. De mens komt dan vanzelf tot het ware inzicht van zijn schuld en hij zal hem volgens zijn kracht weer goedmaken, ofwel die Ene aanroepen die hem de vergeving verzekert.

Maar de schuld kan hem onmogelijk worden kwijtgescholden op grond van de liefde van een mens die hem wil goedmaken. Dit zou geen rechtvaardigheid zijn, ofschoon de liefde daartoe bereid is, want slechts Een kan hem schrappen, en deze Ene wil worden aangeroepen. Maar de liefde van een mens die bereid is voor zijn medemens boete te doen, wordt door Mij als buitengewoon welgevallig aangezien. Dit is een liefde die helemaal vrij is van egocentrische liefde, die niet alleen niets voor zichzelf verlangt, maar bereid is, leed op zich te nemen, die daarom een groot pluspunt voor de ziel betekent, die ook als kracht haar uitwerking heeft op de medemens, want ze kan niet zonder ’n geestelijk resultaat blijven, zowel voor hemzelf als ook voor de ziel die in het bezit van een genade komt, die haar als het ware ook moet treffen als sterke wil zich te verbeteren. Ze zal zelf haar gebrekkige toestand inzien en ook bereid zijn boete voor de schuld te doen, maar die zal ze toch zelf moeten afdragen. Hij kan haar niet worden afgenomen ter wille van de rechtvaardigheid.

U zult er steeds aan moeten denken dat de weg naar Jezus u niet bespaard kan blijven, dat Ik in Hem mijn erkenning vraag, dat dus dan ook ieder mens zelf de weg naar Mij moet gaan, niet menende dat dus een “uit liefde voor u” gedelgde schuld de mens daarvan zou ontheffen, temeer omdat er op aarde veel lichtwezens zijn belichaamd wier liefde zo sterk is dat ze graag het leed van anderen op zich zouden willen nemen.

Maar uw liefde heeft een gunstige uitwerking op diegenen die u de genoegdoening van hun schuld zou willen besparen. En daarom kan geen enkele liefdevolle opwelling van uw hart zonder uitwerking blijven, omdat liefde een kracht is die haar stralen altijd zal uitzenden, omdat geen liefdevolle gedachte vervliegt en zonder uitwerking blijft. Doch elke overvloed van liefde komt de mens zelf ten goede, want zijn lichaam vergeestelijkt zich tegelijk met zijn ziel en deze vergeestelijking, die ook een groot lichamelijk lijden vraagt, zult u allen moeten nastreven om een oergeest, wiens partikeltjes uw lichaam vormen, eenmaal te helpen sneller rijp te worden.

Amen

BD.8858
23 september 1964

Een grote dwaling wordt rechtgezet

In het begin der tijden kwam alleen het volmaakte uit Mij voort, dus kunt u het aanvechten als Ik u voorgesteld word als een Schepper die onzuivere geesten geschapen heeft. Ik zelf ben de Schepper van het wezenlijke, want buiten Mij is er geen kracht die wezens kon scheppen. En de eerste door Mij buiten Mij geplaatste lichtgeest werd dus door mijn kracht doorstraald en er kon alleen het volmaakte uit ons beider liefde en kracht voortkomen. En dat is ook wat u begrijpen moet, dat Ik niets tegen mijn ordening van eeuwigheid kan doen, dat Ik ook geen onvolmaakte wezens buiten Mij kon plaatsen, die zelf in vrije wil pas na een eindeloos lange tijd besloten zich van Mij af te keren, die echter op geen enkele wijze door Mij beïnvloed werden in strijd met de goddelijke orde te handelen, veeleer handelden zij in geheel vrije wil. Zo zult u pas mijn plan van eeuwigheid begrijpen, dat Ik Mij hun vergoddelijking ten doel gesteld heb, en zo zult u ook begrijpen waarom Lucifer, de lichtdrager, tot mijn tegenpool geworden is.

Als u een voorstelling van het scheppen van de wezens zo gegeven wordt zoals het totaal onmogelijk is, dan twijfelt u aan mijn volmaaktheid en dan twijfelt u ook aan mijn liefde voor al het geschapene, dat overeenkomstig mijn wil gebrekkig gevormd was (moest zijn) vanaf het begin. U kunt dan ook niet het gebeuren begrijpen dat gelegen was in de afwijzing van de kracht van mijn liefde en Ik moet u allen de waarheid daarover doen toekomen, want uit de ene dwaling vloeit de andere voort. Dat echter zo’n dwaling kon binnensluipen in goddelijke openbaringen is altijd het gevolg van verstandelijk denken, dat gebruikt wordt door mijn tegenstander, die verwarring tracht te stichten, wat ook weer een aanleiding ervoor is dat Ik Mij steeds weer opnieuw moet openbaren en (om) u in alle zuiverheid de waarheid bekend kan (te kunnen) maken.

De afval van Mij kwam op een manier tot stand, dat er eerst eeuwigheden verstreken voordat hij plaatsvond, dat dus voortdurend mijn liefde de wezens kon doorstralen en zij voortdurend bovenmate gelukzalig waren. En ook het wezen dat Ik Mij als eerste opnamevat schiep om mijn liefde hierin binnen te stralen, was eeuwigheden lang ontvanger van deze krachtstroom van liefde, tot het zich dan losmaakte van Mij in vrije wil, die het als goddelijk schepsel bezat. Als Ik echter een schepsel geschapen had dat onzuiver was, dan zou Mij zelf het verwijt getroffen hebben zo’n wezen het leven gegeven te hebben, wat echter eeuwig niet het geval kan zijn, want Ik ben de Volmaaktheid zelf. Ik heb geen tekortkomingen, Ik ben zuivere Liefde en die schept niets onzuivers maar ze doet alles om dat wat onzuiver geworden is weer tot loutering te brengen.

Doch hoe onjuist wordt u de scheppingsdaad voorgesteld en tot welke gevolgen leidt dit. Steeds weer breng Ik u de zuivere waarheid, omdat u zonder de waarheid Mij zelf niet juist ziet, omdat u zich een voorstelling maakt van Mij, wiens volmaaktheid in twijfel wordt getrokken en omdat u daarom ook dit Wezen niet zou kunnen liefhebben, aan wiens volmaaktheid u twijfelt. Want ook u bent in alle volmaaktheid uit Mij voortgekomen, hoewel u nu de weg door de diepte gegaan bent om weer tot dat te worden wat u was in het allereerste begin. Dat Ik u niet alle geestelijke motiveringen kan duidelijk maken, zult u begrijpen vanwege de geringe graad van inzicht die u nu hebt als gevolg van de zonde van het verzet tegen Mij. Maar toch moet alles overeenstemmen wat u daarover wordt medegedeeld. En wanneer er een grove tegenstrijdigheid bestaat, dan kunt u deze zonder bezwaar afwijzen en dit voor uzelf zo verklaren dat het verstand van de mens daarbij betrokken is geweest, dat door de tegenstander kan worden beïnvloed.

Alleen het plan om de door Mij geschapen wezens te vergoddelijken heeft Mij ertoe gebracht de afval van de wezens niet in de weg te staan, maar deze heeft plaatsgevonden in vrije wil, van het hoogste niveau van volmaaktheid omlaag naar de diepste diepte. En alleen de zekerheid dat Ik al deze wezens weer terugwin, liet Mij niet belemmerend ingrijpen, maar loochent niet dat zij in hoogste volmaaktheid geschapen werden, evenals hun heer die als lichtdrager als eerste de val voltrok, die Ik echter niet zo gevormd had dat hij het moest doen, integendeel: de vrije wil is beweegreden geweest om te vallen, zoals ook de vrije wil weer omhoog moet streven om dat te worden wat hij was in het allereerste begin.

Amen

BD.8859
24 september 1964

Een grote dwaling wordt rechtgezet (voortzetting van BD.8858)

Als het geloof in mijn volmaaktheid u ontnomen wordt, als u daar aan twijfelt, dan bent u ten prooi gevallen aan een dwaalleer die u ook ieder geloof kan ontnemen. Want er is u dan geenszins een waarborg gegeven dat Ik tot u de volle waarheid spreek, die alleen een hoogst volmaakt Wezen u kan aanbieden. En uw vroegere wil zou dan niet zo zwaar hebben gewogen, omdat u dan evenzo als “onvolmaakt geschapen” daarin een reden zou kunnen zien dat u gevallen bent. En deze dwaling moet heel beslist weerlegd worden, u moet weten dat u in het “helderste licht” gestaan hebt toen u viel, dat niet de geringste schemering of duisternis u omgaf op het moment van uw afval van Mij, en dat u net als Ik hoogst volmaakt was, dat wil zeggen: lichtwezens was wier val eenvoudig onbegrijpelijk geweest zou zijn als de vrije wil u niet vervulde als teken van uw goddelijkheid.

Dat ook die eerst geschapen oergeest met dezelfde volheid van licht uitgerust was en niet had hoeven te vallen, dat hij echter zelf helemaal veranderde in vrije wil in het tegendeel, was niet mijn wil, het was niet mijn werk, het was alleen het gevolg van zijn vrije wil, dat echter niet mijn volmaaktheid in twijfel kon trekken. Het was ook niet van eeuwigheid af bestemd dat de eerst geschapen oergeest vallen moest, ofschoon Ik van eeuwigheid af zag hoe hij zijn wil zou richten. Doch als hij had moeten vallen zoals u ten onrechte aanneemt, dan zou hij geen vrije wil gehad hebben en Ik zou geen volmaakt Wezen zijn, als Ik mijn wil op hem zou hebben overgebracht.

Dat alles moet u, die mijn volmaaktheid betwist, toch duidelijk zijn, u, die zich laat beïnvloeden door voorstellingen die menselijk onverstand u voorzet om Mij en de zuivere waarheid te ondermijnen. Ik kan niet vaak genoeg de fouten weerleggen die steeds weer binnensluipen in mijn woord, hoewel Ik mijn boden die het rechtstreeks van Mij ontvangen, bescherm. Doch zodra het verlangen naar de zuivere waarheid niet overheerste, kon mijn tegenstander ook ingrijpen en verwarring stichten, doordat hij op de eerste plaats mijn volmaaktheid betwijfelde en er daardoor dwaalleren uit voortkwamen die Ik steeds weer uit de weg moet ruimen, als Ik wil dat de mensen de waarheid gebracht moet worden. En dit is voor het einde zeer belangrijk omdat mijn Wezen juist moet worden voorgesteld, om de liefde tot Mij op te kunnen brengen die Ik van mijn schepselen verlang. En deze liefde kan alleen aan een hoogst volmaakt Wezen geschonken worden Dat niet de geringste onvolmaaktheid in zich heeft. Dat – en waarom mijn eerst geschapen geest gevallen is – is Mij alleen bekend, maar het is ook aan u, zover u in staat bent het te begrijpen, duidelijk gemaakt. Maar als u mijn wil daarmee in verbinding brengt, die ieder de hoogste gelukzaligheid wil bezorgen, dan is dat van zo’n kras genre, dat alleen een onontwaakte geest, een puur verstandelijk denken verzinnen kon. Want mijn wil is goed en zal nimmer iets tegengestelds teweegbrengen, hij zal zich alleen steeds volgens mijn liefde kunnen uiten, dus in geen geval de val van het eerste wezen zelf bestemd hebben, echter ieder wezen ook zijn vrije wil laten hoe hij hem ook gebruikt.

Daar Ik van eeuwigheid af ervan op de hoogte was en nu ook mijn heilsplan daarop kon opbouwen, omdat Ik zag met welke haat hij Mij nu zou weerstaan, is hij nu mijn tegenpool geworden, maar die Mij nochtans helpt met het verlossen van het enorm grote aantal van mijn wezens, al is het ook tegen zijn wil. Want een ding kon Ik niet: kinderen voor Mij te scheppen, omdat daartoe de vrije wil van het wezen zelf werkzaam moet worden. En dat is vanaf het begin mijn plan geweest, waarvoor echter niet noodzakelijk de val van mijn eerste wezen in de diepte nodig was, want waarlijk, Ik heb nog veel mogelijkheden om dit doel dat Ik Mij gesteld heb, te bereiken. En bijgevolg zou Ik niet zelf iets gewild hebben wat een zonde zou zijn tegen Mij zelf, waarvoor Ik dan de wezens een eindeloos lange gang in ellende zou hebben laten gaan om weer dat te worden wat zij waren in het allereerste begin. Zo’n voorstelling van mijn oerwezen, dat alleen in hoogste volmaaktheid scheppen en vormen kon is vals en zal steeds weer als vals gebrandmerkt moeten worden. Want in diepste liefde, in onovertreffelijke wijsheid heb Ik vanuit mijn macht alles geschapen wat is. En dat alles bewijst ook mijn volmaaktheid, want Ik schep niets zonder zin en doel en wil daarom ook als hoogst volmaakt gezien en bemind worden.

Amen

BD.8860
25 september 1964

Een grote dwaling wordt rechtgezet (voortzetting van BD.8859)

Ik kan u niet in de dwaling voort laten gaan, u die de opdracht aanvaard hebt de waarheid te verbreiden en u hiervoor in te zetten, daarom moet u op de eerste plaats weten waar dwaling is binnengeslopen. U zult meemaken dat men alle geloofspunten zal ontzenuwen en dat u dan vast zult moeten staan, wat u ook kunt als u zelf in het bezit van de waarheid bent. Dan zal het u ook lukken iedere tegenwerping te weerleggen, want Ik zelf zal u de woorden in de mond leggen, wat Ik echter alleen dan kan als Ik in u de wil zie alleen de zuiverste waarheid te verdedigen, en u zult dan ook geen mens hoeven te vrezen die uw geloof aan het wankelen wil brengen.

Daarom onderricht Ik u tot in het kleinste en maak u opmerkzaam waar de dwaling is binnengeslopen, steeds ermee rekening houdend dat u eens uw standpunt daartegenover moet bepalen, maar u zult ook kunnen standhouden. U zult u niet bang laten maken maar steeds met mijn woord de tegenstander verslaan als u op tegenspraak stuit. Want Ik zal u niet zonder hulp laten. Ik ken iedere vraag en Ik zal ze u beantwoorden, zodat u nooit verlegen zult zijn om een antwoord.

Steeds moet u de mensen vragen of zij niets anders dan de zuivere waarheid begeren, want dat alleen is maatgevend. Het verlangen naar de waarheid is nog te weinig onder de mensen aan te treffen zij vragen niet innig genoeg om bescherming tegen iedere dwaling, om welke reden dus ook hij kan ingrijpen voor wie zij zich in acht moeten nemen. De mensen denken echter allen de waarheid te begeren, dan echter zou er bij hen geen dwaling kunnen binnensluipen, want Ik behoed waarlijk ieder die Mij dienen wil in het verbreiden van de waarheid.

U echter, die het echte waarheidsverlangen bezit, zult achterdochtig worden zodra u een dwaalleer ontdekt, en dan hoeft u zich slechts met Mij in verbinding te stellen en Ik zal u altijd opheldering geven hoe zo’n dwaalleer ontstaan kon en waarin zij bestaat. Daarom is u het gebeuren van de schepping op zo’n manier duidelijk gemaakt, dat u de liefde, wijsheid en macht van uw God en Schepper als grond ervan getoond werd, zodat u nu ook niet meer aan Zijn volmaaktheid zult kunnen twijfelen.

Amen

BD.8861
26 september 1964

Een grote dwaling wordt rechtgezet (voortzetting van BD.8860)

Alles is u duidelijk gemaakt met overgrote liefde, die onbegrensd is en zich aan ieder schepsel schenkt ook aan het eens van Mij afgevallen schepsel, want liefde kan niet vergaan, ze volgt het verlorene in de diepte en tracht het weer te bewegen om terug te keren. Daarom heb Ik u ook het scheppingswerk zo beschreven dat Ik ook het eerste wezen met grenzeloze liefde omvatte, dat Ik Mij verheugde in zijn gelukzaligheid en aan hetwelk Ik nimmermeer mijn liefde onttrokken zou hebben als het deze niet vrijwillig afgewezen zou hebben.

Maar Ik heb u ook duidelijk gemaakt waarin de vrije wil bestond, dat het wezen zichzelf veranderen kon en uit de eeuwige ordening is gestapt, en dat dit niet verhinderd kon worden omdat het een vrije wil had, zich uit mijn wet van de eeuwige ordening te verwijderen. Het uitstappen uit mijn wet was de zonde, waartoe Ik echter nimmer een wezen heb gebracht daar dit in strijd is met mijn liefde.

Ik zelf ben in mijn diepste Wezen goed, in Mij is er niets wat tegen de wet gericht is. Ik kan ook geen enkel wezen haten, Ik zal het voortdurend met mijn liefde volgen, maar Ik kan niet het wezen dat tegen Mij gezondigd heeft de gelukzaligheid schenken. Ik zou ook niet hebben kunnen beweren dat het mijn wil geweest is dat het eerste wezen viel. U kent Mij niet in mijn overgrote liefde en barmhartigheid, die geen hard woord spreekt, ook al is uw schuld nog zo groot. Ik constateer alleen wat in overeenstemming is met de feiten zonder echter toornig te worden, want mijn liefde is groter als mijn “toorn” – en wat Ik doe volgens mijn heilsplan van eeuwigheid, geschiedt altijd alleen uit liefde die naar u uitgaat tot in alle eeuwigheid.

Wie derhalve van mening is, dat Lucifer vallen moest om dan voor Mij een welkom werktuig te zijn, om voor Mij als tegenpool te dienen, die verwisselt het op de hoogte zijn van zijn wil – die Mij sinds eeuwigheid bekend was met het voorbeschikken van het wezen want deze wil was, omdat hij vrij was tegen Mij gericht, zodat Ik bijgevolg op deze wil mijn heilsplan kon opbouwen. Dat een wezen zo totaal veranderen kon dat volmaakt geschapen was, dat het een haat tegen Mij kon opvatten die onmetelijk diep was, dat is niet aan Mij toe te schrijven, die de Liefde zelf ben. Ik onttrok ook dat wezen niet aan mijn liefde, daar haat een niet-goddelijke eigenschap is die in Mij nooit een plaats kan vinden, die echter omdat de vrije wil zich eindeloos ver van Mij verwijderen kon ook tot de diepste haat kon omslaan. Dat betekent dus niet dat de haat in Mij aanwezig is, dat Ik alles, zowel het goede als het kwade in Mij heb. Alles wat in Mij is, bevindt zich in de goddelijke orde, alleen wat zich van Mij verwijderd heeft bevindt zich ook buiten de eeuwige orde.

U, mensen moet begrijpen dat het onjuist is te denken in Mij ook maar de geringste verkeerde ordening te kunnen ontdekken, want dan was Ik niet volmaakt, wat nu eenmaal het goede in hoogste volmaaktheid alleen zijn kan. Dat met mijn oneindige liefde ook de gerechtigheid samengaat is wel de aanleiding tot allerlei nood en lijden die u mensen treffen, die Ik echter veel te graag ver van u verwijderd zou willen houden, als u dat toelaat door de juiste richting van uw wil.

En zo ook is de verwijdering van mijn eerst geschapen wezen mateloos toegenomen en moet zo de afstand tot Mij aan zichzelf toeschrijven, die Ik ter wille van de gerechtigheid niet naar believen verminderen kan, maar hij zal voor Mij en mijn heilsplan de tegenpool blijven tot ook zijn uiteindelijke verlossing kan plaats vinden. Daarom heb Ik u de scheppingsdaad zo verklaard, opdat u niet in een verkeerde gedachtegang terecht komt, die u doet twijfelen aan mijn hoogst volmaakte Wezen, dat alles buiten zich heeft geplaatst in diepste liefde. En waar liefde is kan nooit een slechte gedachte een wezen voorbestemmen om te vallen, een gedachte die nooit van Mij kan zijn uitgegaan omdat Ik hoogst volmaakt ben.

Amen

BD.8862
28 september 1964

Een grote dwaling wordt rechtgezet (voortzetting van BD.8861)

Alles wat u terneer drukt moet u aan Mij overgeven en Ik zal u troost en innerlijke rust schenken, want voor Mij is niets onmogelijk. Het is voor Mij ook niet onmogelijk u de juiste verklaring te geven waarom Ik het niet verhinderd heb dat in zulke gewichtige vragen vergissingen zijn binnengeslopen, zoals deze van de “val van de geesten”, die Mij en mijn scheppingsdaad op een andere wijze weergeeft dan Ik u dit heb duidelijk gemaakt.

Steeds is de vraag gesteld waar het “kwade” zijn oorsprong in vond, of Ik alle goede en slechte eigenschappen in Mij heb. Met deze vraag is al te veel menselijk denken verbonden geweest, daar de mensen steeds uitgaande van zichzelf, een conclusie over mijn Wezen getrokken hebben, daarbij echter niet om het zenden van de zuivere waarheid gebeden hebben, integendeel zichzelf een uitleg over mijn Wezen gaven en toen was al het inwerken van mijn tegenstander begonnen. Zo hebt u reeds de reden dat een dwaling in de goddelijke openbaringen ingang vond. Zodra de bescherming tegen verkeerd denken afgesmeekt wordt, kan het niet gebeuren dat zo’n dwaling binnensluipt omdat Ik tot geen leugen in staat ben; maar de leugengeest beantwoordt eerder aan het menselijke denken, want hij heeft dadelijk toegang tot het verstand van de mens, Ik kan Mij echter niet tegenspreken.

En omdat Ik nu de waarborg heb dat aan deze “opschrijvingen” steeds de bede om bescherming voor dwaling vooraf is gegaan, daar het nu ook de tijd van het einde is waarin Ik een lichtgeest naar de aarde zond, die in alle waarheid mijn besturen en werkzaam zijn de mensen moet verkondigen, zo blijft er nu alleen over, “deze geschriften” als tegengesteld zijnde aan de onjuiste voorstelling (over Mij) af te wijzen, of ze volledig te erkennen.

U, mensen kunt naar eigen goeddunken beslissen of u Mij als hoogst volmaakt wilt erkennen, of dat u zich Mij voorstelt met tekortkomingen en dus ook met de slechte eigenschappen behept. Het staat u mensen vrij wat u aanvaarden wilt, want een misvatting is slechts in weinig gevallen recht te zetten. Daarom zeg Ik: beproef alles en behoud het beste. Maar dat er dwaling is binnengeslopen, is zeker, en daarom zal er weer een groot verlangen naar de waarheid onder mensen moeten overheersen om in te zien wat volgens de reine waarheid is. En weer is er maar een klein aantal die de zuiverste waarheid begeert, die dan echter ook weten zal waar het menselijke verstand bij betrokken was, zodat de innerlijke stem overstemd werd. Daarbij kwam dan nog het menselijk verwezenlijken, dat het verstandelijke denken er weer tussenbeide kwam – en de goddelijke openbaring gedeeltelijk waardeloos maakte. Om als dwaling herkend te kunnen worden, stelt dit echter steeds alleen het verlangen naar de waarheid voorop. Daarom heb Ik mijn profetieën waar gemaakt om in iedere eeuw steeds weer datgene te reinigen wat opheldering nodig had. Daarom zullen zich ook nu weer twee richtingen ontwikkelen, en weer zal het gaan over “meelopers” – of over hen die het om de zuivere waarheid gaat.

Het gaat er steeds weer om dat alles wat uit mijn eeuwige orde stapt niet meer overeenstemt met mijn Wezen, dat alles in zichzelf verandert in het tegendeel, dat Ikzelf Mij echter alleen in de eeuwige orde bewegen kan, dat daarom echter ook de mens die zich alleen door zijn verstand laat beheersen, zich reeds buiten mijn wet bevindt – en hem invloed verleent die eveneens buiten de eeuwige orde staat. En daarom weet u niet hoe hoog Ik uw verzoek waardeer u tegen dwaling te behoeden, want deze bede waarborgt ook waarlijk het beste resultaat. En ook dit probleem moest eens ter sprake komen en daarom is “niets toeval”. Alles is voorbestemd om daarover opheldering te kunnen geven, die noodzakelijk is omdat iedere dwaling een gevaar is voor de geestestoestand van de mensen. Doch wie verlangen naar de waarheid heeft, die neemt ook aanstoot aan deze (dwaal) leer. Hij zal ze verwerpen als onjuist, hij zal onderzoeken en het beste behouden. Maar Ik kan geen mens met dwang ertoe brengen om te vragen, want dat verzoek om bescherming tegen dwaling moet hij zelf van binnen uit naar Mij omhoog zenden. Waar echter dit verlangen naar de waarheid zo in het hart verankerd ligt, daar is ook de garantie voor de waarheid gegeven. En deze waarheid moet verbreiding vinden omdat het einde nabij is.

Amen

BD.8863
2 oktober 1964

Hoe is het kwade ontstaan?

Zodra u mensen in Mij uw God en Schepper ziet, zodra u de juiste verhouding met Mij tot stand hebt gebracht, die van een kind met de Vader, staat u ook in de juiste relatie tot Mij, dat wil zeggen: u bent vervuld met diepe deemoed en u wacht er op door Mij aangesproken te worden, wat Ik niemand van u weiger die op de juiste wijze tot Mij bidt, waarvoor onherroepelijk de diepste deemoed nodig is, want aan de ootmoedige schenk Ik mijn genade. U mensen moet u echter voor mijn aanspreken openstellen, u moet iedere gedachte die na innig gebed in u opkomt als een antwoord van Mij zien. Want u kunt dan onmogelijk iets anders denken dan zoals het mijn wil is, omdat Ik tot u gezegd heb dat u alleen maar op de juiste manier, dat wil zeggen: in geest en in waarheid tot Mij moet bidden, opdat Ik uw gebed hoor en verhoor.

Toch hoeft u niet op ongewone resultaten te rekenen, dat u Mij nu hoorbaar verneemt, maar iedere gedachte die na innig gebed in u opkomt is mijn antwoord. En u zult dan waarlijk alleen maar goede gedachten hebben, die niet aan een andere bron ontsprongen kunnen zijn dan aan de mijne. U moet steeds bedenken dat Ik weet wanneer uw gedachten op Mij gericht zijn en dat u dan geen gedachten van de vijand kunnen treffen. U moet weten dat Mij deze houding van u ten opzichte van Mij lief is en Ik u nu geven kan naargelang de rijpheid van uw ziel, of Ik Mij hoorbaar uiten kan, wat toch in een heel enkel geval mogelijk is.

Wanneer Ik Mij echter hoorbaar kan uiten, is iedere dwaling uitgesloten. Want dan klinkt het in u als een helder klokje. U bent overgelukkig als u zo mijn stem verneemt. En Ik kan u dan openbaringen doen toekomen van diepste wijsheid en u zult zulke openbaringen zonder bezwaar geloof kunnen schenken. Nu valt echter dit ene te bedenken, dat de mens zich met dergelijke problemen bezighoudt en (alleen dan) zijn verstand een verkeerde weg gaat (kan gaan), waardoor de tegenstander de mogelijkheid gegeven is tussenbeide te komen en de mens dan ook wel een stem hoort, die hem echter niet gelukkig maakt maar een licht onbehagen in hem opwekt. En deze stem lost dan het probleem zo op, zoals het met de wil van de mens overeenkomt. En daarom is het juist bij zulke vragen dringend nodig dat hij het verzoek om “beschermd te worden tegen dwaling” tevoren naar Mij opzendt, omdat deze bede hem voor het werkzaam zijn van de tegenstander behoedt. Dan maakt hij zichzelf ontvankelijk voor het antwoord dat nu van Mij zelf tot hem kan komen, daar dit verzoek de tegenstander wegdringt.

En juist de vraag, of ook het kwade van Mij is uitgegaan, houdt u mensen heden nog bezig, evenals in de tijd van die openbaringen daarover. Ik kan u echter steeds alleen maar zeggen dat Ik geen slechte gedachten in Mij kan overwegen, dat alles alleen goed kan zijn wat van Mij is uitgegaan. Hoe is dan het kwade in de wereld gekomen?

In het denkvermogen van het wezen hebt u de verklaring. Want dit was vrij, kon dus de goede gedachten die van Mij naar het wezen toe straalden in vrije wil veranderen. En vrije wil betekent, zich in iedere richting te kunnen ontplooien. Dus is het kwade geboren in de vrije wil. Het was er tevoren niet! Het is een product van de vrije wil. Het is er, omdat het denkvermogen van het wezen hem geen beperking oplegde – een scheppingsproduct van hem, die van zijn macht blijk gaf, tegengesteld aan Mij en mijn wil, die dus, daar hij de gave had te kunnen scheppen, nu ook het “kwade” schiep, dat dit aan hem te wijten was, dat hij ter wereld heeft gebracht en daardoor dus een onrein wezen geworden is.

Steeds wilt u Mij, als het volmaaktste Wezen, het kwade ten laste leggen waarvoor bij Mij nooit plaats zou zijn geweest. Dat echter mijn tegenstander zelf de oorsprong van het kwade was, dat hij zijn denkvermogen in zichzelf tot kwaad deed worden, omdat hij zich verwijderde uit de stroomkring van mijn liefde en dit dus een “uittreden” uit mijn ordening van eeuwigheid was, dat kunt u zich niet voorstellen. Dat hij precies zoals Ik een zelfstandig wezen was en de hem van Mij uit toe gestraalde goede gedachten uit eigen vrije wil veranderen kon en ze veranderd had, was het begin van de zonde tegen Mij. Want Ik had alle wezens de vrije wil gegeven, Ik had alle wezens met een denkvermogen uitgerust.

Hoe kwam het dan dat niet alle wezens hun vrije wil en hun denkvermogen op dezelfde wijze gebruikten? Hijzelf was het die het kwade uit zich heeft voortgebracht, dat ermee begon, dat hij in zichzelf een verkeerde liefde voelde, dat hij Mij de kracht misgunde en daaruit dan al het kwade voortkwam – maar in hemzelf zijn oorsprong had, omdat hij zijn denkvermogen verkeerd gebruikte, wat Ik echter vanwege de wilsvrijheid niet veranderen kon, maar van Mij uit kwamen er geen verkeerde gedachten naar hem toe.

U moet steeds bedenken dat dit wezen, Lucifer oftewel lichtdrager, iets anders geweest is dan de wezens, voortgebracht door de wil en de kracht van ons beiden, dat Ik Mij in hem een evenbeeld geschapen heb, een wezen, dat precies zo was als Ik zelf en dat Ik ook de grootste scheppingsmacht gaf en dat derhalve ook uitermate goed was. Maar het enorme aantal van de uit ons voortgekomen wezens maakte hem arrogant, en deze verwaandheid vertroebelde tijdelijk zijn denkvermogen – en dit was al een geringe opwelling van eigenliefde die tegen mijn Wezen gericht was.

En daarom zeg Ik: Wat zijn eigen weg, buiten Mij, ging, dat verkeerde niet meer in mijn orde. En dit wezen – Lucifer – heeft met Mij gebroken en alles in hem veranderde tot een door en door slecht wezen. Het liet zelf uit zich alle slechte eigenschappen ontstaan en bracht ze tevoorschijn. U kunt steeds alleen maar zeggen: Hij, als ook een macht gelijk aan Mij, bracht het kwade in de wereld – maar niet, dat Ik ook het kwade in Mij zou hebben en op dat wezen zou hebben overgedragen. Want de omstandigheid dat er ook niet gevallen wezens waren, zou u er van moeten overtuigen dat het denkvermogen niet tot de val zou hebben hoeven te leiden, dat echter mijn tegenstander veel middelen ter beschikking stonden om zijn aanhang eveneens ten val te brengen.

Alleen al dat Ik als het hoogste Wezen voor hen niet zichtbaar was, hij echter in alle volheid van licht straalde en zij hem als hun god erkenden, niettegenstaande het helderste licht. Want de afval strekte zich uit over eeuwig lange tijden. Dus kon hij niet als “onzuivere” geest door Mij geschapen zijn en konden die slechte eigenschappen zich langzaam ontwikkelen, maar nooit hadden ze in Mij hun oorsprong, daarentegen in hem, die net als Ik machtig was, maar wel een begin had – wat hij heel goed wist. En zo is ook het kwade begonnen toen de afval van de geesten van Mij begon. Tot dan was echter alles volmaakt en dus is ook hij in alle volmaaktheid uit Mij voortgekomen, wat echter niet uitsloot dat hij zijn begaafdheid anders gebruikte dan mijn bedoeling was.

En dat had dus zijn “denkvermogen” tot stand gebracht, dat Ik echter niet voorbeschikt heb, maar van Mij uit stroomden hem altijd alleen maar goede gedachten toe. En steeds weer wijs Ik u op de ontelbare niet gevallen wezens, die eveneens het denkvermogen hadden, maar in Lucifer het misbruik van krachten ontdekten, die het kwade naar de wereld bracht en Mijzelf er verantwoordelijk voor stelde dat Ik het kwade in Me zou hebben en hij zo ook die mensen altijd op een dwaalspoor zal brengen die daarvoor ontvankelijk zijn.

Amen

BD.8865
10 oktober 1964

Troostrijke woorden van de Vader

Als u Mij maar onvoorwaardelijk zou willen vertrouwen, dan zou er niets in uw leven zijn wat u kon verontrusten, want Ik heb uw lot in handen. En al naar uw vertrouwen in Mij kan u dan gegeven worden. Een zwak geloof echter verhindert Mij u zo te bedenken zoals Ik het graag zou willen doen.

U moet daarom alles naar u toe laten komen en niet eigenmachtig iets doen, want juist u die Mij wilt dienen, kunt er verzekerd van zijn dat Ik al uw wegen effen, als u zich maar altijd aan mijn liefde en genade toevertrouwt. Want Mij staan waarlijk alle middelen ter beschikking en Ik leid uw lot zoals het goed is voor u en voor de arbeid in de wijngaard die u voor Mij nog moet verrichten, want u kunt het u toch wel indenken dat Ik het zelf wil dat u het werk niet onderbreekt.

Ook zult u het u kunnen voorstellen dat niets Mij onbekend is van wat goed is voor u, en daarom zult u ook geleid worden waarheen en hoe het mijn wil is. Ik zal u de beslissing makkelijk maken, want u zult allen gelijk van zin zijn. Dan weet u ook dat Ik het spel in handen heb, dat u moet meehelpen en geloven dat Ik u ook verder bij zal staan. Want Ik wil dat er nog veel arbeid verricht wordt en u moet Mij uw krachten ter beschikking stellen, want het gaat erom nog meer dwaling op te helderen en te bestrijden, wat u echter alleen kunt met mijn ondersteuning.

En zodoende heb Ik ook getrouwe knechten nodig, die ten eerste gewillig zijn geestelijke leringen aan te nemen en ten tweede deze te verbreiden, want de geestelijke nood wordt steeds erger en de mensen hebben dringend opheldering nodig, omdat ze instinctief de dwaalleren afwijzen en tegelijk daarmee ook het ware, en daarom zonder enig geloof zijn. Dat Ik u nodig heb voor deze dienst moet voor u al voldoende zijn om ook mijn zorg voor u en uw aardse behoeften begrijpelijk te maken. Want eenmaal zult u ervaren hoe zegenrijk deze bezigheid van u geweest is, ofschoon ze niet dwingt om te geloven maar dit ieder voor zich vrijstaat. Maar in het hiernamaals is uw werkzaamheid duidelijk zichtbaar door stralen van licht. Daar kan dus iedereen die op het “licht” afgaat tot het inzien van de waarheid komen, en het zijn er niet weinige die zich kracht en licht verschaffen, zelfs wanneer voor u op aarde vaak uw moeite zonder resultaat schijnt.

Daarom, geloof dat Ik mijn dienaren op aarde door alle gevaren van lichaam en ziel heenleid en mijn handen nooit van hen afhoud en alleen maar wens, dat u zich aan Mij vasthoudt en Mij vertrouwt. Dan wordt iedere knoop ontward, iedere voor u hachelijke situatie zo als vanzelf opgeheven, dat u steeds weer mijn welwillende vaderhand herkent, die merkbaar beschermend over u waakt en u leidt en u geen schade laat ondervinden. En hoe meer u op Mij vertrouwt, des te zichtbaarder zal ook mijn hulp zijn, waaraan dan ook geen beperkingen worden opgelegd.

Amen

BD.8867
13 oktober 1964

De overgrote genade van God is Zijn toespreken

De genade Mij zelf te horen is zo onmetelijk groot, dat u niet in staat bent het te begrijpen. Ik zelf, uw God en Vader, buig me naar u mensen over en spreek tot u. De hoogste Geest van de oneindigheid, de Schepper van al datgene wat bestaat, de Leider van al wat geschiedt, die op aarde regeert evenals in de hemel, die het hele universum heeft geschapen, die spreekt tot u mensen die de van hem afgevallen oergeesten bent. En Hij spreekt tot u om u aanleiding te geven naar Hem terug te keren. Hij geeft u in eeuwigheid niet op, al blijft u nog eeuwigheden op afstand van Hem. Mijn liefde voor u is grenzeloos en daarom rust ze niet eerder dan dat het werk van het terugvoeren haar is gelukt, dat het laatste geestelijke is verlost, dat ook de verloren zoon is teruggekeerd in het vaderhuis.

Maar dat u mensen deze verbinding met Mij tot stand zult kunnen brengen, dat is het grootste wonder; dat Ik zelf me naar u over buig en tweespraak houd met u, die nog ver van uw voltooiing bent verwijderd. Ik spreek u allen toe en maak u mijn wil bekend, die alleen daarin bestaat, dat u zult moeten veranderen tot dat wat u was in het allereerste begin. En u allen zult Mij kunnen vernemen, wanneer u luistert naar het opnamevat – de mens die Ik heb uitgekozen om tot u allen te kunnen spreken. Ik verlang van u alleen maar dat u uw harten voor Mij opent, dat niet alleen uw oor de woorden zal horen, maar het hart Mij kan vernemen en dat u er nu ook gehoor aan geeft. Dat u nu mijn wil vervult en zo leeft dat u verandert. Dat u de eigenliefde in u tot zuivere onzelfzuchtige liefde omvormt en daardoor dichter bij uw volmaaktheid komt.

Het is een buitengewoon geschenk van genade dat Ik ieder van u aanbied. En u zult het eens bitter berouwen wanneer u daar helemaal aan voorbijgaat. Want er blijft u niet veel tijd meer tot aan het einde. En de laatste grote genade niet te hebben benut, zal u ver terugwerpen en uiteindelijk zal de hernieuwde kluistering weer uw lot zijn. En dit wil Ik u besparen. Daarom zult u ook het oor moeten lenen aan diegenen, die u mijn boodschappen brengen. Die Ik ervoor heb bestemd om u aanmaningen en waarschuwingen te doen toekomen en die van Mij ook het recht hebben, zich mijn boden te mogen noemen. Die Ik voortdurend onderricht en die hetzelfde bij u moeten doen, opdat ook u van mijn wil hoort en hem tracht te vervullen. U weet niet in welke nood u zich bevindt, want de wereld kan u niet dat bieden wat uw ziel verlangt. Ze kan u alleen beletten het verlangen van de ziel te stillen. En de ziel is in grote geestelijke nood, want het aardse leven is spoedig voorbij en op de ziel werd geen acht geslagen. Haar toestand in het rijk hierna is daarom armzalig. Ze staat naakt en bloot, arm en behoeftig, aan de ingang tot het hiernamaals en bezit niets aan geestelijke goederen.

En deze grote geestelijke nood wil Ik opheffen. En Ik spreek u allen toe. Maar daar u een vrije wil bezit, kan Ik u er niet toe brengen dat aan te nemen. Maar steeds zult u het feit voor ogen moeten houden, dat u in het bezit bent van een grote genade, wanneer uw God en Vader u zelf toespreekt, en dat u zich eens zult moeten verantwoorden, of u deze genade hebt benut. Want eens zult u de verandering tot volmaaktheid moeten voltrekken. En bereikt u het niet in dit aardse leven, dan loopt u het gevaar nog eens de gang door de materie te moeten maken. Maar dit is zo verschrikkelijk, dat Ik alle middelen aanwend om u nog tevoren tot deze verandering over te halen, opdat het lot van de hernieuwde kluistering u niet treft wanneer het einde is gekomen.

Amen

BD.8868
14 oktober 1964

Verschillen in rang van de geschapen wezens

Neem van Mij aan dat Ik nog veel dwalingen moet rechtzetten, wilt u zich in de waarheid ophouden en hier ook voor opkomen. U hebt een heel verkeerde opvatting van mijn scheppingskracht, die onbeperkt is en ook met onbeperkte invloed aan kracht de geschapen wezens heeft begunstigd, die dus net als Ik onophoudelijk scheppingen in het universum buiten zich konden plaatsen, die geen enkele beperking kenden. En dus zult u ook geen onderscheid kunnen maken in de graden van de scheppingsmacht van die wezens die Mij trouw zijn gebleven, zich dus niet vrijwillig in een andere sfeer hebben begeven dan die waar Ik zelf te midden van mijn heerscharen het gebied van mijn scheppingskracht heb. Alle wezens zijn volmaakt geschapen en dat betekent dat geen wezen aan een beperking onderhevig is, maar dat ieder wezen een taak is gesteld die het nauwgezet vervult.

Maar er is niet één taak belangrijker dan de andere. En dus bestaat er ook geen onderscheid in rang. De liefde van al die wezens vindt haar hoogtepunt in de liefde voor Mij, en wel sturen ze steeds op Mij aan om nu ook steeds gelukkiger gemaakt te kunnen worden door de beantwoording van mijn liefde, voor welke u mensen geen maatstaf zult kunnen aanleggen. Alleen kan de graad van liefde verschillend zijn van die wezens, die de diepte hebben overwonnen zonder het kindschap Gods op aarde bereikt te hebben, maar die toch in een graad van licht staan en deze voortdurend trachten te verhogen. En hun gelukzaligheid kent geen grenzen, omdat ze de diepte zijn ontvlucht en ze dus de gang van hun ontwikkeling moesten afleggen. Ze zijn zich ook van de huidige gelukzaligheid bewust en hun leven in de eeuwigheid is een enkel lof- en dankgezang. Ook dezen zijn tot het scheppen en bevolken van het heelal toegelaten, maar steeds in overeenstemming met hun lichtsterkte, die voortdurend toeneemt.

Dus al het volmaakte kent geen beperking. Ten gevolge hiervan kunnen er ook geen wezens zijn die voorrang hebben. En uw denkbeeld, deze wezens te willen indelen in meer of minder bekwame, is verkeerd, want de volmaaktheid schakelt zoiets uit. Dit zijn steeds menselijke begrippen, daar u meer of minder gebrekkig gevormd bent en dus deze eigenschappen ook zult willen overdragen op die wezens die bovenal volmaakt gevormd zijn. Of nu het kleinste of het grootste wezen wordt geschapen, voor allen is dezelfde scheppingskracht nodig. Want het is hetzelfde wonderwerk in mijn schepping en de hoogste volmaaktheid van de wezens bestaat daarin dat de een de ander dient, dat er geen een hogere plaats wil innemen boven de ander en dat bijgevolg noch de uitdrukking “engel” noch “aartsengel” terecht is, maar alle wezens tot de grote schare van mijn geschapen oergeesten behoren, dat alleen u mensen u deze geestenwereld in rangen voorstelt, net zoals u voor uzelf op aarde verschillende indelingen schept.

Zolang u nog een lage graad van rijpheid bezit, is ook de graad van liefde verschillend en zult u niet kunnen scheppen in kracht en macht. En deze graad van liefde zult u voortdurend moeten trachten hoger te maken, tot u weer in de oerstaat bent aangekomen waaruit uw val in de diepte heeft plaatsgevonden. Maar daar hoort ook bij dat u het kindschap Gods op de aarde zult bereiken. En met dat doel kan een lichtwezen nog eens naar de aarde terugkeren ten behoeve van een missie, wanneer het op de aarde heeft gefaald, maar toch in het hiernamaals een graad van licht bewerkstelligde die deze herhaalde belichaming toelaat, zoals echter ook iedere niet gevallen geest deze gang door de diepte kan gaan om zijn vrije wil te beproeven, die echter nooit kan afnemen, veeleer wordt de scheppingsdrang in die oergeest steeds machtiger. Dan vraagt hij steeds meer om mijn liefdeskracht en stuurt op Mij aan en werkt dus met mijn kracht die hem helemaal vervult.

De volmaaktheid echter is onbegrensd, ofwel: wat volmaakt is kent geen beperking. Het is, net als Ik, machtig en kan werken en scheppen, het grootste evenals het kleinste, want altijd dient het en helpt het nog ongelukkigen gelukzalig te worden. Pas wanneer u zult weten wat de liefde oorspronkelijk is, zult u dit kunnen begrijpen. En daarom waardeer Ik alles naar de graad van liefde, maar dit waarderen houdt op zodra het wezen volmaakt is. Want volmaakt zijn betekent, onbeperkt gelukzalig te zijn. Dan geldt de liefde van ieder wezen alleen Mij, als het hoogst volmaakte Wezen dat dit vurig verlangen naar liefde van hem steeds vervult en er toch eeuwig geen einde aan komt.

Amen

BD.8872
23 oktober 1964

“Ik wil u binnenleiden in de waarheid”

De waarheid, zoals ze van Mij is uitgegaan, houdt niet zo lang zuiver stand. Daarom heb Ik u al tijdens mijn leven de woorden gezegd: “Ik wil u binnenleiden in de waarheid”. Want Ik wist, dat ook mijn woord, dat Ik zelf naar u bracht, niet zuiver bleef bewaard. En dat zal altijd het geval zijn, zodra menselijke ontoereikendheid er zich mee bezighoudt, zodra het zuivere woord in het gebied van onvolmaakte mensen komt en dezen er puur verstandelijk een standpunt over innemen. Steeds weer heb Ik daarom mijn zuiver woord van boven naar de aarde geleid, maar ook steeds weer is dit woord misvormd en u, mensen, hebt er geen garantie op, dat het boek der boeken beschermd is tegen verandering, want Ik tast de vrije wil van de mensen niet aan en kan altijd alleen dan een verkondiger van mijn woord beschermen, wanneer hij zich onder mijn hoede stelt en Mij om bescherming tegen dwaling vraagt. U, mensen, loopt echter geen gevaar verkeerd te denken, wanneer u in geest en waarheid vraagt, dat Ik uw geest zou mogen verlichten; dan zult u ook inzien, waar de dwaling is binnen geslopen.

Maar het is verkeerd te beweren, dat Ik zelf mijn zuivere woord tegen verontreiniging bescherm, omdat dan de vrije wil van de mensen twijfelachtig zou zijn, die nu weer uit mijn geestelijke leringen kunnen maken wat ze willen. En zo zult u ook bij het boek der boeken moeten bedenken, dat in de loop der tijden veranderingen zijn ontstaan en dat Ik dat niet veranderen kon, juist vanwege de vrije wil der mensen. En dan deed zich ook steeds weer de noodzaak voor van een nieuwe openbaring, die de bestaande dwaling moest ophelderen. Zo zult u, mensen, alleen maar hoeven te willen vast staan in de waarheid, maar u zult u ook niet mogen vleien met de zekerheid, de waarheid te hebben, omdat u ze uit het boek der boeken zult kunnen opdoen, daar Ik u anders niet de woorden helder en duidelijk zou hebben hoeven te geven: “Ik wil u binnenleiden in de waarheid”. Maar u zult dan ook moeten bedenken, dat het werkzaam zijn van mijn geest steeds alleen een geestelijke inhoud heeft, dat het Mij gaat om het heil van de ziel, die Ik door mijn aanspreken voor Mij wil winnen, dat elke uitlating die Ik heb gedaan dus enkel maar uw geestelijke voltooiing beoogt.

En deze geestelijke aanwijzingen zijn vaak samengesmolten met menselijke toevoegingen, die dan verkeerd bleken te zijn en reden gaven om te twijfelen, zoals ook mijn goddelijke woorden van liefde vaak verbonden werden met menselijk aanvullende werkzaamheid, maar dat de mensen zich aan het laatste houden en niet willen afstappen van dit mensenwerk. En zo zijn ook begrippen, die toen voor de mensen golden, binnen gehaald in mijn “goddelijke” woord, zoals bijvoorbeeld: “dat vrouwen niet mogen onderrichten”. Dit is volstrekt niet mijn gebod, maar in de toenmalige tijd werd er rekening mee gehouden, maar had het geen enkele grond als “goddelijk woord” te gelden, zoals al duidelijk uit mijn woorden blijkt: “Dat Ik mijn geest zal uitgieten over alle vlees; knechten en maagden zullen voorspellen”. Wat Ik dus voor noodzakelijk hield om recht te zetten, is steeds weer door nieuwe openbaringen gebeurd. Doch die bleven ook niet bestaan in hun zuiverheid, maar moesten ook weer worden verbeterd. Maar de beloften heb Ik u gegeven, u met de waarheid bekend te maken en daarom zult u er ook zeker van zijn, dat ieder, die naar de waarheid verlangt, deze ook zal ontvangen. Want Ik laat geen mens heengaan in dwaling, die niet ten prooi wil vallen aan mijn tegenstander; die van ganser harte de zuivere waarheid begeert. Doch anders dan door nieuwe openbaringen is het Mij niet mogelijk, omdat vanwege de vrijheid der mensen, Ik de mensen niet kan verhinderen, het oorspronkelijk door Mij uitgestraalde woord te misvormen. En dat dit is gebeurd, vindt zijn oorzaak in de lage geestestoestand van de mensen, die aan de invloed van de tegenstander geen weerstand biedt. Maar Ik zal er steeds zorg voor dragen, dat het licht van de waarheid u, die de waarheid begeert, desondanks toestraalt.

Amen

BD.8876
29 oktober 1964

Een hernieuwd wijzen op het einde

Hoe vaak al bent u gewezen op het nabije einde, hoe vaak al bent u aangespoord niet onverschillig door uw aardse leven te gaan en ijverig arbeid aan de ziel te verrichten, maar u doet niets om het vreselijke lot van ’n hernieuwde kluistering (in de materie) te ontgaan. U gelooft niet in deze aanwijzingen, tot het u dan met geweld zal overvallen en u dan niet meer in staat bent uw denken en willen te veranderen. Want de tijd die Ik daarvoor heb vastgesteld wordt aangehouden en de laatste dag zal komen als een dief in de nacht.

Doch tevoren zult u nog flink uit de slaap worden wakker geschud. Want elke grote gebeurtenis werpt zijn schaduw vooruit. En ook dit zal u onbegrijpelijk voorkomen, want de elementen van de natuur uiten zich op zo’n geweldige manier dat veel mensen worden weggerukt en er een groot weeklagen zal opstijgen. En toch zal dit natuurgebeuren alleen tot gevolg hebben dat de mensen minder dan ooit het werkzaam zijn van een hoogste Macht aanvaarden, dat hun twijfels aan deze Macht groter worden omdat een God van liefde daar niet in kan worden herkend, terwijl ontelbare mensen hun leven moeten geven.

Maar hoe moet Ik u een teken geven van mijn macht en kracht? U die niet bij machte bent te geloven aan deze Macht aan welke u toch allen bent overgeleverd.

Spreek Ik u aan met zachte stem, dan hoort u Mij niet, want u sluit uw oren en ogen en kunt het zachte licht niet zien dat op u straalt. En daar u geen acht slaat op mijn zachte aanspreken, moet Ik luider tot u spreken, zo hard dat niemand deze stem meer kan ontkennen. Maar voor uzelf zult u alle uitvluchten verzinnen om maar niet toe te hoeven geven dat u door God wordt aangesproken tot uw eigen heil. Doch degenen die deze waarschuwende stem herkennen, die Mij zelf zien in het woeden van de natuurelementen en hun toevlucht tot Mij nemen, zullen ook gered worden. Want al verliezen ze ook het lichamelijke leven, ze gaan toch met het besef van een God over in de eeuwigheid en daar kan hun weg omhoog worden voortgezet. Maar niet lang na deze ingreep komt het einde, al klinkt het voor u nog zo onwaarschijnlijk.

Dit einde is voorzien sinds eeuwigheid en niets kan Mij bewegen daarvan af te zien, want Ik denk daarbij niet alleen aan de mens die faalt in de laatste beproeving van zijn wil, maar alle scheppingen liggen Mij na aan het hart, die in hun ontwikkeling nog onder de mens staan, maar die ook mijn wezens zijn aan welke Ik mijn erbarmen schenk en welke Ik opwaarts wil leiden. En voor dit doel moet de aarde vernieuwd worden. Het oppervlak van de aarde moet een totale verandering ondergaan en de dag hiervoor is definitief vastgesteld. En u mensen moet gezegd worden dat u moet letten op de tekenen van de tijd, dat Ik u gezegd heb: “Het zal zijn zoals ten tijde van de zondvloed”. Met volle teugen zullen de mensen genieten, ze vinden geen uitweg meer uit hun zonden, want ze houden alleen maar van zich zelf en deze verkeerde liefde veroorlooft hun alles.

En er zal een verward denken inzetten, omdat niemand meer acht slaat op het goddelijke woord dat hun Zijn wil duidelijk laat kennen. En dan zal u nog een korte tijd van geloofsstrijd te wachten staan, en dat is de laatste fase voor de ondergang. Het is de tijd waarin de mijnen zich moeten bewijzen, waarin ze Mij moeten belijden als hun Heer en God, als hun Verlosser, om dan gered zijnde, binnen te kunnen gaan in het paradijs van de nieuwe aarde.

Het uur van het gericht is zeer nabij en toch willen de mensen daar niets van horen en ze leven hun aardse leven verder in onverschilligheid en gewetenloosheid. En al maken er hiervan ook nog zo velen gewag, het geloof eraan ontbreekt hun en zonder geloof veranderen ze hun levenswandel niet. Maar de dag zal komen als een dief in de nacht en diegenen kunnen zich gelukkig prijzen die mijn woorden geloof schenken en zo leven dat die dag hun geen schrik aan kan jagen, die daarom ook zullen standhouden tot aan het einde.

Amen

BD.8877
30 en 31 oktober 1964

Misvormde geestelijke leringen moeten worden gecorrigeerd

Het zal u, mensen niet lukken de zuivere waarheid te weerleggen, u zult u steeds daaraan kunnen houden wat door mijn geest tot u is gekomen. Want al is ook het woord u door middel van gedachten toegestroomd, het is en blijft altijd mijn woord, dat u niet zou kunnen vernemen, wanneer u zich niet tevoren zo zou hebben gevormd dat “mijn geest” zich in u kan uitstorten. Want uw gedachten zijn dan als het ware door Mij geleid, u zult niets verkeerds kunnen denken, wanneer u zich tevoren aan Mij overgeeft en Mij vraagt om het toesturen van de waarheid. Maar het is wat anders, wanneer een mens de voorwaarden niet vervult die een werkzaam zijn van mijn geest in hem toelaten. Dan kan hij er ook niet zeker van zijn of zijn denken verkeerd is, dus dit denken dan onjuiste wegen gaat.

Zo is dus allereerst nodig dat u, mensen zult moeten onderzoeken of en in hoeverre van geestelijk werkzaam zijn gesproken kan worden, wat makkelijk is vast te stellen, wanneer de mens een hem tot nu toe onbekend weten werd toegestuurd, een weten dat hem de geheimen van de schepping onthult en hem uitsluitsel geeft over de zin en het doel van zijn bestaan op aarde. Wanneer echter dat weten uit boeken werd gehaald, wanneer een mens zich met de beschikbare geestelijke leringen bezighoudt, kan hij van zichzelf niet zeggen dat hij van mijn geest vervuld is. Weliswaar kan zijn denken ook juist zijn wanneer hij (de vervulling van) de nodige voorwaarden kan laten zien. maar dan zullen ook de geestelijke leringen die door mijn inwerken naar de aarde zijn gekomen, geen omvorming ondergaan. Wanneer echter zulke veranderingen zich toch voordoen en Ik deze zelf corrigeer, dan moet steeds de vraag worden gesteld: “Wie is door de geest Gods verlicht?”

Ik leid voor Mij geen dragers van de waarheid op zonder hun de zuivere waarheid over te brengen. En wie Ik nu daartoe heb aangesteld om voor de waarheid op te komen, die heb Ik opnieuw de taak toegewezen, een weten van Mij in ontvangst te nemen en zich te beschouwen als ontvanger van de zuivere waarheid. Want Ik weet waarlijk waar de dwaling is binnengeslopen en steeds zal Ik een foutieve leer corrigeren. Maar dit ene staat vast: dat mijn tegenstander de kunst verstaat u weer in de duisternis te storten, dat het hem gelukt is u – die gelooft in de waarheid te wandelen, omdat u ze van een dienaar die Mij is toegewijd in ontvangst nam – te misleiden en u zijn eigen ideeën voor te spiegelen, die u nu ijverig verdedigt en het Mij daardoor moeilijk maakt, u weer de zuivere waarheid te brengen. Want de dwaling leidt u niet naar het doel.

(31 oktober) En als u niet in het diepst van uw hart vervuld bent van het verlangen naar de zuivere waarheid, dan zult u ook niet in staat zijn u van onjuiste opvattingen te bevrijden. Uw blik is vertroebeld, het is niet bij de eenvoudige verbreiding van mijn woord, u gegeven door een dienaar wiens geest gewekt is, gebleven – er zijn zoveel medewerkers, wier geest niet gewekt was, daarbij betrokken geweest. Ze gaven er eigenmachtig verklaringen over of veranderden de oorspronkelijke tekst, maar ze hebben het werk niet geholpen maar geschaad. En Ik kon het hun niet verhinderen vanwege hun vrije wil. Het eenvoudige, duidelijke woord dat de mensen gelukkig moest maken, heeft aan waarde verloren, zodra de mensen zich er mee bezighielden, de oorspronkelijke teksten te verbeteren en ze te vormen naar het gebruikelijke spraakgebruik.

U, mensen denk aan de lange tijd en dat het werkzaam zijn van de tegenstander in de eindtijd steeds meer de verandering van mijn woord betreft. Bedenk dat hij zich van de wereldgeest bedient om de mensen te fascineren, bedenk dat alleen zij wier geest gewekt is, voor dit (hemelse) goed zorg konden dragen en dat alleen dan een bescherming van boven voor deze dienaren gewaarborgd was – dat zij dan ook bij de waarheid zouden zijn gebleven – maar dat er geen garantie gegeven was bij wereldse medewerkers die niet vrij waren van wereldse interesses, die ook van zulke nieuwe openbaringen een wereldse aangelegenheid maakten.

Daarom koos Ik me steeds mensen die van de wereld waren afgekeerd. Aan wie Ik me kon openbaren, omdat het overwinnen van de wereld de hoofdvoorwaarde is om mijn openbaringen naar de aarde te kunnen sturen. En dezen hoefden zich helemaal geen zorgen te maken over hun aardse behoeften. Is een mens Mij zo toegedaan dat hij alleen voor de verbreiding van deze openbaringen opkomt, dan zal hij op de laatste plaats daar een bron van inkomsten in zoeken, omdat hij weet dat Ik zelf voor hem zorg. En zolang dus een “opnamevat van mijn geest” deze instelling heeft zal hij ook de zuivere waarheid verbreiden, want daar de geest in hem zelf gewekt is, zal hij ook elke verkeerde leer afwijzen.

Maar hoe lang blijft een geestelijke leer zuiver, wanneer die nu weer door mensen onderhanden wordt genomen die niet net zo zuiver zijn en bereidwillig Mij te dienen? En daarom moet Ik steeds weer mijn geest uitstorten in een rein opnamevat, zodat dwalingen aan het licht komen, die Ik nu weer moet corrigeren. En als Ik u nu zeg dat zelfs het boek der boeken niet meer zuiver en onvervalst is, dan zult u er ook rekening mee kunnen houden, dat de nieuwe openbaringen ook niet zo zuiver worden bewaard, dat ze geen correctie zouden behoeven. En wanneer nu de dwaling daarin bestaat dat mijn volmaaktheid in twijfel wordt getrokken, dan is duidelijk de inwerking van mijn tegenstander te herkennen, die in de laatste tijd alles probeert om de liefde tot Mij, die alleen u met Mij verbindt in tijd en eeuwigheid, in u, mensen te verstikken.

Amen

BD.8878
1 en 2 november 1964

Uitleg van de scheppingshandeling – Over de wil van de wezens

Er is wel een schijnbare tegenspraak die u meent te ontdekken, maar zodra u mijn onderrichtingen daarover in ontvangst neemt, zult u het juist begrijpen. Alle wezens zijn uit mijn kracht voortgekomen, die mijn eerst geschapen geest in alle overvloed toestroomde. Voor deze kracht kon hij zich zo lang niet afsluiten, tot zijn afval van Mij totaal was voltrokken. De kracht werd hem zo lang toegestuurd als hij ze wilde gebruiken voor het ontstaan van nieuwe wezens, en al deze wezens waren doorstraald met mijn liefdeskracht, zodat ze dus volmaakt waren en ook volmaakt moesten zijn, want er ontbrak hun niets, noch licht noch kracht. Bovendien kon er niets gebrekkigs uit Mij voortkomen omdat, tot aan de afval van Lucifer, hem mijn liefdeskracht ter beschikking stond, want zo lang was ook de scheppingsdaad voor hem een handeling van de grootste zaligmaking. En pas toen hij zich geheel van Mij afkeerde, hield zijn scheppingskracht op. Hij zag in de eindeloze schaar van geschapen wezens het bewijs van zijn macht en hij wees de verdere toevoer van liefdeskracht af.

Maar de afval strekte zich uit over eeuwigheden. En in deze tijd veranderde hij langzaam zijn wil, die uiteindelijk tegen Mij was gericht. En daar de wezens waren ontstaan uit zijn wil met gebruikmaking van de kracht uit Mij, had wel ieder wezen iets van zijn wil in zich. Maar daar elke scheppingsdaad hem gelukzalig maakte, omdat hij daarbij door mijn onmetelijke liefdeskracht was doorstraald, gaf hij ook op het ogenblik van de schepping zijn geheime weerstand, dus zijn wil, op, en hij gaf zich geheel en al over aan mijn liefdeskracht. Het wezen is dus wel verwekt met zijn wil, die nu het wezen ook trachtte te beïnvloeden om zijn van God afgekeerde wil aan te nemen. Maar daar het nu ook mijn voortbrengsel is geweest, gaf Ik alle wezens het zelfbeschikkingsrecht toen het moest beslissen voor of tegen hem. Want mijn liefdeslicht doorstraalde ieder wezen met zo’n helderheid, dat het ook zijn Verwekker herkende, dat het dus niet hoefde te vallen maar zich evenzo naar Mij kon keren, zelfs wanneer Ik voor hem niet zichtbaar was.

Wanneer er dus wordt gezegd: Lucifer legde zijn wil in het wezen, dan is daar niet onder te verstaan dat hij de wezens kon voorbestemmen af te vallen, want daar moest ieder wezen zelf over beslissen. Want het had net als zijn verwekker wilsvrijheid en het hoefde niet net zo te denken als de eerstgenoemde. Daarom straalde voor hem het licht in alle volheid. Onvolmaakt werd het pas, toen het dit licht niet gebruikte, toen het tegen beter weten in bij zijn wil bleef, die dus het wezen onvolmaakt liet worden. Want in het allereerste begin was het als hoogst volmaakt uitgestraald, wat alleen al daaruit bleek dat ook wezens van Mij zijn afgevallen die bij de eersten behoorden die de willende liefde van ons beiden liet ontstaan. Want ook hun wil was vrij en ze konden hun Heer of hun heer kiezen.

De afval van de geesten strekte zich uit over eindeloos lange tijden. Dus was de wil van Lucifer in deze tijden steeds weer veranderd. Hij stond nu eens op goede voet met Mij en dan was hij weer tegen Mij, zoals het hem na de ontvangst van mijn liefdeskracht aandreef. En evenzo waren ook de geschapen wezens. Nu eens behoorde hun wil Mij toe en dan weer hem. Maar van een onvolmaaktheid kon pas gesproken worden, toen hun afval duidelijk zichtbaar was, toen ze voor hun heer hadden beslist die voor hen in de hoogste gloed van licht straalde. Elke scheppingshandeling was een uitwisseling van liefdeskracht, die de lichtdrager gelukkig stemde en daarom ook alleen iets volmaakts kon voortbrengen.

De wilsvrijheid echter was een goddelijk geschenk, dus hoefde ze niet tot de val te leiden. Veeleer, op de juiste manier gebruikt, kon ze het wezen een onmetelijke gelukzaligheid opleveren. En zo was ook ieder wezen in staat zijn wil de juiste richting te geven en het had er ook de kracht voor, juist omdat het in de volheid van zijn licht inzag, waar Lucifer op aanstuurde. Dat het hem is gevolgd naar de diepte, lag dus niet aan zijn zogenaamde “gebrekkigheid” die het van zijn verwekker dus “meekreeg”, maar het was zijn eigen wil, die hem in de diepte volgde ondanks het heldere licht van het inzicht. Het was dus geenszins vooraf al door Lucifer belast met een wil die zich reeds tegen God keerde voordat hem het zelfbeschikkingsrecht werd gegeven. Want het stond, zoals alles wat uit Mij was voortgekomen, in de hoogste volmaaktheid. Ik kan Mij zelf dus niet tegenspreken, het is de zuiverste waarheid die mijn openbaringen bevatten. Wat daar dus mee in tegenspraak is, draagt niet mijn geest in zich. En daarvoor geldt de volgende verklaring: de ene keer het streven van mijn tegenstander om uw geest in verwarring te brengen, wat hem lukt wanneer de band met Mij niet sterk genoeg is, wanneer u zelf door uw eigen denken hem daartoe de gelegenheid geeft de begrippen te verwarren, en de andere keer, wanneer u nog niet zo’n contact met Mij hebt dat het mijn inwerken in u toelaat, dat Ik u zou kunnen beschermen tegen het werkzaam zijn van onrijpe geesten die steeds weer opduiken wanneer een mens het licht zoekt en hij dit licht probeert te doven.

Hoe ernstiger een ontvanger van mijn liefdeslicht op Mij aanstuurt, des te zekerder klinkt mijn woord in hem, dat dan echter ook zuiver en puur is, en iedere kwade geest wordt afgeweerd die een lichtdrager in het nauw wil brengen. Hoe meer de wil en het verlangen naar zuivere waarheid in mijn lichtdragers aanwezig is, des te meer kan hij ook overtuigd zijn van de waarheid van wat hem is aangeboden. Daarom wil Ik ook dat men alle geschriften onderzoekt, want steeds weer wil mijn tegenstander een onzekerheid in de mens wekken. Hij wil dat u twijfelt aan de waarheid van datgene wat Ik zelf u verkondig. Maar u zult Mij uw geloof moeten bewijzen, u zult u niet door zijn werkzaam zijn van de waarheid van mijn woord af moeten laten brengen, want Ik zal steeds uw geest verlichten zodat u het herkent, of en wanneer hij zich heeft binnengedrongen om mijn werkzaam zijn te ontkrachten.

Amen

BD.8880
8 november 1964

Het afwijzen van de liefdeskracht was de “zonde”

Wanneer u van boven wordt aangesproken, is dit een teken van mijn nooit eindigende liefde, die zich ontfermt over de mensen en hen te hulp wil komen. En deze liefde gaat alsmaar naar u uit, want u maakt ook deel van Mij uit, ofschoon u in vrije wil mijn tegenstander in de diepte bent gevolgd. Maar uw oerwezen is liefde en Ik rust niet eerder tot u zich weer geheel heeft veranderd tot uw oerwezen. En wordt u nu van boven aangesproken, dan zult u ook aan mijn aanspraak herkennen, dat er alleen een goede kracht aan het werk kan zijn. Want steeds doe Ik mijn best u tot liefde op te voeden en u te wijzen op Jezus Christus en Zijn verlossingswerk, omdat u dan de juiste weg gaat, die een verandering nog op deze aarde tot gevolg heeft.

U zult dus niet mogen twijfelen aan de herkomst van datgene wat u van boven toekomt. De inhoud ervan kan niet anders dan goed zijn en dus moet het vrij zijn van dwaling. Want de eeuwige Waarheid zelf onderricht u en op haar zult u volledig kunnen vertrouwen, dat ze u geen verkeerde leerstellingen zal aanbieden. Maar in de eindtijd is deze verzekering hard nodig, want zelfs mijn lichtdragers wil men helemaal aan het twijfelen brengen over de waarachtigheid van hun boodschappen. Maar het moet voor u voldoende zijn te weten dat Ik zelf mijn lichtdragers bescherm tegen dwaling. Want wie anders kan u de garantie geven voor de zuivere waarheid dan alleen Ik zelf, die van ieder de wil en het verlangen naar de waarheid ken?

En steeds weer zeg Ik u dat het werkzaam zijn van de tegenstander geheel in het bijzonder u geldt, die het licht wilt verbreiden. Hij wil dit verhinderen en daarom grijpt hij naar alle middelen om twijfel te zaaien in de harten van de mensen over de waarachtigheid van deze ontvangsten. Maar ook mijn inwerken zal steeds duidelijker zichtbaar worden. Ik zal steeds duidelijker de dwaling belichten waarin hij u al heeft gedrongen. Want zijn doel is u verre te houden van de waarheid, maar het zal hem niet lukken bij diegenen die ernstig de waarheid begeren. En dus moet ieder serieus bij zichzelf nagaan of hij naar de zuivere waarheid verlangt. Dan kan hij niet meer om de tuin worden geleid, dan zal hij deze zelf inzien en zich bevrijden van dwaling.

Het moment van het scheppen was zowel voor Mij als voor mijn lichtdrager een daad van onvergelijkbare gelukzaligheid. Want de voortbrengselen van zijn wil en mijn liefdeskracht waren zo buitengewoon heerlijk gevormd, dat ze ons beiden onuitsprekelijk gelukkig maakten en de liefde van de lichtdrager voor Mij steeds helderder ontvlamde. Want in hen was dezelfde kracht om te scheppen voorhanden. Ze konden ervan genieten en eveneens werkzaam zijn in het scheppen van geestelijke scheppingen, waardoor ze hun gelukzaligheid tot in het oneindige konden vergroten.

Wanneer Ik er dus van uitga dat het deze geschapen wezens aan niets ontbrak, dat ze allen als mijn evenbeelden buiten Mij werden geplaatst en dat ze zolang scheppend en vormend bezig konden zijn als ze door het licht van mijn liefde werden doorstraald, dan moet het u ook duidelijk zijn dat hun activiteit schade leed toen ze deze toevoer van kracht afweerden. Ze verloren daardoor hun licht, hun inzicht, zodat hun denken in de war raakte en ze dus niet meer in staat waren te scheppen. Ze verhardden, maar waren toch door Mij eens uitgestraalde kracht, die Ik daarom omvormde tot scheppingen van de meest verschillende soort.

Dit gebeuren is u al zo vaak beschreven en u zult dit als de zuiverste waarheid kunnen aannemen. U zult zonder bezwaar kunnen aannemen, dat alleen het afwijzen van mijn liefdeskracht de zonde was tegen Mij, daar het helderste licht in hen werd ontstoken, waarin ze zich geheel en al van de draagwijdte van hun opstand bewust waren. Daarom zal Ik ook elke voorstelling als onjuist belichten, dat Ik zowel de lichtdrager alsook de gevallen wezens heb voorbeschikt of aangezet tot deze afval. De wezens waren allen in mijn wil werkzaam tot aan de tijd dat ze de stroom van mijn liefdeskracht afweerden. Maar toen vond ook de verharding van de geestelijke substantie plaats. En mijn kracht, die Ik eens als wezens heb uitgestraald, moest nu op een andere manier werkzaam worden. Dat gebeurde door het uiteen doen vallen van de substantie in kleine en hele kleine partikeltjes en hieruit ontstond dus de schepping. Toen pas moest het wezenlijke strijden tegen allerlei weerstanden, want het moest deze overwinnen om zich weer positief te ontwikkelen.

De werkzaamheid van de wezens die niet waren gevallen bestond uit het gebruiken van de kracht die uit Mij naar hen toestroomde. Maar deze wezens bevonden zich in een staat van het helderste licht, dus inzicht, wat daarom niet anders dan in mijn wil door de wezens werd gebruikt. Zolang het wezen Mij dus trouw bleef, werkte en schiep het in mijn wil. Toen het zich van Mij afwendde, verloor het de kracht om te scheppen en te vormen. Het verhardde en bleef werkeloos, wat toen het ontstaan van de scheppingen tot gevolg had. Ik was wel sinds eeuwigheid op de hoogte van de afval van Lucifer en de wezens, en Ik hinderde hem niet vanwege zijn vrije wil. Maar toch was Ik er niet bij betrokken, omdat Ik de lichtdrager – Lucifer – dezelfde macht had verleend, die Ik hem ook niet beknotte. Hij kon dus uit zichzelf alles doen en laten. En zo was het hem ook mogelijk, ook de wezens aan te zetten zich tegen Mij te keren, om als het ware een tweede wereld te scheppen, een wereld vol weerstand tegen Mij.

Maar dit alles was alleen maar mogelijk, doordat hij – en naderhand ook zijn aanhang – zich voor de krachtstroom van mijn liefde afsloot. En zo is het afwijzen van mijn liefdeskracht de eigenlijke zonde, want hij was tegen Mij zelf gericht. Want de wezens hadden het volste inzicht dat ze eens hun oorsprong hadden in Mij. Dat het denkvermogen van de wezens zich uitte in een wil die volledig tegenovergesteld aan Mij was, dat deze iets voortbracht dat volledig tegengesteld was aan God, had niet in Mij zijn oorsprong. Maar het afwijzen van mijn liefdeskracht had deze verkeerd gerichte wil als gevolg, omdat het verduistering van geest, geestelijke blindheid betekende.

Nu werd Lucifer mijn tegenpool, die alle slechte gedachten, waarvan hij zelf de veroorzaker was, op de wezens kon overdragen. Want vanaf het moment dat ze Mij bewust de liefde opzegden, had hij volledig macht over deze wezens. En hij behield die tot Ik de schepping liet ontstaan om hen aan zijn macht te ontrukken en het proces van de terugkeer op gang te brengen. Maar nu moesten deze wezens een weg van kwellingen gaan, zolang, tot ze dan als mens in het stadium van het zelfbewustzijn en de vrije wil, al hun verkeerde gedachten afwerpen, hun wil weer geheel veranderen en zich volledig kunnen vergoddelijken. Dus moeten ze het satanische afleggen en in vrije wil naar het goddelijke streven.

Alleen dat al bewijst dat het kwade niet uit Mij kan zijn voortgekomen. Anders kon Ik niet goddelijk worden genoemd, waaronder alleen het goede is te verstaan. Er kan dus niet licht en duisternis, niet liefde en haat tegelijk zijn. Kortom, al die tegenstellingen heb Ik niet in Mij. De vrije wil kon wel besluiten voor Mij of mijn tegenstander. Deze was echter al slecht, toen hij mijn tegenstander werd. Hij had dan ook alles voortgebracht wat tegen Mij gericht was. Hij was een macht als Ik zelf, alleen had hij een oorsprong, een begin.

Dit is de ergste misleiding die mijn tegenstander toepaste: u te laten geloven, in Mij ook de herkomst van al het slechte te zien. En daarom maak Ik u er steeds weer op attent, dat dit de eigenlijke zonde is geweest: het afwijzen van mijn liefdeskracht, omdat daardoor de toestand van verwarring over de wezens is gekomen. De toestand, waarin ze elk werkzaam zijn naar mijn wil weigerden en daarom als uiteengevallen gekluisterd werden in scheppingen van allerlei aard. Want het is wet van eeuwigheid, dat door Mij uitgestraalde kracht werkzaam moet worden, dat er in vrije wil weer om deze kracht moet worden gevraagd, om de ommekeer terug tot een volmaakt wezen mogelijk te maken.

Dat deze gedachten, die in het gevallene zijn gelegd, in Lucifer hun oorsprong hebben en daarom hiertegen moet worden gestreden in de tijd van de belichaming als mens, is door mijn liefde een proces geworden, dat uit “schepselen” van God, ware “kinderen” moet opleveren. En zo werkt Lucifer ongewild aan dit proces van terugvoering. Ik voorzag dit wel sinds eeuwigheid, maar Ik zelf heb hem nooit tot mijn tegenstander bestemd, want ook hij was een vrij wezen dat in alle volmaaktheid uit Mij is voortgekomen.

Amen

BD.8882
14 november 1964

Bij de vraag: Waar is het kwade van uitgegaan?

Ik wil u helpen in iedere geestelijke nood, want u bevindt zich in geestelijke nood als u de zuivere waarheid moet verdedigen en zelf niet weet of uw denken juist is. Evenals u, wendde zo mijn knecht zich eens met deze vraag tot Mij. Doch een lang debat was aan dit probleem voorafgegaan waarbij bovenstaande gedachte overwogen werd. Dus had men zich tevoren al een mening gevormd eer Mij deze vraag werd voorgelegd. En deze vraag was zo beantwoord zoals het menselijke verstand het uitdacht. En omdat deze vraag hoogst belangrijk was en van de beantwoording ervan ook het laatste diepste geheim afhankelijk was, namelijk mijn Volmaaktheid, had mijn tegenstander makkelijk spel hun het antwoord op zijn manier te geven.

Hij kon telkens tussenbeide komen zodra deze vraag werd opgeworpen, want dan sprak Ik zelf niet meer door mijn knecht maar hij leende vrijwillig zijn oor aan de tegenstander, waartegen Ik niets kon doen omdat het de vrije wil was die aan mijn tegenstander voorrang verleende. Deze voorstelling is moeilijk te geloven daar mijn knecht zich Mij geheel ter beschikking stelde. Hij had echter niet tevoren een kwestie moeten bespreken die zuiver menselijk beantwoord werd door zulke gesprekspartners bij wie mijn tegenstander nog binnen kon komen. Het antwoord was dus al door die anderen gegeven, terwijl mijn antwoord zacht in zijn hart weerklonk, dat hij evenwel niet aannam. Want de gedachte dat het kwade ook van Mij “was uitgegaan” lag bij hem veel eerder voor de hand, dan de gedachte dat de tegenstander zelf het kwade in de wereld had gebracht. En wanneer een mens het ware verlangen naar de waarheid had, zou hij onmiddellijk de ongeloofwaardigheid hebben ingezien van wat hem als geestesproduct van mijn knecht toescheen. Want de absurditeit dat leugen en waarheid, haat en liefde, dus alle tegenstellingen in Mij hun oorsprong hebben, had voor ieder denkend mens aanleiding moeten zijn de goddelijke oorsprong van deze openbaringen in twijfel te trekken.

Dit geldt enkel voor de openbaringen over de “oorsprong van het kwade”. Ze moeten steeds met de gedachtegang van de mensen in verbinding worden gebracht die deze problemen overdachten. Dat er echter in de loop der tijd ook veel veranderingen ontstonden, kan ook niet ontkend worden, om welke reden Ik steeds weer een zuivering moet aanbrengen omdat door zulke wijzigingen ook een verandering van de zin ontstaan is. Deze wijzigingen konden echter nooit mijn knecht ten laste worden gelegd, maar zijn in de loop van de tijd tot stand gekomen.

En als Ik u steeds weer zeg dat het doel van mijn tegenstander is en blijven zal mijn Volmaaktheid te laten betwijfelen, om u te verhinderen Mij uw hele liefde te schenken, dan zult u ook begrijpen dat hij zich van ieder mens die lauw en onverschillig is en het dus niet zo nauw met de waarheid neemt, bedient om dat doel te bereiken. En steeds weer zijn er mensen te vinden die mee willen werken, die er niet geschikt voor zijn.

Wanneer het echter om zodanige vragen gaat waarbij u, mensen op een dwaalspoor gebracht wordt, dan moet Ik ingrijpen en weer mensen kiezen die Mij in getrouwheid en nauwgezetheid dienen. Ik moet hun dan mijn Wezen zo voorstellen zoals het is, zodat zij Mij ook kunnen liefhebben uit heel hun hart en met heel hun ziel. Dan moet Ik ook dwalingen rechtzetten die een gevaar betekenen, want geen dwaling blijft zonder gevolgen. En wie in een dwaling verstrikt raakt, zal er moeilijk wijs uit kunnen worden en hij zal niet weten wat hij geloven moet – en uiteindelijk heel zijn geloof verliezen.

Ik heb u echter de belofte gegeven dat Ik u binnen zal leiden in alle waarheid. En zo ook zult u opheldering ontvangen als u er ernstig om vraagt en de weg neemt naar Mij, die alleen u de waarheid geven kan, die u met Mij verbindt in alle eeuwigheid.

Amen

BD.8883
18 – 20 november 1964

Bij de vraag: Waar is het kwade van uitgegaan? (voortzetting van BD.8882)

Wat u ook mag terneer drukken, kom met al uw zorgen naar Mij. Want Ik alleen kan u helpen en Ik zal u ook helpen, zodra u zich aan Mij toevertrouwt. Maar Ik verlang van u een vast geloof in de waarheid van datgene, wat u door mijn geest verneemt. Want pas de sterkte van uw geloof stelt u in staat Mij onvoorwaardelijk te vertrouwen, dat Ik u niets anders dan de zuivere waarheid kan aanbieden. Maar als u de waarheid hebt ingezien, dan is het ook uw plicht ze te verbreiden. Want niets is gevaarlijker dan een dwaling te dulden, die onvermijdelijk een grotere dwaling als gevolg heeft. Want de dwaling is het middel van de tegenstander om u naar beneden in de duisternis te trekken.

Ik echter wil, dat de zuivere waarheid ingang vindt, en geef mijn dienaren de opdracht om op te komen voor deze, door hen ingeziene waarheid, om dus iedere dwaling uit te roeien, want alleen de waarheid leidt naar de voleinding. En de waarheid is en blijft: dat u allen uit mijn liefde bent voortgekomen en daarom ook in alle volmaaktheid; dat u zelf echter uit de ordening bent getreden en bijgevolg zondig werd. Steeds weer zeg Ik u, dat mijn tegenstander, die eens als mijn evenbeeld was geplaatst als hoogste lichtgeest, door zijn afval van Mij pas de zonde in de wereld heeft gebracht. Dat dus Lucifer, die als mijn evenbeeld met gelijke scheppingsmacht was uitgerust, op grond van deze macht de zonde uit zichzelf heeft voortgebracht. Dat de zonde tevoren in geen enkel wezen aanwezig was en het daarom absoluut onjuist is, dat Ik zelf in Mij louter tegenstellingen zou hebben. Dan zou Ik niet volmaakt zijn en zou Ik ook nimmer het volmaakte hebben kunnen scheppen.

Juist zoals Ik alleen het goede, het goddelijke in Mij had, net zoals de liefde het voornaamste principe was, precies zo had Lucifer na zijn zondeval het kwade in zich. Alles in zijn wezen veranderde totaal, hij werd oerslecht, was door zijn haat gedreven, zijn wezen was alleen maar leugen en helemaal van de waarheid afgekeerd. Maar nooit ofte nimmer kunt u in Mij leugen én waarheid, duisternis én licht, haat én liefde, dus al het tegengestelde aannemen, want dat zou niet overeenstemmen met een volmaakt Wezen, wiens oersubstantie liefde is. Al deze eigenschappen kleven wel mensen aan, en dit zijn de gevolgen van het afwijzen van de kracht van mijn liefde.

Wanneer Ik een wezen volmaakt geschapen heb, dan betekent dit, dat het geheel en al in mijn eeuwige ordening verkeert en het zou deze ordening voor eeuwig niet omver hebben hoeven te gooien. Maar er was een tweede macht aan het werk, die in dezelfde mate haar kracht negatief gebruikte en deze negatieve kracht ook op wezens overdroeg die zijn afgevallen, die dus de aanstraling van mijn liefde afwezen en zich daardoor bij die macht schaarden, die alle slechte eigenschappen overdroeg op deze wezens. Dat alles was het gevolg van de afval van Mij, die Lucifer ten laste gelegd moet worden, want in Mij is waarlijk niets tegenstrijdigs aanwezig, daar Ik anders geen God van liefde genoemd zou kunnen worden, als haat reeds in Mij verankerd zou zijn; Ik ook geen God van waarheid zou zijn, als leugen zich tegelijkertijd in Mij bevond.

U mensen moet toch helder denken, u spreekt iets uit wat niet met het beeld overeenkomt, dat Ik van eeuwigheid af ben en blijven zal: Een hoogst volmaakt Wezen, dat in alle volmaaktheid werken en scheppen kon, dat geen onvolmaaktheden in zich heeft, wiens liefde geen einde heeft en ook naar de gevallen wezens zal uitgaan tot in alle eeuwigheid. Dat mijn tegenstander, die eveneens machtig was, zijn macht zo misbruiken zou om zodoende een wereld te scheppen die tegenstrijdig was aan de wereld van zuivere geesten, dat kon hij wel, omdat zijn vrije wil alle eigenschappen nastreefde, die in strijd waren met mijn volmaakte Wezen, en hij dan al deze eigenschappen overdroeg op het leger van afgevallen geesten.

Waar Ik zelf dus pure waarheid ben, daar zet hij de leugen tegenover. Waar Ik liefde schonk, daar bracht hij haat voort. Waar Ik licht gaf, daar verspreidde hij duisternis. Hij zette alle goede eigenschappen, die in het goddelijke verankerd waren, om in slechte, en zijn invloed was des te sterker, hoe meer de wezens zich tegen de straling van mijn liefde verzetten. Uit hem kwam al het slechte voort en de mensen zijn min of meer met zijn erfelijke kwalen belast. De hele aardse wereld is een wereld van weerstand tegen Mij, die mijn oneindige liefde echter eenmaal breken zal. Want dit ene moet u weten, dat Lucifer eens het gelukzaligste wezen was, in alle volmaaktheid geschapen en ook eindeloze tijden in deze gelukzaligheid verbleef. Dat hij echter, toen hij de kracht van mijn liefde afwees, uit eigen beweging het kwade geschapen heeft krachtens zijn macht, en hij nu tot mijn tegenpool geworden is.

En allen die hem volgden, namen zijn slechte eigenschappen over en boden Mij tegenstand. En het afwijzen van de kracht van mijn liefde had tot gevolg dat zij zich verhardden, tot materiële schepping werden omgevormd en een eindeloos lange gang door de schepping moesten gaan, om nu als mens te strijden tegen alle niet-goddelijke eigenschappen, die door Lucifer op de gevallen wezens werden overgedragen. En nu komt het er op aan of zij de aanstraling van liefde vrijwillig weer aannemen. Want mijn liefde is almachtig en ze zal eenmaal bereiken, dat ieder wezen zich openstelt en mijn liefde begeren zal, dan echter ook tot het gelukzaligste wezens behoort, dat nu ook zijn doel bereikt heeft, mijn kind te zijn geworden en nooit meer van Mij weg zal gaan, dat het zich weer met Mij verenigd heeft en weer volmaakt is, zoals het was vanaf het allereerste begin.

Amen

BD.8884
11 november 1964

Bij de vraag: Waar is het kwade van uitgegaan? (voortzetting van BD.8883)

Ik kan geen dwaling dulden, maar steeds moet zich Mij een geschikt opnamevat ter beschikking stellen, waardoor Ik de zuivere waarheid naar de aarde kan leiden. Daarom ben ook Ik aan wetten gebonden, want mijn tegenstander eist hetzelfde recht op. Doch al-leen met het onderscheid u mensen in de dwaling te verstrikken. En hoewel Ik de macht over hem heb, wend Ik ze toch niet aan. Ik laat het aan de mens zelf over hoe hij zich instelt tegenover de dwaling. Maar steeds zal Ik hem ertoe bewegen zich grondig bezig te houden met de dwaling.

Want hij moet iedere opvatting onderzoeken, hij moet over alles nadenken maar niet blindelings aannemen wat hem als “waarheid van Mij” wordt aangeboden, want steeds weer komt mijn tegenstander tussenbeide waar hem maar gelegenheid geboden wordt. Niet Ik leid u een verkeerd denken binnen, Ik zal ieder die ernstig de waarheid begeert deze ook schenken, maar Ik kan het niet verhinderen wanneer u aan zijn influisteringen gehoor schenkt.

En zo ook kon Ik hem niet beletten een totaal valse voorstelling te geven over mijn eigenlijke Wezen. U nam dat ook aan, omdat uzelf zich deze vraag al vaak gesteld had en hem dus voor uzelf in gedachten beantwoordde. En daar het mijn tegenstander er om ging uw denken op een dwaalspoor te leiden, is juist deze belangrijkste vraag: waar was het kwade van uitgegaan – u zo beantwoord zoals u het zelf zou willen, maar heel afwijkend van de waarheid. En Ik moest eerst een zuiver opnamevat vullen om u alle gebeurtenissen van de schepping uitvoerig te verklaren. Ik moest het voor u trachten te motiveren, dat Ik als hoogst volmaakt gezien wil worden. Ik moest, mensen bewijzen dat Ik zelf u weer aanspreek om nu ook deze dwaling recht te zetten, die van Mij een vals beeld geeft, een beeld, dat menselijk beperkt, mijn Wezen met menselijke zwakheden en gebreken laat zien, dus onvolmaakt is.

Maar ook nu weer zal alleen die mens deze rechtzetting aannemen, wiens wil ernstig naar de waarheid verlangt. Meestal echter houdt men een vergissing voor uitgesloten, omdat mijn knecht (Jakob Lorber) Mij geheel was toegewijd. En toch had mijn tegenstander nog gemakkelijk spel doordat hij het verstand beïnvloedde, dat zichzelf tevoren al een verklaring gaf en Mij niet ernstig om beantwoording van juist deze vraag verzocht, die buitengewoon belangrijk geweest is en van het begrip van het Wezen van de Godheid een zodanig vals beeld gaf, dat het toen moeilijk was aan mijn volmaaktheid te geloven. En het is ook aan ieder mens afzonderlijk overgelaten zich een beeld van Mij te vormen naar eigen wil. Maar hij moet opmerkzaam gemaakt worden op een dwaling die hem totaal verkeerd laat denken. Hij kan niet om een bewijs vragen, maar hij zal het geloven als hij Mij trouw is toegedaan en steeds alleen naar de waarheid streeft.

Amen

BD.8887
25 november 1964

Wanneer en waarom werd het volmaakte onvolmaakt?

Alles wat uit Mij afkomstig is moest volmaakt zijn omdat Ik eenvoudigweg niets onvolmaakts scheppen kon, omdat mijn liefde, wijsheid en macht geen onvolmaaktheid toelieten bij de scheppingen die mijn wil buiten Mij plaatste. Dit gebeurde dus “in het begin”, toen Ik er behagen in schiep voor Mij een wezen te scheppen en het uitrustte met dezelfde macht om te scheppen, om dan dit wezen gelukkig te maken door gelijke wezens buiten ons te plaatsen door zijn wil met gebruikmaking van mijn kracht. Mij echter deze volmaaktheid te ontzeggen, dat kunnen alleen de mensen doen die zich zelf in een toestand van onvolmaaktheid bevinden. Die dus in hun beperking van het denken zich niet de staat van volmaaktheid kunnen voorstellen waarin het dan onmogelijk is iets onvolmaakts te laten ontstaan.

Maar wanneer van Mij alleen het volmaakte kon uitgaan, wanneer is dan dus de verandering van het volmaakte in het onvolmaakte ingetreden? Deze vraag is moeilijk en toch ook weer gemakkelijk te beantwoorden. Dat het hoogst volmaakte, door Mij geschapene, geheel in het tegendeel kon veranderen, zal u eeuwig onbegrijpelijk blijven. Maar dat de vrije wil ook de verwijdering van de goddelijke ordening toeliet, moet u begrijpelijk zijn. Want de vrije wil kon uit de goddelijke ordening naar buiten treden. Hij zelf kon de goddelijke ordening omver stoten, dus hij kon het oorspronkelijk volmaakte veranderen in het tegendeel, in een toestand van het niet-goddelijke die geheel indruiste tegen mijn volmaakte wezen, die mijn eerst geschapen geest, die met dezelfde scheppingskracht was uitgerust, krachtens zijn denkvermogen voor zich teweeggebracht.

Ik kon in mijn volmaaktheid geen verkeerde gedachten in Me hebben, maar hij kon dit wel omdat hij een vrije wil had die hij verkeerd gebruikte. Voor Mij zou een verkeerde gedachte een onmogelijkheid zijn geweest, maar voor hem was het mogelijk door zijn denkvermogen, dat anders gericht was door zijn vrije wil. En u bent als mens in uw denken beperkt. U tracht u in mijn wezen zelf een verklaring te geven dat ook het kwade uit Mij is voortgekomen, maar u bedenkt niet dat dan de val van de geesten aan Mij zelf toe te schrijven zou zijn als Ik de wezens niet volmaakt buiten Mij zou hebben geplaatst. Maar dat u aan hem de val te danken hebt, wilt u niet aannemen. Veeleer zoekt u de schuld bij het hoogst volmaakte Wezen Dat waarlijk u alleen kon scheppen zoals dit mogelijk was: in de hoogste volmaaktheid.

Dat u al het tegengestelde ook in Mij verankerd wilt zien, is alleen een bewijs dat mijn oerwezen u vreemd is. Ik weet goed wat met Mij in tegenspraak is, omdat Ik het verkeerde denken van mijn tegenstander op de voet kon volgen en wist waarin zijn zonde bestond: dat hij tegen Mij in opstand kwam, dat hij Mij mijn kracht misgunde en Mij dus langzamerhand begon te haten. En Ik wist ook waar zijn gezindheid heen voerde, maar Ik hinderde hem niet bij zijn val, en ook niet de wezens die hem wilden volgen, hoewel ook dezen in alle volmaaktheid van Mij zijn uitgegaan. Daar Ik echter de wezens had uitgerust met een vrije wil, kon Ik ze ook niet verbieden de gedachten van hem aan te nemen die Mij geheime weerstand bood. En deze gedachten brachten ook de wezens ten val, daar hij nu al zijn gedachten van haat op die wezens overdroeg, die hen tot de afval bewogen. Want ze kwamen in opstand tegen Mij, erkenden Mij niet meer en wezen mijn liefdeskracht af.

Hoe vals het echter is, in Mij al het tegenstrijdige te willen zien, komt daaruit voort dat u aan mijn liefde zou kunnen twijfelen, die u dus naar mijn evenbeeld schiep. Dat u aan mijn wijsheid zou kunnen twijfelen die uw val dus voorstaat en dat voor u ook mijn almacht twijfelachtig zou zijn die steeds alleen het hoogst volmaakte kan scheppen. En daarom weerleg Ik dus deze leer als een dwaalleer, die u steeds verhinderen zal Mij in mijn oerwezen juist te zien, en u mij de liefde ontzegt die Ik van u verlang.

Amen

BD.8888
28 november 1964

Het proces van de uitwisseling van liefdekracht

Toen Ik u het leven gaf, was dit een onvergelijkbaar gelukkig stemmende scheppingsdaad, zowel voor Mij als ook voor het uit Mij zelf buiten Mij geplaatste wezen, dat eveneens deelnam aan uw schepping. Deze gebeurtenis was een uitwisseling van liefdekracht. Mijn eindeloze liefde doorstroomde het eerste wezen. De kracht moest zich hoe dan ook uiten. En deze uitingen van kracht waren wezens, die precies zo geaard waren als Ik zelf en ook als hij die de krachtstroom van mijn liefde in ontvangst had genomen. Ze konden ook niet anders zijn, daar de liefde de oerkracht is en de liefde nu eenmaal alleen het hoogst volmaakte kan uitstralen.

Dit wordt voor u pas begrijpelijk, wanneer u weet dat mijn oerwezen liefde, wijsheid en almacht is en de almacht nooit toelaat dat de liefde ooit iets gebrekkigs zou kunnen voortbrengen, zoals anderzijds door de wijsheid en de almacht de liefde tot een uiterst weggeven wordt aangezet. Dus alle vereisten zijn aanwezig voor het scheppen van iets wat hoogst volmaakt is.

U allen bent van God uitgegaan. Weet u wat dat betekent? Dat u door het Volmaaktste werd uitgestraald en dat u maar één doel had: mijn liefde te beantwoorden, wat u ook eeuwige tijden gedaan hebt toen u uw liefde aanhoudend naar Mij terugzond.

Juist deze ontwikkelingsgang was wat gelukkig maakte, wat u net zo ervoer als Ik zelf. De uitwisseling van ons vurig verlangen naar liefde werd in onvoorstelbare mate verwezenlijkt. U nam steeds weer de weg naar mijn hart en het geluk van onze vereniging was onmetelijk, omdat mijn liefdekracht u steeds weer doorstraalde.

Maar voor u die als mens op deze aarde vertoeft, kwam er aan deze gelukzaligheid eens een einde, toen u zich afsloot voor de toestraling van mijn liefde en van Mij afviel. Maar u was geenszins zonder licht dat u daarom in de diepte verdwaalde. U had het volle bewustzijn aan wie u deze stroom van liefde te danken had, die u eeuwigheden lang gelukkig maakte.

Maar hij die betrokken was bij uw schepping, wilde Mij zien. Maar dit was totaal onmogelijk, omdat Ik voor geen door Mij geschapen wezens zichtbaar was en ben. Hij zag zichzelf in zijn pracht en luister en eiste van zijn wezens de volledige erkenning als god en heer. Dus verloren deze wezens hun licht, hun volmaaktheid, want ze wezen het licht van de eeuwigheid af. De uitwisseling van liefdelicht en kracht had nu voor deze wezens opgehouden, maar wat ook ophield was dat de wezens onbegrensd gelukzalig waren.

En weer was het mijn oneindige liefde, mijn wijsheid en mijn almacht, die nu scheppingen liet ontstaan om dit in de diepte gevallene weer omhoog te trekken, om het weer licht te laten toestralen, dat nu weer vrijwillig moet worden aangenomen. En daarom verblijft het wezen eindeloos lange tijd in de duisternis, wanneer het er niet toe kan besluiten zich vrijwillig open te stellen.

Maar dat het wezen – eens mijn lichtdrager, die in ongekende mate gelukzalig is geweest – nu veranderd was tot mijn tegenpool, is zo’n geweldig gebeuren, dat niemand daar begrip voor zal kunnen opbrengen. Want hij had de grootste gelukzaligheid genoten en die in vrije wil weggegeven. Hij is van de hoogste hoogte neergestort in de diepste diepte en is in zijn wezen totaal tegengesteld geworden en boosaardig.

Maar nooit zou Ik het kwaad hebben kunnen scheppen, want hij kwam in stralende volheid van licht uit Mij voort, evenals ook alle door onze kracht en wil ontstane wezens. Maar terwille van de vergoddelijking van de geschapen wezens liet Ik deze afdwalingen toe en ging niet tegen de vrije wil in toen de wezens zich van Mij afkeerden. Want eens zal Ik bereiken, dat alles zich weer voor Mij zal openstellen om de toestraling van mijn liefde te ontvangen. En dan zal het ook weer onbeperkt gelukzalig zijn, zoals het was in het allereerste begin.

Amen

BD.8890
5 december 1964

Hoe lang is de leer van Christus zuiver gebleven?

Ik neig mijzelf tot u die door Mij wil worden aangesproken, die vragen overdenkt die alleen Ik u kan beantwoorden. De vraag is al vaak naar voren gebracht hoe lang de leer van Christus zuiver is gebleven en door welke oorzaken ze verontreinigd is. En Ik heb u steeds zo onderricht, dat ze zuiver is gebleven zolang van mijn kant een directe inwerking op de geest mogelijk was.

Zij moest begrijpelijkerwijs veranderen toen mensen met een onverlichte geest de leiding overnamen.

Mensen die niet rechtstreeks door Mij onderricht konden worden, in wie mijn geest eenvoudig niet meer kon werken.

De eerste discipelen en ook hun opvolgers waren innig met Mij verbonden, zij waren dus nog onder de indruk van mijn kruisdood. Want, al verliep er daarna ook langere tijd, mijn kruisdood was een geweldig gebeuren waarvan de eerste discipelen getuigden, zodat zij daardoor ook veel aanhangers vonden die de leer van de goddelijke liefde aannamen en zich inspanden evenzo in de liefde te leven. Zij namen daardoor ook het geloof in de goddelijke Verlosser aan en bereikten evenzo de opwekking van hun geest.

En zolang bleef ook mijn leer zuiver. Zolang was hun geloof levend en konden mijn eerste discipelen ook steeds weer apostelen opleiden en hen de wereld inzenden met de opdracht, het evangelie van de liefde te verkondigen. En ieder van deze afgezanten stond onder mijn directe invloed. Hij gaf steeds alleen maar door wat hij door de stem van de geest in zich hoorde, wat hij moest zeggen omdat hij van de geest Gods vervuld was. De verwatering van mijn leer heeft zich ook niet plotseling afgespeeld, het ene kwam uit het andere voort toen de een of ander niet geschikt was voor dat ambt, maar zichzelf daartoe verhief of daarvoor gekozen werd door diegenen die evenzo onverlicht van geest waren. Want mettertijd ontstonden uit die aanvankelijke gemeenten grotere organisaties, die steeds weer ondergeschikt waren aan een machtig iemand, die zich vaak daartoe zelf aanstelde, omdat hij over kennis beschikte die de andere broeders ontbrak, maar waarbij geen sprake kon zijn van een geestelijk weten. En zo werd een gebouw opgericht dat aanvankelijk nog door goede mensen werd geleid, maar steeds meer wereldse vormen aannam, daar deze mensen hun opdracht wel zagen in het verbreiden van het evangelie, maar deze ook wereldse doeleinden nastreefden. Zij bezaten niet meer het kenmerk van mijn kerk, namelijk de innerlijke verlichting door de geest, zodat ze tenslotte alleen nog maar de dode letter in acht namen, maar niet meer op een levend geloof konden bogen. De kerk die Ik zelf op aarde gesticht heb is niet veranderd. Zij bestaat ook vandaag nog uit hen die een levend geloof in Mij hebben en in wie mijn geest werkzaam kan zijn. Van wie Ik dus hun gedachten kan richten, die juist denken omdat zij een levende band met Mij hebben. En deze kerk heeft zich door alle tijden heen staande gehouden. Zij is te midden van grote organisaties blijven bestaan omdat zij leden van alle confessies omvat die levend zijn in hun denken, willen en handelen. Dus kan er niet een bepaald tijdsbestek worden aangegeven, hoelang ze zuiver is gebleven.

Want steeds weer zeg Ik het u dat Ik alleen die mensen behorend tot mijn kerk beschouw, die zich met Mij verbonden weten en in voortdurende gemeenschap met Mij leven. Die in Mij geloven en met wie Ik dus ook kan spreken door de geest.

En overal en in alle confessies waren er mensen met wie Ik in innige verbinding stond, overal kon Ik Mij openbaren en hen binnen voeren in een diep weten.

Maar of zij erkend werden als ware opnamevaten voor goddelijke openbaringen, dat bepaalde de geestestoestand van de mensen die zich op de eerste plaats staande waanden, maar al heel ver van de waarheid verwijderd waren. Het aantal van mijn ware discipelen is ook al bedenkelijk klein geworden. En ook nu nog zend Ik hen uit om de volkeren het evangelie te verkondigen, het evangelie van de liefde, omdat alleen door liefde de mensen Mij bewijzen kunnen dat zij tot mijn kerk behoren, omdat dan ook mijn geest in de mens kan werken en dit het zekerste teken hiervan is. Maar ook alleen dezen zullen het hemelrijk verwerven. Alleen aan hen kan Ik de waarheid doen toekomen en alleen dezen kan Ik inwijden in mijn plan van eeuwigheid.

Want het gaat om veel gewichtiger zaken dan alleen om het in acht nemen van kerkelijke gebruiken en handelingen die de menselijke ziel geen enkele vooruitgang opleveren.

Het gaat om het leven van de ziel, dat zij alleen door werken van liefde en een levend geloof bereiken kan.

En dat alleen heb Ik mijn eerste apostelen opgedragen om aan hun medemensen te verkondigen. En Ik heb een ieder in mijn kerk opgenomen die zich aan deze geboden gehouden heeft. En ook heden nog geldt datzelfde gebod: “Heb God lief boven alles en uw naasten als uzelf”.

Amen

BD.8893
13 januari 1964

Jezus Christus moet door de mens worden erkend

U bent de kring van mijn liefdelicht binnengegaan, zodra Ik u kan toespreken. Want dan opent u uw hart voor Mij en bent u bereid mijn liefdekracht te ontvangen. Eens sloot u zich af voor de lichtstraal van liefde. En uw wezen was alleen maar weerstand tegen datgene wat u tot nu toe mateloos gelukkig maakte. U verloor daardoor elk inzicht, dat u nu weer wordt toegestuurd. U werd krachteloos en zult nu weer kracht in overvloed in ontvangst kunnen nemen. Alle tekenen van achteruitgang waren in u aanwezig, maar nu zal de weg u omhoog leiden.

Alles waar u naar streefde was negatief. Maar nu zult u alleen maar positieve invloed kunnen hebben op al het nog onvolmaakte geestelijke, dat – net als u – als mens over de aarde gaat. U was eindeloos ver van Mij verwijderd. Maar nu komt u steeds dichter bij me. De brede kloof die ons scheidde is overwonnen. Want uw wil is weer op Mij gericht, zoals hij het was in het allereerste begin. U staat dicht voor uw doel: de algehele vereniging met Mij.

Maar één ding is daarvoor noodzakelijk: dat u Mij zelf weer erkent, dat u in Mij de goddelijke Verlosser ziet die voor uw vroegere zonde heeft geleden en is gestorven aan het kruis, om boete te doen voor dit vergrijp. Het zou voor u niet mogelijk zijn deze band met Mij tot stand te brengen, wanneer u nog onder de last van de oerzonde gebukt ging. Want dan zou mijn tegenstander u nog in zijn macht hebben, die elke band met Mij zou verhinderen, wanneer u zich niet tot Jezus Christus wendt die hem weerstand bood en hem heeft overwonnen, wanneer niet Ik zelf u zou helpen, die in Jezus “Mens” geworden ben.

Een positieve ontwikkeling als mens kan alleen plaatsvinden, wanneer eerst de schuld is vergeven, daar het u anders niet mogelijk zou zijn dat u Mij weer zult horen, zoals in het allereerste begin; dat u door Mij bekend wordt gemaakt met de zuivere waarheid; dat uw kennis toeneemt en u dus duidelijk met Mij in verbinding staat. En daarom is het voornaamste in het aardse bestaan, dat de mens uitsluitsel krijgt, waarom hij Jezus Christus moet erkennen, omdat pas dan de positieve ontwikkeling kan beginnen, daar hij anders het aardse bestaan weer net zo verlaat als hij het is binnengegaan.

De zonde van de opstand tegen Mij is geschied en kan niet eerder worden geschrapt tot Hij wordt erkend die de zondeschuld voor u heeft betaald. Dus kan Ik tevoren een mens geen opheldering geven en hem niet naar waarheid onderrichten, voordat hij de weg naar het kruis is gegaan, voordat hij zijn zondeschuld heeft overgedragen aan Hem die ze voor hem teniet heeft gedaan. Maar dan is het ook niet moeilijk opwaarts te klimmen, want hij kan weer de kring van liefde binnengaan en zich dus positief ontwikkelen. Het zal hem gemakkelijk vallen, want aan kracht zal het hem waarlijk niet ontbreken, omdat mijn woord de kracht is die hij nu ontvangt.

Doch het is niet mogelijk zonder Jezus Christus dezelfde weg te gaan, die omhoog voert. Want de oerschuld belast hem en elke klim omhoog zal worden verhinderd door mijn tegenstander, die dan nog steeds de macht over hem heeft, die hij ook waarlijk gebruikt. Daarom is er in de eindtijd ook weinig geestelijk succes te boeken, want het geloof in Jezus Christus is nog maar zelden te vinden. En al belijdt een mens Hem ook, dan is dit meer voor de vorm, om niet tegen te spreken. Maar in geval van nood zal hij geen openlijke bekentenis afleggen en Hem gemakkelijk opgeven.

En toch moet er van de kant van de verkondigers van mijn woord uitsluitsel worden gegeven aan ieder mens die daar ontvankelijk voor is, dat hij tenminste de bekendheid met Hem meeneemt naar het rijk hierna, omdat het ook dan nog kan leiden tot verlossing uit de duisternis.

Zodra dus een mens bewust met Mij de diepe, innige band tot stand brengt, kan Ik hem ook onderwijzen en hem over alles in kennis stellen. Maar dan zal hij niet moe moeten worden ook zijn medemensen hetzelfde over te brengen. Weliswaar zullen nu ook alleen diegenen dat aannemen, die niet onwillig zijn zich te laten verlossen, die de gang naar het kruis aanvaarden en die Ik dan ook verder kan helpen, tot zij ook de band met Mij zijn aangegaan en steeds dichter bij hun voltooiing komen. Want het is het geloof in het verlossingswerk van Jezus Christus, dat pas de deur opent naar het lichtrijk, omdat Hij de strijd is aangegaan met hem die u allen in zijn macht heeft en houden wil, maar van wie Jezus Christus de zielen heeft gekocht. En dus is er alleen nog de eigen wil voor nodig, zich ook te laten vrijkopen.

Probeer aan allen de reden en betekenis van het verlossingswerk duidelijk te maken, u die van Mij zelf kennis hebt genomen. Want aan dit vraagstuk mag geen mens voorbijgaan, wil diens aards bestaan succesvol zijn, zodat hij kan binnengaan in het rijk van licht en gelukzaligheid.

Amen

BD.8898
23 december 1964

God zelf volbracht het verlossingswerk

Toen mijn menselijk omhulsel de eeuwige Godheid moest omhullen, was de nood op aarde zo groot geworden dat alleen God zelf de mensen hulp kon brengen, en dit zodanig, dat Hij de aarde als mens betrad om strijd te leveren tegen hem die schuldig was aan de ellendige toestand waarin de mensen zich bevonden.

En die mens moest voldoen aan alle vereisten van het mens zijn in overeenstemming met de natuur. In hem moest een ziel van boven zich belichamen, opdat de eeuwige Godheid in die ziel verblijfplaats vond, zonder met Haar volheid van licht en kracht deze mens te verteren. Want ze moest in een sfeer werkzaam zijn die met haar Oerwezen overeenstemde. Ze kon alleen in een vat verblijven dat zonder zonden was, maar dat anderzijds ook het vermogen had te kunnen lijden, omdat er een ontzaglijke zondeschuld moest worden afgelost om de mensheid te verlossen.

En zo volbracht God zelf het werk van verlossing. Want Hij was de Liefde zelf, die zich in Mij als menselijk omhulsel verborg, en zo ging Ik de zware kruisweg om mijn gevallen broeders te helpen.

Er was alleen maar die ene oplossing: dat een engel, een niet gevallen wezen, zich aanbood om in een menselijk omhulsel de weg over de aarde te gaan. Dat deze engel een werk van de grootste liefde zou volbrengen, dat hij de eeuwige Liefde de ruimte bood die door haar nu volledig vervuld werd, zodat de Liefde zelf het offer bracht. Dat de Liefde zelf de onmetelijke schuld op zich nam om tegenover de gerechtigheid Gods de boete te doen, die alleen God zelf als de eeuwige Liefde kon volbrengen, omdat ze anders voor eeuwig niet was uit te wissen door de zondige mensheid zelf.

Ik heb dus als mens een strijd gevoerd tegen hem die u gevangen hield. Ik heb deze strijd met het wapen van de liefde gevoerd, waartegen mijn tegenstander machteloos is. Ik onderrichtte de liefde, leefde de mensen een leven in liefde voor, bewees hun de macht van de liefde en bekroonde dit werk met mijn kruisdood, die Ik onschuldig heb ondergaan en onder vreselijke pijnen ben Ik gestorven aan het kruis.

Een dergelijk werk kon alleen de liefde volbrengen, die dus in Mij was en Mij als mens de kracht gaf onmetelijk te lijden. Maar Ik leed voor mijn gevallen broeders. Ik wilde het lichtrijk voor hen openen en Ik wilde ook diegenen, die al gestorven waren vóór mijn kruisdood, verlossing brengen van hun schuld. Want voor hen allen was de poort gesloten, die Ik pas openmaakte door mijn verlossingswerk.

Maar daar Mij als mens de liefde volledig vervulde, daar Ik in zekere zin zelf liefde geworden ben, dus in Mij zelf alleen de liefde was, kon Ik zo ook van Mij zelf zeggen dat God in Mij was, dat Ik zelf de Godheid had opgenomen en dat bijgevolg ieder mens die Mij zag, de Vader moest zien. Want Ik en de Vader is Een geworden. Hij werd mens en Ik werd God en zal dat blijven tot in alle eeuwigheid. Want God is de Liefde en deze vervulde het wezen van de mens Jezus helemaal. En daar Ik voor de mensen een zichtbare God wilde zijn, heb Ik het omhulsel van de mens Jezus daarvoor uitgekozen, die zich door Mij geheel liet doorstralen. En nu werd Ik in Hem een zichtbare God voor iedere ziel.

Want eertijds zijn de wezens van Mij afgevallen, omdat ze niet in staat waren Mij te zien. In mijn oerkracht en mijn oerlicht kon Ik nooit worden aanschouwd door de wezens die uit Mij waren voortgekomen. Maar Ik heb rekening gehouden met het verlangen van mijn schepselen. Ik ben in Jezus voor u een zichtbare God geworden, die u nu kunt zien van aangezicht tot aangezicht.

Amen

BD.8899
24 december 1964

Het drukken en verspreiden van de openbaringen

Dat de verspreiding van de waarheid buitengewoon belangrijk is werd u al vaak gezegd. Want van de houding van de mensen tegenover de waarheid is hun leven in de eeuwigheid afhankelijk. En daarom moet er dus alles aan gedaan worden om de waarheid onder hen te verspreiden. Maar ik ken ieder mensenhart en Ik weet wie er ontvankelijk voor is. En Ik ken ook de wegen om al deze mensen te bereiken die nog in staat zijn mijn woord op te nemen, die over een liefhebbend hart beschikken en daarom begrip voor mijn woord hebben dat hun van boven aangereikt wordt.

En Ik laat ze daarvan kennis nemen doordat Ik de meest zonderlinge draden aaneenknoop en mijn woord daarheen leid waar het met een dankbaar hart wordt aangenomen. En ook daar zal het verdere verspreiding vinden, weliswaar ook slechts zelden, want de mensen van de wereld hebben er geen verlangen naar en van hen die aangesproken kunnen worden zijn er slechts weinige. Maar één ding mag niet vergeten worden, dat mijn woord in liefde aangeboden moet worden om werkzaam te kunnen worden en dat het een liefhebbend hart moet zijn dat het in ontvangst neemt. Daarom is iedere arbeid gezegend die vanuit dit oogpunt wordt verricht.

En nu zult u begrijpen dat ieder minutieus werk Mij lief is waarbij Ik het hart van ieder mens zelf kan aanspreken en het ook ondervonden wordt als mijn rechtstreeks aanspreken, zoals Ik ook elke medewerker zegenen zal die zich onzelfzuchtig inzet voor de verspreiding van mijn woord. Want Ik zorg voor iedereen die Mij dient als mijn knecht. Ik zorg voor hem gelijk een goede huisvader, zodat hij aan iedereen mijn woord kan overbrengen, net zo als hij het zelf van Mij heeft ontvangen: als een gave van liefde.

Bovendien is mijn woord geen handelswaar, wat het echter steeds zal worden wanneer onverlichte mensen zich ermee bezig houden, die noch mijn woord naar waarde weten te schatten noch daarvoor het nodige begrip kunnen opbrengen en er een massa-artikel van maken, wat het geheel in waarde doet dalen en weer alleen aan diegenen wordt overgebracht die het eveneens niet waarderen als mijn aanspreken. De kring van hen op wie mijn woord nog indruk kan maken is heel klein en hij wordt beslist door Mij onderkend. U zult steeds weer enkele zielen vinden, die dan echter ook geheel overtuigd zijn van mijn liefde en genade. Maar de massa met mijn woord te willen aanspreken is vergeefse moeite van uw liefde, want de mensen worden steeds meer door de wereld in beslag genomen en luisteren veel liever naar de stem van de wereld.

Ieder mens wiens geest ontwaakt is weet hoe moeilijk het is mensen te winnen om woorden van boven in ontvangst te nemen. Hij weet dat de activiteit van mijn tegenstander zo klaarblijkelijk is, dat de meeste mensen geen verlangen hebben naar een gave van liefde die hun uit mijn hand wordt aangeboden. En dat zou u al moeten laten denken, dat de vele geschriften die u als geestelijk goed worden aangeboden maar welke niet van Mij zijn uitgegaan, slechts met één vermeerderd zouden zijn. Om echter mijn openbaringen te kunnen herkennen als “mijn woord” is de geestelijke opwekking noodzakelijk, maar een zodanig ontwaken is nauwelijks meer bij de mensen te vinden. Maar Ik zelf ken alle zielen die Ik mijn woord nog kan doen toekomen.

Te weten, hoeveel tijd u nog ter beschikking staat om mijn woord te verspreiden, is niet geschikt voor uw ziel. Maar u zou versteld staan als u wist hoe nabij het einde is. Daarom spoor Ik mijn wijngaardarbeiders steeds weer aan tot ijverige werkzaamheid. Een ieder moet doen wat binnen zijn vermogen ligt. Hij mag het niet moe worden zulks te doen, want alles wat de mens werd gezonden en nog gezonden wordt zal hem eens als een kostbare schat in de eeuwigheid volgen, of hem troost en kracht geven ten tijde van de grote geestelijke nood die nog voor u ligt. Maar Ik zelf zal bij allen zijn die Mij dienen en Ik zal hun werk zegenen, want het is buitengewoon belangrijk en moet allen bereiken die verstrikt zijn in de dwaling en die met heel hun hart de waarheid begeren.

Amen