Inhoud
BD.8001 Het richten van de gedachten op het geestelijke rijk
BD.8002 God spreekt door de krachten der natuur
BD.8006 Gods Wezen is een geheim
BD.8008 Iedere geest is een oergeest, gevallen of niet
BD.8012 Verdere opheldering over de ziel
BD.8014 Hernieuwd wijzen op het natuurgebeuren
BD.8017 Geestelijk laag peil – Geloofsbeproeving – Strijd – Wegneming
BD.8019 Verandering van wezen tot liefde met hulp van Jezus Christus
BD.8020 Het op de hoogte zijn van het doel en de motivering van het aardse leven
BD.8022 Gods wil: het vervullen van de geboden van de liefde – Tegenwoordigheid
BD.8025 Het verschil tussen kennis en inzicht
BD.8026 Geestelijk dieptepunt – Motivering van de ontbinding
BD.8031 Liefde – Weten – Waarheid
BD.8032 Wat is liefde? – Verandering van de eigenliefde in naastenliefde
BD.8033 Het aanstaande natuurgebeuren
BD.8034 Het belang van het inzicht
BD.8035 Een verkeerd beeld van God – Dwaalleren
BD.8036 Het lichtrijk binnengaan zonder Jezus Christus?
BD.8037 Beproef alles en behoud het beste
BD.8040 De band met God – Gedachten – Gebed – Werkzaam zijn in liefde
BD.8042 Gods grote liefde
BD.8043 God probeert wederliefde te wekken
BD.8045 Het streven naar een levend geloof
BD.8048 De genade van het aangesproken worden door God
BD.8054 Is de bijbel afgesloten?
BD.8055 De beproeving van de wil van het eerst geschapen wezen
BD.8059 Het geloof aan een voortleven van de ziel
BD.8062 Gods gerechtigheid – Strafgericht – Verlossingswerk
BD.8064 Innerlijke zelfbeschouwing
BD.8065 De Messias kwam ter wereld
BD.8066 Tweede brief van Petrus, 3:10
BD.8068 Het eeuwige Licht daalde af naar de aarde
BD.8069 “Ik zal het verstand van de verstandigen verwerpen” – De verantwoording van de onderwijzenden
BD.8071 Het laatste uur van de aarde
BD.8072 Het dichtbij zijnde einde vereist vergrote arbeid in de wijngaard
BD.8073 Gebedsverhoring – De juiste verhouding van kind tot Vader
BD.8074 Wandelt u in de waarheid?
BD.8076 De zegen uit de verbinding met God
BD.8077 Gods geest spreekt zichzelf niet tegen
BD.8080 Door gebeurtenissen in de natuur openbaart God Zijn macht
BD.8081 Gods hulp in de eindtijd – De voorloper
BD.8082 God is de liefde
BD.8083 Werkzaamheid in het hiernamaals – Uitdelen van de waarheid
BD.8084 Bewijs van de liefde voor God: liefde voor de naaste
BD.8085 Vastgestelde perioden als verlossingstijdperken
BD.8090 Geloofsstrijd – Nood – Wegneming
BD.8091 De menswording in Jezus
BD.8093 Het einddoel is de aaneensluiting met God
BD.8095 God is in ons – Hij is bij ons aanwezig
BD.8096 Verandering tot liefde en geloof
BD.8098 God zelf openbaart zich in tijden van geestelijke nood
– * –
BD.8001
24 september 1961
Het richten van de gedachten op het geestelijke rijk
In de wereld van het geestelijke bevinden jullie je altijd, als Ik tot jullie kan spreken. En daarom vloeien uit deze wereld naar jullie ook altijd slechts geestelijke leringen. Jullie ontvangen een geestelijk weten, dat al het aardse weten overtreft, omdat zoiets niet met het menselijk verstand kan worden verkregen, maar het is een krachtstroom uit Mij, die in jullie binnenstroomt. Maar het wordt ook altijd alleen door die mens aangenomen, die zelf weer het verlangen heeft naar geestelijk weten, omdat alleen geest tot geest kan spreken, terwijl het menselijke verstand helemaal niet onder de indruk kan blijven, als alleen dit een geestelijk weten ontvangt. Eerst moet het verstand worden uitgeschakeld, wat echter niet wil zeggen, dat hij het niet kan beredeneren en dat ook moet doen.
Maar eerst moet worden gelet op het menselijk gevoel in het hart, voordat het verstand werkzaam wordt. Het scherpste verstand zal niet de geestelijke samenhang kunnen doorgronden. Maar het scherpste verstand zal weer de diepe wijsheid daarvan moeten erkennen, als de mens vooraf zijn hart liet spreken, dat wil zeggen aan haar de eerste beoordeling overlaat. De mens moet zich dus op de eerste plaats uit vrije wil in het geestelijke rijk verplaatsen, voordat hem van daaruit geestelijk voedsel kan worden aangereikt en dit geldt niet alleen voor de directe ontvanger van Mijn woord, maar ook voor hen aan wie Mijn boodschappers Mijn woord brengen. En juist deze wil is bij de mensen zelden aanwezig. Het denken met het verstand geeft hen geen volle tevredenheid en de weg naar binnen slaan ze niet in, omdat hun geloof te zwak is en zij met hun gedachten geen verbinding maken met Mij. Ik kan hun echter alleen een antwoord geven, als ze Mij dat vragen, omdat zo’n vraag voor Mij pas een bewijs is, dat er een wens is om geestelijk opheldering te ontvangen.
De mens moet een bewuste scheiding aangaan van de aardse wereld, dat wil zeggen hij moet juist dat rijk binnengaan. Hij moet zijn gedachten bezig houden met die vragen, die uit aards perspectief niet te beantwoorden zijn. En deze korte afkeer van de wereld zal hem werkelijk zegen brengen. Want alle geestelijk gerichte gedachten aanvaard ik en Ik zet Me ervoor in hem tot meer vragen aan te sporen en hem ook in gedachten te antwoorden, zolang hij deze verbinding handhaaft.
Hij hoeft niet bewust zijn God en Schepper aan te roepen, maar hij kan zich afvragen wat het doel en de zin van het aardse leven is. En zulke gedachten reiken tot in het geestelijke rijk en worden ook van daaruit beantwoord. Alleen moet het voor de mens ernst zijn daarover opheldering te krijgen. Anders kunnen zijn vragen geen waardering vinden, want het verlangen naar de waarheid is een eerste vereiste om ze te ontvangen. Over hen verheug Ik me speciaal, die aan de geringste opwelling gevolg geven, die steeds weer contact met Mij verlangen en die steeds weer de weg naar Mij inslaan, de weg in het geestelijke gebied, die niet bij mensen de wetenschap willen halen die hen de juiste verklaring geeft, maar naar de bron der waarheid gaan, zij het ook nog onbewust. Want er kunnen ook mensen, die nog niet geloven, innerlijk vervuld zijn van het verlangen naar waarheid en dezen zullen ook spoedig kunnen geloven en nu bewust de weg nemen naar hun God en Schepper.
Slechts één ding is nodig: de wereld de rug toekeren, dat wil zeggen in de stilte zich aan geestelijke gedachten overgeven, omdat pas dan het geestelijk gebied wordt betreden. Want Mijn rijk is niet van deze wereld. De wereld echter is het rijk van mijn tegenstander, die jullie nooit de waarheid zal schenken, maar alle waarheid tracht te vermengen met dwaling. En deze stilte moeten jullie zoeken, omdat jullie je vrije wil zullen moeten gebruiken, omdat Ik niet tegen jullie wil in, jullie naar het geloof kan leiden, dat door jullie zelf moet worden verkregen, om ook echt door Mij te kunnen worden gewaardeerd. En dit vereist een leven in liefde. De liefde is de verbinding met Mij, want “wie in de liefde blijft, die blijft in Mij en Ik in hem”.
En de liefde vindt ook de weg naar Mij. De liefhebbende mens zal zijn gedachten vaak laten zweven in het rijk, dat voor hem nog gesloten is maar waar hij onbewust op aanstuurt, omdat liefde zich met de eeuwige liefde probeert te verbinden. De liefhebbende mens zal ook kunnen geloven als hij dat wil. De wil wordt echter niet gedwongen, hij moet vrijwillig voor mij kiezen. De mens moet de Schepper, de grootste Geest van de oneindigheid, erkennen als de Macht Die ook hem heeft geschapen. Hij moet zich met deze Scheppingsmacht verbonden voelen en proberen tot haar te naderen. En zijn goede wil zal hem een geloof verzekeren, dat hij nooit meer zal willen opgeven. En dan kan Ik zelf bezit van hem nemen. Ik kan door de geest op hem inwerken en zal hem dus ook overeenkomstig zijn innerlijk verlangen kunnen aanspreken. Het geestelijke rijk laat hem nu niet meer los. Alle lichtwezens zetten zich in voor zijn geestelijke vooruitgang, en Ik zelf heb een kind gewonnen dat uit vrije wil zich naar Mij keerde en door Mij nooit meer zal worden losgelaten.
Amen
BD.8002
25 september 1961
God spreekt door de krachten der natuur
Ik verwacht van mijn dienaren een totale inzet voor Mij en mijn rijk, want de grote nood van de mensen verlangt het. Slechts een korte tijd scheidt u allen van het einde, en wat nog gedaan kan worden, moet gedaan worden voor de redding van de zielen. De aarde zal waarlijk alles weer verslinden wat als mens faalde, en dat is zulk een verschrikkelijk lot dat Ik het van een ieder van u wil afwenden. Maar uzelf neemt de laatste beslissing in vrije wil.
Ik zelf kan verder niets meer doen dan u voortdurend aan te spreken. Door u steeds weer te waarschuwen en te vermanen, en ieder die Mij hierin ondersteunt zal door Mij gezegend zijn. En daarom moet het einde dat nabij is steeds weer verkondigd worden, en er moet melding van gedaan worden dat Ik Mij vooraf nog eenmaal duidelijk zal openbaren door een geweldige natuurcatastrofe. Want het is mijn laatste waarschuwing als Ik spreek door de krachten der natuur tot de mensen, die niet naar mijn woord willen luisteren.
Deze taal kan echter niet over het hoofd worden gezien, want vol ontzetting worden de mensen geconfronteerd met een onbegrijpelijk groot natuurgebeuren. Geen mens zal erdoor onaangeroerd blijven, want het bericht er van zal overal waar mensen wonen bekend worden. Ieder mens kan dan daarover in zijn gedachten een standpunt innemen en iedereen kan zich persoonlijk betrokken voelen omdat zulk een gebeuren ook zijn land en hemzelf kan treffen. Want de mensen zullen een herhaling vrezen, en moeten zich daarom ook allen voorbereiden op een plotselinge dood.
Veel leed en ellende zal nog over de aarde komen, en toch is het alleen een middel dat Ik aanwend uit liefde om de zielen te bewaren voor het verschrikkelijke lot van een hernieuwde kluistering in de materie van deze aarde. Maar de mensen die getroffen worden door de natuurcatastrofe en daaraan ten offer vallen, zijn niet genadeloos prijsgegeven aan hun lot. Hun vallen wegens hun vroegtijdig afscheid uit het aardse leven genadegaven in het hiernamaals ten deel. Zij hebben dus nog de mogelijkheid ook in het hiernamaals tot dat licht te komen dat zij op de aarde ongeacht lieten. En zij behoeven ook de hernieuwde kluistering niet te vrezen, tenzij, zij zo verstokt zijn dat zij als ware duivels neerzinken in de diepte. Dat zij dus zo onverbeterlijk zijn dat zij ook op de aarde niet zouden zijn veranderd, als zij in leven gebleven waren.
De uitwerking van de natuurcatastrofe zal op de mensen verschillend zijn, want er zullen zich mensen in hun angst tot Mij keren en wegens ervaren hulp Mij trouw blijven. Maar evenzo zullen velen afvallen van Mij omdat zij geen God der liefde accepteren die zulk een vernietigingswerk laat gebeuren want hun duistere geestestoestand kan geen andere verklaring vinden voor dit gebeuren.
Er moet echter zulk een duidelijke “stem van boven” weerklinken, onverschillig of zij erkend wordt als mijn stem of niet, want het gaat waarlijk met reuze schreden, het einde tegemoet. En al vinden slechts weinig zielen in hun nood de weg tot Mij, dan is het toch een gewin. Want zij behoeven dan niet de lange weg te gaan door de scheppingen van de nieuwe aarde maar mogen het rijk hierna ingaan. En hier kunnen zij nog een vooruitgang bereiken die op aarde twijfelachtig zou zijn geweest, want daar bestond eerder de kans van een wegzinken in de diepte.
En Ik moet u mijn dienaren dit alles ter overweging geven, want u moet “gewapend” zijn. U moet alles wat om u heen gebeurt alleen maar van deze kant leren beschouwen. U moet uzelf geheel aan Mij toevertrouwen, en als mijn “werktuigen” voortdurend werken volgens mijn wil. U moet al uw gedachten aan de wereld opgeven en iedere zorg, (ook de kleinste) toevertrouwen aan Mij. U moet met toewijding uw arbeid doen in mijn wijngaard, maar steeds acht geven op de “Innerlijke instructies” die Ik u geef. Want teveel ijver, schaadt, terwijl, om te slagen, wijsheid nodig is. Die wijsheid zult u verkrijgen als u mijn wil vervult en slechts “uitvoerders” bent van mijn wil. Ik weet wie mijn opdracht ernstig neemt en hun komen ook de “instructies” gestadig toe. U zult ze gewaar worden in uw hart als mijn liefhebbend toespreken, en u zult dan ook mijn “instructies” nakomen tot het welzijn van uw medemensen.
O, wisten de mensen maar wat hen te wachten staat. Maar als het hun wordt verkondigd door de mond van mijn profeten dan geloven zij het niet en zij kunnen ook niet tot geloven worden gedwongen. Maar de dag komt steeds nader waarin er een algehele verandering zal komen in de levensomstandigheden. En gezegend is dan de mens die tot Mij roept in zijn grootste nood. Want Ik zal hem dan horen en ook verhoren, en hij zal dan niet meer voor eeuwig lange tijden verloren gaan.
Amen
BD.8006
29 september 1961
Gods Wezen is een geheim
Mijn Wezen is en blijft voor u een groot geheim, want zolang u op aarde vertoeft, is uw denken begrensd en niet in staat geestelijke diepten binnen te dringen. Maar ook voor het geestelijke dat vol licht is, ben en blijf Ik ondoorgrondelijk, ofschoon dit al in een diep geestelijk weten is doorgedrongen en zichzelf al gevormd heeft tot zijn oorspronkelijk wezen dat eens als mijn evenbeeld van Mij is uitgegaan. Bij een gelukzaligheid die eeuwig duurt, hoort echter een voortdurend zich inspannen om naar Mij zelf te komen, een voortdurend naderen van Mij.
En toch ben Ik onbereikbaar. En wederom wordt het wezen door Mij zelf aangestraald en met onbegrensde gelukzaligheid vervuld, zodat in de vereniging met Mij ook het wezen zich bewust is van mijn tegenwoordigheid. Zou Ik echter niet onbereikbaar zijn, dan zou ook eens de gelukzaligheid vervuld zijn wat echter niet kan gebeuren want er is geen einde aan het gelukkig maken door Mij, steeds zal het wezen zich inspannen bij Mij te komen en steeds opnieuw vervulling vinden en toch eeuwig Mij niet kunnen doorgronden.
Ik ben en blijf voor al wat uit Mij is voortgekomen een eeuwig geheim – maar Ik houd me er niet van verwijderd, omdat mijn liefde oneindig is. En omdat deze liefde van Mij niet ophoudt, kan ook het gelukkig maken van mijn kinderen niet ophouden, omdat er in de volmaaktheid geen beperking bestaat, kan er nooit een einde aan komen. Steeds hoger zal het wezen opstijgen naar het licht en het licht zal hem aan een stuk door toe stralen, maar het licht zal onbereikbaar zijn en blijven. Want Ik ben de Oerbron van het licht en de gelukzaligheid die onuitputtelijk is, op wie al het geestelijke aanstuurt en er oneindige gelukzaligheid in vindt door deze Oerbron gespijzigd te worden. Mijn Wezen is en blijft ondoorgrondelijk.
En zo is het ook te begrijpen dat dit Wezen niet als persoon is voor te stellen, dat men zich niets begrensd daaronder kan indenken. En u zult nu ook begrijpen waarom dit Wezen – de Oerbron van het licht – voor de geschapen wezens niet zichtbaar kon zijn. Want het Licht in zijn oervolheid zou alles verteerd hebben. Het kon zich wel in alle volheid wegschenken, maar het wezen moest iets zelfstandigs blijven, als lichtvonk moest het een zelfstandig leven leiden, aan wie Ik een altijddurend geluk wilde bereiden. En bij gelukzaligheid hoort een voortdurend verlangen en voortdurend vervullen.
Als het wezen zich in stralende hoogten heeft opgewerkt, is het van steeds vuriger liefde vervuld en deze liefde dringt met kracht naar de eeuwige Liefde.
En Ik geef de liefde weer terug en maak het wezen onuitsprekelijk gelukkig.
Maar dat betekent niet dat het verlangen gestild wordt, veeleer verhoogt het slechts het verlangen naar mij, die me steeds weer aan het wezen schenk.
Als mens echter is uw denken begrensd en nooit zult u zodanige wijsheden kunnen begrijpen. Maar in uw onvolmaaktheid zult u ook al de verbinding met Mij tot stand kunnen brengen en u gelukkig laten maken: u zult kunnen bidden, u zult samen met Mij kunnen spreken en de straal van mijn liefde kan in u binnenstromen, ofschoon als slechts een geringe stroom van kracht, omdat u nog onvolmaakt bent. Maar ook dit beetje stroom van kracht zal u gelukkig maken en u zelf zult hem kunnen doen toenemen, zodra de liefde tot Mij in u ontgloeit en steeds helderder opvlamt. Dan is er al een stil verlangen in u dat Ik vervul, en dit zal tot gevolg hebben dat uw verlangen naar de aanstraling van mijn liefde steeds sterker wordt en u ook voelt dat dit beantwoord wordt, al naar de graad van uw liefde. U zult Mij gewaarworden, u zult u van mijn aanwezigheid bewust worden en toch zult u Mij met uw verstand niet kunnen vatten, omdat mijn Wezen voor u een geheim is en blijven zal. En toch openbaar Ik Mij aan u.
U zult Mij kunnen herkennen als een Wezen dat in zich liefde, wijsheid en macht is. En u zult Mij dan ook steeds meer liefhebben en het u gelukkig maken heeft steeds en steeds weer plaats, want nooit zult u – als u eens door Mij gelukkig gemaakt bent – deze gelukzaligheid willen missen. De vonk die uit Mij werd uitgestraald als zelfstandig wezen, zal voortdurend aansturen op de vuurzee van mijn liefde.
En dit streven om bij Mij te zijn zal eeuwig niet eindigen, eeuwig zal de liefde zich wegschenken, eeuwig zullen de zielen zich openen en eeuwig de straal van mijn liefde in zich opnemen. En steeds zal het verlangen naar Mij en het voortdurend vervullen ervan, gelukzaligheid bereiden die nooit meer zal eindigen.
Amen
BD.8008
1 en 2 oktober 1961
Iedere geest is een oergeest, gevallen of niet
Op mijn stem moet u acht slaan als die in u weerklinkt, want mijn geest zal u in alle waarheid leiden. En wilt u in de waarheid onderricht worden, dan kunt u ze alleen van Mij zelf ontvangen, die de eeuwige Waarheid is.
Toen Ik de wezens van mijn liefde eertijds buiten Mij geplaatst had was ieder wezen een ik-bewuste geest die met Mij in innigste verbinding stond, en steeds door mijn liefde doorstraald werd. Dit doorstralen met liefde bracht het wezen in een staat van uiterst helder inzicht. Het stond in het licht, het had besef van Mij zelf en van alles wat er om hem heen was. Ieder wezen was een goddelijke geest die onmetelijk zalig was.
En toch vond – om redenen die u al vaak verklaard zijn – een afval van ontelbare wezens van Mij plaats, ofschoon er ook vele aan mijn zijde bleven. De eersten verloren hun licht terwijl de laatsten in een onmetelijke volheid van licht bleven bestaan en mijn tegenstander – de eerst afgevallen oergeest – niet in de diepte volgden. En met deze oergeesten die bij Mij verblijven, schep en werk Ik in de oneindigheid.
U, mensen weet echter ook dat Ik Mij een vergoddelijking van al het geschapen wezenlijke tot doel heb gesteld, en dat deze vergoddelijking door de vrije wil van het wezen zelf verwezenlijkt moet worden. U weet waarom de wezens eens gevallen zijn en u hebt ook kennis verkregen van mijn heilsplan van eeuwigheid, dat de terugkeer van al het gevallen geestelijke op het oog heeft en die ook zeker eens bereikt zal worden.
U weet dat het “kindschap Gods” het hoogste doel is en dat alle wezens die als mens over de aarde gaan volgens plan van eeuwigheid, ook dit kindschap Gods op deze aarde kunnen bereiken – als de vrije wil dit maar ernstig nastreeft. En dan heeft bijgevolg het eens van Mij afgevallen wezen de hoogste graad van zaligheid bereikt. Het is tot mijn “evenbeeld” geworden, het kan scheppen en werken uit geheel vrije wil en toch zal deze wil geheel aan de mijne gelijk zijn. Hij is niet meer door Mij bepaald, maar mijn kind is geheel in mijn wil opgegaan en is daarom ook onmetelijk zalig.
En deze verhoogde graad van zaligheid streven ook de bij Mij gebleven geestelijke wezens na, want hoewel zij met Mij rechtstreeks in verbinding staan, ofschoon zij ook steeds door mijn liefdekracht doorstraald worden, zijn ze toch wezens geschapen naar mijn wil – die niet anders denken en handelen kunnen dan naar mijn wil, die als het ware altijd alleen uitvoerders van mijn wil zijn. Het verschil hierover aan u, mensen duidelijk te maken vereist ook wel een hoge graad van rijpheid die u nog niet bezit. En daarom kan Ik het u alleen verklaren naar de mate van uw begrensd denken, zoals uw menselijk verstand het begrijpen kan. Want door uw val in de diepte had u nu eenmaal ieder diep inzicht over alle samenhangen in het geestelijke rijk verloren en bent nu op aarde nog niet tot het hoogste inzicht gekomen.
Toch is het voor u voldoende te weten dat ook deze Mij trouw gebleven wezens eenmaal de weg over de aarde gaan, om de titel “kind van God” te verwerven, die hun zaligheid nog mateloos verhoogt. En deze weg over de aarde vereist dan ook een leven in het vlees een bestaan als mens, evenals ook het gevallen geestelijke die weg moet afleggen om zijn wilsproef te doorstaan. Een lichtgeest die zich op aarde belichamen wil”, zal als verblijf een aards lichaam kiezen waarvan de geestelijke substanties al een zekere rijpheid bereikt hebben, zodat een lichtgeest het nu in bezit kan nemen, terwijl hij de dode uiterlijke vorm – het menselijke lichaam – dan eerst het leven geeft en hij nu in dit lichaam zijn aardse weg begint.
Deze lichtgeest is bijgevolg de geestelijke kracht die moet instromen in een menselijk lichaam, dat nu als mens in de wereld geboren wordt en dat pas dan leven kan, als deze geestelijke kracht – de ziel, de goddelijke adem – in deze uiterlijke vorm wordt ingeblazen door mijn alomvattende vaderliefde, die zich het vergoddelijken van al Zijn geschapen wezens tot kinderen ten doel heeft gesteld.
En nu geeft deze hemelse geest – als ziel – de mens het leven. En omdat de substanties van het lichaam (al zijn ze zuiverder dan bij de meeste mensen) zelf nog niet uitgerijpt zijn, omdat zij in de wereld van mijn tegenstander ook aan zijn invloed onderhevig zijn en omdat de hemelse geest op aarde ook een geestelijke taak te vervullen heeft en meestal niets van zijn herkomst weet, moet dus de ziel, zijn eigen ik, tegen alle aanvechtingen die van buiten op hem afkomen, weerstand bieden. Zij moet tegen alle neigingen en driften strijden die het lichaam nog aankleven, omdat dit door alle scheppingswerken is heen gegaan. Deze geest die engel is moet meestal een uiterst zware weg op aarde afleggen waarin zijn vrije wil niet falen mag, waarin de mens altijd weer tot Mij als Zijn Vader zijn toevlucht moet nemen, om niet de kracht te verliezen die hij op de aarde nodig heeft. Want de volheid van licht en kracht als hemelse geest heeft hij vrijwillig opgegeven toen hij de weg over de aarde begon. Maar de band met Mij is zo sterk, omdat een ongewoon vurige liefde zo’n mens doorstroomt, die ook de zekerste waarborg is dat hij zijn doel bereikt, dat hij als “mijn kind” tot Mij terugkeert omdat dit zijn grootste verlangen is geweest tevoren in mijn rijk.
Deze ontwikkelingsgang zal bij iedere lichtgeest dus dezelfde zijn. Steeds betrekt hij als ziel een aards materiële uiterlijke vorm die meer of minder sterke invloed zal uitoefenen door haar uiteenlopende soorten geaardheid en die aan de ziel menige opgave zal stellen, want deze uiterlijke vorm zal ook altijd door de aardse materie zijn heengegaan, tenzij, dat buitengewone invloeden haar substanties al tevoren zo gelouterd hebben dat zij zeer snel met de eisen van mijn goddelijke geestvonk instemmen, die in het als mens belichaamde lichtwezen bijzonder sterk straalt en een algehele vergeestelijking van alle substantie sneller teweeg kan brengen.
En zo was de ziel van Jezus een hoogste lichtgeest. Ook Hij betrok een aards materiële uiterlijke vorm. Ook Hij gaf deze vorm pas het leven toen Hij als ziel die uiterlijke vorm in bezit nam, toen Hij op aarde geboren werd. Het vat (Maria) dat hem ter wereld bracht was zuiver en vlekkeloos. Zijn verwekking was geen minderwaardige daad van de zinnen. En toch was Zijn lichaam gelijk aan dat van alle andere mensen omdat Hij het werk van vergeestelijking volbrengen moest als voorbeeld, dat ook alle mensen moesten navolgen en ook kunnen. Ook zijn ziel, hoewel van boven, werd door onrijpe wezensdelen gekweld waarvan Hij zich niet mocht bevrijden, die Hij op grond van Zijn liefde eveneens moest vergeestelijken, wat een zware arbeid aan zichzelf vereiste en zo’n arbeid moet ook iedere hemelse geest in het aardse leven volbrengen. Want de weg door de diepte betekent een strijden en overwinnen van alles wat deel uitmaakt van de diepte en zich ook bij deze mensen uitleeft. Hun grote liefde verricht deze arbeid echter met volharding en geduld. Het gelukt hun meestal lichaam en ziel te vergeestelijken, dat wil zeggen: ook de nog onontwikkelde substanties die zich bij de ziel hebben gevoegd te verlossen, hen tot algehele orde in zichzelf te brengen en tegelijkertijd een hoge missie te volbrengen waarvoor zij zich Mij vrijwillig hebben aangeboden.
(2 oktober 1961) Al het van Mij eens uitgegane wezenlijke, alle geestelijke wezens, die uit mijn liefde zijn voortgekomen is uitgestraalde kracht. Zij zijn in hun oerbestanddeel het zelfde zoals Ik zelf, zij zijn liefdekracht uit Mij. Het gevallen geestelijke werd nu met het doel tot Mij terug te keren opgelost in ontelbare partikeltjes. De eens uitgestraalde kracht werd omgevormd tot scheppingen van menigvuldige aard, want die kracht moest op de een of andere wijze werkzaam worden omdat dit oerwet is sinds eeuwigheid. Maar al deze opgeloste partikels verzamelen zich weer en iedere eens gevallen oergeest ontvangt zijn zelfbewustzijn weer terug zodra hij als mens over de aarde gaat, zodra hij dit laatste gedeelte in het eindeloos lange ontwikkelingsproces aflegt, voordat hij weer binnengaat in het geestelijke rijk.
Het op die manier samengebrachte geestelijke brengt als ziel de uiterlijke vorm van een mens tot leven. De ziel zelf is dus de eens gevallen oergeest, ze is het ik-bewuste wezen dat eens in volheid van licht van Mij uitging en in vrije wil afgevallen is en dat mijn tegenstander – de eerst gevallen lichtgeest met zich in de diepte trok. De geweldige menigte oergeschapen geesten was eindeloos en ook het getal van de wezens die Mij trouw bleven was onmetelijk groot. Maar ook dezen waren in diepste grond dezelfde uit Mij uitgestraalde liefdekracht.
Gaat dus nu een lichtgeest – een engel – ook de weg over de aarde met het doel het kindschap Gods te verkrijgen, dan komt hij in dezelfde omstandigheden als iedere gevallen geest. Hij betrekt een lichamelijk omhulsel dat uit meer of minder uitgerijpte geestelijke partikeltjes bestaat, want het vlees behoort tot deze aarde. Het lichaam kan wel zuiverder zijn en minder weerstand tegen Mij in zich hebben, maar toch is het stoffelijk. En dat laat ook de weg over de aarde tot een zware beproeving en tot een wilstest voor de in het lichaam wonende ziel worden. Want weerstanden moeten er zijn, een lichtziel moet ook strijd te doorstaan hebben in het vlees. Een gevecht dat zij steeds weer met mijn tegenstander zal leveren die zich van het lichaam bedient, om de ziel op iedere mogelijke wijze aan te vallen.
En ook een lichtziel zal daarom aan sterke verzoekingen blootgesteld zijn, want het aardse lichaam bevindt zich in het gebied van mijn tegenstander en deze zal zeker een lichtziel buitengewoon in het nauw brengen om ook haar ten val te brengen, wat hem eertijds niet gelukt is. Maar de buitengewone liefdewil van zo’n ziel garandeert haar ook steeds de toevoer van kracht van boven, want zij geeft de verbinding met Mij niet op. Zij wordt geweldig naar Mij toegetrokken en dit vurige verlangen van haar liefde is een sterk wapen in de strijd met de tegenstander, waaruit zij ook als overwinnaar tevoorschijn zal komen.
U mag echter niet geloven dat een lichtgeest, een niet gevallen geest, zich bij een andere geest die gevallen is aansluit, om de weg over de aarde te gaan. Iedere ziel is een oergeest, gevallen of niet. De gevallen oergeest legt opgelost in ontelbare substanties de ontwikkelingsgang af voordat hij zich als mens mag belichamen, voordat hij dus als “ziel” een menselijke uiterlijke vorm betrekt. De niet gevallen geest hoeft niet opgelost te worden maar betrekt als ziel van boven een menselijk omhulsel, zoals ook die lichtwezens die een hoge lichtgraad in het rijk hierna bereikt hebben en nu ter wille van een missie opnieuw de weg over de aarde willen afleggen, met het doel het kindschap Gods te bereiken.
Zulke zielen belichamen zich dus direct in het vlees, de eens door Mij uitgestraalde kracht stroomt als “levensadem” in het menselijk lichaam binnen en geeft deze uiterlijke vorm het leven. U, mensen bedenk toch steeds dat al het eens geschapenen door Mij uitgestraalde liefdekracht is, die door mijn wil tot ik-bewuste wezens werd, die nooit meer vergaan kunnen. Maar Ik kan deze kracht ook omvormen. Ik kan deze wezens oplossen en andere scheppingen laten ontstaan als Ik daarmee een doel voor ogen heb – voortkomend uit mijn liefde en wijsheid.
Ik kan echter ook zo’n ik-bewust wezen met een menselijk omhulsel bekleden, wanneer door mijn liefde en wijsheid een goed resultaat wordt verwacht. En iedere ziel, die moet worden aangezien als het eigenlijke leven van een mens, is een oergeest, die door mijn eindeloze liefde de mogelijkheid krijgt op aarde het kindschap Gods te bereiken, waar ieder door Mij geschapen wezen zelf naar moet streven en dit zelf moet verwerven.
Amen
BD.8012
5 oktober 1961
Verdere opheldering over de ziel
Het zal nodig zijn het begrip “ziel” te verklaren opdat u niet in dwaling voortleeft. Alles wat u om u heen ziet is geestelijke kracht, eens door Mij uitgestraald als wezens die ontbonden werden toen zij de liefdekracht die hun onophoudelijk toestroomde niet gebruikten naar mijn wil, want deze kracht moet werkzaam zijn volgens de wet van de eeuwige ordening.
Deze door Mij als wezens uitgestraalde liefdekracht vormde Ik dus om tot scheppingswerken die een dienende functie verrichten. En zo is de schepping om u heen in diepste grond die kracht die als zelfstandige wezens buiten Mij geplaatst werd. En al is die tot materie geworden geestelijke kracht nog zo verhard, het zijn allemaal licht- en liefdesvonken die uit Mij straalden en alleen door mijn wil een vorm ontvingen overeenkomstig mijn liefde en wijsheid.
Het geestelijke echter kan nu niet meer vergaan. De door Mij eens uitgestraalde kracht keert onherroepelijk weer tot Mij terug. Maar alles wat u omgeeft, heeft de meest verschillende niveaus van rijpheid, omdat dit de zin en het doel van de schepping is het geestelijke tot volle ontwikkeling te brengen dat tijdens zijn val in de diepte in zijn wezen volledig veranderde en dat derhalve nu in dit louteringsproces door de gehele schepping, zich weer moet vergoddelijken, dus weer een zelfstandig wezen worden moet dat in licht en kracht en vrijheid werkt tot zijn eigen geluk.
Eenmaal verzamelen zich dus weer alle partikeltjes van een opgeloste oerziel en deze gaat dan in de uiterlijke vorm van een mens over de aarde, om hierop in vrije wil haar laatste voltooiing te bereiken.
Deze ziel is dus die door Mij eens uitgestraalde liefdekracht, maar al haar substanties hebben nog een loutering nodig. Evenwel is zij geestelijk, want alles wat u ziet is geestelijke kracht, zelfs als het als materie door mijn wil gestabiliseerd is.
Het geestelijke dat als ziel nu de mens het leven geeft, heeft wel reeds een bepaalde graad van rijpheid bereikt, daar anders haar belichaming als mens niet zou zijn toegestaan. Toch kan er nog niet van een volmaakte ziel gesproken worden, omdat zij door het rijk van “Lucifer” gegaan is en haar denken en willen nog geheel volgens zijn aard is gericht. Toch is zij de eens gevallen oergeest die door de weg over de aarde geheel vrij kan worden van alle lagere invloeden, die vrij kan willen en handelen en daarom ook de mogelijkheid heeft op aarde tot de uiteindelijke voltooiing te komen en als stralende lichtgeest weer het rijk hierna binnen te gaan, als hij het aardse lichaam verlaten moet.
De ziel is derhalve het voor het menselijke oog niet zichtbare dat onvergankelijk is, dat bestaan blijft tot in alle eeuwigheid. Terwijl de materie, iedere voor het oog zichtbare uiterlijke vorm vergankelijk is, maar ook alleen opgelost wordt door mijn wil om het geestelijke dat zich daarin bevindt, vrij te laten. Dus is ook de zichtbare schepping eveneens het vroeger wezenlijk geestelijke, dat nu ontbonden door deze schepping gaat, maar eenmaal ook zover gerijpt is dat de gevallen oergeest zich als ziel van een mens belichamen mag.
De ziel heeft wel de gedaante van een mens, maar ze is alleen met het geestelijke oog te zien, dat wil zeggen: alleen een bepaalde graad van rijpheid maakt het een andere ziel eerst mogelijk die ziel te zien, zoals ook eertijds in het geestelijke rijk de geschapen wezens elkaar wel herkenden en van gedachten konden wisselen. Echter alleen daarom, omdat zij het geestelijk vermogen hadden innerlijk waar te nemen, wat de mens, of een niet voltooide ziel die weer van de aarde gescheiden is, niet heeft. De ziel is dus geen stoffelijke vorm meer als men onder “stof” iets materieels, iets zichtbaars verstaat. Het is een geestelijke vorm, het is de uit Mij uitgestraalde kracht die de dode vorm – het menselijke lichaam, het leven geeft. Evenwel de ziel kan denken, voelen en willen, wat het lichaam op zich niet kan zodra hem het eigenlijke leven – de ziel – ontbreekt. De menselijke organen verrichten wel hun functies, maar toch steeds aangespoord of tot leven gebracht door de ziel – door het eigenlijke ik – dat voor al deze functies hun werkzaamheden vaststelt.
En daarom draagt alleen de ziel de verantwoording voor het aards bestaan, en nooit het lichaam. En de ziel zou altijd verkeerd denken en handelen, als Ik er niet een vonk van mijn geest, als deel van Mij zou hebben bijgevoegd, die nu zijn invloed probeert uit te oefenen zich aan zijn aansporingen te onderwerpen en die haar er steeds toe brengen wil zich naar mijn wil te voegen, echter nooit dwingend op de ziel inwerkt.
Het staat de ziel volkomen vrij zich aan de wensen van de geest, of aan de begeerten van het lichaam te onderwerpen. En dit is de eigenlijke aardse levenstoets die de ziel te doorstaan heeft, om als volmaakt te kunnen ingaan in het rijk hierna. U, mensen moet zich met de gedachte vertrouwd maken dat juist deze gevallen oergeest uw eigenlijk ik is, dat deze oergeest echter bij het begin van zijn belichaming als mens nog een zeer ongelouterde geest is, want hij bevindt zich in het gebied van “Lucifer”.
Hij is zelf door al de scheppingen heen gegaan waarin al wat bij Lucifer hoort nog gekluisterd is. En ook het menselijk lichaam bestaat uit materie, dus uit het geestelijke dat zich nog in ontwikkeling bevindt.
De uiteindelijke voltooiing moet eerst in het aardse leven plaatsvinden, maar kan echter bereikt worden, omdat het verlossingswerk volbracht werd door Jezus Christus, mijn eniggeboren Zoon, die Ik naar de aarde zond om de grote oerschuld te delgen, die alle gevallen wezens het binnengaan in het lichtrijk ontzegde.
De ziel van de mens Jezus was dus een ziel van het licht, die ten behoeve van een zending op aarde neerdaalde in het rijk van de duisternis. Een ziel van het licht belichaamde zich in een omhulsel van vlees en bloed, in het lichaam van een aardse mens, dat net zo geschapen was als dat van ieder ander mens. Dit omhulsel werd weliswaar eerst door die lichtziel gereed gemaakt om een reine tempel te zijn omdat Ik zelf in de mens Jezus mijn verblijf wilde nemen. Toch bestond dit lichaam uit aards materiële substanties omdat de mens Jezus het werk zichzelf te vergeestelijken volbrengen zou, dat de andere mensen als voorbeeld diende, dat dus alle mensen bij zichzelf moeten verrichten om zich te voltooien. Bovendien bevond zich de ziel van Jezus – een meest zuivere lichtziel – in een donkere omgeving. Zij daalde neer in het rijk van “Lucifer” en zag zich nu ook aan al zijn aanvallen blootgesteld.
De ziel van Jezus echter was geen gevallen geest. Maar omdat zij door de diepte moest gaan, kon zij ook niet de destructieve geesten weren die haar in opdracht van Lucifer erg kwelden. De ziel van Jezus bestond uit licht in alle volheid. Toen zij echter naar de diepte afdaalde, liet zij dat licht achter, want het zou de mensen in hun duisternis onherroepelijk verteerd hebben. Het licht vervulde dus maar in beperkte mate het lichaam van Jezus. Hij liet Zijn liefdelicht niet voluit schijnen, maar deze liefde verbond Hem innig met Mij, Zijn Vader van eeuwigheid.
De ziel van Jezus was geest van mijn geest, evenzo was zij als liefdelicht door Mij uitgestraald en zij offerde deze liefde ook niet op toen zij op de aarde kwam. Maar nu begon ook mijn tegenstander zijn invloed te laten gelden, hij wilde het verlossingswerk van Jezus verhinderen en probeerde ook de ziel van Jezus de duisternis in te trekken. Op grond van Zijn liefdelicht had Jezus spelenderwijs aan al zijn aanvallen weerstand kunnen bieden. Maar dan was het navolgen van Jezus twijfelachtig geweest, dan zou Hij nooit als mens de medemensen het leven hebben voorgeleefd dat dezen moesten leiden om zich te bevrijden van mijn tegenstander, maar zou alleen goddelijke kracht iets volbracht hebben wat voor een mens nooit mogelijk geweest zou zijn.
En daarom nam een lichtziel bewust de strijd op met mijn tegenstander, doordat zij hem alle zwakke plaatsen bood. Jezus ging bewust de strijd aan wat tegelijk betekende ook de satanische geesten niet te weren als ze zich van Zijn ziel meester wilden maken. Hij overwon hen niet door Zijn macht maar door Zijn liefde, dat wil zeggen: Hij bracht hen tot kalmte en zachtheid, Hij bracht hun verlossing, want Zijn liefde was overgroot en tijdens Zijn leven op aarde als mens groeide deze liefde aan tot een vuurzee. Hij nam mijzelf als de eeuwige Liefde in zich op. Hij gaf niet toe aan de verzoekingen van mijn tegenstander maar overwon iedere aanvechting, iedere begeerte van die destructieve geestelijke substanties met overgroot geduld en erbarmen, om dit nog niet verloste geestelijke te helpen, om het in een toestand te brengen dat het zich aan Zijn ziel kon aanpassen. En de liefde volbracht dit werk, zodat ook, al de nog lagere substanties van het lichaam door Zijn ziel werden geassimileerd, zodat ziel en lichaam in hoogste volheid van licht straalden en zich verenigden met Mij – het Liefdelicht van eeuwigheid.
En deze zelfde ontwikkelingsgang vindt ook plaats als een hoge lichtgeest, een engelgeest de weg door de diepte wil gaan om het kindschap Gods te bereiken. Om een in vrije wil hoogst volmaakte geest te zijn die in en met Mij scheppen kan. Steeds beperkt dan de geest zijn volheid van licht en kracht, omdat die het menselijke lichaam uiteen zou laten springen dat nog geen zuiver geestelijk lichaam is.
De lichtgeest neemt dus de vorm van een menselijk lichaam aan maar blijft toch een geestelijk lichaam. En deze geestelijke “begrensde vorm” is de ziel, die het anders “dode vleselijke lichaam” pas tot leven brengt. Treedt deze ziel dus weer uit het lichaam, dan ondervindt zij ook geen begrenzing meer, dan is zij weer de vrije geest vol licht en kracht, wat echter niet uitsluit dat deze geest eenmaal als menselijke ziel de weg door de diepte gegaan is.
Maar zo’n geest zal ook in het aardse leven over ongewone geestelijke talenten beschikken, want hoewel hij aan de zwaarste verzoekingen van de kant van mijn tegenstander is blootgesteld, zal hij nooit de totale verbinding met Mij verliezen en de kracht van zijn liefde zal hem ook als overwinnaar tevoorschijn laten komen. Want wat mijn tegenstander niet gelukte toen hij het grote leger van oergeschapen wezens tot afval van Mij bracht, dat zal hem ook nu niet gelukken. Maar toch zal het aardse leven van een lichtgeest altijd bijzonder zwaar zijn tot hij zonder beperking de grote wilsproef heeft afgelegd die hem nu tot mijn kind liet worden dat voor eeuwig met Mij verenigd is, met zijn Vader, en nu onbegrensde zaligheden genieten zal.
Amen
BD.8014
8 oktober 1961
Hernieuwd wijzen op het natuurgebeuren
Ik wil u nog eenmaal kennis geven door de stem van de geest dat u een gebeuren tegemoet gaat van onvoorstelbare uitwerking, dat u mensen iets zult meemaken wat in zijn omvang nooit tevoren is geweest sinds het begin van deze verlossingsperiode. Want Ik wil de mensen die als in een droomtoestand voortgaan wakker schudden. Ik wil dat ze nadenken over zichzelf en dit is alleen nog mogelijk door een natuurgebeuren van zo’n geweldige omvang dat niemand zijn ogen kan sluiten voor de grote tragedie die dit gebeuren voor de mensen betekent.
De hele wereld zal erin delen en overal zal men vrezen zelf getroffen te worden door hetzelfde gebeuren omdat er tevoren helemaal geen voortekenen iets dergelijks lieten verwachten en daarom de onrust onder de mensheid erg groot is. En het zal ook voor alle mensen helemaal duidelijk zijn dat dit gebeuren niet door menselijk willen is veroorzaakt. Ze zullen weten dat er een Macht aan het werk is tegen welke ze niet kunnen strijden. Ze zullen beseffen dat de elementen van de natuur zijn doorgebroken, waar de mensen reddeloos aan zijn overgeleverd.
En dat doel heb Ik voor ogen, want zolang de mensen steeds maar andere mensen verantwoordelijk stellen voor datgene wat er in de wereld gebeurt, denkt geen mens na over zichzelf. Maar Ik wil dat ze de weg naar Mij zullen vinden. En daar het geestelijk lage niveau bij de mensen al zo ver is gedaald dat ze ook mijn bestaan loochenen, daar het geloof in Mij tot op een minimum is afgenomen, moet Ik naar het laatste middel grijpen om Me te bewijzen, ofschoon ook nu nog ieder afzonderlijk zich daartegenover kan opstellen zoals hij wil. Want hij wordt niet gedwongen tot het geloof. Hij kan voor zichzelf ook elke andere verklaring geven, en dat zal ook niet anders te verwachten zijn.
Er zullen weer maar weinigen Mij en mijn stem verstaan en zich daarvoor openstellen. Ze zullen Mij aanroepen in de hoogste nood en waarlijk, Ik wil hen wonderbaarlijk te hulp snellen omdat Ik ze wil winnen om voor Mij te getuigen, omdat ze levendig voor Mij moeten opkomen wanneer de tijd is gekomen.
Ik moet zeer ongebruikelijke middelen aanwenden omdat de mensen al zo zijn afgestompt dat de verschrikkelijkste gebeurtenissen hun niet veel meer zeggen. De berichten daarover nemen ze op met hun oren en ze maken zich er in heel korte tijd weer vanaf omdat ze niet zelf daardoor getroffen zijn. En er moet zich een gebeuren voordoen dat alle mensen schrik aanjaagt, omdat ze niet weten of het zich zal herhalen, of het alleen gedeeltelijke verwoestingen zijn of dat tenslotte de hele aarde erdoor wordt getroffen. Ze moeten in deze toestand van schrik worden gebracht, want alleen hun eigen lot interesseert de mensen en daarom moeten ze zich ongerust maken.
En dan is ook de mogelijkheid gegeven dat de mensen de weg naar Mij vinden en hem gaan. En ieder afzonderlijk kan zich gelukkig prijzen, die met Mij al verbinding heeft of ze tot stand brengt, die tot Mij bidt in geest en in waarheid. Steeds weer zeg Ik u dat u gered bent van het verderf, van de hernieuwde kluistering in de materie, als u Mij hebt gevonden, al mag de graad van uw rijpheid nog laag zijn. U kunt in het lichtrijk binnengaan, u kunt in het rijk hierna hoger klimmen en hoeft de duisternis niet meer te vrezen.
Want zodra u Mij zult vinden, hebt u ook Jezus Christus en Zijn werk van verlossing onderkend en u benut de genaden van het verlossingswerk ten volle. U smeekt Hem om vergeving van uw schuld en gaat nu ook verlost het rijk hierna binnen, ofwel: u neemt zonder weerstand de hulp aan van de gidsen uit het rijk hierna die u naar de goddelijke Verlosser leiden. Maar steeds betekent dit, dat u Mij zelf in het leven op aarde zult moeten erkennen, dat u vrijwillig voor Mij beslist, wat elke innige roep naar Mij bewijzen zal.
En daarom komt er een onuitsprekelijke nood over de mensheid, opdat deze roep tot Mij doordringt, die uw lot beslist in de eeuwigheid. U zult moeten geloven in Mij als uw God en Schepper Die uw Vader wil zijn en daarom zult u ook als kinderen tot de Vader moeten roepen. Maar dan zult u waarlijk niet bang hoeven te zijn, wat er ook over u komen mag, want dan zult u heel duidelijk mijn bescherming ondervinden. Want de tijd die daarna komt is het laatste korte uitstel waarin ieder voor Mij zal kunnen werken.
En dan moet hij met overtuiging voor Mij kunnen opkomen en hij zal dit ook doen omdat hij Mij zelf zo duidelijk mocht ervaren dat hij Mij nu trouw is toegedaan tot aan het einde.
Amen
BD.8017
13 oktober 1961
Geestelijk laag peil – Geloofsbeproeving – Strijd – Wegneming
Ook de mijnen moeten door een tijd van nood gaan, opdat zij tot een steeds sterker geloof zullen komen als Ik hen keer op keer help uit hun nood. Zij moeten volharden tot het einde en hebben daarom een sterk en onwankelbaar geloof nodig, waaruit zij de kracht kunnen scheppen om weerstand te bieden. De strijd tegen het geloof zal de laatste strijd zijn, en hij zal met brutaliteit worden gevoerd.
Maar een levend geloof zal tegenstand bieden omdat u zo innig met Mij bent verbonden dat u niets vreest, wat ook de tegenstander zal ondernemen om u weer ten val te brengen. Een sterk geloof betekent ook een levendige verbinding met Mij.
Ik ben voor u dan niet meer de verre God maar ben voor u de Vader, die bij Zijn kind is. En dat kind behoeft niet meer te vrezen omdat het zich geborgen weet in Zijn bescherming. En dan zal te zien zijn wie tot mijn kerk behoort die Ik zelf heb gegrondvest. Wie een geloof bezit zoals Petrus. Een geloof dat niet zal wankelen al breken nog zoveel stormen er over los.
Dan wordt bewezen wie innig met Mij verbonden is en in de waarheid wandelt, en daarom ook afweet van mijn heilsplan van eeuwigheid. Zij zullen ook zonder vrees het hoofd bieden aan alles wat men tegen hen zal ondernemen. U, die aan Mij toebehoort zult duidelijk herkennen dat het einde niet ver af meer is. En u moet met open ogen door de wereld gaan en erkennen hoe laag het geestelijke peil is van de mensheid, dat zij niet meer dieper zinken kan en dat er daarom een einde vereist is. Die dag is al sinds eeuwigheid vastgesteld en die termijn wordt ook nagekomen. Maar de mensen zullen ongelovig uw aankondigingen negeren en u weinig gehoor schenken, wanneer zij worden gewaarschuwd en vermaand. Zij zullen plannen maken voor de toekomst en daarvan niet willen wijken. Zij zullen steeds werelds denken en aan uw geestelijke vermaningen geen aandacht schenken.
Daarom zullen zij totaal verrast worden door hetgeen komende is. Zij zullen zonder voorbereiding het einde beleven van deze aarde, als zij niet nog van tevoren luisteren naar mijn laatste waarschuwende stem die zal weerklinken. Maar dat vereist van hen ook dat zij zich zelf geheel veranderen. Voor alles wat gaat gebeuren moet u die de mijnen bent en wilt blijven, gewapend zijn. Uw geloof mag niet wankelen en u moet vast staan als een rots.
En tot dat geloof wil Ik u helpen, doordat u steeds mijn hulp zult ervaren wanneer u in grote nood verkeert. Ik zal u waarlijk niet verlaten, omdat u zich aan Mij heeft toevertrouwd en Mij wilt dienen. Ik weet echter ook welke eisen nog aan u gesteld zullen worden in de laatste tijd, en Ik wil u daarop voorbereiden opdat u aan deze eisen voldoet. Opdat u over een geloofssterkte zult beschikken die u de kracht zal geven te volharden in alles wat nog zal gaan gebeuren.
Op elk gebied waar nog gebrek is bij u moet Ik helpen, en een ieder van u moet Ik nog in mijn school opnemen omdat Ik wil dat u standhoudt. Ik wil dat u alle verzoekingen doorstaat en met al uw noden tot Mij komt, en dat u gelovig op Mij en mijn hulp vertrouwt.
En steeds weer zult u mijn hulp mogen ervaren. Keer op keer zult u mijn liefde en macht ondervinden en steeds wil Ik zelf bij u zijn, want de verbinding met Mij zal daardoor steeds sterker worden. Dan bestaat niet meer het gevaar dat u faalt, want Ik behoed en bescherm u voor mijn tegenstander, wat ook tegen u wordt ondernomen. De laatste strijd op deze aarde zal niet lang duren, omdat Ik zelf de dagen zal verkorten ter wille van de uitverkorenen.
Maar deze strijd zal onherroepelijk plaatsvinden, want hij betreft de laatste scheiding van de schapen en de bokken.
De mijnen moeten Mij ook openlijk belijden voor de wereld. En voor deze bekentenis zullen zij ook de kracht hebben omdat zij de tegenstander niet vrezen, en zich bewust zijn van mijn tegenwoordigheid. Zij zullen met mijn kracht vervuld, hem niet uit de weg gaan en spreken zonder vrees en schroom, wanneer een belijden van hen wordt gevraagd.
En al lijkt het vaak dat de tegenstander overwinnaar is, hij zal u niet kunnen vernietigen. Want Ik zal zelf komen in de wolken en zal u redden uit de hoogste nood. Ik zal de mijnen tot Mij halen en mijn tegenstander opnieuw kluisteren voor een lange tijd. Ik zal aan zijn woeden een einde maken. Ik zal de mijnen wegnemen van de aarde om het werk van verandering te volbrengen, opdat een nieuwe verlossingsperiode kan beginnen. en opdat het ontwikkelingsproces van alle geestelijke substanties in de scheppingen kan worden voortgezet volgens het heilsplan van eeuwigheid.
Amen
BD.8019
15 oktober 1961
Verandering van wezen tot liefde met hulp van Jezus Christus
De levensweg over de aarde als mens, is de laatste korte fase van uw ontwikkelingsgang vanuit de diepste diepte omhoog.
Maar of hij u de beëindiging brengt, bepaalt u zelf als mens, waar u weer de vrije wil teruggegeven is en u deze nu goed zult moeten richten om de laatste volmaaktheid te bereiken. Daarom draagt u een grote verantwoordelijkheid, omdat u beslist wat uw lot is voor weer eindeloos lange tijd of voor de eeuwigheid.
U zult met een juist gerichte wil vrij kunnen worden van elke uiterlijke vorm, wanneer u uw aardse lichaam verlaat. Maar u kunt ook opnieuw de hardste uiterlijke vorm betrekken, wanneer u de vrijheid van uw wil misbruikt, wanneer u het leven op aarde niet benut, wanneer u de omvorming van uw wezen niet voltrekt, dat weer liefde moet worden zoals het was in het allereerste begin.
Deze omvorming van uw wezen tot liefde is het enige doel van uw leven op aarde als mens. En u hebt ook steeds de mogelijkheid dit omvormingswerk te volbrengen, omdat Ik u waarlijk elke ondersteuning ten deel laat vallen.
Want Ik verlang vurig naar mijn schepselen, dat ze als “kinderen” naar Mij terugkeren. En Ik doe ook waarlijk alles opdat zij hun doel bereiken. Maar hun wil maak Ik niet onvrij.
Ze moeten zelf naar Mij terugkeren in vrije wil, zoals ze eens van Mij zijn weggegaan en daardoor in de diepste diepte stortten. Ik houd rekening met alle zwakheden en fouten. Ik help een handje waar u mensen alleen te zwak bent. Ik openbaar Me aan u, opdat u leert Mij te onderkennen en lief te hebben. Ik overstelp u met een mate van genade die onbeperkt is, die u alleen maar hoeft te gebruiken om overwinnaars te kunnen worden in het aardse leven.
Want u zult een strijd moeten voeren met mijn tegenstander die u niet wil prijsgeven, maar die eveneens uw vrije wil niet kan bepalen, wanneer deze zich van hem afwendt.
U zult moeten strijden tegen alle aandriften en begeerten die nog aan uw ziel kleven. U zult de vaste wil moeten hebben vooruit te gaan en de levensweg op de aarde met succes af te leggen.
U zult naar Mij moeten verlangen en waarlijk, Ik zal u tegemoet komen en u tot Mij trekken, om u eeuwig niet meer los te laten. Want Ik heb u lief en daarom verlang Ik vurig naar uw terugkeer naar Mij.
En u zult nooit hoeven te vrezen dat de kracht u ontbreekt voor uw voltooiing, want Eén heeft ze voor u verworven door Zijn dood aan het kruis:
Jezus Christus, die u verloste van zonde en dood.
En deze Ene zal u de genade van Zijn verlossingswerk doen toekomen, wanneer u er maar om vraagt, wanneer u wilt dat Hij ook uw zondenschuld zal hebben teniet gedaan en wanneer u Hem vraagt om versterking van uw wil om het omvormingswerk tot liefde op aarde te volbrengen.
Zodra u zich tot Hem richt, zult u ook Mij weer erkennen en dan is ook uw terugkeer naar Mij verzekerd, uw thuiskomst in het vaderhuis, dat u eens vrijwillig had verlaten.
Gedurende het korte leven op aarde zult u waarlijk het laatste doel bereiken, wanneer u maar Jezus Christus erkent als Verlosser van de wereld, die Mij zelf in alle volheid in zich droeg.
Want door deze erkenning en het verzoek om vergeving van uw schuld, is uw oerzonde van afval van Mij teniet gedaan, omdat de mens Jezus daarvoor aan het kruis is gestorven, zodat Hij met Zijn bloed boete deed voor de grote schuld, ter wille van de gerechtigheid.
U zelf zou nooit deze schuld hebben kunnen aflossen en er boete voor doen. Daarom stierf Ik zelf in de mens Jezus de dood aan het kruis, omdat alleen de liefde van een dergelijke schuld kan bevrijden, die de mens Jezus voor Zijn lijdende broeders opbracht en die Hem vervulde en alle lijden en smarten op zich deed nemen.
Maar de liefde was Ik zelf.
En daarom werd voor u mensen de weg naar Mij weer vrij. U kunt terugkeren in uw vaderhuis. Ik kan u weer aannemen als mijn kinderen, omdat uw schuld is teniet gedaan door Jezus, wanneer u Hem erkent en dus Mij in Hem, want Hij en Ik zijn Eén. Wie Hem aanroept, roept Mij aan en wie Hem eens mag zien, die ziet Mij van aangezicht tot aangezicht.
Amen
BD.8020
16 oktober 1961
Het op de hoogte zijn van het doel en de motivering van het aardse leven
U dient altijd te weten dat uw bestaan als mens op de aarde een motivatie heeft en een doel. U bent niet uit een gril door de Schepper in de wereld geplaatst, maar geestelijke gebeurtenissen lagen aan het geschapen worden van u ten grondslag, gebeurtenissen die zich afspeelden in het rijk van de geesten, ondenkbaar lange tijden geleden.
Er voltrok zich een verandering in dit rijk bij de wezens, die mijn liefdewil buiten Mij geplaatst had. De wet van de ordening waarin alles moest verkeren wat volmaakt was, werd omver geworpen. De volmaakte wezens, die door Mij buiten Mij geplaatst waren veranderden in het tegendeel, ze traden uit de wet van de ordening en werden onvolmaakt – maar deze verandering van het wezen vond plaats vanuit een vrije wil, dat wil zeggen: de wil van de wezens verzette zich tegen de bestaande ordening, hij kwam in opstand tegen Mij zelf als hun God en Schepper, van wie zij zich toch ten volle bewust waren, omdat ze in het licht van het inzicht stonden.
Dit gebeuren in het rijk van de geesten is dus de reden van uw bestaan als mens op deze aarde. Want u bent dit geestelijke dat in vrije wil van Mij is weggegaan, u bent die wezens die eens in hoogste volmaaktheid buiten Mij geplaatst werden en hun wezen in vrije wil veranderden in het tegendeel, u bent die gevallen geesten. Doch tussen uw afval van Mij en het bestaan als mens liggen eeuwigheden, eindeloos lange tijden waarin het gevallen wezen een proces moest doormaken om te veranderen, waarin het aan niet te beschrijven lijden en kwellingen was blootgesteld, waarin het zich langzaam uit de diepste diepten weer positief ontwikkelde, steeds onder mijn leiding. Want niets blijft eeuwig van Mij gescheiden wat eens van Mij is uitgegaan. En dus bereikt u eens de trap van uw ontwikkeling waarin u als mens over de aarde gaat om het laatste korte traject af te leggen tot Hem van wie u bent uitgegaan, om in vrije wil de terugkeer te bewerkstelligen naar uw God en Vader, van wie u zich eens verwijderd had, vanuit een verkeerd gerichte wil.
Wanneer u zo uw bestaan als mens beschouwt, zult u leren begrijpen hoe belangrijk dit bestaan als mens voor u is, u zult het aardse leven niet meer als doel op zichzelf bezien, maar als middel tot het doel en u zult het bewust leven. Maar het is moeilijk u over te halen te geloven dat u niet een gril van uw God en Schepper bent. Want u hebt geen bewijzen voor datgene wat Ik u bekend maak. Maar u moest er maar eens ernstig over nadenken dat u zelf en ook alles wat u omgeeft, wonderwerken zijn die niet willekeurig kunnen zijn ontstaan – en u zou door serieuze overdenkingen ook een God en Schepper onderkennen en ervan overtuigd zijn dat niets doelloos is en dat dus ook uw aardse leven een doel moet dienen.
En u zou u met de nu door u erkende Scheppingsmacht moeten proberen te verbinden, wat altijd mogelijk is door gedachten, door gebed en door werken van liefde. En in de verbinding met Mij zal er voor u een licht gaan stralen, zeer spoedig zal een zweempje van het inzicht dat u eens in overvloed bezat, u verlichten. En het licht in u zal steeds helderder gaan stralen, hoe inniger u de verbinding met Mij zoekt en u zult beantwoorden aan het doel van uw aardse leven. U zult de verandering voltrekken in vrije wil, de ommekeer van uw wezen terug naar volmaaktheid, die uw staat was in het allereerste begin.
U zult het liefdesvonkje in u ontsteken en tot een heldere vlam doen ontvlammen, en dat wil zoveel zeggen als weer in de wet van de eeuwige ordening te zijn binnengegaan waarin al het volmaakte moet verkeren. En u zult een ontwikkelingsproces kunnen afsluiten die eeuwig duurde, met als resultaat weer mijn Oerwezen te hebben aangenomen – u gevormd te hebben tot liefde en weer de goddelijk volkomen wezens te zijn die u in het allereerste begin was. Dit is het doel van uw leven op aarde dat u ertoe moet brengen bewust te leven, opdat het laatste stadium in de eindeloos lange ontwikkelingsgang het wezen het resultaat zal opleveren om als geheel vergeestelijkt wezen in alle volmaaktheid van deze aarde te scheiden en te kunnen binnengaan in het rijk van het licht en de gelukzaligheid van waar het eens is uitgegaan.
Amen
BD.8022
18 oktober 1961
Gods wil: het vervullen van de geboden van de liefde – Tegenwoordigheid
Ik ben waarlijk overal aanwezig waar mijn tegenwoordigheid verlangd wordt. Want er gaat geen roep aan mijn oor voorbij die uit het hart van een mens opstijgt, omdat Ik nauw verbonden wens te zijn met ieder van mijn schepselen dat eens uit Mij is voortgekomen. En mijn tegenwoordigheid moet u ook bewust worden. U moet te allen tijde mijn aanspreken vernemen wanneer uw hart zich hiervoor opent. En steeds zal mijn liefdevolle zorg u aanmanen en waarschuwen. Steeds zal Ik u raad geven, u mijn wil bekend maken en een helder licht in u ontsteken wanneer u mijn wil vervult. Ik zal u een weten doen toekomen dat alleen Ik zelf u kan overbrengen.
Mijn wil die Ik u te kennen geef is steeds alleen het vervullen van de geboden van de liefde, dus is ook het toezenden van het weten van de eeuwige waarheid uit Mij alleen mogelijk wanneer u een leven in liefde leidt in overeenstemming met mijn geboden. En dan is het ook begrijpelijk dat u het weten nu doorgeeft, want de liefde voor Mij zal u ertoe aanzetten ook de medemensen te geven wat u zelf gelukkig maakt. Maar ook dezen moeten eerst weer mijn wil leren kennen, ook zij moeten de geboden van de liefde nakomen, daar anders het toegezonden weten voor hen onbegrijpelijk is en zij het afwijzen.
Maar wie mijn wil vervult, wie zijn best doet een leven in liefde te leiden, zal ook spoedig mijn aanwezigheid voelen. Want Ik zelf ben de Liefde en “wie in de liefde blijft, die blijft in Mij en Ik in hem”. Dat zult u dus als eerste moeten begrijpen, dat u Mij zelf door elk werk van liefde ertoe brengt in u tegenwoordig te zijn, dat u Mij tot u trekt wanneer u werken van liefde verricht, dat u zich dus door elk werk van liefde met Mij verbindt, dat de aaneensluiting met Mij alleen door de liefde tot stand kan worden gebracht.
Steeds weer predik Ik u daarom de liefde. En zo zult ook u die mijn woord verder leidt, als eerste de leer van de liefde moeten verkondigen. U moet de medemensen deze twee geboden van Mij voorhouden als het belangrijkste, omdat alleen een leven in liefde volgens mijn wil u mensen de volmaaktheid kan opleveren, omdat alleen een leven in liefde u naar het doel voert, naar de vereniging met Mij die het eigenlijke doel van uw aards bestaan als mens is. En leeft u in de liefde, dan zal ook steeds het verlangen naar mijn aanwezigheid in u zijn. En steeds zal Ik aan dit verlangen voldoen, want ook mijn verlangen is op de vereniging met u gericht, omdat Ik u liefheb vanaf het allereerste begin. De liefde zoekt echter de aaneensluiting die van mijn kant steeds zal plaatsvinden, maar van uw kant moet worden nagestreefd daar u het zelf was die in vrije wil van Mij bent weggegaan en u daarom ook weer vrijwillig naar Mij terug zult moeten keren. En altijd zal de liefde dit tot stand brengen.
En al zegt u ook dat Ik steeds weer in herhaling val in mijn toespreken, deze onderrichting kan u niet vaak genoeg toekomen en de uitwerking van een leven in liefde kan u niet nadrukkelijk genoeg worden beschreven. U zult er niet nadrukkelijk genoeg voor gewaarschuwd kunnen worden zonder liefde door het aardse leven te gaan. Alleen de liefde kan u voltooien. Alleen de liefde zal u de terugkeer naar Mij garanderen en alleen door de liefde spoort u Mij aan bij u aanwezig te zijn en te blijven.
En mijn aanwezigheid betekent voor u ook waarlijk de zekerheid dat u het doel nog op aarde zult bereiken. Want wanneer Ik in u aanwezig ben, spreek Ik tot u en bijgevolg straalt mijn liefde u ook toe en ontsteekt in u een heldere liefdesvlam die onophoudelijk op Mij aandringt. En dan vindt de vereniging plaats die zin en doel is van uw leven op aarde.
Zoek Mij toch in alle ernst en Ik zal Me ook waarlijk laten vinden. En blijf steeds met Mij verbonden door in liefde werkzaam te zijn, door innig gebed en door voortdurend uw gedachten op Mij te richten. En mijn liefde zal u vastpakken en u eeuwig niet meer loslaten, want u bent nu mijn kinderen en zult het ook blijven tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.8025
24 oktober 1961
Het verschil tussen kennis en inzicht
De graad van inzicht stemt overeen met de graad van uw zielenrijpheid. U mag inzicht niet met loutere wereldse kennis verwisselen, want dit laatste kunt u uzelf eigen maken door uw verstand. Deze kennis kan dan ook met de waarheid overeenstemmen als u ze van hen overneemt die al tot inzicht gekomen zijn, toch behoeft dat voor u nog geen inzicht te betekenen.
Pas als uzelf uw liefde op een bepaalde hoogte hebt gebracht, zult u kunnen binnendringen in het “weten” en het zal voor u dan levend worden en het zal u nu ook innerlijk licht verschaffen. U verkrijgt bovendien de staat terug die u eens vrijwillig hebt opgegeven, doordat u het licht verwisselde voor de duisternis – en daardoor ieder inzicht verloren hebt.
Een aangeleerde schoolse kennis over Mij en mijn Wezen, over de bedoeling van uw aardse bestaan als mens en over mijn heilsplan van het terugvoeren van het gevallen geestelijke is niet voldoende. Want u begrijpt dat alles niet zolang u nog niet op die graad van liefde kunt bogen die u een innerlijk licht, het werkzaam zijn van mijn geest in u, garandeert. Doch inzicht is het teken dat de goddelijke eigenschappen in u weer te voorschijn kwamen, die verborgen lagen zolang u zonder liefde bent. Inzicht is licht, dat u weer moet terug winnen om zalig te zijn, aangenomen dat u zelf naar licht verlangt gedurende uw aardse leven. Want u kunt ook een levenswandel voeren in de liefde, evenwel geen verlangen naar kennis in u bespeuren. Dan zal echter plotseling het licht van het inzicht u doorstromen als u dit aardse lichaam aflegt en ingaat in het rijk hierna.
Een geestelijk ontwaakt mens moet onderscheid kunnen maken tussen kennis en inzicht – hij moet verstandelijke kennis niet gelijkstellen met inzicht en hij moet ook weten dat juist inzicht ook een hoge graad van liefde vereist. Dit alles bewijst dat u, mensen, u gelukkig kunt noemen als u door de liefde wordt binnengeleid in een diep “weten” en daardoor tot inzicht komt. Want dit betekent reeds het binnengaan in uw oertoestand, waarin u met licht en liefde doorstraald werd, waarin u nog niet ten prooi was gevallen aan de duisternis, waarin u zich echter als mens nog bevindt zolang u nog niet rijp, dat wil zeggen: een niet ontwaakte geest hebt.
Nooit echter kan Ik een mens met het licht van het inzicht verblijden, die zelf nog niet aan de voorwaarde heeft voldaan die het werken van mijn geest toelaat. Want het is mijn geest, deel van mijzelf, die u, mensen dat inzicht geeft, die u een kennis ontsluit die u begrijpt, die u gelukkig maakt, die uw geestestoestand verlicht, die u elke samenhang duidelijk laat inzien en dus een bewijs van gevorderde zielenrijpheid genoemd kan worden.
Het ware inzicht maakt steeds gelukkig en mag nooit verward worden met opgeblazen kennis die niet wordt begrepen, omdat mijn geest nog niet werkzaam kan zijn, ofschoon het verstand die kennis heeft opgenomen. Dan blijft het toch een dode kennis, zonder waarde voor de ontwikkeling van de ziel. Ja, dan kan er alleen voor gewaarschuwd worden zich zo’n kennis eigen te maken, want eerst is er een leven in de liefde voor nodig deze kennis levend te laten worden.
De liefde is nodig, want die wekt de geest in de mens op tot leven en deze zal dan eerst een waar licht ontsteken en pas dan wordt de kennis tot inzicht. Dan eerst heeft de ziel de graad van rijpheid bereikt die de geestelijke duisternis opheft. Dan kan er pas van een licht worden gesproken dat de mens van binnenuit verlicht – en hem duidelijk inzicht geeft over al de geestelijke voorvallen, over het oerbegin en het einddoel van alles wat bestaat en over de zin en het doel van het menszijn op aarde.
Zodra de mens dit inzicht bezit, zodra hij zelf alles kan duiden, zal hij ook mijn Wezen begrijpen en het volste begrip hebben voor mijn heilsplan van eeuwigheid. Want nu doorziet hij de samenhang, hij ziet dan alles helder en duidelijk en er is voor hem nu ook geen ander doel meer dan weer zijn oertoestand te bereiken, waarin hij zalig was. En hij streeft dan met al zijn zinnen weer naar de vereniging met Mij, vanwaar hij eens is uitgegaan.
Amen
BD.8026
25 oktober 1961
Geestelijk dieptepunt – Motivering van de ontbinding
Er is een grote geestelijke vervlakking waar te nemen, want de mensen tonen weinig belangstelling voor de gebeurtenissen die zich op het geestelijk vlak afspelen. Ze schenken alleen aandacht aan het wereldgebeuren en de gevolgen daarvan voor hun lichamelijk leven, ze zijn alleen van aardse gedachten vervuld en hebben geen enkele verbinding met de geestelijke wereld. Hun gedachten zijn zelden of nooit gericht op het rijk dat niet van deze wereld is. Ze geloven slechts wat ze kunnen zien en staan ongelovig tegenover al het geestelijke beleven. Ze geloven niet aan Mij, anders zouden ze ook verbinding zoeken met Mij, hun God en Schepper van eeuwigheid. Al het geestelijke is voor hen onwerkelijk en dus houden ze zich daar niet mee bezig. En worden ze door hun medemensen in gesprekken betrokken die Mij tot inhoud hebben, dan wijzen ze die af en geven hun ongeloof ook openlijk toe. Ze hebben geen geestelijke binding omdat de aardse materie hen geketend houdt – en hiermee dus mijn tegenstander, aan wie ze toebehoren en van wie ze zich ook niet proberen los te maken.
Vandaar het geestelijk dieptepunt dat de reden is voor het einde van de oude aarde, het einde van een verlossingsperiode die een ontbinding van de aardse schepping vereist. Want de aarde moet een plaats van scholing zijn voor het geestelijke dat als mens belichaamd over de aarde gaat. Maar op het geestelijke in de mens wordt geen acht meer geslagen, de mens beschouwt zijn aardse leven als doel op zichzelf en hij voldoet daarom niet aan zijn eigenlijke opgave, hij komt zijn bestemming op aarde niet na. Hij laat de geestelijke ontwikkeling van zijn ziel buiten beschouwing. Hij leeft in totale onwetendheid over zijn levenstaak en hij zal dit weten daarover ook nooit verkrijgen omdat hij zich er zelf tegen verweert uitsluitsel te verkrijgen. Hij wijst alle opheldering of onderrichting af die hem van de kant van gelovige mensen gegeven wordt en hij kan ook niet gedwongen tot inzicht worden gebracht omdat dit indruist tegen mijn liefde en wijsheid.
En daarom wend Ik nog vóór het einde andere middelen aan om nog diegenen aanleiding tot nadenken te geven die nog niet geheel aan mijn tegenstander ten prooi zijn gevallen. Deze middelen zullen wel zeer pijnlijk zijn, omdat de mensen door het noodlot bepaald hard getroffen worden opdat ze tot bezinning komen en de weg naar Mij nemen. Ze zullen in de grootste nood geraken en aards geen hulp meer mogen verwachten. Dan is het mogelijk dat ze aan de Macht denken die hen geschapen heeft. Dan is het mogelijk dat ze vanuit het diepst van hun hart deze Macht aanroepen en dan zal Ik hun roep ook waarlijk horen en verhoren. Ik zal Mij dan door openlijke hulp aan hen openbaren, door redding uit hun nood. Maar op woorden die slechts door de lippen gesproken worden let Ik niet. Alleen een gebed vanuit het hart, een gebed in geest en in waarheid zal bij Mij verhoring vinden, omdat Ik voor het einde nog iedere ziel wil redden, opdat ze niet weer verloren gaat voor eindeloos lange tijden.
De geestelijke vervlakking van de mensen is aanleiding tot zware slagen van het noodlot die nog over de mensen moeten uitbreken om hun denken te veranderen, zover als dit maar mogelijk is. De vergankelijkheid van aardse goederen laat nog velen tot bezinning komen en ernstig de toestand van hun eigen ziel overdenken. Maar steeds blijft de wil vrij, de weg naar Mij moeten ze helemaal onbeïnvloed nemen. Maar voor hen is hun redding zeker wanneer ze deze weg gaan, want het gaat alleen om het heil van hun zielen, niet om hun lichamelijk welzijn.
Het gaat alleen maar daarom, dat ze Mij zelf erkennen, dat ze in Mij geloven, wat ze bewijzen door een roep naar Mij in geest en in waarheid. Ze zullen dan gered zijn van het verderf, ze zullen door mijn liefdevolle vaderhand worden vastgepakt en aan de handen van mijn tegenstander ontrukt, die tegenover de vrije wil van de mens machteloos is en zijn aanspraak op deze ziel verliest. En waarlijk, ieder mens zal gezegend zijn die nog voor het einde voor Mij kiest, die in zijn nood z’n toevlucht neemt tot Mij en zich door mijn liefde laat vastpakken. Want Ik zal hem niet laten vallen en hij zal Mij eeuwig dankbaar zijn dat Ik tot aan het einde om zijn ziel geworsteld heb, dat mijn liefde niets onbeproefd liet om haar voor eeuwig te winnen.
Amen
BD.8031
3 november 1961
Liefde – Weten – Waarheid
Ik zal u een grote kennis ontsluiten, als u het toelaat dat Ik Mij aan u openbaar, want deze belofte heb Ik u gegeven toen Ik op aarde leefde, dat Ik u met de waarheid bekend zal maken. En dat betekent, dat Ik u een zodanig weten wil doen toekomen dat u zich niet meer in duisternis van geest behoeft te bevinden, dat u een, al is het in het begin slechts gering, inzicht verkrijgt – dat u opheldering geeft over mijzelf en uw verhouding tot Mij.
In totale onwetendheid betreedt u de aarde als mens, en dat is een toestand van geestelijke duisternis die u waarlijk niet gelukkig kan stemmen. En in deze duisternis vindt u de weg naar Mij niet, die u toch tijdens uw leven op aarde moet gaan omdat uw terugkeer tot Mij het enige doel is van uw aardse leven. Dus moet eerst de duisternis verdreven worden, er moeten in u kleine lichtvonken gaan stralen en u moet langzaam in een weten worden binnengeleid over uw God en Schepper en dat u van Hem bent uitgegaan. U moet aanwijzingen ontvangen over Zijn wil en de gevolgen van het vervullen van deze wil. U moet de geboden van de liefde tot God en de naaste leren kennen en weten, dat van het vervullen ervan uw zaligheid afhangt. Dat dit het doel en de betekenis van uw aards bestaan is, daar u anders eeuwig niet tot Mij kunt terug keren.
En zo moet u ook te weten komen dat uw God en Schepper een Wezen is, dat in hoogste volmaaktheid werkzaam is. Dat in zich liefde, wijsheid en macht is en dat dit Wezen eisen aan u stelt gedurende uw aardse leven, en dat u deze eisen na moet komen. Wordt dit weten u in alle waarheid bijgebracht, dan zal het ook als een licht uw levensweg verlichten. En dan ligt het aan de wil van ieder persoonlijk dat licht steeds helderder in zich te laten stralen, wat geschiedt door het vervullen van mijn wil, door het vervullen van de geboden van de liefde. Want “wie mijn geboden onderhoudt, die is het die Mij liefheeft, tot hem wil Ik komen en Mij aan hem openbaren!”
Ik kan dus nu het gebied van zijn kennis vergroten. Ik kan hem opheldering geven op elke manier. Hij zal steeds alleen maar vragen aan Mij hoeven te richten, die Ik hem beantwoord, rechtstreeks of ook wel in vorm van gedachten die hem van Mij uit worden toegezonden. Een omvangrijk weten kan hem worden gebracht over Mij en mijn Wezen, over mijn besturen en werken, over de gehele samenhang die het ontstaan van de schepping verklaart, over de zin en het doel van alle scheppingswerken en over de eigenlijke opdracht van de mens, die op aarde leeft. Ik kan door mijn openbaringen de mens uitvoerig onderrichten en hem een aanzienlijke mate van kennis laten toekomen, zodat hij dan ook kan zeggen het ware inzicht te hebben, dat hij weer een licht in zich ontstoken heeft dat hij zelf door zijn afval van Mij uitdoofde, zodat hij in de diepste duisternis viel. En langzaam komt hij nu weer dichter bij zijn oertoestand, want de duisternis van geest is pas door de afval gekomen en licht verkrijgt hij door de terugkeer tot Mij.
En of u, mensen nu over een schoolse kennis beschikt is niet beslissend voor de toestand van uw geest, want deze zal voor u onbegrijpelijk blijven ook al is het volgens de waarheid, zolang u in uzelf nog niet door de liefde het licht ontstoken hebt dat u nu van binnen uit verlichten kan en u nu de waarheid als zodanig kunt herkennen. Maar u moet tot de waarheid komen, daar u anders blind door het aardse leven gaat en geen enkele samenhang begrijpen kunt.
De liefde schenkt u dat licht, dat wil zeggen: is de liefde in u, dan staat u in innige verbinding met Mij en dan verlicht Ik u zelf en u kunt niet anders dan juist denken. U begrijpt alles en u bent dan in het geheel niet meer onwetend. U kunt echter nooit wetend zijn en worden zonder liefde, want de liefde is pas het licht dat u binnenleidt in de waarheid, maar zonder liefde blijft u eeuwig in de duisternis.
Amen
BD.8032
4 november 1961
Wat is liefde? – Verandering van de eigenliefde in naastenliefde
Steeds weer wordt u aangemaand een leven in liefde te leiden, want de liefde is de kracht die u verlost, de liefde is de weg die naar Mij voert. De liefde is mijn oerelement en daarom is diegene innig met Mij verbonden die in de liefde leeft, omdat hij Mij, de Liefde zelf, onherroepelijk tot zich trekt. Wat wil het echter zeggen, een leven in liefde te leiden naar mijn wil?
U moet de eigenliefde die uw wezen is bij uw belichaming als mens, veranderen in onbaatzuchtige naastenliefde. Dat wil zeggen: u moet de verlangende, hebzuchtige liefde, veranderen in onzelfzuchtige, gevende liefde die wil verblijden, die alleen goddelijke liefde genoemd kan worden. Want mijn tegenstander heeft begrepen hoe deze goddelijke liefde in u te veranderen, door het verlangen in u te leggen naar dingen die in strijd zijn met het goddelijke. Hij wist begeerten in u mensen op te wekken, die u probeert te verwezenlijken. Hij heeft u de eigenliefde in het hart gelegd. Deze liefde moet u gedurende de tijd van uw leven op aarde weer trachten te veranderen in de goddelijke, onzelfzuchtige liefde.
U moet dus onbaatzuchtige naastenliefde beoefenen, u moet minder aan uzelf denken en in plaats daarvan u om het lot van uw medemensen bekommeren. U moet mensen verblijden en innige liefde uitstralen, want alleen zo’n liefde is goddelijk. Ze is de liefde die ons weer verbindt voor tijd en eeuwigheid. Daarom moeten de mensen steeds weer op hun aardse opdracht gewezen worden: zich tot liefde te vormen. Mijn geboden van de liefde moeten hun steeds weer worden voorgehouden en tegelijkertijd moet hun gezegd worden welke uitwerking een leven in liefde heeft op de ziel van de mens. Ook moet hun de reden gegeven worden waarom Ik van de mensen liefde verlang. Zij moeten opheldering ontvangen dat ze in de diepte gestort zijn omdat ze mijn liefde afwezen, omdat ze buiten mijn ordening traden, omdat zij zich buiten mijn liefdesstroomkring plaatsten en daardoor ook hun wezen totaal veranderden. De mensen moeten er over onderwezen worden dat de kracht van de liefde ook “leven” garandeert, terwijl zonder liefde het wezen dood is ofschoon het als mens een schijnleven leidt. Ze moeten weten dat zij op de aarde leven om zich het eeuwige leven te verwerven en dat bij dit eeuwige leven een graad van liefde hoort die een bewust bestrijden van de eigenliefde vereist. De mens moet weten dat onder “liefde” die door Mij gewild is, altijd alleen de onzelfzuchtig gevende liefde te verstaan is die verblijden wil. En probeert hij nu dus zijn wezen tot liefde te veranderen, dan zal hij ook spoedig het werkzaam zijn van de goddelijke liefde ervaren. Hij zal alles leren begrijpen, in hem zal het licht worden, hij zal uit de duisternis van geest tevoorschijn treden en tot inzicht komen. Hij zal doordrongen zijn van mijn geest en kunnen onderwijzen, want zijn innerlijk besef stelt hem nu in staat dit op zijn medemens over te dragen, die nu echter ook eerst door werken van liefde tot deze heldere geestelijke toestand gekomen moet zijn om nu eveneens het begrip er voor op te brengen, om de overgedragen kennis te herkennen als waarheid.
De liefde moet dus een heldere geestelijke toestand tot gevolg hebben. Is dit niet het geval, dan zijn het alleen maar woorden die de vervulling van mijn geboden van liefde proberen voor te spiegelen, terwijl het bewijs echter uitblijft. De liefde is het voornaamste, de liefde is het goddelijke, de liefde is het vuur dat onherroepelijk ook licht zal uitstralen. Dus moet er wijsheid te vinden zijn waar ware liefde beoefend wordt zodat het denken van de mens juist is, dat een innerlijk licht in hem ontvlamt en dat hij dan ook wijs zal spreken omdat de geest in hem zich uit – omdat Ik zelf Mij in hem kan openbaren en mijn woorden waarlijk licht en leven zijn en getuigen van de diepste waarheid. Het resultaat van een leven in liefde moet dus te herkennen zijn, want “wie in de liefde blijft die blijft in Mij en Ik in hem”. En waar Ik dus zijn kan daar werkt mijn geest en deze uit zich zo dat u waarlijk niet meer twijfelt aan mijn tegenwoordigheid.
Amen
BD.8033
5 november 1961
Het aanstaande natuurgebeuren
Reeds binnen afzienbare tijd zult u de waarheid ondervinden van mijn woord, want Ik zal spreken door de krachten der natuur zoals Ik het steeds heb verkondigd. En mijn stem zal u dan niet kunnen ontgaan, want zij weerklinkt met geweld en brengt de wereld in oproer. En het gebeuren is, ofschoon plaatselijk begrensd, van zulk een geweldige omvang dat het iedereen zal ontzetten, zelfs als hij er later van in kennis wordt gesteld. Want in het begin zijn de landstreken die daardoor getroffen zijn geheel afgesneden van de buitenwereld. Een onheilspellend zwijgen zal over het gebied van de catastrofe liggen omdat alle verbindingen naar buiten zolang verbroken zijn tot de eerste ontzetting over is. En dan zal de wereld vernemen dat er iets is voorgevallen, voordat haar bekend gemaakt is dat er iets verschrikkelijks is gebeurd.
Maar de mensheid moet door Mij zo scherp toegesproken worden omdat zij zich doof houdt voor het zachte aanspreken van Mij, omdat de mensen geen geloof schenken aan mijn woord dat hun van boven toekomt en hun door mijn boden wordt verkondigd. Daarom moet Ik Mij zo uiten dat mijn stem niemand zal kunnen ontgaan. En Ik moet over de mensen een gericht laten komen waaraan veel mensen ten offer zullen vallen. Maar toch mogen zij mijn liefde en genade ervaren, ondanks het vroegtijdig beëindigde leven.
U moet dus de waarheid van mijn woord inzien en dan uw wil actief laten worden, want uw wil zal ook na deze catastrofe vrij kunnen beslissen omdat Ik hem niet dwing zich tot Mij te keren. Maar dit ontzettende natuurgebeuren kan er toe bijdragen dat de mensen de weg naar Mij vinden, omdat de nood enorm groot is en van geen enkele kant redding te verwachten is. Wat echter onmogelijk lijkt, is bij Mij toch mogelijk. En als de mens daaraan denkt en tot Mij roept in geest en in waarheid, dan zal hij ook iets wonderbaarlijks mogen ervaren. Ik zal Mij aan hem zo duidelijk openbaren dat hij de macht en ook de liefde inziet van zijn God en Schepper en zich nu tot Mij wendt in diep geloof en ootmoedige overgave.
Ik laat niets onbeproefd wat nog zielen tot Mij terug kan brengen, ofschoon Ik weet hoe moeilijk zij te winnen zijn. Juist daarom moeten ongewone reddingsmiddelen worden aangewend die voor u mensen gruwelijk lijken maar toch slechts daden van liefde mijnerzijds zijn om juist deze zielen te redden waarvan alleen Ik de omstandigheden ken. En deze wil Ik niet in handen van mijn tegenstander laten vallen die hun een veel erger lot wil bereiden dan het grootste aardse leed ooit kan zijn.
U mensen moet geloven dat steeds alleen mijn liefde aanleiding is voor alles wat er gebeurt of door Mij wordt toegelaten. Ik behartig ieders lot, niemand is voor Mij te gering of te onrijp. Ik bekommer Me om alle mensen die thans op de aarde leven, omdat Ik hen wil helpen de uiteindelijke voltooiing te bereiken. Ik wil ze behoeden voor het lot van de hernieuwde kluistering in de materie. Ik wil steeds bereiken dat uw gedachten zich op Mij richten opdat u het laatste verderf ontgaat, namelijk hernieuwd gekluisterd te worden in de scheppingen van de nieuwe aarde. En al is mijn ingrijpen nog zo verschrikkelijk voor de mensen in de getroffen gebieden, mijn liefde voor u rechtvaardigt het, want geestelijk gezien is het slechts een daad van redding en niet van verdoeming. Wat u in de wereld verliest is nietig tegenover de grote winst die uw ziel kan behalen.
En moet u uw leven verliezen, dan zult u ook op mijn erbarmen mogen rekenen dat u in het hiernamaals de gelegenheid verschaft om tot het licht te komen en opwaarts te gaan. Want op aarde zou u met zekerheid aan mijn tegenstander ten prooi zijn gevallen, en daarvoor wil Ik u, die Ik nog voor verandering vatbaar houd, bewaren. Want de tijd voor het einde is nog maar kort en niet lang na mijn ingrijpen zal dit einde komen. Ik wil u echter eerst nog een teken geven als een laatste vermaning en waarschuwing. Dat teken zal weliswaar zeer smartelijk ingrijpen in het leven van talloze mensen, maar dient het geloof in mijn woord te versterken opdat ze zich voorbereiden op het einde, wat niet lang daarna zal volgen.
Amen
BD.8034
6 november 1961
Het belang van het inzicht
U, mijn kinderen, zal Ik steeds weer aanspreken, want Ik weet dat u mijn woord nodig hebt, dat u kracht zal doen toekomen voor uw levensweg. Steeds moet u er aan denken dat Ik bij u ben als er maar een gedachte van u Mij bereikt, als u wenst met Mij verbonden te zijn. En wanneer Ik bij u ben moet ook mijn kracht op u overstromen.
Uw ziel heeft deze kracht nodig om uit te rijpen en daarom moet u steeds een vooruitgang hebben te laten zien, als u Mij tot u laat spreken. Dan moet steeds het licht in u dat u doorstraalt helderder worden en dat betekent ook altijd dieper inzicht – het betekent een toenemen in kennis, helderheid van gedachten en een juist gerichte wil. Mijn aanspreken garandeert u dit, want de kracht die u van Mij toestroomt moet werkzaam zijn en zich dus door het toenemen van wijsheid bewijzen.
U, mensen moet allen licht begeren, u moet proberen de duisternis des geestes te ontvlieden en naar een grotere geestelijke kennis verlangen. Want in wat voor een onwetende toestand begint u het aardse leven? En ook al begint uw verstand te werken, kunt u daarmee in geestelijke gebieden binnendringen? Het blijft diepe duisternis in u, en alle geestelijke begrippen blijven voor u onopgelost en onduidelijk zolang u niet het verlangen voelt daarover opheldering te ontvangen. En zolang is u ook het doel van uw leven op aarde onbekend en bent u nog geestelijk dood, ofschoon u lichamelijk leeft.
Is het voor u bevredigend, wanneer u geen enkele kennis bezit over de reden en het doel van uw aardse leven? Voldoet het lichtloze bestaan op deze aarde u met alleen aards gerichte doeleinden? Deze troosteloosheid zonder licht is geen zalige toestand en u moet deze zelf inzien als zijnde onvolmaakt en dan innerlijk licht trachten te verkrijgen, want dan pas verandert uw gebrekkige toestand en ondervindt u nu een innerlijk geluk – wanneer u kennis wordt ontsloten die u opheldering geeft over het doel van uw aardse leven.
En naar zo’n licht moet u verlangen en daarom ook acht slaan op mijn spreken tot u dat door mijn boden tot u komt, als u zelf nog niet in staat bent Mij rechtstreeks te vernemen. U moet trachten uw kennis op geestelijk gebied te vergroten, want deze kennis is het licht dat u bij het begin van uw belichaming ontbreekt, dat echter ontstoken kan worden en dan helder in uw hart schijnt.
Want dat licht wordt uitgestraald door mijn geest, het kleine liefdesvonkje dat als een stukje van Mij in u rust, en door u alleen maar ontstoken moet worden door de liefde. Onweerlegbaar dus moet liefde u nu wijsheid opleveren, onweerlegbaar moet als gevolg van een leven in liefde u een diep weten ontsloten worden, want het vuur van de liefde straalt het licht van de wijsheid uit.
Uw geestestoestand moet verlicht worden, de geestelijke duisternis moet verdwijnen en u moet in staat zijn elke samenhang te zien. U moet mijzelf en mijn besturen en werkzaam zijn begrijpen en u bent dan ook in staat zelf opheldering te geven omdat Ik nu zelf in u werkzaam kan zijn, dus u vanuit mijn wil denkt, handelt en spreekt.
De graad van inzicht is maatgevend voor de graad van uw zielenrijpheid, want Ik spreek niet van een dode kennis die u schools wordt aangeleerd, maar Ik spreek van het levend weten, dat alleen onder inzicht te verstaan is. Ik spreek van de wijsheid uit Mij, uw God, die op geen andere manier kan worden verkregen dan door de liefde – wijsheid die alleen door het werkzaam zijn van de geest naar de aarde kan komen en alleen door een hart wordt opgenomen dat helder licht in zich laat binnenstralen, omdat het vol liefde is.
Alleen de liefde geeft het en alleen de liefde ontvangt het, terwijl datzelfde weten een dood weten blijft voor hem, die zonder liefde is. En u allen moet er nu naar streven dat ook in u het licht van het weten begint te stralen, want dan pas komt u weer dichter bij de staat van het helderste licht die u gelukkig maakte in het allereerste begin en die u weer bereiken moet om zalig te zijn.
Amen
BD.8035
7 november 1961
Een verkeerd beeld van God – Dwaalleren
Welk een karikatuur krijgt u van mijn Wezen als Ik aan u wordt voorgesteld als een God van toorn en wraak, als een strenge rechter zonder erbarmen, die steeds alleen maar straft en veroordeelt maar nooit genade laat gelden. Zo’n God zult u steeds alleen vrezen en Hem uit vrees gehoorzaamheid bewijzen, u zult ook Zijn geboden alleen onderhouden uit vrees voor straf, maar u zult Hem nooit liefhebben zoals Hij door u bemind wil worden. Zolang dus voor u van Mij zo’n beeld wordt ontworpen wandelt u niet in de waarheid. U bevindt u dan nog in geestelijke duisternis, zodat u moeilijk uw doel bereikt en de vereniging met Mij vindt. Want alleen de liefde brengt dit tot stand, en deze liefde zult u nauwelijks voor een wezen opvatten dat op die manier aan u wordt voorgesteld. Ik echter wil uw liefde winnen, uw volste vertrouwen. Ik wil door u gezien worden als trouwe Vader, die met Zijn kinderen nauw verbonden wenst te zijn door de liefde. En daarom moet u ook een juist beeld van Mij verkrijgen; de waarheid over mijn Wezen, dat in zich liefde, wijsheid en macht is, moet u geschonken worden. Dat hoogst volmaakt is en dat u ook kunt liefhebben als u zich omvat voelt door mijn liefde, die naar u uitgaat tot in alle eeuwigheid.
Een God die u straft als u gezondigd hebt, die zult u wel vrezen, maar niet kunnen liefhebben. Ik echter straf u niet maar help u steeds alleen maar een uitweg te vinden uit uw zondige toestand en schenk u de kracht en genade, opdat u dit kunt. En nooit zal Ik het wezen dat zondig geworden is in de diepte storten, nooit zal Ik het verdoemen maar steeds proberen het uit de diepte omhoog te trekken, omdat het mijn medelijden opwekt dat het zelf de weg naar de diepte heeft genomen. En alle middelen die Ik aanwend om het gevallen, het zondig geworden wezen weer omhoog te leiden zijn bewijzen van mijn liefde, nooit echter strafacties die met mijn oneindige liefde onverenigbaar zijn. U behoeft dus aan zulke leren die Mij voorstellen als een wrekende en straffende God geen geloof te schenken. U mag dus ook de leer van de eeuwige verdoemenis afwijzen als een grote dwaalleer, want Ik verdoem nooit een schepsel, veeleer heeft het zelf in vrije wil op de diepte aangestuurd en steeds alleen wil Ik het weer uit de diepte bevrijden. Maar dat nu mijn rechtvaardigheid niet uitgeschakeld mag worden verduidelijkt u alleen, dat Ik een wezen de gelukzaligheid niet schenken kan dat zich vrijwillig van Mij heeft verwijderd en zich naar de diepte heeft begeven.
Maar als u aan Mij denkt, moet u zich Mij steeds voorstellen als een goede, uitermate liefdevolle Vader die steeds bereid is u Zijn liefde te schenken, die echter door Zijn volmaaktheid ook niet buiten de eeuwige ordening om kan werken. Voor ieder wezen staat echter altijd de weg tot Mij open. Ook het diepst gevallen wezen behoeft slechts Zijn handen verlangend naar Mij uit te steken en Ik zal deze handen vast pakken en ze omhoog trekken. Want mijn liefde en erbarmen is zo groot dat Ik aan alle schuld voorbijga, als het wezen zich vrijwillig aan Mij toevertrouwt. Dan kan Ik de schuld kwijtschelden omdat Ik in de mens Jezus daarvoor mijn bloed vergoten heb – dus de schuld gedelgd werd zoals de gerechtigheid het vereist. En als Ik u, mensen nu in alle waarachtigheid mijn Wezen beschrijf, dan zal het u ook niet zwaar vallen om in vrije wil de weg tot Mij te nemen.
Maar een God die u vrezen moet, draagt u weinig liefde toe. Juist daarom moet U, mensen de zuivere waarheid worden gebracht, een geestelijk weten dat u duidelijke opheldering geeft over Mij zelf, uw God en Schepper, die uw Vader wil zijn – want dwaalleren kunnen u niet naar de zaligheid voeren. Daarom moeten deze dwaalleren gebrandmerkt worden, want ze zijn van mijn tegenstander uitgegaan, die u in geestelijke duisternis wil houden en die alles doet om te verhinderen dat u de weg naar Mij vindt, die de vrees voor Mij in de harten van de mensen plant, om de liefde die het kind met de Vader verbindt niet te laten ontkiemen. Ik wil echter uw liefde winnen en doe u daarom ook de waarheid toekomen.
Amen
BD.8036
8 november 1961
Het lichtrijk binnengaan zonder Jezus Christus?
De liefde van uw Vader voor Zijn kinderen is onbegrensd.
En deze liefde zal u ook de verzoeken inwilligen die u Mij voorlegt, omdat ze u gelukkig wil maken. U moet steeds alleen vragen en Ik zal u antwoorden. En is het niet mogelijk u rechtstreeks toe te spreken, dan verkrijgt u antwoord door mijn boden die Mij als werktuig dienen en die Ik te allen tijde kan toespreken wanneer ze Mij horen willen. En zo zult u ook opheldering moeten krijgen wanneer de vraag u bezighoudt, of een mens zonder de erkenning van Jezus Christus het lichtrijk binnen kan gaan, wanneer zijn levenswandel met voortdurende inachtneming van mijn geboden van de liefde is geleid. Daar Ik zelf me in de mens Jezus heb belichaamd en dus in Hem het verlossingswerk volbracht, is deze erkenning van Jezus absoluut noodzakelijk, omdat daardoor ook de erkenning van Mij zelf volgt die u Mij eens ontzegde, waardoor u dus afvallig van Mij werd.Wanneer nu een mens in de liefde leeft, dan is hij door de liefde ook met Mij verbonden. Hij zal dus een God en Schepper erkennen en ook in zijn gedachten de verbinding met Hem tot stand brengen. Hij zal in Mij geloven, omdat zijn levenswandel, zijn leven in liefde, in hem een levend geloof heeft opgewekt, dat hem bewust naar volmaaktheid zal doen streven, naar een vaste band met Mij.
En toch is hij nog met de oerzonde belast, die ter wille van de rechtvaardigheid eerst goedgemaakt moet worden, om weer in het lichtrijk opgenomen te kunnen worden. Is de mens hiervan op de hoogte en weet hij dat de mens Jezus met Zijn kruisdood de schuld voor hem heeft goedgemaakt, dan zal zijn leven in liefde hem ook de betekenis van het verlossingswerk doen inzien en hij zal zelf de weg gaan naar het kruis om van zijn oerschuld vrij te worden. En dan zijn voor hem ook de poorten naar het lichtrijk geopend. Is de oerschuld nog niet tenietgedaan, waartoe het bewuste verzoek om vergeving van de schuld behoort, dan kan ook de geest in de mens niet worden gewekt, die hem het helderste inzicht geeft.
Want de geestelijke duisternis bestaat nog, die het gevolg was van de afval van weleer van God.
Want de geest in hem ontsteekt hem een helder licht over de missie van de mens Jezus en over Zijn eenwording met Mij. De opwekking van de geest is weliswaar steeds de uitwerking van een leven in liefde, maar die wordt verhinderd door de mens zelf die zich niet probeert vrij te maken van de door de tegenstander over hem gespreide duisternis, omdat hij niet verlangt naar de absolute waarheid.
De geest in de mens dwingt niet om het denken te veranderen. En het denken is zo lang nog door de tegenstander beïnvloed, als de mens nog niet verlost is door Jezus Christus, omdat de macht van de tegenstander over diens ziel nog niet is gebroken. Maar nooit kunnen zulke mensen verloren gaan, omdat ze door hun aan God welgevallige levenswandel innerlijk voor Mij uitkomen, in welke vorm en onder welke naam Ik ook voor hen ben voor te stellen.
En gaan ze nu binnen in het rijk hierna, dan ga Ik zelf hen in Jezus tegemoet.
Er vindt een geweldige verandering in hen plaats, omdat Ik nu hun geest vrijheid geef, omdat mijn tegenstander niet meer bij hem binnen kan komen, ofschoon hij zich nog niet in het rijk van het licht bevindt.
Maar nu ziet hij zijn schuld in. Zijn verkeerd denken en de vraag om vergiffenis is zijn diepste innerlijke behoefte die hem ook wordt verleend met het oog op zijn levenswandel en goede wil.
Want elke weerstand is in zo’n ziel gebroken. De liefde dringt op Mij aan als de eeuwige Liefde en helder en duidelijk ligt voor die zielen het onmetelijke werk van liefde en erbarmen van Jezus Christus die ze nu als hun God en Vader van eeuwigheid erkennen. En ook hun oerschuld is nu in het zand geschreven, zodat nu de toegang voor hen naar het lichtrijk is geopend, wat zonder de erkenning van Jezus en Zijn verlossingswerk niet mogelijk zou zijn.
Want Hij en Ik zijn één. En Jezus Christus moet worden erkend, waardoor ook de erkenning van Mij zelf bewezen wordt.
Amen
BD.8037
9 november 1961
Beproef alles en behoud het beste
De wil om Mij te dienen, wordt gewaardeerd En Ik wijs nu de mens de bezigheid toe tot welke hij in staat is die uit te voeren en die dan steeds hem zelf en de medemensen tot zegen zal strekken. Maar op de innerlijke aanwijzingen en instructies zult u ook acht moeten slaan, u zult niet naar eigen goeddunken mogen handelen, wat makkelijk dan gebeurt, wanneer u naar voren wil treden met uw werkzaamheid en dan heel makkelijk uw arbeid in de wijngaard in gevaar brengt. Diepste deemoed en het gevoel van eigen onvolkomenheid moeten u steeds weer naar Mij doen vluchten, zodat u zich aan Mij overgeeft. U moet steeds trachten alleen mijn wil te vervullen, en waarlijk, u zult deze wil van Mij in uw hart gewaar worden en daarnaar werkzaam zijn.
En dit onderzoek moet ieder die Mij wil dienen, bij zichzelf uitvoeren om dan ook overtuigd voor Mij en mijn rijk uit te kunnen komen. Want de arbeid in de wijngaard bestaat daarin: goed zaad in de levensakker van de mensen neer te leggen, mijn woord te verkondigen waar dit maar mogelijk is. En om iets door te kunnen geven, moet de mens dit eerst zelf bezitten, dus moet hij eerst het zaad van Mij zelf in ontvangst nemen en dit vraagt bereidheid en een bepaalde graad van rijpheid van de ziel. Pas dan kan hij mijn woord in zichzelf vernemen en dit als pure evangelie uitdragen in de wereld. Waar nu mijn zuivere woord naar de aarde kan worden gebracht, is ook zo’n graad van rijpheid bereikt, de mens ontvangt een waar zaaigoed dat hij nu zonder bezwaar kan uitstrooien volgens mijn wil.
Maar steeds zal aan uzelf het onderzoek blijven overgelaten, of een geestelijke lering van Mij zelf is uitgegaan, of er van een “werkzaam zijn van de geest” in de mens kan worden gesproken. En uw hart moet u antwoord geven, want u zult het voelen wanneer Ik zelf u aanspreek, wanneer u maar ernstig de waarheid begeert, wanneer het er u om te doen is Mij zelf te horen. Ik zelf zal me altijd zo uiten dat datgene wat u verneemt een aanwinst is voor uw ziel. Ik zal u liefdevol aansporen en u wijzen op mijn geboden van de liefde, Ik zal u waarschuwen voor het niet benutten van uw leven, dat dan te zien is als u zonder liefde leeft. Ik zal u opheldering geven over het doel van uw leven op aarde, Ik zal het werk van de verlossing van Jezus naar voren brengen en u aansporen de weg naar het kruis te nemen. Ik zal de duisternis van geest in u verdrijven, doordat Ik u een licht ontsteek. En dat betekent, dat Ik u een weten doe toekomen dat alleen mijn geest u kan overbrengen. En gebruik dan als toetssteen of u geestelijke winst behaalt – of dat het lege woorden zijn zonder inhoud, die niet in staat zijn indruk op u te maken, die ieder mens uit zichzelf ook kan spreken – of dat er u wijsheid tegenstraalt. Want elk woord dat van Mij zelf uitgaat, straalt mijn liefde en wijsheid uit en raakt het menselijke hart, zodat het wegvlucht van het geestelijke donker, dat in het hart een licht wordt ontstoken, dat de mens Mij zelf leert herkennen in mijn Wezen, dat hij antwoord verkrijgt op zijn vragen die hem als mens innerlijk bezig houden, die echter geestelijk gebied betreffen.
Steeds uit mijn geest zich wanneer Ik de mens rechtstreeks aan kan spreken en deze geest spreekt tot de geest in de mens die een deeltje van Mij is. Dit woord wordt opgenomen en door de ontvanger ervan aan de medemensen overgebracht. En deze gebeurtenis is iets buitengewoon belangrijks, daar hij u, mensen toch mijn aanwezigheid bewijst, wanneer u in uzelf mijn woord zult horen, En omdat mijn woord met mijn kracht is gezegend, maakt het ook een geweldige indruk op de medemens aan wie mijn bode het brengt.
Maar een ding zult u, mensen niet mogen vergeten, dat in de eindtijd ook dit buitengewone werkzaam zijn van Mij in liefde, door mijn tegenstander onder een goed lijkende dekmantel wordt voorgespiegeld om mijn werkzaam zijn te ontkrachten, dat ook hij door geschikte opnamevaten zich tracht te uiten en dit hem lukt, wanneer de toestand van rijpheid van een ziel mijn aanwezigheid nog niet toelaat, de mens zelf echter meent ertoe geroepen te zijn om als opnamevat te dienen, omdat zulke gedachten hem door krachten uit het hiernamaals werden ingegeven en opgenomen in geestelijke hoogmoed en verkeerde beoordeling van zijn geestestoestand. Dan kan Ik zelf niet in hem spreken, integendeel bedient mijn tegenstander zich van hem, die zich ook vaak verschuilt achter mijn woord, want voor hem is elk middel goed, wanneer hij daar maar zijn doel door bereikt: mensen in de duisternis van geest houden. Maar steeds zult u zelf dit onderzoek ernstig moeten uitvoeren, onder het aanroepen van mijn bijstand, want u zult alles moeten beproeven en het beste behouden. En steeds moet het licht in u worden, daar u anders niet zult kunnen spreken van een goddelijke aanspreking. En licht betekent toename in geestelijk weten dat overeenstemt met de waarheid en dat alleen maar Ik zelf, die het licht ben van eeuwigheid, u altijd kan doen toekomen.
Amen
BD.8040
14 november 1961
De band met God – Gedachten – Gebed – Werkzaam zijn in liefde
Treed met Mij in verbinding en Ik zal u waarlijk niet meer laten gaan. Ik zal niet meer van uw zijde wijken, Ik zal u naar uw doel leiden, omdat Ik dan uw wil bezit die Mij geldt. Ik wil alleen dat u uw gedachten richt op Hem, Die u geschapen heeft. Ik wil alleen dat u niet gedachteloos door het aardse leven gaat en alleen de aardse wereld aandacht schenkt. Ik wil dat uw gedachten soms afdwalen naar het rijk dat u weliswaar niet ziet en dat u niet kan worden bewezen, maar dat toch bestaat en onvergankelijk is, terwijl de aardse wereld een vergankelijk rijk is waarvan u niet voor eeuwig bezit zult kunnen nemen. En daar u weet dat u zult moeten sterven, dat uw leven in deze wereld niet eeuwig zal duren, zult u ook moeten nadenken over wat er naderhand met u gebeurt en u zult zich moeten afvragen of u zelf ook wel totaal zult vergaan, of dat er voor uw eigenlijke “ik”, voor uw ziel, een verder bestaan bestaat. Deze vraag, wanneer ze ernstig door u wordt gesteld, wil Ik u beantwoorden doordat Ik uw gedachten een richting geef die overeenstemt met de waarheid. Want elke geestelijke gedachte wil Ik zegenen als hij niet negatief is gericht, omdat Ik wil dat u zich in juist denken ophoudt.
De band met Mij zult u echter ook tot stand kunnen brengen door werkzaam te zijn in liefde, zelfs wanneer u Mij nog niet bewust erkent, wanneer uw geloof in een God Die uw Vader wil zijn nog zwak is of geheel ontbreekt. Zodra u een leven in liefde leidt, wordt de afweer steeds zwakker wanneer u geestelijk goed wordt overgebracht dat u kennis geeft van Mij, uw God en Schepper Die met u verbinding zoekt. De liefde is de band die ons aaneensluit. De liefde is het licht dat uw denken verlicht en de liefde is de kracht een leven te kunnen leiden naar mijn wil. En dit laatste betekent weer werkzaam zijn in liefde, dat onherroepelijk in u een levend geloof zal opwekken in Mij, uw God en Schepper van eeuwigheid.
Uw aards bestaan zal nooit nutteloos zijn wanneer u zich met Mij verbindt door middel van gedachten, in het gebed of door werken van liefde. Want u zult enkel en alleen de band met Mij tot stand moeten brengen, dan bent u gered voor tijd en eeuwigheid. Want u bent het zelf geweest die deze band met Mij had losgemaakt en door eigen wil verbroken. U bent echter zo lang ongelukkig als u zich van Mij verwijderd houdt. Maar Ik wil uw gelukzaligheid en dus ook uw terugkeer naar Mij. Ik wil dat u zich weer met Mij aaneensluit en dan bent u ook aan de macht van mijn tegenstander ontvlucht, want de op Mij gerichte wil maakt u vrij van hem. De ernstige wil die op Mij gericht is, levert u ook spoedig een licht op. En in dit licht gaat u nu ook bewust de weg die terugvoert naar uw vaderhuis.
Wie echter elke band met Mij achterwege laat, wie alleen de aardse wereld ziet en begeert, diens leven zal nutteloos zijn en hij zal aan het einde van zijn leven op aarde op dezelfde trede staan, waarop hij stond bij het begin van zijn belichaming als mens. En het grote gevaar bestaat dat hij ook in het rijk hierna niet de weg omhoog neemt, daarentegen steeds meer naar de diepte wegzinkt en weer wordt gebannen in de materie wanneer een verlossingsperiode ten einde loopt en het “oordeel” komt, wanneer al het geestelijke daarheen wordt verplaatst waar het volgens zijn toestand van rijpheid thuishoort.
U mensen zou Ik allen voor dit laatste oordeel willen behoeden. Ik wil u graag helpen nog voor het einde de weg naar Mij te vinden en Ik zal waarlijk alles nog doen om uw harten tot liefde aan te sporen, om u aan te zetten tot een ernstig gebed tot Mij, of uw gedachten toe te keren naar Hem Die u het leven gaf. Ik wil alleen dat u aan Mij denkt, dat u Mij aanroept opdat Ik u aan de hand kan nemen, dat Ik u leiden kan tot aan het einde van uw leven. Tracht alleen de band met Mij tot stand te brengen, en waarlijk, u bent gered voor tijd en eeuwigheid. Maar leef niet gedachteloos de ene dag na de andere, want er rest u nog maar een hele korte tijd, een laatste uitstel dat u zult moeten benutten voor uw zielenheil. Ik wil u niet verliezen, maar u hebt een vrije wil. Richt deze juist en wend hem Mij toe, en waarlijk, het zal u alleen tot zegen zijn.
Amen
BD.8042
18 november 1961
Gods grote liefde
Laat u door Mij bedenken, want mijn liefde voor u is overgroot en wil steeds maar geven en gelukkig maken. En Ik vraag verder niets van u dan een geopend hart, dat wil zeggen: uw wil om van Mij liefdegaven in ontvangst te nemen. Maar dan zult u rijkelijk bedacht worden, Ik zal u geestelijk en aards bedenken – alles wat u nodig hebt voor lichaam en ziel zal u toekomen, opdat u uw weg over de aarde met succes zult kunnen afleggen, geestelijk helemaal rijp te zijn geworden en de vereniging met Mij gevonden te hebben – wat zin en doel is van uw bestaan op aarde. Laat u door Mij bedenken, want in alle volheid wil Ik mijn genaden over u uitstorten, omdat u zwak en hulpbehoevend bent en u zonder mijn hulp niet ten hogen zult kunnen komen. Maar Ik wil dat u de top bereikt, Ik wil dat u weer wordt wat u was in het allereerste begin: volmaakte wezens, die onuitsprekelijk zalig zijn. U bent een deel van Mij en daarom moet u ook met Mij verbonden zijn.
Maar nog houdt u zich verre van Mij, tenzij u uw hart vrijwillig voor Mij opent en begeert dat Ik zelf bezit neem van u. Deze wil, dit verlangen moet in u levend worden en daar hebt u kracht en genade voor nodig, want u bent nog zwakke wezens en u bevindt u nog in de macht van mijn tegenstander, zolang u zich nog niet bewust bij Mij heeft aangesloten door uw wil. En daarom spant mijn liefde zich voortdurend in u zo tegemoet te treden, dat u zich door haar laat aanraken – of ook: Ik schenk u voortdurend liefdegaven opdat u zich naar de Gever zal wenden, want pas dan zijn deze liefdegaven voor u van waarde. Ik houd van u en Ik wil alleen dat u mijn liefde voelt, waartoe echter een openen van uw hart nodig is, een innerlijke bereidwilligheid, de straling van mijn liefde in ontvangst te nemen. En dit laat u Mij zien, wanneer u aan Mij denkt, wanneer u denkt aan een God en Schepper van wie u als eigen persoon bent uitgegaan. Dan is uw wil al op Mij gericht en Ik gebruik elke zodanige gelegenheid u dan liefdegaven te doen toekomen, in welke vorm dan ook.
Ik leer u mijn woord kennen, Ik wakker in u het verlangen aan naar de band met Diegene die u als uw Schepper erkent en Ik geef u door middel van gedachten opheldering, of doe u geschriften toekomen die overeenstemmen met de waarheid, of Ik breng u met mensen samen met wie u geestelijke gesprekken zult kunnen voeren. Ik bekommer me om ieder afzonderlijk en zou graag in diens hart liefde naar binnen willen stralen, opdat deze liefde beantwoord wordt en u nu bewust streeft naar de vereniging met Mij, die de eeuwige Liefde ben. Want Ik wil Mij voortdurend wegschenken, Ik wil u, mijn schepselen voortdurend gelukkig maken, omdat Ik ook voortdurend uw wederliefde wil verkrijgen, die de oorspronkelijke verhouding herstelt, die eeuwige gelukzaligheid betekent.
En u kunt er zeker van zijn dat mijn liefde u nooit opgeeft, dat ze u achtervolgt, ook wanneer u zich nog verre houdt van Mij. Ik zal nooit eerder rusten tot Ik ook uw liefde gewonnen heb, want beantwoorde liefde maakt pas gelukkig. Mijn liefde voor u houdt echter nooit op, omdat u uit mijn liefde bent voortgekomen. En daarom zal Ik ook nooit ophouden Mij aan u te schenken. Ik zal nooit ophouden u te ondersteunen naar Mij terug te keren. Ik zal voortdurend uw harten treffen, al sluit u zich ook nog zo af – eens zal de kracht van mijn liefde doorbreken, u zult u vrijwillig aan haar overgeven, u zult u in liefde met aandrang een weg banen naar Mij en aan de gelukzaligheid van het geven en ontvangen zal geen einde komen. Want mijn oersubstantie is liefde en ook u zult weer in uw oorspronkelijke staat terugkeren, omdat Ik u niet opgeef, omdat Ik u voortdurend met mijn liefde achtervolg tot u de mijne bent geworden en blijft voor eeuwig.
Amen
BD.8043
19 en 20 november 1961
God probeert wederliefde te wekken
De duisternis, die over de aarde ligt gespreid, is waarlijk groot en daarom neemt ook de zondigheid van de mensen toe, hoe dichterbij het einde is. En steeds weer probeert mijn liefde de mensen licht te brengen, want al zijn ze ook nog zo diep gezonken, al zijn ze ook nog zo ver van Mij verwijderd, mijn erbarmende liefde kent het verschrikkelijke lot, dat voor hen allen is weggelegd, die vóór het einde de terugweg naar Mij niet vinden, die de weg van de terugkeer niet hebben aanvaard voordat het einde komt. Ik ken de macht van de tegenstander, waaraan de mensen ten prooi vallen. Ik ben op de hoogte van hun zwakheden en willoosheid, Ik moet hun wil de vrijheid laten en Ik zie hoe ze ononderbroken op de afgrond afstevenen; dat ze weer voor eindeloze tijden gekluisterd worden in de schepping. En het lot van hen boezemt Mij medelijden in, zodat mijn liefde iedere afzonderlijke ziel tot aan het einde achterna gaat en ze nog tracht te winnen.
Maar Ik weet ook, dat iedere ziel eens naar het licht zal komen, ook wanneer er eeuwigheden mee gemoeid zijn. Mijn liefde voor mijn schepselen is oppermachtig en ze zal daarom ook niets onbeproefd laten, om de ongelukkige toestand voor hen te verkorten, om ze aan de handen van mijn tegenstander te ontrukken, omdat Ik als een vader bezorgd ben om mijn kinderen en hen elk leed zou willen besparen, omdat Ik hen gelukzaligheid in overvloed zou willen bezorgen. Maar mijn hoogst volmaakt Wezen zal steeds werkzaam zijn in wettelijke ordening en zo kan een wezen nooit van de gelukzaligheid genieten, dat zich bewust tegen Mij verzet, dat niet vrijwillig dichter bij Mij komt, maar daarentegen volhardt in zijn afweer, die hem eens de duisternis opleverde en die grote afstand tot Mij betekende.
Ik kan zo’n wezen niet gelukkig maken, maar Ik ontneem hem toch mijn liefde niet. Integendeel, Ik achtervolg het met mijn liefde. Ik probeer me aan hem als een God van liefde te kennen te geven, opdat het hem makkelijk valt, mijn liefde te beantwoorden en opdat dan alle gevaar om verloren te gaan is bezworen.
Liefde wekt wederliefde. Verwacht of hoop Ik nu van mijn schepselen, die als mens over de aarde gaan, liefde, dan moet Ik me aan hen vooreerst als een God van liefde bewijzen, in wie ze nu vertrouwen krijgen en Hem wederliefde schenken. Wil Ik liefde van mijn schepselen ondervinden, dan moeten ze ook weten van mijn liefde voor hen, ofschoon het vaak moeilijk is de mensen te overtuigen van de liefde van hun God en Schepper, die hun Vader wil zijn tot in alle eeuwigheid. Maar Ik wil de harten van mijn kinderen winnen en dat veronderstelt, dat ze Mij leren herkennen; dat veronderstelt, dat Ik hen help, wanneer ze in nood zijn en zich tot Mij wenden om mijn bijstand. De mensen moeten liefde voelen van mijn kant, die dan wederliefde opwekt.
Maar zeer vaak zijn ze niet in staat mijn liefde te onderkennen, omdat hun geestestoestand nog erg verduisterd is als gevolg van hun eigen liefdeloosheid en dan moet hen opheldering worden verschaft in alle waarheid, maar steeds op een manier, dat mijn liefde wordt benadrukt, maar niet mijn rechterlijke macht. Door te dreigen met straffen worden ze niet op het pad der liefde geleid; veeleer vrezen ze Mij alleen, wanneer ze trouwens al aan een God geloven, die alle macht heeft over hemel en aarde.
Als het echter toch lukt, door het brengen van de waarheid hen een liefhebbende God begrijpelijk te maken, wiens middelen alleen steeds worden begrepen, wanneer hen de verbanden naar waarheid duidelijk worden gemaakt, wanneer steeds weer mijn liefde voor alle mensen naar voren wordt gebracht, dan is het ook mogelijk, dat hun harten zich in liefde richten op Mij en dan zullen ze vrijwillig doen, wat mijn wil is en dan heb Ik hun liefde al gewonnen en hun terugkeer naar Mij is verzekerd. En daarom zal Ik nooit ophouden, naar de liefde van mijn schepselen te dingen, want gedwongen is ze niet te winnen en dus moet ook al mijn toespreken in alle liefde op u, mensen, gericht zijn, wil Ik bereiken, dat u naar Mij luistert en over al mijn woorden in alle ernst nadenkt. Want wat in liefde wordt aangeboden, zal ook eerder de aandacht trekken. Harde, toornige woorden daarentegen – zelfs wanneer ze gerechtvaardigd zouden zijn – zullen geen liefde wekken, veeleer een hernieuwde wil om af te weren tot gevolg hebben en dan heb Ik niets gewonnen.
Mijn evangelie van liefde moet worden verbreid in de hele wereld en waar dit gebeurt in onbaatzuchtige liefde, zal het waarlijk ook niet zonder gevolg blijven. Maar wordt er vrees voor straffen in de mensen gewekt, dan zal de verandering tot liefde onzeker blijven. Een mens kan dan wel zijn best doen correct te handelen, maar een werkzaam zijn in liefde in vrije wil is zijn levenswandel nog niet. Echter alleen dit brengt Mij de schepselen als mijn kinderen terug, die eens vrijwillig van Mij zijn weggegaan.
Ik tracht de liefde van deze schepselen van Mij te winnen en probeer steeds alleen als God van liefde, als Vader Mij aan hen te openbaren. En Ik maak ze daarom opmerkzaam op de gevolgen van een liefdeloze levenswandel, dat zij daarover zullen nadenken en zichzelf rekenschap geven in hoeverre ze mijn geboden van liefde nakomen. Want kennis van mijn geboden van liefde moeten ze bezitten, het moet hen worden overgebracht, maar onder dwang kan het vervullen ervan niet worden bereikt. Mijn liefde zal u, mijn schepselen, eeuwig toebehoren en ze zal niet eerder rusten, dan tot u weer naar Mij bent teruggekeerd, tot ook u mijn liefde zult beantwoorden en dan ook de aaneensluiting met Mij weer tot stand is gebracht, die tot de eeuwige gelukzaligheid behoort.
Amen
BD.8045
22 november 1961
Het streven naar een levend geloof
Ieder mens moet ernaar streven dat hij een levend geloof zal verkrijgen, want dan zal hij nooit krachteloos zijn. Hij zal steeds zijn toevlucht nemen tot Mij, in wie hij levend gelooft en voortdurend kracht van Mij in ontvangst kunnen nemen, want deze stroomt ieder mens toe die zich met Mij verbindt in gebed of innige gedachten aan Mij.
Maar voor een levend geloof is een leven in liefde nodig, omdat wie in de liefde leeft, Mij zelf – de Liefde – tot zich trekt. En degene bij wie Ik nu aanwezig kan zijn, twijfelt ook niet meer aan Mij. Hij heeft een levend geloof verkregen en hij zal ook de band met Mij niet meer verbreken. Hij zal nooit zonder kracht zijn en dus ook niets hoeven te vrezen, wat hem ook overkomt. Het levende geloof is hoog aan te slaan, want de mens gaat zijn weg nu niet meer alleen, maar onder voortdurende begeleiding, omdat Ik niet meer van hem wegga, want hij laat mijn aanwezigheid in zich toe door de liefde. Het geloof in Mij is ook de doorstane wilsproef. De mens heeft de terugweg naar Mij aanvaard, want hij erkent Mij, daar hij anders niet zou kunnen geloven of zijn geloof slechts een dood geloof zou zijn. Maar is zijn geloof levend geworden door de liefde, dan heeft er ook al een verandering van wezen bij hem plaatsgevonden. De liefde heeft in hem een licht ontstoken, waarin hij nu ook Mij zelf herkent en nu ook niet anders kan dan bewust op Mij aan te sturen, dan de aaneensluiting met Mij te zoeken die hij eerst had opgegeven. Liefde en geloof zijn zonder elkaar ondenkbaar, want het levende geloof komt voort uit de liefde. Een geestelijk weten wordt als het ware tot een overtuiging, hetgeen niet kan worden bewezen omdat de liefde helder licht schenkt.
En pas het overtuigde geloof levert de mens kracht op, die Ik zelf hem nu kan doen toekomen omdat Ik door de liefde bij hem aanwezig ben.
Hoe rustig gaat een mens die over een overtuigd geloof beschikt, zijn weg over de aarde. Hij voelt zich nooit verlaten of zwak. Hij weet me in zijn nabijheid. Hij komt met elke aangelegenheid naar Mij toe en hij weet dat Ik hem elk verzoek toesta, dat hij in aardse of geestelijke nood tot Mij richt.
Een levend geloof is waarlijk kracht gevend en daarom zult u er allen naar moeten streven een dergelijk geloof te verkrijgen. Het bewijst dan uw toenadering tot Mij, uw wil om met Mij verbonden te zijn. U erkent Mij en legt dus de wilsproef af ten behoeve waarvan u op aarde vertoeft.
En dan kan Ik u ook het leven geven zoals Ik het heb beloofd: “wie in Mij gelooft, zal eeuwig niet sterven”. Zolang u niet in staat bent te geloven in Mij zelf die in de mens Jezus de wereld verloste van zonde en dood, bent u daarom nog een prooi van de dood.
Want zolang herkent u Mij nog niet in Jezus en zolang bent u nog in de ban van de zonde. Zolang is uw geest nog verduisterd en dat betekent steeds dat u Mij uw erkenning ontzegt, zoals weleer. En uit deze duistere geestesgesteldheid zult u zich moeten trachten los te maken. U zult uw wezen weer tot liefde moeten veranderen en u zult dan ook bij machte zijn in Mij te geloven als uw God en Schepper, als uw Vader van eeuwigheid.
U zult spoedig proberen de band tot stand te brengen en het zal in u tot een vaste overtuiging worden, omdat de liefde in u – als u deze binnen laat stralen – u grote opheldering geeft. En u zult waarlijk vanuit de dood ten leven ontwaken. U zult levend in mijn aanwezigheid geloven en Ik zal me dan ook aan u openbaren. Ik zal me aan u bewijzen, omdat u gelooft.
Amen
BD.8048
25 november 1961
De genade van het aangesproken worden door God
Ik kan u mensen wel mijn woord doen toekomen, maar Ik kan u niet dwingen het aan te nemen, want uw wil is vrij. Maar denk er steeds aan dat ook mijn tegenstander u niet kan dwingen u afkerig van Mij en mijn woord op te stellen. U beslist zelf dus en daarom zult u zich er ook eens voor moeten verantwoorden wanneer u geen acht slaat op mijn gaven van genade, wanneer u onberoerd daar aan voorbij gaat en dus uw aardse leven onbenut is, wat uw ziel niet het minste resultaat heeft opgeleverd. Het is de grote genade die u in de eindtijd nog wordt geschonken, dat u Mij zelf zult kunnen horen, dat u rechtstreeks van Mij kracht zult kunnen ontvangen, die in de vorm van mijn woord tot u komt.
En u zou deze genade moeten benutten. U zou naar Mij moeten luisteren en dan uw hart laten spreken. En u zult zich ook waarlijk van de kracht bewust worden, die naar u toestroomt uit mijn liefde. Juist u mensen die nog geen verbinding hebt met Mij, zou u voor mijn aanspreken niet moeten afsluiten. U zou zonder vooroordeel mijn woord in u moeten overdenken. En u zult zich aangesproken voelen als door een goede Vriend. U zult weldadig getroffen zijn, wanneer u geen openlijke weerstand aan mijn woord biedt.
En Ik wil ook tot u spreken als een goede Vriend, als een Vader, die altijd alleen het beste wil en Zijn kinderen graag gelukkig wil maken. Ik wil alleen dat u de innerlijke weerstand tegen Mij opgeeft. Dan zal ook elk van mijn woorden u raken als een liefdevol aanspreken, dat u in uw hart zult overdenken en waartegen u niet in verzet zult kunnen komen. Hoor Mij nu gewillig aan en u zult het waarlijk niet berouwen. Want mijn aanspreken brengt kracht en licht op u over en uw ziel zal zich goed voelen als haar kracht en licht wordt bezorgd. Daarom zal Ik steeds weer proberen u mensen met mijn woord vertrouwd te maken, omdat alleen mijn aanspreken nog in staat is u te veranderen wanneer u de weg naar Mij nog niet bent ingeslagen.
Mijn woord kan voor u de lokroep van de goede Herder zijn, die Zijn schapen achterna gaat die zich hebben verspreid en verdwalen. Mijn lokroep kan hen nog bereiken, ook wanneer ze zich ver van hun Herder verwijderden. En ze kunnen er gevolg aan geven en in vrije wil terugkeren. Want Ik moet uw vrije wil achten en mag niet dwingend op u inwerken. Maar aanspreken kan Ik u te allen tijde, want altijd bepaalt u zelf of mijn aanspreken tot uw hart doordringt. Steeds bepaalt u zelf of u daarin de lokroep van uw Vader verneemt en u zich nu naar Hem toekeert, omdat u diens liefde gewaar wordt in elk woord dat tot u komt.
En wanneer u door mijn liefdestraal wordt getroffen, sluit dan uw hart niet. Open het en laat het licht in u binnenstralen en waarlijk, u zult Mij eeuwig dankbaar zijn dat mijn liefde u volgde, ook toen u zich nog van Mij afwendde. Want u zult nu tot leven komen. Mijn liefdekracht zal u uit de dood tot leven wekken en dit leven zult u niet meer verliezen. Want mijn woord zal nu altijd en eeuwig voor u klinken. En altijd en eeuwig zult u ernaar verlangen door Mij te worden aangesproken en altijd en eeuwig zal Ik u dit verlangen vervullen.
Amen
BD.8054
3 december 1961
Is de bijbel afgesloten?
Hoe onjuist is het van u om aan te nemen dat met de schrift, (het boek van de vaders) mijn woord afgesloten is – dat Ik zelf een grens heb gesteld in zo verre, dat Ik Mij zelf niet meer zal openbaren en tot de mensen zal spreken. Wie geeft u het recht tot zulk een veronderstelling? Wie kan Mij tegenhouden wanneer Ik als Vader steeds weer tot mijn kinderen spreek? Wie geeft u het recht de bewering aan te voeren dat de bijbel alleen voldoende is, en dat u mensen verder geen woord meer nodig heeft?
U die iedere nieuwe openbaring afwijst, bevindt zich nog in diepe geestelijke duisternis, en in deze donkerheid van geest zult u ook de bijbel niet verstaan en zij is dus voor u ook nog een gesloten boek. Want u verstaat de geestelijke zin van de letters niet, anders zou u in dit boek ook mijn aanwijzingen naar mijn voortdurende openbaringen vinden, en dan zou voor u ook het werken van mijn geest begrijpelijk zijn. Maar zolang uzelf nog een onontwaakte geest heeft, zolang begrijpt u ook de betekenis niet van het woord dat Ik zelf sprak tot mijn discipelen toen Ik op de aarde was.
Hoe arm zoudt u mensen zijn als u zich tevreden zou moeten stellen met een boek, waarvan u zelf niet meer kon bewijzen dat de inhoud onveranderd is. Als u niet steeds weer de reine waarheid van boven gegeven zou worden, welke maatstaf kon u dan aanleggen of u wandelt in de waarheid?
U die alleen het boek van de vaders laat gelden, u bent zelf nog niet doorgedrongen in het woord. U hebt het alleen met uw verstand gelezen, maar niet de geest in u laten spreken die u onderwijst en over de betekenis van het woord opheldering geeft. U hangt nog steeds aan de dode letter en verstaat de geestelijke betekenis niet.
En als Ik zelf u in de waarheid wil leiden dan verloochent u mijn werken en u verdenkt mijn dienaren van omgang met mijn tegenstander. U ontkent dat Ik de wil en de macht heb tot hen te spreken die zich in vol geloof Mij hun dienst aanbieden, en daarom ook bekwaam zijn mijn stem in zich te vernemen. U houdt koppig vast aan uw mening dat mijn woord met de schrift is afgesloten, die u als het enige boek accepteert waardoor Ik Mij geopenbaard heb. En dit is tot uw schade, want u bewijst door de afwijzing van mijn woord van boven, dat u maar dode christenen bent.
Want een levend christendom is een bezig zijn in de liefde, en dat zou ook de verlichting van de geest bij u bewerkstelligen. En u zou dan ook de woorden in de bijbel verstaan evenals de belofte die Ik zelf u gaf, namelijk dat Ik zelf Mij zal openbaren aan hen die mijn geboden onderhouden. Hoe wilt u dan mijn belofte verklaren als u iedere nieuwe openbaring verloochent? Wilt u Mij zelf loochenstraffen wanneer Ik u mijn Trooster beloof, die u leiden zal in alle waarheid. Hoe verstaat u dan deze woorden die ook uit moeten komen, omdat elke belofte die Ik de mensen gegeven heb toen Ik op aarde was vervuld zal worden. En waarom wilt u niet geloven? Omdat u geestelijk arrogant bent en het u ontbreekt aan innerlijke levendigheid en een ontwaakte geest. En daarom denkt u mijn werken te kunnen bepalen en te kunnen begrenzen zoals het u schikt.
Maar u vergist zich. En als u denkt door studie de bevoegdheid tot het afwijzen van mijn woord van boven verkregen te hebben, dan is uw geest aanmatigend en kan in geen geval zelf een openbaring van Mij ontvangen. Want alleen de ootmoedige schenk Ik mijn genade, en deze nederigheid ontbreekt u. En juist daarom leeft u nog in geestelijke duisternis en zult die ook niet openbreken, want u ontwijkt het licht dat u inzicht kon schenken als u een verlangen zou hebben in zijn schijnsel te treden.
Nooit zal mijn liefde tot mijn schepselen ophouden, en daarom zal Ik ook nooit verzuimen u mensen aan te spreken wanneer de voorwaarden daarvoor maar aanwezig zijn. Steeds zal mijn woord weerklinken voor hen die van goede wil zijn en tot wie Ik als een Vader tot zijn kinderen kan spreken, omdat zij levendig in Mij geloven. Aan hen zal Ik Mij ook te kennen geven en zij zullen ook mijn stem herkennen. Want bij hen kan Ik tegenwoordig zijn en Mij zelf aan hen openbaren, zoals Ik het beloofd heb.
Amen
BD.8055
4 en 5 december 1961
De beproeving van de wil van het eerst geschapen wezen
Eertijds is door Mij een wezen geschapen dat nu tot mijn verbitterdste vijand en tegenstander is geworden. Dit wezen kwam ook uit mijn liefde voort, het werd als eerste wezen door Mij buiten Mij geplaatst omdat Ik Me een vat wilde scheppen waarin Ik mijn liefde kon doen uitstromen. Mijn liefde was overgroot en ze wilde zich uiten. En daar mijn wil alleen voldoende was, schiep Ik Me een evenbeeld, een wezen dat buitengewoon volmaakt was, dat Ik kon doorstralen met mijn liefdeskracht en dat net als Ik nu zou scheppen en werkzaam zijn tot eigen diepe vreugde. Ik wilde Me wegschenken, Ik wilde voor mijn onmetelijke volheid van licht en kracht een weerklank vinden, en dus een wezen scheppen dat deze stroom van liefde kon opvangen, een wezen waarin Ik Me zelf kon herkennen, dat mijn evenbeeld was.
En naar dit wezen ging heel Mijn liefde uit. Ik maakte het gelukkig en vond in dit gelukkig maken zelf mijn geluk. Het stond in hoogste volheid van macht en kracht, het was een spiegelbeeld van Mij zelf, dat als uitermate volmaakt ook dezelfde wil en scheppingsdrang in zich had en nu met Mij onvergelijkelijk gelukzalig was. En dit wezen was actief, zijn onmetelijke kracht spoorde hem aan tot het scheppen van gelijke wezens, zijn wil gebruikte de uit Mij hem toestromende kracht en liet steeds weer nieuwe wezens ontstaan, die net als hij hoogst volmaakt waren. Want uit mijn liefdeskracht kon alleen het volmaakte voortkomen. En het eerst geschapen wezen had dezelfde wil als Ik, stond in hetzelfde licht en was met Mij in diepste liefde verbonden, zodat de grootste gelukzaligheid dit wezen vervulde en het zijn gelukzaligheid steeds weer tot uitdrukking bracht door het scheppen van aan hem gelijke wezens. Het was een toestand die eeuwig zou hebben kunnen duren en die toch niet zo bleef. Want al wat geschapen was, waren “werken” van mijn liefde. Het was volmaakt omdat uit Mij niets onvolmaakts kon voortkomen.
Mijn liefde voor het eerst geschapen wezen was oppermachtig en ook zijn liefde behoorde toe aan Mij, Die het wel onderkende maar niet kon aanschouwen. Ik bestraalde dit wezen onophoudelijk met mijn liefde, doch Ik dwong het niet Mij de liefde in dezelfde mate terug te geven, maar Ik liet de beantwoording van mijn liefde aan het wezen over. Ik had het wezen geschapen met een vrije wil, omdat de vrije wil onvermijdelijk tot de volmaaktheid behoort. Wel was voor het wezen mijn wil altijd duidelijk, hij was als het ware in mijn woord verankerd, waardoor de verstandhouding van de Schepper met Zijn schepsel tot stand werd gebracht. Het “Woord” was de gedachte die tot vorm geworden was en die bij het wezen naar binnen straalde. En het wezen kon deze ook beantwoorden, zodat dus de innigste uitwisseling tussen ons plaatsvond, die zowel het wezen als ook Mij mateloos gelukkig maakte. En zo was het wezen dus op de hoogte van mijn wil en in zijn liefde ging het volledig op in mijn wil. En nu wilde Ik zijn liefde beproeven. Het moest Mij het bewijs leveren dat zijn liefde voor Mij geheel vrijwillig mijn wil aanvaardde, hoewel het ook anders kon denken en willen, omdat het als goddelijk wezen aan geen enkele dwang was onderworpen, omdat alleen de liefde het enige was dat het ertoe zou kunnen brengen zijn wil te richten.
Mijn eerst geschapen wezen had vanuit zijn wil met gebruikmaking van mijn liefdeskracht die hem ononderbroken toestroomde, talloze gelijk geaarde wezens geschapen. En altijd was zijn wil in overeenstemming met die van Mij, omdat diepste liefde het met Mij verbond. En deze scheppingshandelingen maakten het wezen buitengewoon gelukkig. Het ontving voortdurend liefdeskracht en het gebruikte deze liefdeskracht voortdurend volgens mijn wil, tot Ik van hem in alle vrijheid zijn wilsbeslissing verlangde, dat wil zeggen: het werd zich bewust dat het ook eigenmachtig kon werken, dat het op geen enkele wijze werd gehinderd, omdat het aan geen enkele beperking was onderworpen, omdat het een vrij wezen was dat alleen door de liefde aan Mij was gebonden. En daar het wezen in staat was de gedachten die hem van Mij uit toestroomden, mijn woord, in zich te overwegen en er zelf stelling tegenover te nemen, was het hem ook mogelijk ze negatief te beschouwen, dus zijn vrije wil er tegenover te stellen. En zo hield het zich ook met de gedachte bezig dat het ondanks zijn hoogste volheid van licht en kracht, ondanks zijn hoogste volmaaktheid, steeds alleen maar ontvanger van kracht maar geen bron van kracht zou zijn.
Dit als begrip aan te nemen, was de wilsbeproeving van Mij die de hoogste lichtgeest waarlijk zou hebben kunnen doorstaan wanneer zijn liefde hem zodanig vervulde dat het zich in vrije wil aan Mij als zijn Schepper zou hebben onderworpen. Dat zou voor zijn positie echter nooit nadelig zijn geweest, omdat mijn liefde voor hem zo groot was dat het vrijwel nooit de afhankelijkheid van Mij zou hebben hoeven te voelen. Maar door de doorstane wilsproef zou zijn gelukzaligheid nog zijn toegenomen, zijn volmaaktheid, die nu niet meer alleen mijn werk was, maar ook door hem zelf als eigen wil bewezen was.
Doch het wezen faalde. De lichtgeest Lucifer verwerd tot mijn tegenstander. Hij kon Mij niet schouwen, maar hij zag het leger van de door hem zelf in het leven geroepen wezens en hij was zich van zijn enorme kracht bewust en dit bewustzijn liet hem hovaardig worden. Hij werd aanmatigend en weerde elke verdere straling van liefde mijnerzijds af. Dit zich afkeren van Mij was een gebeuren dat zich over eeuwige tijden uitstrekte en dat u mensen ook alleen in beelden kan worden voorgesteld, want de geestelijke beweegredenen kunnen u niet begrijpelijk worden gemaakt zolang u op aarde vertoeft.
Ik had Me een evenbeeld geschapen dat zichzelf tot het tegendeel heeft doen worden en dit ook doen kon ondanks alle volheid van licht, omdat het een geheel vrij wezen was dat op geen enkele wijze aan dwang onderhevig was of beperkt in het denken en willen. Toch is zijn val en ook de val van ontelbare wezens in de diepte, de weg naar de allerhoogste voltooiing. Want hij verschaft de mogelijkheid voor de omvorming tot goden, die Ik nooit kon scheppen omdat dit door de vrije wil van de geschapen wezens zelf moet worden volbracht. Het voortbrengsel van mijn liefde keerde zich van Mij af. Het was in zijn oersubstantie zelf liefde, die helemaal omdraaide, die zich niet meer weggaf, integendeel, die begeerde te bezitten en die daarom volledig in strijd was met mijn oerwezen.
Maar het was door Mij uitgestraalde liefdeskracht die onherroepelijk naar Mij moet terugkeren volgens ordening van eeuwigheid. Maar eerst moet het wezen weer veranderd zijn en het moet deze verandering in vrije wil voltrekken. En ook ieder eens gevallen wezen zal dit doel bereiken, ook al zijn daar eeuwigheden voor nodig. Ook het eerst geschapen wezen, dat mijn eindeloze liefde buiten Mij had geplaatst, zal deze verandering bij zich voltrekken en het zal de hoogste heerlijkheden binnen kunnen gaan. Maar tevoren zal het Mij als tegenpool dienen, omdat het zichzelf daartoe heeft gevormd. Want ook zijn rijk dient Mij, ook hij zelf werkt mee aan de voltooiing van al het geestelijke, al is het ook onbewust.
Amen
BD.8059
9 december 1961
Het geloof aan een voortleven van de ziel
Wanneer de mensen er toch maar aan zouden willen geloven dat hun ziel – hun eigenlijke ik – onvergankelijk is, wanneer ze zouden willen geloven dat de ziel als mens op deze aarde zichzelf het lot bereidt in het rijk hierna, wanneer ze haar aardse lichaam verlaat. De onverschilligheid tegenover hun latere lot zullen de mensen eens bitter berouwen, want eens zullen ze tot het besef komen wat ze verzuimden in het leven op aarde, wat ze zouden hebben kunnen bereiken wanneer ze de waarschuwingen en vermaningen zouden hebben geloofd die hun op aarde steeds weer werden aangedragen. De onverschilligheid tegenover hun toekomstig lot is het grootste kwaad dat veel mensen in de afgrond dreigt te sleuren. En daarom moeten ze er steeds maar weer op worden gewezen dat er een verder leven is na de dood, dat ze niet kunnen vergaan, ook al moeten ze hun aardse lichaam afleggen. Hun gedachten moeten gericht worden op deze tijd, die zo zeker komt als de dag van morgen. Dan zouden ze ook in groter bewustzijn van hun verantwoordelijkheid leven, als ze maar het geloof zouden kunnen verkrijgen aan een voortleven na de dood.
Ook dit kan hun niet worden bewezen, ze kunnen het alleen geloven. Maar ze kunnen een overtuigd geloof verkrijgen, wanneer ze nadenken en vragen naar het eigenlijke doel van hun leven op aarde. Slechts een geestelijk gerichte gedachte zou voldoende zijn dat hem ook het antwoord door middel van gedachten wordt gegeven uit het rijk dat het ware vaderland van de ziel is. Maar deze vragende gedachten moet de mens in vrije wil opzenden, want hij kan niet dwangmatig in zulk geestelijk denken worden gedrongen. Maar de geringste impuls kan al voldoende zijn dat hij zichzelf deze vraag stelt en ze zal zeker alleen goede gevolgen hebben. Daarom moet de mens vaak worden getroffen door gevoelige verliezen die al datgene kunnen betreffen wat hij bemint, aards bezit of ook lieve mensen waarvan het verlies hem tot zulke gedachten kan aanzetten. En dan zijn ook zware slagen van het noodlot voor hem tot een zegen geworden, wanneer ze het denken van de mens in geestelijke banen leiden en geestelijke krachten nu tussenbeide kunnen komen die hem trachten te onderrichten.
En wordt de mens gevraagd of hij overtuigd gelooft aan een voortleven van de ziel, dan zal hij daar meestal aan twijfelen, zelfs wanneer hij daarover vanuit de kerk is onderricht en het nog niet openlijk heeft weersproken. Maar de innerlijke overtuiging ontbreekt hem en dat laat hem ook onverschillig zijn in zijn levenswandel, die gericht moet zijn op dat leven in het geestelijke rijk. Maar steeds weer wordt de mens geconfronteerd met wederwaardigheden die zijn denken moeten en kunnen richten op het einde, dat zeker voor hem is en dat toch geen einde betekent voor zijn ziel. En steeds weer zullen hem ook onderrichtingen toekomen in de vorm van gesprekken of geschriften die hij wel in vrije wil kan aannemen of afwijzen.
En ook het verlies van aardse goederen kan de mens tot nadenken stemmen, zodat hij zich afvraagt of het bezit ervan de eigenlijke zin van het bestaan op aarde is. En dan is er ook de mogelijkheid, dat zijn denken verandert; dan is het mogelijk dat hij een verder leven na de dood niet voor uitgesloten houdt en nu zijn levenswandel bewust gaat, omdat hij voelt dat hij zich er eenmaal voor moet verantwoorden. En dan zal in hem de zekerheid ook steeds sterker worden, dat het niet is afgelopen met de dood van zijn lichaam, want waar maar de geringste wil aanwezig is op aarde een zinvol leven te leiden, wordt de mens ook geholpen en zal hij niet verloren gaan.
Amen
BD.8062
13 december 1961
Gods gerechtigheid – Strafgericht – Verlossingswerk
Ik ben een goede en rechtvaardige God. Mijn liefde behoort u, mijn schepselen, altijd en eeuwig toe. En toch kan Ik vanuit mijn liefde geen onrecht goedkeuren. Ik kan u niet met mijn liefde gelukkig maken, als u zondig bent geworden – dat betekent echter niet dat Ik u voor uw zonden straf, maar uzelf haalt door uw zonde een onzalige toestand naar u toe, u komt op een afstand van Mij en dat betekent steeds armzaligheid, want mijn liefde kan u niet aanraken, omdat u zelf door de zonde afstand schept en Ik niet, tegen mijn eeuwige ordening in, invloed kan uitoefenen op u. En daarom vereist elke zonde volgens mijn wet van de ordening boete, opdat aan mijn gerechtigheid genoegdoening wordt verschaft, opdat u Mij weer zult kunnen naderen om mijn liefde te ontvangen.
Mijn Wezen is liefde en barmhartigheid en daarom ben Ik ook uitermate lankmoedig. Toch kan mijn gerechtigheid niet worden uitgeschakeld omdat ook deze tot mijn Wezen hoort, dat bovenmate volmaakt is. En zo moet Ik dus ook strafgerichten over u laten komen, die u echter steeds zelf veroorzaakt, omdat u weer tot geordendheid zult moeten komen om zalig te worden en omdat daar boetedoening voor nodig is. Toestanden die steeds alleen maar de uitwerkingen zijn van een verkeerde wil van de mens – dus gevolgen van de zonde – die Ik daarom toelaat opdat de zonden van hun schuld worden ontdaan en u, mensen weer een toestand binnengaat die Mij voor u dichterbij brengt en u dan ook weer door mijn liefde gelukkig zult kunnen worden gemaakt. Zulke strafgerichten zijn steeds slechts opvoedingsmiddelen, het zijn middelen die u weer naar Mij moeten terugbrengen, maar nooit zijn het blijken of uitdrukkingen van mijn toorn. Want Ik koester geen toorn omdat Ik de liefde ben – maar mijn rechtvaardigheid brengt me ertoe uzelf de gevolgen van uw zonden te laten voelen om u te veranderen. En zo trekt u dus elk strafgericht naar u toe, maar u kunt dit ook zelf voor u tot ’n zegen laten worden, wanneer u zich naar Mij wendt in gelijk welke nood, het zij lichamelijk of geestelijk, wanneer u bekent dat u zondig bent en Mij in Jezus Christus om vergiffenis van uw schuld vraagt. Mijn liefde voor u is zo groot, dat ze iedere zondaar aanneemt, dat Ik zijn schuld in het zand schrijf en dat Ik ook geen verzoening meer van u eis wanneer u tot Jezus roept en Hem uw schuld in handen geeft.
Maar Ik kan dit niet doen zolang u in de zonde volhardt, zolang u niet aan het verlossingswerk van Jezus gelooft en uw aardse leven steeds nog op een afstand van Mij leidt. Dan moet Ik u proberen te winnen in de vorm van een strafgericht, dat dan voor u steeds maar een teken van mijn rechtvaardigheid is, die u niet kan aannemen zolang u in de zonde volhardt. Dan slaan de gevolgen van de zonde op uzelf terug. Dan zult u getroffen kunnen worden door lijden en nood en tegenspoed van allerlei aard, maar deze zijn dan de vereffening van uw zonden, u doet boete, u draagt uw schuld af zolang, u nog op aarde toeft en u zult de weg naar het kruis kunnen vinden. En dan wordt voor u allen ook weer de weg vrij naar Mij, dan kan Ik u weer aannemen. Ik kan u een zalig lot bereiden, omdat Ik u weer mijn liefde kan schenken en omdat aan mijn gerechtigheid werd voldaan.
Amen
BD.8064
16 december 1961
Innerlijke zelfbeschouwing
Ook u, mijn getrouwen, moet Ik vermanen om ijverig aan uw ziel te werken. Want u draagt allen nog niet rijp geworden substanties in u zolang u op aarde bent. U hebt allen nog meer of minder te strijden met uw aanleg, met allerlei zwakheden en begeerten, en steeds moet u er aan denken dat u al deze substanties moet vergeestelijken tijdens uw leven op aarde. Er zal een altijddurende strijd moeten plaatsvinden en u moet overwinnaar worden. U moet in alle liefde proberen in te werken op het onrijpe geestelijke in u, dat het u met rust laat, dat het zich aansluit bij het verlangen van de geest in u, dat het uw ziel niet meer benauwt en dat deze haar klim omhoog steeds makkelijker kan afleggen zonder daarbij gehinderd te worden.
Ik wil u allen de weg naar de gelukzaligheid verlichten, maar u zult ook zelf aan u moeten werken. U zult uzelf ernstig moeten onderzoeken welke zwakheden en fouten er nog op u drukken. U zult u moeten afvragen of uw ziel nog geboeid is door een of andere begeerte. U zult elk onzuiver gevoel in u moeten bestrijden, elke toornige opwelling in u wegdrukken. U mag geen onedele gedachten uitstralen, u mag geen mens uw liefde onthouden. U moet proberen elk onrecht dat u een medemens hebt aangedaan goed te maken.
Uw denken moet altijd edel en oprecht zijn, wat elke gedachte aan haat en wraak uitsluit. Elk liefdeloos woord moet u vermijden en u moet er steeds aan denken dat u naar mijn liefde, barmhartigheid en vergiffenis verlangt en dus uw medemens hetzelfde schenken. U moet bij al uw denken en spreken weten dat Ik daar zelf van op de hoogte ben en u moet u afvragen of u zich in mijn tegenwoordigheid wel juist gedraagt.
Ik weet dat u allen nog zwak bent, dat de strijd die u tegen uzelf moet voeren wel de zwaarste is. Maar mijn kracht staat u altijd ter beschikking. U hoeft maar een smekende gedachte tot Mij te richten en waarlijk, Ik zal u kracht doen toekomen en u zult overwinnaar zijn. U zult de onrijpe geesten in u tot kalmte kunnen brengen, ze zullen u steeds meer met rust laten, ze zullen zich matigen en zich houden aan de wens van de ziel om te bedaren en zelf een beroep doen op die kracht voor eigen loutering. Want deze mogelijkheid staat hen vrij, om in het aardse leven zelf rijp te worden en zich bij de ziel aan te sluiten, omdat deze al het rijp geworden geestelijke met zich meeneemt naar het rijk hierna, wanneer ze het aardse lichaam verlaten moet. De ziel zelf heeft uit de tijd van voor haar belichaming nog driften van allerlei aard in zich die ze moet veranderen in het tegendeel. En ook het vleselijk lichaam brengt haar in het nauw omdat het uit lage geestelijke substanties gevormd is.
Maar de mens heeft ook de mogelijkheid om op al het onreine geestelijke verlossend in te werken, wanneer hij alle slechte eigenschappen die hij in zich heeft probeert om te laten slaan in het tegendeel, tot hij zelf deemoedig, zachtmoedig, vredelievend, barmhartig en rechtvaardig – tot hij zelf liefde is geworden die al die deugden insluit en de mens dan ook geheel rijp geworden het geestelijke rijk kan binnengaan. Onderzoek daarom ernstig aan welke deugden het u nog mankeert. Onderzoek of u deze verandering van uw wezen al helemaal tot stand hebt gebracht. Onderzoek waaraan het u nog mankeert en werk serieus aan uzelf. En u zult heel zeker succes kunnen boeken wanneer u maar ernstig wilt en Mij om het toezenden van kracht vraagt omdat u alleen te zwak bent.
Roep tot Mij in Jezus dat Ik uw wil zal sterken, dat u de wilszwakte zult verliezen, dat Ik u vergeef waar u zondig bent geworden en waarlijk – mijn bijstand voor u is zeker. Want Ik wil dat uw zielen rijp worden en Ik heb waarlijk mijn vreugde aan diegenen die de omvorming van hun wezen tot liefde serieus nemen. Want zodra de liefde u vervult, zullen ook alle lage geestelijke substanties in u vergeestelijkt worden, omdat ze de kracht van de liefde niet kunnen weerstaan. Waar echter deze onrijpe geesten nog werkzaam zijn, daar is de liefde nog niet groot genoeg, ofwel: Ik zelf kan nog niet in alle volheid in u werkzaam zijn en u zult moeten strijden opdat u rein zult worden en Ik mijn intrek bij u kan nemen. En dan bent u ook in uzelf verlossend bezig geweest.
Amen
BD.8065
17 t/m 19 december 1961
De Messias kwam ter wereld
Hoe duister was de wereld toen Ik naar de aarde afdaalde. Slechts zelden begon er een licht te schijnen. Slechts zelden waren er mensen in wie een licht van liefde ontstoken was. En dezen onderkenden de grote nood en riepen om een Redder die de wereld zou verlossen van zonde en dood. Want hun was het weten overgebracht dat de Messias zou komen om de mensen redding te brengen. En op deze Messias wachtten ze, want ze hadden door profeten de tijding ontvangen van Zijn verschijnen op deze wereld. En dit gebed van de weinigen verhoorde Ik.
Ik daalde zelf af naar de aarde, omdat de profetieën in vervulling moesten gaan en omdat de nood ook zo groot was dat er iemand moest komen als Redder en Verlosser van de wereld. En Ik straalde mijn licht uit. Ik liet mijn liefde uitstralen op alle mensen en die zich in de stroomkring van mijn liefde ophielden. Die werden waarlijk zelf van het licht der liefde vervuld en zij herkenden Mij als de Messias die de wereld zou verlossen van zonde en dood.
Waar duisternis is, daar heeft mijn tegenstander de opperheerschappij. En hij woedt waarlijk onder de mensen om ze te gronde te richten. Maar Ik kwam als helder stralend licht in deze wereld en belichtte zijn doen en laten, zodat hij werd herkend als satan en verderver van diegenen die in het licht wensten te wandelen, die de liefde in zich ontstaken en die daarom gewillige toehoorders waren toen Ik hun mijn woord verkondigde: mijn goddelijke liefdesleer – en alleen de vervulling daarvan betekende voor de mensheid redding uit hun geestelijke nood.
Het Licht daalde zelf af naar de aarde. De Liefde belichaamde zich in een mens die zich toebereidde als vat voor het goddelijk liefdeslicht van eeuwigheid. Ik bekleedde Me met vlees, omdat Ik zelf als onuitputtelijke Krachtbron Me een omhulsel moest kiezen om onder u mensen te kunnen vertoeven. U zou zijn vergaan wanneer mijn onmetelijke volheid van licht en kracht u zou hebben bestraald. Wanneer Ik u zonder omhulsel tegemoet zou zijn getreden. En zo bood een ziel van het licht, een door Mij in het leven geroepen engelengeest, zich aan om deze menselijke buitenkant te bewonen en Mij dus een vat toe te bereiden in welke mijn liefdeskracht zich nu kon uitgieten. Ik zelf kon dus in dit menselijk omhulsel onder u mensen vertoeven. En u kon van mijn liefdeslicht ontvangen zoveel u wenste, wanneer de duisternis u mensen bedrukte en u ze verjagen wilde door het licht dat van Mij uit naar u toe straalde en de donkere nacht verlichtte. Ik leefde als mens Jezus te midden van u mensen. Ik was naar de aarde afgedaald omdat Ik u mensen hulp wilde brengen in de zeer grote geestelijke nood. Ik wilde u verlossen uit de macht van degene die u eens vrijwillig gevolgd bent in de diepte en aan wie u zich niet alleen kon ontworstelen. Daarom kwam Ik zelf als Redder naar de aarde. Want in de mens Jezus volbracht Ik het verlossingswerk voor u. Ik deed door mijn kruisdood de schuld teniet die u van Mij verwijderd hield en die eerst haar rechtvaardige verzoening moest vinden, wanneer Ik u weer op wilde nemen in mijn rijk. Wanneer u weer in het licht wilde vertoeven, zoals in het allereerste begin.
Het Licht ging de duisternis binnen. Er moest een wezen van het licht naar de aarde komen in hetwelk het eeuwige Licht zich kon manifesteren. Een menselijk omhulsel moest een ziel van het licht in zich opnemen die Mij dan zijn lichaam toebereidde, zodat het niet verging als Ik zelf in deze menselijke vorm mijn intrek nam. Want Ik zelf was liefdeskracht die zich uitstraalde in de oneindigheid, maar die een uiterlijk omhulsel nodig had, zolang ze onder u mensen vertoefde – u mensen die van elk licht had afgezien.
Maar slechts door weinigen werd Ik herkend omdat in hen nog een klein vonkje liefdeslicht gloorde dat op Mij aanstuurde en ze ook uit de duisternis werden verheven. Maar tevoren moest het verlossingsplan zijn volbracht. De oerschuld moest teniet zijn gedaan, de kostprijs moest worden betaald voor de zielen die zich nog in de macht van mijn tegenstander bevonden, die hen niet vrij wilde laten. En de mens Jezus legde op aarde een moeilijke weg af. Hij bereidde zich voor om Mij tot woning te worden en Mij in zich op te nemen. En zo was Zijn hele levenswandel alleen een wandel in liefde, omdat de liefde Hem innig met Mij verbond en Mij aanleiding gaf in Hem mijn intrek te nemen. En zo bood Zijn overgrote liefde Mij een offer aan voor Zijn gevallen broeders. Hij nam hun schuld op zich en ging daarmee naar het kruis. Hij leed en stierf onder vreselijke pijnen en kwellingen en hield vol op grond van Zijn grote liefde. Want Hij had Mij zelf in zich opgenomen. Hij had zich volledig met Mij verenigd. Hij was zelf liefde geworden die mijn oerelement is, zodat Ik zelf dus in de mens Jezus het verlossingswerk volbracht.
En Ik verloste u van zonde en dood. Ik herstelde voor u de toestand die voor uw zondeval bestond, maar Ik maakte het van uw wil afhankelijk, Mij zelf in Jezus Christus te erkennen en te geloven dat u verlossing vindt. Ik straalde als helder licht op deze aarde neer en in dit licht nu kon de mensheid de weg herkennen die ze moest gaan om weer naar Mij terug te keren, in het huis van de Vader. Tevoren, in de duisternis, vonden de mensen de weg niet. En daarom dwaalden ze voortdurend. Ze bevonden zich in het gebied van mijn tegenstander en kenden geen weg die naar buiten leidde, naar mijn rijk. Ik zelf moest u eerst deze weg banen waarop u allen Mij nu zult kunnen volgen. En daarom ben Ik naar de aarde afgedaald. Daarom heb Ik vlees aangenomen en voor u het zwaarste offer aangeboden in de mens Jezus. Ik heb een licht ontstoken dat nooit meer zal doven, want het verlossingswerk is voor alle tijden volbracht. Het zal voor de mensen steeds weer de weg naar het kruis zijn die naar Mij terug voert, in mijn rijk.
En steeds weer zult u mensen worden gewezen op die Ene die voor u gestorven is aan het kruis. Steeds zal u de grote liefde van de mens Jezus worden voorgesteld als “weg die nagevolgd moet worden”. En u zult waarlijk ook in het licht wandelen, omdat u het zelf in u ontsteekt zodra u Zijn geboden van de liefde nakomt, zodra u zich met Mij zelf verbindt door de liefde. Want u zult de duisternis hebben overwonnen. U zult vrij zijn van uw vijand en tegenstander. U zult weer terugkeren naar de Vader, van Wie u eens bent weggegaan.
Amen
BD.8066
21 december 1961
Tweede brief van Petrus, 3:10
“De dag des Heren zal komen als een dief in de nacht!” De dag waarop Ik Mij aan alle mensen met een donderstem openbaar, die ieder horen zal en waaraan zich geen mens kan onttrekken, want eens moet het werk dat de aarde verandert, plaats vinden, eenmaal moet de ordening hersteld worden. De aarde moet weer tot een verblijfplaats worden waar het geestelijke geschoold wordt dat rijp moet worden en z’n voltooiing bereiken.
Deze dag is sinds eeuwigheid voorzien, mijn plan is daarop gebaseerd dat zo’n verandering eens moet plaatsvinden omdat de mensheid zelf daar de aanleiding toe geeft, wat mijn wijsheid wel inzag. Dus zal mijn macht ook alles ten uitvoer brengen en u zult met zekerheid deze dag kunnen verwachten. Hij zal een verlossingsperiode beëindigen en er zal een nieuwe beginnen – zoals het verkondigd is in woord en geschrift.
Steeds weer wijs Ik u erop, maar omdat u, mensen ongelovig bent, daar u mijn woord niet serieus neemt, zult u dus verrast zijn. En ofschoon ook mijn tegenstander in de laatste tijd voor het einde heerst over heel de aarde, waardoor hij de meeste mensen in zijn macht krijgt zodat in hen ieder geloof verloren gaat – en ze op het laatst alleen nog ware duivels zullen zijn die de mijnen in het nauw brengen en in de grootste nood terecht laten komen, zal satan toch zijn macht niet behouden, want Ik zal hem die afnemen. En allen die zich niet van hem gescheiden hebben, die niet tot de mijnen behoren, worden met ontzetting overvallen wanneer Ik de mijnen voor hun ogen wegneem – en ze dan inzien dat er voor hen geen redding meer is – dat ze aan het door hen in werking gezette vernietigingswerk ten prooi vallen en door de aarde verzwolgen worden. Want op een andere manier kan de aarde niet gereinigd worden. Al wat erop geschapen is moet worden ontbonden en al het daarin gebonden geestelijke in nieuwe vormen worden ondergebracht. Er moet een alles omvattend reinigingswerk voltrokken worden, zodat de ordening hersteld wordt die een positieve ontwikkeling waarborgt en die de activiteiten van mijn tegenstander voor een lange tijd helemaal uitsluit, om welke reden hij met zijn aanhang gekluisterd wordt.
Steeds weer wordt u, mensen deze dag van het einde aangekondigd, maar slechts weinige geloven eraan en, ook dezen hebben er geen vermoeden van hoe nabij het voor hen ligt. Maar tot aan het einde zal Ik nog steeds mijn vermaningen en waarschuwingen herhalen. Tot aan het einde zal Ik u allen steeds weer aanspreken en u erop attent maken – en tot aan het einde zal er voor ieder van u nog de mogelijkheid bestaan een zodanige beslissing te nemen, dat hij aan de verschrikking van het einde ontsnapt.
En omdat u weet wat dat einde allemaal met zich meebrengt, treur dan niet om hen die Ik voortijdig uit het leven wegroep. Treur niet om hen, want hun lot is beter dan dat van hen die tot het einde toe leven maar niet aan Mij geloven. De eersten hebben nog de mogelijkheid in het hiernamaals het licht te bereiken, de laatsten echter zinken steeds dieper weg, want Ik weet dat ze ook in het rijk hierna alleen de weg naar de diepte nemen, dus ook de genade van een vroege dood niet zullen benutten, omdat Ik toch van de toestand van de wil van iedere ziel op de hoogte ben en in overeenstemming hiermee ook het lot op aarde vorm geef.
En valt het ook moeilijk om aan een einde van de aarde te geloven, toch kunnen de mensen zich dan niet verontschuldigen want, ieder weet wat goed en kwaad is en ieder kan, als hij maar wil, mijn geboden van de liefde nakomen. En als hij daarnaar leeft zal het einde voor hem ook niet als resultaat de kluistering in de vaste materie hebben. Dan zal hij of tot diegenen horen die Ik op de nieuwe aarde plaats, of hij zal nog tevoren naar het geestelijke rijk worden weggeroepen en ook niet verloren gaan. Het is in ieder geval goed, wanneer ieder zich op een nabij zijnde einde voorbereidt, wanneer hij met de mogelijkheid rekening houdt, als bij verrassing oog in oog te staan met een werk van vernietiging, waaruit er zonder mijn hulp geen ontkomen meer aan is.
Wie deze gedachte eenmaal bij zich overdenkt, die zal ook zeker zijn weg naar Mij nemen, naar zijn Schepper van hemel en aarde, die alles uit zich liet ontstaan en die ook alles weer vernietigen kan als het zich niet meer aan Zijn ordening houdt. Maar Ik zou u allen graag van het verderf willen redden en daarom zal Ik u steeds weer het laatste vernietigingswerk voor ogen houden. En wie gelooft, die zal ook deze dag niet hoeven te vrezen, want hij zal er zich met alle kracht op voorbereiden en als hij ook nog zwak en onvolmaakt is zal hij in Mij toch een barmhartige rechter vinden, want Ik waardeer zijn wil, Ik zal hem daarom niet veroordelen maar hem veeleer het eeuwige leven verschaffen.
Amen
BD.8068
24 en 25 december 1961
Het eeuwige Licht daalde af naar de aarde
Wat u mensen nodig had in de donkere nacht, dat bracht Ik u toen Ik naar de aarde afdaalde: een licht dat u de weg zou verlichten naar Mij, terug in uw vaderhuis. Ik zond mijn Zoon naar de aarde, een ziel van het licht die helder straalde en als mens de weg over de aarde ging. Die deze weg als het kindje Jezus begon, welke dan eindigde aan het kruis opdat u mensen zalig kon worden. Een ziel van het licht daalde af in het duistere rijk van mijn tegenstander en in deze ziel van het licht belichaamde Ik Mij zelf, omdat de mens Jezus Mij als de eeuwige Liefde met alle macht tot zich trok, omdat Hij Mij zelf opnam in Zijn hart dat vol van liefde was voor Mij en voor Zijn medemensen.
In het kindje Jezus ging een lichtziel schuil, die wel afstand deed van haar licht omdat ze als mens Jezus midden onder de mensen moest vertoeven, maar die ook vol van liefde was en geen afstand deed van deze liefde, maar ze in zich deed toenemen, zodat Hij vervuld was van liefdeskracht en wonderen deed en in alle wijsheid onderricht gaf op aarde. Hij was een mens, want de missie van de mens Jezus was, Zijn medemensen de weg te wijzen die naar Mij, naar de Vader terugvoerde en hun op deze weg voor te gaan om zelf een leven in liefde te leiden, dat alleen de mensen weer dichter bij Mij brengt, bij de Liefde zelf.
Maar dit gebeurde volgens de regels. Een menselijk lichaam werd bewoond door een ziel. Maar Zijn ziel was een ziel van het licht. Toch was ze als mens aan dezelfde verzoekingen blootgesteld als ieder ander mens. Maar daar de ziel van Jezus vol van liefde was, gaf deze liefde haar ook de kracht de verzoekingen te weerstaan. Het licht had ze opgeofferd. Dat wil zeggen: de mens Jezus was bij het begin van Zijn aards bestaan als ieder ander mens zonder weten, maar de liefde in Hem verlichtte zeer snel Zijn geest. De liefde in Hem straalde spoedig helder licht uit, zodat Jezus de grote nood van de mensheid inzag en ook de oorzaak ervan, die in de oerzonde van de mensheid gezocht moest worden. Steeds meer nam de wijsheid en kracht in de mens Jezus toe, omdat de liefde Hem steeds meer vervulde, omdat Hij zeer innig met Mij verbonden was en mijn liefdeslicht Hem helemaal kon doorstralen.
En Hij straalde nu weer licht uit. Hij onderrichtte de mensen in wijsheid. Hij deed wonderen op grond van Zijn macht, die gefundeerd was in Zijn grote liefde. De mens Jezus vergeestelijkte zich gedurende Zijn aardse levenswandel, omdat Zijn liefde het tot stand bracht dat het lichaam zich gewillig aan het verlangen van de ziel onderwierp, omdat lichaam en ziel steeds hetzelfde nastreefden: de mensen te helpen in hun nood, geestelijk en aards verlossend bezig te zijn. Hij genas zieken, want Hij wilde de mensen ook de kracht van de liefde bewijzen en dit voor hen eerst aards voelbaar tot uitdrukking brengen om hen dan ook voor Zich te winnen, opdat ze Zijn goddelijke liefdesleer aannamen en hun best deden om Hem na te volgen op de weg van de liefde. Maar de mensen waren nog in de macht van mijn tegenstander, die hen niet vrij wilde laten en die hen in hun wil op elke manier zwakker maakte.
En de mens Jezus wilde deze macht van de tegenstander breken. Hij wilde hem overwinnen met mijn kracht, want de liefde in Hem was oppermachtig en door deze liefde dwong Hij Mij steeds meer van mijn liefde te geven. Hij trok Mij als de eeuwige Liefde tot zich en aldus was Ik in Hem. En in deze innigste verbinding met Mij volbracht de mens Jezus het verlossingswerk. Dat wil zeggen: Hij doorstond als mens de grootste pijnen en kwellingen, omdat de liefde in Hem – Ik zelf – Hem de kracht gaf voor dit verlossingswerk. Dus voerde Hij als mens de strijd tegen mijn tegenstander en door Zijn dood aan het kruis had Hij de overwinning over hem en over de dood bevochten.
Wat voorheen voor de mensen niet mogelijk was, zich vrij te maken uit zijn macht, is hun na het verlossingswerk mogelijk geworden. De Redder die naar de aarde was afgedaald bracht de mensen hulp in deze grote nood. Maar dit kon alleen gebeuren door de Liefde en deze Liefde was Ik zelf. Dat de Liefde voor zich een menselijke vorm koos was nodig vanwege de mensen, want ze moesten nu in Jezus Hem onderkennen in Wie zich de goddelijke volheid manifesteerde, omdat Ik zelf voor de mensen niet zichtbaar kon zijn en Me daarom moest bedienen van een menselijk omhulsel. En dat dit omhulsel Mij alleen door een ziel van het licht kon worden aangeboden was wederom begrijpelijk, omdat Ik niet in een onzuivere ziel mijn intrek zou hebben kunnen nemen.
Tevens moest het menselijk omhulsel de mensen op aarde voorgaan op de weg die Ik hun in Jezus voorbereidde. En daarom moest de mens net zo geaard zijn zoals ieder mens geaard was, daar de mensen Hem anders niet zouden hebben kunnen navolgen. De mensen hebben echter steeds Hem zelf, de goddelijke Verlosser Jezus Christus, als Helper aan hun zijde, terwijl de mens Jezus alleen een beroep deed op de kracht van de Liefde – die Hem echter geheel en al vervulde, zodat dus de Liefde het werk volbracht dat voor de mensen verlossing betekende van zonde en dood.
Steeds weer probeer Ik u mensen dit mysterie te onthullen. Maar u zult het alleen in zijn volle omvang kunnen begrijpen wanneer u zelf u tot liefde zult hebben veranderd. Dan zal het ook in u licht zijn. Dan zal ook het goddelijke liefdeslicht u weer doorstralen zoals het was in het allereerste begin en u zult gelukzalig zijn.
Amen
BD.8069
26 december 1961
“Ik zal het verstand van de verstandigen verwerpen” – De verantwoording van de onderwijzenden
U kunt alleen dan het ambt van leraar goed uitoefenen als u zelf de juiste leerstof bezit die volgens de waarheid is. En juist deze leerstof zou u aan een serieus onderzoek moeten onderwerpen, als u uw medemensen wilt onderrichten. Want alleen dat is tot zegen, wat van Mij als zuivere waarheid is uitgegaan.
Doch dit onderzoek wordt meestal nagelaten. De mensen nemen met een vanzelfsprekendheid en zonder bedenken dat aan wat hun wordt verteld als waarheid. Zij zorgen ook nog voor de verbreiding ervan zonder de oorsprong vast te stellen, zonder zelf de vaste overtuiging te zijn toegedaan de waarheid ontvangen te hebben.
Het ambt van een leraar echter is een verantwoordelijk ambt, want de leraar kan grote zegen schenken maar ook vergiftigend op de mensenharten inwerken, daar alleen de waarheid de ziel tot heil strekt, terwijl de dwaling een waar vergif voor haar is. En ieder die zelf wil onderrichten kan zich duidelijkheid verschaffen of hij de zuivere waarheid uitdraagt, als hij maar van ernstige wil is er voor in te staan en mijzelf om ondersteuning vraagt – dat Ik zijn denken verlicht en hem niet laat verdwalen.
Deze zal zeker mijn bijstand ondervinden en Ik zal hem de waarheid binnenleiden. Want Ik heb u de belofte gegeven en deze zal vervuld worden omdat mijn woord waarheid is. En in de waarheid moet u wandelen omdat u dan met Mij gaat, terwijl dwaling u steeds weer de begeleiding van mijn tegenstander oplevert, die u alleen maar schade wil berokkenen en daarom verhindert dat u tot het licht van de waarheid komt. Daarom heeft ieder die onderricht een grote verantwoording als hij wat niet volgens de waarheid is, verbreidt. En u, mensen denkt, u door studie een waarheidsgetrouwe kennis te verwerven, u gelooft verstandelijk tot een geestelijk weten te kunnen komen en u waardeert alleen maar die mensen die dus een rijke verstandelijke kennis hebben opgenomen en u bent bereid deze kennis ook als waarheid te aanvaarden. Ik echter zal het “verstand van de verstandigen” verwerpen en de “wijsheid van de wijzen” te niet doen.
Begrijpt u nu de zin van deze woorden? Nooit zult u in het bezit komen van de zuivere waarheid, als u niet tot mijzelf komt en van Mij de waarheid verlangt. Want Ik heb het mijzelf voorbehouden u de waarheid binnen te leiden omdat Ik alleen weet wie in staat is haar op te nemen, wie de geestelijke rijpheid bezit om ook de waarheid als zodanig te herkennen. En deze geestelijke rijpheid is weer afhankelijk van de ernstige wil van de mens – in mijn wil te leven.
De verbinding met Mij in geest en in waarheid moet eerst tot stand zijn gebracht, opdat de stroom van mijn liefde kan binnenvloeien in de mens. En deze liefdestroom is de toevoer van mijn woord der waarheid, in de vorm van gedachten of door het hoorbaar overgebrachte woord. Dan echter zal de mens vast en zeker in de waarheid wandelen, zijn denken zal juist zijn, en hij zal niet hoeven te vrezen een prooi te worden van de dwaling, want de innige verbinding met Mij en het verlangen naar de waarheid behoedt hem daar voor.
Maar waar is zo’n verlangen te vinden onder hen die onderwijzen, die geloven de waarheid te bezitten en nog niet de geestelijke verbanden begrepen hebben, die niet weten welke voorwaarden vervuld moeten worden om het toevoeren van mijn kant uit van de waarheid waardig te worden? Op onverschillige wijze wordt geestelijke lering volgens traditie aangenomen en onderricht, en weer nemen de mensen het aan zonder na te denken en geraken zo in een geestelijke duisternis of, zij vinden hun weg niet uit de geestelijke duisternis waarin zij vertoeven. Want valse leren kunnen geen licht brengen, alleen de duisternis wordt nog dieper en de zielen bevinden zich in geestelijke nood omdat zij licht nodig hebben om de juiste weg te gaan, die omhoog voert.
En dit alles moet u, mensen ook de urgentie van mijn openbaringen duidelijk maken, want de tijd is nog maar kort. En willen de mensen de juiste weg vinden en gaan, dan is licht nodig dat hun de weg verlicht. Licht echter kan alleen van boven komen, en ieder die een leerambt uitoefent moest zich eerst met het Licht van eeuwigheid in verbinding stellen, om zelf door dit Licht doorstraald te worden, en waarlijk, als de waarheid bij de mensen veld zou winnen zou de geestelijke nood niet zo groot zijn. En wat van mijn kant nog gedaan kan worden zal waarlijk gebeuren, want alleen de waarheid maakt vrij, alleen de waarheid brengt de mensen tot Mij terug, en alleen door de waarheid kunt u, mensen weer zalig worden.
Amen
BD.8071
1 januari 1962
Het laatste uur van de aarde
Het laatste uur van de aarde komt steeds nader. Deze woorden betekenen voor u, mensen niet veel want u gelooft niet dat u zo dicht voor het einde staat. Maar Ik kan u geen dwingend bewijs geven ter wille van uzelf, want u zou van angst niet meer in staat zijn uw levensopdracht nog te vervullen. Dus u kunt het geloven of afwijzen, maar uw lot zal zijn naar uw geloof – als dat uur gekomen is.
Mijn heilsplan is vastgesteld sinds eeuwigheid. De diepste liefde en wijsheid tot mijn schepselen heeft Mij doen besluiten dit plan vast te stellen en zal Mij ook bewegen het ten uitvoer te brengen, omdat de tijd vervuld is. Mijn Wezen is voor eeuwig onveranderlijk, en wat Ik eenmaal nodig acht en succesvol voor de nog van Mij gescheiden wezens, zal Ik ook doen en Mij niet door mensen laten overreden mijn plan te veranderen. Want dit plan werd opgesteld vanwege de wil der mensen, omdat Ik sinds eeuwigheid voorzag dat de mensen op deze aarde niet meer in staat zouden zijn hun wil te veranderen.
Mijn plannen en handelingen zijn niet willekeurig, maar onmetelijke liefde en wijsheid bewegen Mij tot alles wat er voorvalt. Dus is er geen reden om van mijn heilsplan van eeuwigheid af te zien, daar Ik alles tot in het kleinste toe doorzie. Daarom weet Ik ook dat er geen succes te behalen was, zou Ik mijn heilsplan veranderen of tijdelijk wijzigen. En u, mensen moet bedenken dat u waarlijk genoeg tijd ter beschikking stond en u uzelf niet veranderde omdat u niet in Mij gelooft. En al zou u nog meer tijd ter beschikking hebben, u zou uzelf toch niet veranderen. Dus zou een uitstellen van het einde geheel zin- en doelloos zijn, want dan zouden de mijnen toch nog gevaar lopen aan mijn tegenstander ten offer te vallen, als Ik hem niet zou kluisteren zoals het bepaald is.
Als u Mij de grootste wijsheid en de diepste liefde toekent, zult u ook niet vragen om een afwenden van het einde van deze aarde. Want u zult de komende tijd dan tegemoet zien met een vol vertrouwen in mijn liefde, die een ieder zal beschermen die Mij wil toebehoren en die ook waarlijk macht gebruiken zal als het gaat om de mijnen te helpen in moeite en gevaar.
En al wilt u, mensen niet geloven dat de tijd voor u ten einde loopt, reken toch met de mogelijkheid dat u plotseling opgeroepen wordt van deze aarde. U weet dat u zelf dit leven niet verlengen kunt en dat u zelf ook niet weet wanneer de laatste dag voor u gekomen is. Houd rekening met de dood die u niet kunt tegenhouden en denk er aan wat dan met uw ziel zal geschieden, die onvergankelijk is. Zij is uw eigenlijke “ik” – over wiens lot u zelf beslist in dit aardse leven. Maar u gelooft ook niet aan een voortleven van uw ziel, en daarom bent u allen in grote nood vanwege uw ongeloof. Want niets zal Mij verhinderen ten uitvoer te brengen wat verkondigd is in woord en geschrift.
De tijd is vervuld, en iedere dag is nog een genade als u van goede wil bent. Maar verlaat u niet op valse profeten die een einde ontkennen, die geloven Mij tot een andere mening te kunnen brengen. Zij spreken niet in mijn naam, maar zijn een instrument van hem die u in duisternis van geest wil houden en die daarom de mensen wil laten geloven dat zij nog onbegrensd de tijd hebben. De mensen geloven eerder deze valse profeten en zoeken alleen in een luxueus leven hun vervulling. Zij denken echter niet aan hun ziel, wier bestaan zij betwijfelen of loochenen.
Het zal gebeuren zoals het tevoren verkondigd is. Ik zal zelf komen in de wolken om de mijnen weg te nemen, voordat het vernietigingswerk aan de oude aarde begint. Er zal geen steen op de andere blijven want de aarde moet vernieuwd worden. Er zal een nieuwe aarde ontstaan, een paradijselijke schepping die al het nog onontwikkelde geestelijke weer zal opnemen dat vrij werd bij de verwoesting van de oude aarde, en een nieuwe omvorming nodig heeft om verder uit te kunnen rijpen. En deze nieuwe aarde zal tot verblijfplaats dienen voor hen die Mij trouw blijven tot het einde, want dezen hebben de graad van rijpheid bereikt die hun een ingaan in de lichtsferen mogelijk maakt, en die daarom ook het paradijs mogen bewonen. Het zal voor hen waarlijk dezelfde zalige toestand betekenen alsof zij hun lichamelijk omhulsel afgelegd hebben en in mijn geestelijk rijk zouden ingaan.
Zij moeten als stam van het nieuwe mensengeslacht Mij dienen, en dan kan weer een nieuwe verlossingsperiode beginnen met geestelijk rijpe mensen, die dan ook het nog gekluisterde geestelijke in hun omgeving tot een snel uitrijpen helpen. Zij zijn door de liefde zo innig met Mij verbonden dat zij daardoor hun kinderen en kindskinderen weer tot liefde opvoeden, en kunnen getuigen van de heerlijkheid van hun God en Schepper. En zo kan de verlossing uit de vorm sneller plaats vinden omdat Ik in Jezus levend onder hen vertoeven kan, omdat alle mensen die dan de nieuwe aarde bewonen zich toevertrouwen aan hun goddelijke Heiland en Verlosser Jezus, en in het bewustzijn van hun oerschuld bewust de weg tot Hem gaan, daar dan iedere weerstand gebroken is. Want ieder mens gaat dan bewust de weg terug tot Mij, zodat Ik zelf bij hem vertoeven kan, daar zijn grote liefde tot Mij dat toelaat.
Dit is dus het duizendjarige rijk waar de overwinning op satan zichtbaar is, want hij kan en zal geen mens meer kunnen bedreigen omdat ieder zich volkomen van hem heeft vrijgemaakt, en de terugkeer tot Mij heeft volbracht. Hij heeft dan in mijn rijk geen toegang meer totdat deze zalige tijd langzaam weer verandert, en de mensen weer een neiging vertonen tot de materie. Daardoor worden mijn tegenstander weer de ketenen verbroken en zijn invloed gaat weer merkbaar worden.
Maar voordat die tijd aanbreekt is veel van het vergeestelijkte als helemaal verlost mijn rijk ingegaan, en Ik heb een goede oogst kunnen binnenhalen. En dan begint er ook weer de strijd met mijn tegenstander om de zielen, maar Ik zal overwinnaar zijn. Steeds weer zal Ik zielen aan hem ontworstelen, en zijn staat, waarin hij zijn sterkte ziet, verkleinen. Steeds weer zal hij er zelf toe bijdragen dat de verlossing van het gevallene doorgaat, want wat van Mij is geef Ik nooit en te nimmer op, al zijn er ook eeuwigheden mee gemoeid. Het gevallene keert eenmaal tot Mij terug en blijft dan met Mij verbonden tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.8072
5 januari 1962
Het dichtbij zijnde einde vereist vergrote arbeid in de wijngaard
Naar ieder van u gaat de oproep uit te denken aan de ernst van de tijd.
Niemand van u moet het licht opvatten, niemand moet geloven nog veel tijd te hebben, ieder van u die dit doen wil, moet nog vlijtig arbeiden in mijn wijngaard, want de arbeid van ieder is nodig wil hij nog als gevolg de redding van een ziel hebben, wanneer hij in liefdevolle wil om te helpen wordt gedaan. Ik zie de vele ongelukkige zielen die nog op de grootste afstand van Mij verblijven, omdat ze zonder geloof voortgaan en hun aardse leven alleen aards benutten.
En waar Ik nog een mogelijkheid zie hen door mijn aanspreken te winnen, daar leid Ik u heen, dat wil zeggen: Ik leid uw gedachten en uw activiteiten zo, dat zij in het bezit van mijn genadegave komen, in bezit van mijn woord dat u uit den hogen toestroomt. Geloof het, u zult nog veel kunnen bijdragen aan de verlossing van dwalende zielen, maar u zult u niet mogen laten ontmoedigen, u zult onophoudelijk bezig moeten zijn, en van Mij uit zal u waarlijk de kracht toekomen dat u in mijn wil werkzaam zult kunnen zijn. En ook van datgene zult u nota moeten nemen dat u ’n werelds vergrote wil om te leven en verhoogde genotzucht zult kunnen vaststellen, hoe dichterbij het einde is.
Want aan een einde geloven de mensen niet en daarom zijn ze helemaal ongeremd in hun wensen en begeerten. En het zal zijn zoals ten tijde van de zondvloed: ze aten en dronken, ze trouwden en lieten zich huwen, ze zullen leven in bruisende levenslust en voor de zonde worden de deuren wijd opengezet. Want mijn tegenstander bezit de overmacht en hij benut die waarlijk ten volle.
En deze tijd gaat u tegemoet en ieder is in gevaar die niet aan Mij denkt en mijn bescherming en hulp voor zich afbidt. Maar wie in Mij gelooft, zal zich ook tot Mij wenden en hij zal niet verloren gaan.
En wie Mij wil dienen, zal ook mijn bijzondere genade mogen ondervinden, maar hij moet ook acht slaan op mijn instructies, die steeds alleen daaruit zullen bestaan, verlossend werkzaam te zijn. En dit zult u steeds maar door kunnen doen, wanneer u de mensen om u, wijst op het komende, wanneer u hen aanmaant en waarschuwt, wanneer u hun mijn woord overbrengt waar het u maar mogelijk is. Elke zodanige bezigheid zal gezegend zijn, ofschoon het resultaat niet onmiddellijk te zien is.
Zo, laat u niet ontmoedigen wanneer tegenwerking van allerlei aard zich voordoet, geef de wil niet op voor Mij een behulpzame medewerker te zijn, denk aan de grote geestelijke nood en verricht verlossingswerk door mijn evangelie uit te dragen, door het verbreiden van mijn woord, dat een uitwerking van grote kracht heeft en zielen kan treffen die nog niet helemaal verhard zijn en mijn tegenstander toebehoren. En u zult ook zeer spoedig de waarheid van mijn woord onderkennen, want u gaat met reuzenschreden het einde tegemoet.
Want de tijd is vervuld en het zal gebeuren zoals het is verkondigd in woord en geschrift.
Amen
BD.8073
6 januari 1962
Gebedsverhoring – De juiste verhouding van kind tot Vader
Och, besef toch de liefde van uw Vader, die alleen het beste voor u wil. Laat u toch afhouden van de weg die naar het verderf voert, luister naar de lokroep van uw Herder en keer om. Keer terug naar Mij en laat u door Mij leiden, want wanneer u zich verre van Mij houdt, bent u aan de vijand overgeleverd, die u onbarmhartig naar beneden, de diepte in sleurt, die mijn kudde uit elkaar drijft en ze met gemak in zijn domein brengt, wanneer ze zich niet onder mijn hoede stelt waarheen hij haar niet volgen kan.
En u, mensen moet weten dat hij steeds op u loert, dat hij geen gelegenheid voorbij laat gaan om u in zijn net te trekken en dat hij veel resultaat heeft omdat u op uw eigen kracht vertrouwt, terwijl u alleen maar met mijn ondersteuning overwinnaar kunt zijn. En Ik zie uw noodlot, Ik zie het gevaar waarin u verkeert en al zou Ik u ook graag willen helpen, u neemt mijn hulp niet aan, omdat u zich van Mij afwendt, omdat uw wil nog niet op Mij is gericht. En onder dwang kan uw denken niet worden veranderd, er moet een vrijwillige ommekeer naar Mij toe geschieden, dan pas kan Ik u bij de hand nemen, dan pas kunt u duidelijk mijn hulp ervaren.
En om te bereiken dat u zich vrijwillig naar Mij richt, moet Ik nood over u, mensen laten komen en weer zal het u moeilijk vallen aan een God van liefde te geloven, maar de nood moet u ertoe brengen de weg naar Mij te nemen en Mij om hulp te vragen. Ik wil alleen dit bereiken, dat u de weg naar Mij vindt en dat u naar de lokroep van uw Herder luistert, dat u naar Hem vlucht wanneer u in nood bent. En u zult waarlijk hulp vinden, alleen moet uw roep vanuit het hart naar Mij opstijgen.
u verwondert u vaak dat uw gebed geen verhoring vindt, doch u geeft er u geen rekenschap van hoe het gebed is dat u naar Mij stuurt. Wanneer Ik uw innige vraag niet gewaar word, in geest en in waarheid naar Mij gezonden, hoor Ik u niet, want zulke verzoeken stijgen dagelijks bij duizenden omhoog, maar ze zijn zonder gevoel afgeraffeld, het zijn vormgebeden, die Ik niet kan verhoren, omdat ze Mij nog geen blijk geven van de band, de verhouding van een vragend kind tot zijn Vader, die dan waarlijk ook helpen zal – bij wat het ook is. Want voor Mij is geen ding onmogelijk.
Ontbreekt echter de innigheid aan een gebed, dan bereikt het mijn oor niet en dan blijft het ook onvervuld. Nooit echter uit ontbrekende liefde van mijn kant, maar uit ontbrekend kinderlijk vertrouwen in Mij, dat een stellige waarborg is voor de vervulling van welke wens dan ook. Kon u maar in mijn onmetelijke liefde voor u geloven, die zich steeds maar weg wil schenken, die u niet wil laten lijden. Maar uw houding dwingt Mij ertoe, middelen aan te wenden die u aanleiding geven om aan mijn liefde te twijfelen. En toch wil Ik u alleen maar helpen.
En zalig hij die van deze uiterste hulpmiddelen gebruik maakt, die de weg nog naar Mij vindt en Mij aanroept in zijn nood. Want deze zal waarlijk mijn hulp gewaar worden en Mij duidelijk mogen ervaren, en hij zal geloven in Mij en niet verloren gaan.
Amen
BD.8074
7 januari 1962
Wandelt u in de waarheid?
De wil om tot de waarheid te komen verzekert u deze al; maar hoe zelden is zo’n ernstige wil nog te vinden! De mensen nemen zonder nadenken aan wat hun als waarheid wordt verteld en stellen dan hun gedachten daarop in, dat wil zeggen: in overeenstemming met de hun overgebrachte kennis leven zij of in het licht of in het duister. Want alleen de zuivere waarheid kan licht schenken, terwijl de dwaling altijd de geest zal verduisteren.
Het gaat hierbij om een geestelijk weten, niet om wereldse kennis die met bewijzen gestaafd kan worden. Deze kennis heeft echter geen invloed op het zielenleven van de mens, aan wie het aardse leven is geschonken voor de voltooiing van de ziel. Daarom: begeer alleen de zuivere waarheid en u zult ze zeker ontvangen. Maar wie kan u garanderen dat, wat u als waarheid wordt aangeboden, aanspraak kan maken, waarheid te zijn?
Die vraag moet u zich steeds weer stellen. U moet weten dat er veel geestesrichtingen zijn en dat alle richtingen hun opvattingen als de waarheid uitdragen en dat alle iets anders leren. En toch kan er maar één waarheid zijn. Dus mag u noch de een noch de ander geloven zonder na te denken, maar u moet zich tot de hoogste Instantie wenden, namelijk tot de eeuwige Waarheid zelf!
U moet zich keren tot Hem, die boven alles staat. Die alles heeft geschapen, die hoogst volmaakt is. Die alles weet en die de Liefde zelf is. Die dus ook u, Zijn schepselen licht wil schenken omdat Hij u liefheeft. Hij heeft waarlijk de mensen niet in een staat van geestelijke duisternis geschapen, maar het niet verhinderd, toen zij uit vrije wil zich in het duister begaven en de vorst der duisternis, Lucifer, in zijn rijk volgden.
God, die u het leven gaf wil echter niet dat u in de duisternis blijft. Hij wil u licht geven, en te allen tijde kunt u het uit Zijn hand ontvangen. Altijd is Hij bereid uw denken te verlichten en u een helder inzicht te geven over alle vragen die u bezig houden. Over alle geestelijke samenhangen, over de reden van uw bestaan en het doel van uw aardse leven.
En als de eeuwige Waarheid zelf u onderwijst, kan en zal Zij u niets anders dan de zuivere waarheid verschaffen – en dan kunt u ook met overtuiging geloven; want u zult dan weten dat u in de waarheid wandelt. Als u ernstig naar de waarheid verlangt, kunt u er ook zeker van zijn dat ze u geschonken wordt. En dit is de eerste voorwaarde, want erkent de mens God als de eeuwige Waarheid, dan zal hij zich ook tot Hem zelf wenden en Hem om het toezenden van de waarheid vragen. De mens opent zich dan bewust voor de straling van het licht. Hij brengt de verbinding met God tot stand wat het doel en de betekenis van het aardse leven is, de verbinding die eens vrijwillig werd afgebroken en waardoor het schepsel in de diepte is gevallen, in donkere troosteloosheid.
Nu opent de mens zich dus weer bewust en laat zich beschijnen door de liefde van God, dat wil zeggen: dat zijn lichtloze staat verandert in een toestand van licht en de mens nu een kennis verkrijgt, die tot nog toe voor hem gesloten was. En dat dit kan gebeuren en ook plaatsvindt dat kunt u geloven. En dat ieder mens dat zou kunnen ervaren, mag u ook geloven.
Maar hieraan zijn voorwaarden verbonden die niet iedere mens kan nakomen, wat echter alleen het rechtstreekse zelf ontvangen van de waarheid beperkt, maar niet de toevoer van de zuivere waarheid op een indirecte manier. Want waarlijk, wie de waarheid begeert zal ze ook ontvangen.
Maar ieder kan zich zelf ook zo vormen dat hij de waarheid rechtstreeks ontvangen kan, als hij maar een leven van onbaatzuchtige naastenliefde leidt en daardoor de geest in zichzelf tot leven wekt die als deel van God in ieder mens sluimert en door de liefde tot ontplooiing wordt gebracht. En die, omdat hij een deel van God is ook alles weet en zo de mens van binnen uit kan onderrichten.
En daarom moet u zich tot de hoogste Instantie wenden. U mag geen genoegen nemen met wat mensen u meedelen – zelfs, wanneer ze menen voor de waarheid in te staan. Als de waarheid ingang zou hebben gevonden onder de mensen, zou er niet zo’n duisternis op de aarde zijn. Maar dat er grote duisternis heerst is toch duidelijk, anders zou er waarlijk een harmonische vredige toestand op de aarde zijn, terwijl juist het tegendeel het geval is.
Amen
BD.8076
10 januari 1962
De zegen uit de verbinding met God
U zult veel geestelijk voordeel behalen wanneer u zich vaak in gedachten met Mij verbindt, wanneer u samenspraak met Mij houdt en u dus afkeert van of terugtrekt uit de aards materiële wereld die altijd alleen het lichaam zal bevredigen, maar niet de ziel. Deze echter ontvangt kracht uit Mij, uit welke verbinding dan ook, omdat deze altijd betekent dat het hart zich opent voor de bestraling van Mij uit. Begrijp dat steeds alleen maar het contact tot stand hoeft te worden gebracht om een overstromen van kracht te waarborgen en dat elk toekeren naar Mij door middel van gedachten zo’n contact tot stand brengt, dat een zeer grote zegen is voor de ziel. Ik kan op uw wil niet beslissend inwerken, omdat deze vrij is. Daarom zult u vanuit uzelf de verbinding met Mij moeten zoeken. Maar u zult er nooit spijt van krijgen, want u gaat nooit heen met niets. U ontvangt altijd kracht en genade van Mij, omdat Ik u nu kan bestralen met mijn liefdeskracht.
De meest duidelijke vorm van deze bestraling is mijn woord dat u rechtstreeks toegezonden wordt. Maar uw ziel kan ook een ongewone impuls krijgen om in liefde werkzaam te zijn, om geestelijk bezig te zijn. En steeds is dit een bewijs van de bestraling vanuit mijn liefde die u zelf mogelijk maakt door een bewuste verbinding met Mij. Maar ontvangt u mijn woord, dan is de zegen onvoorstelbaar, omdat niet alleen u, maar ontelbare geestelijke wezens medeontvanger zijn, die aan het woord kracht ontlenen en kunnen rijpen. Elke verbinding met Mij is voor u een bron van onuitputtelijke kracht. Lichamelijk merkt u daar niets van en dit maakt u soms onverschillig. Maar uw ziel is u dankbaar wanneer u Mij steeds weer in uw gedachten neemt. Ze wordt zelf rijp en ze zal niet krachteloos blijven. Integendeel, er zal haar geestelijke kracht ter beschikking staan, zo vaak ze deze nodig heeft. U hoeft u steeds alleen maar door middel van gedachten tot Mij te wenden, hetzij met vragen of verzoeken die u bezighouden. Kom daar toch steeds mee naar Mij en laat het daardoor toe dat Ik uw geopende harten nu kan bestralen, wat elke vrijwillige verbinding met Mij als gevolg heeft. En u zult dan ook met zekerheid kunnen aannemen dat u geestelijke vooruitgang zult kunnen boeken, omdat het niet anders kan zijn, wanneer u kracht van Mij ontvangt, dan dat deze u helpt opwaarts te gaan.
En zo zal ook elk werk van liefde een rechtstreekse verbinding met Mij tot stand brengen, omdat Ik zelf de Liefde ben, omdat wie in de liefde blijft, in Mij blijft en Ik in hem. In uw leven op aarde gaat het er alleen maar om dat u de verbinding met Mij herstelt, die u eens vrijwillig had verbroken. U keerde u in vrije wil van Mij af en u zult u in vrije wil weer tot Mij moeten wenden. Dan hebt u uw wilsproef op aarde doorstaan, ten behoeve waarvan u het bestaan als mens werd geschonken.
De verwijdering van Mij bestaat nog wanneer u de belichaming als mens op u neemt. En pas wanneer u een bewust leven leidt zult u deze afstand kunnen verkleinen. En zalig degene die in zich de liefde ontsteekt en daardoor met Mij de innige verbinding weer aangaat. Zalig die vaak zijn gedachten tot Mij verheft en samenspraak met Mij houdt. Nu kan Ik zelf weer op hem inwerken zoals eertijds. Ik kan hem bestralen met mijn liefde en zijn aards bestaan zal nu ook niet nutteloos zijn. Het zal de ziel naar het doel brengen, want ze is niet meer krachteloos zoals in het begin van haar bestaan als mens. Integendeel, ze kan voortdurend kracht van Mij in ontvangst nemen door de verbinding met Mij en ze zal rijp worden en zich nog op aarde kunnen voltooien.
De mens heeft mijn kracht nodig. Er staat hem weliswaar levenskracht ter beschikking, maar om zijn ziel rijp te laten worden heeft hij geestelijke kracht nodig die hij alleen van Mij kan ontvangen wanneer hij zijn hart opent, dat wil zeggen zich bewust naar Mij keert in gedachten, in gebed en in werken van liefde. En Ik zal u waarlijk rijkelijk voorzien van kracht, want Ik wil dat u naar Mij terugkeert. Ik wil dat u volmaakt wordt en Ik verlang vurig naar u die eens uit mijn liefde bent voortgekomen en die weer de weg naar huis moeten vinden, naar het huis van hun Vader.
Amen
BD.8077
11 januari 1962
Gods geest spreekt zichzelf niet tegen
U kunt rustig mijn woord als zuivere waarheid uitdragen, want Ik zal uw gedachten zo leiden dat u steeds inziet waar mijn tegenstander zich op de voorgrond plaats en het denken van de mensen verwarren wil. Ik gaf u toch de zuivere waarheid opdat zij ingang vindt onder de mensen. En wie Ik deze waarheid in ’n directe vorm kan doen toekomen, die is ook geschikt een leerambt uit te oefenen en hij zal altijd iedere tegenwerping die hem van de kant van zijn medemensen wordt gemaakt, kunnen weerleggen.
Ik wil dat de waarheid doorbreekt, dat het licht wordt, dat de duisternis verjaagd wordt, dat wil zeggen: dat de mensen juist leren denken. Daar dit echter de vrije wil van de mensen vereist, zal het niet gemakkelijk zijn tegen de dwaling in te gaan. Doch de mens zelf is er verantwoordelijk voor of hij in de waarheid wandelt of in dwaling voortgaat, want van mijn kant wordt hem waarlijk veel licht gezonden, dat hij maar behoeft aan te nemen als de ontwikkeling van zijn ziel hem ernst is.
En daarom moet u ook de toelichting gegeven worden dat u nooit behoeft te vrezen dat mijn geest zich tegenspreekt. Door al degenen die voor Mij werken zal Ik altijd dezelfde waarheid naar de aarde sturen, alles wat mijn openbaringen tegenspreekt komt van mijn tegenstander. Maar of het mijn geest is die zich openbaart, dat kan ieder die het ernstig te doen is om de waarheid wel gemakkelijk inzien. Want Ik geef hem ook het onderscheidingsvermogen en dan zal hij zich door Mij zelf ook aangesproken voelen. Maar hij moet mijn woord met het hart aannemen, niet alleen met het verstand.
Wie een onderzoek instelt, maar vooringenomen is, kan niet meer juist oordelen, want dan heeft zijn verstand de overhand en dat overstemt dan de gevoelens van zijn hart. Ik echter kan alleen door het hart tot u mensen spreken. Daarom: open uw hart als Ik tot u moet spreken, of het nu rechtstreeks is of door wat door mijn dienaren is overgebracht.
Verlang dus dat u door Mij wordt aangesproken en waarlijk, uw denken wordt verlicht. U zult dan begrijpen wat u tevoren onbegrijpelijk was – u zult dan ook in staat zijn een helder oordeel te vellen en u zult gelukkig zijn de stem van uw Vader te vernemen, die tot al Zijn kinderen wil spreken, tot allen die alleen maar wensen Mij te horen.
Amen
BD.8080
15 januari 1962
Door gebeurtenissen in de natuur openbaart God Zijn macht
Overal wil Ik u opheldering over verschaffen, wat er toe dient, dat u nog voor het einde de weg neemt naar Mij, uw God en Schepper, die u eens vrijwillig verlaten hebt. U, mensen kent de reden van uw bestaan als mens op deze aarde niet en toch moet u trachten daarover uitsluitsel te weten te komen, want dan pas leeft u uw aardse leven bewust. Het werd u weliswaar al gezegd: u bent op de aarde om volmaakt te worden, maar omdat u het diepere inzicht mist, maken deze leringen geen indruk op u. U moet eerst naar waarheid onderwezen worden en er zelf in gedachten een standpunt over innemen. Dan pas zult u uw leven doelmatig ontplooien.
En deze waarheid tracht Ik u te doen toekomen, maar uw vrije wil geeft de doorslag of u haar ook aanneemt en inziet als waarheid. Nu echter staat u, mensen kort voor het einde, en wilt u tevoren nog uw zielenrijpheid bereiken dan zult u dit serieus moeten nemen en u bewust met uw God en Schepper in verbinding moeten stellen. U zult dus vooreerst aan Hem moeten geloven.
En daarom zult u nog veel meemaken wat u blijk geeft van een “Macht” buiten de aardse wereld, u zult het tussen beide komen van een Macht, over welke u zelf niets te zeggen zult kunnen hebben, niet kunnen loochenen, die ook uw lot vorm geeft en aan welke u zich zal moeten overgeven. Wanneer u maar tot dit inzicht komt tijdens uw aardse leven, dan is de eerste schrede al gezet, dan is het ook mogelijk dat u met die Macht contact opneemt en dan zult u door Mij worden vastgepakt en waarlijk stap voor stap ten hogen geleid. En u zult nu ook kunnen begrijpen waarom Ik tracht Mij zo vaak in gebeurtenissen in de natuur te openbaren. De mensen moeten eruit kunnen opmaken dat menselijke wil, menselijke krachten niets vermogen wanneer er zich in de natuur dingen voltrekken die als catastrofen ook ontelbare mensenlevens eisen. Ze moeten leren inzien dat er een Macht boven hen staat, ofschoon zulke gebeurtenissen nog geen geloofsdwang betekenen, daar de totaal ongelovige mensen voor zich zelf ook andere verklaringen geven van zulke gebeurtenissen, wanneer ze tegenover Mij nog ’n weerspannige instelling hebben.
Maar Ik openbaar Mij in gebeurtenissen van allerlei aard in de natuur – altijd zullen dan toch enkele mensen zich daardoor aangesproken voelen, dat wil zeggen: inzien dat Ik besta en zij zelf ook van Mij zijn uitgegaan. De tijd tot het einde is nog maar kort, maar soortgelijke openbaringen zullen er nog veel zijn, want anders kan Ik niet meer spreken tot hen die verhard zijn en alleen door zwaarste slagen van het noodlot zijn nog enkele zielen te winnen, die plotseling beseffen dat ze zelf machteloos zijn en afhankelijk van Hem die hen geschapen heeft.
En steeds weer zal Ik daarom tot de mensen spreken, luid en geweldig tot hen die geen acht slaan op een zacht aanspreken, want de verbinding van Mij naar de aarde zal altijd blijven bestaan, omdat u, mensen schepselen van mijn liefde bent, die Ik terug wil winnen. En hoe dichterbij het einde is, des te luider zal mijn stem klinken, die zich door de elementen van de natuur zal uiten, tot dan de laatste dag gekomen is, waarop geoogst wordt – waarop alles opnieuw een prooi wordt van de dood, wat geheel van Mij is afgekeerd en (voor de mijnen) een nieuw leven zal beginnen op de nieuwe aarde.
Amen
BD.8081
17 januari 1962
Gods hulp in de eindtijd – De voorloper
De mensen op aarde veranderen niet meer en er is geen geestelijke ontwikkeling meer te constateren. Slechts enkelen zullen nog de weg tot Mij vinden die de wil hebben aan het doel van hun aardse leven te beantwoorden. Wat mijnerzijds nog geschieden kan om het aantal van de laatst genoemden te vergroten zal waarlijk gebeuren, en mijn liefde vindt ook nog middelen en wegen de harten van enkelen te beroeren, zodat zij zich openen zonder innerlijke weerstand en mijn woord aannemen.
Maar het zijn er niet veel en daarom kan gerust gezegd worden, de tijd is vervuld.
Want het geestelijk niveau van de mensheid bepaalt zelf het einde, en dit is zo gedaald, dat aan een verandering van de mensheid niet meer te denken valt.
Mijn tegenstander heeft de macht over het geestelijke gewonnen dat als mens belichaamd, de laatste weg over de aarde gaat. Hij werkt in volledig negatieve zin op hen in die hem onderhorig zijn en zijn wil opvolgen. Dezen hebben dus hun laatste wilsbesluit al genomen en kiezen zelf weer het rijk van de duisternis. Zij keren tot de materie terug waaraan zij op aarde onderworpen zijn en waarvan zij zich niet los kunnen maken. De materie zal daarom deze zielen weer opnemen.
Maar tot het laatst geef Ik de mensen nog gelegenheid zich tot hun God en Schepper te wenden. Want de standvastigheid der mijnen zou hun denken nog kunnen keren en in hen vragen kunnen laten opkomen die Ik zelf hun dan ook zou beantwoorden, omdat Ik elke ziel zou willen redden voor de hernieuwde kluistering – voor een herhaalde weg door de scheppingen van de nieuwe aarde. Mijn geest zal zo duidelijk bij de mijnen zijn dat ook de ongelovigen versteld zouden kunnen staan.
Ik zelf zal Mij aan hen openbaren door de zichtbare hulp die Ik de mijnen verleen en de ongelovigen zouden ook kunnen geloven, als zij zich vrij wilden maken van mijn tegenstander die hen gevangen houdt.
Want door de geringste gedachte die zij naar Mij zouden opzenden zou Ik ze nog vastpakken, en hen niet meer loslaten. Ik laat Mij ook nog in het laatste uur vinden, waar maar de wil is Mij te ervaren.
De mijnen zullen echter beseffen hoe gekluisterd de tegenstander de mensen houdt.
De mijnen zullen wel bloot gesteld zijn aan zijn aanvallen maar mijn kracht zal hen zichtbaar ter zijde staan. Ik zelf zal hen in de strijd bijstaan en zij zullen als overwinnaar te voorschijn komen.
Want waarlijk, mijn kracht is sterker dan de zijne en het licht dat hem uit u tegenstraalt zal hij ontvluchten omdat hij Mij zelf daarin herkent. En opdat de mijnen sterk blijven, daarom zullen zij daadkrachtige ondersteuning ervaren. Ik zelf zal in het woord bij hen zijn en Ik zal hun lichtdragers zenden die zo helder stralen, dat zij alle schaduwen verjagen en ook de vijanden afweren die de mijnen in het nauw willen drijven.
Ik zal de mensen met mijn tegenwoordigheid verblijden en hen sterken in hun strijd tegen de vijand.
Enkele mensen zullen Mij kunnen aanschouwen en daar overgrote kracht uit putten, zodat zij deze kracht ook op hun broeders en zusters zullen overdragen.
En dan zult u ook horen van iemand die mijn komst aankondigt, die weer als roepende in de woestijn zal verschijnen en wiens “licht” u allen zal verlichten en die u ook als mijn voorloper herkent in de tijd van het einde.
Ik laat u, die van Mij bent en wilt blijven niet in lichamelijke- en geestelijke nood achter. U bent waarlijk niet eenzaam en verlaten, al ziet het er aards zo naar uit.
Ik zelf ben bij u en u zult ook mijn tegenwoordigheid gewaar worden en een onwankelbaar geloof in Mij en mijn komst bezitten, op de dag van het gericht.
En ter wille van de mijnen zal Ik de dagen verkorten opdat zij stand houden tot het einde.
Want er is geen geestelijke ommekeer meer op deze aarde mogelijk; maar er moet weer een omkeren plaats vinden, want de aarde moet weer in dienst staan tot de opwaartse ontwikkeling van het geestelijke.
En het geestelijke dat gefaald heeft in zijn laatste wilsbeproeving, moet hernieuwd gekluisterd worden.
Amen
BD.8082
19 januari 1962
God is de liefde
Uit de kracht van Gods liefde is alles ontstaan. Hij zelf is de oerbron van de kracht, Zijn oerbestanddeel is liefde – Hij zelf is dus de liefde. En toch is Hij een Wezen dat werkt en schept naar wijs goeddunken. Hij is een Wezen dat Zijn gedachten realiseert, dat onophoudelijk nieuwe scheppingen laat ontstaan, dat de kracht van Zijn liefde in de oneindigheid uitstraalt, maar die steeds haar doel verwezenlijkt, die niet willekeurig werkzaam is, integendeel door de wijsheid en macht van God geleid wordt in haar werking. God is de liefde. Deze uitspraak zult u, mensen niet begrijpen, zolang u niet het wezen van de liefde zult kunnen doorgronden, wat de liefdesvorming van uzelf vereist. Want altijd zult u de liefde bezien als een eigenschap die u aan het hoogste en volmaaktste Wezen toekent. Dat echter dit Wezen zelf de liefde is, zal voor u onbegrijpelijk blijven, zolang u als mens over de aarde gaat.
En u allen bent uit deze liefde voortgekomen, u bent uitgestraalde kracht, u bent in uw oorspronkelijke hoedanigheid zelf liefde – maar eveneens wezens die denken en willen kunnen – de bewijzen van een werkelijk bestaand wezen. Daarom is er niets zonder ’n bepaald plan wat ontstaan is en nog ontstaan zal. Alles is vol wijsheid overwogen, alles is gedachte van een hoogst volmaakt Wezen, dat u, mensen “God” noemt. En dit Wezen vermenigvuldigde zich. Het liet dezelfde wezens uit zich ontstaan. Het straalde de kracht van Zijn liefde uit en gaf haar vormen. Het schiep. Alles wat God geschapen heeft is en blijft in zijn oersubstantie liefde. Het is en blijft een kracht, die werkzaam moet worden volgens goddelijke wil. Wordt ze echter gehinderd in haar werkzaamheid, dan wordt de goddelijke ordening omvergestoten. Het principe van de liefde wordt veranderd in het tegendeel. Tegen het Wezen dat in zich liefde, wijsheid en macht – dus God is – wordt verzet geboden, wat wel gebeuren kan van de kant van de wezens die Hij in het leven riep, omdat Hij hen ook met vrije wil had uitgerust als Zijn evenbeelden – maar dan stapt het wezen uit zijn wettelijke orde – het verandert zichzelf in het tegendeel – het bestaat weliswaar, maar laat de kracht van de liefde niet meer werkzaam worden en dat betekent verstarring, het betekent onbeweeglijkheid – het betekent de dood van datgene wat eens als “leven” van God uitstraalde.
De mens is in zijn oersubstantie liefde, maar meestal verzet hij zich nog tegen Degene die hem als een wezen heeft uitgestraald. En daarom beseft hij ook niet wat liefde eigenlijk is. Daarom is het Wezen van God voor hem ook onbegrijpelijk, die de Liefde zelf is. Want de liefde is ook gelijktijdig licht, dat de mens evenwel nog weinig verlicht zolang zijn liefde zwak is. Hij kan daarom God ook niet herkennen in Zijn Wezen, hij kan slechts geloven wat hem daarover wordt meegedeeld, maar zodra zulke mededelingen overeenstemmen met de waarheid, zullen ze hem ook licht opleveren, want dan zal hij zijn best doen zijn wezen tot liefde te veranderen en hij zal zich ook tot het Wezen wenden dat uitermate volmaakt is en dat hij nu begint te herkennen als “eeuwige Liefde”.
Maar nooit zal hij in staat zijn het Wezen van God te doorgronden, want Hij is het krachtcentrum van eeuwigheid, terwijl alle geschapen wezens krachtvonken zijn, die uitgestraald werden, maar die in hun nietigheid nooit het oervuur zouden kunnen aanschouwen zonder te vergaan. De liefde, wijsheid en macht van een God die werkelijk bestaat, zal ook de mens op aarde al kunnen beseffen wanneer zijn wil goed is en zijn hart zich opent voor de hernieuwde aanstraling van liefde van het Wezen uit hetwelk hij is uitgegaan. Want dit hoogst volmaakte Wezen openbaart zich aan Zijn schepselen.
En dat is het grootste bewijs van liefde van Hem, die zelf de Liefde is, dat Hij zich zelf bekendmaakt, dat Hij de door Hem geschapen wezens uitsluitsel geeft over zich zelf in zoverre dezen in staat zijn het te bevatten – en dat Hij daardoor de liefde weer wil doen ontbranden opdat deze weer werkzaam kan worden beantwoordend aan het oerelement – opdat Zijn schepselen weer de eeuwige ordening binnengaan om volgens hun bestemming te kunnen scheppen en werken zoals het was in het allereerste begin.
Amen
BD.8083
20 januari 1962
Werkzaamheid in het hiernamaals – Uitdelen van de waarheid
Zonder de waarheid zult u niet zalig kunnen worden. Want de waarheid is licht en gaat u eens het rijk hierna binnen, dan zal elke dwaling waaraan u nog vasthoudt het licht verduisteren. Het zal afbreuk doen aan zijn lichtintensiteit. En dat zal voor uw ziel betekenen, dat ze zelf nog niet verlossend bezig zijn kan. Maar de ziel vindt haar geluk alleen in een verlossend werkzaam zijn. Ze kan dus zelf geen licht uitstralen zolang ze het zelf niet bezit, zelfs al hoeft ze niet meer in de duisternis te vertoeven omdat haar levenswandel op aarde haar de toegang tot het lichtrijk heeft verzekerd. Maar ze moet zich vrij maken van onjuist denken. Ze moet elke schaduw, dat betekent elke verkeerde gedachte, van zich afweren. Ze moet zuivere waarheid verlangen en dan zal ze deze ook mogen ontvangen. En het helderste licht zal dan voor haar stralen.
U zult moeten weten dat uw gelukzaligheid in het rijk hierna daarin bestaat, de zielen in de duisternis licht te brengen, hen uit verkeerde gedachten te bevrijden en hun de zuivere waarheid aan te bieden. Want de waarheid zal hen de weg laten vinden naar Mij, Die ze in de dwaling nog niet juist hebben onderkend. En er gaan vele mensen het rijk hierna binnen die in onjuist denken verkeren. Dezen zult u hulp moeten brengen in hun geestelijke nood. U zult dus verlossend werkzaam moeten zijn. Maar daartoe zult u zelf in het licht moeten staan. U zult in de waarheid onderwezen moeten zijn. U zult dus eerst moeten trachten uzelf vrij te maken van een weten dat niet overeenstemt met de waarheid. Is nu uw leven op aarde een werkzaam zijn in liefde geweest, dan zult u het ware weten plotseling inzien zodra u het aardse lichaam hebt afgelegd. U zult in het heldere licht staan en nu ook de werkzaamheid die u gelukzalig maakt, bij andere zielen kunnen uitvoeren.
Maar vaak houdt een ziel vast aan haar weten waar ze op aarde voor is uitgekomen. En dan is haar toestand niet zaligmakend. Dan zal ze zich nog steeds in een schemertoestand bevinden, zo lang tot ze zelf bereid is zich in de waarheid te laten onderrichten. Tot ze haar verkeerde weten loslaat en nu ook toeneemt in licht, dat langzaam begint te stralen en ook lichtintensiteit heeft, dat wil zeggen weer zielen uit het donker helpt die het licht willen aannemen. Daarom is het onvergelijkelijk waardevol, op aarde al de waarheid te hebben aangenomen. Want deze is licht dat helder en duidelijk de weg naar boven aanwijst en dat in het geestelijke rijk ook gelukzaligheid betekent omdat de ziel nu tot haar eigen geluk werkzaam kan zijn.
Alleen liefde kan u mensen licht opleveren, zelfs wanneer een mens zonder geestelijk weten is, want deze zal plotseling overal van op de hoogte zijn en zalig zijn. Maar wie de liefde heeft, die zal zich ook op aarde niet afwijzend opstellen tegenover de waarheid wanneer deze hem wordt overgebracht. En daarom zal het in zijn voordeel zijn bij zijn binnengaan in het rijk hierna, omdat hij nu kan uitdelen van de schatten die hij in het leven op aarde heeft verworven door het vervullen van mijn geboden van de liefde. Hij zal rijk gezegend zijn en bevrijd van alle donkerte kunnen werken in het geestelijke rijk. Aldus zal daarmee in overeenstemming ook zijn licht helder zijn. En zalig degene die niet zonder liefde voortgaat op aarde. En al is de graad van liefde nog zo laag, deze betekent echter altijd een lichtje dat tot grote hulp is wanneer hij aankomt in het rijk hierna.
Daarom moet het u niet onverschillig laten of u zich gedurende uw aards bestaan in de waarheid ophoudt of in de dwaling. U zult tevoren alle dwaling moeten hebben afgelegd. U zult de zuivere waarheid moeten hebben aangenomen voordat u in het rijk hierna hemelse vreugde zult kunnen genieten. Want deze bestaat in de verlossende bezigheid, die echter alleen uitgevoerd kan worden door een ziel die zelf in het licht staat, dus in het inzicht van de zuivere waarheid, omdat deze ziel ook in verbinding staat met Mij als de eeuwige Waarheid. En deze aaneensluiting met Mij is het doel dat iedere ziel moet bereiken als ze gelukzalig wil zijn en dat eeuwig wil blijven.
Amen
BD.8084
21 januari 1962
Bewijs van de liefde voor God: liefde voor de naaste
De liefde voor Mij moet u bewijzen door onbaatzuchtige liefde voor de naaste. Wat u aan de geringste van mijn broeders doet, dat hebt u aan Mij gedaan.
Liefde tot God zonder naastenliefde is daarom niet mogelijk. Want gevoelens die u zich dan zelf voorspiegelt, kunnen door Mij niet als liefde worden beschouwd, omdat liefde zich steeds zal uiten in werken die het welzijn van de naaste dienen die in nood is. Liefde zonder werken is eveneens onmogelijk, want liefde is kracht en kracht wil steeds werkzaam worden. En daarom zult u steeds als graadmeter voor uw liefde hebben, of ze u aanzet tot werken, of uw wil wordt aangespoord werken van liefde te verrichten.
U zou zich daarover ernstig rekenschap moeten afleggen. En u zou nooit aan de nood van uw medemensen voorbij moeten gaan. U zou steeds moeten proberen nood te lenigen, vreugde te bereiden, te troosten en te helpen, want u zult steeds nood om u heen zien. En in het bijzonder zult u zich moeten bekommeren om de mensen die zich in geestelijke nood bevinden. Weliswaar wordt zulke hulp niet vaak aangenomen, want heel weinig mensen staan ervoor open dat aan hun ziel bijstand wordt verleend, toch zult u steeds weer moeten proberen geestelijke spijs en drank uit te delen, waar het maar passend is. U bewijst Mij pas uw liefde, wanneer u zich de geestelijke en aardse nood aantrekt van de medemens, die ook mijn schepsel is, wiens ziel Ik wil winnen. En pas een liefde die zich uit in werken, zal u een levend geloof opleveren, dat Ik verlang om u de eeuwige gelukzaligheid te schenken.
Wie in Mij gelooft zal zalig worden. Maar wat verstaat u onder geloof, dat u deze gelukzaligheid moet opleveren? Ik neem geen genoegen met woorden waardoor u een geloof zult willen bekrachtigen. Werkzaam zijn in liefde verlang Ik eerst. Bewijzen van uw liefde voor Mij door onbaatzuchtige naastenliefde. Want deze kan pas een levend geloof voortbrengen, dat alleen waarde heeft voor Mij. En zolang uw liefde tot de naaste nog gering is, zolang u zich tegenover hem niet als broeder gedraagt, zolang u het aan werken van liefde laat ontbreken, zult u zich niet te zeker moeten voelen door het geloof alleen zalig te worden. Want dan is ook uw geloof alleen maar vorm. U spreekt alleen niet tegen, maar u bent nog lang niet levend. En zult u dan ooit de geest in u tot leven wekken, die alleen door werken van liefde tot leven kan komen? Voortdurend wordt werkzaam zijn in liefde van u gevraagd, maar dit verlangen vervult u maar zelden en daarom is er ook maar zelden een levend geloof te vinden.
Hoe ernstig zal de uitwerking in het hiernamaals zijn van deze dwaling, dat u denkt de werken niet nodig te hebben. Maar alleen de werken volgen u na en hiervan zult u er maar weinige kunnen laten zien, omdat er te weinig liefdekracht in u was die zich in werken bevestigd had. Uw gelukzaligheid zal in overeenstemming zijn met de graad van liefde, omdat ook alleen de liefde een juist geloof tot gevolg heeft. Maar een geloof zonder liefde is dood en zal bijgevolg ook nooit tot gelukzaligheid leiden. En “liefde” zult u niet mogen verwisselen met “gevoelens”, die gemakkelijk in een mens kunnen opkomen, maar die hem toch niet aansporen om werken van liefde voor de naaste te verrichten.
En er wordt u waarlijk veel gelegenheid geboden liefdevol werkzaam te zijn. En u moet zich nooit afsluiten voor de verzoeken van uw medemensen die in nood zijn. U moet hen oprecht willen helpen en dan zult u het ook kunnen, omdat de liefde uw geest verlicht en u ook de juiste middelen en wegen toont, of het nu aardse of ook geestelijke noden zijn die u probeert op te heffen. Maar vertrouw niet op woorden, die zo lang dood zijn als u ze niet door werkzaam zijn in liefde het leven geeft. U zult nooit tot het juiste begrip komen van de woorden die de schrift bevat, wanneer u niet door werken van liefde de geest in u wekt. En daarom worden er van u “werken” verlangd, want “wat u voor de geringste van mijn broeders doet, dat hebt u voor Mij gedaan”.
Amen
BD.8085
22 januari 1962
Vastgestelde perioden als verlossingstijdperken
Voor Mij zijn duizend jaren als een dag. Voor Mij is het waarlijk zonder betekenis wanneer u naar Mij zult terugkeren, hoe lang u zich van Mij verwijderd zult houden, want Ik weet dat u eens zeker bij Mij zult komen en dan eeuwig met Mij verenigd zult zijn. Maar u zelf lijdt onmetelijk in deze tijd van verwijdering, want alleen aaneensluiting met Mij is gelukzaligheid. En Ik heb u lief en zou u daarom de tijd van een ongelukkige toestand graag willen verkorten omwille van uzelf. Ik wil niet dat u lijdt, al zie Ik in mijn wijsheid de zegen van het lijden voor u in omdat het u ertoe kan brengen de terugkeer naar Mij te bespoedigen, omdat het u kan veranderen in uw gezindheid en uw wil. Maar wat in mijn macht ligt doe Ik, om de tijdsduur van uw weerstand te verkorten, zonder echter uw vrije wil aan te tasten. Want deze bepaalt zelf de tijdsduur van uw verwijdering van Mij en hem dwing Ik niet. Hoewel dus de tijd voor Mij van geen belang is, zijn in mijn heilsplan de perioden bepaald die voor het geestelijke werden voorzien om zich te ontwikkelen, dat wil zeggen mijn heilsplan is periodiek vastgelegd en het wordt volgens mijn liefde en wijsheid aangehouden.
Er zijn verlossingstijdperken voorzien die begrensd zijn. Er doen zich dus steeds weer nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor in het wijze vooruitzicht dat de steeds nieuwe weerstand van de kant van de gevallen geestenwereld ook een zeker nieuw richting-geven vraagt, anders gezegd: dat de wettelijke ordening van tijd tot tijd hersteld moet worden – die door het zich in weerstand bevindende geestelijke geheel niet geacht wordt, waardoor er een positieve ontwikkeling verhinderd wordt. Deze vastgestelde perioden zijn dus verlossingstijdperken die door Mij onherroepelijk worden aangehouden en derhalve het beëindigen van een oude en het beginnen van een nieuwe ontwikkelingsperiode betekenen, die door u mensen wat de tijd betreft niet kunnen worden vastgesteld, maar toch met onomstotelijke zekerheid verwacht kunnen worden door de mensen in tijden waarin een positieve geestelijke ontwikkeling niet meer merkbaar is.
Maar het zit ook in mijn heilsplan van eeuwigheid dat zo’n weten voor de mensen onbewijsbaar zijn en blijven zal. Want de verschillende “tijdvakken” liggen in hun begin en hun einde zover uit elkaar, dat de mensen elk weten ontbreekt en ook alleen geestelijk gewekten zo’n weten als geloofwaardig aannemen. Voor Mij zijn duizend jaar als een dag. Maar u mensen ervaart de tijd als onmetelijk lang en u zult hem zelf voor u kunnen verkorten wanneer u maar serieus uw verlossing uit de vorm zou nastreven, die u in het leven op aarde als mens ook zult kunnen bereiken. Want alle hulpmiddelen staan u waarlijk ten dienste, alleen kan uw wil niet gedwongen worden om uw wezen te veranderen tot liefde. Maar deze verandering tot liefde moet worden voltrokken en u hebt daar slechts een heel korte tijd voor nodig. En loopt een ontwikkelingsperiode ten einde zonder dat u uw doel hebt bereikt, dan kan weer een eindeloze verlenging van uw ver van God verwijderde toestand uw lot zijn, dat voor u juist buitengewoon kwellend is, maar Mij er alleen maar toe aanzet steeds weer voor u – voor het geestelijke dat volhardt in zijn weerstand tegen Mij – nieuwe mogelijkheden te scheppen om uw rijp worden te bevorderen. Want Ik weet dat Ik eens mijn doel zal bereiken en tijdsbegrip bestaat er niet voor Mij. Voor Mij is alles het heden, ook het verleden en de toekomst.
Dat begrijpt u niet zolang uw denken nog begrensd is. Maar eens zult u het begrijpen en zult u het zelfs onbegrijpelijk vinden dat u Mij zo lang weerstand hebt geboden. Want eens vindt de aaneensluiting onherroepelijk plaats en dit betekent ook onmetelijke gelukzaligheid waarin al het voorbije leed verbleekt, waarin u alleen lovend en prijzend mijn liefde zult herkennen, die u ook in de diepste diepte volgde en die niet eerder rustte tot ze het doel bereikte.
Amen
BD.8090
29 januari 1962
Geloofsstrijd – Nood – Wegneming
De aanhangers van mijn tegenstander zullen ook u vervolgen omdat zij zullen optreden tegen allen die in Mij, uw God en Verlosser in Jezus Christus geloven. En dit zeg Ik u reeds van tevoren, opdat u niet ontsteld en wankelmoedig wordt in uw geloof. Maar zij zullen u niet kunnen deren omdat Ik tot uw beschutting en bescherming bij u ben, en een ieder zal helpen die zich tot Mij wendt zodra hij verkeert in aardse of geestelijke nood. Maar alles moet zo gebeuren omdat het einde aanstaande is, en er nog een scheiding moet plaatsvinden tussen de geesten. Want de mijnen moeten Mij openlijk belijden voor de wereld, wanneer deze bekentenis van hen wordt gevorderd.
Zij behoeven dus niet te vrezen als zij gerekend worden tot de mijnen, en een levendig geloof bezitten in mijn liefde en macht, want dan zijn zij zo innig met Mij verbonden dat zij geen stap gaan zonder Mij. Zij voelen steeds mijn nabijheid en vrezen de vijanden niet. Zij blijven geheel rustig hoewel zij erg worden bedreigd, maar dat kan hun geloof niet schokken.
Ik zeg u dit reeds van tevoren, want er blijft niet veel tijd meer tot dit zal gebeuren. Maar toch houd Ik voor u de dag en het uur geheim, omdat het voor uw ziel niet goed zou zijn als u daarvan wist. Maar Ik zal niet ophouden u steeds weer het naderende einde aan te kondigen, en u opmerkzaam te maken op alles wat zich voor het einde nog zal voordoen. Want daaraan moet u herkennen welk uur op de wereldklok heeft geslagen, en u moet dan vastberaden het einde tegemoet gaan.
Nog kunt u in vrede uw arbeid in mijn wijngaard verrichten, en nog kunt u mijn evangelie uitdragen in de wereld. Nog bezit u een zekere vrijheid die u kunt benutten en moet uitbuiten. Maar die tijd gaat snel voorbij, en dan zult u niet meer openlijk kunnen werken voor Mij en mijn rijk. Dan zal men u elk geestelijk werk verbieden en u dwingen zich terug te trekken. U zult dan alleen nog maar in het verborgen kunnen werken. Maar u zult voortdurend mijn kracht verkrijgen, want u zult mijn woord vernemen dat door u ook uw medemensen zal bereiken. Want Ik bescherm mijn knechten en leid hen op wegen die zij moeten gaan, om Mij zelf tot de medemensen te laten spreken.
Daarom moet u steeds op Mij vertrouwen en geen weg bewandelen zonder Mij. U moet zich voortdurend op Mij en mijn bescherming verlaten en vol vertrouwen mijn hulp verwachten, wanneer u die nodig heeft. Ik zal ter wille van de mijnen die dagen verkorten. En de strijd tegen u en de gelovigen zal maar van korte duur zijn omdat hij met alle brutaliteit zal worden gevoerd. Maar Ik zelf zal er een einde aan maken wanneer de tijd daarvoor gekomen is. En in die tijd zullen de geesten zich definitief scheiden. Want nu zal een ieder moeten bekennen wie zijn heer is waarmee hij zich saamhorig voelt.
Welke bedenkingen de mensen ook steeds weer zullen opperen tegen deze voorspellingen, zij zullen toch verwezenlijkt worden. En de mensen moeten dan beslissen voor Mij of voor hem die u opnieuw weer in de diepte wil storten. Maar wat voor uw redding nog gedaan kan worden dat zal nog worden geprobeerd. Ik zal niets ongedaan laten om de mens die mijn tegenstander wil ontvluchten en ook mijn hulp daarvoor aanneemt uit zijn geweld te bevrijden. Maar de vrije wil van de mens beslist zelf, en die wil dwing Ik niet.
Ik vraag echter een sterk geloof van de mijnen opdat zij kunnen volharden tot het einde. En als zij tot de mijnen willen behoren zal Ik hen ook van buitengewone kracht voorzien. En hoe groter de nood is des te vaster zullen zij zich bij Mij aansluiten en des te sterker zal hun geloof zijn, dat Ik zeker niet zal beschamen.
Zodra de tijd begint waarin u niet meer openlijk kunt werken voor Mij en mijn rijk, is ook de laatste fase aangebroken op deze aarde. Dan zal de geloofsstrijd openlijk beginnen en de uiteindelijke beslissing van de mensen worden gevraagd. Dan zullen de aanhangers van mijn tegenstander zichzelf overtreffen in felle aanvallen tegen de gelovigen, en dan kunt u, die tot Mij behoort, elke dag mijn komst verwachten. Ik zal u redden uit de nood van ziel en lichaam, en zal u wegnemen van deze aarde. En het zal gaan gebeuren zoals het is verkondigd, omdat dan ook de tijd vervuld is.
Amen
BD.8091
30 januari 1962
De menswording in Jezus
Wat tot verlichting van uw geest bijdraagt, dat wil Ik u waarlijk bezorgen. Want u mensen heeft licht nodig en u die Mij zult willen dienen, u zult als lichtdrager de mensen moeten voorgaan, hun de weg verlichten die naar Mij voert en naar het eeuwige leven. En Ik weet waarover de mensen opheldering behoeven. Ik weet waar hun denken nog onjuist is. En zo weet Ik ook dat ze een licht nodig hebben, omdat elke verkeerde gedachte alleen aanleiding geeft tot verwarring, tot geestelijke duisternis. En steeds weer zal Ik een licht laten stralen in de duisternis en u daarmee ook de juiste weg aanwijzen die u zult moeten gaan gedurende uw leven op aarde. En daar u op aarde de weg zult moeten nemen naar het kruis, daar u Jezus als Gods Zoon en Verlosser zult moeten herkennen en erkennen wanneer u het lichtrijk zult willen binnengaan, zult u ook naar waarheid over mijn menswording in Jezus moeten worden onderricht, daar u anders Mij zelf niet in Jezus zult kunnen erkennen.
En juist dit probleem van de menswording is voor u moeilijk op te lossen, want u zult het u niet kunnen voorstellen dat Ik, de grootste en volmaaktste Geest van de oneindigheid, Mij in een mens heb gemanifesteerd. U zult het u niet kunnen voorstellen dat Ik anders niet verpersoonlijkt kon worden dan in Jezus, Wiens uiterlijke omhulling de goddelijke Schepper in zich droeg, Die wel mens was volgens Zijn uiterlijke omhulling, maar door mijn goddelijke Liefdesgeest totaal doorstroomd. Zijn hele wezen was en bleef dus God, om voor u, mijn schepselen, zichtbaar te zijn.
U zult u de eeuwige Godheid nooit als een belichaamd wezen mogen voorstellen dat dus begrensd zou zijn. Ik vervul de gehele oneindigheid, want deze oneindigheid wordt doorstraald met mijn kracht die onbegrensd werkzaam is. Ik zelf ben de Oorsprong van deze krachtuitstraling en dus ook nooit als een begrensd wezen voor te stellen. Maar Ik kon een vorm geheel doordringen, hem doorstralen, zodat Hij niets anders was dan mijn oorspronkelijke substantie, dat hij hetzelfde was als Ik zelf, alleen in een voor u mensen voor te stellen vorm.
En deze vorm was de mens Jezus, die Mij tot omhulling werd omdat mijn schepselen iets ruimtelijk begrensds wilden aanschouwen en omdat ook het verlossingswerk zich zichtbaar voor u moest afspelen en dit ook een voor de mensen zichtbaar gebeuren vereiste, dat hen van zonde en dood moest bevrijden wanneer ze in Hem geloofden, wanneer ze geloofden in mijn menswording in Jezus, in het werk van liefde en erbarmen, dat ter wille van de zondige mensheid door een mens werd volbracht die Mij zelf in alle volheid in zich droeg.
Anders dan in Jezus ben Ik voor u niet voor te stellen. In Jezus werd God, de grootste Geest van de oneindigheid, Mens. En Jezus zelf was God, want zelfs Zijn menselijke buitenkant vergeestelijkte zich en werd door mijn Liefdesgeest volledig doorstraald. Jezus was alleen zolang mens, tot Hij zich door Zijn leven in liefde vergeestelijkt had. Maar de uiterlijke vorm moest alle lijden en smarten verdragen en tenslotte de bitterste dood aan het kruis, omdat de mens Jezus voor Zijn medemensen verzoening wilde schenken voor de grote zondeschuld. En pas met de kruisdood was het verlossingswerk volbracht, dat dus Ik zelf als de eeuwige Liefde, in Jezus volbracht heb en Ik zelf daarom in Jezus moet worden erkend.
U allen, als mijn eens uitgestraalde wezens, bent in uw oorspronkelijke substantie liefde, zo ook Jezus, Die bij Mij bleef toen u zich vrijwillig van Mij losmaakte. Ook Hij was een uitstraling van Mij, dus mijn Zoon. En deze zond Ik naar de aarde om u mensen te verlossen, om voor u de weg van de terugkeer weer vrij te maken. En Zijn grote liefde hield ook als mens de verbinding met Mij in stand. Hij verlangde altijd alleen maar mijn liefde en Ik ontzegde haar Hem niet.
En zo kon Ik Hem geheel en al vervullen. Ik kon Hem doorstralen en helemaal bezit van Hem nemen. En daar Zijn uiterlijke vorm mens was, werd Ik dus “mens” en Jezus werd “God”. Er bestond geen scheiding meer tussen ons. Hij was geheel met Mij versmolten, Hij was Een met Mij. En mijn schepselen kunnen nu in Jezus Mij zelf aanschouwen van aangezicht tot aangezicht, wanneer ze als “verlost” binnengaan in het rijk van het licht, waar ze eeuwig gelukzalig zijn.
Amen
BD.8093
2 februari 1962
Het einddoel is de aaneensluiting met God
Dit is de voltooiing van alle dingen, dat ze met Mij verbonden zijn. Want alles wat bestaat, alles wat voor u, mensen zichtbaar is – van de hardste materie tot en met de mens – dit alles is door Mij eens uitgestraalde kracht, die tot scheppingen en wezens gevormd werd volgens mijn wil.
Deze wezens verwijderden zich echter van Mij – van de Oerbron van kracht – en daardoor werden ze onbekwaam tot enige eigen werkzaamheid, omdat hun nu mijn kracht ontbrak. En deze krachteloze wezens werden daarom door Mij weer omgevormd tot nieuwe scheppingen van de meest uiteenlopende aard.
Doch al deze scheppingen dragen nu ook nog het van Mij afgevallen geestelijke in zich en hielpen en helpen het langzaam zich te voltooien. En ook de materie zelf gaat deze ontwikkelingsgang in positieve zin – dus streeft alles naar de voltooiing. De voltooiing waarborgt echter al het wezenlijke weer de aaneensluiting met Mij, zijn God en Schepper van eeuwigheid. En zo keert dus de kracht die van Mij is uitgegaan, weer naar de Oerbron van kracht terug, al het wezenlijke verenigt zich weer met Mij en vindt in deze vereniging zijn hoogste gelukzaligheid.
En wie van dit proces, dat al eeuwigheden duurt, op de hoogte is – wie in mijn heilsplan van eeuwigheid is ingewijd, die staat ook al dicht bij zijn voltooiing, omdat dit weten al een aanstraling van het licht van mijn liefde bewijst, dat eens in vrije wil door de wezens werd afgewezen. In de staat van totale onvolmaaktheid, in de staat van verwijdering van Mij, kan het ik-bewuste wezen – de mens – nog niets van dit licht van het inzicht waarnemen, want pas mijn aanstraling geeft hem dit licht, en dit aanstralen kan alleen maar een mens bereiken die zijn hart vrijwillig opent, dus het licht uit Mij begeert En openen van het hart vereist eerst weer het voornemen dichter bij Mij te komen, dus is de mens al op de terugweg naar Mij van wie hij eens vrijwillig wegging.
Nu is er een bewust streven naar volmaaktheid, want de mens doet zijn best in mijn wil te leven, hij onderwerpt zich aan mijn wil en dat betekent ook dat zijn wezen zich steeds meer aan mijn oerwezen aanpast, dat het weer geheel tot liefde verandert, zodat het zich onafgebroken voor de straal van mijn liefde opent en mijn liefde ontvangen wil. Elke weerstand in dit wezen is gebroken en er staat de vereniging met Mij niets meer in de weg – het gaat de volmaaktheid tegemoet. En in deze toestand moet het ook tot inzicht komen – de mens wordt ingewijd in mijn eeuwig heilsplan, hij zal weer in het diepste weten doordringen, waarin het wezen zich in het allereerste begin bevond, en het zal met dit weten zijn medemensen gelukkig kunnen maken die bereid zijn het aan te nemen.
En zo zult u, mensen nu ook begrijpen dat zo’n licht, dat u inzicht schenkt over uw begin, uw afval van Mij en uw hele ontwikkelingsgang weer naar omhoog na de afval van Mij, alleen door Mij zelf in u ontstoken kan worden, want Ik alleen weet alle geheimen, en Ik alleen kan u de diepste wijsheden ontsluiten. Ik zelf ben het Licht dat u aanstraalt wanneer u nu door Mij wordt binnengeleid in de waarheid – en Ik zelf weet waarlijk in welke sterkte de lichtstraal van mijn liefde u kan treffen die u naar de volmaaktheid moet leiden. Maar u kunt jubelen en juichen wanneer u nu al beschikt over een weten dat mijn liefde zelf u heeft verschaft, u kunt zingen en loven van Mij zelf een geestelijke rijkdom te hebben ontvangen, die mijn geest die in u sluimert u heeft overgebracht. Mijn oneindige liefde volgde u ook toen u zich nog op de verste afstand van Mij bevond – zonder zelfbewustzijn, opgelost, en door eindeloze kwellingen u omhoog worstelend. Maar toen u weer in het stadium van het zelfbewustzijn was – als mens – pakte mijn liefde u vast en nam bezit van u. Een klein liefdesvonkje werd u bijgevoegd dat nu met Mij in verbinding kan treden als dit uw wil was, dat als deeltje van Mij in u werkzaam kon zijn, zodra u dit toeliet.
Maar deze liefdesvonk werkt niet tegen uw wil in, maar dat hij in u is in het stadium als mens, geeft u ook de garantie, dat u zich weer helemaal met Mij verenigen kan. En dit, mijn ‘Ik’ in u schenkt u een helder licht – het onderricht u in alle waarheid zodra u het maar zijn werkzaamheid toestaat, en dan zult u steeds dieper binnendringen in de waarheid – het helderste inzicht wordt u weer geschonken en u kunt nu ook zelf weer het licht uitstralen dat u van binnen verlicht.
U bent nu bewust de verbinding met Mij weer aangegaan, daar Ik anders niet in u zou hebben kunnen werken, omdat Ik niet met dwang op de mens inwerk, maar wacht op zijn volledig vrijwillige overgave, tot Ik zelf Mij weer aan hem openbaar. Dan echter heeft de geestelijke communie plaatsgevonden – en alle volheid deel Ik weer spijs en drank aan u uit als voedsel voor uw ziel. Ik geef u het brood des hemels het water des levens. Ik zal u aanspreken en mijn woord zal in u levend worden, uw ziel zal zich voltooien en één zijn met Mij in tijd en eeuwigheid.
Amen
BD.8095
5 februari 1962
God is in ons – Hij is bij ons aanwezig
Er bestaat geen groter genadegeschenk voor u, mensen op deze aarde, dan dat u in een rechtstreeks aanspreken door Mij wordt onderricht. Want dan ben Ik bij u aanwezig en Ik geef u blijk van mijn tegenwoordigheid door openbaringen die u alleen kunnen toekomen door Mij zelf, die van alles op de hoogte ben. Ik ben dus in u, want of u ook maar een nietig vonkje van de geest van mijn Godheid in u bergt – mijn geest is ondeelbaar en u zult er daarom steeds van kunnen spreken dat Ik zelf in u ben en werk, wanneer dit geestvonkje zich uit. En dus wordt u ook waarheidsgetrouw onderricht door Mij, daar Ik zelf de eeuwige Waarheid ben.
Zo zult u dus het ontvangen van het woord moeten waarderen, dat een ongewoon genadegeschenk is, omdat u als mens nog niet de hoogste graad van rijpheid bezit, die een volkomen vereniging tot gevolg heeft. Maar mijn liefde voor u is overgroot en er moet u een buitengewone hulp verleend worden omdat mijn tegenstander grote macht heeft en deze aanwendt om u in het verderf te storten.
Maar Ik zou Mij niet kunnen uiten wanneer u zelf het vonkje van mijn goddelijke geest niet liet opvlammen. Wanneer u zelf niet een leven van liefde zou leiden dat de geestvonk ontsteekt en hem nu in staat stelt zijn werk te doen. En u zou wederom niets vernemen van dat wat hij u laat ondervinden wanneer u niet in diep geloof naar de stem in uw binnenste zou luisteren. Wanneer u niet aan mijn rechtstreeks aanspreken zou geloven. En dit stelt weer de innerlijke band met Mij voorop, die Mij er nu toe brengt u met mijn liefde te bestralen en u in overvloed te schenken.
Ik wil altijd in u zijn en u van mijn aanwezigheid blijk geven. En daarom zal Ik u altijd aanspreken zo vaak u het toelaat, dat wil zeggen: u zich innerlijk met Mij verbindt en luistert binnen in u. En dan stort Ik een rijkdom over u uit, die u waarlijk gelukkig zal maken. Ik schenk u licht in alle volheid, Ik onderricht u waarheidsgetrouw, over alles wat voor het rijp worden van uw ziel dienstig is. Ik bestraal u met mijn liefde en mijn liefde schenkt u wat u ontbreekt, omdat u nog niet volmaakt bent.
Al vaak heb Ik u opheldering gegeven over het “werkzaam zijn van mijn geest” en u er ook van in kennis gesteld dat aan de verstandelijke kennis van de mens grenzen zijn gesteld, maar nooit aan het weten dat door het werkzaam zijn van mijn geest kan worden verkregen. Dit weten is waarlijk onbegrensd en toch kan het de mens worden overgebracht door Mij zelf, de Waarheid, het Licht van eeuwigheid. Maar ook alleen maar Ik zelf kan u dit weten doen toekomen en Ik zoek me waarlijk goede vaten uit, waarin Ik mijn licht kan laten binnenstromen, dat nu echter ook zal schijnen ver weg in de donkere nacht.
Toch is dit maar zelden mogelijk. Meestal bieden de mensen Mij weerstand, omdat ze niet het hart maar het verstand laten spreken. Waar echter mijn rechtstreeks werkzaam zijn mogelijk is, daar heeft de lichtstraal zoveel sterkte, dat hij veel mensenharten verlichten kan, die hem zonder weerstand opvangen, die zich aan de straling van de liefde overgeven en nu dus indirect mijn aanspreken in ontvangst nemen.
En dat wil Ik bereiken, dat de mensen hun geestelijke blindheid verliezen en dat ze weer langzaam tot het inzicht komen omtrent dat wat ze waren in het allereerste begin en wat ze weer moeten worden. Ik wil in ieder mens een klein lichtje ontsteken, want dan zal hij zijn aardse leven bewust leven. Hij zal zich vragen stellen en deze zullen hem door middel van gedachten beantwoord worden. Zijn denken zal juist zijn wanneer het zijn verlangen is de waarheid te weten te komen.
Hij zal op de hoogte zijn van mijn wil en deze trachten te vervullen, omdat hij ook de samenhang met Mij als zijn God en Schepper begint in te zien. En er zal hem zeker steeds helderder licht bestralen want hij opent zich voor de bestraling door mijn liefde, zodra hij maar in gedachten de verbinding met Mij tot stand brengt, zodra hij elk innerlijk verzet tegen Mij opgeeft.
Ik ben zelf in hem als nietige goddelijke vonk en deze tegenwoordigheid van Mij weert hij niet meer af en Ik kan dan ook in hem werken. En Ik zal dat ook doen. Ik zal Mij aan iedereen openbaren, ook al is dit op verschillende manieren, steeds passend bij de graad van zijn rijpheid. Maar ieder mens zal Mij kunnen herkennen, als hij het maar wil. De lichtstraal van mijn liefde zal hem steeds weer aanraken tot hij zich bewust openstelt en verlangt naar Mij en mijn liefde, die hem dan in alle volheid ten deel zal vallen. Want Ik heb mijn schepselen lief en Ik wil dat ze zalig worden. Ik wil ook dat ze op de hoogte zullen zijn van mijn grote liefde, opdat ze mijn liefde beantwoorden. Maar dan is ook de vereniging verzekerd, dan zal mijn schepsel ook elke duisternis zijn ontvlucht, omdat het licht in hem zelf straalt, omdat Ik zelf in hem aanwezig kan zijn en er dan waarlijk geen terugval in de diepte meer te vrezen is.
Amen
BD.8096
7 februari 1962
Verandering tot liefde en geloof
Ik wil u binnenleiden in mijn rijk van licht en heerlijkheid – want Ik heb u lief – en Ik wil met u verbonden zijn en blijven tot in alle eeuwigheid. Doch deze verbinding kan alleen plaatsvinden met wezens die zich gelijk gemaakt hebben aan mijn Oerwezen, die zich weer gevormd hebben zoals zij in het allereerste begin waren toen zij in alle volmaaktheid van Mij waren uitgegaan, dat wil zeggen: dat zij alleen maar licht en liefde waren. Derhalve moeten zij weer tot licht en liefde worden – want zij hadden hun voormalige staat in vrije wil veranderd in het tegendeel.
Dit weer omvormen – de verandering tot volmaaktheid – is echter wederom een werk van de vrije wil van mijn schepselen, en daarom kan er ook een eindeloos lange tijd voorbijgaan tot deze verandering totaal ten einde is gebracht.
Doch omdat mijn eindeloze liefde het wezen altijd begeleidt en hem alle mogelijkheden verschaft, zal het zodoende ook eenmaal dat doel bereiken. Het werk van omvorming zal eens voltooid zijn en mijn rijk van het licht en heerlijkheid zal het wezen weer opnemen. Ik zal Mij met hem verenigen en eeuwige zaligheid zal hem beschoren zijn.
U, mensen die op de aarde vertoeft om juist deze verandering – terug tot liefde – ten einde te brengen: u moet in mijn liefde voor u geloven. Dan zult u ook proberen dichter bij Mij te komen en de aanstraling van mijn liefde begeren. U moet weten dat uzelf zich in de stroom van vuur van mijn liefde bevindt, dat u echter alleen, naar de mate van uw wil de werkzaamheid er van bespeurt. En u moet weten dat Ik niet eerder rusten zal tot ook u onderduikt in de zee van mijn liefde – en weer versmolten bent met Mij voor eeuwig. U moet dit geloven, want het bewijs zult u pas mogen ervaren als u uw doel bereikt hebt. Dus het geloof moet u nu in uw aardse leven aansporen tot een leefwijze naar mijn wil, dat u vooreerst moeite doet in de liefde te leven zoals mijn geboden het u leren – en dat u dan door het vervullen van mijn geboden tot een weten komt dat het de waarheid is wat u gelooft.
Want u kunt uzelf die overtuiging verschaffen als u een leven in onzelfzuchtige naastenliefde leidt, dat u waarlijk een weten ontsluit dat u gelukkig zal maken. De heerlijkheden van mijn rijk kunnen u wel voorgehouden worden, opdat u ze nastreeft, doch tot het echte geloven daaraan zult u pas komen als u mijn geboden van de liefde vervult. Want dan zult u ook mijn liefde tot u gewaar worden en u zult in staat zijn mijzelf als een God van liefde te herkennen. Ik verlang vurig naar de liefde van mijn schepselen en Ik wil dat zij naar Mij, als kinderen naar hun Vader, verlangen, om ze nu vast te kunnen pakken en met mijn liefde gelukkig te maken, die hun gelukzaligheid bereidt.
En wist u hoe zegenrijk de uitwerking van ieder werk in onbaatzuchtige liefde is, dan zou u zichzelf waarlijk veranderen en u in korte tijd tot liefde vormen, en u zou dan uw aardse levensdoel vervuld hebben. Maar dit alles moet uw vrije wil teweegbrengen.
Daarom is het mijn voortdurende liefdevolle zorg u door mijn aanspreken te bewegen om werkzaam te zijn in liefde, u aan te sporen de liefde te ontplooien, u mijn discipelen van de eindtijd te sturen, die u het evangelie van de liefde verkondigen. Want de liefde kan door niets anders vervangen worden – de liefde moet ieder mens in vrije wil in zich ontsteken en haar tot een heldere vlam laten worden.
En deze liefde zal zich verenigen met Mij, die de eeuwige Liefde ben. Want de liefde kan niet anders dan naar Mij toesnellen. En zodra Ik de mensen dan weer kan aanstralen zoals in het allereerste begin, zal ook het wezen weer tot zijn oertoestand veranderd zijn. Het is zelf weer liefde en is nu versmolten met Mij tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.8098
9 februari 1962
God zelf openbaart zich in tijden van geestelijke nood
Elke gedachte die u tot Mij richt in geest en in waarheid neem Ik aan en Ik zorg er werkelijk voor u naar waarheid te antwoorden, wanneer u Mij een vraag stelt. Maar ook u zult uw best moeten doen dit antwoord helemaal zonder vooroordeel in ontvangst te nemen. U zult u moeten voelen als lege opnamevaten die Ik wil vullen met de goede inhoud die u alleen slechts tot zegen strekt. En u moet weten dat mijn liefde voor u eindeloos is, dat ze daarom ook alle middelen zal aanwenden om u, die nu kort voor uw voltooiing staat, te helpen deze laatste voltooiing te bereiken, waarvoor er niet veel tijd meer is. Verder moet u weten dat mijn tegenstander in de tijd voor het einde een geweldige macht heeft, hem door de mensen zelf verleend die niet serieus naar de laatste voltooiing streven – en dat het hem ook lukken zal veel mensen weer ten val te brengen, wier gang over de aarde dan tevergeefs is geweest.
Omdat Ik overal van op de hoogte ben, ook van de vele nog besluiteloze zielen die tegenover zijn schandelijke praktijken te zwak zijn – en omdat mijn liefde onbegrensd is en ook waarlijk alle mensen uit zijn klauwen zou willen bevrijden, maar toch niet tegen de wet van de eeuwige ordening in kan gaan, moet Ik dus binnen de grenzen van de eeuwige ordening werkzaam zijn en al diegenen te hulp komen die hun gedachten naar Mij opsturen, wier wil niet van Mij is afgekeerd, zelfs wanneer ze nog niet oprecht voor Mij hebben gekozen. Maar Ik wil hen helpen deze juiste beslissing te nemen. Ik moet hun dus licht en kracht doen toekomen, dat ze Mij eens leren onderkennen en dan ook de kracht opbrengen mijn tegenstander weerstand te bieden en op Mij aan te sturen. Ik ben geenszins een God die voor u niet te bereiken zou zijn. Ik ben de Liefde en de liefde is voor Haar schepselen nooit ver weg, ze volgt hen voortdurend, ook wanneer de schepselen zich nog op de grootst mogelijke afstand van Mij bevinden.
Deze God zult u eerst moeten leren onderkennen, die als Vader zich het lot van ieder afzonderlijk mens aantrekt en die u daarom nooit in de verte zult moeten zoeken. Een innige gedachte van mijn kind roept Mij bij hem en Ik zal bij hem aanwezig zijn en blijven, omdat de liefde van het kind geen scheiding meer toelaat. En Ik zal me aan hem openbaren. En dit is mijn grote hulp die Ik in de eindtijd aan de mensheid, die zich in de grootst mogelijke geestelijke nood bevindt, doe toekomen. Ik zelf spreek de mensen aan en alle mensen mogen mijn woord vernemen als ze maar hun hart openen voor mijn aanspreking van boven. Het licht en de kracht breng Ik hun over door mijn woord, dat ze nodig hebben voor hun voltooiing.
En dus ben Ik zelf werkzaam, uw God en Vader van eeuwigheid, om het werkzaam zijn van mijn tegenstander af te zwakken, om de mensen een reddingsanker aan te bieden, waardoor ze aan het gevaar kunnen ontsnappen om ten prooi te vallen aan zijn invloed. Ik zelf spreek de mensen aan en Ik gebruik daarvoor een gewillig werktuig dat Mij bewust dient en mijn rechtstreeks werkzaam zijn bij en in zich toelaat, omdat Ik de mensheid niet aan het dwingen van hun wil blootstel, maar ze vrij moet beslissen mijn aanspreken aan te nemen of niet. Maar Ik spreek zelf tot alle mensen, omdat mijn eindeloze liefde Mij daartoe aanspoort en die nooit op zal houden en die altijd bereid is te helpen.
En u, mensen moet geloven dat de geestelijke nood groot is, omdat u voor het einde staat. En u moet ook weten dat dit einde ook door mijn liefde is gemotiveerd.
Want Ik weet wat nodig is; Ik weet wanneer de tijd is gekomen waarin Ik de wettelijke ordening moet herstellen, om het werk dat het gevallen geestelijke terug voert, voort te kunnen zetten. Maar Ik weet ook waar nog hulp verleend kan worden en op welke manier, en Ik benut waarlijk elke gelegenheid om de mensen op aarde nog de ogen te openen, om Mij zelf aan hen te openbaren. En mijn schapen herkennen de stem van hun Herder en ze volgen die. Maar ook in het universum zal mijn stem weerklinken, want mijn woord weerklinkt ook in de oneindigheid, ze weerklinkt in al het ik-bewuste geestelijke en doorstroomt dit als licht en kracht.
U zult dus niet kunnen zeggen dat u Mij niet zou kunnen of mogen horen. Want dan zou mijn liefde of mijn macht begrensd zijn. En al ben en blijf Ik ook voor mijn schepselen onbereikbaar, zo ben Ik toch door de liefde ten innigste met hen verbonden en ook zo nabij dat ieder schepsel in staat is Mij te vernemen, als zijn liefde ook naar Mij uitgaat, dus de aaneensluiting hersteld is zoals het was in het allereerste begin. Want in het allereerste begin hoorden alle wezens mijn woord en dit was hun gelukzaligheid en zal ook eenmaal weer hun gelukzaligheid zijn, wanneer mijn liefde de wezens weer zal doorstralen zoals eens.
Amen
