Inhoud

BD.7303 Ernstig verlangen naar vereniging met God
BD.7304 Over het innerlijke woord
BD.7305 “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”
BD.7307 Geregelde zelfbeschouwing is nodig
BD.7308 De deemoedige schenkt God Zijn genade
BD.7309 Krachttoevoer in het hiernamaals vereist liefdevolle hulpvaardigheid
BD.7311 Het beantwoorden van vragen – Onderzoek de oorsprong
BD.7312 Over de herbelichaming
BD.7313 Elke geestelijk gerichte gedachte is een zich losmaken van de tegenstander
BD.7315 Verleidingen door de tegenstander door wereldse verlokkingen
BD.7320 Verrijzenis op de derde dag
BD.7321 De goddelijke kruisdrager – Jezus Christus
BD.7326 Rechtvaardigheid
BD.7327 Zegen van geestelijke werkzaamheid
BD.7328 Twijfel bij de discipelen bij de arrestatie van Jezus
BD.7330 Er is geen delging van de schuld zonder Jezus Christus
BD.7331 Ongewone hulp van God na het natuurgebeuren
BD.7335 Geestelijke blindheid
BD.7336 God neemt Zijn intrek in het hart – Het kindschap Gods
BD.7338 Hulp van de geestelijke wezens om volmaakt te worden
BD.7339 De dienaren van de Heer; Zijn voorloper
BD.7340 Band van de goddelijke liefde – Het vrij zijn van de tegenstander
BD.7342 Eenwording met God door de liefde
BD.7343 Het voortleven van de ziel na de dood
BD.7344 Onafgebroken strijd tegen de wereld
BD.7345 De waarde van de voorbede voor degenen in het hiernamaals
BD.7351 Wezensverandering tot liefde – Gods tegenwoordigheid
BD.7353 Gods vaderliefde zonder einde
BD.7356 De tegenwoordigheid van Jezus wordt verzekerd door Hem voortdurend aan te roepen
BD.7358 De hemelvaart van Jezus
BD.7359 Het rijk der hemelen lijdt geweld
BD.7360 Loutering van de ziel door de liefde
BD.7361 “Het hemelrijk lijdt geweld” (2)
BD.7364 Eindvermaning
BD.7365 Uitstorting van de Geest
BD.7367 Reiniging van het hart
BD.7369 Verlossingswerk vereist vrije wil
BD.7371 Toezegging van Gods hulp in de tijd van nood
BD.7375 Johannes 14.21: “Wie mijn geboden onderhoudt”
BD.7376 God wil dat onze gedachten vervuld zijn van Hem
BD.7377 De band met God
BD.7386 Grote inspanningen in het hiernamaals om verlossend bezig te zijn – Jezus Christus
BD.7387 De voorbede voor zielen in de diepte
BD.7388 Het verdrijven van destructieve geesten – Het afweren van hen
BD.7390 Het beëindigen van een verlossingsperiode
BD.7391 Wet van de eeuwige ordening – Belichaamde lichtwezens
BD.7392 Echte profetie
BD.7398 De poort naar het lichtrijk is Jezus Christus

                                   – * –

BD.7303
10 maart 1959

Ernstig verlangen naar vereniging met God

Neem Mij op in jullie hart, dat wil zeggen: wil oprecht met Mij verbonden zijn. Wie dit serieus wil, die neem Ik ook aan, en hij zal zich voor altijd met Mij verbinden, want hij heeft zijn eertijds van Mij afgekeerde wil veranderd, hij heeft zich weer bij Mij aangesloten, evenals hij zich eens van Mij losmaakte. Het grootste kwaad in de wereld is, dat de mensen in een zekere onverschilligheid voortleven, onverschillig tegenover Mij, die ze misschien nog accepteren. Maar de samenhang met hun God en Schepper kennen of bevatten ze niet bij benadering, omdat zij niet met zichzelf in discussie treden. Meestal gaan ze hun aardse weg niet zonder weet van Mij, doch zonder dieper geloof, alleen uit onverschilligheid, behalve de mensen die Mij klaarblijkelijk weerstaan.

Maar Ik spreek van de onverschilligen, die in de meerderheid zijn, die allen naar buiten zouden beweren in Mij te geloven, maar die zich toch in gedachten nauwelijks of helemaal niet met Mij bezighouden. Dezen dus hebben Mij nog niet in hun “harten” opgenomen, hun wil is nog niet serieus op de vereniging met Mij gericht, hoewel zij dit ook zouden ontkennen tegenover hun medemensen. Ik ken echter de graad van het verlangen naar Mij, en Ik wil in jullie hart worden opgenomen. Ik wil, dat jullie gedachten zich met Mij bezighouden, dat het jullie aanspoort de innige band met Mij tot stand te brengen, dat jullie dezelfde wil hebben, jullie weer met Mij te verenigen, van wie jullie je eertijds vrijwillig losmaakten.

Juist deze uitdrukkelijke wil kan een volledige verandering van jullie levenswandel en dus ook van jullie wezen bewerkstelligen, maar zonder de uitdrukkelijke wil zullen jullie het nooit tot de geringste verandering van jullie wezen brengen, omdat juist jullie onverschilligheid voor mijn tegenstander de welkome gelegenheid is, tussen Mij en jullie in te gaan staan, en hij zijn invloed waarachtig met succes zal uitoefenen. Want Ik kan jullie niet begeleiden, omdat jullie hart Mij nog niet serieus zoekt. En Ik kan daarom ook niet mijn tegenstander verdringen, wanneer hij jullie vergezelt. Jullie zelf echter bezitten zonder Mij niet de kracht, jullie tegen hem te verweren. Jullie schikken je maar al te graag in zijn plannen, omdat hij jullie daarvoor in ruil materiële goederen belooft. Maar hebben jullie de uitdrukkelijke hartenwens, dat Ik jullie nabij moge zijn, dan geldt jullie wil Mij en dan kan Ik hem afweren en jullie ook werkelijk nabij zijn. Dan hebben jullie Mij in het hart opgenomen en dan zijn jullie ook op de juiste weg naar Mij, oftewel, jullie zullen Mij dan voor eeuwig niet meer verliezen, wanneer Ik eenmaal bezit kon nemen van jullie hart, omdat jullie dit uitdrukkelijk zouden wensen.

En jullie allen zouden over jullie diepste wil verantwoording moeten afleggen waarheen deze zich keert. Jullie zouden je allemaal moeten afvragen, wat wel jullie grootste liefde is op aarde, of jullie nog de voorkeur geven aan wereldse zaken of dat jullie mijn tegenwoordigheid alleen zo begerenswaardig is, dat jullie bereid zijn, al het andere op te geven om mijnentwil. Zouden jullie dat laatste kunnen, dan zijn jullie waarlijk op de juiste weg, en jullie serieuze wil zal beloond worden, want jullie zullen nu geen tijd verspillen, die jullie in mijn tegenwoordigheid kunnen doorbrengen, omdat jullie hart er steeds meer naar verlangt, Mij in zich op te kunnen nemen, en omdat een dergelijk verlangen altijd vervuld zal worden. Want ook Ik verlang naar mijn kinderen en wil, dat zij eenmaal weer naar Mij terugkeren, van waar ze zijn uitgegaan met een verkeerd gerichte wil, die ze daarom weer veranderen moeten, naar Mij toe, naar hun Vader van eeuwigheid.

Amen

BD.7304
11 maart 1959

Over het innerlijke woord

Mijn stem zullen allen vernemen die er vurig naar verlangen en met Mij in verbinding treden in hun hart, dus niet alleen gebeden met de lippen tot Mij opzenden, die door Mij niet gehoord worden. Maar Ik heb veel kinderen die innig tot Mij bidden en wier gebeden Ik dan verhoor – in het bijzonder, als het slechts het verzoek is dat Ik als Vader tot mijn kind mag spreken.

Deze bede bewijst Mij zijn liefde voor Mij, die voor zo’n kind alles ben: God en Vader, Vriend en Broeder. En dan zal Ik Mij ook openbaren als Vader, Vriend en Broeder en altijd zal mijn aanspreken een ingaan zijn op diens vragen en wensen – die dat kind Mij vol vertrouwen voorlegt.

En zo mag dus ook ieder mens zich aangesproken voelen door Mij, die slechts op ’n innige samenspraak met Mij blijft wachten, tot hem mijn antwoord bewust geworden is. Want juist dit blijven wachten op en verwachten van mijn antwoord mag niet verzuimd worden, wat echter ook dat diepe geloof vooropstelt dat Ik tot mijn kinderen spreek.

Hadden de mensen dit diepe geloof, dan zou het hun allen ook niet zo ongewoon zijn, dat een God tot Zijn schepselen, dat een Vader tot Zijn kinderen spreekt.

Doch juist dit geloof hebben maar weinigen en daarom komt het zo zelden voor dat Ik Mij zo kan uiten, dat ook de medemensen daarvan iets ervaren. Daarbij komt, dat de mensen op geheel verschillende wijze mijn aanspreken vernemen, meestal in hun eigen taal. Daarom worden de resultaten van het vertrouwelijke tweegesprek van het kind met de Vader voor een product van eigen gedachten gehouden, als niet de ongewone inhoud de medemensen wantrouwig maakt of ze anders leert denken.

Doch Ik zeg u: Ik spreek veel te graag met mijn kinderen dan dat Ik een gelegenheid voorbij zou laten gaan Mij te uiten, alhoewel Ik Mij steeds alleen kan openbaren naar gelang de rijpheidstoestand, alsook de opdracht die tegelijkertijd de ontvanger van mijn woord te vervullen heeft op deze aarde. Zodra dus het toezenden van mijn woord met een opdracht verbonden is, worden er ook andere voorwaarden gesteld, die degene die ontvangt vervullen moet, om geschikt te zijn voor zijn opdracht.

En dan zullen ook de resultaten van de innige omgang met Mij, de inhoud van mijn rechtstreekse aanspreken in zijn aard anders zijn omdat ze tegen de kritiek van de verstandsmensen moeten standhouden, omdat ze als leerstof beschouwd moeten worden die verspreid moet worden, die als evangelie de mensen die zich in grote geestelijke nood bevinden moet worden gebracht. Maar het aanspreken van mijn kinderen zal zich op geen enkele wijze tegenspreken, ofschoon het in ’n verschillende vorm gesteld is juist vanwege zijn bestemming.

Ik moet mijn kinderen overeenkomstig hun vermogen om op te nemen aanspreken. En zodra deze woorden van Mij woordelijk worden weergegeven, spreken ze zich nooit tegen. Worden ze echter naar eigen zienswijze veranderd, dan kan en zal zich ook dwaling bij de woorden, die aanvankelijk de mensen werden gegeven in de zuiverste waarheid, voegen.

Laat alles onveranderd wat u mensen van boven toeklinkt. Deze vermaning zou Ik u steeds weer willen laten toekomen, dan is ook de waarheid gegarandeerd en dan zal niemand aanstoot kunnen nemen behalve zij, die zelf nog niet in de waarheid wandelen. Want zelfs als het denken van een mens eerst nog van de waarheid afwijkt, wordt het door mijn woord juist geleid, of de omstreden vragen worden nog zolang terzijde gesteld tot de mens zonder enige innerlijke weerstand, opgeroepen door verkeerde onderrichtingen, mijn woorden aanneemt en zulke tegenstrijdigheden ook uit de weg worden geruimd.

Maar Ik spreek tot al mijn kinderen die alleen Mij tot zich laten spreken door ’n innige band en de wil Mij te horen. En mijn woorden zijn steeds aan hen gericht, die dezelfde vragen overdenken en die evenzo de wil hebben Mij te horen. Maar met het oog op de grote geestelijke nood en het naderende einde stuur Ik mijn woord, de leer die de mens Jezus op aarde heeft verkondigd, opnieuw naar de aarde, opdat ze verbreiding vindt en alle mensen zal aanraken die zich in het zoeken naar de waarheid voor mijn aanspreken openstellen, als die hun door mijn boden wordt overgebracht.

Dit woord is dus aan allen gericht, maar zal eveneens alleen op hen indruk maken die het zonder tegenstand aanhoren. En dezen zullen nu volgens mijn woord handelen en leven en dan ook de uitwerking van mijn woord kunnen ervaren, want zij zullen toenemen in kracht en licht, in sterkte van wil en wijsheid. Want alles wat van Mij uitgaat moet zijn uitwerking hebben, aangenomen dat de wil van de mens geen weerstand biedt, dat de mens wil om door Mij aangesproken te worden en dankend mijn genadegave aanneemt, die mijn liefde hem biedt en bieden zal tot aan het einde.

Amen

BD.7305
12 maart 1959

“Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”

Geen mens heeft het leven, tenzij hij het van Mij ontvangt, want Ik ben het Leven en van Mij gaat al het leven uit. Bij het begin van zijn belichaming behoort de mens nog veel meer toe aan de dood en pas op aarde moet hij het ware leven bereiken. Daartoe moet hij een bepaalde weg gaan en deze Weg ben Ik wederom zelf. Hij moet de waarheid uit mijn hand aannemen omdat Ik ook de eeuwige Waarheid ben. En zo is er maar de ene weg naar de waarheid en het leven, en deze heet Jezus Christus, want ieder mens moet eerst door Hem verlost worden, wil hij het eeuwige leven bereiken. Daarom kwam Ik in de mens Jezus zelf naar de aarde om de mensen de weg te tonen, allen erop voor te gaan die Mij maar zouden moeten volgen om bijgevolg in waarheid levend te worden. Voordat ze echter verlost zijn door Jezus Christus, lopen ze nog in de nacht van de dood, ze kennen de waarheid niet, ze weten de juiste weg niet die naar het leven leidt en zouden ze hem weten, dan zouden ze de kracht niet hebben om hem te gaan. Maar Jezus Christus schenkt hun deze kracht, Hij leidt hen en bevrijdt hen van de dood, zodat ze het leven in gelukzaligheid kunnen binnengaan.

Daarom heb Ik gezegd: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”. Zonder Mij kan niemand tot de waarheid komen en het leven bereiken, want zolang hij Mij niet als Leidsman heeft, gaat hij een andere weg, die beslist niet van de dood naar het leven voert. Maar de mens moet het ook willen, levend te worden, en hij moet strijd voeren tegen hem die tracht hem in de dood vast te houden, die alles zal doen om hem te verhinderen de juiste weg te vinden, de weg naar het leven. De mens moet zelf willen dat hij zal leven en zich tot de Heer van het leven wenden, Hem vragend om kracht en leiding, omdat hij alleen te zwak is deze weg te gaan. Want de weg gaat omhoog en eist kracht. De weg is erg moeizaam en niet aanlokkelijk en hij vergt daarom ook de vaste wil van de mens om hem vanwege zijn doel af te leggen. Want het doel is heerlijk, het doel is een leven in gelukzaligheid, in licht en kracht en vrijheid.

Maar geen mens hoeft de moed te verliezen, of angstig te zijn dat het hem aan kracht zal ontbreken, wanneer hij zich maar tot Jezus Christus wendt, tot Hem in wie Ik zelf over de aarde heb gewandeld om u mensen te verlossen van zonde en dood, van zwakheid en duisternis. Wie zich tot Hem wendt, wendt zich tot Mij, wanneer hij maar gelooft dat slechts Een het leven kan geven, die zelf de Heer is over leven en dood. En wanneer Ik spreek over “leven”, dan spreek Ik over het leven dat eeuwig duurt, niet over het korte leven op aarde dat u alleen maar gegeven werd met het doel het eeuwige leven te verwerven. Ik wil dat u leeft in eeuwigheid en dit leven van u moet een gelukzalig leven zijn, maar u zult de weg moeten nemen via Jezus Christus en u zult heel zeker het leven in alle vrijheid en waarachtigheid bereiken. U zult weer met Mij verenigd zijn, zoals het was in het allereerste begin, u zult eeuwig leven en dit leven nu niet meer verliezen.

Amen

BD.7307
13 maart 1959

Geregelde zelfbeschouwing is nodig

Keer in uzelf en herken uw zwakheden. Een regelmatige zelfbeschouwing heeft u erg nodig, want u mensen bent u er niet van bewust dat u nog zeer onvolmaakt gevormd bent omdat u de staat van uw ziel niet aan kritiek onderwerpt maar al tevreden bent wanneer alleen uw buitenkant naar eigen goeddunken in orde is. Maar dit laatste draagt er niet toe bij de rijpheid van ziel te vergroten, dat een eigen arbeid vereist wil dit succes opleveren. En het is nodig dat u weet hoe uw gesteldheid moet zijn en hoe u geaard bent. Daarom moet u zich herhaaldelijk rekenschap geven – u moet zelfkritiek uitoefenen en als maatstaf steeds mijn geboden van de liefde tot God en de naaste nemen, dan zult u zich spoedig bewust worden van uw zwakheden en gebreken, die nu helder en duidelijk tevoorschijn komen wanneer u van plan bent uw wezen serieus te veranderen. En dit moet u goed onthouden, dat het de ernstige wil van het hart moet zijn, niet alleen maar voornemens die de mond uitspreekt, naar buiten, waardoor het hart echter niet geraakt is.

U mensen bent allen nog te werelds ingesteld en dat heeft tot gevolg dat de onbaatzuchtige naastenliefde maar heel weinig beoefend wordt, omdat de mens die nog te zeer met de wereld verbonden is, steeds eerst aan zichzelf denkt, eer hij aan zijn naaste denkt. Is het u echter ernst dat uw ziel tot rijpheid komt, dan zult u zichzelf ook heel open en eerlijk uw zwakheden en gebreken moeten bekennen en proberen daar tegen te strijden om een verandering tot stand te brengen en uzelf de ernst van uw wil te bewijzen, want alleen de ernstige wil verzekert succes, terwijl een oppervlakkige poging niet als zodanig wordt beschouwd en ook geen resultaat voor de ziel kan betekenen. Op elke manier kunt u wel geholpen worden zodat u bijstand ondervindt, zowel bij uw willen als ook bij het handelen, maar u zult toch zelf de eigenlijke arbeid aan uw ziel moeten verrichten en daar hoort een beschouwen en herkennen van zichzelf bij, daar hoort de volledige ernst bij van een zelfonderzoek, dat u nu ook zal onthullen waar u nu aan het werk moet, wat u dan ook zeker lukken zal want u ondervindt dan in hoge mate geestelijke ondersteuning.

De ernstige wil betekent alles en deze ernstige wil wordt ook beoordeeld door Hem, Die door u moet worden bemind boven alles en Die u ook de liefde voor uw broeders en zusters heeft bevolen, die ook Zijn kinderen zijn en aanspraak maken op dezelfde liefde van u. Maar daaraan laat u het allen ontbreken en daarom zult u steeds weer vermaningen moeten aanhoren om uzelf te onderzoeken. Want als u geholpen moet worden dan zult u eerst moeten weten waar hulp nodig is. En pas wanneer u uzelf doorziet, wanneer u zelf moeite doet uw wezen te herkennen dat nog ver af is van de volmaaktheid, pas dan zult u zich inspannen die te bereiken, ofschoon dit nog een wilskracht van grote standvastigheid vergt. Toch is dit mogelijk met geestelijke ondersteuning zodra wordt ingezien dat u van goede wil bent en serieus uw voltooiing nastreeft.

Amen

BD.7308
14 maart 1959

De deemoedige schenkt God Zijn genade

De wil om dienstbaar te zijn, is binnengaan in de deemoed, hij is het begin van de overwinning in de strijd tegen de verwaandheid, die de mens nog kenmerkt als kind van de satan en die hij daarom uit alle macht moet bestrijden. De arrogantie wil heersen, ze plaatst zich hoog boven alles wat naast haar staat, de hoogmoedige mens zou alles willen onderwerpen en dwingen hem dienstbaar te zijn, de hoogmoedige mens is meedogenloos en liefdeloos, hij heeft al de kenmerken van de tegenstander van God, die duidelijk aan het licht treden en daarom is hij op de weg van het verderf, wanneer hij niet verandert en serieus tegen de geest van hoogmoed ingaat. En dat zal hij doen zodra in hem de wil bovenkomt dienstbaar te zijn. Zijn medemens dienen is werkelijk bevrijdend want dan wringt hij zich los van de tegenstander en gaat een andere sfeer binnen, want de deemoed voert hem naar God, door de deemoed komt hij dicht bij God en hij ontvangt genaden in overmaat volgens Zijn belofte: “Alleen de deemoedige schenk Ik mijn genade”.

De deemoed zal zich steeds bewijzen in de wil dienend te helpen, de mens gaat een volledig ander stadium van ontwikkeling binnen, wanneer hij in de deemoed leeft, wanneer hij elk gevoel van verwaandheid bestrijdt, wanneer hij begint zichzelf te doorzien en zich bewust wordt van de zwakheid van zijn wil en zijn fouten, die hem elke hoogmoedige eigenwaan ontnemen en hem verplaatsen in het bewustzijn van diepste nederigheid. En daarmee in overeenstemming zal hij zich ver van God verwijderd wanen, hij zal in waarachtige deemoed zijn ogen naar Hem opslaan en Hem om Zijn genade vragen. Maar dit zal geen spel zijn, geen uiterlijke vorm, maar diepe innerlijke deemoed, die hem daardoor ook waard maakt de genade Gods te ontvangen, opdat hij gesterkt wordt in zijn voornemen aan zichzelf te werken, om zijn onvolmaaktheid op te heffen en de liefde en genade van God waardiger te worden, waarnaar een deemoedig mens vurig verlangt en die hij van harte afbidt.

De deemoedige mens heeft reeds het zich afkeren van de tegenstander voltooid, want de deemoed is een goddelijke eigenschap, een graad van volmaaktheid, die steeds het zich afkeren van de tegenstander vooropstelt, hoewel de mens dan nog erg aan zich moet werken om de voortdurende aanwezigheid van God waardig te worden. Maar de dienende liefde die een deemoedig mens nu vervult, verandert ook spoedig zijn hele wezen tot liefde, en een waarachtig deemoedig mens komt spoedig zo dicht bij het hart van de Vader, dat hij zich verenigt met de eeuwige Liefde en dus ook de voltooiing bereikte.

Zolang het de mens nog aan ware deemoed ontbreekt, is ook zijn rijpwordingsproces nog niet voltooid, want de ware deemoed trekt pas de Vader met zekerheid naar Zijn kind dat door de ware deemoed het kindschap Gods laat zien. En zolang er nog een vonkje hoogmoed in de mens aanwezig is, is de weg tot aan deze vereniging nog lang, want al die tijd is nog steeds de tegenstander van God erbij betrokken en de strijd tegen hem moet met de hele wil en een vast voornemen worden gevoerd, en hij kan ook worden gevoerd zodra de mens na innerlijke strijd tot dienende naastenliefde komt, die hem dan ook de zege zal opleveren over zichzelf. De mens moet alleen eens in zich keren en nadenken over zijn fouten en zwakheden, over zijn slechte eigenschappen en gewoonten. En hij zal zich van zijn hoogmoed in belangrijke mate vrij maken, wanneer hij maar eerlijk is tegenover zichzelf. Maar deze kritische zelfbeschouwing kan voor hem een ommekeer zijn, want zodra hij zichzelf doorziet en van goede wil is, zal hij zich in deemoed tot God wenden en Hem vragen om genade en erbarmen, waarvan hij dan ook heel zeker kan zijn, want: “De deemoedige schenkt God Zijn genade!

Amen

BD.7309
15 maart 1959

Krachttoevoer in het hiernamaals vereist liefdevolle hulpvaardigheid

Ieder moet ernaar streven zich te vervolmaken zolang hij op deze aarde vertoeft. Want is hij eerst eenmaal in onvolmaakte toestand het rijk hierna binnengaan, dan zal hij heel wat minder kracht hebben dan op aarde. En hij zal vooralsnog kracht moeten verwerven door werken van liefde, maar dit vergt ook weer kracht, terwijl hij op aarde over de levenskracht beschikt die hij naar eigen wil kan gebruiken, dus ook voor werken van liefde.

Denk eraan dat steeds alleen maar werkzaam zijn in liefde uw volmaaktheid bewerkstelligt, dat uw ziel alleen maar rijp kan worden door werkzaam te zijn in liefde, het doet er niet toe, of op aarde of in het hiernamaals. Denk eraan dat u in elk geval daar kracht voor nodig hebt. U bent te beklagen wanneer u daarboven in een krachteloze toestand aankomt en nu op de hulp van de mensen op aarde of van de lichtwezens in het geestelijke rijk bent aangewezen om vooreerst weer wat kracht te krijgen. De mensen kunnen u deze toevoer van kracht doen toekomen door liefdevolle voorspraak, waarom u echter ook op aarde de liefde van de medemensen zou moeten verwerven, die u nu in hun voorbede insluiten opdat u kracht zult verkrijgen.

De lichtwezens zullen u ook te hulp komen, maar ze kunnen u niet willekeurig kracht toevoeren. U zult bereid moeten zijn met deze toevoer van kracht andere zielen te helpen in hun nood. En juist deze wil om liefde te geven moet zelf in u ontwaken. Pas dan zal de nodige kracht om werkzaam te zijn in liefde u toekomen. Wel is er veel nood, ook in het rijk hierna, maar wie op aarde aan de nood van de medemensen voorbij is gegaan, die zal ook in het hiernamaals daar weinig door worden getroffen, omdat de eigenliefde nog te groot is en hij alleen maar aan zijn eigen noodtoestand denkt. Daarom is het veel moeilijker tot een hogere graad van voltooiing te komen dan op aarde. En u mensen zou daarom niet onverschillig moeten zijn. Integendeel, u zou de tot uw beschikking staande levenskracht goed moeten gebruiken voor uw heil in het hiernamaals.

U zult waarlijk veel schatten kunnen verzamelen op aarde, wanneer u maar ijverig werken van onbaatzuchtige naastenliefde verricht. En u zult vol van kracht en licht binnengaan in het geestelijke rijk en dus uw geestelijke schatten meteen kunnen gebruiken als helper van de ongelukkige wezens die verzuimd hebben op aarde geestelijke rijkdommen te verzamelen en die daarom in uiterste nood zijn aangewezen op liefdevolle hulp. Want alleen de liefde kan hun hulp brengen, ofschoon de eigen wil eerst bereid moet zijn deze liefde aan te nemen en eveneens weer hun noodlijdende metgezellen te helpen, die evenals zij zelf verzuimden op aarde geestelijke schatten te verwerven.

De nood is groot in het rijk hierna. En wie daarvan op de hoogte is, wie gelooft wat hem aan berichten daarover toekomt, moet proberen nog op aarde tot rijpheid van zijn ziel te komen. En hij zal bij zijn binnengaan in het geestelijke rijk gelukkig zijn aan deze aanmaningen gevolg te hebben gegeven. Want hij zal nooit datgene kunnen inhalen wat voor hem op aarde met goede wil buitengewoon gemakkelijk mogelijk is. Hij zal ook nog wel tot licht en gelukzaligheid kunnen komen, maar het zal veel meer tijd en een zeer grote overwinning vragen om slechts weinig schreden verder te komen, terwijl het aardse leven daarentegen volop toereikend was om de hoogste graad – de graad van het kindschap Gods – te kunnen bereiken. Maar in het rijk hierna is het hem niet meer mogelijk deze graad te bereiken. Leef daarom in de liefde. Doe alles om uw ziel tot voltooiing te brengen, nog op aarde, en eens zult u bovenmate gelukzalig zijn en als ware helpers ook verlossingsarbeid kunnen verrichten in het hiernamaals bij diegenen, die uit eigen schuld in duisternis zijn gebleven en alleen met de grootste moeite tot licht en vrijheid kunnen geraken.

Amen

BD.7311
18 maart 1959

Het beantwoorden van vragen – Onderzoek de oorsprong

Iedere vraag wil Ik u beantwoorden wanneer u maar in staat bent uzelf geheel van de wereld en haar indrukken af te sluiten, dus met een geheel leeg hart alleen vurig verlangt naar mijn tegenwoordigheid. Dan kunt u ook mijn woord zonder enige vertroebeling vernemen, waartoe nu eenmaal het totaal terzijdestellen van al het aardse absoluut noodzakelijk is. Daarom wordt er echter ook zeer veel als mijn woord voor waar gehouden waarbij de gedachten van de mensen zelf nog te zeer betrokken waren, terwijl deze “stilte in God” nog niet tot stand was gebracht, waar mijn antwoord niet werd afgewacht.

De graad van liefde en de verbondenheid met Mij is altijd doorslaggevend, dat en op welke wijze de mens door Mij wordt aangesproken. En een mens die zich geheel aan Mij overgeeft, die hoeft niet te vrezen zich te vergissen in het aanspreken dat hem ten deel valt. Hij zal zonder bedenken alles kunnen uitdragen als een genadevolle uiting van Mij, en hij zal daarom ook zonder bezwaar vragen kunnen stellen, die weliswaar overwegend een geestelijke inhoud zullen hebben omdat een kind, dat zich totaal overgeeft aan Mij, veel meer interesse heeft in geestelijke zaken dan in aardse problemen.

Doch de mensen zijn nog zeer aan het wereldse gebonden en heel vaak begeren ze uitsluitsel over zuiver aardse zaken, die zij Mij dan voorleggen, steeds in de hoop, dat Ik hun naar wens een antwoord geef. En dat is een gevaar voor de waardering van mijn aanspreken, want de mensen bij wie de aardse interesses nog overheersen, zijn nog niet zo ver dat zij in staat zijn zich geheel af te zonderen en met Mij in stilte een samenspraak te houden. Veel meer zullen hun gedachten steeds weer afdwalen en naar de wereld terugkeren, waarvan zij zich niet helemaal los kunnen maken. En dan is een pure goddelijke aanspraak twijfelachtig, zo niet geheel uitgesloten.

Onderzoek u daarom heel serieus voordat u iets als van “Mij stammend” uitdraagt, en van de medemensen vraagt te geloven dat Ikzelf daar de Veroorzaker van ben. Alleen diegene mag zich zeker voelen en de resultaten van zijn innige samenspraak met Mij als geheel zonder dwaling verkondigen, die deze innige verbinding in volledige afzondering tot stand brengen kon, die op geen enkele wijze wereldlijke gedachten liet binnenkomen gedurende de omgang met Mij. Deze kan ook iedere vraag stellen en ze zal hem beantwoord worden omdat het altijd zijn wil is niet in dwaling te geraken – en omdat de waarheid hem boven alles gaat.

Ik spreek met iedereen, of echter mijn woord of zijn eigen gedachten hem in zijn bewustzijn komen dat bepaalt de mens zelf door de ernst van zijn wil, zodra het gaat over de beantwoording van vragen die niet alleen een geestelijke inhoud hebben, waar dus het gevaar bestaat dat er wereldlijke gedachten binnensluipen en daardoor de waarheid gemakkelijk in gevaar komt. Terwijl zuiver geestelijke vragen toch door een innerlijk concentreren en afzondering veilig zijn gesteld, dus ook de antwoorden daarmee in overeenstemming helder en waarheidsgetrouw uitvallen,

Wilt u met Mij spreken, dan vraag Ik ook uw onverdeelde overgave aan Mij, maar dan neem Ik u ook geheel in bezit en alles wat uit uw gedachten als resultaat te voorschijn komt, is het uitvloeien van mijn liefde in uw hart. Deelt u echter uw verlangen naar Mij nog met de wereld, dan kunt u niet verwachten dat Ik Mij in u laat horen. Daarom moet u zich heel serieus onderzoeken en dus zelfkritiek uitoefenen die steeds voor u van nut zal zijn als het uw wil is dat Ik u aanspreek. Want u moet de zuivere waarheid begeren, daar u anders nooit de zuivere waarheid ontvangen kunt.

Amen

BD.7312
20 maart 1959

Over de herbelichaming

U allen moet weten dat u niet naar eigen believen de aardse weg als mens herhalen kunt, maar dat u wel een eenmalige gelegenheid moet benutten, wilt u niet eens door bitter berouw geplaagd worden dat u door eigen schuld onvoltooid het geestelijke rijk bent ingegaan.

De veronderstelling: zo vaak u wilt het aardse leven te kunnen herhalen tot u de graad van volmaaktheid bereikt heeft, laat u lauw worden in uw geestelijk streven en daarom is zo’n leer schadelijk voor het heil van uw ziel. Zij is een gevaar, want veel mensen zijn door die leer nalatig geworden in de arbeid voor hun ziel en zij hopen steeds, dat zij in een nieuw leven kunnen goed maken wat zij nu verzuimen.

Doch zo’n leer is een dwaling. U moet de genadegave van de belichaming als mens ten volle benutten. Want bent u eenmaal het rijk hierna ingegaan, dan is uw aardse ontwikkelingsgang afgesloten en iedere verdere ontwikkeling hangt nu af van uw instelling in het geestelijke rijk – en die kan heel anders zijn. U kunt met een goede wil, werkzame hulp van de lichtwezens en doeltreffende voorbede van mensen ook in het hiernamaals nog vooruitgang boeken en ook eenmaal tot zaligheid komen. Maar u moet daartoe heel wat meer kracht aanwenden dan op aarde.

U kunt echter ook wegzinken in de diepte, als u ’n verstokt hart heeft en in het geheel niet van goede wil bent. En in dat geval zou het waarlijk een niet goddelijke daad zijn u die belichaming op de aarde nogmaals toe te staan die nooit een geestelijke vooruitgang zou waarborgen,omdat altijd de vrije wil beslissend is en u de herinnering aan vroeger moet missen ter wille van die vrije wil. Bent u echter wel van goede wil dan kunt u ook in het geestelijke rijk deze rijpheid verkrijgen, waardoor u verzekerd bent van lichttoevoer en dus ook van een mate van zaligheid die voortdurend verhoogd kan worden. En dan heeft u geen verlangen meer het vleeselijk lichaam aan te nemen en een volgende belichaming op aarde door te maken. De enkele gevallen waarin dat voor kan komen hebben hun heel bijzondere reden, maar zijn niet als norm aan te merken, zodat daarvan de leer van de reïncarnatie niet afgeleid kan worden.

Het is niet zo dat de mens de voltooiing op aarde niet zou kunnen bereiken want daar is Jezus Christus voor aan het kruis gestorven, zodat het mogelijk is dat een eenmalige gang als mens over de aarde hem de volkomen bevrijding uit de vorm kan opleveren. Het is enkel en alleen de wil van de mens die gefaald heeft waarvoor hij dan ook de gevolgen op zich moet nemen: een onzalige toestand in het geestelijke rijk, die hij echter naar eigen wens willekeurig kan afbreken en veranderen. Bovendien gaat volgens Gods wil alles opwaarts, alleen de wil van de mens kan teruguit gericht zijn. En dus zou dit het plan van de goddelijke ordening tegenspreken, wanneer door Zijn wil een wezen weer in een achter hem liggende vorm geplaatst zou worden die hijzelf niet goed benut heeft. Daarom kan gerust van een misbruik van een genadegeschenk gesproken worden, waarvoor hij zich nu ook moet verantwoorden en de gevolgen er van op zich nemen.

Een herbelichaming kan plaatsvinden in bijzondere gevallen, zo dat bijvoorbeeld lichtzielen zich op de aarde belichamen met het doel te helpen, en hierdoor hun grote liefde voor de noodlijdende mensheid tot uitdrukking brengen. Zij nemen dan nogmaals de gang over de aarde als mens op zich om de medemensen te helpen in geestelijke nood.

En zo kan er dus met recht geloofd worden dat er mensen op de aarde vertoeven die van “boven” zijn neergedaald, maar het zelf echter niet weten. De medemensen kunnen het misschien wel vermoeden maar niet met zekerheid beweren. Nog veel minder echter zijn die beweringen geloofwaardig dat mensen zich meermalen op aarde bevinden, bij wie geen geestelijke missie te bemerken is.

De leer van de herbelichaming is een gevaar voor de mensen, want de enkele gevallen worden veralgemeend en de verantwoording van e mens wordt buiten beschouwing gelaten en wijkt voor de zorgeloosheid van hem die gelooft steeds weer te kunnen goedmaken wat hij verzuimde. Dit inzicht zal hem later in het geestelijke rijk zwaar belasten, want nooit is het de mens mogelijk in te halen wat hij door eigen schuld in zijn aardse leven heeft verzuimd.

Hij kan wel ook daar nog een zekere lichtgraad bereiken en die steeds meer verhogen, hij zal echter nooit de hoogte van het kindschap Gods kunnen bereiken, want dat te bereiken is alleen op aarde mogelijk. En hij is bovendien in groot gevaar in het hiernamaals nog weg te zinken in de diepte, als hij de gelegenheid niet aangrijpt en met behulp van de lichtwezens opwaarts streeft.

Amen

BD.7313
21 maart 1959

Elke geestelijk gerichte gedachte is een zich losmaken van de tegenstander

Iedere gedachte aan Mij of het geestelijk rijk is gezegend, want hij getuigt van het innerlijk leven, het leven dat naast het aardse leven moet worden geleid, wil het laatstgenoemde resultaat boeken voor de ziel. Wie zich slechts in gedachten bezighoudt met het rijk dat niet van deze wereld is, heeft al een stap in mijn richting gedaan. En hij zal deze weg ook blijven volgen en er niet meer van afwijken. Want het geestelijke rijk laat niet meer los wie er zijn aandacht aan heeft geschonken, omdat Ik zelf hem niet meer loslaat wanneer hij de weg naar Mij eenmaal is ingeslagen. Het leven op aarde als zodanig eist van de mens echter veel denkwerk, omdat de mens zich te midden van de wereld ophoudt en dus ook zijn gedachten op de wereld en haar eisen moet richten. Nochtans is dit niet het eigenlijke leven dat de mens totaal bevredigt wanneer zijn wil op Mij gericht is.

Alleen degene die nu nog aan mijn tegenstander toebehoort, zal volledige bevrediging vinden. Daarom wijst elk geestelijk gericht denken al op het streven naar Mij te willen gaan, en de wereld alleen kan zo een mens niet meer bevredigen. Hij zal des te vaker zijn gedachten laten dwalen in een rijk dat hij als zijn ware vaderland vermoedt en daarom daar in gedachten steeds weer naar terugkeert. En dergelijke geestelijke gedachten zullen ook steeds met gedachten aan Mij zelf zijn verbonden, en daarom kan Ik ook bezit nemen van deze ziel en haar vasthouden, zodat zij niet meer aan Mij en mijn liefde kan ontsnappen en zich vrijwillig door mijn liefde laat binden.

Zodra dus een mens nadenkt over de bestemming en het doel van zijn leven op aarde, zodra hij zich in gedachten bezighoudt met zijn God en Schepper, zodra hij probeert diens wezen te doorgronden en hij bereid is Zijn wil te doen, zodra hij verlangt juist en waarachtig in al dat soort vragen onderwezen te worden, verkeren zijn gedachten dus buiten het slechts wereldse leven en treed Ik zelf in het middelpunt van zijn innerlijk leven. En dan kan Ik ook waarlijk inwerken op de mens en altijd met goed gevolg, want de vrije wil bracht hem tot zijn gedachten en deze vrije wil geeft Mij ook het recht van zijn ziel bezit te nemen en haar nu alles te doen toekomen wat ze nodig heeft om geheel rijp te worden en zich te voltooien.

Elke geestelijk gerichte gedachte aan Mij of mijn rijk is een vrijwillig loslaten van mijn tegenstander, dat Ik nu ook met recht kan en zal gebruiken om het losmaken van hem volledig te voltrekken. Want dergelijke geestelijke gedachten zullen onherroepelijk naar het kruis van Golgotha geleid worden, waar de goddelijke Verlosser Jezus Christus het losmaken voltrekt, dus de mens geheel bevrijdt van de vijand en tegenstander van het leven.

Dat echter de gedachten van de mens naar het kruis worden geleid, zal steeds de zorg en het streven zijn van alle lichtwezens die de mens omringen en die ook proberen door middel van gedachten te werken in mijn opdracht, omdat de wil en de kracht van de mens alleen nog zwak zijn, zolang hij zich nog in de macht van mijn tegenstander bevindt. Elke geestelijk gerichte gedachte geeft echter ook die lichtwezens het recht hun invloed te laten gelden, en zo staat iedere ziel die maar van goede wil is, ook onder voortdurende bescherming van geestelijke begeleiders, en zij zal ook zeker eenmaal het doel bereiken waartoe zij over deze aarde gaat.

Amen

BD.7315
24 maart 1959

Verleidingen door de tegenstander door wereldse verlokkingen

Wanneer u de wereld en haar genoegens begeert, dan weet u, dat de verzoeker dichter bij u komt, die u weer wil winnen voor de wereld, welke u probeert te ontvluchten. Het rijk van aardse lust en vreugde is zijn gebied en hierin heerst hij waarlijk op een manier, zodat veel mensen aan hem ten prooi vallen. Want zij allen verlangen erg naar lust en genoegens van aardse en lichamelijke aard. En zij allen amuseren zich prima, wanneer ze de wereld aanhangen en al haar verlokkingen volgen, die hij hen voor ogen houdt.

Anders dan door de wereld kan hij de mensen niet verblinden, want zodra dezen eenmaal voor het geestelijke rijk hebben gekozen, zullen ze hem waarlijk niet ter wille zijn en hun gedachten op hem richten. Maar dan treedt hij door de wereld en haar bekoringen hen tegemoet, en de wil van de mens moet al erg sterk zijn om weerstand te bieden aan de verzoekingen.

Let er daarom op, wanneer u probeert de wereld vreugden af te winnen, dat u in gevaar bent voor zijn verleidingskunsten te bezwijken. En wapen u om weerstand te bieden. Richt uw blikken met vergrote ijver weer op de geestelijke wereld. Geef uzelf rekenschap, in hoeverre u standhoudt tegenover zulke verzoekingen, waarvan u met zekerheid zult kunnen aannemen, dat ze het werk van de tegenstander zijn, die u van God en Zijn rijk wil afbrengen en daarom ook geen middel schuwt dit doel te bereiken. Bij iemand die serieus streeft, zal hij weliswaar niet veel meer bereiken, dan dat de mens de eisen van het leven nakomt, die hij moet vervullen, daar hij midden in de wereld staat en zich daarin moet waarmaken. Toch is het gevoelen van het hart hierbij doorslaggevend, want dit mag hij niet gevangen laten nemen, doordat hij aardse vreugden en genietingen begeert. Want het verlangen van het hart is maatgevend, hoe ver de mens zich weer van de geestelijke wereld verwijdert en in de aardse wereld terugkeert.

De verzoekingen van de tegenstander van God houden niet op. Tot het laatst worstelt ook hij om de zielen van diegenen, die voor hem verloren dreigen te gaan. Tot het laatst zal hij niet verslappen, steeds weer met de aardse wereld het geestelijke rijk te verdringen. En steeds weer moet daarom de ziel standvastigheid tonen en weerstaan. En hoe verder ze is in haar streven, des te gemakkelijker zal haar het afweren vallen en des te geringer wordt het gevaar, hem weer ter wille te zijn. Want ook het geestelijke rijk zal de ziel boeien en haar niet meer vrij laten, zodra haar wil op God is gericht en de ziel dus niet meer aan de tegenstander toebehoort, maar meer en meer vrij wordt van hem. Dan kunnen de verleidingen op de mens geen indruk meer maken. De wereld heeft aan aantrekkingskracht verloren en alleen het geestelijke rijk is nog begerenswaardig voor hem. De vereniging met God is het enige en hoogste doel van de ziel en ze zal dit doel ook bereiken.

Amen

BD.7320
29 maart 1959

Verrijzenis op de derde dag

En u zult allen kunnen jubelen en juichen, want de Heer is opgestaan uit de dood. Zo klonk het in het rijk der geesten, evenals bij de mijnen aan wie Ik op de derde dag ben verschenen toen Ik het graf had verlaten en aan mijn discipelen verscheen. Diepe droefheid was hun harten binnengetrokken, want ze hadden dat verloren wat heel hun inhoud was geweest in de tijd waarin ze met Mij op aarde wandelden. Ze hadden Mij, zoals ze meenden, voor eeuwig verloren aan de dood, want ze wilden en konden het niet geloven dat Ik zou opstaan uit de dood, hoewel Ik ze tevoren daarop opmerkzaam had gemaakt. De discipelen waren nog net zo aards gebonden en de realiteit van de aardse wereld ontnuchterde hen en vrees en jammer had hen in zo grote mate te pakken dat Ik ze wilde troosten en sterken en daarom aan hen ben verschenen na mijn verrijzenis. Ik had hun de opdracht gegeven uit te gaan in de wereld om Mij te verkondigen, dat wil zeggen mijn goddelijke leer van de liefde te verbreiden en de mensen in kennis te stellen van het werk van verlossing dat Ik voor alle mensen had volbracht. Maar om deze missie uit te kunnen voeren moesten ze volledig overtuigd zijn van de waarheid van datgene wat ze moesten verkondigen.

En tot het verlossingswerk behoorde ook mijn verrijzenis die pas het werk van verlossing bekroonde. Want de mensen moesten vernemen dat Ik de dood had overwonnen, dat er eeuwig geen dood meer hoeft te zijn voor degene die Mij navolgt, die de zegen van mijn verlossingswerk wil ontvangen en die dus een leven leidt zoals Ik het op aarde heb geleid. Deze hoeft dus geen dood meer te vrezen, omdat Ik de dood heb overwonnen en dus ook degene die hem in de wereld had gebracht. En daarom is mijn verrijzenis zichtbaar voor de mensen gebeurd, dat wil zeggen: alleen aan hen, wier graad van rijpheid het mogelijk maakte dat ze geestelijk konden zien, kon Ik ook zichtbaar verschijnen. Want mijn lichaam was geestelijk, het was niet meer het vleselijke lichaam, dat daarom ook alleen zichtbaar kon zijn aan hen, die al het geestelijk gezicht bezaten en aan wie Ik daarom ook mijn verrijzenis had aangekondigd.

Dat mijn graf leeg was deed ook wel de andere mensen verbaasd staan, maar ze zochten allerlei andere verklaringen dan die, dat Ik ben opgestaan uit de dood. En deze leer zal juist steeds een “geloof” vragen, dat echter ook alle mensen kunnen verkrijgen wanneer ze vrijwillig onder mijn kruis komen, wanneer ze tot diegenen willen behoren voor wie Ik de bitterste dood aan het kruis gestorven ben. Het geloof in Mij en mijn verlossingswerk sluit ook tegelijkertijd het geloof in mijn verrijzenis in, omdat een door mijn bloed verloste ziel al de zekerheid van een onvernietigbaar leven in zich heeft.

De discipelen waren nog niet vervuld van mijn geest. In hen was het na mijn kruisiging nog donker omdat de angst in hen, die menselijk was, geen licht toeliet. En Ik kwam ze te hulp door mijn zichtbaar verschijnen, dat hen dan echter ook alles overheersend overtuigde en blij en gelukkig deed worden, zodat hun missie hun nu gemakkelijk uitvoerbaar leek en ze zich nu met nog meer kracht wilden inzetten voor de verkondiging van mijn leer en mijn kruisdood, samen met mijn opstanding. In de dagen na mijn verrijzenis kon Ik mijn discipelen direct kracht doen toekomen, want de verlossing, ook van deze zielen, had nu plaatsgevonden en ze konden zich al losmaken van hun heer tot nu toe. En zonder schroom begonnen zij toen aan hun taak om te verkondigen, want ze wisten dat ze nu niet meer konden sterven, of alleen nog lichamelijk, dat ze echter in mijn rijk verder leven. En zo had ook voor hen de dood zijn verschrikking verloren.

De daad van de verrijzenis was dus als het ware pas een hulp voor de mijnen, die Ik in de grootste zielennood had achtergelaten omdat hun geloof toch nog niet de standvastigheid had die nodig was voor hun opdracht, mijn woord uit te dragen in de wereld. Ze moesten echter in mijn plaats spreken en ze moesten daarom nu ook dit overtuigd geloof hebben dat toch hun volledige verlossing vooropstelde, maar dan ook onweerlegbaar bij al mijn discipelen aanwezig was, zodat ze waarlijk getrouw mijn leer konden verbreiden toen nu hun missie begon.

Amen

BD.7321
30 maart 1959

De goddelijke kruisdrager – Jezus Christus

Breng al uw lasten en zorgen onder het kruis. Zodra u zich toevertrouwt aan de goddelijke Kruisdrager, zult u voelbaar van uw last bevrijd zijn. Want Hij zal u die helpen dragen of Hij zal de last van u afnemen en op de grote zondelast werpen waarvoor Hij aan het kruis is gestorven. U mensen maakt allen veel te weinig gebruik van dit grote voorrecht. U kwelt uzelf vaak lang en u kunt voor uzelf de last toch niet zelf verminderen, maar u gaat ook niet de weg naar Hem die u toch altijd Zijn hulp heeft beloofd, die u allen liefheeft en die niet wil dat u lijdt.

En Hij heeft tot u gezegd: “Kom allen tot Mij die uitgeput bent en onder lasten gebukt gaat, Ik wil u verkwikken”. Steeds en steeds weer moet u aan deze woorden van Hem denken en dus naar Hem toegaan, uzelf aan Hem toevertrouwen in uw nood en dan berustend op Zijn hulp wachten. Want Hij zal u helpen, omdat Hij het u heeft beloofd en omdat Zijn beloften waarlijk ook worden vervuld. Hij kent al uw noden, maar Hij vraagt van u dat u naar Hem toe komt, dat u daardoor uw geloof aan Zijn liefde en macht laat zien.

Hij vraagt van u overgave in vol vertrouwen aan Hem. Hij wil het zelf dat u Hem uw lasten oplegt. Hij wil ze voor u dragen om u ervan te bevrijden, want Hij kan dit doen, zodra u Hem erkent als de Verlosser Jezus Christus, die één is met de Vader, of ook: zodra u Jezus Christus erkent als uw God en Vader van eeuwigheid, die voor u over de aarde is gegaan in de mens Jezus, om u te verlossen. En elke last is altijd nog een teken van schuld, van onvolmaaktheid, die u dus ertoe moet aanzetten om onder Zijn kruis te gaan, omdat u daardoor uw geloof in Hem betuigt en Hij u dan met recht kan bevrijden van datgene wat u bezwaart of benauwt.

Elke last is voor u te dragen, wanneer u door Hem, de goddelijke Kruisdrager, wordt gesterkt, of dat Hij u helpt haar te dragen. Want u allen wordt opgelegd een klein kruisje te dragen, opdat u Jezus zult kunnen navolgen. En dit kleine kruisje zult u ook met berusting op u moeten nemen, want uw kracht om te weerstaan wordt ten gevolge daarvan gesterkt en u zult krachtige strijders worden tegen de vijand van uw ziel, krachtige strijders ook voor de Heer, aan wiens zijde u nu waarlijk niet zonder succes strijdt. Maar Hij zal het ook niet toelaten, dat het kruis u terneer drukt, dat het te zwaar op uw schouders rust, Hij zal steeds met Zijn sterke armen bereid zijn u te ondersteunen of het kruis op Zijn schouders te nemen, omdat Zijn liefde vol zorg over u waakt dat u niet het slachtoffer wordt van diegene die u ten val wil brengen.

Denk daarom steeds aan de woorden van Jezus: “Kom allen tot Mij die uitgeput bent en onder lasten gebukt gaat, Ik zal u verkwikken”. U hoeft niet hopeloos te zijn en op te geven, u hoeft u alleen maar steeds tot Jezus Christus te wenden en u zonder beperking aan Hem toe te vertrouwen en Hij zal u horen. Hij zal u in vaderlijke liefde tot zich trekken en ziel en lichaam zullen krachtig gemaakt zijn door Zijn liefde en erbarmen, die steeds alleen maar tracht u gelukkig te maken.

Amen

BD.7326
5 april 1959

Rechtvaardigheid

De rechtvaardige zal ook in mijn rijk rechtvaardigheid ten deel vallen, want wie op aarde rechtvaardig denkt en handelt, kan ook van Mij voor zichzelf een oordeel verwachten, dat hem ten volle tevreden stelt.

Ieder mens moet de medemens volkomen gerechtigheid doen wedervaren, en dat betekent dat hij hem moet bejegenen als een broeder met wie hij alles deelt wat hem van de Vader uit is toebedeeld. Hij moet hem rechtvaardig bedelen, dat wil zeggen: zo als het bedoeld is door de Vader, die beide kinderen evenzeer liefheeft en nooit de een bij de ander achtergesteld wil zien. En dit geldt in het bijzonder voor geestelijke goederen, die de mens nodig heeft om de ziel rijp te laten worden.

Ook aards moet de medemens gerechtigheid bewezen worden, doordat hij nooit bedrogen wordt of hem ten onrechte schade wordt berokkend. Maar er is aards niet aan te ontkomen dat de mensen verschillend bedeeld worden met aardse goederen, omdat dit op mijn eeuwige heilsplan is gebaseerd, dat de verschillende levenssituaties van de afzonderlijke mensen weer ertoe bijdragen de wederzijdse wil om te helpen te vergroten en het vrijwillige weggeven of vrijwillige hulpverlening werken van onbaatzuchtige naastenliefde zijn, die op aarde moet worden beoefend met als doel de eigen voltooiing.

Maar geestelijk betekent het verlenen van hulp aan zijn medemens nog diepere liefde voor hem, daar ieder toch moet worden teruggeleid naar de Vader, daar ieder mens toch de weg naar Mij moet vinden. En daarom moet ieder mens de ander als zijn broeder beschouwen, die hetzelfde recht heeft weer als mijn kind te worden aangenomen, en geen mens moet geloven dat hem alleen dit recht toekomt. En ieder moet zijn broeder erbij helpen geestelijk rijp te worden – ofschoon dan eerst de wil daartoe bereid moet zijn.

Maar dan heeft de mens zijn medemens gerechtigheid bewezen wanneer hij hem vooreerst de middelen ter hand stelt de volmaaktheid te bereiken. Hoe deze dan de bewijzen van zijn liefde zich ten nutte maakt, moet hij zelf verantwoorden, maar het loon van de rechtvaardige is zeker – hij wordt van Mij uit op dezelfde manier bedacht, hem wordt gegeven zoals hij zelf heeft uitgedeeld. En zo is de rechtvaardigheid een werk van naastenliefde: dat ieder mens dat wat hij zelf niet bezit, maar voor zijn zielenheil nodig is, ter beschikking moet worden gesteld.

En de mens die in het gelukkige bezit hiervan is, moet redelijkerwijs aan zijn broeders denken die niet in dezelfde situatie zijn, en hij moet het hun doen toekomen geestelijk en aards, omdat ook hijzelf krijgt wat Ik hem doe toekomen, die mijn vreugde heeft aan de gerechtigheid, en ieder zegen wiens denken en handelen rechtvaardig is, zoals de juiste naastenliefde het gebiedt.

En zo ook zal de mens in het geestelijke rijk van Mij uit bedacht en gezegend worden, want de gerechtigheid hoort tot mijn oerwezen, aan hetwelk u mensen u zult moeten gelijkstellen, ze behoort tot het wezen van de liefde waartoe u zich weer zal moeten vormen op aarde en ze is een van de deugden die u eigen waren in het allereerste begin, die u weer zult moeten aannemen, als u als volmaakt weer terug wilt keren naar Mij in uw vaderhuis.

Amen

BD.7327
6 april 1959

Zegen van geestelijke werkzaamheid

In drukke geestelijke werkzaamheid maken jullie je steeds meer los van de materiële wereld, en jullie worden tot overwinnaars ervan, evenals van haar heer. Hoe meer jullie je bezig houden met geestelijke werkzaamheid, des te meer komt de ziel los uit haar lichamelijk omhulsel – ofschoon jullie op aarde leven – maar zij verheft zich in andere sferen. Ze betreedt de weg naar haar ware vaderland, ze is slechts een gast op deze aarde, die zijn ware vaderland niet vergeten heeft, maar deze onstuitbaar nastreeft.

Maar waaruit bestaat de “geestelijke werkzaamheid”, die jullie verheft uit de aardse sfeer? Iedere gedachte in de geestelijke wereld leidt naar zulke geestelijke werkzaamheid, want zodra de ziel de gedachten opvangt, die haar van gene zijde worden toegestuurd, zullen de lichtwezens met haar in verbinding treden en als het ware een geestelijke tweespraak voeren, dat wil zeggen: de ene gedachte zal de andere voortbrengen, de gedachten zullen verwijzen naar God, ook zullen ze weer de tweespraak met God inleiden, en het gevolg daarvan zal zijn, dat de mens zich nu ook met zijn medemensen over geestelijke dingen gaat onderhouden; dat hij zich niet tevreden stelt met wereldse kennis, maar dat al zijn denken juist te maken heeft met het geestelijke gebied, van waaruit hij nu onderricht wordt, van waaruit de ziel nu geestelijk voedsel ontvangt.

De ziel zal daardoor rijp worden, ze zal het lichaam aansporen zich ook overeenkomstig haar geestelijk inzicht te gedragen tijdens het aardse leven. De mens zal aan zich zelf werken, hij zal bewust leven, dat wil zeggen: zich bewust zijn van de zin en het doel van zijn bestaan en hij zal er naartoe werken, dat hij dit doel bereikt. Hij zal weliswaar zijn aardse leven leiden, maar dat zal voor hem niet de hoofdzaak zijn, want steeds weer zullen zijn gedachten omhoog zweven, naar het rijk, dat niet van deze wereld is.

En hij zal niet anders kunnen, dan voor dit rijk werkzaam te zijn, door op de medemensen proberen in te werken, het geestelijke rijk meer aandacht te schenken dan het aardse leven. Hij zal hen opmerkzaam maken op het nutteloze werk van het leven, dat alleen op het wereldse gericht is. Hij zal met de medemensen gesprekken voeren, die gaan over het kruis van Golgotha – hij zal niet anders kunnen, dan steeds weer te gewagen van de goddelijke Verlosser Jezus Christus, omdat het geestelijke rijk hem vasthoudt, evenals Jezus Christus zelf, die vreugde beleeft aan Zijn kinderen, die Hem liefhebben en Hem proberen na te volgen.

En jullie zullen het aardse leven ook op de juiste waarde leren te schatten, door geestelijk werkzaam te zijn, en zo jullie weg gaan met geestelijk resultaat voor jullie ziel. Want jullie worden geleid door de lichtwezens, aan wier zorg jullie tijdens jullie aardse leven zijn toevertrouwd. En hun invloed zal niet ophouden en altijd slechts jullie ziel gelden, die alleen maar kan winnen door geestelijke werkzaamheid, die rijp zal worden tijdens het aardse leven en ook een lichtend voorbeeld is voor jullie medemensen.

Want een ziel, die naar het geestelijke streeft, is ook uiterlijk te herkennen, doordat zij onophoudelijk werkzaam is voor het rijk Gods en onophoudelijk werkt in de wijngaard, omdat zij van binnen de drang voelt God te dienen en ook andere zielen naar Hem toe te leiden, want in haar is liefde, die zich voortdurend zal uiten in het werkzaam zijn voor God en Zijn rijk.

Amen

BD.7328
7 april 1959

Twijfel bij de discipelen bij de arrestatie van Jezus

Toen Ik naar de plaats van de terechtstelling werd gevoerd, verlieten de mijnen Mij. Want daar Ik Me gevangen liet nemen, was het geloof in hen in mijn goddelijkheid, in mijn macht en kracht verdwenen en beschouwden ze Mij als een zwakke mens over wie de beulsknechten macht hadden.

Dit was de sterkste geloofsproef die de mijnen werd opgelegd. En ze faalden. Want er was er niet één onder hen die mijn eigenlijke missie juist inzag en begrip had voor de gebeurtenissen die noodgedwongen moesten volgen, wilde Ik mijn missie afmaken. Maar deze zware beproeving moest er zijn, opdat de mijnen daarna des te vaster geloofden toen Ik hun verscheen na mijn opstanding. Ze waren nog zo in de ban van mijn wonderdaden, dat ze niet in staat waren het te vatten dat Ik Me willoos en zonder weerstand in de handen van mijn vijanden overgaf. Ze konden het niet begrijpen dat Ik geen gebruik maakte van mijn kracht en macht. En ze begonnen daarom ernstig aan Mij te twijfelen, ofschoon dit niet van lange duur hoefde te zijn. Maar Ik wilde dat ze spoedig weer versterking van hun geloof ondervonden. Ik wilde dat ze niet lang in deze toestand van twijfel zouden moeten blijven die hun een grote geestelijke ellende had gebracht en waarom zij medelijden met Mij hadden. Daarom moesten ze buitengewoon gesterkt worden en dat kon alleen gebeuren doordat Ik hun weer verscheen en hun persoonlijk de troost en de kracht zou brengen die ze nodig hadden. Zo zwak dus zijn de mensen zolang ze zich nog in de macht van mijn tegenstander bevinden. Want mijn discipelen hadden het volledige inzicht. Ze waren steeds in mijn nabijheid geweest en hadden zoveel bewijzen van mijn goddelijkheid meegemaakt, dat ze waarlijk niet meer zouden hebben mogen twijfelen.

En toch faalden ze, omdat ze nog niet geheel verlost waren tot aan mijn verschijnen dat hun nu licht in alle volheid bracht en hen definitief bevrijdde uit de keten van mijn tegenstander, die hun laatste ongeloof nog voor zich trachtte te gebruiken en de mijnen grote angst bezorgde.

Maar mijn verschijnen bevrijdde hen definitief van hem.

Ik had de dood overwonnen en kon dus ook de mijnen het volledige leven geven na mijn opstanding. En zo is het zwakke geloof van ieder mens ook een teken dat mijn tegenstander nog steeds tussenbeide komt. En het is noodzakelijk dat Ik naar ieder afzonderlijk kom die nog een zwak geloof heeft, om welke reden u allen de deur van uw hart voor Mij zult moeten openen, opdat Ik binnen kan gaan wanneer u zich in zielsangst bevindt en dringend troost en sterkte behoeft.

Richt uw blikken dan maar steeds op het kruis. Richt ze op Mij, uw goddelijke Verlosser Jezus Christus en open Mij zo de deur naar u, en u zult waarlijk troost en versterking ontvangen. Want Ik wil het geloof versterken van u allen die nog zwak bent en twijfelt dat Ik voor u de beste en goedwillende Vader ben die u aan de handen van uw tegenstander wil onttrekken, evenals Ik aan mijn leerlingen ben verschenen, om ook uw lichaam en ziel te sterken en uw geloof te bevestigen in mijn macht en kracht en heerlijkheid, die nooit zullen vergaan tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.7330
9 april 1959

Er is geen delging van de schuld zonder Jezus Christus

Het zal geen mens lukken zich uit eigen kracht los te maken van mijn tegenstander en ieder zal mijn ondersteuning nodig hebben, omdat hij zelf krachteloos is zonder het toevoeren van kracht uit Mij, die hij echter alleen kan ontvangen, wanneer hij het zelf wil, ze dus bewust aan Mij vraagt. Daarom is het zo belangrijk in het aardse leven, dat de mens bewust Mij belijdt in Jezus Christus, daarom moet er van hem verlangd worden, dat hij zelf stelling neemt tegenover het probleem van de verlossing, tegenover de menswording van God in Jezus, evenals tegenover de goddelijke Verlosser Jezus Christus zelf. Eens moet hij zich in zijn gedachten uitspreken voor of tegen Hem, wil hij, dat zijn aardse leven hem het resultaat oplevert ten behoeve waarvan hij het heeft gekregen. En met het oog daarop wordt hij steeds weer door Mij aangesproken, ieder mens wordt naar het kruis geleid, dat wil zeggen: het kruis wordt hem voor ogen gehouden en de indruk die dit kruis nu op hem maakt, is beslissend voor zijn verdere lot in de eeuwigheid.

Veel mensen wordt het voorgehouden, ze zien er naar op en wenden hun blik weer af, want het raakt ze niet, en een gelegenheid om de zijde van het kruis te kiezen is voorbij gegaan. Maar het kruis zal hem achtervolgen tot aan zijn dood, steeds en steeds weer zal het voor hem opflitsen in de meest uiteenlopende vormen, en hij zal zelf ook vaak een kruisgang moeten gaan, maar die voor hem dan pas van nut is, wanneer hij leidt naar het kruis van Christus, want daar valt de beslissing over zijn leven. En heel veel mensen menen, dat het voldoende is aan Mij te geloven als God en Schepper, en de goddelijke Verlosser Jezus Christus is voor hen nog geen afdoend begrip geworden. Maar dan zal hij zelf nooit vrij worden van de boeien van mijn tegenstander, want hij heeft nog geen boete gedaan voor zijn oerschuld en hij zal dit nooit tot stand kunnen brengen, wanneer hij Jezus Christus niet om delging van zijn schuld vraagt. Deze weg moet de mens onherroepelijk gaan, want alleen deze weg leidt weer naar Mij terug, van wie hij zich eens vrijwillig verwijderde.

En wanneer hij gelooft het doel van zijn leven ook te bereiken zonder Jezus Christus te erkennen, wanneer hij meent zijn taak op aarde vervuld te hebben met alleen aardse bezigheden, dan zal hij eens in bittere armoede in het rijk hierna aankomen, met schuld beladen en zonder kracht en hij zal ook dan niet eerder vrij worden van zijn schuld, tot hij tot Jezus heeft geroepen om verlossing. Hij kan niet vrij worden zonder Hem, hij kan niet naar Mij terugkeren zonder Hem erkend te hebben, want Hij en Ik zijn Een, Ik zelf was in het omhulsel van de mens Jezus, en Ik zelf heb u mensen verlost van zonde en dood, Ik zelf heb voor u de schuld teniet gedaan. En wie Hem erkent, erkent ook Mij en hij zal opgenomen worden in mijn rijk. Maar wie aan Hem voorbij gaat, gaat ook aan Mij voorbij en zijn lot zal zijn duisternis en kwellingen weer eindeloze tijden, tot hij er eenmaal toe zal besluiten, tot Jezus Christus te roepen, opdat dan ook hem zijn schuld vergeven kan worden.

Amen

BD.7331
10 april 1959

Ongewone hulp van God na het natuurgebeuren

Er zal een onbeschrijfelijke chaos zijn onder de mensen wanneer Ik zal hebben gesproken door de krachten der natuur, want ze zullen allen vrezen dat het gebeuren zich zou kunnen herhalen en daarom opgejaagd en vol angst voortleven te midden van verwoestingen die door de elementen der natuur werden aangericht en toch door mijn wil, die daarin tot uitdrukking kwam. Er zal een zware tijd over de mensen komen, een tijd die nauwelijks ooit werd meegemaakt door mensen die deze aarde bewonen.

Maar het is ook de tijd van het einde, waarin alles in een ongewone omvang gebeurt om de mensen nog tot wakker worden te brengen. Maar ook het natuurgebeuren zal weer slechts weinige tot nadenken brengen, terwijl het merendeel van de mensen vol verontwaardiging elk geloof in een God en Schepper verwerpt, die zulke verwoestingen toelaat zoals ze voor iedereen duidelijk zichtbaar zijn. Maar niemand denkt eraan hoe zijn eigen verhouding is of tevoren was tot God, tot Mij, die ze ook alleen maar met de mond beleden zonder echter een levend geloof in Mij te hebben, of met Mij in verbinding te zijn getreden. En maar weinigen keren zich nu in hun grote nood naar Mij, maar deze weinigen zullen mijn hulp ook zichtbaar gaan merken. Ik wil hen zo duidelijk bijstaan dat ze nog gesterkt worden in hun geloof aan een Macht die hun lot in handen houdt.

Alles gebeurt alleen maar om de mensen de band met Mij te laten vinden. Maar het zullen er steeds maar weinige zijn die ook het komende tot zegen zal strekken, want de mensen zijn al te zeer in handen van mijn tegenstander gevallen om zich nu tot Mij te wenden en om mijn hulp te vragen. En daarom kan Ik me ook niet aan hen openbaren, wat Ik echter heel zeker zou doen tegenover hen, die dan naar Mij vluchten in hun nood. De zwaarte van het leed zal velen inniger laten bidden en dus zal het Mij ook gemakkelijk mogelijk zijn hun gebeden te vervullen, omdat het geloof blijkt in een God die helpen kan, en omdat ze Mij dan ook zo bestormen dat Ik hen waarlijk te hulp kom in hun nood. En dan is er ook veel gelegenheid voor mijn dienaren, mijn woord naar de mensen te leiden, dat opgenomen zal worden met een honger zoals die maar zelden te vinden zal zijn. Maar de ongelovigen zullen des te meer met haat vervuld zijn tegenover diegenen die mijn woord prediken, evenals tegenover hen die mijn hulp zichtbaar ondervinden. Maar ze zullen zich niet laten bekeren, integendeel, ze zullen door hun liefdeloosheid alleen maar bewijzen dat ze mijn tegenstander toebehoren en openlijk Mij en mijn liefde weerstaan, die ook hen zou willen winnen maar tot hen geen toegang vindt.

De nood zal groot zijn en toch niet hopeloos, omdat Ik steeds in gebed om hulp kan worden gevraagd en omdat Ik een waar gebed zal verhoren, om Mij zelf te openbaren aan diegenen die niet helemaal in handen van mijn tegenstander zijn gevallen. Maar het moet de mensen vrij blijven Mij aan te roepen en daarom moet alles gebeuren in het kader van het natuurlijke, maar gemakkelijk herkenbaar voor de mensen die nog een vonkje geloof in zich hebben en aan wie Ik me ook bekend zal maken, opdat hun geloof niet verloren zal gaan, veeleer zal toenemen in kracht en sterkte. De tijd ligt voor u en u zult hem niet kunnen afwenden omdat u zelf niet uw best doet andere wegen in te slaan en omdat u zelf door uw leven en handelen de tijd tot rijpheid laat komen, omdat u zelf het einde bespoedigt door uw gezindheid en omdat de tijd is vervuld die u werd toegestaan om uw ziel rijp te laten worden.

Amen

BD.7335
14 april 1959

Geestelijke blindheid

Voor de geestelijk blinde kan geen licht schijnen, tenzij hij vraagt dat hem de ogen worden geopend om het licht dat hem toe straalt, te kunnen zien. Dus is de vraag om licht voorwaarde, voortkomend uit de wil, om het licht te mogen zien dat hem zo lang onthouden was. Daarom moet de mens zijn eigen blindheid gewaar worden, ze moet hem tot last worden, hij moet zich bewust zijn van het gemis om zich net als ziende mensen te mogen verheugen, hij moet het dus willen dat hij ziende wordt. Dan zal hem ook het oog worden geopend, hij zal licht mogen ontvangen, want het eeuwige Licht van mijn liefde is voor iedereen beschikbaar en niet in de laatste plaats voor een mens die het begeert.

Zolang echter de mensen in geestelijke blindheid voortgaan, zolang hun elke kennis over geestelijke zaken ontbreekt, over geestelijke verbanden en over hun eigen verhouding tot Mij, hun God en Schepper van eeuwigheid, zolang dus zijn deze mensen zich niet bewust, dat ze gebrekkig gevormd zijn, dat ze blind zijn in de geest; veeleer beschouwen ze hun aardse capaciteiten als alleen voornaam om hun aardse leven met succes af te leggen, en ze zien weer alleen het aardse succes en zijn tevreden wanneer de wereld hun dat biedt wat ze voor zichzelf wensen.

En daar zij zelf zich niet gebrekkig gevormd voelen, vragen ze ook niet om datgene wat hun ontbreekt, om het licht van het inzicht, en ze blijven blind in de geest. De wil is nog niet actief geworden, maar zonder dit is de toevoer van het licht, van de waarheid, vruchteloos, want ofschoon ze hiervan horen door hun medemensen, herkennen ze haar niet, maar ze horen alleen maar woorden en begrijpen de zin er niet van. En de wil kan weer niet gedwongen gericht worden, hij moet uit zichzelf een beslissing nemen.

Maar door predikingen kunnen ze toch gewezen worden op hun geestelijke blindheid, omdat het toch soms mogelijk is dat hun harten zich openen door zo’n prediking en de wil dan kan worden opgewekt meer licht te ontvangen. Want anders dan door het doen toekomen van mijn woord kan op zulke mensen niet worden ingewerkt, en ook dit kan nog vruchteloos zijn, maar moet toch niet worden nagelaten, omdat de blinde eerst eens moet ervaren dat hij blind is. Want wat hij tevoren nooit heeft gekend, dat mist hij ook niet. En zo moet het licht aan ieder mens worden voorgehouden en de weldaad van het licht moet hem duidelijk worden gemaakt. Er moet hem gezegd worden wat andere mensen allemaal kunnen zien met hun gezonde ogen en dat ook de mogelijkheid bestaat hem die gezonde ogen te geven wanneer hij dit zelf wil.

De geestelijke blindheid weegt daarom zo zwaar omdat ze zich doet gevoelen in het rijk hierna, want in diepste duisternis betreedt de mens dat rijk na zijn dood aan wie het niet gelukt is, zich minstens een glimpje licht op aarde te hebben verschaft, waarin hij dan ook beter de weg kan vinden in het geestelijke rijk. Maar volledig blinden zullen daarginds moeilijk het licht bereiken, en omdat zij zich dan verweren tegen elk lichtvonkje dat hen treft, kennen ze toch nog niet de weldaad van het licht; en de gelukzaligheid van het kunnen verkeren in lichtvolle sferen zal hun ook zolang onthouden blijven, tot ze zelf een lichtkring binnengaan en zich nu daar hun ogen laten openen, wat hun toch heel wat moeilijker valt dan op aarde.

Daarom moet al op aarde het licht dicht bij de mensen worden gebracht en wie het aanneemt, doet daar goed aan, want dan heeft hij de duisternis verlaten en bij zal nooit meer bang hoeven te zijn door haar verslonden te worden, want het licht zal hem dan eeuwig bijlichten.

Amen

BD.7336
15 april 1959

God neemt Zijn intrek in het hart – Het kindschap Gods

Laat Mij uw hart binnengaan en daar mijn intrek nemen, opdat Ik bij u zal blijven en u nooit meer zal verlaten, opdat Ik in u leef en u innig met Mij verbonden bent. Ik verlang alleen maar vurig naar deze band, want dan is ook de verhouding tussen kind en Vader tot stand gebracht, die u verzekert van de aaneensluiting met Mij, die zin en doel is van het aardse leven.

Wanneer Ik in u kan zijn, dan heeft u zich ook veranderd tot liefde. Uw hart is gereinigd en tot liefde omgevormd. En zo is het dus ook voor Mij tot een verblijfplaats geworden waarvan Ik heel graag bezit neem en die Ik nooit meer wil verlaten. Want ook Ik verlang vurig naar de aaneensluiting met mijn kinderen en dat doel heb Ik nu bereikt: dat u mijn kinderen bent geworden, die als schepselen van Mij bent uitgegaan. Reinig uw hart met alle ijver en verwacht Mij dan met alle overgave, opdat Ik bij u mijn intrek neem. En voortaan gaat u uw weg over de aarde niet meer alleen, maar u gaat de weg nu onder mijn leiding en waarlijk altijd zo, zoals deze de kortste is naar het vaderhuis.

Maar dat u nog op aarde moet verblijven, behoort ook tot het toetsen van uw leven op deze aarde. Want u hebt allen nog ballaststoffen af te stoten. U zult zich allen nog moeten vervolmaken op deze aarde, wilt u de graad van het kindschap Gods bereiken, die u tot de gelukzaligste schepselen maakt in het geestelijke rijk. En heb Ik eenmaal mijn intrek kunnen nemen in uw hart, dan zult u ook nog dat doel bereiken, ware kinderen van God te worden. Want met mijn ondersteuning zal het u ook lukken. Ik ben immers bij u aanwezig en het laatste stuk van de weg die u moet afleggen, gaat u nu onder mijn leiding, omdat u zich geheel aan Mij overgeeft zodra Ik in u mijn intrek kan nemen.

Wil toch ernstig mijn aanwezigheid in u, dan zult u ook serieus aan uzelf werken, opdat uw hart vrij wordt van zonde en Mij tot verblijfplaats kan dienen. En wilt u mijn aanwezigheid, dan ben Ik al bij u en verlaat Ik u ook eeuwig niet meer. Het kind heeft de weg naar huis gevonden, naar de Vader. En Hij leidt het nu terug naar het vaderhuis, om het een gelukzalig leven te bereiden in het geestelijke rijk, in zijn ware vaderland, waar het kind nu in licht en vrijheid, in kracht en gelukzaligheid steeds in de nabijheid van de Vader mag verblijven en nu samen met Hem werkt in liefde en wijsheid en kracht.

Het kindschap Gods is de hoogste graad van gelukzaligheid. En voor u mensen op aarde staat de mogelijkheid open in deze hoogste graad de aarde te verlaten en binnen te gaan in een rijk van ongekend licht en onvermoede gelukzaligheid. Maar u zult al op aarde het verlangen naar mijn liefde in uw hart moeten dragen. En dit verlangen naar liefde zal u aansporen tot ijverige arbeid aan uw ziel. En u zult Mij daardoor naar u toe trekken, omdat Ik graag daar ben waar liefde Mij aanleiding geeft mijn liefde weg te geven, waar Ik me aan een mens kan schenken die Mij liefheeft. Dan neem Ik dus mijn intrek in u en verlaat Ik u eeuwig niet meer. De vereniging heeft dan plaatsgevonden, welke zin en doel is van uw aardse leven. Het kind heeft de weg terug naar het vaderhuis gevonden.

Amen

BD.7338
17 april 1959

Hulp van de geestelijke wezens om volmaakt te worden

Alle engelen in de hemel nemen deel aan de grote taak van de verlossing van het nog onvrije geestelijke. Allen zijn in dezelfde wil met de Vader van eeuwigheid werkzaam en allen kennen alleen dat ene doel: het terugvoeren van de gevallen broeders, hun terugkeer in het vaderhuis. En zo zou ieder wezen zich onder goddelijke hoede moeten weten, wanneer het in het stadium als mens de gang over de aarde gaat. Want al het geestelijke vol van licht draagt zorg dat de mens zijn doel zal bereiken. En ook vóór zijn gang over de aarde als mens wordt het wezenlijke door het geestelijke vol van licht begeleid, wanneer het nog in gekluisterde toestand door de scheppingswerken heengaat. Ook dit wezenlijke moet eens de mogelijkheid van de belichaming als mens hebben, waarin het dan – van zichzelf bewust – zich dus ook bewust aan deze lichtwezens kan toevertrouwen en ze om hulp vragen volmaakt te worden.

De verlossing van het geestelijke is taak en doel van alle volmaakte wezens, om welke reden het ook zeker is dat het werk van het terugvoeren naar de Vader eens zal lukken. Maar de vrije wil van de mens stelt vaak paal en perk aan het werkzaam zijn van de lichtwezens, want hiertegen kunnen ook de engelen niets doen. Daarom geeft dus de mens zelf eerst de doorslag hoe ver hij het doel nadert: de definitieve vereniging met God. Maar tot aan het uur van de dood spannen de lichtwezens zich in voor de ziel van de mens en zo lang hoeft de hoop ook niet te worden opgegeven, dat ze weer terugkeert naar de Vader vóór haar sterven. Maar dit is dan steeds aan de ijverige arbeid van de lichtwezens toe te schrijven, die wel de opdracht van God hebben, maar toch de wil van de mens moeten eerbiedigen en daarom steeds zullen proberen zó op de wil in te werken, dat hij zichzelf naar God keert.

Zou de mens weten hoeveel lichtwezens zich voor hem inspannen, dan zou hij helemaal gerustgesteld zijn over zijn lot. Zou hij zich alleen maar zonder weerstand laten leiden en niet zijn eigen weerspannige wil doordrijven, waartegen zelfs die wezens niet zijn opgewassen, die ook zij moeten achten. Daarom is het vaak zo moeilijk dat een mens de weg naar God vindt en bewust de weg naar Hem gaat. Maar waar de wil uit eigen aandrang verandert, daar wordt hij ook vastgepakt door de wezens van het licht. En ze laten de mens nu ook niet meer los en dringen hem steeds meer naar zijn God en Vader. En hun werk zal nu steeds gemakkelijker worden, hoe meer de mens zijn weerstand opgeeft en zich door hen laat beïnvloeden.

Maar de mens blijft niet zonder hulp, wanneer hij zich eenmaal bereid heeft verklaard de terugweg naar God te aanvaarden, door zijn wil naar God toe te keren. Dan kunnen de lichtwezens hem helpen zonder de vrije wil aan te tasten. Dan is zijn wil gelijk aan de hunne: terug te keren in het vaderhuis. En dan ervaart de mens waarlijk de hulp van die wezens, zodanig dat de terugweg hem gemakkelijk valt en hij ook zeker zijn bestemming bereikt. Want die wezens hebben grote macht, die ze graag gebruiken waar hun geen weerstand meer wacht. En de mens heeft dan zelf de weerstand gebroken, wanneer hij naar God verlangt.

Op aarde evenals in het hiernamaals zijn krachten van licht werkzaam en verrichten onvermoeibaar verlossingsarbeid. En waarlijk, de hele wereld zou al verlost zijn, wanneer de vrije wil van de mens niet zelf zou moeten beslissen of er verlossingswerk bij hem kan worden verricht of niet. Maar er is ook geen mens hulpeloos aan zichzelf overgelaten. Ze hebben voortdurend helpers aan hun zij, die letten op de geringste verandering van wil, om dan in te grijpen en bijstand te verlenen tot het doel is bereikt: de vereniging met de Vader van eeuwigheid.

Amen

BD.7339
17 april 1959

De dienaren van de Heer; Zijn voorloper

Verwacht in alle deemoed datgene wat Ik tot heil van de mensheid moet laten gebeuren en het zal voor u helemaal duidelijk worden, waarom deze tijd van voorbereiding vooraf moest gaan.

Ik ben beslist geen God van toorn, zelfs wanneer de komende gebeurtenissen het zo zouden laten schijnen. U allen zult veel meer mijn liefde mogen ondervinden die u ook behoedt voor de uiterste nood, maar Ik zal dan ook de mijnen duidelijk herkenbaar maken. Ik zal ze zo op de voorgrond plaatsen dat de medemensen zien kunnen waar de ware hulp te vinden is – want Ik wil de mensen voor Mij winnen maar niet aan mijn tegenstander verliezen.

Desondanks zullen de aardse verwoestingen kolossaal zijn en talloze mensen zullen hun leven verliezen. Maar dit is voor velen nog tot zegen, want zij kunnen in het rijk hierna nog inhalen wat zij op aarde verzuimd hebben, zij kunnen nog tot het “licht” komen als zij van goede wil zijn – want dat kunt u allen geloven dat het einde kort daarna zal komen. Tevoren echter schenk Ik u mensen nog een tijd van genade omdat het einde een ingrijpend keerpunt betekent in de algehele ontwikkelingsweg van de wezens – die tot volle ontwikkeling moeten komen op deze aarde.

Daarom heb Ik voor Mij dienaren gekozen die over het komende einde na de catastrofe moeten prediken, daarom giet Ik mijn geest gestadig uit om door ontwaakte mensen op alles te wijzen wat al binnen de kortste tijd gebeuren zal. Ik geef al dezen alleen de opdracht mijn woord te verspreiden en naar mogelijkheid ook van dit gebeuren melding te maken waardoor mijn macht en ook mijn liefde duidelijk zichtbaar zal worden. De mensen moeten weten dat er Eén God boven hen troont die hun lot in Zijn hand houdt.

Die Ik dus als verkondiger van mijn woord kies moet ook als ontvanger van mijn woord door Mij zelf uitverkoren zijn. Hem kunt u ook het volste vertrouwen schenken, hoe onwaarschijnlijk ook alles klinken mag wat hij in mijn opdracht openbaart. Want Ik zal een duidelijk teken geven dat hij mijn afgezant is – mijn vertegenwoordiger die spreekt in mijn plaats.

Hij zal steeds zo geleid worden dat niets hem tegen kan houden zolang hij zijn missie nog niet vervuld heeft. Ik zelf zal hem zijn weg uitstippelen en die zal heenleiden waar vele mensen hem kunnen aanhoren – als de tijd rijp zal zijn waarin hij luid en openlijk Mij en mijn woord bekend zal maken. Tot zijn helder licht zal schijnen, als de strijd tussen licht en duisternis openlijk ontbrandt. Wanneer de geloofsstrijd gevoerd zal worden met ongewoon brutale middelen zal dat “licht” gaan stralen tot bemoediging van allen die in mijn wijngaard arbeiden, en dan zullen zij zich kracht kunnen verschaffen en des te ijveriger kunnen arbeiden voor Mij en mijn rijk.

En dat “licht” zal verschijnen als de laatste tijd aanbreekt, als Ik gesproken heb uit den hoge. Als de mensen zich in een chaos bevinden en de scheiding der geesten dan zal beginnen, voor of tegen Mij. Dan zal Ik aan de zwakken grote kracht verlenen, Ik zal allen de sterkte geven die zij nodig hebben en zal ze aanvoeren in de strijd tegen de vijand van de zielen. En waarlijk, Ik zal overwinnaar zijn en blijven voor eeuwig en u zult zich verheugen mogen in de overwinning op hem. U zult vrij zijn van hem en nu in vrede leven kunnen in het paradijs van de Nieuwe Aarde.

Amen

BD.7340
18 april 1959

Band van de goddelijke liefde – Het vrij zijn van de tegenstander

Allen zult u vrij worden van uw tegenstander, zodra u zich maar vol vertrouwen aan Mij overgeeft; zodra u dus Mij over u het recht verleent, dat u eertijds had afgestaan aan mijn tegenstander. Hij is waarlijk uw vijand, want hij wil het u beletten gelukzalig te worden. Echter bij Mij is licht en kracht en gelukzaligheid. En daarom wil hij u verhinderen, met Mij in verbinding te treden. En hij houdt u ook zolang geketend, tot u zelf naar Mij verlangt. Maar dan is zijn macht gebroken, want van uw verlangen ben Ik op de hoogte en Ik vervul het u met grote vreugde, want daardoor win Ik toch mijn kinderen weer terug, die Ik eeuwige tijden had verloren aan mijn tegenstander.

Elk innig, geheel gelovig gebed is dus uw vrijwillige erkenning van Mij zelf als God en Vader, tot wie u zult willen terugkeren. En u zult Mij geen grotere vreugde bereiden, dan vaak in gedachten bij Mij te vertoeven, u in een stil tweegesprek terug te trekken, of zelfs van Mij antwoord te verwachten op vragen, die u tot Mij richt in het geloof, van Mij antwoord te krijgen. Dan getuigt u toch, dat het uw wil is, naar Mij terug te keren. En dan heeft mijn tegenstander elke macht over u verloren, ofschoon hij niet zal ophouden om om uw ziel te worstelen, opdat ze weer zijn prooi wordt.

Maar mijn macht en kracht is sterker. En wie zich eenmaal naar Mij heeft gekeerd, laat Ik niet meer vrij. Want mijn band is alleen gelukzaligheid en daarom niet te vergelijken met de keten van onvrijheid door mijn tegenstander. Mijn kind omstrengel Ik met een band van liefde, die niet kapot te scheuren is, waaruit het zichzelf niet meer zal willen losmaken, omdat het hem gelukzaligheden bereidt. En zo zult u dus mijn tegenstander ook niet hoeven te vrezen als uw vijand, want hij is krachteloos op het moment, waarin u zich met Mij verbindt door werken van liefde, innig gebed, een in uzelf gekeerd tweegesprek en elk verlangen om bij Mij te horen. En u hebt het daarom uitermate gemakkelijk om weer gelukzalig te worden, omdat u alleen de band met Mij tot stand zult hoeven te brengen, wat echter in vrije wil en uit liefde moet gebeuren.

En de liefde voor Mij kunt u gemakkelijk in u ontsteken, wanneer u alleen maar al het goede ziet, dat u omricht en dat uzelf ervaart in het aardse leven. Want dit alles zijn mijn genadegaven aan u, die mijn liefde voor u gereed houdt. En zult u daarin mijn liefde zien, dan zal ook spoedig de liefde tot uw God en Schepper in u worden ontstoken, en u zult Hem als kind tegemoet treden. U zult Hem liefhebben als uw Vader van eeuwigheid. En u zult vrij worden van mijn tegenstander, want tegen de liefde is hij machteloos. De liefde is het enige wapen, waardoor hij het onderspit delft. Maar bent u vrij van hem, dan hebt u al uw taak vervuld. Want u behoort dan aan Mij toe. En dit is uw opgave op aarde: de aaneensluiting te zoeken en te vinden met Mij, die u door de liefde tot Mij en tot de naaste met zekerheid tot stand brengt. Vrij te zijn van mijn tegenstander betekent echter ook verlost te zijn van zonde en dood. Want erkent u Mij als uw God en Vader, zo erkent u ook Hem, in wiens omhulsel Ik over de aarde ben gegaan om u te verlossen. De liefde heeft u het licht gebracht. U weet, dat Ik en Jezus Christus Eén zijn en u hebt u aan Hem – dus aan Mij – gegeven. U bent in vrije wil van Mij geworden en zult het blijven tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.7342
20 april 1959

Eenwording met God door de liefde

U kunt de grote afstand tot Mij alleen maar verkleinen door de liefde. Want de liefde bindt ons samen. De liefde is mijn Oerwezen, dat u zelf ook onherroepelijk zult moeten aannemen, wanneer u zich in de liefde begeeft. Ieder mens die probeert dichter bij Mij te komen, is dus al door de liefde voor Mij gegrepen, daar hij anders niet dit verlangen in zich zou voelen, zich met Mij te verenigen. Maar de graad van liefde bepaalt nu, in hoeverre hij zelf de afstand tot Mij verkleint, of anders gezegd: hoeveel tijd hij voorbij laat gaan tot aan de algehele aaneensluiting met Mij. De mens kan in alle hevigheid de liefde in zich ontsteken en hij zal dan ook zeer ijverig in liefde werkzaam zijn voor de naaste, omdat het hem van binnen daartoe aanspoort. Dan is hij Mij al nader gekomen en zijn hele wezen zal spoedig alleen liefde zijn. En hij heeft Mij in zijn hart opgenomen. Hij is innig met Mij verbonden, omdat liefde samendringt en nooit uit elkaar drijft.

De liefde overbrugt dus elke kloof. De liefde verkleint de afstand tussen Mij en mijn schepselen. En de liefde brengt de definitieve vereniging tot stand, die het schepsel tot mijn kind maakt, met welk doel Ik het wezen heb geschapen. Niets anders kan de plaats innemen van deze liefde. Er bestaat geen andere weg zich met Mij te verenigen. Er is geen andere mogelijkheid om onbeperkt gelukzalig te zijn, die de verbinding met Mij tot gevolg heeft. Alleen de liefde brengt alles tot stand. En deze liefde moet in vrije wil worden beoefend. Ze kan van Mij uit niet onder dwang worden geëist. De mens zelf moet ze in het hart ontsteken. En hij kan dit ook, omdat de liefdesvonk in hem rust en omdat Ik zelf ook mijn liefdestraal het hart laat binnenstralen, wanneer de mens er zich niet bewust tegen verweert.

Zolang het hart van de mens in staat is lief te hebben, is er ook de mogelijkheid dat het zich graag wil wegschenken, dat het de medemens in liefde nader komt en zich graag wil uiten. En dan is de liefdesvonk ontstoken en hij zal om zich heen grijpen en alles vastpakken wat hij kan verteren. En de vlam van liefde zal daardoor steeds groter en helderder worden. En het blijft dan niet uit, dat deze vlam in het hart van de mens zich naar het vuur van de liefde toekeert, dat een straal in zijn hart had neergelaten. De liefdesvonk valt weer in het vuur van de eeuwige Liefde terug en dan is de vereniging al voltrokken, de liefde is ontbrand en is één geworden met de Oerliefde. De mens is in zijn wezen veranderd en heeft weer het oerwezen aangenomen dat hij was in het allereerste begin. De afstand tussen Mij en hem is opgeheven. Het kind kan weer omgang hebben met zijn Vader. En Ik kan mijn kind gelukkig maken en hem onbeperkte gelukzaligheden schenken, want nu is elke scheiding opgeheven. Vader en kind zijn één geworden en zullen het eeuwig blijven.

Amen

BD.7343
21 april 1959

Het voortleven van de ziel na de dood

Een ding is zeker, dat u leeft, ook al is uw lichaam gedoemd te sterven. Maar het hangt alleen maar van uzelf af in welke toestand u leeft na uw lichamelijke dood. Of uw leven gelukzalig is dat dan ook een echt leven genoemd kan worden, of dat u zonder licht bent en machteloos – wat gelijk staat met de dood, terwijl u toch het besef van uw bestaan behoudt en daarom smartelijk pijn moet lijden. Maar het zal nooit gebeuren dat u geheel vergaat, dat u niets meer van uzelf weet en dat uw existentie is weggevaagd. En omdat u nu eenmaal blijft bestaan, moest u er bezorgd om zijn uzelf een staat van geluk te verschaffen, zolang u als mens op deze aarde vertoeft.

Want uw lot later in het rijk hierna is een aangelegenheid van uw eigen wil. U heeft het in eigen hand al naargelang uw levenswandel die u op deze aarde leidt. Is het een leven in onbaatzuchtige naastenliefde, dan kunt u er ook zeker van zijn dat u een gelukzalig lot wacht. Leeft u echter maar voor uw eigen “ik” en ontbreekt het u aan liefde tot de naaste en dus ook tot God, dan kunt u ook met zekerheid een smartelijke toestand verwachten. Want dan bent u arm en ongelukkig te noemen omdat het u ontbreekt aan licht, kracht en vrijheid, wat u dan als een onuitsprekelijke kwelling ondergaat

Dat u mensen op aarde zo weinig geloof hecht aan een voortleven, heeft ook zijn invloed op uw levenswandel. U handelt onverantwoordelijk tegenover uw ziel omdat u niet gelooft dat zij bestaan blijft wanneer uw lichaam sterft. En u gelooft niet dat de ziel uw eigenlijke “ik” is en dat zij alles net zo ervaart als in het aardse leven. Dat zij naar geluk en licht verlangt en dat het haar bitter berouwt wanneer zij eens een glimpje licht aan inzicht heeft verworven, waardoor zij haar eigenlijke aardse opdracht inziet en terugziende zich de bitterste verwijten maakt deze niet vervuld te hebben. Terwijl de zielen die de lichtsferen mogen ingaan lof en dank zingen, en vol van kracht en in vrijheid nu werkzaam kunnen zijn tot eigen gelukzaligheid.

Een vergaan is er dus niet. Maar in welke gesteldheid de ziel haar bestaan ervaart beslist u mensen zelf op deze aarde. Want deze tijd is u gegeven opdat u de staat van uw ziel, die in het begin van uw menswording nog zeer gebrekkig is, verbetert. En daarom moet de arbeid aan de ziel van de mens deze zijn, zichzelf een waar en onvergankelijk leven te bezorgen, opdat die eenmaal in vrijheid het rijk van licht kan ingaan waar zij nu naar haar staat van rijpheid werken kan, die wel in verschillende graden mogelijk is, maar altijd dan pas leven genoemd kan worden wanneer de ziel eenmaal het rijk van het licht betreden mag.

De ziel kan echter ook aan het einde van haar aardse leven even gebrekkig zijn als in het begin. Ja, zij kan zelfs nog meer verduisterd zijn geworden en dan is haar toestand net die van de dood. Dan heeft zij haar leven op aarde misbruikt zij heeft de genade van haar belichaming niet benut en toch zal ze niet vergaan. En dit is een zeer treurige en beklagenswaardige toestand, en toch door eigen schuld, want alleen de wil van de mens is beslissend voor het lot van de ziel – en deze wil is vrij.

Als de mensen toch maar geloven wilden dat er een voortleven is na de dood, dan zouden zij meer bewust van hun verantwoordelijkheid leven op aarde en zich inspannen uit de diepste diepte op te stijgen. Maar ook tot geloven kan geen mens gedwongen worden, doch ieder wordt geholpen om tot geloven te komen.

Amen

BD.7344
23 april 1959

Onafgebroken strijd tegen de wereld

En wanneer u de vreugden van deze wereld begeert, denk er dan aan dat er geestelijke vreugden voor u verloren gaan, omdat u beide tezamen niet kunt bezitten – het geestelijke en het aardse rijk – want: “mijn rijk is niet van deze wereld”. De vreugden die de aardse wereld u biedt zullen steeds alleen het lichaam bevredigen, maar niet de ziel die wat anders nodig heeft om gelukzalig te worden. Die niet met aardse genoegens afgescheept kan worden, maar geestelijk voedsel nodig heeft om zalig te worden. Let daarom steeds op uw begeren, dat het niet de overhand krijgt en het verlangen van uw ziel doodt. Let er steeds op dat aardse vreugden u niet afhouden van het geestelijk streven, dat ze er als het ware tegengesteld aan zijn, dat in dezelfde mate het geestelijk streven van de mens afneemt, wanneer hij tracht zichzelf – dat wil zeggen: zijn lichaam – lichamelijke genoegens te verschaffen. Denk er daarom altijd aan dat “mijn rijk niet van deze wereld is”.

Wat u dus vreugde geeft of begerenswaardig voorkomt en nog tot deze wereld behoort, zal voor u nog een kleine hindernis betekenen op de weg naar boven, naar het geestelijke rijk. Van Mij uit is u niet alles verboden, alleen mag het gevaar niet aanwezig zijn van de weg naar Mij af te raken. Zolang dit gevaar niet bestaat, kunt u ook uw lichaam geven wat dit verlangt. En dat moet u zelf vaststellen of en in welke mate u gehinderd wordt in de omgang met Mij, in het ijverig streven naar mijn rijk en zijn gerechtigheid. En als u zich nu een gelegenheid laat ontgaan die uw ziel een geestelijke verzadiging zou hebben kunnen bezorgen, alleen maar om uw lichaam een weldaad te bezorgen, dan is dit een onrecht tegenover uw ziel die eveneens gebrek lijdt en een versterking nodig heeft.

Wie naar het geestelijke streeft, zal nooit het geestelijke rijk of het welzijn van zijn ziel terzijde schuiven. Hij zal beide steeds op de eerste plaats stellen, hij zal niet anders kunnen dan eerst aan zijn ziel te denken en hij zal aan het lichaam niet veel aandacht schenken voordat hij zijn ziel heeft verzorgd. En wat hij dan voor zijn lichaam doet is juist, ook voor mijn ogen, want hij dacht eerst aan mijn rijk en mijn wil, voordat hij aandacht had voor zijn aardse bestaan en dat is juist en ook in overeenstemming met mijn wil. Want Ik heb u in deze wereld geplaatst, omdat u daarin moet rijpen. En uw ziel zal daar ook rijp in worden wanneer u steeds mijn wil voor ogen houdt en op aarde hiernaar leeft. En mijn wil zal steeds zijn dat u uw ogen naar Mij opheft, dat u er naar streeft om bij Mij te zijn, dat u verbinding zoekt met Mij, dat het geestelijke rijk u dus in de ban houdt en u zich niet ter wille van de aardse wereld weer begraaft in de materie die uw dood is.

En wanneer grote aardse verleidingen u prikkelen, wees dan steeds waakzaam dat u geen schatten van uw ziel verliest, dat u vrijwillig opgeeft wat uw ziel al in bezit had genomen, dat u geen acht slaat op haar verlangens en haar nood laat lijden ter wille van aards bezit of aards genot. De wereld is uw vijand. Probeer haar de baas te worden en maak haar dienstbaar aan uzelf, maar laat haar niet de baas worden over u, aan wie u zich onderwerpt en daardoor verliest i.p.v. te winnen. Blijf in voortdurende verbinding met het rijk dat niet van deze wereld is en u zult waarlijk overwinnaar zijn over de aardse wereld. Ze zal u dienen om u te voltooien, omdat dit alleen uw doel is.

Amen

BD.7345
24 april 1959

De waarde van de voorbede voor degenen in het hiernamaals

Het is van groot belang op de hoogte te zijn van de toestand van de zielen in het rijk hierna, die in hun nood inzien wat ze op aarde verzuimden en zich inspannen om hun toestand te verbeteren. Alleen deze kunnen geholpen worden door wezens van het licht. Want omdat ook in het geestelijke rijk de vrije wil van de zielen wordt geëerbiedigd, kunnen de lichtwezens ook niet tegen hun wil op de zielen in werken. Dus zal de verlossing van een nog onwillige ziel buitengewoon moeilijk zijn en zijn hiervoor vaak eeuwigheden nodig, totdat de ziel zichzelf inspant voor een verbetering. Maar het is een onjuiste opvatting, wanneer wordt aangenomen dat de zielen in de duisternis nooit hulp wordt aangeboden.

Het lichtrijk spant zich onophoudelijk in licht in de duisternis te brengen, maar waar de harten zich afsluiten, verliest het licht aan lichtsterkte en blijft het daar donker als voorheen. De zielen bepalen dus hun toestand zelf, welke uit duisternis of schemering of licht kan bestaan. Ze bepalen deze zelf door hun wil, die eerst op het licht gericht moet zijn, als het lichter om de ziel moet worden. Maar is nu een ziel zo verzwakt of ook nog helemaal in de handen van de tegenstander van God, dan zal ze eeuwig niet alleen deze krachteloosheid te boven kunnen komen.

Ze weet ook niets van de goddelijke Verlosser Jezus Christus en kan Hem dus ook niet om hulp aanroepen.

En ze zou daarom eeuwige tijden in haar ongelukkige toestand blijven, wanneer ze niet werd geholpen door voorspraak van de mensen.

Juist deze voorspraak wordt meestal nagelaten, omdat er niet aan de uitwerking en de urgentie ervan wordt geloofd. Maar de voorbede is juist voor het rijk hierna een belangrijke factor, want waar het wezen zelf niet meer in staat is zich te helpen en de liefde Gods wettelijk gebonden is door de vrije wil van de ziel, daar kan de liefde van een mens bemiddelend tussenbeide komen en ter wille van diens liefde kan nu Gods liefde actief worden en ze het ongelukkige wezen doen toekomen in de vorm van toevoer van kracht.

De laatste beslissing blijft weliswaar steeds nog bij de ziel zelf, of en hoe ze de kracht benut die haar door de voorbede van de mens nu toekomt. Maar ze ervaart deze kracht als weldaad en haar huidige weerstand begint te verslappen en het wordt iets lichter in haar, zodat ze begint na te denken. En dan kan haar verlossing plaatsvinden, wanneer ze de kracht van de voorbede maar juist gebruikt. Dan kunnen ook de lichtwezens zich inmengen, zonder weerstand te ondervinden. Elke verbinding dus van zielen der duisternis met de lichtwereld of met God is onmogelijk, zolang de wil tevoren niet is gebroken, die nog in openlijke weerstand aan God volhardt, daar anders het wezen zich niet in de duisternis zou bevinden. Want het verlangen naar een betere toestand, dat wel ieder wezen in de duisternis zal hebben, geeft niet alleen de doorslag. Veeleer moet het tevoren de reden van zijn ellendige toestand inzien en zich inspannen om deze reden te veranderen, zich zelf te veranderen en licht te verlangen ter wille van het licht, niet ter wille van de daarmee samengaande gelukzaligheid.

Het wezen moet zijn zondigheid inzien en vrij van zonden willen worden. Het moet de verlossing begeren vanuit het inzicht dat het de nabijheid Gods in deze zondige toestand niet waardig is. En het moet vrij willen worden van zonde en dood om nader tot God te komen, naar Wie de ziel vurig verlangen moet, wat ook zeker het geval zal zijn wanneer ze eenmaal haar schuld inziet en die belijdt voor Jezus Christus, Die haar steeds weer nader zal komen om haar ertoe te brengen dat ze tot Hem roept in haar nood.

De ziel moet zelf uit haar kwellende toestand een uitweg willen vinden, maar steeds in diepe deemoed en in het besef van haar zonden. En dat vergt haar veranderde wil die tot zo’n verandering kan komen juist door de voorbede, omdat de ziel alleen te zwak is wanneer ze het rijk hierna in de toestand van duisternis binnengaat. Dan kan haar door voorspraak zoveel kracht toegevoerd worden, die ze ook zeker op de juiste manier zal gebruiken, omdat Gods liefde uitermate graag de liefde van de mensen die voorspreken beloont met de vervulling van hun verzoeken, een ongelukkige ziel in het geestelijke rijk te helpen in haar nood. Alleen de liefde ruimt barrières uit de weg, die de rechtvaardigheid van God heeft opgeworpen en die ook niet willekeurig omvergegooid kunnen worden.

Aan de liefde van God is door de wil van de ziel zelf paal en perk gesteld.

Waar haar wil dus faalt, kan de plaatsvervangende liefde van een mens inspringen en God zal ter wille van deze liefde de ziel helpen om uit haar ongelukkige toestand vrij te worden, want God wil alleen de gelukzaligheid van ieder wezen, maar niet zijn ondergang.

Amen

BD.7351
1 mei 1959

Wezensverandering tot liefde – Gods tegenwoordigheid

Ik kan alleen bij u aanwezig zijn wanneer u zich verandert tot liefde. Mijn tegenwoordigheid is voor u echter het summum van gelukzaligheid. En daarom zou u alles moeten doen om u weer te vormen tot de liefde die uw wezen was in het allereerste begin. Mijn tegenwoordigheid betekent hetzelfde als liefde-doorstraling. En liefde-doorstraling verzekert u weer van kracht en licht, zonder welke u niet gelukkig genoemd zult kunnen worden. Maar wanneer u vervuld bent van licht en kracht, kunt u ook werkzaam zijn in volledige vrijheid van wil, die nu echter niet meer tegen Mij is gericht, maar volkomen in de mijne opgaat. U zult gelukkig zijn, in deze vrijheid en kracht te kunnen scheppen, omdat dit de bestemming is geweest van iedere oergeschapen geest, die hij zelf alleen maar veronachtzaamde en daarom in die ongelukkige toestand is geraakt, waarin de mens, als nog onvolmaakt, zich op de aarde bevindt.

Maar hij kan zijn toestand zelf veranderen. Hij kan het ongelukkige lot omzetten in een gelukkig lot wanneer hij maar alles doet om zich te verzekeren van mijn aanwezigheid, wanneer hij zich weer omvormt tot liefde. En dit is waarlijk niet zo moeilijk, want hij hoeft alleen maar mijn geboden van de liefde voor God en de naaste tot richtsnoer van zijn wandel over de aarde te maken en altijd zo te leven zoals het met deze beide geboden overeenstemt. En daar hij voor zichzelf het recht opeist door de medemens te worden gerespecteerd, daar hij het zelf als weldadig ondervindt wanneer deze hem in liefde dient, kent hij ook precies de weg die hij zelf moet afleggen om aan de geboden van de liefde te voldoen.

Hij hoeft alleen maar zijn medemens zo te behandelen, zoals hij wenst dat er met hem zelf gebeurt wanneer hij in dezelfde situatie verkeert als zijn medemens. Wat hij als weldaad ervaart, moet hij voor de naaste doen, en hij zal daar ook altijd de kracht en de middelen voor hebben wanneer hij het zelf maar ernstig wil. En wat hij in het begin met bedachtzaamheid doet, dat zal spoedig voor hem een sterke innerlijke behoefte worden en hij zal zelf ervaren hoe gelukkig makend het is, voor de naaste iets goeds te doen, te geven en te helpen waar het nodig is.

De liefde zal heel zijn wezen vervullen en hij zal steeds dichter bij Mij zelf komen, want met elke daad van liefde trekt hij Mij zelf naar zich toe en verzekert hij zich van mijn tegenwoordigheid. En dan komt hij ook het doel na van zijn leven op aarde. Hij voltrekt de omvorming van zijn wezen, hij doet dat waarvoor hem het bestaan op aarde gegeven werd: hij tracht volmaakt te worden zoals hij het was in het allereerste begin. Met mijn genade en ondersteuning zal hij het ook tot stand brengen, maar nooit zonder Mij, omdat hij daar te zwak voor is. Hij moet zich verzekeren van mijn tegenwoordigheid.

Hij moet Mij vragen en dus door het gebed Mij eens benaderen. Hij moet Mij erom vragen hem kracht te schenken voor de verandering van zijn wezen tot liefde. Dit verzoek zal hem onherroepelijk worden vervuld, want het getuigt van de ernstige wil om deze wezensverandering door te voeren. En wie eenmaal dit verzoek tot Mij heeft gericht, die zal ook steeds weer in de gelegenheid worden gesteld zich in de liefde te oefenen, waar het hem geen grote overwinning kost, omdat hij duidelijk van Mij de kracht betrekt waar hij om heeft gebeden.

Neem deze verandering van uw wezen tot liefde toch serieus en vraag Mij om mijn hulp. En waarlijk, Ik zal bij u aanwezig blijven en u innerlijk aansporen om in liefde werkzaam te zijn, waar zich de gelegenheid ook maar voordoet. Want Ik wil met u verbonden zijn en dat kan alleen gebeuren door de liefde, die u in vrije wil zult moeten betuigen. Maar u zult steeds mijn ondersteuning ervaren wanneer u Mij maar ernstig om kracht vraagt om uw voornemen ook uit te kunnen voeren.

Zonder mijn tegenwoordigheid bent u tot niets in staat, maar u zult zich steeds van mijn aanwezigheid kunnen verzekeren door werkzaam te zijn in liefde, of een gebed in geest en in waarheid. Ik zal het horen en verhoren, Ik zal bij u zijn en blijven, Ik zal u aantrekken tot u zich niet meer van Mij zult willen losmaken, tot u door werkzaam te zijn in liefde de band met Mij zo hebt verstevigd, dat Ik voortdurend bij u aanwezig kan zijn en dan dus ook de verandering terug naar de liefde is voltrokken, dat u uw wezen aan het mijne hebt aangepast en u dus het doel van uw aards bestaan hebt vervuld en nu weer werkzaam zult kunnen zijn zoals het uw bestemming was in het allereerste begin.

Amen

BD.7353
3 mei 1959

Gods vaderliefde zonder einde

Mijn liefde draagt u over alles heen, wanneer u zich maar aan Mij toevertrouwt en vanuit uzelf niets meer wilt dan alleen dat mijn wil zal worden vervuld.

Want mijn liefde voor u is onmetelijk, en zou u zich van de graad van mijn liefde een voorstelling kunnen maken, dan zou u waarlijk geen nood en geen zorgen meer hebben, omdat u zou weten dat Ik mijn handen boven u houd en u bescherm en zegen. Maar uw bange twijfels houden Mij ver van u, zodat mijn liefde niet meer met alle kracht kan werken. En Ik moet dit toelaten, wil Ik uw wil niet beknotten, die zelf zich in alle vrijheid naar Mij moet richten.

En al zeg Ik u ook steeds weer, dat Ik u met alle vurigheid liefheb en dat u daarom niets hoeft te vrezen – u zult vanuit uzelf deze woorden in u moeten overdenken en dan pas kunnen ze hun werking op u uitstralen, en waarlijk tot uw gelukzaligheid.

U moet zich een Vader voorstellen, die Zijn kinderen trouw aan de hand leidt en niet zal dulden dat gevaren op hen afkomen. De liefde van een vader is waarlijk onzelfzuchtig en wil alleen het kind gelukkig maken, maar het kind moet zich dan ook zonder vrees tegen de vader aan vleien. Het mag zich niet van hem verwijderen en eigen wegen gaan. Het moet luisteren wanneer de vader het roept en het moet doen wat de vader van hem verlangt. En dat zult ook u moeten doen doordat u mijn geboden vervult, die Ik u alleen maar heb gegeven om u onuitsprekelijk gelukkig te kunnen maken. Komt u mijn geboden van de liefde tot God en de naaste na, dan bereidt u ook Mij grote vreugde, want dan keert u vrijwillig naar Mij terug. U pakt vrijwillig mijn hand en laat u leiden op uw verdere levensweg. En vanaf dat moment bent u vrij van elke nood en zorg, omdat Ik deze van u overneem, omdat Ik alles voor u uit de weg ruim, omdat mijn macht en kracht u over alles heen draagt, wat u als hindernis voorkomt op de weg naar boven. Verplaats u maar vaak en innig in de gedachte dat Ik u aan de hand houd en over u waak, dat Ik u liefheb en zorgdraag voor uw rijp worden, dat Ik u niet aan mijn tegenstander overlaat, zodra u zich vrijwillig tot Mij wendt.

Tracht steeds dieper binnen te dringen in het wezen van mijn Godheid, die in de kern liefde is.

En u zult steeds vaker ondervinden dat een God van liefde niet uw ongeluk wil en het dus ver van u zal houden wanneer u zich maar bij Hem aansluit, wanneer u maar aan mijn hand gaat, die Ik u steeds toesteek wanneer u alleen gaat. Mijn blik is onafgewend op u gericht en ziet elk gevaar.

Gelooft u wel dat mijn liefde u in zulke gevaren onbeschermd laat? Gelooft u dat Ik u alleen zou laten gaan, ook wanneer u dat wilde? Ik volg u, omdat Ik u en uw hart ken en omdat Ik weet dat u Mij toebehoort door uw wil. Maar u zult in het nauw zitten en belast zijn, zolang u alleen gaat, zonder Mij bij de hand te pakken en u zult in allerlei nood komen, opdat u aan Mij zult moeten denken en naar Mij roepen.

En Ik zal bij u zijn in elke nood van lichaam en ziel, want mijn liefde is voortdurend in uw nabijheid en wacht alleen op uw roepen om weer aan uw zijde te gaan en u onder mijn veilige hoede te nemen, waarin u zich dan ook geborgen zult weten, omdat u nu bewust naast Mij gaat. En dit bewustzijn van mijn aanwezigheid zult u niet mogen verliezen.

Steeds weer moeten uw gedachten op Mij zijn gericht en steeds weer moet u aan Diegene denken, die u met nooit aflatende liefde en onvermoeibaar geduld volgt, die u helemaal wil bezitten, aan wie u zich in het volste vertrouwen moet overgeven, dat Hij u uit alle nood zal leiden.

Amen

BD.7356
6 mei 1959

De tegenwoordigheid van Jezus wordt verzekerd door Hem voortdurend aan te roepen

Dit ene moet u zeker weten, dat Ik hen die van Mij willen zijn, niet verlaat. Er zullen nog veel bekoringen over u komen, maar daar ben Ik van op de hoogte en sta u als bescherming altijd ter zijde. Maar u moet alles doen om deze verzoekingen te weerstaan.

Mijn tegenstander heeft het recht u op de proef te stellen, omdat hij nog maar korte tijd kan regeren in deze wereld en daarom met alle middelen probeert zijn aanhang te behouden. En hij ziet ook de mijnen, die zich aan zijn macht en wil hebben onttrokken en probeert het bij dezen met vergrote kracht.

Maar u hoeft hem niet te vrezen, want de mijnen laat Ik me niet ontrukken, de mijnen bescherm Ik tegen hem en zijn macht. En er bestaat een zeker middel hem van u af te weren, wanneer u maar steeds Mij zelf aanroept, wanneer u mijn naam uitspreekt in diep vertrouwen, dat Ik u help. Al is het maar een gedachte. Maar u zult u tot Mij zelf moeten wenden en u zult vrij worden van hem.

Zijn macht over de mijnen is niet groot meer, want aan de liefde voor Mij ketst alles af wat hij ook tegen u onderneemt. Maar hij gebruikt vaak middelen die u erg aangrijpen en toch hoeft u hiervoor ook niet te vrezen, wanneer u maar steeds aan Mij denkt, die aan het kruis voor u alles gedragen heb wat u bezwaarde als zondeschuld. Ik heb u verlost, Ik heb u bevrijd uit zijn heerschappij en dus is alleen uw eigen wil nodig, dat u dit kruisoffer van Mij aanneemt, dat u het als voor u volbracht aanziet en gelooft dat mijn tegenstander geen macht meer over u heeft, zodra u zich vrijwillig aan Mij overgeeft. Denk elk ogenblik aan Mij en u geeft daardoor Mij zelf aanleiding om voortdurend bij u tegenwoordig te zijn. Wat kan u dan nog gebeuren wanneer Ik bij u aanwezig ben? U hoeft dan niets en niemand meer te vrezen, want zelfs de anders zo machtige tegenstander is machteloos zodra Ik me aan uw zijde bevind, en dat Ik u terzijde blijf staan, bepaalt alleen uw wil, Mij niet uit uw gedachten weg te laten, Mij te roepen in elke nood en benarde toestand, mijn naam uit te spreken in het vertrouwen op mijn bijstand, die Ik u te allen tijde beloof.

Laat alleen uw geloof levend worden door voortdurend werkzaam te zijn in liefde en u zult aan geen nood meer zijn blootgesteld, want een levend geloof bant geestelijke en aardse nood, een levend geloof kent geen vrees en geen falen, een levend geloof is samen werkzaam zijn met Mij zelf, tegen wie geen tegenstander op kan, die overwinnaar is van de grootste vijand en aan wie u zich daarom ook volledig en helemaal moet overgeven, omdat u dan de mijne bent en blijft en eeuwig niets meer hoeft te vrezen. Want mijn liefde geldt u al vanaf het allereerste begin en mijn liefde houdt nooit op.

En zo zal ook de Vader Zijn kind beschermen tegen elk gevaar dat hem dreigt door de vijand, Hij zal naast hem gaan en de handen beschermend uitspreiden, en alle wegen van het kind zullen geëffend zijn, dat het ’t doel goed bereiken zal.

Amen

BD.7358
8 mei 1959

De hemelvaart van Jezus

De mensen vinden het moeilijk iets te geloven wat zich niet laat bewijzen, wanneer het gaat om bovennatuurlijke verschijnselen, die juist alleen in het geloof als waar aangenomen kunnen worden. Daar hoort ook mijn hemelvaart bij, het laatste gebeuren van mijn gang over de aarde, dat waarlijk buitenwettelijk plaatsvond, maar alleen door volmaakte mensen kon worden waargenomen. En deze volmaakte mensen hadden de opdracht daar bericht over te geven aan de mensen die zij de tijding brachten van mijn verlossingsdood, van mijn lijden en sterven aan het kruis en van mijn verrijzenis.

Mijn leerlingen gaven dus ook mijn hemelvaart te kennen, maar ze vonden ook alleen daar geloof, waar de mensen door de liefde al meer geestelijk gezind waren en die daarom ook dat konden geloven wat hun werd overgebracht. Ze durfden tegenover de getuigen van mijn hemelvaart ook geen twijfel te koesteren, omdat ze voelden dat mijn getuigen de waarheid spraken en vanuit hogere opdracht hun het evangelie verkondigden. En daarom bleef het geloof in de hemelvaart van Jezus nog lange tijd behouden. Er werd niet zo aan getwijfeld als dat nu het geval is, terwijl de liefde onder de mensen is bekoeld en het geloof ook volledig dood kan worden genoemd. Bovendien ontbreken er geloofwaardige getuigen van dat gebeuren en moeten de mensen onvoorwaardelijk dat voor waar houden, wat hun als overlevering of uit het boek der vaderen bekend is.

Maar het levende geloof ontbreekt, want dit kan alleen door een leven in liefde worden gewekt, waardoor de geest van de mens ontwaakt en het licht zal worden in de mens en voor dit probleem dan ook een gemakkelijke oplossing wordt gevonden, die zonder een gewekte geest nooit kan worden verkregen. Toen Ik ten hemel ben gevaren, stonden er om Mij heen mannen en vrouwen wier geest was gewekt, die Mij in vurige liefde aanhingen en wier harten zelf vol van liefde waren. En daarom werd voor hen een gebeuren zichtbaar, dat heel natuurlijk was, omdat niet meer mijn aardse lichaam bestond, maar Ik Me had gekleed in een volledig verheerlijkt lichaam, alleen om juist voor die mensen zichtbaar te kunnen blijven, tot Ik hen verliet om in het rijk terug te keren van waaruit Ik was gekomen. En mijn rijk is alleen licht en liefde. Het is met aardse ogen niet te zien, kan alleen door geestelijke ogen worden waargenomen, zoals ook iedere zuivere geest zich ophoudt te midden van een zee van licht en ook alleen met geestelijke ogen kan worden geschouwd. Een volmaakte ziel trekt bij haar dood het lichtkleed aan en straalt in volle pracht en heerlijkheid. En zouden de mensen geestelijk al volmaakt zijn, dan zouden ze ook soms zo’n lichtgestalte kunnen waarnemen, wanneer de ziel haar aardse lichaam achterlaat. Wanneer het leven van haar lichaam ten einde is en de ziel het rijk hierna binnengaat. Want iedere ziel die zich inspant om op aarde volmaakt te worden, zal al in een zekere graad vergeestelijkt zijn, zodat ze zich kan kleden met een stralenkleed, alleen hebben heel weinig mensen de genadegave geestelijk te kunnen schouwen wanneer een ziel haar aardse lichaam verlaat. En daarom is het ook voor de mensen met een niet gewekte geest niet geloofwaardig te maken, dat Ik na mijn verrijzenis ben “opgevaren ten hemel”. Een gebeuren dat ook alleen ter wille van mijn leerlingen plaatsvond in alle heerlijkheid, opdat dezen hun taak konden vervullen in overtuigd geloof aan mijn macht en heerlijkheid. Want ze moesten het evangelie uitdragen in de wereld en ze moesten getuigenis afleggen van mijn verrijzenis en hemelvaart.

In hoeverre nu de mens dat kan geloven, hangt alleen af van de sterkte van zijn liefde voor Mij en voor de naaste.

Alles vindt zijn oorsprong in de vervulling van deze twee geboden van Mij: het hoogste inzicht en een levend geloof ontstaan uit de liefde voor God en voor de naaste. Maar zonder het nakomen van die geboden zal het voor u mensen onmogelijk zijn dat te geloven wat u niet bewezen kan worden, vanwege uw wilsvrijheid. Maar u zult u gelukkig kunnen prijzen wanneer u gelooft zonder bewijzen. Want zo’n geloof zal u beloond worden wanneer dit het gevolg is van een onbaatzuchtig leven in liefde.

Dan zult ook u ooit een stralend lichtkleed aantrekken en u zult de dood niet smaken. U zult eveneens “opvaren ten hemel”. U zult kunnen binnengaan in het rijk van vrede en gelukzaligheid. En stralend helder zal het licht u vervullen, omdat u nu in het licht vertoeft tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.7359
9 mei 1959

Het rijk der hemelen lijdt geweld

U, mensen bedenk dat u maar een korte tijd op deze aarde leeft, dat u echter naar uw ziel onvergankelijk bent, die toch uw eigenlijke ik is, dan zal het u ook begrijpelijk worden, dat u moet zorgen voor uw welzijn in de eeuwigheid en niet slechts voor de korte tijd van het aardse leven – die nog vlugger voorbij kan zijn dan u natuurlijkerwijs veronderstelt. Geen van u is er zeker van of hij de volgende dag nog meemaakt en ieder moet met de gedachte rekening houden eenmaal plotseling van deze aarde weggeroepen te worden. En als u daar ernstig over nadenkt, zal u zich ook van de grote verantwoording bewust zijn die u voor uw ziel, dus voor uzelf, op u hebt genomen voor deze korte tijd van uw leven op aarde. En u zult u afvragen wat u al wel gedaan hebt voor uw eeuwig welzijn.

Deze vraag zou u zich eens serieus moeten stellen en het zou u waarlijk alleen maar tot zegen strekken wanneer u daar korte tijd over nadenkt. U kunt uw ziel onvergelijkbaar veel rijkdommen verschaffen als u maar van goede wil bent, u hoeft alleen maar uw best te doen een leven in liefde te leiden, God boven alles te beminnen en aan de naaste te denken als aan een broeder en hem te helpen indien hij in nood is.

Meer verlangt God niet van u dan alleen de liefde tot Hem en tot de naaste. En bent u nu van goede wil dan moet u er eens over nadenken in hoeverre u de wil Gods nakomt in uw dagelijkse leven – u zult dan nog veel ontdekken wat niet naar Gods wil is, zodra u uw levenswandel maar aan een ernstige kritiek onderwerpt en eerlijk bent tegen uzelf. Want de mens leeft nog te zeer in eigenliefde – hij denkt meer aan zichzelf dan aan zijn naaste en toch moet hij de naaste dezelfde liefde betonen als die hij zichzelf schenkt. En dat vereist de vaste wil van de mens, de wil om de volmaaktheid te bereiken en zichzelf aan de wil van God te onderwerpen.

Maar het rijk der hemelen lijdt geweld en alleen wie geweld tegen de eigen hartstochten en begeerten gebruikt, trekt het naar zich toe. De wil moet sterk genoeg zijn en vol blijven houden zich te verzetten tegen alle verlangens die strijdig zijn met God, dan gebruikt de mens geweld om zich het hemelrijk te verwerven.

En toch heeft Jezus weer de mensen de belofte gegeven: mijn juk is zacht en mijn last is licht. En ook dat is juist, want voor een mens die liefdevol wil zijn, zal het makkelijk zijn de geboden Gods te vervullen – hij zal zich geen groot geweld hoeven aan te doen omdat de liefde in hem is en de liefde de kracht is en hij zo met zekerheid het hemelrijk zal verwerven omdat het hem niet meer ontbreekt aan de standvastigheid van het willen door zijn leven in liefde.

En daarover zou u eens ernstig moeten nadenken in hoeverre u nog geweld tegen uzelf moet gebruiken of dat het al uw wezen geworden is, in vanzelfsprekendheid liefdediensten te verrichten voor uw naaste En dan zult u ook weten wat voor u nodig is. Dan moet u op de eerste plaats God om kracht vragen om Zijn eisen na te kunnen komen omdat een door God gewild liefdeleven u nog zwaar valt. En de gevraagde kracht zal u zeker worden toegestuurd. En wat in het begin nog grote overwinning kost, wordt voor u dan makkelijker en zal door u niet meer als ’n last worden gevoeld. U zult niet meer onder een juk gebukt gaan waarvan het dragen u te zwaar voorkomt. U zult geen last meer gevoelen, omdat u door de liefde aanhoudend kracht uit God betrekt en u dan ook makkelijk het werken aan uw ziel verkrijgt dat u nodig hebt om het werkelijke leven te kunnen leiden in licht en kracht en gelukzaligheid. Maar tevoren moet u uzelf goed onderhanden nemen, opdat het uur van uw dood u niet verrast en uw ziel arm en ellendig het rijk hierna moet binnengaan. Want geen van u weet wanneer zijn uur gekomen is.

Amen

BD.7360
10 mei 1959

Loutering van de ziel door de liefde

Het draagt veel bij aan uw loutering wanneer u zich maar steeds weer de geboden van de liefde voor God en voor de naaste voorhoudt en u afvraagt in hoeverre u deze geboden nakomt. Want als u eerlijk bent tegen uzelf, zult u nooit met uzelf en uw levenswandel tevreden zijn, omdat u steeds ijveriger werkzaam in liefde zou kunnen zijn en u vaak een gelegenheid verzuimt. Maar al de wil om juist te handelen en ook al het feit zich die zelfbeschouwing voor te nemen, is gunstig voor uw ziel. Want elke goede wil heeft een zegenrijke uitwerking. En u wordt u bij zo’n serieus onderzoek ook van uw zwakheden bewust – die ieder mens heeft, zelfs wanneer hij van goede wil is, totdat hij zo ijverig werkzaam is in liefde, dat hem nu de kracht van de liefde vervult, die ook de wil werkelijke versterking geeft.

Geloof alleen nooit een loutering van uw ziel niet meer nodig te hebben. Geloof nooit dat u al die graad hebt bereikt die u het binnengaan in het lichtrijk garandeert. U zult moeten streven en werken aan uzelf, zolang u op aarde leeft. En u zult er alleen goed aan doen wanneer u zich vaak aan zulke beschouwingen overgeeft en probeert uw fouten en zwakheden te doorgronden. En uw wil zal ook gesterkt worden om de arbeid aan uw ziel onophoudelijk uit te voeren, omdat zulke zelfbeschouwingen al blijk geven van uw ernstige wil om volmaakt te worden.

Elk nalaten van een goede daad zal bij een zelfbeschouwing in u boven komen. Elke weigering of veronachtzaming van de goddelijke geboden van de liefde zal u in herinnering komen en dan moet u toch steeds het vaste voornemen opvatten u te beteren en elke gelegenheid te benutten om het verzuimde in te halen. En er zal voor u alleen maar zegen uit voortvloeien dat u steeds gemakkelijker de geboden van de liefde voor God en de naaste zult vervullen, omdat u kracht zult ontvangen als u het serieus meent.

De mens moet zich eens intensief verdiepen in zijn plichten tegenover de naaste, wanneer hij juist dat gebod wil nakomen. Hij moet steeds voor ogen houden dat hij de naaste moet helpen in elke nood en benauwenis, zij het van materiële of geestelijke aard. En hij moet daarom zijn ogen niet gesloten houden voor diens nood. Hij moet er steeds aan denken hoe hem in dezelfde nood hulp van pas zou komen en hoe dankbaar hij die zou aannemen. En hij moet er steeds aan denken waar de medemens behoefte aan heeft, hetzij geestelijk of lichamelijk. Want ook geestelijke nood moet hij trachten op te heffen waar dat mogelijk is, omdat dit een werk van liefde is met een bijzondere uitwerking voor de ziel van de medemens.

Daarom kan de mens niet vaak genoeg in zichzelf keren en over alles nadenken wat God door Zijn geboden van de liefde van hem verlangt. Want steeds zijn deze het richtsnoer voor een juist geleefd aards bestaan. Steeds kan hij zich aan deze geboden houden, wil hij juist en naar de wil van God zijn aardse leven afleggen, steeds zichzelf en zijn medemensen tot zegen. Want God verlangt niets anders van de mens dan dat deze zich verandert tot liefde. Hij verlangt alleen dat hij Zijn geboden onderhoudt, om hem een gelukzalig leven in licht en kracht en vrijheid te schenken, wat echter zonder liefde ondenkbaar is. En elke volmaaktheid van de ziel hangt alleen maar af van de omvorming (van de eigenliefde) tot onzelfzuchtige liefde, die dan ook de liefde voor God garandeert en de vereniging met Hem tot stand brengt, waar alle gelukzaligheid in het geestelijke rijk van afhankelijk is.

Amen

BD.7361
12 mei 1959

“Het hemelrijk lijdt geweld” (2)

Er wordt veel verlangd van diegenen die nog te zeer aan de wereld gebonden zijn en dezen moeten waarlijk geweld gebruiken om zich het hemelrijk te verwerven. Want ze zijn vastgeketend aan hem die heer van de wereld is, door hun menigvuldige zwakheden en begeerten van de dingen van deze wereld. Willen zij zich daarvan losmaken, dan is er een sterke wil voor nodig om een andere weg in te slaan. Dit voornemen is daarom niet gemakkelijk voor een uitgesproken wereldmens. Hij heeft daar hulp bij nodig, hij heeft de ondersteuning nodig van een macht die tegenover de heer van de wereld staat, die in staat is hem te bevrijden uit de macht van de eerdergenoemde. Hij heeft dus ondersteuning nodig van Jezus Christus, Die alleen deze macht heeft en de mens aan de tegenstander kan ontrukken. Hoe meer de wereld de mens in de ban houdt, des te groter is de macht van de tegenstander over hem en moet de mens werkelijk strijden tegen de verlokkingen en aantrekkingskracht van de wereld.

En deze strijd is niet gemakkelijk en hij zou ook zeker niet door de mens worden doorstaan, maar zodra deze eenmaal de wil heeft opgevat zich los te maken, verlaat deze gedachte hem niet meer. Want nu is God zelf al tussenbeide gekomen en Hij zal Zijn invloed nu op elke manier trachten te doen gelden, zonder echter de mens te dwingen zijn levenswandel te veranderen.

Maar heeft de mens eenmaal deze gedachten in zich laten opkomen, afstand te doen van de wereld ter wille van een hoger doel, dan zullen zijn gedachten zich ook steeds meer met God en Zijn wil bezighouden. Hij zal ook aan de goddelijke Verlosser Jezus Christus denken en nu ook van Diens kant versterking van zijn wil mogen ondervinden, al naar gelang zijn eigen wil en diens richting. En de strijd tegen wereldse verzoekingen zal al in hevigheid afnemen, maar het hemelrijk zal steeds dichterbij komen omdat de mens de strijd heeft aangebonden met de heerser van de wereld, en het rijk dat “niet van deze wereld” is hem nu in z’n greep begint te krijgen.

“Het hemelrijk lijdt geweld en alleen wie geweld nodig heeft, trekt het naar zich toe.” Deze woorden zijn gezegd voor de aardbewoners die juist alleen door gebruik te maken van geweld in staat zijn zich los te maken van hun heer tot nu toe. Want voor de anderen gelden de woorden: “Mijn juk is zacht en mijn last is licht.” Maar dan moet de wereld met haar verzoekingen al zijn overwonnen. Dan zal de mens de last niet meer zo voelen, hem zal het verlangen van God heel gemakkelijk te vervullen voorkomen omdat hij al in verbinding met Hem staat en bewust de weg gaat die op het geestelijke rijk is gericht, omdat de strijd tegen de wereld dan al gevoerd is met als resultaat dat de rijken nu verwisseld zijn, dat deze wereld al verleden tijd is en het rijk Gods op de eerste plaats is gekomen, dat er dus geen erg grote last meer op de mens drukt en hij daarom de weg over de aarde bijna onbelast kan gaan, met een licht juk en een lichte last.

Maar deze weg leidt naar het doel, zoals ook een gewelddadige strijd tegen de wereld heel zeker de mens het doel zal laten bereiken dat hij het “hemelrijk” in bezit zal kunnen nemen wanneer hij zijn aardse lichaam aflegt en het geestelijke rijk binnengaat. Want zijn wil die gericht was op het geestelijke rijk, heeft overwonnen omdat hem te allen tijde de nodige kracht werd geschonken zodra het maar zijn ernstige wil was het “hemelrijk” in bezit te kunnen nemen.

En deze beslissing moet in het leven op aarde al worden getroffen. De wereld moet worden onderkend als bezit van de tegenstander van God en er moet worden ingezien dat het rijk Gods niet van deze wereld is. Dan is alleen de goede wil voldoende, dat de mens kracht wordt toegezonden om de strijd op te nemen tegen de aardse wereld met al haar verlokkingen en verzoekingen en alleen te streven naar het hemelrijk dat wel geweld nodig heeft voor hem die juist aan die aardse wereld toebehoort maar ook het leven in gelukzaligheid wil bereiken.

De aardse wereld echter zal de mens nooit eeuwige gelukzaligheid kunnen schenken. De aardse wereld kan alleen geven wat aards, dus vergankelijk is. En alles zal vervallen bij de dood van de mens, wanneer hij alles achter moet laten wat de aarde toebehoort. Maar wie zich al op het geestelijke rijk heeft gericht, die zal geen angst voelen voor de dood van het lichaam. Want hij weet dat hij niet kan vergaan, maar verder zal leven in een rijk dat onvergelijkelijk mooier is dan de aardse wereld en dat te verkrijgen daarom doel en streven van ieder mens moet zijn zolang hij op aarde leeft.

Amen

BD.7364
16 mei 1959

Eindvermaning

Met het oog op het naderende einde wordt u steeds weer vermaand u op uw eigenlijke opdracht te bezinnen, die het rijp worden van uw ziel betreft en niet het vervullen van lichamelijke behoeften. U moet zich er steeds van bewust zijn dat iedere dag voor u de laatste kan zijn, dat er u de volgende dag reeds geen aardse goederen meer van dienst kunnen zijn en dat dan alleen voor u over blijft wat de ziel zich verworven heeft in het aardse leven. Hoe jammerlijk kunt u daar dan staan wanneer u generlei geestelijke goederen kunt laten zien, hoe armzalig kan het met u gesteld zijn ondanks groot aards aanzien en rijkdom. Niets daarvan kunt u meenemen in de eeuwigheid. Geestelijke goederen daarentegen kunnen u niet ontnomen worden, zij zijn uw eigendom en zij zullen u bovenmate zalig maken bij het binnen gaan in het geestelijke rijk. En u allen hebt nog maar op een korte levensduur te rekenen, ongeacht hoe oud u bent.

Had u de genade dat u reeds een lang aards leven mocht afleggen, dank dan God daarvoor. Maar houd ook elke dag rekening met uw overlijden en bereid u er op voor, want niemand weet de dag en het uur van zijn afscheid van deze aarde. Maar vanwege het einde zullen veel mensen vroegtijdig hun leven verliezen en steeds weer zal dat volgens Gods wil zijn die probeert te redden wat er nog te redden valt. Want niet iedereen zal in staat zijn dat, wat zich voor het einde nog op aarde zal afspelen, te overleven. Bovendien kan het ook nog een bijzondere genade betekenen als de mens vroegtijdig de aarde mag verlaten, om in het rijk hierna nog een mogelijkheid te vinden voor het rijp worden van zijn ziel – omdat hij op aarde nalatig is in zijn zielenarbeid.

Kon u vooruitzien, dan zou u waarlijk niet meer zo ijverig uw wereldse arbeid uitvoeren. U zou, wanneer u van goede wil bent, uw ogen alleen maar gericht houden op de arbeid voor uw ziel. Want van alle wereldse moeiten en zorgen zou u dan inzien dat ze nutteloos zijn ten aanzien van wat voor u ligt. U mag echter niet gedwongen worden tot uw levenswijze. U moet vrijwillig de juiste weg inslaan en tevreden zijn met de vermaningen en waarschuwingen die God u door Zijn woord voorhoudt. En u moet ze ook opvolgen, want dat zal voor u tot zegen zijn. Wie zijn ogen en oren open houdt kan zelf zien hoe het in de wereld toegaat, hoe overal chaos te zien is wat onherroepelijk een uiterst noodlottig einde tot gevolg moet hebben. En hoort hij nu Gods woord, luistert hij naar wat Zijn dienaren hem verkondigen, dan zou het voor hem gemakkelijk moeten zijn dienovereenkomstig zijn levenswandel te leiden, als hij maar gelooft hoe dicht hij voor het einde staat en als hij gelooft wat God hem door Zijn boden zeggen laat.

Er is niet veel tijd meer, maar toch zou zij voldoende zijn om uw ziel nog de nodige rijpheid te laten verkrijgen als u deze arbeid maar ernstig ter hand zou nemen. Als u zich bezig zou houden met goed te zijn, uw medemensen liefde te schenken, daden van onbaatzuchtige naastenliefde te verrichten, tot God uw blik te wenden en voor Hem hart en oor te openen wanneer Hij u aanspreekt.

U moet alleen het juiste willen doen en tot God bidden om kracht en genade, dan zal Hij zich ook waarlijk om u bekommeren en u bovenmate bedenken met kracht en genade. Want Hij laat niemand alleen en zonder hulp die zich tot Hem wendt om hulp en die een juiste levenswandel wil leiden naar Gods wil. Deze wordt vastgepakt door de liefde van God en hij wordt zo geleid dat alles wat hem overkomt, zal bijdragen tot het verkrijgen van zielenrijpheid. Alleen moet hij zich ernstig bezinnen op zijn eigenlijke bestaansdoel en hij mag niet aarzelen, want er blijft u allen niet veel tijd meer. Hij moet luisteren naar wat Gods boden hem verkondigen en zijn leven daarnaar inrichten. En hij zal daar zeker goed aan doen, want de tijd die u werd toegestaan tot het rijp worden van uw zielen loopt ten einde.

Amen

BD.7365
17 mei 1959

Uitstorting van de Geest

De uitstorting van mijn Geest in een geopend vat is het kostelijkste wat u mensen geboden kan worden zolang u op aarde zult vertoeven, want het is de rechtstreekse band tussen uw Vader en u waarin u met Hem kunt omgaan van mond tot mond. Ik giet mijn Geest uit in u, Ik zoek Me een vat waarin Ik mijn Geest kan laten binnenstromen, Die u nu getuigenis aflegt van Mij, van mijn wezen, mijn heersen en werkzaam zijn en van mijn oneindige liefde voor al het wezenlijke dat Ik geschapen heb. Met dit wezenlijke wil Ik verbinding hebben.

Eertijds nu was deze verbinding er, zodat mijn woord rechtstreeks van Mij uit in de door Mij geschapen wezens binnenstroomde, dat ze dit woord begrepen en in het woord weer met Mij konden omgaan. Maar dit veranderde in zoverre, dat de wezens uit eigen schuld onbekwaam werden mijn stem te vernemen. Het veranderde in zoverre dat ze naar een andere stem luisterden en daarom niet meer in staat waren dat te begrijpen, wat uit mijn mond hen zou hebben getroffen wanneer ze ertoe in staat waren gebleven dat op te nemen.

Maar ze wendden zich af van Mij. Mijn liefdesstraal kon hen niet meer treffen en bijgevolg konden ze ook niet de uitdrukking van mijn liefde ontvangen, mijn woord, dat alleen in geheel reine vaten kan binnenstromen en ook alleen door wezens begrepen wordt die zich naar Mij keren, maar niet waar die wezens nog in volledige weerspannigheid en afweer tegenover Mij stonden, zodat mijn liefde-straling ze niet treffen kon. Dus vernamen ze mijn woord niet meer, maar des te meer hoorden en volgden ze de stem van degene die als mijn tegenstander ook aan het zich afkeren van Mij de schuld had.

En in deze toestand van onbekwaamheid mijn stem te vernemen, bleven ze nu eeuwige tijden lang, want hun verwijdering van Mij is zo groot, dat ook mijn liefde-straling hen niet kan raken, omdat dit een vrijwillige toenadering tot Mij vooropstelt, die pas bereikt is in een zeker stadium van de ontwikkeling – als mens met vrije wil. Dan bestaat wel de mogelijkheid met Mij zo nauw in verbinding te treden dat de mens mijn stem vernemen kan, maar hij moet dan ook de voorwaarden vervullen die zoiets mogelijk maken: hij moet zich zo vormen dat Ik zelf in hem verblijf kan nemen, dat mijn Geest zich kan uitstorten in zijn hart, dat nu tot een vat is klaargemaakt, mijn tegenwoordigheid waardig. Want Ik zelf ben in de mens aanwezig, in welke mijn Geest zich kan uitstorten.

Deze uitstorting van mijn Geest over de mensen werd pas mogelijk door mijn kruisdood, want tevoren drukte de oerzonde van de vroegere afval van Mij nog op de mensheid. En deze oerzonde hield steeds het hart gesloten, Ik kon daar niet in binnengaan, omdat mijn aanwezigheid volledige reinheid van het hart vooropstelt, vergeving van de zonden, dus delging van elke schuld. En dat is gevolgd uit mijn kruisdood, die de verzoening is geweest voor alle zondeschuld van de mensen die wilden dat ze daarvan verlost worden. En in een zodanig gereinigd hart van een mens, die dus verlost is door Jezus Christus’ bloed, kan nu ook mijn Geest zich uitstorten, wat echter weer eerst de wil van de mens vereist, die zich zo innig met Mij verbinden moet, opdat hij mijn zachte stem in zich verneemt, dat hij mijn Geest tot de geestvonk in zich laat spreken en zal horen wat Ik hem te zeggen heb.

Ik wil mijn Geest uitstorten over alle vlees. U allen kunt u gereedmaken tot een vat waarin mijn Geest zich kan uitstorten, maar zonder uw wil wacht u er vergeefs op dat Ik u aanspreek. Waar echter uw wil bereid is Mij aan te horen, daar zult u waarlijk heerlijke resultaten van het werkzaam zijn van mijn Geest kunnen constateren, want waar mijn Geest werkzaam is, daar straalt het helderste licht, daar is diepste wijsheid, daar beseft u mijn eindeloze liefde en mijn macht. Waar mijn Geest zich uitstort is het niet meer donker, daar is de nacht verdreven en een lichte dag is aangebroken, die nooit meer eindigen zal.

Oh, zou u allen uw hart willen reinigen om Mij daarin te kunnen ontvangen, opdat Ik tot u zou kunnen spreken, opdat mijn Vadergeest u zou kunnen toespreken zoals het was in het allereerste begin. Dan zou waarlijk elke duisternis van u zijn geweken, dan zou u zich in een licht kunnen ophouden dat overal heen straalt en u alles onthult wat voor u tevoren nog geheim was. Allen zouden het mogelijk kunnen maken dat Ik u weer toespreek zoals eens en u daardoor gelukkig zal maken. Want mijn toespreken is rechtstreekse toezending van mijn liefde-kracht en mijn liefde-straling stemt het hart, waarin ze nu toegang zal vinden, gelukkig.

Daarom, maak u klaar tot een vat waarin mijn Geest zich kan uitstorten. Vervul de voorwaarden, doordat u uw hart reinigt van alle begeerten, onzuivere gedachten, terwijl u uw best doet in de liefde te leven en voortdurend mijn wil te vervullen. Maak u geschikt als een opnamevat van mijn Geest, want u zult dan weer in de oude verhouding staan tot Mij, zoals in het allereerste begin. Ik zal u met mijn liefde gelukkig kunnen maken en voortdurend met u spreken, en u zult Mij verstaan en gelukzalig zijn. Want u zult tot licht en kracht en vrijheid komen, u zult weer worden zoals u was bij het allereerste begin: volmaakte lichtwezens, die als mijn kinderen met Mij scheppen en werkzaam zijn volgens mijn wil.

Amen

BD.7367
19 mei 1959

Reiniging van het hart

In mijn huis wil Ik alleen de heerschappij voeren en daarom moet u er tevoren alles uit hebben weggeruimd, als u Mij in uw hart wilt opnemen. Want dan mag er voor de ander geen plaats meer zijn, omdat Ik niet zijn kan waar hij nog vertoeft. Het is wel een moeilijke opgave voor u om uw hart helemaal te reinigen, alle begeerten af te leggen, alle fouten en zwakheden te bestrijden en voor Mij het hart als woning in te richten, waar alles licht en helder is en Ik nu daarin kan wonen om u gelukkig te maken, nu al op aarde en ook eens in de eeuwigheid. Want mijn aanwezigheid levert u deze gelukzaligheid op. Mijn tegenwoordigheid blijft niet zonder uitwerking. Mijn tegenwoordigheid betekent voor u toenemende rijpheid van de ziel, wijsheid en kracht, om te volbrengen wat voor u tevoren onmogelijk was. Wanneer Ik in u kan zijn, zult u zich ook niet meer eenzaam en verlaten voelen, dan weet u dat u aan het hart van de Vader veilig geborgen bent, dat er geen gevaren meer voor u dreigen, dat mijn tegenstander u niet meer in het nauw kan brengen en dat u steeds dichter bij uw voltooiing bent omdat nu de vereniging met Mij voor u zeker is, die alles voor u betekent.

Maar eerst moet u uw harten reinigen. U moet alles doen om diegene te verwijderen die u voor eeuwig graag zou willen bezitten, maar die uw verderf is. Maar Ik wil eveneens mijn intrek bij u nemen en u voor altijd bezitten. Maar delen kan Ik niet met hem. Uw hart moet geheel en al mijn eigendom zijn, en dat kan alleen maar wanneer uw liefde Mij geheel en al toebehoort en dat betekent zoveel als dat u niets anders meer zou begeren en zou willen bezitten dan Mij alleen. Dus moet al het aardse verlangen gedood zijn. U mag niets meer verlangen dan alleen nog kinderen van uw Vader te zijn, om als kinderen met uw Vader om te kunnen gaan. En bij een innige omgang hoort ook een innige vereniging. Het kind moet in de nabijheid van de Vader zijn, de Vader moet bij Zijn kind zijn, dus intrek nemen in uw hart.

U bent niet op de hoogte van de gelukzaligheid die het kind voelt, wanneer het zich geheel en al geborgen weet in de armen van de Vader, wanneer het geen vrees meer heeft, geen nood, geen tegenspoed en geen vervolging meer hoeft te vrezen, wanneer het de vrede in zichzelf heeft gevonden die alleen innige vaderliefde het kind bereiden kan. En deze vrede kunt u allen bereiken wanneer het u er ernstig om te doen is, uw hart te zuiveren, opdat u Mij daarin kunt opnemen. Elke angst zal van u wijken. De onrust zal u verlaten. Zwakheden en lijden zult u niet kennen. In kracht en duidelijkheid zult u uw weg gaan omdat u niet meer alleen gaat, maar onder mijn voortdurende begeleiding uw aardse levensweg aflegt en dus ook uw vijand – mijn tegenstander – u niet meer in het nauw kan brengen. Hij vindt in u geen verborgen hoekje meer waar hij een schuilplaats zou kunnen vinden. Want in uw hart is het door mijn aanwezigheid zo helder geworden, dat hij zich niet meer verbergen kan, want hij schuwt het licht en ontvlucht nog veel meer mijn aanwezigheid.

Wilt u dus de innerlijke vrede bereiken, laat dan alleen maar Mij mijn intrek nemen in uw hart en reinig het van alles wat Mij de toegang nog zou kunnen beletten. En Ik wil u bij dit werk helpen, zodra Ik zie dat u vurig verlangt naar mijn aanwezigheid. Dan wil Ik u de kracht schenken alles te ondernemen om uw hart naar waardigheid in orde te brengen, als woonplaats voor Mij en Ik wil daar vol vreugde intrekken en voor eeuwig bij u blijven. Want dan verlaat Ik nimmermeer mijn kind dat zich eenmaal vrijwillig aan Mij heeft toegewijd.

Amen

BD.7369
22 mei 1959

Verlossingswerk vereist vrije wil

Ik wil van u alleen de belofte hebben, dat u Mij zult willen toebehoren en uw leven zal voortaan slechts op één doel gericht zijn. Want dan heb Ik het in de hand u te leiden en te onderrichten, opdat u uw doel zult bereiken. Ik kan niet beslissend op uw aardse leven inwerken, zolang u niet vrijwillig Mij de belofte hebt gegeven. Maar Ik kan dadelijk uw lot in mijn handen nemen, wanneer deze belofte vrijwillig is gedaan. Wanneer u weet dat het om een strijd gaat om uw ziel tussen Mij en mijn tegenstander, die Ik in zoverre gerechtigheid moet doen door hem niet met geweld dat af te nemen wat hem toebehoort, zo zult u ook begrijpen dat eerst deze toezegging moet voorafgaan in vrije wil de mijne te worden en eeuwig te blijven.

Deze vrije wil geeft Mij pas het recht nu mijn invloed te doen gelden en u hulpvaardig bij te staan in de strijd tegen de vijand van uw ziel, die zolang om u zal worstelen, als u nog niet geheel vrij bent van alle zwakheden en fouten die u als zijn aanhang kenmerken. Hij heeft dus nog zolang macht over u als u zich nog niet geheel van hem zult kunnen losmaken, dat wil zeggen als u nog kenmerken van mijn tegenstander in u hebt: fouten, zwakheden, begeerten en allerlei slechte gewoonten die erfdeel zijn sinds zijn afval van Mij.

Doch uw wil is doorslaggevend of het zich losmaken van hem eens zal plaatsvinden of niet, omdat Ik daarvoor zelf als mens Jezus aan het kruis gestorven ben, dus Ik u verlost heb uit zijn macht. Tevoren was het voor u niet mogelijk u aan zijn macht te ontworstelen, omdat u zich door de oerschuld aan hem had overgegeven en hij u nooit zou hebben vrijgelaten uit zijn macht. Maar Ik heb door de kruisdood de schuld betaald.

Dus zou de hele geestelijke wereld vanaf dat ogenblik verlost zijn geweest, wanneer Ik niet de vrije wil had geëerbiedigd van die wezens, die weerspannig tegen Mij zijn. Want de wil van ieder wezen is vrij en het kan verblijven bij de heer die het zelf kiest. Dus kan ook de aanhang van mijn tegenstander bij hem blijven en hun wil zal worden gerespecteerd. Ik zal mijn tegenstander geen enkel wezen met geweld ontrukken, dat hem toebehoort en niet te kennen geeft vrij te willen worden van zijn huidige heer. Dus zal een dergelijk wezen niet verlost blijven, tot het zelf begeert vrij van hem te worden, al duurt het eeuwigheden.

Deze wezens zijn niet verlost, ondanks mijn kruisdood. Maar zodra de vrije wil zich naar Mij keert, zodra het wezen in het stadium als mens, waarin het de vrije wil weer heeft teruggekregen, zich van mijn tegenstander afwendt en zich bewust naar Mij keert, zodra het dus van Mij wil worden en blijven, treedt ook mijn verlossingswerk in werking, doordat Ik – Jezus Christus en Vader van eeuwigheid – me van die mens meester maak en hem dan los begin te maken van mijn tegenstander, wat geschiedt in overeenstemming met zijn wilskracht hoe hij tegen zijn fouten en zwakheden strijdt. En deze wilskracht kan hij voortdurend vragen aan Jezus Christus en hij zal het ook doen, omdat hij in Hem gelooft.

Het geloof in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk is voorwaarde, dat de mens Hem vraagt om de genade van het verlossingswerk. Daarom kan een ongelovige ook de verlossing niet vinden. Want Jezus Christus zelf moet de wil van de mens versterken, zich vrij te maken van de tegenstander. Maar wie eenmaal zich in vrije wil naar Mij keert, die geef Ik eeuwig niet meer op. Hij kan zijn verlossing ook als zeker veronderstellen, want om hem zal Ik onvermoeibaar worstelen en Ik zal hem helpen door toevoer van kracht om van zijn fouten en zwakheden vrij te worden. En Ik zal ook steeds weer op zijn gedachten inwerken, dus hem niet meer uit mijn liefdezorg weglaten. En nooit zal een mens niet verlost blijven, wiens wil op Mij aanstuurt, die probeert mijn wil te vervullen en zich bewust aan mijn tegenstander onttrekt.

Ik verlang alleen de wil van de mens. Ik vraag alleen de erkenning van Jezus als Gods Zoon en Verlosser van de wereld, in wie Ik zelf het verlossingswerk voor de mensen heb volbracht, om hem nu de genaden van het verlossingswerk ook te kunnen doen toekomen, die daarin bestaan, dat de wil van de mens versterking krijgt, dat hij kracht kan betrekken om de verandering – terug naar de liefde – te kunnen doorvoeren. En Ik verlang alleen de blijvende band met Mij, opdat de kracht nu ook voortdurend in u kan overstromen en u alle taken zult kunnen vervullen die het aardse leven geestelijk en stoffelijk steeds weer aan u stelt.

Het op Mij richten van uw wil is alleen beslissend of en wanneer uw verlossing plaatsvindt. Maar dat ze plaatsvindt is zo zeker, daar anders mijn verlossingswerk tevergeefs zou zijn volbracht, wat toch de grootste dwaalleer zou moeten worden genoemd, wanneer die ooit verkondigd zou worden. Jezus Christus heeft alle mensen verlost, maar alleen die verlost willen worden, zullen de genaden van het verlossingswerk deelachtig worden. Maar wie wil, die zal ook gelukzalig worden, omdat zijn wil Mij het recht geeft mijn tegenstander de ziel te ontrukken, omdat Ik voor haar de koopprijs heb betaald met mijn bloed.

Amen

BD.7371
24 mei 1959

Toezegging van Gods hulp in de tijd van nood

Geen van u hoeft het einde te vrezen, evenmin als de nood die aan het einde voorafgaat. Want het hangt alleen van u af, van uw instelling tegenover Mij, om dan te allen tijde hulp te mogen ondervinden wanneer u die nodig hebt. Het zal een zware tijd zijn voor alle mensen, die zonder kracht uit Mij door het leven op aarde gaan. En dit zullen mensen zijn, die geen band hebben met Mij, zelfs wanneer het hen aards goed gaat en ze schijnbaar in het bezit zijn van grote lichamelijke kracht.

Maar wanneer hun de kracht uit Mij ontbreekt, zal juist de laatste tijd ze bijzonder hard treffen en ze bijna overweldigend terneer drukken. Want aards zal er veel levenskracht van hen worden gevraagd om aan alle eisen te voldoen. En geestelijk zoeken ze geen toevlucht tot Mij, de Bron van kracht van eeuwigheid, waar ze waarlijk onbeperkt kracht zouden kunnen ontvangen om hun levenstaak aan te kunnen. Daarentegen zal de strijd om het bestaan aanzienlijk lichter zijn voor de mijnen, die ook wel voor dezelfde eisen worden gesteld, maar die door hun nauwe band met Mij in het bezit zijn van kracht. En hun zal alles maar half zo zwaar lijken als de ongelovige medemensen het ervaren.

Maar de tijd van nood komt onherroepelijk. Hij moet ook komen ter wille van de weinige besluitelozen, opdat ook dezen de weg naar Mij vinden. En juist deze weg te hebben gevonden, betekent ook tot de mijnen te horen wanneer de tijd is vervuld, om het even of de weg over de aarde van de enkeling ten einde loopt of het algemene einde zal volgen. Wie tot de mijnen behoort, hoeft niets te vrezen. Hij zal ook over de zwaarste tijd heen worden gedragen en als overwinnaar tevoorschijn komen, al schijnen de gevechten nog zo zwaar, die de tegenstander met zijn vazallen tegen de mensen zal voeren, oftewel die de antichrist tegen de gelovigen voert om ze Mij nog voor het einde te ontwringen.

Maar wie eenmaal kracht van Mij heeft ontvangen, wendt zich steeds weer tot Mij om toevoer van kracht. En hij zal ook nooit zonder kracht worden gelaten, want hij behoort tot de mijnen, die Ik waarlijk bijsta in de dagen van nood, in de laatste tijd voor het einde. En dan zal al elke gedachte aan Mij u de kracht opleveren, want Ik laat de mijnen niet meer uit mijn handen rukken. Ik waak over hen en leid ze zelf door de laatste strijd heen naar de zege, zoals Ik het heb beloofd. Wie volhoudt tot aan het einde zal zalig worden. Vertrouw steeds alleen maar op mijn woord, op mijn beloften, die voor u steeds hulp betekenen in elke aardse en geestelijke nood. Ik verlaat de mijnen niet en tot de mijnen kan zich ieder rekenen, die de band met Mij al is aangegaan, die naar Mij zal roepen, omdat aardse of geestelijke nood hem beangstigt. Ik laat hem niet zonder hulp en daarom zal hij de komende tijd niet hoeven te vrezen. Ik zal steeds aan zijn zijde gaan en hem door alle nood heenleiden.

Amen

BD.7372a
25 mei 1959

Experimenten – Vernietigingswerk (1)

In het binnenste van de aarde binnen te dringen kan altijd alleen maar tot zekere grenzen toelaatbaar zijn. En worden de grenzen overschreden, dan zullen de gevolgen navenant zijn. Het gevolg zal een vernietigingswerk van enorme omvang zijn, waar u mensen zich geen voorstelling van kunt maken, omdat u een dergelijk vernietigingswerk niet overleeft, maar eveneens het slachtoffer zult zijn van zulke experimenten. Het menselijk verstand onderzoekt en piekert, en het is ook al ver binnengedrongen in de wetten van de natuur. En deze onderzoeken zouden ook tot zegen van de medemensen kunnen zijn, als ze vanuit de juiste instelling tegenover Mij zouden worden ondernomen, zodat het dus mogelijk zou zijn hun gedachten (de gedachten van degenen die onderzoeken) volgens de goddelijke ordening te sturen. Doch aan deze juiste instelling tegenover Mij ontbreekt het meestal. En de enkeling wordt overstemd door onderzoekers en wetenschappers die ver van Mij af staan en wier denken zich daarom ook kan vergissen, wat juist bij experimenten van een dergelijke omvang, zoals voorzien is, de kwade gevolgen zal hebben, dat ze de natuurwetten niet meer beheersen, dat ze verkeerde gevolgtrekkingen maken, dat ze proeven nemen vanuit verkeerde berekeningen en zo krachten in werking zullen stellen waarvan het indammen hun niet meer zal lukken.

De mensen houden alleen rekening met aardse getallen, maar niet met geestelijke problemen die onmogelijk zijn op te lossen met hun instelling die van God vervreemd is. Maar alles rust op geestelijke basis. Het bestaan van de aarde heeft zijn geestelijke beweegreden en de mensen op de aarde moeten alleen het doel bereiken, het aardse rijk te overwinnen en rijp te worden voor het geestelijke rijk, van welk bestaan echter de onderzoekers en zij die beweren wetend te zijn, weinig of niets willen weten of geloven. Maar mijn scheppingswerken zijn tot op zekere hoogte toch aan de vrije wil van de mensen overgeleverd en ook bij een vernietiging van grote omvang worden de mensen niet gehinderd. Maar het is tot hun eigen schade, doordat al het geschapene het leven verliest, hetzij mens of dier, planten of andere scheppingen waarin het geestelijke is gebonden met een positieve ontwikkeling als doel. En wanneer dit laatste niet wordt geloofd, zo zou er toch met de medemensen en hun leven rekening moeten worden gehouden.

Maar de mensen houden zich voor verstandig en wijs. Ze geloven ook door te kunnen dringen in de wetten van de natuur die hun tot nu toe onbekend waren. Ze doen proeven die ze voortdurend zullen uitbreiden, tot ze hun nog onbekende krachten in werking brengen met het niet meer voor te stellen gevolg van een algehele vernietiging van het aardoppervlak, dat geen geschapen wezen zal doorstaan, zoals het voorspeld is door zieners en profeten vanaf het begin van deze periode op aarde.

En Ik laat de wil van de mensen de vrijheid. Maar mijn heilsplan van eeuwigheid is gebaseerd op deze wil, omdat Ik van eeuwigheid voorzag, dat de mensheid dan ook in een geestelijk dieptepunt zal zijn gekomen, waarin een tot stand brengen van mijn ordening van eeuwigheid nodig is en Ik dus daarop het heilsplan kon baseren zonder de wil van de mensen onvrij te maken. Want ze zijn zelf veroorzaker van het einde van deze aarde. Ze bepalen zelf het tijdstip, ondanks voorafgaande waarschuwingen en vermaningen, ondanks onophoudelijke verwijzingen op het onterechte van hun handelen, zolang ze niet in verbinding staan met hun God en Schepper van eeuwigheid, die dan ook waarlijk hun denken en willen juist zou kunnen leiden zonder dwang op de wil toe te passen. Maar de mensen willen het niet geloven, dat ze een dergelijk vernietigingswerk van de aarde tegemoet gaan. En anders dan door mijn woord dat van boven naar hen toe wordt geleid, kunnen ze niet worden gewaarschuwd. Maar keren ze uit zichzelf hun hart naar Mij, dan zal het ook licht in hen worden en zullen ze zelf afzien van verdere pogingen.

Maar hiervan zijn er weinige, die echter niet in staat zijn hun wil door te drijven, ofschoon ze het grote gevaar inzien dat de mensheid bedreigt. Maar van de tegenstander zijn er meer en dezen geven een plan niet op, dat het einde van de aarde teweeg zal brengen. En ze kunnen niet worden gehinderd vanwege de wilsvrijheid. En ze worden van mijn kant ook niet gehinderd, omdat daarmee naar mijn wijs raadsbesluit weer de positieve ontwikkeling van ontelbare wezens wordt bevorderd, omdat Ik alles – ook het slechte – zo weet te leiden, dat het toch nog goede gevolgen zal hebben en omdat juist dit mijn heilsplan is, dat daarom ook in overeenstemming met mijn liefde en wijsheid zal worden uitgevoerd.

Amen

BD.7375
23 juni 1959

Johannes 14.21: “Wie mijn geboden onderhoudt”

Wanneer u mijn geboden onderhoudt, bemint u Mij en Ik kan me dan aan u openbaren. En Ik zal me altijd openbaren aan hen die Mij horen willen. Ik zal niet blijven zwijgen of me afwenden, want Ik heb u lief en zou niets liever willen dan u te kunnen aanspreken, tweegesprekken met u te voeren en zo Mij u te openbaren als Vader, die naar Zijn kinderen verlangt vanaf dat ze ontrouw werden – en vielen.

Mijn liefde tot het gevallene is niet kleiner geworden en daarom doe Ik alles om het weer tot me terug te roepen.

Zodra het gevallene nu mijn stem verneemt en dit als mijn stem herkent en er dan naar verlangt door Mij aangesproken te worden, is het reeds de terugweg ingeslagen en is al dichtbij het hart van de Vader. Alleen is ’t nu nog nodig dat het bewust de verbinding met Mij zoekt om met zekerheid het samenzijn met Mij te vinden, dat het weer die zaligheid oplevert die het in het begin ondervond.

U, mijn geliefden op aarde, behoeft dus alleen mijn geboden te onderhouden, dat wil zeggen: weer mijn wil te volbrengen; dan kunt u ook altijd verzekerd zijn van mijn toespreken. En dan ontvangt u genade in de grootste overvloed. Want wanneer Ik u aanspreek, betekent dat ook toevoer van genade die u zal helpen naar voltooiing en tot zaligheid, die het u makkelijk maakt de terugweg naar Mij op te gaan en uw bestemming te bereiken.

Maar hoe weinig mensen geloven dat Ik tot hen spreken zou en dat ze me horen konden als ze dat wilden en dat ze alleen maar de voorwaarden moeten vervullen, opdat mijn stem in hen weerklinkt.

En ook slechts weinigen herkennen de stem van de Vader die tot hen spreekt, wanneer hun door boodschappers mijn woord gebracht wordt. Toch willen zij allen mijn “kinderen” zijn, maar de stem van hun Vader kunnen ze niet herkennen omdat ze nog ver van Mij afstaan. Omdat het schijnt dat mijn geboden te moeilijk na te leven zijn, waardoor ze nog niet in staat zijn mijn zachte stem in hun hart te vernemen. Maar Ik spreek tot de mensen en iedereen kan mijn stem vernemen als hij alleen maar aan Mij gelooft, mijn geboden over de liefde tot God en de naaste vervult en dan stil en gelovig innerlijk luistert naar wat Ik hem zeggen wil. En hij zal me kunnen horen en overgelukkig zijn wanneer de Vader met Zijn kind spreekt.

Amen

BD.7376
27 juni 1959

God wil dat onze gedachten vervuld zijn van Hem

Welke weg u ook gaan wilt, hij moet alleen Mij zelf tot doel hebben daar u anders verdwaalt. Als u zich alleen maar naar de wereld keert, zult u nauwelijks uw zinnen en gedachten naar Mij wenden en dan kunt u er zeker van zijn dat de weg die u bewandelt verkeerd is. Keert u zich echter van de wereld af, dan verkeren uw gedachten zeker in geestelijke gebieden. U zult u in gedachten bezighouden met dingen die buiten de stoffelijke wereld liggen, u zult willen ervaren wat voor u nog geheim is omdat u toegeeft aan de invloed van de lichtwezens die uw gedachten naar het geestelijke rijk trachten te leiden en die altijd daar succes zullen hebben waar de mens Mij zoekt.

Ik moet uw doel zijn, met Mij moet u zich in gedachten bezig houden, dan bewandelt u zeker de weg die naar Mij voert. En zo zult u mensen steeds maar weer gewaarschuwd kunnen worden voor de wereld. Niet, dat u de wereld ontvluchten moet waarin u door het lot geplaatst bent tot beproeving van uw wil. Doch u mag niet met al uw zinnen onder haar bekoring raken, u moet haar leren beheersen. U moet aan de eisen voldoen die ze aan u stelt om uw aardse bestaan in stand te houden, echter de wereld niet meer recht verlenen dan nodig is. U moet de wereld beheersen en niet haar knecht zijn. En zo kan het lot u op verschillende manieren in beslag nemen, maar Mij mag u niet uit uw gedachten weglaten. Door Mij moet u zich laten leiden en al uw denken en handelen laten bepalen. En Ik zal waarlijk alles doen om invloed op u te krijgen – als uw wil maar goed is. Wiens wil echter aan de wereld toebehoort die zal verkeerd gaan, diens doel zal een andere zijn. Hij zal geheel aan de wereld ten prooi vallen en nimmer van haar loskomen.

Daarom zet Ik ieder mens steeds weer de voet dwars en vaak op smartelijke wijze, als hij geen acht slaat op mijn zachte vermaningen en waarschuwingen, en hij met Mij weinig of geen verbinding heeft. Dan zal hij vaak hard door mijn vaderhand moeten worden aangepakt. Ik moet hem de vergankelijkheid van het aardse vaak op smartelijke wijze laten inzien. Ik moet hem dat ontnemen wat hij met zijn hart begeert en Ik moet zijn blikken vaak met geweld van de wereld wegleiden, zonder echter zijn wil te dwingen, die uiteindelijk zelf over zich beslissen moet. Maar de mens kan zonder Mij niet zalig worden en de zaligheid betreft zijn eeuwige leven – de toestand van zijn ziel na zijn lichamelijke dood. Heeft hij Mij op aarde niet gevonden, dan zal hij moeilijk de vereniging met Mij bereiken, zelfs al is dit ook in het rijk hierna nog mogelijk. Maar het doel is onmetelijk ver verschoven als hij zonder Mij zijn leven op aarde beëindigd heeft en aan gene zijde nu moeizaam heengevoerd moet worden – waar het voor hem veel zwaarder is Mij te vinden dan op aarde. Wie Mij echter op aarde zoekt, die zal Mij ook vinden, want Ik zelf kom hem tegemoet en verlaat hem niet meer tot hij zich met Mij verenigd heeft. Want Ik ben en blijf het doel dat bereikt moet worden als u mensen zalig wilt worden.

Amen

BD.7377
29 juni 1959

De band met God

In welke levenssituatie u zich nu ook bevindt, steeds bent u in staat de band met Mij tot stand te brengen. Want Ik zal steeds uw gedachten binnendringen. Ik zal steeds weer aan de deur van uw hart kloppen, hetzij van binnen of van buiten, dat u door spreken of lezen de weg naar Mij zult kunnen nemen, wanneer uw wil juist is, dat wil zeggen zich niet van Mij afkeert. En daarom kan geen mens zeggen dat hij niet zou zijn aangeraakt door mijn hand, dat hij niet naar Mij is geleid, dat het hem aan genade heeft ontbroken, die Ik alle mensen heb beloofd.

Er zal geen mens kunnen zeggen dat Ik niet tegen hem zou hebben gesproken, dat hij nooit de gelegenheid zou hebben gehad Mij te leren kennen en hij bijgevolg niet ter verantwoording zal kunnen worden geroepen. Maar of de mensen hun oor openen, of ze mijn stem in hun hart door laten dringen, of ze bereid zijn zich tot Mij zelf te wenden, Mij aan te roepen om hulp, om verlichting van geest, om kracht en genade, dat laat Ik alleen aan hen over. Maar het is geheel onafhankelijk van hun levensomstandigheden of hun lot, daar er anders maar weinig mensen de gelukzaligheid zouden bereiken.

De weg naar Mij kunt u steeds nemen. Want Ik laat me vinden door ieder die Mij zoekt. Ik loop iedereen in de weg. Ik blijf weliswaar vaak onopgemerkt, wanneer de mens nog te zeer in de macht van mijn tegenstander is, maar toch laat Ik hem niet met rust en wend Ik me tot hem, waar er zich maar een gelegenheid voordoet.

Maar uw wil is vrij en daarom kan Ik niets anders doen dan steeds weer op zo’n manier uw leven sturen, dat u gedrongen wordt zich om hulp te wenden tot die Ene, die machtiger is dan u. En bent u in deze Machtige gaan geloven, dan zult u Hem ook niet meer opgeven. Dan zal Hij u steeds dichter naar zich toe trekken, hoe meer u zelf de band zoekt en dan bent u ook gewonnen voor de eeuwigheid.

En bent u innig met Mij verbonden, dan zult u ook in staat zijn mijn stem te vernemen, wanneer u mijn woord hoort of leest en het als de stem van de Vader herkent. Dan is de band zegenrijk. Want wanneer de Vader kan spreken met Zijn kind, dan zal ook het kind de wil van de Vader vervullen en zo leven als het nodig is om voltooid, om rijp van ziel te worden.

Dan zal ook de mens zijn doel bereiken en zich nog op aarde voltooien. Hij zal als kind met zijn Vader aaneensluiting krijgen en bij zijn sterven binnen kunnen gaan in mijn rijk, waar vrede is en geluk en gelukzaligheid. Het zal weer het rijk in bezit nemen dat zijn ware vaderland is. Het zal binnengaan in het vaderhuis. Het is teruggekeerd naar de Vader van wie het eens is weggegaan.

Amen

BD.7386
5 augustus 1959

Grote inspanningen in het hiernamaals om verlossend bezig te zijn – Jezus Christus

Een grote verlossingsactie is aan de gang, want overal waar zich lichtwezens mochten belichamen op aarde zetten zij zich ook in het evangelie onder hun medemensen te verkondigen. En hun inspanningen worden ondersteund door de wezens uit het lichtrijk die op iedere wijze de gedachten van de mensen beïnvloeden, en hen ontvankelijk maken voor het goddelijke woord – zodra het hun aangeboden wordt.

Evenzo is er in het hiernamaals een grote inspanning op te merken doordat de lichtwezens zich steeds vaker in de uiterste diepte wagen, en zich ook heel erg inspannen in de duisternis licht te brengen. Wel komt het altijd op de gewilligheid van de wezens aan of zij licht aannemen of zich afwenden, als er steeds weer lichtvonken oplichten, die hun de weg willen wijzen naar een bron van licht. En volgen zij deze weg, dan kan zeer snel de duisternis van hen wijken en helder licht hen tegenstralen. Maar slaan ze daar geen acht op, dan zal nog eeuwigheden lang dichte duisternis hen omringen en zij zullen opnieuwd gekluisterd worden in de scheppingen van de nieuwe aarde.

Wat echter nog gedaan kan worden om al deze zielen te redden, dat wordt waarlijk gedaan van de kant van de wereld vol van licht. En waar op aarde nog de mogelijkheid bestaat dat de mensen licht gebracht kan worden, daar gaan de lichtdragers zeker niet aan voorbij. Want dezen zijn in deze laatste tijd overal op de aarde belichaamd om midden onder de mensen tot zegen van hen te werken, en hun de weg naar verlossing te tonen.

Maar dat is geen gemakkelijke onderneming, want de stem van de wereld is luider. Waar het woord van God wordt verkondigd zullen er altijd maar weinigen verschijnen, terwijl de wereld kan bogen op talloos meer aanhangers die echter liever de duisternis kiezen dan het licht en daarom ook geen verlossing kunnen vinden tijdens hun aardse leven. Maar er wordt geworsteld om alle zielen, want ook van boven uit het lichtrijk wordt geen moeite achterwege gelaten om de gedachten van de mensen op dat rijk te richten, dat niet van deze wereld is. De lichtwereld in het geestelijke rijk is onvermoeid bezig het licht te laten neerstralen op de verduisterde mensheid. En zo zullen er steeds weer verbindingen worden aangeknoopt vanuit het geestelijke rijk met de aarde, en de goede mensen zullen gewillig nakomen wat hun door de lichtwezens wordt aangeraden als noodzakelijk en dienstig voor het zielenheil van de medemensen.

En zij zullen ook de aansporing van de lichtwezens in acht nemen, wat nu zichtbaar wordt door de ijverige arbeid in de wijngaard des Heren, door het verkondigen van het evangelie – door de verbreiding van het woord van God, door geestelijke gesprekken, ophelderingen en een voortdurende verwijzing naar Jezus Christus, de goddelijke Verlosser. Van Zijn naam zal steeds weer gewag gemaakt worden en de ijver zal niet verminderen maar toenemen, omdat overal ook een zaadkorrel op goede bodem valt. Omdat Jezus Christus zelf die mensen vastpakt die de weg naar Hem inslaan, die hun gelaat naar Hem wenden en dus het verlangen hebben door Hem verlost te worden. Dezen zal Hij nimmer verlaten, of het op aarde is of ook in het hiernamaals. Een innige roep tot Hem zal gehoord worden en de ziel ook geven wat zij verlangt. Een innige roep is voor Hem het bewijs dat Hij door die ziel wordt erkend, en dan is haar lot voor eeuwig verzekerd. Daarom is iedere arbeid om te verlossen door Hem gezegend, en aan al deze arbeid neemt Jezus Christus zelf deel. Want Hij heeft alleen de vrije wil van de mens nodig om Zijn verlossingswerk aan de ziel te kunnen volbrengen, opdat deze vrij wordt van zonde en dood en nu in deze vrijheid de eeuwige zaligheid kan binnengaan.

Amen

BD.7387
7 augustus 1959

De voorbede voor zielen in de diepte

U weet niets van al het lijden van een niet verloste ziel in de diepte. En al wordt ze u ook beschreven, dan zult u er zich toch geen voorstelling van kunnen maken. Want het is ondraaglijk en geen mens zou in het lichamelijke leven zulke kwellingen kunnen verdragen zonder zijn aardse leven daarbij te verliezen. En toch blijven deze zielen in de duisternis waar hun zulke kwellingen worden aangedaan, omdat ze in hun wezen nog zo halsstarrig zijn en God weerstrevend, dat hun geen ander lot te wachten kan staan, want het is hun eigen schuld. Het is een toestand die ze te allen tijde zouden kunnen veranderen, wanneer ze het maar wilden. En “hij die wil, hem geschiedt geen onrecht” wanneer hij een lot moet dragen dat nu eenmaal zijn weerstand zelf heeft veroorzaakt. Toch zijn deze zielen te beklagen, want hun halsstarrigheid laat ook geen klein lichtvonkje opflitsen. Want ze keren zich er koppig van af en blijven vaak eeuwige tijden in hun door eigen schuld ontstane gemoedstoestand, eer er een kleine vermindering van hun weerstand te bespeuren valt. Maar eerder kan hun lot ook niet worden verbeterd. En daarom kan er van eeuwige kwelling en verdoemenis worden gesproken, wanneer daarmee het lot bedoeld wordt van de zielen die op de grootste afstand van God verblijven en niet in het minst bereid zijn hun opvatting te veranderen. Maar deze zielen proberen zich ook te handhaven en hun slechte lusten en neigingen over te dragen op zwakke mensen, in wier nabijheid ze zich soms verdringen om zich door die andere te uiten. Alle mensen worden door verderfelijke geesten lastig gevallen en hoe zwakker een mens is, des te minder lukt het hem ze te verdringen. En vaak wordt hij dan een slachtoffer van deze kwade geesten. Maar iedere mens kan zich tegen hen beschermen doordat hij voor zulke zielen bidt.

Het mag u vreemd in de oren klinken dat u nog uw gebeden zou moeten schenken aan diegenen, die openlijke tegenstanders zijn van uw God en Vader, die als ware duivels te keer gaan in het rijk hierna en ook op aarde in deze laatste tijd, waarin de hel alles heeft uitgebraakt en de aarde door zulke verderfelijke geesten is overspoeld en hun de tol betaalt wanneer de mensen aan hen en hun op- en aandringen toegeven.

Maar tegen al het kwade zult u zich kunnen beschermen door de liefde.

U moet niet houden van hun slechte driften. U moet hun wezen niet vergoelijken of aan hun verlangens toegeven, maar u moet weten dat ze meelijwekkend zijn, dat ze kwellingen hebben te verduren die u door een gebed of een liefdevolle gedachte voor hen zult kunnen lenigen. En u moet hun deze genade van een gebed of liefdevolle gedachte niet weigeren en proberen ze te kalmeren. Dan zult u ook waarlijk door hen gespaard blijven, want ze voelen uw liefde en laten u met rust, omdat ook zij zich van de genade van een gebed voelbaar bewust worden, omdat er zelfs een mogelijkheid bestaat dat ze verslappen in hun praktijken en zich bezinnen op iets beters, wat weliswaar bewuste voorbede vergt, omdat zulke zielen al te zeer verhard zijn om zich dadelijk aan een verandering te onderwerpen.

Maar het is niet zonder hoop. En eraan denkend dat u voortdurend door zulke verderfelijke geesten bent omgeven in deze laatste tijd voor het einde, zou u zich bewust om hen moeten bekommeren en steeds weer liefdevolle gedachten uitzenden naar die wezens, die zich werkelijk in een beklagenswaardige toestand bevinden, waardoor ze hulp nodig hebben. Ze bevinden zich echter in deze toestand door eigen schuld, daarom is er niet steeds succes te verwachten. Maar geen gebed is zonder uitwerking van kracht en geen gebed is daarom tevergeefs. Het helpt zielen te verlossen uit de diepte, wanneer het is uitgaat naar zulke wezens die zonder hulp niet uit de diepte kunnen worden verlost. Wees daarom niet bang voor hun kwellingen, waaraan u allen bent blootgesteld. Bejegen ze daarentegen alleen met goede gedachten en een liefdevolle wil om te helpen, en ze zullen dat voelen en u vooreerst met rust laten. En ze zullen niet meer van u weggaan, wanneer ze voelen dat er verlossende kracht van u uit gaat. U hebt zoveel mogelijkheden om verlossend bezig te zijn en u doet het niet bewust. Slechts een medelijdende gedachte is toch al voldoende voor die zielen uit de diepte, die zonder hulp de kracht en de wil niet kunnen opbrengen zich uit de diepte los te maken. Eerst moet hun weerstand worden gebroken en daar is liefde voor nodig.

Van zulke wezens uit de diepte te houden, kan van u mensen niet worden verlangd, omdat u tot dergelijke liefde niet in staat bent. Maar diep medelijden moet u vervullen wanneer u aan de onmetelijke kwellingen denkt, waaraan deze wezens zijn overgeleverd. En deze zult u moeten proberen te verzachten, en u kunt het door medelijdende gedachten en de wil om hen te helpen. Er kan u niet worden beschreven, van welke aard hun kwellingen zijn. Maar dat ze onuitsprekelijke kwellingen te verduren hebben, is zeker. En dat moet u aansporen tot liefdevolle voorbeden, vanuit de wil ze hulp te bieden. En de sfeer rondom u zal gereinigd worden, want ze zullen u allen met rust laten – u, die voor hen als vrienden herkenbaar bent door uw licht en de kracht die van u uitgaat. Op deze manier zult u veel verlossingswerk kunnen verrichten, die u eens grote dankbaarheid zal opleveren in de eeuwigheid.

Amen

BD.7388
9 augustus 1959

Het verdrijven van destructieve geesten – Het afweren van hen

In de naam van de gekruisigde Heiland Jezus Christus zult u iedere lage geest kunnen verdrijven uit uw nabijheid, want de naam Jezus draagt de kracht in zich die hem overmeestert, zodat hij u opgeeft en vlucht. U zult in de komende tijd heel vaak uw toevlucht tot deze hulp moeten nemen, omdat het werkzaam zijn van satan’s aanhang steeds erger wordt met het oog op het einde, dat deze geesten wel bespeuren, en zij dus weten dat ze niet veel tijd meer hebben.

Zij verwachten de hernieuwde kluistering wanneer ze zich nog tevoren niet bekeren en, ofschoon ze zich daar niet helemaal bewust van zijn, weten ze toch dat ze van hun vrijheid worden beroofd, die ze nu nog in zekere mate hebben, daar ze gesteund worden door de vorst der duisternis, die ze dienen. Ze weten dat ze deze vrijheid kwijtraken en woeden daarom voordien zo buitengewoon hevig om u, mensen die Mij willen toebehoren, ten val te brengen. Maar ze zijn totaal machteloos zodra de naam Jezus Christus, die ze vrezen en voor welke ze vluchten, tegen hen wordt opgeworpen.

Deze kwade geesten werken als afgezanten van de satan op hen in en u bemerkt hun werkzaam zijn als onrust, onvrede, moeilijkheden en lijden van allerlei soort en door zielszwakten en gebonden zijn, want ze hinderen u, waar ze maar kunnen, bij goede handelingen of ook bij betrekkingen van geestelijke aard met de lichtwereld en haar bewoners. Ze houden u aan de wereld geketend doordat ze u steeds weer wereldse gedachten influisteren en proberen u te boeien door zulke gedachten, om u af te keren van geestelijk streven, geestelijke gedachten en goede werken. Uw ziel zal zich geestelijk in het nauw gedreven voelen, zonder hiervoor een directe reden te weten, en dan zult u altijd kunnen aannemen dat het slechte geesten zijn die u in duistere sferen willen trekken, al is het meestal ook zonder succes zodra ze het proberen bij diegenen die van Mij willen zijn en wier harten Mij al toebehoren door hun wil.

De wil die op Mij gericht is, beschermt de mensen tegen alle aanvallen van het boze, zodat ze daar geen prooi van worden, maar alleen gevoelsmatig te lijden hebben onder zijn kwellingen, want die geesten beroven hen van elke geestelijke vrede in opdracht van hun heer, die elk bevrijd worden door Jezus Christus tracht te verhinderen. Daarom hoeft u slechts de naam Jezus met volle aandacht uit te spreken en u drijft de vijand van u weg, die zich daar niet ophoudt waar Jezus Christus is, die echter met zekerheid elke roep nakomt en u daarom altijd een veilige bescherming hebt met het aanroepen van Zijn geheiligde naam.

De kruisdood was niet tevergeefs, hij heeft de vijand talloze zielen uit de handen gerukt en hij zal hem nog talloze zielen ontrukken, want hij was ondergaan voor tijd en eeuwigheid, voor het heden, het verleden en de toekomst en steeds weer zal de satan de macht van de naam Jezus moeten ondervinden, want hij zal aan aanhang verliezen ofschoon hij gelooft de opperheerschappij te behalen in de strijd om de zielen van de mensen.

En zelfs zij die hij wint door hun gezindheid, worden hem weer ontnomen en worden opnieuw gekluisterd in de materie, en de tegenstander raakt de zielen weer kwijt voor ’n eindeloos lange tijd. Geloof dat u macht hebt over hem, dat hij de zege niet hoeft te behalen, geloof dat u een wapen bezit, waarmee u hem met zekerheid zult kunnen verjagen, wanneer u Mij maar in Jezus Christus aanroept, dat Ik u bescherm tegen hem.

En u zult mijn bescherming ervaren, u zult bevrijd worden van zijn macht, want u bent door mijn naam sterker dan hij, omdat u Mij zelf roept en Ik u waarlijk niet zonder hulp laat. Want Hij die aan het kruis is gestorven voor u, is waarlijk groter en sterker dan de vijand van uw ziel, en Hij zal ook Zijn macht gebruiken wanneer u Hem aanroept om hulp.

Amen

BD.7390
15 augustus 1959

Het beëindigen van een verlossingsperiode

Dat een verlossingsperiode ten einde loopt, kunt u zonder twijfel geloven. Want als u geestelijk bent ontwaakt, kunt u ook de ontwikkeling nagaan van de mensen. En dan zal het u ook niet moeilijk vallen te geloven dat er een verandering moet komen, als Ik de mensen niet aan satan wil laten toevallen, die duidelijk aan het werk is.

Voor de mensen die alleen werelds ingesteld zijn is dat weliswaar geen uitleg, want voor hen geldt een laag geestelijk peil niet als verklaring omdat zij daar geen oog voor hebben. Maar het doel van het aardse bestaan is de geestelijke ontwikkeling van de mens, en als deze ontwikkeling op de achtergrond komt is het leven nutteloos geworden. Het behoeft dan niet meer verder geleefd te worden door mensen, die in hun levensdoel totaal falen.

Maar het gaat niet alleen om de ontwikkeling van de mens, want de gehele schepping bergt het geestelijke in zich dat evenzo zijn weg van ontwikkeling gaat. En om die reden moet er een zekere ordening worden nagekomen in de schepping, die echter door de mensen omgestoten wordt. En juist daarom beantwoorden de scheppingen op aarde (mineraal-, planten- en dierenrijk) niet meer aan het doel dat hun is toegewezen. Een geestloze mensheid leeft niet volgens mijn wil, en daarom zal zij ook de tot haar beschikking staande scheppingswerken niet benutten naar mijn wil. Zij zal deze scheppingswerken integendeel andere doeleinden geven, die echter de opwaartse ontwikkeling van het zich daarin bevindende geestelijke in gevaar brengen of zelfs onmogelijk maken.

En zulk een geestloze mensheid leeft nu op aarde en brengt haar voortbestaan in gevaar omdat zij zich niet meer bezig houden met mijn wettelijke ordening maar de goddelijke orde omver stoten en hun eigen wil, die geheel ingaat tegen mijn heilsplan, voorrang geven. Maar de wil van de mensen is vrij, en daarom wordt hun doen en werken niet tegengewerkt. Doch de mensen leggen zelf de hand aan het laatste vernietigingswerk en veroorzaken zelf het einde. Zij weten echter niet dat zij onbewust handelen volgens mijn heilsplan, want dat vernietigingswerk bevordert de ontwikkeling van het in de schepping gekluisterde geestelijke. En daardoor begint weer een nieuwe verlossingsperiode die weer volgens de wettelijke ordening zal verlopen, zoals het door mijn liefde en wijsheid bestemd is.

Dat de meeste mensen dit niet geloven bewijst op welk geestelijk laag niveau zij staan. Want ieder geestelijk ontwaakt mens ziet toch zelf wel dat de toestand zoals die nu is op aarde niet kan blijven bestaan, wil men spreken van een geestelijke ontwikkeling. Maar de weinigen die Ik de mijnen noem, weten dat er niet veel tijd meer overblijft tot het einde, want zij zien duidelijk de tekenen van de tijd, waarop Ik gewezen heb in woord en geschrift.

De mens moet alles met geestelijke ogen bekijken, dan is ook de toestand der mensheid voor hem duidelijk. Let hij echter alleen op de wereld, dan ziet hij (schijnbaar) alleen opbouw en vooruitgang. Het zal hem dan moeilijk vallen te geloven dat alles een einde zal nemen en dat niemand zich verheugen kan over aardse bezittingen, die hij met veel moeite verworven heeft. Hij zal dus steeds alleen maar de wereld zien en haar vooruitgang, echter geen acht slaan op geestelijke gedachten.

Maar hij zal zich niet lang meer kunnen verheugen over wat de wereld hem aanbiedt, want de wereld zal spoedig in verval raken. Op de eerste plaats door mijn wil en later ook door menselijke experimenten. Want de wil der mensen zelf zal het laatste vernietigingswerk op deze aarde teweegbrengen, en Ik zal het niet verhinderen. Want juist op de verkeerde wil van de mensen heb Ik van eeuwigheid mijn heilsplan opgebouwd. En mijn heilsplan geeft het geestelijke in het heelal weer nieuwe mogelijkheden tot ontwikkeling, omdat Ik dat wil helpen tot geestelijke vooruitgang.

Het zal dus gebeuren zoals het verkondigd is. En al vinden mijn voorspellingen geen geloof bij u mensen, toch kunt u met zekerheid verwachten dat u voor geweldige ingrijpende veranderingen staat. Dat een verlossingsperiode ten einde loopt en heel spoedig een nieuwe zal beginnen. Want de tijd die het geestelijke werd toegestaan door mijn liefde, wijsheid en macht is over, en het zal gebeuren zoals het u mensen steeds weer is verkondigd.

Amen

BD.7391
16 en 18 augustus 1959

Wet van de eeuwige ordening – Belichaamde lichtwezens

Er is u een wet gegeven, dat u zich in de goddelijke ordening zult moeten ophouden gedurende uw leven op aarde. Komt u deze wet na, dan bent u ook verzekerd van eeuwige gelukzaligheid, dan beëindigt u het aardse leven als goddelijk gevormde wezens, want de goddelijke ordening in acht nemen wil niets anders zeggen dan het wezen tot liefde vormen, die het teken is van goddelijkheid, dus wezens schept, die aan God gelijk zijn. Dit was het doel van God bij de schepping van Zijn wezens, die wel in hoogste volmaaktheid uit Hem voortkwamen, maar toch nog voor zich de hoogste graad van volmaaktheid moesten verwerven, die zelf zich tot goden moesten vormen, wilden ze het doel bereiken, dat God aan al het door Hem geschapene had gesteld. Want daartoe was er een ding noodzakelijk: dat de wezens hun vrije wil konden gebruiken, die nu ook net zo goed op het tegenovergestelde kon aansturen: die hem ertoe kon brengen te vallen in de diepste diepte, wat dan ook is gebeurd bij een groot deel van de geschapen oergeesten. Ze moesten volledige vrijheid hebben, waarheen ze hun wil ook zouden richten.

Dat ze hem verkeerd hebben gericht, maakt het nochtans niet onmogelijk om het laatste doel – de vergoddelijking van het wezen – te bereiken. Maar dan is de hoogste graad van volmaaktheid door het wezen zelf bereikt. De hoogste engelen hebben deze graad van volmaaktheid nog niet bereikt, ofschoon ze nog zijn zoals ze uit de hand van hun Schepper voortkwamen. Maar ze zijn steeds nog afhankelijk van de wil van God, die ze wel vrij vervullen en waardoor ze hun volmaaktheid bewijzen. Toch is de gang door de diepte noodzakelijk en daarom gaan zulke engelen ook een keer de gang over de aarde als mens ten behoeve van een missie, die echter bovenmate zwaar en vol leed is en die ook maar zelden tot aan het einde zal verlopen zoals de gang over de aarde van andere mensen; veeleer laat deze bijzondere kenmerken zien, zoals ongewoon lijden of slagen van het noodlot, die nauwelijks te dragen lijken voor anderen.

Maar de gang over de aarde is van de grootste betekenis voor de ontwikkeling van het wezen, want de hoogste graad van volmaaktheid kan daardoor worden bereikt, die nu eenmaal een gang over deze aarde vergt. De zielen van het licht hebben weliswaar niet ver meer te gaan tot aan hun voleinding, maar toch moeten ze de gang gaan, onbewust van hun geaardheid, en daar ze voelen, zoals ieder ander mens, gaan ze vaak onvoorstelbaar zwaar gebukt onder hun lot, dat ze echter in het volle bewustzijn op zich nemen, wanneer hen vóór de belichaming de gang over de aarde voor ogen wordt gesteld. Want ze zijn op de hoogte van het doel, het kindschap Gods te bereiken; ze kennen de hoogste graad van voltooiing, die ze zelf in vrije wil moeten nastreven en bereiken, omdat hij hen niet kan worden geschonken.

Dat een wezen nu gedurende het leven op aarde faalt, verhinderen de lichtwezens, die onophoudelijk waken en de slechte krachten afweren, die hun krachten op die mens willen beproeven. Tevens is het verlangen naar God bij hen bijzonder sterk, wat weliswaar ook bijzonder sterke bekoringen tot gevolg heeft, want het zou hun grootste triomf zijn een zuivere engel gedurende het leven op aarde ten val te brengen.

Maar de kracht van de liefde is in zo’n mens eveneens bijzonder sterk en deze zal elk van zulke verzoekingen kunnen weerstaan, zonder een slachtoffer van de duistere wereld te worden. Want ook hij zal voor zich bij Jezus Christus kracht halen en altijd weerstand kunnen bieden, omdat de band tussen een lichtgeest en Jezus Christus ook niet ophoudt, wanneer de eerste als mens het aardse kleed heeft aangetrokken. De ziel is sterk en houdt de band in stand met Hem, die eveneens over de aarde is gegaan, om het laatste doel – de vergoddelijking – te bereiken. En deze band behoedt hem voor de diepte: een val, die zonder Jezus Christus en Zijn kracht wel mogelijk zou zijn, omdat de verzoekingen ook ontzettend sterk zijn, die de vorst der onderwereld zo’n belichaamde ziel bereidt. Maar al zijn inspanningen zijn tevergeefs, want Jezus Christus laat het niet toe, dat een broeder uit het lichtrijk hem in handen valt. En meestal zal de gang over de aarde, met het hoogste doel – de vereniging met God – eindigen en slechts in zeldzame gevallen kan zich een uitstel voordoen, maar de volheid van licht kan niet verminderd worden, die zo’n ziel bij het begin mee naar de aarde brengt. Maar dan staat het de ziel te allen tijde vrij, de gang over de aarde nog eens te herhalen, maar steeds zal dit alleen ten behoeve van een missie gebeuren en steeds zal een overmaat aan leed haar lot op aarde zijn.

Amen

BD.7392
19 augustus 1959

Echte profetie

De gave van voorspelling, de echte profetie, is het “werkzaam zijn van de geest Gods” in de mens. Wie dat weet zal zulke profetieën ook de juiste waarde toekennen, die de verplichting inhoudt dat zulke profetieën verbreid worden omdat het Gods wil is dat de mensen daarvan horen, daar Hij zulke profetieën anders niet door de geest van de mens geopenbaard had.

Want de profetieën worden de mensen niet toegestuurd om hen te verontrusten of hun de toekomst te onthullen, maar zij hebben het doel dat de mensen zich van hun verantwoording bewust – hun leven instellen in overeenstemming met de voorspellingen. Want ieder mens zal weten dat hij nog voor verandering vatbaar is en dat hij er alleen maar goed aan doet zijn wezen te veranderen, dat wil zeggen: het volgens de wil van God in te richten, om dan ook alles rustig op zich af te laten komen wat God over de mensen zendt.

De gave van profetie verplicht dus. De mens hoeft daarom niet te vrezen dat hij uit zichzelf iets verkondigt, omdat – waar het werken van de geest eenmaal duidelijk is – de mens steeds onder deze invloed staat zodra het om geestelijk weten gaat, waarbij ook de toekomstige gebeurtenissen horen die hun geestelijke motivatie hebben en nooit door een alleen wereldsgezind mens vermeld zouden worden, die er niet in gelooft. Wie het toekomstige verkondigt in samenhang met de geestelijke uitwerking, die spreekt in opdracht van God, want ieder aardsgezind mens weigert zulke profetieën uit te spreken en ze onder de medemensen te verbreiden. Het ligt in de aard van de zaak dat alleen een geestelijk ontwaakt mens gebeurtenissen aankondigt, die in opdracht van God spreekt en deze heeft ook de opdracht voor de verbreiding zorg te dragen – in zover hem dit mogelijk is. Want hij wordt daarbij steeds geleid zoals het goed is, als hij maar acht geeft op iedere zachte impuls en zich laat leiden door de innerlijke stem, die altijd als uiting van de geest te beschouwen is.

De gave van profetie is niet veel mensen gegeven, maar de weinige aan wie de geest uit God iets toekomstigs aankondigt, moeten hun ambt uitoefenen en zorg dragen voor de verbreiding van wat hun wordt toegestuurd. En zij hoeven niet te vrezen tegen de wil van God in te handelen, want de mensheid moet opmerkzaam gemaakt worden op dat wat komt en ze moet zich in overeenstemming daarmee er op instellen. En de geest uit God zal de gelegenheid verschaffen, Hij zal de mensen samenbrengen, Hij zal de profeet innerlijk aansporen wanneer hij spreken moet, zoals Hij hem ook zachtjes zal waarschuwen wanneer het niet juist is, daarover te spreken.

De mens hoeft alleen maar te letten op die zachte stem in zich, want waar de geest uit God eenmaal aan het werk is daar geeft Hij ook zijn werk niet op en leidt de mens volgens Gods wil. Dit zij u nog eenmaal gezegd, dat u voor grote gebeurtenissen staat en dat het goed is als de mensheid daar reeds tevoren iets over te weten komt, zelfs als ze ongelovig tegenover de voorspellingen staat.

Maar dat het tevoren reeds verkondigd werd, dat wordt hun eenmaal ook duidelijk en dan zullen die gebeurtenissen een grotere uitwerking hebben op de zielen van de mensen. Zij zullen ook de aankondigingen van een naderend einde geloof schenken, wat van het allergrootste belang is, want er blijft hun nog een korte tijd die zij goed voor het heil van hun ziel kunnen benutten – als zij maar van goede wil zijn.

En God zal niet ophouden te waarschuwen en te vermanen, en zo zal Hij ook steeds weer door de stem van de geest wijzen op de komende gebeurtenissen. Hij zal nooit ophouden, tot de dag gekomen is die grote ontzetting teweeg zal brengen, omdat zich dan maar weinigen kunnen redden, terwijl toch de mens alleen de juiste instelling tot “Hem” moet hebben om door alle noden en gevaren heen geleid te worden, of, wanneer hij zijn leven moet geven, hem een mooier leven beschoren is in de eeuwigheid.

Er kan niet genoeg gewezen worden op wat komt, en u die met de geest vervuld bent moet altijd alleen uitspreken wat de geest u verkondigt. En u zult de wil van God nakomen, die zelf door Zijn geest tot u spreekt en tot alle mensen spreken wil.

Amen

BD.7398
26 augustus 1959

De poort naar het lichtrijk is Jezus Christus

Ieder gaat de poort van het licht binnen die Jezus Christus heeft gevonden, die in een levende verhouding tot Hem staat, die een echte doe-christen, maar geen vorm-christen is. En daarom is het voor ieder mens een gelukkig makende gedachte zich met Jezus Christus verenigd te weten, omdat hem dan ook het lichtrijk zeker is, omdat hij dan de dood niet zal hoeven te vrezen en de tijd die hem na de dood in het hiernamaals wacht. Maar er is een innige verbinding mee bedoeld, een band die de mens laat inzien dat hij tot diegenen behoort voor wie Jezus Christus aan het kruis is gestorven. En deze band zal altijd daar zijn, waar de mens in de liefde leeft en daardoor al de weg van de navolging van Jezus gaat. Deze mens zal door de liefde helder van geest zijn, hij zal op de hoogte zijn van de betekenis van het verlossingswerk, hij zal van de missie van Jezus op aarde een juist besef hebben en daarom ook zelf deelachtig willen zijn aan het werk van barmhartigheid dat de mens Jezus op aarde als omhulling van de eeuwige goddelijke Geest heeft volbracht. Want wie op de hoogte is van dit grote werk van de verlossing en van de motivatie ervan, die kan niet anders meer dan heel zijn hart aan Jezus Christus verpanden en Hem in alle innigheid toegedaan zijn voor tijd en eeuwigheid.

Maar daartoe is de verlichting door de Geest nodig, er behoort een leven in liefde toe dat deze verlichting pas mogelijk maakt en daarbij hoort de wil om op de aarde doelmatig en beantwoordend aan het doel te leven. De wil tot het goede behoort ertoe, die steeds de verbinding met God in Jezus Christus zal inleiden. Maar de mens is gelukkig te prijzen die deze innige liefde voor Jezus Christus heeft, die zich van ganser harte bij Hem heeft aangesloten en die voor Hem uitkomt tegenover de mensen tot aan zijn dood. Want deze zal binnengaan in het rijk dat Jezus Christus zelf voor hem heeft geopend door Zijn kruisdood.

De levende verbinding met Hem stelt een diep geloof voorop en zo’n geloof juist weer de liefde, een leven in onbaatzuchtige naastenliefde, waardoor het geloof tot leven wordt gewekt en de mens nu de “zekerheid” heeft waar hij tevoren nog naar vroeg en aan twijfelde. Wie zo’n geloof het zijne noemt, die is waarlijk al op aarde gelukkig te prijzen. Hij is als een rots en op zo’n geloof is de ware kerk van Christus gegrondvest, dat wil zeggen alleen hij, die zo’n vast, door de liefde levend geworden geloof bezit, hoort bij de door Jezus gegrondveste kerk. Maar de mens die deze diepte van het geloof heeft bereikt, bevindt zich dan al in een toestand van gelukzaligheid, want niets zal hem meer doen schrikken op aarde, omdat hij zich in de armen van Hem weet Die voor hem aan het kruis is gestorven en omdat hij zich in Diens armen geborgen voelt. En hem zal de dood ook geen schrik meer aanjagen, hij zal alleen zijn uiterlijk omhulsel afleggen en in een ander rijk binnengaan dat licht is en gelukzaligheid en dat het lot is van ieder mens die levend in Jezus Christus gelooft.

Amen