Inhoud

BD.7104 Het ontwikkelen van het vermogen Gods stem te vernemen
BD.7105 Wanneer zal het op aarde vrede zijn?
BD.7107 Het verwerven van geestelijke kracht door werkzaam te zijn in liefde
BD.7108 Door God toegekende vreugden – Scheppingswonderen
BD.7110 Rijkdom of armoede zijn noch gunstig noch ’n belemmering om zalig te worden
BD.7115 Het gebod van de liefde is het voornaamste gebod
BD.7117 Het probleem van de drie-eenheid
BD.7118 Bij God is niets onmogelijk
BD.7120 Avondmaal – Communie – Liefde
BD.7122 Gods hulpmiddelen om de wil van de mensen op Hem te richten
BD.7125 Plichtsvervulling is niet voldoende
BD.7126 De kennis van de zalige alsook de onzalige staat
BD.7127 Waarom is de mensen de herinnering aan vroeger weggenomen?
BD.7129 Het dagelijks aanroepen van de naam Jezus
BD.7132 De barmhartige voorbede
BD.7136 De oerzonde en de betekenis van het verlossingswerk
BD.7141 Bestrijding van de aandriften uit de voorbelichaming
BD.7143 De serieuze wil om volmaakt te worden
BD.7144 Hulp van goede geestelijke krachten
BD.7145 Ook het kleinste gebeuren is op de liefde en wijsheid van God gegrondvest
BD.7146 Iedere ziel aanvaardt bewust haar weg over de aarde
BD.7147 God werd zichtbaar in Jezus Christus
BD.7148 Verlichting van de discipelen pas na de kruisdood van Jezus
BD.7149 Verantwoordelijkheid van de ouders en de kinderen
BD.7151 Natuurcatastrofe voor het einde
BD.7153 Het bewust werken van de mens aan zijn ziel
BD.7156 Denk aan de betekenis van het verlossingswerk
BD.7157 Leed als louteringsmiddel of liefde
BD.7158 Reden van het ontstaan van de schepping
BD.7159 Aardse plannen – Gods heilsplan
BD.7161 Niets kan vergaan – De poort van de dood – Het ware vaderland
BD.7162 Elk gebeuren moet de ziel tot voltooiing dienen
BD.7165 De juiste verhouding als van een kind
BD.7167 De motivering om een periode op aarde te beëindigen
BD.7170 Verklaring van de vele sterfgevallen: het sluiten van de poorten in het hiernamaals
BD.7176 Geestelijke vervlakking
BD.7179 De reiniging van de aarde
BD.7184 Smartelijke opvoedingsmiddelen
BD.7191 De kracht van de naam Jezus
BD.7192 Gods oneindige erbarmende liefde
BD.7195 Toevlucht tot Jezus
BD.7199 Berouw in het hiernamaals – Vooruitgang

                                     – * –

BD.7104
27 april 1958

Het ontwikkelen van het vermogen Gods stem te vernemen

Wat u van mijzelf verneemt, dat kunt u met een gerust hart als zuivere waarheid bepleiten, u kunt er met overtuiging voor instaan en u kunt geloven dat ook alles in vervulling gaat wat Ik u als toekomstig geopenbaard heb. U kunt u op de stem van de geest verlaten, want het is mijn stem die in u klinkt omdat Ik wil dat u, mensen de waarheid wordt toegebracht, en dat u die Mij hoort deze waarheid zult moeten verbreiden onder de mensen.

Als u tenminste in Mij gelooft, dan moet het u ook begrijpelijk zijn dat u met Mij in een zeker verband staat, dat u als mijn schepselen – ondanks uw isolement – met Mij in een geestelijk contact staat, wat u door mijn aanspreken ook bewezen wordt. U kunt Mij horen in de vorm van in u opkomende gedachten, waarvan u echter niet zelf de veroorzaker bent maar die u toestromen van Mij, die u echter dan pas duidelijk tot bewustzijn komen als uw ziel in staat is met geestelijke oren te horen, als zij zich zo heeft voorbereid, dat zij mijn, dus als gedachte gesproken woord, verstaat en het nu ook aan het verstand kan doorgeven.

Mijn woord klinkt weliswaar, onafgebroken, maar om het te horen vereist dit een bekwaamheid die de mens zich eerst eigen moet maken door een levenswandel naar mijn wil. Mijn woord kan niet vernomen worden als er naar deze bekwaamheid noch gestreefd wordt, noch het geloof aanwezig is dat de mens mijzelf in zich vernemen kan. Hij moet zich zelf geschikt maken om als ontvangtoestel te dienen. Hij moet alle voorwaarden vervullen die het hem dan pas mogelijk maken mijn voortdurend in de oneindigheid uitstromende gedachten op te vangen en te verstaan, zodat hij zich nu als door Mij zelf aangesproken voelt en ieder woord van Mij als een in liefde aangeboden spijs voor zijn ziel ervaart – en nu steeds alleen nog maar streeft naar dit hemels brood.

En zo zult u niet kunnen zeggen Ik spreek alleen deze of die mensen aan, maar mijn woord weerklinkt steeds en eeuwig in het geestelijke rijk en ieder kan het vernemen, onverschillig of hij nog op de aarde vertoeft of reeds in het rijk hierna. Maar het wordt alleen door het geestelijke oor vernomen, en dus moet voordien dit geestelijke oor geschoold worden, wat steeds een leven in liefde en het vervullen van mijn geboden vereist. Wie de lichte geboden van de liefde tot God en de naaste vervult, aan hem zal Ik Mij openbaren, dat wil zeggen: hij zal mijn stem in zich vernemen, want zijn hart heeft zich erop voorbereid mijn geest op te nemen. U moet deze woorden maar altijd juist begrijpen: mijn geest werkt onafgebroken, maar Hij dringt niet met geweld door waar Hij tegenstand vindt. Is nu de tegenstand gebroken – die daarin bestond dat het wezen tot liefdeloosheid verviel, dat het mijn liefde afwees – dan opent het zich ook weer voor mijn doorstraling en dat betekent, dat het helder en licht in hem wordt, dat het ziet wat het voordien niet zag en hoorde, wat het voordien niet horen kon, mijzelf, mijn woord, dat nu weer in hem klinkt zoals in het allereerste begin.

En de innerlijke weerstand is in de laatste tijd vóór het einde bijzonder groot, wat zich uit in de liefdeloze gezindheid. En daarom zal ook in deze tijd maar zelden een mens mijn woord in zich vernemen. En dat heeft tot gevolg dat ook maar zelden een mens gelooft aan mijn directe aanspreken door mijn geest. Een heel natuurlijk gebeuren dat heel in het begin aan alle wezens bekend was, is tot iets onbegrijpelijks geworden, hoewel het in ieder mens moest kunnen plaats vinden, omdat ieder mens deze bekwaamheid in zich heeft maar ze niet ontwikkelt, of, ook wel in onwetendheid en ongeloof niets doet om zich in die toestand te verplaatsen, namelijk te kunnen omgaan met zijn Vader als een kind – om door Hem dus Zijn woorden waardig gekeurd te worden.

En steeds weer kunnen de mensen alleen maar onderwezen worden – maar niet door dwang zo omgevormd dat alle voorwaarden aanwezig zijn, om mijn stem in zich te kunnen vernemen. Het moet aan ieder mens zelf overgelaten blijven hoe hij zich tegenover de onderrichtingen instelt. Ieder mens kan alleen maar indirect mijn woord worden gebracht, dat dan ook ten volle ontplooid moet worden – opdat de mens de waarheid van mijn woord aan zichzelf ervaart.

Amen

BD.7105
28 april 1958

Wanneer zal het op aarde vrede zijn?

Vrede op aarde zal er pas zijn wanneer de grote omvorming erop zich heeft voltrokken, wanneer de rechtvaardige orde hersteld zal zijn, wanneer alle scheppingswerken weer hun bestemming dienen en de mensen in liefde tot God en tot de naaste het eigenlijke doel van hun aards bestaan zullen inzien. Vrede zal er pas zijn op de nieuwe aarde, omdat dan de tegenstander van God met zijn aanhang gebonden is en de nu op aarde levende mensen voor lange tijd bevrijd zijn van zijn verderfelijk werkzaam zijn en in harmonie met de omgeving leven en in voortdurende omgang met de bewoners van de lichtwereld aards en geestelijk rijk gezegend worden. Maar zolang de tegenstander van God zijn werkzaam zijn nog is toegestaan, zolang zal hij ook de mensen ophitsen en ze tot vijandig handelen tegen elkaar aanzetten en zo lang is er ook geen hoop op vrede op deze aarde. Weliswaar zouden de mensen hem weerstand kunnen bieden, ze zouden zich aan zijn verderfelijke invloed kunnen onttrekken, maar ze zouden dan ook de weg naar God moeten nemen. En deze weg wordt in de eindtijd slechts weinig betreden en aan de tegenstander worden daarom steeds meer rechten verleend. Derhalve treedt alles buiten de ordening en het einde van de aarde is het onvermijdelijke gevolg ervan.

Er is maar één mogelijkheid in deze laatste tijd, de vrede te zoeken met God en ze in zichzelf tot stand brengen, wat ook hetzelfde is als zelf in de juiste orde binnen te gaan om dan ook de nieuwe tijd te mogen beleven, om een bewoner van de nieuwe aarde te kunnen zijn die die paradijselijke toestand te wachten staat. Het vurige verlangen van de mensheid betreft wel een vrede op de wereld, maar ze hebben daarbij veel meer het lichamelijk welzijn voor ogen en de mensen willen alleen maar in rust van hun aardse leven genieten, maar de eigenlijke vredeverstoorder, de vijand van hun ziel, bestrijden ze niet. En deze is een vijand van elke rust die tot zelfbezinning zou kunnen leiden. En zo doet hij alles om de mensen maar deze zelfbezinning te verhinderen. En zijn tijd is nog maar kort, dus zal hij met meer haast ophitsen en onvrede stichten en niet eerder tevreden zijn dan wanneer de chaos werkelijkheid is geworden, wat dan ook een volledige omwenteling vereist. Slechts weinig mensen zullen in vrede leven, maar deze vinden ze alleen in de innige band met God.

Maar waar de wereld van vrede spreekt, daar zult u ze niet mogen zoeken. Want de geest van onvrede breekt zich overal baan omdat talloze vazallen van de tegenstander aan het werk zijn die waarlijk geen middel schuwen om de mensen hun rust te ontnemen. Er wordt hun alleen een halt toegeroepen, daar waar liefde duidelijk zichtbaar is, omdat liefdevolle mensen die band met God tot stand hebben gebracht en de geest van onvrede daar niet kan werken. Maar de liefde onder de mensen is bekoeld. En dat is ook de verklaring waarom er op deze aarde geen vrede meer verwacht kan worden.

De liefdeloosheid is het die tot strijd aanwakkert, die de medemens schade wil berokkenen, die voortdurend vijandschap zaait, die zich hardnekkig en in valsheid voordelen tracht te verschaffen. De liefdeloosheid brengt elke vrede in gevaar en zelfs de vredelievende mens wordt voortdurend lastiggevallen en in gevaar gebracht, wanneer hij niet voortdurend zijn toevlucht zoekt tot God. Maar het uur van het einde staat vast en pas dan zal de vrede neerdalen over de aarde en allen die van goede wil zijn, want dan zal de liefde weer heersen onder de mensen en elke strijd en onvrede zal begraven zijn.

Amen

BD.7107
30 april 1958

Het verwerven van geestelijke kracht door werkzaam te zijn in liefde

Nog draagt u het aardse kleed en dat betekent dat u levenskracht bezit die u tot heil van uw ziel zult kunnen gebruiken, die u de mogelijkheid biedt werken van liefde te verrichten. Maar hebt u eens dit aardse kleed afgelegd, dan betekent dit ook krachteloosheid wanneer u niet al op aarde geestelijke kracht hebt verworven die in het geestelijke rijk alleen van waarde is. U kunt dan dus niet meer actief zijn volgens uw wil, omdat u daarvoor de kracht ontbreekt. En u bevindt zich daarom in een toestand van dood, ofschoon uw ziel niet kan vergaan.

De kracht die u voor het aardse leven is geschonken is een genade, die u mensen allemaal niet genoeg benut, of die u verkeerd gebruikt. Dat wil zeggen: u gebruikt ze alleen voor het welzijn van uw lichaam, dat echter vergankelijk is. Elke dag is voor u een geschenk van genade, waarvan u zich bewust zult moeten zijn. Want al de volgende dag kan een einde aan uw leven maken en dan zal blijken hoe u de genadegave hebt benut, hoeveel uw ziel heeft gewonnen en of u in het bezit bent van geestelijke kracht, wanneer u het rijk hierna binnengaat.

Het aardse leven weet de mens wel te waarderen en hij doet alles om het zich aangenaam te maken. En het zou gemakkelijk voor hem zijn geestelijke kracht te verwerven, als hij maar daden van onbaatzuchtige liefde zou verrichten. Hij zelf kan kiezen tussen leven en dood. Hij kan zich het eeuwige leven zelf verschaffen en hij weet ook dat hij de dood van het lichaam vreest en dus geeft hij zelf de voorkeur aan het “leven”. En leven wil zeggen: onophoudelijk werkzaam te kunnen zijn in licht en kracht. En zo moet de toestand van de dood hier tegengesteld aan zijn: in duisternis en krachteloosheid het niet in staat zijn om te scheppen en te werken. Maar er bestaat geen vergaan en dus zal de ziel zich van haar dode toestand bewust zijn en die zal haar ontzaglijke kwelling bereiden.

Maar de mens kan gedurende het aardse leven die toestand van erge kwelling van zichzelf of zijn ziel afwenden, wanneer hij alleen maar luistert naar wat hem door het woord Gods wordt geleerd, wanneer hij Gods geboden van de liefde vervult. Hij is niet zonder kennis van de wil van God. Hij wordt er door Zijn dienaren op gewezen en hij wordt ook door innerlijke gevoelens ertoe aangezet om werkzaam te zijn in onbaatzuchtige liefde. Maar hij wordt er niet toe gedwongen. En dus staat het hem vrij hoe hij zijn levenskracht gebruikt, maar onherroepelijk heeft zijn wil ook gevolgen voor het rijk hierna, of hij nu goed of verkeerd was gericht in het aardse leven.

Maar zolang u mensen nog op aarde vertoeft, zal u ook gelegenheid worden geboden werkzaam te zijn in onbaatzuchtige liefde. En u zult nu ook begrijpen waarom er nood is onder de mensen, lichamelijke en geestelijke nood, want steeds kunt u helpend ingrijpen en elk werk van liefde zal dubbel gezegend zijn. Uw medemensen zullen u dankbaar zijn en u zelf verkrijgt er werkelijk nog groter voordeel van. Want uw ziel trekt profijt uit elk werk van liefde.

Maar wie aan de nood van de medemens voorbijgaat, wie geen hulp verleent, ofschoon hij helpen kan, zal dubbel belast blijven. Want elke fout uit nalatigheid zal hij eens bitter berouwen, al kunnen er ook tijden overheen gaan voordat hij tot dit inzicht komt, dat hij zijn aardse leven tevergeefs heeft geleefd en nooit meer in staat is goed te maken wat hij op deze aarde verzuimde.

Met dankbaarheid moet u elke dag als een geschenk beschouwen, want zolang u leeft, zolang kunt u ook liefde beoefenen en voor uw ziel geestelijke goederen verwerven. Zolang u leeft kunt u uw levenswandel nog veranderen en steeds moet u er aan denken, dat u eens verantwoording zult moeten afleggen of en hoe u de gave van genade benutte, hoe u uw levenskracht hebt gebruikt, of u de liefde in u hebt ontstoken en steeds alleen onbaatzuchtige werken van liefde verrichtte, of dat alleen de eigenliefde uw aardse bestaan heeft bepaald. Want dan zult u het leven niet binnengaan, integendeel, uw ziel zal nog eindeloze tijden in de toestand van dood moeten blijven, echter door eigen schuld.

Amen

BD.7108
1 mei 1958

Door God toegekende vreugden – Scheppingswonderen

Voor de wereld bent u verloren zodra u onder de invloed van het geestelijke rijk bent gekomen. Maar u wordt niet tegen uw wil door dit laatste in de ban gehouden, veeleer moet het vrijwillig opgeven van de wereld vooraf zijn gegaan. Maar dan bent u ook vrij van elke binding met uw heer tot nu toe, wat echter niet wil zeggen dat hij zijn inspanningen opgeeft om u weer terug te winnen.

Maar u bent dan sterker, omdat u niet meer bereid bent datgene op te geven wat u nu in bezit hebt genomen: geestelijke goederen die de eerder genoemde u nooit kan bieden. Maar zolang de goederen der wereld u nog bekoren, heeft hij ook nog een zekere invloed op u. U bent nog niet geheel vrij van hem, maar u bezit ook nog niet mijn rijk dat niet van deze wereld is. En zo zult u zelf ook kunnen beoordelen welk geestelijk succes of welke graad van rijpheid uw ziel heeft te boeken, wanneer u ernstig onderzoekt hoever uw verlangen nog op de aardse wereld is gericht. Bekoort ze u nog, dan zult u hard aan uzelf moeten werken om elk verlangen daarnaar te smoren, wilt u mijn rijk verwerven, dat u waarlijk goederen zal schenken die heel wat begerenswaardiger zijn dan de schatten van de aardse wereld dat zijn. Toch zijn u nog vele aardse vreugden toegekend en u hoeft niet bang te zijn dat elke vreugde een zonde is tegen Mij of een mindere liefde voor Mij bewijst.

Ik wil dat u vrolijk door het leven op aarde gaat, dat u zich verheugt in mijn scheppingswerken, dat u de goederen die Ik zelf u aanbied blij en dankbaar in ontvangst neemt.

En u zult alleen het onderscheid moeten maken wat u door Mij en wat u door mijn tegenstander wordt aangeboden. En dat zult u gemakkelijk kunnen, als u erover nadenkt in welke graad van rijpheid het geestelijke ervan staat dat u begeert.

Talloze scheppingen liet Ik ontstaan om mijn tegenstander het aan hem gebondene te ontwringen en het in deze scheppingen te helpen zich langzaam positief te ontwikkelen. En de tegenstander heeft daarom geen macht meer over dit gebonden geestelijke. En zodra u dit nu de juiste liefde toedraagt, zal ook alles u gelukkig maken, wat u mijn overgrote liefde voor het eens gevallene bewijst. Dus zult u mogen genieten van de veelvuldige scheppingen der natuur, want deze zijn een zichtbaar bewijs van mijn liefde voor mijn schepselen.

En zo zullen ook de sterrenhemel, de zon met haar weldoende stralen, de regen met zijn alles verkwikkende uitwerking, u blij maken. En ook deze vreugden zijn geschenken aan u van uw God en Schepper van eeuwigheid, zoals ook heldere lucht en fris water u altijd de liefde bewijzen van Diegene die alles in het leven riep. Al deze vreugden zijn geëigend uw ziel te verkwikken en u dankbaar aan de eeuwige Schepper te laten denken, dus uw blikken en gedachten te richten op Mij, die uw ziel moet vinden op aarde. Wat dus de ziel verheft, wat haar naar Mij toe drijft, daarvan zult u mensen zonder bezwaar kunnen genieten.

Maar ontelbare verleidingen worden u van de kant van mijn tegenstander voorgehouden, die al uw gedachten omlaag trekken. Gedachten die u steeds vaster verbinden met degene die u banden laat aanknopen met nog zeer onrijp geestelijks, die u als het ware terug zetten in een al lang geleden overwonnen toestand. Dit zijn aards materiële goederen waarvan uw lichaam het bezit nastreeft, die dan ook de ziel aan zijn verlangen onderwerpt en die daarom niet de weg vindt naar Mij, die niet daar gezocht moet worden waar mijn tegenstander zijn rijk heeft. En de mens kan gemakkelijk voor zichzelf rekenschap afleggen of zijn lichaam of zijn ziel bevrediging zoekt.

En hij zal moeten toegeven dat zijn denken voornamelijk de verbetering of het verschaffen van lichamelijk welbehagen betreft, wat het ook is wat hij nastreeft.

En hij zal ook weten waar en wanneer ook een ware vreugde kan afdwalen en verandert in een lage vreugde die de ziel vergiftigt.

Want mijn tegenstander zal steeds trachten te bereiken, dat hij ook het zuivere verontreinigt, dat hij de genoegens in de natuur probeert te verbinden met zuiver lichamelijke begeerten en de mensen in zijn gebied trekt. En daarom moet het lichaam geweld worden aangedaan, wil de ziel mijn rijk verwerven. Er moet afstand worden gedaan van dingen die het lichaam begeert.

Want pas wanneer elke begeerte verstikt is, zullen ook aards materiële goederen de ziel niet meer schaden.

Dan zal de mens deze slechts in passende mate waarderen en benutten. En dan pas heeft hij zich vrijgemaakt van de tegenstander, ofschoon hij nog op aarde wandelt, te midden van de aards materiële wereld. Maar ze is niet meer in staat hem omlaag te trekken. Hij beheerst de materie. Hij heeft zichzelf bevrijd van de heerschappij van datgene wat de materiële wereld toebehoort en hij heeft al bezit genomen van het rijk dat niet van deze wereld is.

Amen

BD.7110
3 mei 1958

Rijkdom of armoede zijn noch gunstig noch ’n belemmering om zalig te worden

En of ook de mooiste aardse verwachtingen voor u in vervulling gaan, of u opklimt tot eer en aanzien, tot de grootste wetenschappelijke roem, of aards geluk u ook beschoren is – aan dit alles komt een eind op het moment van uw dood, en u neemt er niets van mee naar de overkant, in het rijk hierna. U zult er integendeel dubbel armzalig aan toe zijn wanneer u geen geestelijke schatten kunt laten zien, die voor u duizendmaal de plaats innemen van aardse rijkdom.

Het zal maar zelden voorkomen dat een mens die op aarde alles bezat, ook naar het geestelijke heeft gestreefd – die wel aardse goederen de zijne noemde, maar deze ook heeft gebruikt volgens de wil van God, die zich er niet door liet beheersen. Meestentijds zijn de harten van hen die aards rijk bedacht zijn, verhard. En zoals het met de toestand van het hart is, is ook de toestand van de ziel na de dood van het lichaam.

De aarde en het geestelijke rijk zijn totaal verschillend daaraan zouden de mensen steeds moeten denken. En zo moesten ze ook nooit diegenen benijden aan wie het aardse bestaan volkomen bevrediging schenkt. Want zo’n aards bestaan is geen garantie voor dezelfde toestand in het rijk hierna. Daarentegen kan aardse armoede en onaanzienlijkheid er veel toe bijdragen de ziel te louteren, en in licht en luister kan zo’n ziel door de poort de eeuwigheid binnengaan. Maar hoe de aardse omstandigheden ook mogen zijn waarin de mens volgens het lot werd geplaatst, hij heeft steeds de mogelijkheid geestelijk rijper te worden, want in elke situatie van het leven zijn hem de middelen ter hand gesteld die zijn ziel helpen zich te louteren. Maar ook zijn armoede en leed geen garantie voor een leven in gelukzaligheid, noch is een aards leven dat bevrediging schenkt een belemmering voor zo’n eeuwig leven.

Het hangt alleen van de wil van de mens af of deze geestelijk gericht is en zich zodoende elke levenssituatie ten nutte maakt voor zijn ziel. Het ligt er alleen maar aan, of de mens de verbinding met God tot stand brengt, waartoe hij in elke levenssituatie wordt aangespoord. Alleen bestaat het gevaar dat de gedachte aan God wordt teruggedrongen wanneer de mens zich tevreden gestemd voelt over zijn aardse leven of als hij steeds grotere aardse successen probeert te behalen, zoals echter omgekeerd ook diegenen aan wie het aardse leven elke vervulling ontzegt, een vijandige instelling kunnen innemen tegenover het noodlot en zo ook zonder geloof verder leven, er dus evenzo geen geestelijke successen te boeken zijn bij het einde van hun leven.

Toch is het heel wat makkelijker de weg van de positieve ontwikkeling te gaan voor die mensen die minder bevoorrecht schijnen tijdens hun aardse bestaan, want van dezen wordt als het ware het – door het lot bepaald – afstand doen van materiële goederen geëist. Ze hoeven zich er alleen maar in te schikken, of hun innerlijke wensen tot zwijgen te brengen en zijn dan aanzienlijk in het voordeel tegenover diegenen die, door het lot bepaald, in geluk en overvloed leven.

Daarom hoeft een arme niet steeds beklaagd – en nog veel minder moet de rijke benijd worden, want alleen dat is van waarde wat de ziel van de mens voor zichzelf verwerft. Is echter het uur van de dood gekomen, dan blijft al het aardse achter en dan is het heel wat makkelijker van de wereld afscheid te nemen wanneer er niets voorhanden is wat de mens nog aan de aarde bindt, wanneer hij zich geheel vrij kan maken van de materie – wanneer aardse zaken het denken van de mens niet drukken en die hem zijn heengaan moeilijker maken en hem alleen maar hinderen zich uitsluitend met God te verbinden – met mijn rijk.

Wat het aardse bestaan u ook bieden mag, het valt weg op het ogenblik van uw dood. Wat u echter gedurende het aardse bestaan in ontvangst hebt genomen uit het geestelijke rijk, blijft bestaan. En u kunt alleen maar geestelijke goederen bekomen, wanneer uw hart zich los maakt van materiële schatten, wanneer u te allen tijde bereid bent ze weg te geven – uit liefde tot God en tot uw naaste.

Dan zult u steeds meer ontvangen dan u hebt weggegeven, dan zult u uw geestelijke rijkdom vergroten, want dan zult u ook aardse rijkdommen goed gebruiken, dat wil zeggen: volgens Gods wil voor werken van barmhartige naastenliefde. Dan echter hoeft u ook het uur van de dood niet te vrezen, want u zult niet sterven, maar het eeuwige leven binnengaan.

Amen

BD.7115
8 mei 1958

Het gebod van de liefde is het voornaamste gebod

Eén gebod is u mensen gegeven, waarvan de vervulling het enige doel van uw aards bestaan is: het gebod van de liefde tot God en tot de naaste. Toen de mens Jezus op aarde wandelde, heeft Hij dit gebod als het voornaamste en belangrijkste verklaard, omdat de mensen het in deze tijd volledig buiten beschouwing lieten, omdat ze zo diep in de eigenliefde waren geworteld, dat daardoor de weg was geëffend voor alle zonden en begeerten en zij zich ook ontplooiden op de meest afschrikkende wijze en zich ook volledig ongelovig gedroegen. En moest de mensen nu hulp worden gebracht, moesten ze op de juiste weg worden geleid en tot het vaste geloof in God, dan moesten ze op de eerste plaats hun sterk ontwikkelde eigenliefde trachten te veranderen in naastenliefde, omdat alleen de liefde redding betekende voor hun ziel en omdat uit de liefde zich ook het geloof kon ontwikkelen en er dan ook pas begrip voor de betekenis van het verlossingswerk van Jezus te verwachten was. De liefde is en blijft de grondwet van eeuwigheid. Maar zodra de mensheid zonder enige liefde is, is ze ook volledig uit de ordening getreden en dichtbij de ondergang.

Toen Jezus over de aarde ging, was Hij op de hoogte van het geestelijk dieptepunt van de mensen en Hij wist ook hoe dit lage niveau was op te heffen. En zo bestond Zijn missie eerst daarin de mensen vooralsnog een leven in liefde voor te leven en de daaruit voortkomende geestelijke capaciteiten weer te benutten tot zegen van de medemensen, om hun ook in aardse nood hulp te brengen en ze daardoor ook te bewijzen welke kracht de liefde is. En daarom predikte Hij ook voortdurend alleen de liefde. Hij trachtte de mensen op te voeden tot een juiste levenswandel. Hij wilde hun tegelijk aardse en geestelijke hulp brengen, omdat hun toestand betreurenswaardig was en onherroepelijk de mensen in de afgrond stortte die ze in hun blindheid niet onderkenden. Jezus leerde dus de liefde. En Zijn evangelie bestond eigenlijk alleen uit dat gebod van de liefde tot God en de naaste, want alle aanwijzingen, alle details, hadden steeds alleen betrekking op de juist geleide levenswandel die hun helder en duidelijk werd aangewezen en die Jezus zelf voor alle mensen zichtbaar heeft ontplooid.

Toch is het gebod van de liefde tot God en de naaste geen gebod in de eigenlijke betekenis van het woord. Want liefde laat zich niet “gebieden”. Ze moet uit vrije wil worden beoefend. Ze is niet te vervangen door werken die ook zonder liefde kunnen worden verricht, maar ze zal zich wederom uiten in werken, omdat de liefde aanspoort tot werkzaamheid. Jezus heeft dus op aarde de mensen getoond wat nodig is, wil de mens het eeuwige leven verwerven. Maar de mens moet nu zelf de liefde in zich ontsteken. Het is niet voldoende dat hij liefde voorwendt door werken die wel de naaste hulp brengen, hij moet in zich de behoefte hebben zijn naaste te helpen. Dan pas wordt zijn eigenliefde geweld aangedaan en dan pas bewijst hij daardoor ook de liefde tot God.

Maar de mens kan door vooralsnog mechanische werken de liefde in zich tot ontplooiing brengen. De mens die aanvankelijk het “gebod” vervult, kan zich ook zelf tot liefde opvoeden. En dat probeerde de mens Jezus door Zijn evangelie van de liefde te bereiken, want een puur “ego-mens” heeft een overbrugging nodig van zijn huidig standpunt naar onbaatzuchtige naastenliefde. Hij moet tevoren worden aangespoord om hulp te verlenen aan zijn naaste, tot hij dit uit eigen beweging zal doen. Maar dan heeft er ook al een langzame verandering plaatsgevonden die nu steeds verder gaat, zodra God zelf nu door de liefde invloed op hem heeft gekregen.

De liefde tot God en tot de naaste is het grootste en voornaamste gebod. En daarom moet de liefdesleer van Jezus steeds boven alle onderrichtingen worden gesteld, omdat de liefde ook de sleutel is tot al het verdere weten dat zonder liefde onbegrijpelijk blijft voor de mens. De liefde is alles en wie de liefde heeft, diens lot is al bezegeld voor alle eeuwigheid. En waar de liefde in alle nadrukkelijkheid wordt gepredikt, daar wordt op aarde ook de eeuwige Liefde zelf vertegenwoordigd. Daar zal ook de Geest der waarheid zijn en daar zal ook begrip zijn voor het verlossingswerk van Jezus Christus en de betekenis ervan. Want de liefde is ook het licht dat de geest verlicht van diegenen die liefde prediken en zelf in de liefde leven.

Amen

BD.7117
11 mei 1958

Het probleem van de drie-eenheid

De goddelijke drie-eenheid is een van de vele problemen die te moeilijk werden gemaakt om op te lossen door een totaal onjuiste voorstelling. De eenvoudige, voor alle mensen begrijpelijke uitleg werd daarom niet aangenomen, omdat het denken van de mensen is verward door begrippen die voor het menselijk verstand niet te begrijpen zijn, maar juist daarom als onaantastbaar werden gehandhaafd en het nadenken daarover de mensen zelfs werd verboden. Maar makkelijk te begrijpen en verklaarbaar zal dit probleem voor ieder mens worden die de “menswording van God” in Jezus begrijpt, die het Wezen van God niet tracht te personifiëren, die de alles vervullende Geest als “God” ziet en die het begrijpelijk is dat de niet voor te stellen Godheid zich manifesteerde in Jezus om voor de door Hem geschapen wezens een “zichtbare” God te kunnen zijn. Dezen zullen dus ook van de begrippen: Vader – Zoon – Geest nu geen verkeerde voorstelling meer hebben, want voor dezen bestaat er maar één Wezen, dat in zich liefde, wijsheid en kracht verenigt.

De Liefde liet alles ontstaan en is derhalve de verwekker, de Vader. En uit Hem kwam ook de “Zoon” voort in welke de Vader zich manifesteerde. Maar de Zoon is ook de “Wijsheid”, want alleen de Liefde is het vuur van waaruit het Licht straalt – de Liefde en Wijsheid zijn bijgevolg niet van elkaar te scheiden, zoals Vader en Zoon Eén zijn. En wederom is de Liefde ook Kracht, die zich echter steeds alleen in hoogste Wijsheid uit. De Geest uit God is Zijn voortdurende uitstraling van Liefde, die al het nog onvolmaakte helpt zich uiteindelijk te voltooien. Er kan dus steeds alleen maar één Wezen als God de Vader, de Zoon en de Geest worden opgevat, één Wezen, wiens alomvattend begrip Liefde, Wijsheid en Kracht is.

Dat dit Wezen zich in de mens Jezus manifesteerde is nog geen reden om nu uit de Godheid een tweevoudig wezen te maken dat apart kan worden aangeroepen en dan aan dit tweevoudige wezen er nog een als geest toe te voegen, dat wederom wordt aangeroepen door diegenen die zich niet zelf door dit probleem heen worstelen, maar eenvoudig aannemen wat onverlichte denkers prediken. En dat dit het geval is, bewijst, dat het voor veel mensen niet mogelijk is in Jezus Christus de Vader aan te roepen, dat ze meestal niet kunnen begrijpen dat God zelf voor hen alleen in Jezus Christus is te bereiken, dat het drievoudige, verschillend aanroepen steeds alleen tot één oor doordringt, dat de eeuwige Godheid niet kan worden verdeeld, dat ze zelf zich in Jezus Christus aan de mensen leerde kennen, die niet in staat waren de eeuwige alles omvattende en vervullende Geest te begrijpen.

De begrippen Vader, Zoon en Geest geven mensen die nog geen gewekte geest hebben, aanleiding om uw gedachten en gebeden steeds nog verschillende richtingen te geven. U roept God de Vader aan, u roept naar Jezus en u roept ook de Geest aan dat hij tot u moge komen. Maar u zult pas dan juist bidden, wanneer voor u deze Drie één begrip zijn geworden, wanneer u slechts één Wezen aanroept, dat in zich de liefde – de Vader, de wijsheid – de Zoon en de kracht – de Geest verenigd en u dan ook pas het probleem van de drievoudigheid van God juist hebt opgelost. Want ofschoon de leer over de “Godheid in drie personen “is uitgebreid met de toevoeging: deze drie zijn één, is dan toch deze leer voor de mensen een grote misleiding, die in verdere onjuiste meningen zijn uitwerking heeft. Want juist in het aanroepen van God in Jezus ligt een buitengewone kracht, die echter verloren gaat voor u die nog onder verkeerde voorstellingen gebukt gaat en waarvan u niet in staat bent u daarvan los te maken.

Een ernstig nadenken daarover zou voor u en uw inzicht wel erg nuttig zijn, maar dit laat u na, omdat u slaven bent geworden, terwijl u echter door God de volledige vrijheid werd geschonken. Maar u zou deze geestelijke vrijheid van u moeten gebruiken, en God zelf zal u waarlijk ook helpen dat uw denken helderder zal worden, want Hij is zelf het licht en Hij wil ook allen van licht voorzien die naar licht verlangen.

Amen

BD.7118
12 mei 1958

Bij God is niets onmogelijk

Voor Mij is waarlijk alles mogelijk maar aan mijn werkzaam zijn wordt door u, mensen heel vaak paal en perk gesteld en deze beperkingen doorbreek Ik terwille van u ook niet. Een ongelovig iemand zou het niet tot zegen strekken als hem mijn macht en sterkte bewezen zou worden door werken die juist alleen Ik zelf kan volbrengen en die dan bijgevolg ook Mij zelf zouden bewijzen. Hij zou eeuwig niet meer vrij worden, want zo’n ongewoon werkzaam zijn zou voor een ongelovig mens alleen maar ’n dwang zijn die hem verhinderde ooit volkomen te worden.

Ook de gelovige mens heeft nog heel vaak niet zo’n sterk geloof dat Mij bijgevolg een wonderbaarlijke werkzaamheid mogelijk zou zijn, want ook de gelovige mens is nog erg begrensd in zijn denken, hij is nog niet bij machte het onbegrensd geestelijk werkzaam zijn te begrijpen, hij kijkt nog steeds met een aards beperkte blik. En zolang mag Ik ook zijn geloof geen geweld aandoen, ofschoon er nog maar weinig schreden door hem zouden zijn te gaan om boven die beperkingen uit te stijgen. Zo graag zou Ik u, mensen deze geloofssterkte verschaffen, die een onbeperkt werkzaam zijn bij u toelaat, want Ik zou u allen graag mijn liefde en mijn macht tonen, om uw liefde te vergroten en Ik zou u graag uit allerlei nood bevrijden die u zelf niet zult kunnen verhelpen. En daarom kan Ik u alleen steeds maar zeggen dat niets Mij onmogelijk is.

Dat moest u zich voortdurend voorhouden, dat mijn macht onbegrensd is en alles tot stand brengt. Maar u twijfelt minder aan mijn macht dan aan mijn liefde. En daarom zult u moeten weten dat u toch kinderen van mijn liefde bent, dat mijn liefde voor u oneindig is, dat ze nooit zal ophouden, dat ze u in alle volheid zou willen bedenken, dat u haar altijd alleen maar hoeft te vragen en dat alleen uw liefde Mij de deur van uw hart opent, opdat mijn liefde nu ook in u naar binnen kan stralen. Aan mijn liefde mag u nooit twijfelen, die u toch op de voet volgt, die slechts wil dat u zich naar Mij keert en dan ook bereid is alles voor u te doen waar u om vraagt. De liefde schenkt zich steeds weg, de liefde zal nooit tekort schieten.

En dat Ik u liefheb, wordt u alleen al bewezen door uw bestaan, want u zou niet kunnen bestaan, wanneer mijn liefde u niet met alle gloed omvat zou hebben. En daar u dus als mens op deze aarde leeft, is u ook het bewijs van mijn liefde geleverd en nu zou u zich in het bewustzijn van mijn nooit eindigende liefde vol vertrouwen tot Mij moeten wenden wanneer nood die u alleen niet zult kunnen afwenden, u drukt. Dan zal ook uw hart mijn aanwezigheid voelen en u zult nu vol overtuiging ook mijn hulp verwachten, u zult niet meer twijfelen of vragen of u mijn liefde waardig bent, u zult weten dat de ware vaderliefde niet minder kan worden, dat ze bezorgd is om het kind en het graag geeft wat het verlangt.

Deze woorden van Mij moet u diep in uw hart griffen, u moet ze niet vergeten, maar u er steeds weer aan optrekken wanneer u wankelmoedig wordt. Want het ligt alleen aan uw geloof of Ik bij u op buitengewone wijze werkzaam kan zijn of niet. Er is niets wat voor Mij onmogelijk zou zijn te doen, want Hij die de hele wereld geschapen heeft, zal ook de noden van een van Zijn schepselen kunnen opheffen. Hij, die van alles op de hoogte is, kent ook al uw noden, maar Hij wil uw gelovige liefderijke overgave om u nu ook te kunnen bedelen naar uw geloof.

Amen

BD.7120
14 mei 1958

Avondmaal – Communie – Liefde

Er bestaat geen gemeenschap met Mij zonder liefde, omdat liefde mijn oerwezen is en alleen hetzelfde zich met Mij kan aaneensluiten. Er moet dus ook liefde zijn in het hart van de mens die zich met Mij wil verbinden.

Op een andere manier is zo’n band niet mogelijk.

Dat moet u dus ook het begrip ontsluiten voor het houden van het avondmaal, dat u mensen pas dan de vereniging met Mij kan brengen wanneer de liefde in u is ontvlamd, omdat dan pas mijn tegenwoordigheid in u mogelijk is. Wat baten u dus uiterlijke handelingen zolang u aan het belangrijkste geen aandacht schenkt: de liefde te beoefenen. Wie in de liefde blijft, die blijft in Mij en Ik in hem. Dus kent u ook de voorwaarde van mijn tegenwoordigheid en u zult daarom niet kunnen verwachten dat Ik van deze voorwaarde afstap, wanneer u slechts uiterlijke handelingen verricht die u voor u zelf hebt uitgedacht, omdat u de geestelijke betekenis van mijn woorden niet begreep: “Doe dit tot mijn gedachtenis”. Een leven in liefde is voorwaarde om Mij zelf in uw hart op te nemen. En zo’n leven in liefde leidden mijn discipelen met wie Ik het avondmaal hield.

Maar daarom begrepen ze ook mijn woorden waarmee Ik ze tegelijkertijd ook in hun ambt van verkondiger aanstelde.

Want ze moesten het brood des levens uitdelen dat ze van Mij hadden ontvangen, zoals Ik hun het aardse brood uitdeelde.

Ze moesten hun broeders het levende water aanbieden, net als Ik hun de kelk met wijn aanreikte.

En daar Ik zelf het “vleesgeworden Woord” was, gaf Ik dus Mij zelf aan diegenen die aan het avondmaal deelnamen. En Ik zal Mij steeds geven aan allen die Mij willen opnemen. Ik zal ze op dezelfde wijze spijzigen met het brood des levens en hun levend water te drinken geven. Ze zullen “mijn vlees eten en mijn bloed drinken”, dus zal Ik zelf bij hen aanwezig zijn zoals Ik het heb beloofd. Doch zonder liefde is zo’n communie niet mogelijk.

Ik kan wel alle mensen de liefde prediken, Ik kan ze bovendien helpen werken van liefde te verrichten, maar Ik kan nooit mijn intrek nemen in een hart dat zich nog niet tot liefde heeft gevormd.

Bedenk eens met welk verkeerd denkbeeld ontelbare mensen leven, die naar hun mening wel de gang gaan naar de “tafel des Heren”, maar die het aan de juiste liefde laten ontbreken en wier harten daarom niet in staat zijn Mij op te nemen.

Denk eraan hoeveel mensen in dit verkeerde denkbeeld volharden, omdat ze geloven hun plicht voldoende te zijn nagekomen en die daarom ook niet geestelijk streven, hoewel ieder mens weet dat Ik zelf de Liefde ben en dat Ik van u ook alleen de vervulling van de geboden der liefde vraag, om u met mijn aanwezigheid gelukkig te kunnen maken. Maar aan “mijn woord” wordt niet zo zeer aandacht geschonken als aan de vervulling van uiterlijke formaliteiten. En mijn woord alleen al zou die mensen tot bezinning kunnen brengen, dat Ik meer verlang dan alleen formele gebruiken.

De geestelijke betekenis van de woorden die Ik tot mijn leerlingen sprak toen Ik hen aanstelde, werd door dezen ook begrepen. Maar ook de mensen zouden hun geestelijke betekenis kunnen begrijpen, wanneer ze er maar ernstig over zouden willen nadenken. Doch het begrijpen ervan zou dan ook een leven in liefde verlangen en dus een werken aan zichzelf, waartoe de mensen meestal niet gewillig zijn. Daarentegen vragen de velerlei gebruiken deze zelfoverwinning niet en daarom worden ze ijverig gerealiseerd. En ze leveren de ziel geen enkel voordeel op, maar maken haar slechts lauw en nalatig in haar levenstaak op aarde, die daarin bestaat zichzelf op te voeden tot een verandering in liefde die voorwaarde is om een nauwe band met Mij aan te gaan, die Mijn aanwezigheid in het hart van de mens pas mogelijk maakt. Want de vereniging met Mij is het eerste en laatste doel van de mens dat hij op aarde moet bereiken en ook bereiken kan wanneer hij zich maar inspant in de liefde te leven en dus zijn wezen tracht aan te passen aan mijn oerwezen dat in zich liefde is.

Amen

BD.7122
16 mei 1958

Gods hulpmiddelen om de wil van de mensen op Hem te richten

U mensen zou tijdens het leven op aarde een grote geestelijke vooruitgang kunnen bereiken, want waarlijk alle mogelijkheden worden u ontsloten om de arbeid aan uw ziel te verrichten. U zult door worstelingen worden geleid die u zegevierend zult kunnen doorstaan. Alle hulpmiddelen worden u toegestuurd, er wordt u raad gegeven en u wordt geleid. U hoeft alleen maar te willen dat u aan het doel van uw aards bestaan zult beantwoorden naar Gods wil en alles komt uit als vanzelf. U zou kunnen opklimmen tot een hoog geestelijk niveau en aan het einde van uw leven u blij in de armen laten vallen van Degene Die u over de aarde heeft geleid. Maar tevoren zou u op de hoogte moeten zijn van het doel van uw aards bestaan. U zou moeten geloven wat u daarover wordt verteld. En vooral dit geloof ontbreekt bij u mensen. Daarom legt u de weg over de aarde in onverschilligheid af en gaat voorbij aan alle gelegenheden die u vooruit zouden kunnen helpen. Maar u kunt niet tot een juiste levenswandel worden gedwongen. U moet uw wilsvrijheid behouden, al laat ze u ook meteen weer in de diepte zinken.

U zult in alle vrijheid de weg naar boven moeten gaan. En daarom is er in de eindtijd zo’n afschrikwekkende geestelijke toestand onder de mensheid te constateren. En er kan anders niets gebeuren dan dat de mensen steeds weer vermaand worden aan hun leven na de dood te denken, dat ze steeds weer gewezen worden op de gebrekkige toestand van hun ziel en ze aangeraden wordt te luisteren naar het woord Gods en zich te voegen naar de hun daarin verkondigde wil van God. Maar ook nu is het aan hen overgelaten naar de woorden van de boden van God te luisteren en er naar te handelen of niet.

De mensen kunnen niet gedwongen worden anders te denken. En ze worden ook niet gedwongen, maar toch op alle manieren nog beïnvloed of wakker geschud uit hun slaaptoestand. En daarom mogen u – die een gewekte geest hebt – ook niet de vele wederwaardigheden van het leven verwonderen waaronder u en alle mensen moeten lijden. Wat het ook mag zijn, het behoort tot de middelen die God gebruikt om de mensen tot rede te brengen en begrijpelijkerwijs worden ook die mensen erdoor getroffen die hun best doen te leven naar Gods wil. Maar ze kunnen zich door hun verworven inzichten berustend en geduldig daarop instellen en ook zij zullen er nog voordeel uit halen voor hun positieve ontwikkeling.

Tot de alleen werelds gerichte mens moet het als het ware steeds weer doordringen, dat hij zichzelf niet zijn leven kan vormgeven zoals hij het wil. Hij moet ook vaak inperkingen van zijn levensgenot ondervinden en hij moet inzien dat hij geen heer over zichzelf is, maar dat een Ander zijn lot in de hand houdt, aan Wie hij zich nu moet onderwerpen. Het zijn allemaal slechts middelen om zich aan te passen aan de wil van God, die ook dadelijk aan smartelijkheid zullen verliezen wanneer de mens zich vrijwillig voor Gods wil buigt.

Het aardse leven is waarlijk een beproeving van de wil. En zolang de wil van de mens nog niet gekozen heeft voor God, zolang zullen ook de wezens van het licht en de wezens der duisternis strijd voeren om deze wil. En de mens staat te midden van deze strijd en hij zelf moet de doorslag geven door zijn wilsbeslissing. Maar een geestelijk succes is altijd pas het gevolg van het richten van de wil op God. En zolang de mensen het belang van hun bestaan op aarde niet inzien ten aanzien van de geestelijke ontwikkeling, zolang is hun leven op aarde tevergeefs. En zolang zal God ook trachten in te werken op de mensen door middel van het lot, omdat Zijn liefde Hem ertoe aanzet alle hulpmiddelen aan te wenden die het denken van de mens kunnen veranderen en op Hem zelf kunnen richten.

En hoe dichter het bij het einde is, des te sterker zal Zijn werkzaam zijn op de voorgrond treden. Want het gevaar van de afval in de diepte neemt toe, maar kan niet gedwongen worden tegengehouden. Maar wederom is het ieder mens mogelijk een Macht te onderkennen Die sterker is dan hij zelf. En ieder mens zou zich uit eigen aandrang aan deze Macht kunnen onderwerpen. En heeft hij dit eenmaal gedaan, dan staan hem waarlijk onuitputtelijke genaden ter beschikking, zodat hij nog in de korte tijd tot aan het einde een grote vooruitgang kan boeken, omdat de liefde Gods altijd helpt en hem nu ook de weg omhoog ontsluit.

Amen

BD.7125
20 mei 1958

Plichtsvervulling is niet voldoende

U zult niet mogen geloven, gerechtvaardigd te zijn voor Mij, wanneer u uw aardse leven alleen met aardse plichten vult, welke u weliswaar gewetensvol tracht na te komen, maar waarvan de vervulling uw ziel geen enkele zegen oplevert. Want alles wat u aards doet heeft een zekere eigenliefde als reden, wanneer het vrijwillig wordt gedaan, ofwel, er worden eisen aan u gesteld, die u weer uit egoïstische beweegredenen vervult, wanneer u er niet toe wordt gedwongen. Al deze “plichtsvervullingen” mogen niet worden verwisseld met ware onbaatzuchtige naastenliefde, die niets voor zichzelf wil, maar steeds alleen zou willen helpen en gelukkig maken. Plichtsvervulling is een zekere drang tot zelfbehoud, het doet er niet toe of de mens zelf of zijn naaste verwanten er hun voordeel mee doen. Maar het zal steeds alleen maar een aards voordeel zijn, de ziel zal er weinig of niet van profiteren, tenzij verplichtingen ook belangeloos worden uitgevoerd, dat dus de mens wel beroepsmatig zekere plichten heeft te vervullen, die hij in ontbaatzuchtige liefde nakomt. De mensen kunnen makkelijk in een soort zelfingenomenheid terecht komen, wanneer ze geloven hun plichten trouw te hebben vervuld. Maar in hun geestelijke ontwikkeling komen ze geen stap verder; willen meestal ook niets ervan weten, dat het doel van hun aardse leven een andere is, dan zich alleen maar een geregeld leven op aarde te verschaffen, ofschoon naar buiten toe de manier van leven van de mens in orde lijkt te zijn.

Als u er maar eens aan zou willen denken, dat u al de volgende dag van al uw plichten vrij kunt zijn, maar dat u dan beoordeeld zult worden naar de rijpheid van uw ziel, niet naar hoe u zich uw aardse leven vorm hebt gegeven. Wanneer u eraan zou willen denken, dat elke plichtsvervulling ook door andere mensen verricht kan worden, maar dat het werk aan de ziel ieder mens voor zichzelf moet verrichten en wel gedurende de tijd van zijn leven aarde. Van deze arbeid kan hij niet worden ontslagen. Dus moet hij naast de plichtsvervulling zich oefenen in onbaatzuchtige werkzaamheid uit liefde, hij moet vrij uit zichzelf meer doen en steeds moet de liefde hem daartoe aanzetten, dan pas benut hij het aardse leven ten volle. Dan beantwoordt het aan mijn wil. Hij vormt zichzelf – dat wil zeggen zijn wezen – weer om tot zijn oerwezen. Hij is dus geenszins een mislukkeling in deze wereld, want zijn ziel zal voortgaan in haar ontwikkeling. Dan pas benut hij ten volle de levenskracht, die hem tijdens het leven op aarde ter beschikking staat, maar waarvan hij op het ogenblik van de dood afstand moet doen en hij geheel krachteloos overgaat in het rijk hierna, wanneer hij zich niet tevoren geestelijke kracht heeft verworven, door een werkzaam zijn in liefde op aarde. Zolang hij nog in het bezit is van levenskracht, waardeert hij deze niet echt. Maar in volledig dode toestand in het rijk hierna te moeten binnengaan, zal hem pas bewust doen worden van wat hij heeft verspeeld en hoe armzalig hij nu is in vergelijking met het aardse leven, waarin hij kon scheppen en werken met zijn levenskracht.

En daarom moet hij zijn levenskracht voornamelijk gebruiken om werkzaam te zijn in liefde, omdat hij alleen daardoor voor zichzelf zijn kracht vergroot en hij zich onvergankelijke goederen kan verwerven, terwijl alle aardse goederen vergankelijk zijn en de mens zelf niet eenmaal de tijdsduur kan bepalen, waarin hij er zich in mag verheugen. De volgende dag al kan hem alles afnemen, maar nooit hoeft de mens, die zijn levenskracht gebruikt om te werken in liefde, zich ongerust of zorgen te maken. Hij kan elke dag zijn aardse leven kwijt raken, toch zal hij rijk gezegend en vol kracht het eigenlijke leven beginnen in het geestelijke rijk, hij zal niets hebben verloren, integendeel, hij zal een grote winst boeken.

Daarom moet een mens zich nooit beroemen op zijn plichtsvervulling, want die kan ook een bewijs zijn van een verkeerd gerichte liefde. Ze kan de mens ook verkeerd laten denken, zodat hij met zichzelf tevreden is en nóg meer doen niet meer nodig acht. Ik verlang meer van u, als u eenmaal het leven wilt binnengaan, dat u niet meer kunt verliezen. U zult u onherroepelijk moeten veranderen in liefde en daarom moet uw leven op aarde blijk geven van een onbaatzuchtig werkzaam zijn in liefde. Dan pas leeft u naar mijn wil en dan pas verwerft u zich goederen, die onvergankelijk zijn.

Amen

BD.7126
21 mei 1958

De kennis van de zalige alsook de onzalige staat

U kunt de zaligheden in het lichtrijk niet beseffen, evenals u zich ook geen voorstelling kunt maken van de kwellingen die de zielen in het duistere rijk moeten verduren. Toch wordt u door mijn woord steeds weer van beide op de hoogte gebracht, u bent dus niet geheel zonder kennis. Het geloven echter staat u vrij, maar het is echter wel beslissend voor uw eigen lot als uw ziel dit lichaam verlaat en heengaat naar het rijk hierna.

Want zodra u gelooft wat u door mijn woord steeds weer verkondigd wordt, zult u ook uw levenswandel daarnaar inrichten, want geen gelovig mens leeft zomaar van de ene dag in de andere. Een ieder zal zijn best doen naar mijn wil te leven, ofschoon zijn zwakheid van wil hem nog vaak ten val kan brengen.

Maar wederom mag niet alleen de vrees voor de duisternis of de te verwachten zaligheid in het lichtrijk hem tot zijn levenswandel aansporen, want dat alleen zou de toestand van zijn ziel niet zeer gunstig beïnvloeden. Maar de gelovige mens denkt na en het spoort hem van binnen uit aan tot een God welgevallig leven. Terwijl de mens die een zogenaamd vormgeloof zijn eigen noemt, berekend is. Die wel de kennis heeft door mijn woord, die echter als het ware alles alleen maar door dwang van buitenaf, door geboden of voorschriften, nakomt en die om het beloofde loon of vanwege de gevreesde straffen al die geboden onderhoudt.

Een waar geloof brengt echter ook de verbinding tot stand met Hem aan wie de mens gelooft. En dan voelt hij ook innerlijk de verantwoording tegenover Mij en hij doet zijn best om naar mijn wil te leven op aarde, omdat hij Mij niet wil bedroeven omdat hij ook voelt dat Ik hem liefheb en hij deze liefde waardig zou willen zijn. Maar de kennis van zowel de zalige als de onzalige staat die een ziel te verwachten heeft na de lichamelijke dood, moet het verantwoordelijkheidsgevoel in de mens vergroten. Hij moet weten dat hij niet zonder doel op aarde leeft. Hij zal niet kunnen zeggen dat hem geen aanwijzingen gegeven zijn over de gevolgen van een goede of een verkeerde levenswandel. En er moet hem tegelijkertijd ook het doel ervan worden duidelijk gemaakt, dat juist uit die toestand bestaat die de ziel bereiken kan. En daarom moet hij ook weten hoe deze staat bereikt kan worden.

Maar bewijzen daarover kunnen u niet gegeven worden, doch iemand die het ernstig meent zullen ook altijd weer bewijzen uit het hiernamaals bereiken, die hem dan niet meer tot geloven dwingen, omdat alleen een gelovig mens ze zal kunnen vernemen. Omdat voor diegenen van wie het geloof zwak is die bewijzen als teken van genade zullen dienen. Hun zwak geloof heeft wat versterking nodig, als zijn zij vanuit zichzelf gewillig volgens mijn wil op aarde te leven.

Maar wie oplettend is zal ook dingen zien en beleven die hij ook als een bewijs kan laten gelden. Maar tot geloven dwingen mogen de openbaringen uit het hiernamaals nooit. Daarom zullen er altijd slechts enkelen weten te vertellen over wederwaardigheden die tot in het hiernamaals reiken. En alleen eveneens geestelijk strevende mensen zullen deze enkele weer geloof schenken, terwijl de ongelovigen hen bespotten en hen als leugenaars en fantasten wegzetten, en er daarom ook geen voordeel uit trekken voor zichzelf.

Maar ook het hiernamaals openbaart zich, zowel het lichtrijk alsook het rijk der duisternis, maar nooit zo dat de mensheid gedwongen wordt te geloven. Om deze reden kunnen verschijningen van allerlei aard altijd bestreden worden, en ieder kan daaruit opmaken wat hij wil.

En weer zal de levenswandel van ieder afzonderlijk, als hij in liefde gegaan wordt, ook beslissend zijn voor het ware inzicht. Een liefhebbend mens zal gesterkt worden om steeds ijveriger voort te gaan, en hierbij zal de lichtwereld hem ook zeker helpen. Voor hem zal er ook geen twijfel meer bestaan over een voortleven na de dood, dat in overeenstemming is met zijn op aarde afgelegde levensweg. En hij zal proberen het hoogste doel te bereiken, want hij zal vast verbonden blijven met Mij.

Amen

BD.7127
22 mei 1958

Waarom is de mensen de herinnering aan vroeger weggenomen?

Als u, mensen, tegen uw aardse leven zouden aankijken als laatste periode van een eindeloos durend ontwikkelingsproces, dan zou u ook met grote ijver dit laatste korte stuk afleggen. U zou geen moeite schuwen om uw ontwikkeling omhoog in deze korte tijd van uw aardse leven, tot een succesvol einde te brengen. Omdat u echter de herinnering mist, daar u alleen iets over deze korte levensweg op aarde weet, brengt u ook geen bijzondere ijver op. U bent integendeel onverschillig tegenover wat voor u ligt; u denkt niet veel na over wat u te wachten staat na dit aardse leven. Toch moet u zonder deze herinnering aan vroeger door het leven gaan om uw willen, denken en handelen niet te laten bepalen. Maar zou u even kunnen terugblikken, dan zou u door ontzetting niet meer tot leven in staat zijn, of u zou, door grote vrees gedreven, alles doen wat van u verlangd wordt om maar dat verschrikkelijke lot te ontgaan – en vrij te worden uit iedere materiële vorm.

Ik zou dus wel de macht hebben u tot een levenswandel aan te sporen die voldoet aan mijn wil – zodra Ik u een kijkje zou laten nemen in het verleden. Mijn liefde tot u is echter groter en zij wil u een onbeperkt geluk bereiden, wat echter een dwingen van de wil uitschakelt. Om onbegrensd zalig te kunnen zijn moet u in volle wilsvrijheid zo leven, zoals het met mijn wil, dat wil zeggen: met mijn eeuwige orde overeenkomt.

U moet inzien dat het een werk van erbarmen en van liefde mijnerzijds is, dat Ik de herinnering aan het verleden van u heb weggenomen. Enerzijds om u de kennis van een overwonnen leven op aarde te besparen, anderzijds – om u de toegang tot een zaligheid mogelijk te maken die onbegrensd is. Maar zonder kennis laat Ik u niet, al is zulk een kennis onbewijsbaar. U verneemt dus iets over uw vorige toestand, maar hij bezwaart u niet abnormaal – want u heeft hem overwonnen.

De kennis ervan zou u ook tot een groter geestelijk streven kunnen aansporen, dat dan echter altijd in volledige vrijheid van wil verloopt en u dan ook zegen oplevert. Zodoende kan Ik u steeds maar aanraden: wijs niets af maar neem alles in overweging wat u over de zin en het doel van uw aardse bestaan voorgelegd wordt. En betrek bij uw beschouwing ook die kennis, die u over de voorafgaande toestand van uw belichaming onderricht. Overweeg het en leef uw aardse leven zo dat u het voor uzelf kunt verantwoorden, dan hoeft u ook geen verantwoording tegenover Mij te vrezen. Geloof dat uw aards bestaan niet zinloos is en een ander doel heeft dan slechts het onderhouden en bevredigen van het lichaam, dat vergankelijk is, en waarvan u de levensduur zelf niet bepalen kunt.

En als u niet bereid bent andere onderwijzingen te ontvangen, wanneer u het onbewijsbare niet wilt aanvaarden, houd u dan tenminste aan Gods woord, want zodra u dit met gelovige ernst beluistert kan het ook een klein lichtje in u ontsteken – en veel zal u dan duidelijk worden en geloofwaardig voorkomen wat u inderdaad niet bewezen kan worden.

Zoek slechts een manier om de verbinding met het geestelijke rijk tot stand te brengen, zij het in uw gedachten of door uw wil die u de Schepper toezendt, of door werken van liefde die een echt zekere verbinding met Mij zijn. U zult dan ook achter geheimen komen die zichzelf voor u ontsluieren, opdat u dan geholpen wordt de laatste korte weg van ontwikkeling met goed gevolg af te leggen. – Maar ga niet geheel onverschillig zo door en laat niet alleen uw lichamelijke wensen uw gehele denken beheersen, want Ik heb veel voor u geschapen wat u tot nadenken zou kunnen aansporen.

U bent door wonderen van allerlei aard omgeven die werken zijn van mijn liefde en macht, en die u ook Mij zelf moeten aantonen. Zoek de verbinding met Mij tot stand te brengen, met Mij die zich zelf in de schepping aan u openbaart, dan zult u ook gespaard blijven voor het ontzettende lot – zelf weer door deze scheppingen te moeten gaan. U zult dan vrij worden van uw uiterlijke vorm en kunnen ingaan in dat zalige rijk van de geesten, waar u zult leven in vrijheid, licht en kracht – en in eeuwige zaligheid.

Amen

BD.7129
24 mei 1958

Het dagelijks aanroepen van de naam Jezus

Met Mij en in mijn naam moet u elke dag beginnen en met elk werk een begin maken, dat wil zeggen uw dagelijkse taken vervullen, en u zult er ook zeker van kunnen zijn dat u gezegende arbeid verricht, hetzij aardse of geestelijke werkzaamheid. Zodra u echter alleen gaat, dat wil zeggen zonder Mij om mijn bijstand te hebben gevraagd, zult u veel vergeefse arbeid verrichten. U zult met moeilijkheden te maken krijgen, of de arbeid zal u niet altijd lukken. Al een innige gedachte aan Mij verzekert u mijn bijstand. En roept u Mij bewust aan om zegen en ondersteuning, dan zal zich ook alles vanzelf zo voordoen zoals het goed is en u zult in volledige kalmte uw dagtaak kunnen volbrengen. U zult steeds moeten weten dat u lastig gevallen wordt door duistere krachten, die steeds bij u binnenkomen wanneer u verzuimt een beschermende muur om u heen te vormen door het aanroepen van mijn naam, door te vragen om mijn zegen bij wat u doet. En zijn ze eenmaal tot u doorgedrongen, dan is het heel wat moeilijker ze weer van u af te houden dan het aanvankelijk was hun de toegang te beletten. Want ze verzwakken uw wil, die dan alleen met inspanning van alle krachten inhaalt wat werd verzuimd: Mij aanroepen om hulp.

De strijd om uw ziel wordt voortdurend gevoerd en vaak wordt de overwinning u moeilijk gemaakt door die duistere krachten. Maar het ligt dan vaak aan uzelf, omdat u onbeperkt kracht kunt vragen en dit steeds zult moeten doen door innig gebed om mijn leiding, mijn bescherming en mijn zegen. Daarom zult u nooit uw dagelijks werk moeten beginnen zonder Mij. In uw hart moet u mijn naam aanroepen, vragen om versterking van wil en u ongeremd aan Mij overgeven. Dan kan Ik u ook beschermen tegen de vijand van uw ziel, dan zullen er talloze lichtwezens om u heen zijn en die ander de toegang beletten, dan zult u blij en zorgeloos uw dagelijks werk verrichten vanuit het gevoel van kracht en innerlijke vrede. En dan zal u ook niets kunnen ontstellen, omdat u weet dat Ik steeds bij u aanwezig ben en alles voor u regel.

De innerlijke verbinding met Mij is de beste garantie voor het goed lukken van al uw plannen, hetzij aardse of geestelijke aangelegenheden. Steeds kan Ik dan zelf op u inwerken en uw gedachten en uw handelingen zo sturen, zoals het juist en nuttig voor u is. Maar zodra u zich van Mij afzondert, zodra u de band losser maakt zullen ook andere gedachten die u door mijn tegenstander worden toegestuurd de heerschappij over u verkrijgen. Gedachten die u de innerlijke vrede ontnemen, die u onrustig maken en steeds slechtere krachten toegang verlenen die nu het werk van innerlijke ontwrichting en disharmonie voortzetten zodat ook uw dagelijkse arbeid niet gezegend is en uw ziel zich in gevaar bevindt door hem gekluisterd te worden.

En wederom zult u zich uit zo’n gevaar alleen maar kunnen bevrijden wanneer u uw toevlucht neemt tot Mij, want Ik ben te allen tijde bereid u bij te staan in uw geestelijke nood. Maar zonder Mij kunt u zich niet van hem en zijn invloed bevrijden, zonder Mij bent u te zwak en daarom aan hem overgeleverd. Maar aan al zulke benauwenissen zult u kunnen ontsnappen wanneer u zich steeds weer aan Mij en mijn bescherming overgeeft, wanneer u Mij steeds om mijn zegen vraagt, wanneer u Mij uw lichamelijk en geestelijk welzijn aanbeveelt en nooit verzuimt mijn naam aan te roepen en u Mij daardoor openlijk in Jezus Christus belijdt. Dan richt u een muur op die mijn tegenstander niet zal kunnen laten instorten. Want hij ontvlucht Mij en mijn naam en dus zal hij u ook met rust laten wanneer u maar gelovig mijn naam uitspreekt in elke nood en elk gevaar.

Amen

BD.7132
27 mei 1958

De barmhartige voorbede

Verlang van Mij geen barmhartigheid, u die dezelfde barmhartigheid ontzegt aan uw medemensen die u iets hebben misdaan. Want er is geen mens zonder zonde. Ieder afzonderlijk is op mijn barmhartigheid aangewezen, dat Ik ze hem betoon ondanks zijn zondigheid.

En zo moet Ik overal genaden als recht laten gelden, zoals u ook hetzelfde zult moeten doen tegenover degenen die eerder hulp nodig hebben dan een hard oordeel, wanneer hun ziel moet genezen. Steeds weer moet Ik er nadrukkelijk op wijzen dat u mensen allen in het nauw wordt gebracht door mijn tegenstander.

Weliswaar kan ieder afzonderlijk zich daartegen verweren door zijn roep naar Mij. Ik heb immers ook over de tegenstander macht en gebruik deze ook wanneer een mens Mij gelovig en vol vertrouwen om bescherming en hulp vraagt. Maar hij benadert de mensen vaak onder vermomming, zodat ze niet in staat zijn hem te herkennen en daarom raken ze ook in zijn vangnetten verstrikt. Wel is dit ook eigen falen, omdat ze een verduisterde geest hebben en niets doen om een klein lichtje in zich te ontsteken. En ze zullen ook dit falen eens bitter berouwen, want ze nemen de duisternis mee naar de overkant in het geestelijke rijk en zouden toch evenzogoed in het aardse leven het licht hebben kunnen verwerven. Maar mijn genade en barmhartigheid zullen hun steeds weer hulp bieden, zowel op aarde als ook in het rijk hierna. Ik zal ze niet verdoemen. Integendeel, Ik zal steeds trachten hen uit hun erbarmelijke toestand te bevrijden. En hieraan zult u allen moeten denken. U moet net zo handelen en de zwakheden van uw medemensen moeten in u een innig mededogen opwekken. U moet bezorgd zijn om hun ziel en hen willen helpen, wat u ook mogelijk is door voorsprekende gedachten of gebeden, door het doen toekomen van liefdeskracht die deze zielen weldadig zal beroeren. U zult met mijn tegenstander moeten worstelen om zulke zielen en u zult sterker zijn dan hij, zodra liefde u ertoe brengt de ziel te willen helpen. En opdat de liefde in u ontvlamt voor zulke ongelukkige zielen, die de tegenstander gevangen houdt, zult u zich moeten indenken dat hij haar lange tijd niet zal vrijlaten als ze eerst eenmaal zonder haar lichaam is en in het duistere rijk hierna is binnengegaan, waar haar elke kracht ontbreekt om weerstand te bieden, waar ze geheel in zijn macht is. Ook dan nog kan de liefde van een mens hem zulke zielen ontwringen. Maar zolang de mens nog op de aarde verblijft, kan de kracht van de voorbede nog een verandering van zijn denken tot gevolg hebben en kan hij nog aan zich zelf werken en tot inzicht van zijn zwakheden en fouten komen. En dit inzicht kan hem al behoeden voor het lot van de duisternis in het rijk hierna. Schenk erbarmen aan allen die op de verkeerde weg zijn geleid en probeer ze op de juiste weg te voeren. En lukt u dit niet, bid dan voor hen. Maar laat ze niet aan de vijand over die onuitsprekelijke kwellingen over die zielen doet komen, waarvan u ze kunt vrijmaken door uw liefdevolle voorbede. Ik hoor elke meelijwekkende roep en ter wille van uw liefde ben Ik ook tot hulp bereid. Maar blijft zo’n ziel aan zichzelf overgelaten, dan zal ze steeds dieper verstrikt raken in de vangnetten van de satan, zonder dat ze het zelf beseft, omdat ze volledig blind van geest is en zelf niet het licht aanneemt dat haar zou kunnen bijlichten op de weg over de aarde. Want juist de wilszwakte tracht de tegenstander te behouden. En deze kan alleen worden opgeheven door toevoer van kracht, die een liefdevolle voorbede steeds de ziel zal doen toekomen.

Onderschat de kracht van de voorbede niet.

Wat een goede spreker niet lukt, dat kan de liefdevolle voorbede tot stand brengen.

En daarom druk Ik u allen op het hart, deze in duisternis voortgaande zielen in uw gebed op te nemen, dat u hun barmhartigheid zult mogen betonen, want ze zijn arm en ellendig en kunnen alleen het geven van kracht gewaarworden door liefdevol aan hen te denken. Beschouw steeds de tegenstander als de grootste vijand en help de anderen vrij van hem te worden, en u hebt waarlijk een werk van liefde volbracht, waar die zielen u eeuwig dankbaar voor zullen zijn.

Amen

BD.7136
1 juni 1958

De oerzonde en de betekenis van het verlossingswerk

En zo zult u er steeds weer aan herinnerd worden dat Ik voor u aan het kruis gestorven ben. U mensen hier op aarde en al de nog niet verloste zielen in het hiernamaals breng Ik het steeds weer in herinnering, of als u daarvan nog niet gehoord heeft, zal Ik u de kennis daarover doen toekomen. Want u mag niet zonder kennis blijven als u eens tot zaligheid wil komen. Welk nut heeft het voor u mensen, als u al weet van de mens Jezus die Zijn aardse leven met de dood aan het kruis eindigde, wanneer u niets weet van de geestelijke betekenis van Zijn kruisdood – en de missie die de mens Jezus volbracht heeft ter wille van de zondige mensheid. En al wordt u ook gezegd: Hij heeft de mensheid verlost van de zonde, u zou er toch geen verband in zien en het blijven voor u slechts woorden waarvan u de zin niet begrijpen kunt. En zolang u niet weet wat de reden is van uw bestaan als mens op deze aarde, zult u ook niet kunnen begrijpen waarom de mensheid zondig genoemd wordt, hoewel u geen van allen vrij van zonde bent.

Het verlossingswerk van Jezus Christus krijgt voor u pas betekenis wanneer u op de hoogte bent van de oerzonde, die trouwens de aanleiding is van uw gang over de aarde. Deze zonde is in haar omvang niet te vergelijken met de zondigheid der mensen, ofschoon dit laatste nu juist een gevolg is van het eerste. Maar voor de zonden die een mens op aarde begaat zou hij op de aarde of in het hiernamaals kunnen boeten, al zou er nog zo veel tijd mee gemoeid zijn.

Maar om voor de oerzonde te boeten is voor u mensen niet mogelijk, noch gedurende uw aardse leven – noch in het rijk hierna. Want deze oerzonde is niet begaan door een op zich al onvolmaakt wezen, zij werd begaan door wezens die hoogst volmaakt waren en aan wie het niet aan het “licht van het inzicht” ontbrak. Zij lieten zich echter beheersen door het gevoel Mij te kunnen overtroeven en hierdoor werd hun overvloed aan licht en kracht tot arrogantie. Voor deze zonde kan het wezen zelf niet boeten, want die zonde is onmetelijk groot en eeuwigheden zouden niet toereikend zijn om van die schuld vrij te worden. Door deze zonde vielen de wezens in de diepte, dat wil zeggen: zij verloren licht en kracht en zij veranderden als het ware in het tegendeel. Zij verloren alle goddelijke eigenschappen en namen in plaats daarvan alle slechte eigenschappen en neigingen aan. Zij werden tot mijn tegenstanders, tot hun geestelijke substanties geheel verhard waren en zij zich hun bestaan niet meer bewust waren.

En dit verharde geestelijke kluisterde Ik nu in de vorm, dat wil zeggen: Ik loste het op in talloze geestelijke partikeltjes, bracht het tot leven, ingesloten in ontelbare scheppingswerken, die mijn liefde, wijsheid en macht lieten ontstaan, met het doel, het gevallen geestelijke weer tot Mij terug te voeren. Want het was tot gelukzaligheid bestemd en kan die zaligheid alleen maar bij Mij vinden. Weliswaar is deze gang door de schepping ook een daad van boete voor die onmetelijke schuld, maar hij wordt in een gedwongen toestand afgelegd, in gebonden wil, en kan derhalve niet als aflossing van die schuld worden beschouwd. Het wezen moet dus eenmaal weer de toestand bereiken waarin het vrijwillig van die schuld bevrijd wil worden, waarin hem het inzicht geschonken kan worden dat het gezondigd heeft en dat er toch ook een weg is om van deze grote schuld bevrijd te worden. Het moet weten dat deze weg de weg naar het kruis is, dat een kwijtraken van deze oerschuld alleen mogelijk is door de erkenning van de goddelijke Verlosser en Zijn verlossingswerk. Dat de weg naar het kruis moet worden afgelegd tijdens het leven op aarde, om na de lichamelijke dood weer in het lichtrijk te kunnen worden opgenomen, dat het eigenlijke vaderland van ieder mens op aarde is.

Maar ook in het hiernamaals buigt mijn erbarmende liefde zich over naar de zielen die in de diepte smachten. Ook in het hiernamaals horen de zielen van mijn verlossingswerk en zij kunnen ook daar nog de weg tot Mij in Jezus Christus nemen. Maar zij kunnen niet meer de hoge graad van volmaaktheid bereiken die zij op aarde wel hadden kunnen bereiken door de erkenning van Jezus als Zoon van God en Verlosser van de wereld – in wie Ik Mij zelf heb belichaamd om van hen weer die erkenning te krijgen die zij Mij eens weigerden. U mensen moet de grote betekenis van het verlossingswerk kennen. U mag de naam van Jezus niet noemen als de naam van slechts een mens die eens over de aarde ging met een hoge ethische doelen. Het was een zeer belangrijke missie waarvoor Hij op de aarde kwam en als dit voor u nog niet duidelijk is moet u trachten het te doorgronden. Want het hangt van uw inzicht en uw goede wil af of u de weg over de aarde met succes aflegt, of u weer in dat rijk zult worden opgenomen dat uw ware vaderland is.

Amen

BD.7141
07 juni 1958

Bestrijding van de aandriften uit de voorbelichaming

Alles, wat u nog aankleeft uit uw voorbelichaming, moet gedurende het aardse leven worden afgestoten of in het tegendeel worden veranderd. Dat is het doel van uw aardse leven, dat u aan uzelf werkt om nog de laatste graad van uw voltooiing te bereiken, die in deze tijd van uw leven op aarde wel kan worden bereikt, maar ook grote wilskracht vergt. U hebt in de tijd van de voorbelichaming al veel van het tegengoddelijke kunnen afstoten. In elke vorm konden de substanties van de ziel rijp worden en zo was een zekere graad van rijpheid bereikt, die dan de belichaming als mens toeliet. Maar u begint deze nu in een nog erg gebrekkige toestand, uw ziel is nog met veel fouten en zwakheden behept, die ze ten dele ook uit de stadia van de voorbelichaming heeft meegebracht in het aardse leven als mens.

Ze zal nog zo velerlei aandriften en begeerten in zich hebben, die ze moet afleggen en bestrijden, wil ze volmaakt worden, zoals haar doel is op aarde. En juist in deze tijd wordt ze uiterst in het nauw gebracht door de tegenstander Gods, die nu ook zijn invloed op de mens kan doen gelden. En nu valt ze niet meer onder de wet van “je moet” en dat de uiterlijke vorm haar, naar de wil van God, een bepaalde graad van rijpheid oplevert, maar ze kan zelf vrij beslissen, of haar wil zich aan de invloed van de tegenstander ondergeschikt maakt, of dat ze weerstand biedt en zich naar God toekeert. Van deze instelling hangt dus de graad van rijpheid af, die de ziel in het aardse leven verkrijgt. Maar de tegenstander zal begrijpelijkerwijs heel wat meer aan invloed winnen, wanneer de ziel nog erg belast is met zwakheden en slechte gewoonten van gelijk welke aard. En een des te hardere strijd zal ze moeten voeren tegen verzoekingen van allerlei aard, die ze nooit zonder hulp zou kunnen doorstaan. Maar er wordt haar ook in het aardse leven elke hulp verleend, omdat God zich bekommert om de terugkeer van iedere ziel en omdat Zijn liefde overal een handje helpt, waar de ziel zwak is en dreigt te falen. Maar de vrije wil tast ook God niet aan en de beslissing wordt toch aan de mens alleen overgelaten. Maar hij moet ook weten, dat in ieder mens nog veel onrijps tot rijpheid moet worden gebracht, hij moet ook weten, waarin deze tekortkomingen bestaan, dat de ziel al bij de verwekking in het menselijk lichaam van gebrekkige gestalte is of zijn kan en dat ze juist door zulke fouten en zwakheden is aangetast, die ze in haar voorbelichaming niet de baas werd, deels door nog grote weerspannigheid van het geestelijke, deels door een snel beëindigen van het verblijf in eerder genoemde vormen. En de mens moet daarom met sterke wil strijden tegen alle begeerten en slechte gewoonten, die hij zelf als van niet goddelijke oorsprong kan inzien. En hij zal, wanneer hij maar van goede wil is, op elke manier worden ondersteund, hij zal in staat zijn zich vrij te maken nog gedurende het leven op aarde, omdat ieder mens rijp kan worden, die het maar ernstig wil. Maar hij zal steeds een beroep moeten doen op de hulp van God in Jezus, daar hem anders de bevrijding van de tegenstander nooit zal lukken.

Amen

BD.7143
11 juni 1958

De serieuze wil om volmaakt te worden

Dat u onvolmaakt bent belet u echter niet volmaakt te worden. Want daartoe hebt u allen het vermogen in u. U allen zult een doel kunnen bereiken, wanneer u maar naar dit doel streeft. Deze onvolmaaktheid van u is weliswaar een toestand van krachteloosheid en zonder licht zijn, maar dit euvel kan worden opgeheven op grond van uw wil om datgene wat u ontbreekt van Mij te vragen. Niets is zo gemakkelijk te bewerkstelligen als juist die toevoer van licht en kracht, omdat Ik voortdurend bereid ben om te geven en alleen van u verlang, dat u Mij om mijn gaven verzoekt. En alleen uw wil is hierbij vereist.

Maar wanneer u eenmaal ernstig uw onvolmaakte toestand overdenkt en tegelijkertijd zich voorstelt, dat u in volheid van licht en kracht zou kunnen werken, dat u in staat zou zijn alles tot stand te brengen, dat u alles zou kunnen doorzien en daarbij onvoorstelbaar geluk zou voelen – en dat u nu van Mij uit de verzekering wordt gegeven dat u zich zelf deze staat zult kunnen verschaffen – dan zou u toch uw gehele wil moeten aanwenden, u tot Mij te wenden en van Mij ondersteuning – dus toevoer van kracht – te vragen. En u zult waarlijk deze roep niet tevergeefs hebben gedaan, want Ik wacht er alleen maar op om u overvloedig te kunnen bedenken.

U zou geen genoegen moeten nemen met uw aardse bestaan, dat u vaak genoeg uw eigen zwakheid en onwetendheid in uw bewustzijn laat komen. U zou het verlangen moeten hebben uit die gebrekkige toestand weg te komen, maar u blijft in uw onverschilligheid. En wanneer u bij één van uw medemensen een dergelijke verandering uit de toestand van zwakheid in de staat van licht en kracht zult kunnen vaststellen, dan bent u veel eerder geneigd die mens als abnormaal te kwalificeren. En u weet en gelooft niet, dat hij er dicht bij is in zijn oerstaat binnen te zijn gegaan, waar hij kon scheppen en werken met Mij en in mijn wil.

De afstand tot de vroegere volmaaktheid is te groot. En daarom wordt niet geloofd, dat deze kan worden bereikt gedurende het aardse leven door ieder mens die het toch ernstig wil. En het ontbreekt de mensen ook aan kennis van de oorzaak van de eigen onvolmaakte toestand en daarom ook van de betekenis van Jezus Christus en Zijn missie, daar ze zich anders in hun zwakke wil tot Hem zouden wenden om hulp, dat wil zeggen versterking van wil. En daar Ik en Jezus Christus één is, gaat het dus weer alleen om de roep tot God, die door ieder mens omhoog kan worden gezonden en die dan steeds tot gevolg zal hebben, dat hij steeds meer opheldering krijgt over elke samenhang, over reden en doel van het aardse leven als mens.

Maar elke roep vereist de wil van de mens. En daar deze vrij is, ligt het dus aan u mensen zelf, of en in hoeverre u uw onvolmaaktheid kwijt raakt. Het ligt aan uzelf of u de weg neemt naar Mij, of u zich zult laten helpen, indien u zelf nog te zwak bent. Maar u bent altijd verzekerd van hulp. En u zou moeten begrijpen wat u wordt aangeboden. U zou eens ernstig moeten nadenken en deze wil zou u al de juiste gedachten opleveren, die u alleen maar zou hoeven te volgen. Want Ik doe alles voor u. Ik ben tot elke hulp bereid. Alleen één ding kan Ik niet: u tegen uw wil naar de volmaaktheid leiden.

Dat nu uw wil uiterst verzwakt is, staat vast, in het bijzonder in de laatste tijd voor het einde. Maar juist in deze eindtijd werk Ik buitengewoon rijk aan genaden op de mensen in. En zodoende is het voor u niet onmogelijk de weg naar Mij te vinden. En u zult in de eindtijd steeds meer buitengewoon begaafde mensen aantreffen, die de weg naar Mij hebben genomen en nu van Mij in buitengewone mate licht en kracht in ontvangst nemen. En bij hen zouden nog velen steun kunnen vinden en dezelfde weg gaan, want u allen bent voorbestemd om volmaakt te zijn en u allen zult op aarde dit doel kunnen bereiken, wanneer u het maar volkomen ernstig wilt.

Amen

BD.7144
13 juni 1958

Hulp van goede geestelijke krachten

Wie zich toevertrouwt aan de geestelijke krachten die in mijn opdracht werken, zal ook steeds goed verzorgd worden, want de wil van de mens die naar Mij is gekeerd en die hun daarom ook het recht geeft, hun verzorgende functie te verwezenlijken, stelt dan voor hen hun werkzaamheid vast. Ieder mens die van goede wil is, moet zich alleen steeds aan de goede krachten in het heelal overgeven, steeds met het doel, dat alles geschiedt naar mijn wil en nu dus ook vol vertrouwen hulp uit de lichtwereld kan verwachten als hij die nodig heeft.

Geen gelovig mens is zonder bescherming aan zichzelf overgelaten en mag het hem ook voorkomen, dat hij helemaal vereenzaamd over de aarde gaat, hij is steeds omringd door wezens die hem goed willen doen, omdat zijn meest innerlijke gedachten op Mij zijn gericht. En in dit bewustzijn zou hij waarlijk zorgeloos door het leven op aarde kunnen gaan, want mensen zullen hem nooit zo trouw zijn toegedaan tot helpen als deze geestelijke wezens die in mijn opdracht bij u werkzaam zijn, die u leiden in mijn wil, die steeds alleen mijn licht- en liefdeboden zijn, die Ik ter wille van hun eigen gelukzaligheidbij hun beschermelingen laat zijn.

En waar u gaat of staat, bent u onder hun hoede, ze werken in op uw gedachten, ze waarschuwen en manen u, ze zetten u aan om deze of gene werkzaamheid te verrichten – en doen toch steeds alleen dat wat ze als mijn wil zien, zodat u dus van goddelijke bescherming zult kunnen spreken, dat u zich door Mij zelf begeleid zal mogen voelen, omdat Ik toch van alles op de hoogte ben wat dienstig is voor u.

Daarom zult u ook elke bange zorg van u moeten laten afvallen, u zult niet bang hoeven te zijn voor onheil of mislukkingen, u zult te allen tijde moeten weten dat zoiets niet nodig is, wanneer u in het vaste geloof aan mijn vaderlijke zorg u ook aan die krachten toevertrouwt die Ik zelf u heb toegewezen om voor u te zorgen.

En u zou uw harten met liefde moeten vullen – want dan dwingt u Mij zelf om aanwezig te zijn en dan kan u waarlijk niets meer overkomen, omdat dan uw band met Mij zo duidelijk is, dat de kring van de lichtwezens zich om u sluit, wat zoveel betekent als dat geen duistere macht u meer in het nauw kan brengen. Maar in de liefde bent u allen nog zwak en daarom des te sterker in de vrees.

En deze vrees wil Ik van te voren van u afnemen en u daarom verzekeren dat u voortdurende bescherming hebt te verwachten zodra uw wil maar naar Mij is gekeerd, dat wil zeggen: dat u Mij zelf erkent als uw God en Vader en dat u nu bewust op Mij aanstuurt, dus het verlangen hebt door Mij te worden aangenomen.

Want pas dit verlangen geeft al het goede geestelijke het recht u hun bescherming te verlenen. En hebt u maar eenmaal uw vrees overwonnen dan zal de liefde zich ook steeds meer ontplooien en de band met Mij is nu ook tot stand gebracht, waar u erg naar verlangt.

En u moet weten dat mijn liefde voortdurend u geldt en dat Ik niet wil dat u lijdt.

U moet weten dat al het geestelijke vol is van licht en van liefde vervuld en dat daarom ook machtig is. Maar u moet geen geestelijke wezens aanroepen geïsoleerd van Mij. Want dit roepen zal niet worden gehoord maar door andere wezens vervuld, zodra deze toewijding door middel van de wil naar Mij toe er niet is aan voorafgegaan.

Daarom moet uw geloof in Mij een levend geloof zijn, niet slechts een vorm, en het levend geloof heeft ook de vaste wil in zich, dichter bij Mij te komen, die wil, die dan eerst het leger van geestelijke wezens ertoe brengt u te helpen en in mijn opdracht behulpzaam te zijn.

Amen

BD.7145
15 juni 1958

Ook het kleinste gebeuren is op de liefde en wijsheid van God gegrondvest

Niets moet u aanleiding geven te twijfelen aan mijn liefde, wijsheid en macht. Steeds zult u aan een God moeten denken die in Zijn wijsheid elk, ook het kleinste gebeuren van tevoren heeft bedacht en wiens liefde daarmee altijd een doel tracht te bereiken. U mensen zult weliswaar mijn heilsplan noch kunnen overzien noch juist begrijpen omdat uw denken nog beperkt is. Maar Ik zie eeuwigheden vooruit. Ik weet hoe de uitwerkingen van elk kleinste gebeuren zijn en dat ook steeds zielen daardoor tot rijpheid kunnen komen. En daarom moet u alles aan Mij overlaten en ook voor alles begrip trachten op te brengen. U moet weten dat steeds mijn liefde, wijsheid en macht daar achter staan, al mag het u ook nog zo twijfelachtig voorkomen. Want ook de duistere wereld staat onder mijn wil en wanneer haar krachten ook de slechtste bedoelingen nastreven, dan moet toch vooreerst mijn toelating hun de uitvoering mogelijk maken en ook zulke toelatingen zie Ik soms als zegenrijk voor u in, om welke reden Ik dus die krachten hun werkzaam zijn niet geheel tegenga. Alleen zult u in mijn liefde, wijsheid en macht moeten geloven.

U begrijpt veel niet en kunt het ook niet begrijpen zolang u nog niet het licht van het inzicht hebt. Maar dat u eens uit mijn liefde bent voortgekomen, zult u moeten geloven. En ook dat deze liefde van Mij eeuwig niet meer kan vergaan. En is het u mogelijk geheel vast en overtuigd in mijn liefde te geloven, dan zal het u ook gemakkelijk vallen alles vanuit dit standpunt te beschouwen. En het zekere gevoel u in mijn liefde geborgen te weten, zal u gelukkig maken en u ook de innerlijke vrede geven. U zult u geheel gelovig aan Mij overgeven, steeds in de zekerheid dat u alleen dat kan overkomen wat u tot heil strekt, want dat Mij alle macht ter beschikking staat zult u niet betwijfelen. En ook onbeperkte wijsheid zult u Mij niet ontzeggen, omdat deze wordt bewezen door al het geschapene rondom u. En nu zult u ook weten wat Ik verstaan wil hebben onder het “erkennen van God”, onder het “geloven in God”.

Dat een hoogst Wezen de meerdere is van u mensen, zullen maar zeer weinigen loochenen. Maar pas de overtuiging dat dit Wezen in zich liefde, wijsheid en macht is, kan Ik waarderen als erkenning van Mijzelf. En deze overtuiging zult u allen moeten proberen te verkrijgen. En er hoort ook bij dat u niet twijfelt aan mijn volmaaktheid wanneer gebeurtenissen of belevenissen u onbegrijpelijk toeschijnen, wanneer u niet in staat bent ze te rijmen met mijn liefde, wijsheid of macht. Ik sta boven alles, Ik weet alles, Ik regeer hemel en aarde, de wereld vol van licht en ook de duistere. En dat Ik ook de verschillende krachten een zekere vrijheid laat, is ook alleen gebaseerd op mijn liefde, wijsheid en macht. Want uiteindelijk dient alles tot voltooiing, wanneer het maar juist wordt benut. Maar is in u mensen dit diepe geloof gegroeid, dan wordt u over de zwaarste slagen van het lot heengedragen. Want ze zullen u niet bijzonder treffen, omdat u zich steeds geborgen zult weten in mijn liefde die waarlijk niet anders dan zegen brengend bij u kan handelen, wat eens voor uw geestelijke ogen ook duidelijk zichtbaar zal zijn en dan zult u ook de vele onnodige zorgen en gedachten zien die u in het aardse bestaan hebben belast.

Mijn liefde, wijsheid en macht omringen waarlijk ieder van u mensen afzonderlijk. Niemand hoeft zich achtergesteld te voelen, allen geldt dezelfde zorg om hun zielenheil. Allen wil Ik te hulp komen, allen wil Ik voor Mij terugwinnen, allen wil Ik de weg naar het vaderhuis tonen. Maar de middelen waarvan het gebruik succes belooft, zijn bij allen verschillend. Maar dezelfde liefde, wijsheid en macht staan er altijd achter, wat er zich ook bij u of om u heen afspeelt. En wanneer u zich onbekommerd aan Mij toevertrouwt, dan hebt u eigenlijk alles gedaan wat u op aarde doen moet. Want uw totale overgave aan Mij maakt het Mij nu mogelijk mijn wil in u binnen te laten stromen en dan zult u ook leven naar mijn wil. U bent dan naar Mij teruggekeerd en uw levenswandel eindigt nu ook succesvol. U zult spoedig het leven op aarde kunnen verwisselen voor het leven in het geestelijke rijk, zoals u ook bliksemsnel alle samenhang zult inzien en Mij alleen lof en dank zult zingen, dat Ik u deze weg over de aarde liet afleggen. Twijfel nooit aan mijn liefde, wijsheid en macht. Dan erkent u Mij levendig en dan is er nog maar een kleine stap nodig voor uw voltooiing.

Amen

BD.7146
17 juni 1958

Iedere ziel aanvaardt bewust haar weg over de aarde

Vele van u zijn zich er niet van bewust dat ze met geheel vrije wil hun laatste belichaming hebben aanvaard en dat hun de kennis over hun aardse levensloop niet onthouden werd, voor ze zich mochten belichamen. Maar deze kennis hield hen er niet van terug, omdat zij tegelijkertijd ook de mogelijkheid inzagen, daardoor een ontzettend lange kwellende toestand te kunnen beëindigen en ze aarzelden daarom ook niet de gang over de aarde te aanvaarden. Dat hun dan de herinnering aan deze gunst werd afgenomen, moest zo zijn wegens hun wilsvrijheid, maar dat de mens op aarde in deze of die situatie leeft, moet voor hem steeds een bewijs ervoor zijn, dat hij zich tevoren niet verzet heeft, ondanks het feit dat hem zijn hele levenssituatie – zijn door het lot bepaalde afloop – werd getoond, want hij zou niet worden gedwongen zo’n gang te gaan als hij het er zelf niet mee eens was geweest.

Weliswaar zal deze bewering op aarde geen geloof vinden, maar ze moet diegenen tot troost dienen, die een moeilijk aards lot hebben te dragen. Ze moeten weten dat ook het resultaat overeenkomstig is, dat het voor hen de laatste korte lijdensweg kan zijn die ze voor een onbezorgd heerlijk lot verwisselen bij hun heengaan van deze aarde en ze moeten er steeds aan denken dat de tijd dat ze op aarde zijn niet eeuwig duurt. Weliswaar zullen talloze mensen falen, ofschoon ze gewillig waren deze korte weg over de aarde met succes af te leggen. Maar het ontbreekt ook geen mens aan kracht zodra ze deze uit God putten, doordat ze met Hem de verbinding aangaan. Wanneer ze dat niet doen, dan is dat hun vrije wil die op geen enkele wijze wordt bepaald.

De prijs waarom het gaat in het aardse leven is te hoog, om niet ook een zekere inspanning te vergen. Het leven in gelukzaligheid kan de mens – dat wil zeggen zijn ziel – niet worden geschonken; hij moet het zich verwerven. Hij moet een strijd voeren om het heerlijkste bezit: om vrijheid, licht en kracht. En hij moet er zelf de wil toe opbrengen om de zege te behalen. En hij kan dit in elke levenssituatie doen en hoe harder deze is, des te hoger is ook de prijs waarvoor hij vecht.

En wanneer u in het aardse leven er maar over zult nadenken, welke inspanningen het u zal gaan kosten om een bepaald doel te bereiken, dat toch waarlijk niet met het ware doel is te vergelijken, dan weet u precies dat het alleen aan uw wil ligt om u voor zo’n strijd in te zetten. En dezelfde vaste wil zult u daarom ook moeten opbrengen, waar heel wat meer op het spel staat dan alleen aards succes en aards geluk. En wanneer u er steeds aan denkt dat u eens bereid geweest bent deze weg over de aarde te gaan, dan zult u uit deze zekerheid kracht putten en steeds weten dat er Een met u gaat die steeds bereid is u van kracht te voorzien, u te ondersteunen en die u helpt ook de moeilijkste levenssituaties te overwinnen, vooropgesteld dat u Hem erom vraagt. Het lot van geen mens is toevallig, het is passend bij zijn graad van rijpheid en bevorderlijk voor zijn gelukzaligheid. En de mens zal ook steeds meester over zijn situatie worden, zodra hij om kracht vraagt bij God. Maar zijn leven zal tevergeefs geleefd zijn wanneer hij zich op zijn eigen kracht verlaat en zich daardoor weer in de handen van diegene overgeeft, uit wiens boeien hij in het aardse leven moet vrijkomen.

Amen

BD.7147
18 juni 1958

God werd zichtbaar in Jezus Christus

Wie Mij belijdt, zal ook worden opgenomen in mijn rijk. Want hij is al kandidaat voor mijn rijk zodra hij weer de weg heeft teruggevonden naar Mij, van wie hij eens is weggegaan in vrije wil. Hij erkende Mij niet meer en dit was de zonde tegen Mij, zijn God en Schepper van eeuwigheid, die niet anders teniet kon worden gedaan dan door de bewuste erkenning van Mij zelf. En opdat dit de mens mogelijk werd heb Ik zelf Me belichaamd in de mens Jezus. Want de reden van de afval van Mij was, dat mijn schepselen niet in staat waren Mij te zien. Daarom keerden ze zich naar hem die ze konden zien, die als het ware aan hun ontstaan had meegeholpen en die zelf, ondanks het helderste inzicht, door middel van de wil zich scheidde van de Godheid die ook hij niet kon zien. En daarom ben Ik in Jezus Christus voor u mensen tot een zichtbare God geworden en de reden Mij de erkenning te weigeren, viel door deze menswording van Mij nu eigenlijk weg. Maar de erkenning van Mij zelf stelt nu ook tegelijkertijd de erkenning van het werk van verlossing van Jezus Christus voorop.

Door de grote schuld van de oerzonde is voor u mensen een verlossing ervan noodzakelijk geworden. Eerst moest de schuld teniet zijn gedaan, daar Ik zondig geworden schepselen niet meer kan opnemen. Anders gezegd: omdat mijn gerechtigheid een verzoening voor deze schuld eiste die dan de oude verhouding herstelde tussen de schepselen en Mij, die door die zonde verstoord was. Door de mens Jezus werd nu dit werk van verzoening voor de mensheid aangeboden. Maar in deze mens Jezus werd Ik zelf zichtbaar, want Ik wilde u mensen verlossen van de grote schuld. Alleen moest Ik Me daartoe van een menselijk omhulsel bedienen, dat dan echter ook voor eeuwig Mij in zich zou dragen, opdat mijn wezens nu hun God en Schepper konden zien. Opdat ze in Hem nu hun Vader konden herkennen en liefhebben, die ze nu zonder schroom mogen naderen, zonder te moeten vergaan voor de gloed van Zijn liefde.

En ieder mens die de goddelijke Verlosser Jezus Christus erkent, is dus begonnen aan de weg terug tot in het vaderhuis, daar hij tegelijkertijd Mij zelf in Hem erkent en daar nu door het werk van verlossing ook zijn oerzonde teniet is gedaan. Hij wordt dus nu ook opgenomen in mijn rijk. Ik kom als Vader mijn kind tegemoet, want Ik zelf heb Me nooit van hem gescheiden, alleen accepteerde Ik zijn wil, die zich van Mij afwendde, daar hij vrij was. En zo moet nu ook de vrije wil weer werkzaam worden en er naar streven naar Mij terug te keren. En dat bewijst de mens door de bewuste erkenning van Jezus Christus en Zijn werk van verlossing en de welbewuste band met Hem, door zijn roep en verzoek om verlost te worden. Want hij voelt het, dat hij gebonden is zolang hij Mij nog niet heeft gevonden in Jezus Christus.

De erkenning van Mij zelf is een daad van vrije wil, die echter een eeuwigdurende staat verandert, die van de dood naar het leven voert, die uit de nacht naar buiten leidt naar het licht. Want de erkenning van Mij zelf in Jezus Christus zal ook onherroepelijk een verandering van het wezen tot gevolg hebben. De mens zal weer binnen gaan in de goddelijke ordening. Hij verlaat het gebied dat eeuwige tijden zijn verblijfplaats was en gaat binnen in lichtvolle sferen, ofschoon zijn lichaam nog op aarde vertoeft. Maar de ziel, het geestelijke dat eens gevallen was, stuurt weer aan op haar vaderland. Want het erkennen van Mij zelf in Jezus Christus zal steeds samengaan met de toevoer van kracht en licht, zodat de mens inziet wat goed en juist is en nu ook zijn willen en handelen goed en juist moet zijn. Want nu wijk Ik niet meer van de zijde van mijn kind, dat de weg naar Mij heeft gevonden. En onder mijn leiding zal het ook zeker zijn doel bereiken, het zal als mijn kind worden aangenomen in het vaderhuis, waar het zal leven in vrijheid en licht en gelukzaligheid. Waar het scheppen zal met Mij en in mijn wil, zoals het zijn bestemming is en was vanaf het allereerste begin.

Amen

BD.7148
19 juni 1958

Verlichting van de discipelen pas na de kruisdood van Jezus

Ik heb u nog veel te zeggen, maar u kunt het niet bevatten.

Hoe vaak sprak Ik deze woorden tot mijn discipelen die wel voortdurend rondom Mij waren en toch vaak niet konden begrijpen Wie er met hen sprak en in welke verhouding ze tot Mij stonden – tot Degene die tot hen sprak.

Maar ze waren nog niet door mijn geest verlicht.

En mijn geest konden ze pas ontvangen nadat Ik het kruisoffer had gebracht voor de gehele mensheid. Maar het zou ook helemaal doelloos zijn geweest, mijn leerlingen al tevoren met de diepste wijsheid bekend te maken, ofschoon het voorbereidende werk daarvoor wel door Mij werd verricht. Want hun taak bestond alleen daarin, de wereld in te trekken en de mensen het evangelie van de liefde te verkondigen en ze in kennis te stellen van Mij en mijn verlossingswerk. Want dit was het belangrijkste voor alle mensen, dat ze in Mij de Redder zagen van zonde en dood, die Ene die alleen hen kon bevrijden uit de nacht van de dood. Dat wat mijn leerlingen voor dit ambt als leraar moesten weten, werd hun door mijn geest geopenbaard. En daarom konden ze hun ambt als leraar juist uitoefenen. Ze konden de mensen die dat verlangden opheldering geven. En zij zelf konden soms ook helder schouwen en een blik werpen in het rijk van de geest.

Want ze werden ook vanuit dat rijk onderricht. Ze stonden in verbinding met Mij en de lichtvolle wereld. En bijgevolg was het ook in hen zelf licht en helder.

Ze zagen Mij als hun God en Schepper van eeuwigheid, als hun Vader die tot Zijn kinderen was afgedaald om hun hulp te bieden in de grootste geestelijke nood. Maar dit volledige inzicht hadden ze pas na het uitgieten van de geest, na mijn hemelvaart.

Zolang Ik zelf onder hen verkeerde, beschouwden ze Mij toch als mens, ofschoon de Godheid zich vanuit Mij voortdurend uitte, zowel in spreken als ook in de werken van de mens Jezus. En dit moest zo zijn. Ze moesten in volledige onbevangenheid mijn wandel op aarde kunnen volgen tot aan mijn dood. Want ook zij waren vrije wezens van wie het denken, willen en handelen door geen enkele geestelijke dwang bepaald mochten worden. En daarom kon hun ook niet vóór het uitgieten van de Geest alles worden geopenbaard, omdat ze daar op zouden zijn stukgelopen, dat wil zeggen: hun verstand zou het niet hebben kunnen verwerken. En zij zouden ook geen deugdelijke verkondigers van mijn liefdesleer hebben kunnen worden, die als mens midden onder de mensen moesten gaan en hun evenmin tot geloof dwingende bewijzen zouden hebben mogen leveren. Ik kende mijn leerlingen. Ik was op de hoogte van de toestand van hun rijpheid en Ik gaf hun steeds dat wat ze konden bevatten. Maar het inzicht kwam bij hen in een flits, toen mijn geest zich over deze discipelen uitgoot. En zo zal ieder mens worden onderricht, wanneer Ik zelf het licht in hem kan ontsteken. En pas dan zullen hem ook diepere wijsheden kunnen worden ontsloten, waar hij voordien geen begrip voor heeft. Toch moet u, mijn leerlingen van de eindtijd, het weten dat u zelf ontvangt, weer uitdragen in de wereld. Want het kan ertoe bijdragen dat iemand wordt overvallen door het verlangen naar mijn geest.

Het weten dat hij tevoren wel met het verstand opnam, maar dat eerst tot het hart moet doordringen om levend te worden, zal hem echter pas dan gelukkig maken, wanneer in hem het licht van het inzicht wordt ontsloten.

En daarom moet u steeds als voornaamste mijn liefdesleer verkondigen. Want alleen de liefde maakt het mogelijk dat Ik mijn geest kan uitgieten. Alleen de liefde ontsteekt het licht, want de Liefde is zelf het Licht van eeuwigheid. En wie in dit Licht staat, die is waarlijk de nacht ontvlucht. Alle geheimen worden hem onthuld, want Ik zelf openbaar Me aan hem en hij zal gelukzalig zijn.

Amen

BD.7149
20 juni 1958

Verantwoordelijkheid van de ouders en de kinderen

In totale onwetendheid begint u uw aardse leven als mens. De ziel is nog door geestelijke duisternis omgeven, daar ze eerst in de toestand van het zelfbewustzijn moet komen, voordat ze er nu ook aan kan beginnen de dichte omhulsels om zich heen op te lossen. Ze kan dit ook al doen zonder een bijzonder weten te hebben ontvangen, want ze kan al in de vroegste jeugd de goede gewaarwordingen en gevoelens in zich op de voorgrond laten komen, ofschoon ze niet volgens een bepaald inzicht handelt. Maar de mens moet zich steeds van zichzelf bewust zijn, daar anders zijn denken en handelen niet beoordeeld zou kunnen worden. Zo’n kind brengt al vroegtijdig de liefdesvonk in zich tot ontplooiing. Het is goed omdat het van binnen uit daartoe wordt aangezet, terwijl daarentegen een ander kind in dezelfde zelfbewustzijnstoestand aan de slechte aandriften in zich toegeeft, ofschoon het ’t zwakke gevoel van verkeerd handelen in zich bespeurt. Van inzicht kan in beide gevallen nog geen sprake zijn, maar de liefdesvonk is in ieder mens gelegd. En zo is de aanvankelijke handelwijze bij kinderen alleen verschillend omdat hun zielen verschillend op het innerlijke aansporen reageren. Maar ieder kind is zich toch ervan bewust of het goed of slecht handelt, zodra het eerst eens zelf het stadium van het zelfbewustzijn heeft bereikt.

En nu wordt het kind dus langzaam ook een weten overgebracht. Het leert ordeningswetten kennen, dat wil zeggen: het wordt hem steeds begrijpelijker en hij zal ook bij zichzelf merken wat een goede of een slechte uitwerking heeft. Het begrip van goed en kwaad wordt hem bijgebracht en wederom zullen nu de opgroeiende mensen verschillend reageren al naargelang ze zelf de vlam van de liefde in zich ontsteken en zich van binnenuit laten beïnvloeden. En in overeenkomst hiermee groeit ook het inzicht, óf de aanvankelijke blindheid van de ziel blijft bestaan. Want het van buitenaf aan de mens toegekomen weten hoeft nog lang geen inzicht te zijn, maar wordt dat pas wanneer de liefde in de mens het weten tot leven brengt. Weliswaar kan het weten het verstand geheel in beslag nemen, maar het blijft dan steeds slechts een schijnlicht dat de kracht niet heeft in de ziel van de mens helderheid te verspreiden en de ziel daarom verder door omhulsels omgeven is. De mens wordt echter ter verantwoording geroepen vanaf het tijdstip waarop hij zich van zichzelf bewust is, waarop hij in zich de stem van het geweten kan vernemen, waarop dus het gevoel voor goed of kwaad in hem is ontwaakt. Dat kan bij het ene kind vroeger, bij het andere later zijn. Maar de voorwaarde is dan ook dat het zich moet verantwoorden voor zijn handelen. Maar steeds wordt er rekening gehouden met de zwakheid van zo’n ziel die vroegtijdig het aardse leven weer op moet geven. Steeds wordt de graad van rijpheid in aanmerking genomen en ook het weten dat de mens tot nu toe toegekomen is. Want volledig inzicht kan niet als maatstaf gelden, daar deze pas door de liefde kan worden verkregen.

Maar de mens wordt beoordeeld in overeenstemming met de liefde en deze kan in ieder mens worden ontstoken en opvlammen. Maar de liefdesvonk kan ook verstikt worden en dat betekent ook altijd slecht denken en handelen. Dat komt tevoorschijn, zodra de mens zich bewust wordt als “wezen” dat zijn wil kan gebruiken. En het zal deze wil gebruiken, passend bij zijn kwade, niet tot liefde genegen ziel. En het zal zich ook voor een hem toegekomen weten afsluiten, dus deze innerlijke kwade aandrift wordt niet door “inzicht” verstikt. Pas wanneer een kind kan worden beïnvloed iets goeds te doen kan deze kwade instinctieve drang verloren gaan en dan kan ook de stem van het geweten zich weer duidelijker uiten.

En daarom rust er een hele grote verantwoording op de ouders, die er alles aan zouden moeten doen in het kind de liefde te wekken. Ze moeten het aansporen behulpzaam te zijn en zo in de kinderen het gevoel van hulpvaardigheid ontwikkelen en al te egoïstische neigingen in hen te verstikken. Want zodra de liefdesvonk maar ontstoken is zal die zich ook uitbreiden en zal de ziel niet meer in duisternis gehuld zijn. Het zal vanzelf licht worden in het hart. En het denken en handelen van het kind zal nu al een bewust denken en handelen zijn. En dat kan het spoedig ook het licht van het inzicht opleveren, zodra hem nu het overeenkomstige weten wordt overgebracht. Want de liefde is alles. En ieder mens is tot liefde in staat omdat God zelf in ieder mens een vonk heeft gelegd, het aandeel van Hem zelf, om hem uit de toestand van de dood in de toestand van het leven terug te leiden.

Amen

BD.7151
22 juni 1958

Natuurcatastrofe voor het einde

De aarde zal op haar grondvesten worden geschud omdat de mensen nog eenmaal heel duidelijk op het einde moeten worden gewezen, omdat eens de gedachte aan de dood in hen boven moet komen, wanneer ze zich uitgeleverd zien aan geweld waartegen ze machteloos zijn. Wel zullen veel mensen ernaar vragen hoe deze aardbevingen tot stand komen, maar de snel op elkaar volgende gebeurtenissen zullen hun geen tijd laten dit te beantwoorden. Want nu hebben er in afzonderlijke gebieden op aarde ontploffingen plaats van enorme omvang, die de mensen elk vermogen om te denken ontnemen, waarop dan een woeden van natuurelementen volgt, waarvan de gevolgen niet zijn voor te stellen en pas naderhand door de overlevenden kunnen worden overzien. En dezen zullen dan geneigd zijn te geloven dat proefnemingen (onderzoek) door mensen de oorzaak zijn geweest van dat niet te begrijpen groot vernietigingswerk.

Maar ze vergissen zich. Het is mijn stem die zo geweldig weerklinkt en moet weerklinken, omdat de mensen Mij geen gehoor meer schenken wanneer Ik hen zacht aanspreek en ter wille van henzelf er nog een laatste reddingswerk voor het kort erop volgend einde nodig is. Ontelbare mensen zullen hun leven daarbij verliezen, goede en slechte mensen zullen het slachtoffer worden van het vernietigingswerk, maar het kan de overlevenden nog tot zegen strekken wanneer ze er lering uit trekken, wanneer ze leren Mij te herkennen en in het vervolg de weg met Mij gaan.

Al lang kondigde Ik dit gebeuren aan, maar Ik vind weinig geloof, omdat de mensen zich geen voorstelling kunnen maken van zo’n geweldig natuurgebeuren en omdat zoiets ook nog niet is meegemaakt vanaf het begin van deze aardperiode. Maar hier is altijd gewag van gemaakt en wanneer de mensen maar een vonkje geloof hebben aan mijn woord, dan zouden ze ook eens rekening houden met wat hun lange tijd tevoren bekend is gemaakt. In de eindtijd is echter elk geloof verdwenen en zelfs de mijnen valt het moeilijk deze aankondigingen ernstig te nemen, hoewel ze gewillig zijn en steeds met Mij in liefde verbonden.

Maar plotseling en onverwachts zullen de eerste voortekenen zijn op te merken, dat zich kosmische veranderingen voordoen, dat alles schijnbaar uit de wettelijke ordening raakt. Er zullen zeldzame waarnemingen aan de hemel worden gedaan, er zullen zich onheilspellende verduisteringen voordoen gedurende korte tijd, maar steeds zal er daarna een schijnbare rust zijn, tot de natuurelementen zo snel en vreselijk worden ontketend, dat er voor geen mens tijd overblijft om te overleggen, dat er dan maar één hulp is: in gedachte naar Mij te roepen om bijstand in grootste nood en gevaar.

Alle mensen die er tevoren kennis van hebben genomen, ook als het hun niet geloofwaardig scheen, bevinden zich in een toestand van grote genade, omdat ze op de hoogte zijn van deze enige weg en alleen maar Mij hoeven aan te roepen in geest en in waarheid. Maar ook vele onder hen zullen niet in staat zijn te denken, en al dezen geef Ik deze raad: zich tevoren al tot Mij te wenden, dat Ik hen bij moge staan. En Ik neem deze verzoeken aan omdat ze Mij ook hun geloof bewijzen, dat Ik dan zichtbaar wil versterken.

Hoe het gebeuren zich zal afspelen, hoeft u mensen niet duidelijk gemaakt te worden, want het zou u tot niets dienen. Maar dat het zich zal afspelen, dat het alles zal overtreffen in nood en ellende wat tot nu toe voorviel, zult u kunnen geloven. En u zult ook met grote zekerheid uw medemensen daarvan in kennis kunnen stellen, want het kan hun alleen maar tot zegen strekken te weten dat alles door uw God en Schepper is voorbestemd, maar niet om u schade te berokkenen, integendeel alleen tot nut voor uw zielen die zich in het grootste gevaar bevinden verloren te gaan.

Want korte tijd daarna volgt het einde van deze aarde, dat echter niet van Mij uit wordt veroorzaakt, veeleer plaatsvindt door menselijk willen. Ik verhinder het echter niet, alles vernietigende proefnemingen uit te voeren, omdat ook voor de mensheid zonder innerlijk leven de tijd is gekomen waarin een scheiding moet plaatsvinden. Want alles wat uit de ordening is getreden, zal weer naar de ordening worden geleid, opdat de in het slop geraakte positieve ontwikkeling nu weer door kan gaan op een nieuwe aarde, die mijn liefde, wijsheid en macht weer zal laten ontstaan volgens mijn heilsplan van eeuwigheid.

Amen

BD.7153
25 juni 1958

Het bewust werken van de mens aan zijn ziel

Niets mag u ervan afhouden te werken aan uw ziel, want zij alleen bepaalt uw lot in de eeuwigheid. Niemand kan u deze arbeid uit handen nemen, niemand kan ze voor u verrichten. Daarom is ook elke dag waarin u niet een kleine vooruitgang hebt behaald voor uw ziel, verloren. En al is het maar een enkel werk van liefde dat u verricht, toch helpt het uw ziel om te rijpen. Elke dag die alleen uw eigenliefde bevredigd heeft, die alleen voor uw lichaam voordeel bracht, is een verloren dag. Want zodra de ziel gebrek moest lijden was zo’n dag vergeefs geleefd. En toch zou u gemakkelijk vooruit kunnen gaan. Want er doen zich zo veel gelegenheden aan u voor waarin u zich kunt waarmaken, waarin u nu net dat werk aan uw ziel zou kunnen verrichten. Gelegenheden waarin u zichzelf zou moeten overwinnen en strijden tegen begeerten en ondeugden van allerlei aard. Gelegenheden waarin u vreugde kunt brengen door goed te doen, door vriendelijke woorden of door hulpverlening, die steeds uw ziel een geestelijk voordeel opleveren.

Steeds weer worden u gelegenheden geboden waarin u met uw God en Vader ook innige samenspraak zou kunnen houden, om daaruit zegen te verkrijgen voor uw ziel. Altijd weer kunt u het woord van God aanhoren of lezen en door dit spreken van God een bijzondere hulp aan uw ziel ten deel laten vallen, omdat u nu de ziel geestelijk voedsel aanbiedt waardoor ze in staat is zich verder te voltooien. En al zijn de dagen voor uw aardse gewin nog zo succesvol, een nog zo kleine goede daad heeft een veel grotere waarde, want die is een verrijking voor uw ziel die zij voor eeuwig niet meer verliezen kan. Wat echter het lichaam ontvangt beklijft niet. Het is maar geleend goed dat het lichaam elke dag weer kan worden afgenomen. En wederom kunt u ook uw ziel schade toebrengen door haar te belasten met zonden wanneer uw levenswandel niet in orde is en u aan de reeds bestaande oerzonde nog vele andere zonden toevoegt, die alleen de ziel eenmaal moet verantwoorden omdat zij onvergankelijk is. Daarom moet u niet zo onnadenkend van de ene dag in de andere leven. U moet goed weten wat u doet en u moet er op letten meer acht te slaan op uw ziel dan op uw aardse lichaam. Want de ziel is uw eigenlijke ik, dat de weg over de aarde moet afleggen met het doel te rijpen, ten gunste van haar vervolmaking die ze alleen op aarde bereiken kan. Maar dit stelt ook uw wil voorop, wat juist hierin bestaat, bewust te strijden tegen allerlei zwakheden en gebreken.

En als de mens nu volmaakt wil worden, dan moet hij voor zichzelf ook kracht vragen om naar Gods wil te leven, dat wil zeggen: om daden van liefde te verrichten. En deze kracht zal hem dan ook zeker geschonken worden. Hij moet een bewust leven leiden, steeds met het doel zijn nog onvolmaakt wezen tot volmaaktheid te brengen en dit naar beste vermogen te doen. Hij zal dan ook innerlijk worden aangespoord om in liefde te werken. Hij zal niet anders kunnen dan goede daden verrichten en zodoende zal hij ook dagelijks geestelijke vooruitgang kunnen boeken. En dan zal hij zich ook niet meer laten weerhouden door wereldse verleidingen. Want zodra het hem eenmaal ernst is zijn doel te bereiken, tot volmaaktheid te komen, zal hij de arbeid aan zijn ziel altijd voorop stellen. En hij zal ook altijd geholpen worden door de geestelijke wezens die over zijn weg over de aarde waken. Die steeds weer zijn gedachten proberen te beïnvloeden, zodat hij vanuit Gods wil denkt, spreekt en handelt. Het doel van zijn aardse leven is alleen het rijpen van zijn ziel, wat echter maar zelden wordt ingezien en daarom is het lot van de ziel vaak zo ellendig, evenwel door eigen schuld. Want steeds weer wordt het de mens voorgehouden waarom hij op aarde leeft. Wil hij niet geloven, dan moet zijn ziel er eens voor boeten doordat zij de duisternis waarmee zij de aarde als mens heeft betreden met zich meeneemt in het rijk hierna.

Amen

BD.7156
29 en 30 juni 1958

Denk aan de betekenis van het verlossingswerk

U mensen denkt te zelden aan mijn kruisdood. En toch was deze beslissend voor de gehele geestelijke wereld, voor al het niet verloste op aarde evenals in het geestelijke rijk. Zonder hoop gingen tevoren de zielen bij het heengaan van de aarde het rijk hierna binnen, want ze namen een last mee die hun het binnengaan in de sferen van het licht belette. En alleen de mensen die met kinderlijke vroomheid geloofden aan het komen van de Messias en dit geloof met zich meenamen, wachtten in het rijk hierna vol vurig verlangen op de goddelijke Verlosser die hen definitief bevrijding moest brengen uit de keten van de tegenstander. Maar deze had nog zolang macht over de zielen, want zijn macht was nog niet gebroken. Pas door mijn verlossingswerk, door mijn lijden en sterven aan het kruis, brak er een nieuwe tijd aan. En geen ziel hoeft nu zonder hoop door het leven op aarde te gaan. Iedere ziel die maar in het geloof in Mij en mijn werk van erbarmen Mij aanriep om hulp tegen haar heer tot nu toe, kon zich op aarde al verzekeren van de toegang tot het lichtrijk.

Maar om nu deze roep ook bewust naar Jezus Christus omhoog te zenden, moet de mens zich ook in gedachten bezighouden met het verlossingswerk. Hij moet aan mijn lijden en sterven denken. Hij moet vaker zijn gedachten op het kruis richten. Hij moet proberen zich het onmetelijke leed voor te stellen dat de mens Jezus voor Zijn medemensen uit liefde voor hen heeft doorstaan. Hij moet zich in Jezus innig verbinden met Mij zelf en zich steeds weer voor ogen houden wat Ik omwille van zijn zonden heb geleden. Hij mag niet in onwetendheid over het werk van barmhartigheid van Jezus Christus door het leven op aarde gaan of in onverschilligheid alleen door woorden een dood geloof in Hem uiten. Hij moet zich ernstig bezighouden met Zijn kruisoffer. Pas dan zal het ook de uitwerking niet missen en de mens ertoe aanzetten aan zijn eigen schuld te denken en deze naar het kruis te dragen.

U mensen zou allen zeer veel hulp kunnen ondervinden als u Mij zelf in Jezus Christus zou aanroepen om barmhartigheid, om bijstand tegen de vijand van uw ziel. Maar Ik moet dit roepen van u eisen. Ik kan u deze bijstand niet verlenen zonder uw verzoek. En u laat het meestal achterwege de hulp van de goddelijke Verlosser te vragen. Zou u er toch maar aan denken dat een mens zich voor u heeft opgeofferd om u uit de eeuwige onvrijheid te helpen.

Zolang u nog op aarde bent, bevindt u zich echter nog in deze onvrijheid die ook zolang uw lot is, tot u denkt aan de mens Jezus in wie Ik zelf in alle volheid was en tot u Mij zelf dus in Jezus Christus aanroept, opdat Ik u zou willen helpen vrij te worden. Zonder hulp bent u daartoe niet in staat. De hulp wordt u ook gegeven, maar niet zonder dat uw wil te kennen geeft dat u zelf de weg neemt naar Jezus Christus, dat u denkt aan Zijn kruisdood en zelf ook bij diegenen zou willen horen, voor wie Jezus Zijn bloed heeft vergoten. Maar wanneer blijft u in gedachten stilstaan bij Hem, de goddelijke Verlosser?

Mijn verlossingswerk is voor u geen belangrijke gebeurtenis. Veel meer is het voor u een probleem waaraan u niet graag denkt om dit op te lossen. Het is voor u een twijfelgeval of een legende, waaraan u geen diepere waarde hecht. En toch is dit het voornaamste en alleen de mens die dieper ingaat op dit grootste werk van barmhartigheid dat ooit een mens op aarde heeft volbracht, leeft zijn leven niet tevergeefs. En hij bereikt het doel, want voor hem is ook de verlossing zeker van zonde en dood, van onvrijheid en duisternis.

U zult u volledig bewust aan de goddelijke Verlosser Jezus Christus moeten overgeven. U zult Hem moeten vragen zich over u te ontfermen. U zult Hem uw zwakheid en zondigheid moeten bekennen en Hem vragen u daarvan vrij te maken. U zult Hem moeten inschakelen in uw leven. U zult niet zonder Hem mogen gaan, want pas wanneer u dagelijks en elk moment aan de overgrote liefde denkt die Mij ertoe bracht mijn intrek te nemen in de mens Jezus om u te bevrijden van uw grote schuld, zult u ook het verlossingswerk in zijn totale omvang begrijpen en om vergeving van deze schuld vragen. En ze zal u geworden.

Maar de mensen op aarde weten niet meer waarom ze de weg over de aarde gaan. En wordt het hun bijgebracht, dan houdt hun ongeloof hen ervan terug het aan te nemen. Ze weten en geloven niet, dat het verlossingswerk van Jezus Christus moet worden erkend door iedere mens die eens de onvrijheid en krachteloosheid wil verruilen voor vrijheid, licht en kracht. Ze weten en geloven echter ook niet, dat ooit het uur zou kunnen komen waarin ze hun duistere, krachteloze toestand inzien. Want ze geloven niet aan een voortleven na de dood en aan een verantwoording tegenover Mij voor het gebruiken van hun aards bestaan. En toch wordt van mijn kant de mensen steeds weer een duidelijk weten geschonken over de betekenis en het belang van mijn menswording in Jezus, over het verlossingswerk en de erkenning ervan. Want dit weten zal nooit verloren gaan. Het zal de mensen ook steeds weer begrijpelijk onderwezen worden, omdat onder invloed van mijn tegenstander de onwetendheid en het onbegrip daarvoor steeds zichtbaarder wordt en het de mensen moeilijk zou vallen te geloven, wanneer de leerstellingen daarover misvormd zijn, dus niet meer overeenstemmen met de waarheid.

Maar Ik wil dat u mensen doorziet dat u uit eigen wil de weg kiest naar Mij in Jezus Christus. En daarom zal Ik er ook steeds weer zorg voor dragen, dat u opheldering wordt verschaft over de belangrijkste van alle geloofsleren, over de missie van de mens Jezus en het belang van datgene wat Hij volbracht. Want Ik verlang niet van u, dat u aanneemt wat u twijfelachtig voorkomt, maar Ik geef u opheldering, opdat u het vrijwillig zult aannemen en dan ook de weg gaat naar het kruis, die u alleen verlossing brengt, die u van de schuld van de oerzonde vrij zal laten worden en u het binnengaan in het rijk van het licht verzekert, de weg die alleen terugvoert naar Mij, van wie u eens bent weggegaan.

Amen

BD.7157
1 juli 1958

Leed als louteringsmiddel of liefde

Wat eraan bijdraagt de rijpheid van de ziel te bevorderen, zult u vaak als last of ongemak ondervinden. Want het zijn vaak middelen om de ziel te helpen zich te ontgiften, om haar zuiver en ontvankelijk voor licht te maken. Weliswaar bestaat er een buitengewoon doeltreffend middel, dat voor u mensen veel minder smartelijk is: werkzaam zijn in onbaatzuchtige naastenliefde, dan wordt de ziel zeer snel rijp. Ze verwerft steeds meer kracht en ze wordt in haar wezen door de liefde gelouterd en veranderd. Maar u mensen laat het meestal ontbreken aan de liefde. U hebt nog veel eigenliefde in u. U bent nog niet geheel onzelfzuchtig geworden in uw denken en handelen.

En daarom moet het ontgiften van de ziel door andere middelen gebeuren, zoals daar zijn leed en ziekte, zorgen en noden, die u dan ook bezwaren en uw gehele geloof opeisen opdat u er weer vanaf komt. Want in diep geloof zou u Mij al uw noden en lijden kunnen toevertrouwen. U zou ze aan Mij kunnen overlaten en er dan ook zeker van zijn dat Ik ze van u afneem. Maar dit diepe geloof is ook weer pas het gevolg van de liefde. En zo blijft de liefde steeds het meest dringend. De liefde kan niet worden uitgeschakeld. De liefde is de ware en meest zekere manier om vrij te worden van ziekte en leed, van zorgen van allerlei aard.

Maar u weet wederom niet wat voor zegen er voor uw ziel uit voortvloeit, wanneer u mensen geduldig ook alles wat u bezwaart op u neemt, wanneer u alles gelaten draagt omwille van het rijp worden van uw ziel. Want geen ziel is al zo ver rijp geworden, dat ze bij haar heengaan helder is als kristal, zodat mijn liefdelicht haar nu onbelemmerd zou kunnen doorstralen. Aan iedere ziel kleven min of meer nog onzuiverheden en hoe meer ze deze dus nog op aarde kan kwijtraken, des te gelukkiger gaat ze het rijk hierna binnen en dan dankt ze Mij als haar God en Vader voor de tijd van beproeving op aarde, zelfs al was hij nog zo zwaar.

En elke dag in het aardse leven is toch alleen een gelegenheid zich waar te maken. Elke dag is voor de ziel de mogelijkheid geestelijke rijkdommen te verzamelen. En elke dag gaat voorbij, en de tijdspanne tot aan haar heengaan van de aarde wordt steeds korter. Hij duurt niet eeuwig, maar de toestand van de ziel, als die erg gebrekkig is, kan eeuwig duren. En zou u mensen al het leed dat u zult moeten verduren, steeds maar beschouwen als louteringsmiddel, als de voorwaarde voor een ontgiften van uw ziel van alle haar nog aanklevende zwakheden en fouten, dan zou u waarlijk het leed zegenen en u erover verheugen, omdat het u geestelijke vooruitgang brengt en omdat u eens ook zult inzien waarom het nodig was tijdens uw aards bestaan.

Elke dag moet u leren beschouwen als een trede op de ladder naar de volmaaktheid, die u echter ook zult moeten opklimmen om het doel te bereiken. Eens zult u beseffen hoe nutteloos die dagen waren dat u niets te verduren had, tenzij ze in beslag waren genomen door werkzaam te zijn in liefde. Dan zal ook de mate van leed minder worden. En er zou waarlijk niet zoveel nood en ellende in de wereld zijn, wanneer de liefde werd beoefend, wanneer de mensen hun best zouden doen, onbaatzuchtige werken van liefde te verrichten en daardoor de rijpheid van hun ziel te bevorderen op de meest natuurlijke manier. Maar wanneer u zult moeten lijden, wees daar dan dankbaar voor en streef er desondanks naar uw wezen tot liefde te vormen. Want uw leven op aarde is slechts kort, maar het is bepalend voor de gehele eeuwigheid.

Amen

BD.7158
2 en 3 juli 1958

Reden van het ontstaan van de schepping

Wat zich heeft voltrokken in het rijk der geesten, was de reden van het ontstaan van de schepping, van het volledige universum met al zijn scheppingen van geestelijke en materiële aard. Voor het ontstaan van deze scheppingen bestond alleen het geestelijke rijk, het was een wereld van onmetelijke zaligheden, waarin geestelijke wezens zich verheugden over hun bestaan en die in het bezit van kracht en licht konden scheppen, al naar gelang van hun bestemming. En dit “scheppen” bestond weer uit geestelijke scheppingen, in het verwerkelijken van gedachten en ideeën, die deze wezens vanuit God toestroomden en die zij in onmetelijke zaligheid nu tot uitvoer brachten, omdat hun de kracht daartoe ter beschikking stond en zij ook hun wil vrij konden gebruiken. En deze toestand van zaligheid van de geestelijke wezens had nooit hoeven te veranderen, zij hadden geen beperking van hun kracht noch vermindering van het licht te vrezen, zolang in hen de liefde tot hun God en Schepper onveranderd bleef en zij dus doorstraald werden met het goddelijke liefdeslicht.

Maar toen deed de toestand zijn intrede, waarbij de wezens een nieuw inzicht verkregen, waarbij hun van de zijde van de lichtdrager Lucifer – van het eerst geschapen wezen – de eeuwige Godheid, omdat Hij niet zichtbaar was, als twijfelachtig werd voorgesteld, waarbij hij zichzelf voorstelde als degene, van wie alle geestelijke wezens uitgegaan waren, en die van hen nu ook de erkenning als god en schepper verlangde. Nu werden de wezens in een tweestrijd gebracht, want hun liefde gold Hem, die hen geschapen had – maar de voorstelling van Lucifer bracht hen in verwarring, ja ze scheen hen geloofwaardiger, want er ging een glans en lichtstraling van Lucifer uit en ook zij waren niet bij machte een boven hem staand wezen te aanschouwen. Alleen was in hen nog het licht van het inzicht, als gevolg waarvan zij ook de voorstelling van Lucifer in twijfel trokken. Maar momenten van inzicht en kleine vertroebelingen begonnen elkaar nu af te wisselen, en hoe meer het wezen zich aan dit laatste overgaf, des te langer duurden de fasen van verduisterd denken, dan wel: de gedachten werden helder, en het wezen zag helder zijn ware herkomst in. En in dit laatste geval was Lucifer niet bij machte hun inzicht te vertroebelen.

Degenen met vertroebelde gedachten echter kreeg hij al gauw in zijn macht, en ze sloten zich bij hem aan en zagen in hem hun god en schepper, omdat zij de momenten vol van licht weerden, die steeds weer ook in hen opdoken, voordat de definitieve val in de diepte plaatsvond. De onverminderde kracht die Lucifer van begin af aan bezat, had een ontelbaar leger van zaligste geestelijke wezens in het leven geroepen, en uit deze overvloed van zijn scheppingen, groeide in hem een vals zelfbewustzijn.

Hij zag niet meer de Bron, uit welke hij deze kracht geput had, maar hij zag alleen nog “bewijzen” van de kracht, die hem doorstroomd had, en deze wilde hij alleen en uitsluitend voor zichzelf bezitten, hoewel hij wist, dat ze ook Hem toebehoorden, uit wiens kracht hij scheppen mocht. Maar hij wilde ze niet alleen bezitten, maar ook in deze wezens het licht verduisteren dat hen heel duidelijk hun herkomst openbaarde.

En het lukte hem aldus, de wezens in een tweestrijd te storten, die echter ook hun gelukzaligheid verminderde en hun scheppende werkzaamheid belemmerde, tot ze definitief gekozen hadden voor hun heer. En daardoor boetten zowel de wezens als ook de lichtdrager in aan kracht en licht en stortten ze in de duisternis. En deze geestelijke gebeurtenis, die jullie mensen slechts in grote lijnen verklaard kan worden, was aanleiding voor het ontstaan van eindeloze scheppingen van geestelijke en materiële aard. Deze scheppingen zijn slechts het omgevormde, afgevallen geestelijke. Door deze afval van God, dus eindeloos verre verwijdering van Hem, werd het in zijn substantie steeds harder, hoe verder het viel. Dit moet zo worden begrepen, dat de geestelijke kracht uit God, die tot steeds levendiger werkzaamheid aanzet, dit geestelijke niet meer kon beroeren, omdat het zichzelf daartegen verzette; en zo hield de werkzaamheid op, de beweeglijkheid verstarde, het leven – en wat achterbleef, was volledig verharde substantie, weliswaar oorspronkelijk door God uitgestraalde kracht, maar volledig onwerkzaam geworden.

Maar Gods liefde en wijsheid had het geestelijke oorspronkelijk een andere bestemming toebedacht: ononderbroken werkzaamheid naar Zijn wil, die echter tegelijkertijd ook de wil van het wezen moest zijn. De geestelijke wezens hadden in strijd met hun bestemming gehandeld, ze wilden hun kracht benutten tegen Gods wil, maar ze konden het niet meer, omdat ze zichzelf door hun afval van hun kracht beroofd hadden. Nu greep Gods liefde weer het geheel verharde geestelijke aan, dat zichzelf niet meer herkende, dat slechts een samenballing van zich tegen God verzettende geestelijke substanties was. De kracht van Zijn liefde dreef deze substanties uit elkaar en liet daaruit de meest veelzijdige scheppingswerken ontstaan.

Hij vormde dus als het ware de eens van Hem uitgestraalde kracht om, Hij gaf elk afzonderlijk scheppingswerk zijn bestemming, die nu ook vervuld werd in de wet van “je moet”, zodat het opgeloste geestelijke nu tot werkzaamheid gedwongen werd, maar zonder iedere vorm van zelfbewustzijn, dat het tevoren als geestelijk wezen bezeten had. De scheppingen zijn dus eigenlijk niets anders dan dat, wat in het allereerste begin van God als wezen uitgegaan was, maar in volledig veranderde toestand, wat zijn volmaaktheid betreft. Want alle scheppingen zijn of bevatten slechts het onvolmaakt geestelijke, dat op de terugweg is naar God. De volmaakte geestelijke wezens hadden geen materiële scheppingen nodig, zij brachten vanuit zichzelf alleen hun ideeën en gedachten voort, maar dit waren weer alleen geestelijke producten van hun wil en hun denken en hun onbegrensde kracht. Het was een wereld, waarin zich ook alleen maar het volmaakte bevond. Daarbinnen bestonden generlei gebreken, generlei beperkingen en generlei tekortkomingen.

Want deze traden pas naar voren, toen het universum van God afgevallen wezens bevatte, toen het onvolkomen geestelijke omhulsels nodig had, waarin het gedwongen werd tot werkzaamheid. Waar zich dus deze of gene vormen bevinden, is ook het onvolkomen geestelijke daarin verbannen, en hoe vaster deze vormen zijn, des te meer verhard en zich tegen God verzettend is het daarin gebonden geestelijke. Maar ook de vorm zelf – de materie – bestaat uit zulke onvolkomen substanties, die alleen door de kracht van Gods liefde bijeengehouden worden, om een doel te dienen: als dragers van geestelijke wezens dezen te helpen omhoog te klimmen. De kracht van Gods liefde omhult al deze geestelijke substanties, maar ze werkt in zoverre niet dwingend op hen in, als zou ze de weerstand met geweld breken.

Het scheppingswerk moet weliswaar een bepaalde werkzaamheid verrichten naar Gods wil, maar daarin wordt het geestelijke niet gedwongen zich tot God te wenden. Daarom kan het ook gebeuren, dat het tot een oerwezen behorend geestelijke de gehele gang door de scheppingswerken aflegt tot aan de laatste belichaming als mens en toch het verzet tegen God nog niet opgegeven heeft, omdat zijn vrije wil dit tot stand moet brengen, die zich even gemakkelijk weer op de heer der duisternis kan richten. Maar de continue werkzaamheid onder dwang brengt meestal een vermindering van de weerstand tegen God teweeg, omdat het wezenlijke reeds bij de geringste zelfwerkzaamheid een zeker welbevinden ondervindt, omdat een uiting van kracht beantwoordt aan zijn oerwezen. De ontelbare sterrenwerelden, alle zich daarin bevindende scheppingen, zijn het gevolg van deze toenmalige afval in het rijk der geesten.

Ze zullen nog eeuwigheden bestaan, er zullen steeds nieuwe scheppingen ontstaan, om voor al het eens gevallene de weg van de terugkeer naar God mogelijk te maken. Er zullen eeuwigheden voorbij gaan, totdat het werk van het terugvoeren volbracht is, totdat ook het laatste verharde geestelijke zal zijn opgelost en de weg van de terugkeer kan betreden.

Maar eenmaal zullen al deze scheppingen zich vergeestelijkt hebben, eenmaal zal er weer slechts een “geestelijke wereld” bestaan, waar al het geestelijke, in eenheid met de wil van God, werkzaam en onvergelijkelijk gelukzalig is – eens zal God het doel bereikt hebben, dat Hij niet alleen “schepselen”, maar “kinderen” om zich heen heeft, die Hij de grootste gelukzaligheden bereiden kan, omdat Zijn oneindige liefde Hem tot voortdurend gelukkig maken aanzet en Hem ook niet eerder laat rusten, tot Hij zijn doel bereikt heeft.

Amen

BD.7159
4 juli 1958

Aardse plannen – Gods heilsplan

Nog verkeren brede lagen van de mensheid in een waan, want ze streven veelomvattende wereldlijke verbeteringen na, ze geloven zich krachten ten nutte te kunnen maken die tot nu toe nog niet ontsloten zijn, ze maken voor lange tijden vooruit plannen en willen zogenaamd de mensheid meer lastenverlichting of verbeteringen bezorgen, die echter alle slechts daarop gericht zijn, voor zich een aangenaam aards leven te ontwikkelen, die dus in het geheel geen geestelijke successen zouden zijn.

De mensen laten zich ook niet van zulke gedachten en plannen afbrengen, ze zijn ervan overtuigd, dat elk nieuw mensengeslacht dat na hen komt, zich deze inspanningen ten nutte zal maken, wanneer zij zelf hiervan niet mogen genieten. Ze rekenen op de toekomst als op iets dat vast staat en vermoeden niet hoe snel alles eens ten einde zal zijn.

Doch vanwege de wilsvrijheid van de mensen kan ook hun denken niet onder dwang anders worden geleid. En zo doen zich natuurlijkerwijze tweeërlei opvattingen onder de mensheid voor: de ene bewust van het heden en de andere optimistisch gestemd over de toekomst. De mens wiens geest gewekt is, maakt ver van tevoren geen plannen, want hij besluit dat de tijd gekomen is, waarin alles zich toespitst en het einde elke dag te verwachten is. Maar geestelijk blinde mensen zijn er veel meer en dezen zijn onophoudelijk erop bedacht alle aardse voordelen te benutten en voor zichzelf of hun nakomelingen een verzekerde toekomst te verschaffen. En ieder vervolgt zijn weg, maar alleen de eerste bereikt het doel, terwijl de laatste lange dwaalwegen gaat en tenslotte een slachtoffer zal zijn van zijn verblind denken,

Want al het gebeuren is voorbeschikt in het heilsplan van eeuwigheid. En zo loopt dus ook een aards tijdperk ten einde en begint er een nieuw. En alle plannen die door de mensen worden ontworpen zullen tenietgaan, omdat dat wat de mensen nastreven niet meer voor de nieuwe aarde is toegestaan, omdat het veelmeer de laatste aanleiding is dat deze aarde uiteenvalt en omgevormd wordt, wanneer de tijd vervuld is die u, mensen gesteld werd, om vrij te worden uit de vorm.

Niemand van u, mensen kan zichzelf verzekeren van datgene waar hij vol begeerte naar streeft, zodra het gaat om aardse resultaten of bezit. Maar het bereiken van de geestelijke voltooiing hoeft hem niet onzeker voor te komen, want heeft hij maar eens dit streven in zich dan zal hij ook van de kant van God op elke manier worden ondersteund. En hij hoeft noch een einde van deze aarde, noch de eigen dood te vrezen, zijn toekomst ligt helder stralend voor hem, maar anders dan de wereldlingen het zich wensen.

Maar ieder ontvangt wat hij begeert, alleen kan en zal het aards materiële, dat de gedachten van de meeste mensen bezighoudt, hen weer in de boeien slaan, zij zullen onder zijn kluisters moeten lijden weer eeuwigheden lang, maar ze hebben zichzelf ook dat lot bezorgd, want ook het verkrijgen van de vrijheid is hun mogelijk geweest, zolang ze nog op de aarde vertoefden. En aan alle mensen worden aanwijzingen en waarschuwingen gestuurd die hen tot bezinning zouden kunnen brengen. Maar zoals de wil van de mens is, zo is ook zijn lot, en de wil van ieder mens is vrij.

Amen

BD.7161
7 juli 1958

Niets kan vergaan – De poort van de dood – Het ware vaderland

Dat zult u mensen nooit mogen vergeten: dat Ik een Heer ben over leven en dood, dat uit Mij alle kracht stroomt die voor het leven noodzakelijk is en dat Ik ook zo’n leven kan beëindigen doordat Ik hem mijn kracht ontneem. Daar Ik nu echter zelf de Oerbron ben van alle kracht, zo zal het ook met mijn Oerwezen overeenstemmen, altijd alleen leven te schenken, het dode terug te leiden naar het leven, want de toestand van de dood, dus algehele krachteloosheid, beantwoordt niet aan mijn oerwezen en kan daarom ook nooit van mijn kant uit gewild zijn. Ik heb wel de macht te vernietigen wat Ik eens liet ontstaan en dit zou gelijk zijn aan een wezen de algehele dood te geven. Maar ook dit stemt niet overeen met mijn volmaaktheid, eenmaal genomen besluiten omver te werpen of te veranderen.

Wat eenmaal uit mijn kracht is ontstaan, wat door mijn wil en mijn macht tot leven werd gewekt, blijft ook eeuwig bestaan, alleen kan zijn gesteldheid veranderen omdat het wezen daar zelf over beslist. Het wezen kan zich dus zelf de dood aandoen en toch is het niet zelf over zich de baas, integendeel, Ik ben de Heer, ook over de dood. Dat wil zeggen: Ik laat het niet toe, dat het wezen zich eeuwig in de zelf gekozen toestand van doodzijn bevindt. Ik rust niet eerder, dan tot het weer tot leven is gekomen, want op den duur kan niets mijn kracht en macht weerstaan en zelfs mijn tegenstander, die eertijds die verandering van leven naar dood heeft veroorzaakt, kan Mij niet verhinderen de levenskracht toch eens weer het wezen toe te voeren, het dus vanuit de dood te wekken tot leven.

Ik ben de gebieder over leven en dood en zo bepaal Ik ook zelf het uur, waarin het menselijk lichaam, het tijdelijke omhulsel van het geestelijke wezen, dit laatste vrijgeeft, waarin dus ook een “dood” het lichamelijke leven beëindigt, maar deze dood is weer alleen slechts een wisseling van de uiterlijke vorm. Want datgene, wat eens uit Mij is voortgekomen, kan eeuwig niet vergaan. Het is niet onderworpen aan de wet van de dood, dat wel al het materieel-aardse is beschoren, maar niet het “geestelijke” in de aardse vorm. Maar ook het uur van de aardse dood bepaal Ik zelf, als de mens zelf zich niet openlijk tegen Mij verzet en zijn leven zelf beëindigt en daardoor wel de doodstoestand weer eindeloos verlengt, maar nooit zijn bestaan kan beëindigen.

En als u nu de zekerheid hebt, dat u nooit meer kunt vergaan en dat ook de duur van uw aardse leven door Mij is bepaald, leg dan getroost alles in mijn handen, want Ik weet waarlijk, wat voor u “leven” betekent en hoe u dit leven zult kunnen bereiken. Ik weet ook, dat u door de poort des doods pas kunt binnengaan in het leven, maar elke poort des doods is slechts een heel natuurlijke gebeurtenis, zonder welke een echt leven niet is in te denken. Nog vertoeft u op aarde, maar uw ware vaderland is het geestelijke rijk en de stap uit het eerstgenoemde in dit rijk moet gezet worden. Maar dan is het leven onverwoestbaar, dan is kracht, licht en vrijheid uw deel en dan pas zult u naar waarheid gelukzalig zijn en voor eeuwig blijven.

Amen

BD.7162
8 juli 1958

Elk gebeuren moet de ziel tot voltooiing dienen

Elke gebeurtenis heeft zijn doel en beweegreden, omdat alles van de wil van God afhankelijk is en daarom ook alles door Zijn wijsheid is overdacht en door Zijn liefde zo werd beschikt, zoals het goed is voor de ziel van de mens. Steeds maar is de uitwerking op de ziel doorslaggevend, die weliswaar ook negatief kan zijn, omdat de wil van de mens het bepaalt, maar die ook steeds positief mogelijk is. Vaak moet het lichaam wel leed of ook onpasselijkheden van allerlei aard op zich nemen, doch zodra de ziel maar vooruitgang in haar geestelijke ontwikkeling behaalt, zijn die pijnen onbetekenend, want ze duren steeds slechts een bepaalde tijd, terwijl de ziel de onrijpe toestand eeuwigheden lang kan behouden, wat haar onnoemelijke kwellingen in het geestelijke rijk bezorgt.

Steeds moet de mens zich ervan bewust zijn, dat Gods liefde, wijsheid en macht zijn levenslot bepalen, dat een mens niets willekeurig overkomt, dat niets toeval is, dat steeds een welwillende, zorgzame Vader Zijn kind, dat de weg is krijtgeraakt, helpen wil, de weg terug naar Hem te vinden. En altijd moet de mens daarom tot God als zijn Vader roepen en Hem daardoor te kennen geven, dat hij naar Hem wil terugkeren. Steeds moet hij berustend zich naar de wil van God voegen, ook wanneer hem een kruis wordt opgelegd, dat hem bijna ondraaglijk voorkomt, want Eén voegt zich als kruisdrager naast hem, wanneer Hij daar maar om wordt gebeden. Maar wat het menselijk lichaam aflost in dit leven, dat zal de ziel eens dankbaar beseffen, wanneer ze zuiver en helder het lichaam kan verlaten, om het rijk hierna binnen te gaan. Want ofschoon de goddelijke liefde ieder schepsel leed zou willen besparen, is dat toch niet te omzeilen, want de mens denkt op aarde niet zo zeer aan zijn ziel, om alles te doen om haar van haar ballast te bevrijden. En daarom moeten er hulpmiddelen worden gebruikt, die vaak smartelijk zijn, maar toch resultaat beloven.

Maar de zekerheid, dat Gods wil, die in zich de liefde is, boven alles staat, moest u, mensen, alles gemakkelijker laten verdragen en u ook een troost zijn; dat u nooit aan uzelf bent overgelaten, dat er steeds Eén is, die uw geestelijk rijp worden, uw geestelijk welzijn in het oog houdt. En deze Ene zal het nooit toelaten, dat er iets zonder reden of doel over u komt, want Zijn liefde, wijsheid en macht is onbegrensd en steeds zal Zijn liefde en wijsheid bepalend zijn, wanneer Zijn wil en Zijn macht zich uiten. Daarom kan elke minuut voor u van nut zijn. U zult geestelijk resultaat kunnen behalen uit alles wat u meemaakt, uit elke gebeurtenis, uit elk lichamelijk ongemak, dat u treft. Want zodra u het leert bezien als een hulpmiddel om uw ziel rijp te laten worden, zult u ook alles doen, om toch de ziel te helpen rijp te worden en spoedig zal ook uw kruis van u worden afgenomen, want het drukt slechts zolang op u, tot het zijn doel heeft vervuld. Maar zult u geheel zonder leed door het aardse leven willen gaan, dan zult u ook zuiver liefde moeten zijn en dat zullen slechts weinig mensen bereiken, dat hun ziel zich door de liefde zuivert. Meestal zullen ze het leed als hulpmiddel nodig hebben, omdat de tijd van hun aards bestaan maar kort is en toch de ziel de grootst mogelijke voltooiing moet brengen. Zegen daarom ook het leed, schik u erin en dank uw hemelse Vader, dat Zijn liefde, die steeds alleen het beste voor u wil, u geldt.

Amen

BD.7165
14 juli 1958

De juiste verhouding als van een kind

“En als u niet wordt als kinderen, kunt u het rijk der hemelen niet binnengaan”. Het is een merkwaardige uitspraak die Ik heb gedaan, dat Ik van u verlangde kinderen te worden, daar u toch op aarde rijper moet worden, waarvoor Ik u een hele leeftijd schonk, van de kinderjaren tot het ouderdom. Maar het is niet het onrijpe, het zonder inzicht zijn van een kind dat u zich tot voorbeeld moet nemen, veeleer is het de kinderlijke vertrouwelijkheid tegenover Mij, uw Vader, die u mijn vaderhart ontsluit, die Ik niet afwijs, die u het rijk der hemelen opent.

Het is het waarachtige kinderlijke geloof dat een kind zijn Vader betoont. Het zijn de vertrouwelijke vragen, die Ik niet onvervuld laat, het is de deemoed van een kind, dat daarom genaden kan ontvangen in overvloed. En zal er wel ooit een liefde zuiverder en onbaatzuchtiger zijn dan die van het kind tot de Vader! Een kind overweegt niet eerst in zijn verstand de gevoelens die het voor de Vader heeft, het is het hart dat hem naar de Vader drijft – en alleen het hart neemt ook de directe weg naar Mij en geeft zich helemaal aan Mij over. En waar zo’n liefde het hart van een mens bezig houdt, daar wordt mijn woord bewaarheid, want deze mens zal waarlijk ingaan in mijn rijk, want Ik laat hem nu nooit meer uit mijn armen gaan, Ik druk zo’n kind aan mijn hart en schenk hem een eeuwig leven in gelukzaligheid.

En verder wilde Ik met mijn woorden zeggen dat u, mensen met uw verstandelijk denken nauwelijks uw doel op aarde zult kunnen bereiken, dat dus niet de groeiende rijpheid van een man, de wereldlijke levensvervulling of ook maar alleen verstandelijke gevolgtrekkingen ooit in staat zijn de kinderlijke liefde tot Mij te vervangen – dat de juiste verhouding van u tot Mij die van een kind tot de Vader moet zijn, want deze juiste verhouding omvat alles wat noodzakelijk is om de zielenrijpheid te bereiken: liefde, deemoed en totale onderwerping aan mijn wil.

Hoe weinig mensen brengen echter deze innige kinderlijke verhouding met Mij tot stand, hoe weinige zijn er in staat Mij in hun hart aan te roepen als Vader, die zich in vurige liefde om Zijn kind bekommert en hem in elke nood en elk gevaar helpt.

En hoe weinigen pakken Mij vast met hun kinderlijke liefde en ketenen Mij daardoor onlosmakelijk aan zich vast! Maar dezen hebben het hemelrijk verworven, want het komt vanzelf tot hen bij wie Ik kan vertoeven, aangetrokken door de liefde van mijn kind. En zo zult u ook begrijpen dat Ik niet naar de groten kijk, maar me naar de kleinen voorover buig, dat Ik niet waardeer wat de mens tot stand brengt of gebracht heeft met zijn menselijke begaafdheden en de voortbrengselen ervan, maar dat Ik alleen in het hart kijk hoe dit geaard is en dat Ik Mij verheug in elke straal van liefde die Ik daarin ontdek. Want deze straal van liefde heeft niets te maken met de menselijke bekwaamheden, maar is alleen door de innige band met Mij ontstoken, die de juiste verhouding als van een kind kenmerkt. En daarom zal alleen een waar kind mijn rijk in bezit nemen, zoals Ik het door mijn woord beloofd heb.

Amen

BD.7167
17 juli 1958

De motivering om een periode op aarde te beëindigen

Neem er nota van dat de tijd ten einde loopt die u, mensen werd toegekend om op deze aarde rijp te worden. Het hele menselijke geslacht dat in deze periode op aarde zich mocht belichamen, heeft zo’n beetje min of meer de proef doorstaan, ze zijn binnen gegaan in het rijk hierna en hebben daar hun positieve ontwikkeling kunnen voortzetten, al is het ook onder andere omstandigheden dan op de aarde.

Maar er zijn ook ontelbare mensenzielen afgegleden in de diepte. En nu zijn de laatsten van dit geslacht nog toegelaten om zich als mens te belichamen, ook met het doel, gedurende het aardse leven vrij te worden uit de materiële vorm die hen al eeuwigheden gevangen houdt. Maar nu loopt deze tijd ten einde en vindt onherroepelijk een afsluiting ervan plaats, omdat een nieuwe verlossingsperiode moet beginnen.

En begrijpelijkerwijs is er in deze laatste tijd nog slechts een mager succes te melden, want er is nu zeer veel geestelijks dat vijandig gezind is aan God belichaamd, dat niet eerder werd toegelaten juist vanwege zijn weerstand, dat echter voor deze periode op de aarde bestemd was en ook nog de gang als mens moet afleggen voor er een nieuwe verlossingsperiode begint. Om nu voor deze mensen de weg over de aarde succesvol te laten worden is hun veel geestelijks als gezelschap gegeven dat hen leidt en bijstaat waar de kracht van de mensen te klein is.

Het is dus wel mogelijk dat ook deze mensen nog rijp worden, maar toch bovenmate moeilijk, omdat nooit met dwang op de wil van hen wordt ingewerkt. Maar het einde van deze periode op de aarde is sinds eeuwigheid vastgesteld, het is in Gods heilsplan vastgelegd, omdat Hij van eeuwigheid af weet wanneer het tijd is op de aarde een nieuwe wettelijke ordening tot stand te brengen, die door de wil van de mensen omver werd geworpen en dat daarom een positieve ontwikkeling van het geestelijke bijna tot een onmogelijkheid is geworden.

Wanneer nu de mensen menen dat het niet met de liefde van een “God en Vader” in overeenstemming is te brengen dat een scheppingswerk zoals de aarde een volledige omvorming tegemoet gaat, dan moet daar tegenin worden gebracht dat het veel eerder een bewijs van gebrek aan liefde zou zijn, wanneer aan zo’n geestelijk laag niveau geen einde zou zijn gesteld, want de aarde zou dan hebben opgehouden een verblijfplaats te zijn om het geestelijke te vormen, ze zou haar doel volkomen missen en alleen nog een chaos verder in de hand werken die geestelijk op haar heerst.

De liefde van God probeert waarlijk alles om de mensen te helpen zich te redden, maar er is geen verbetering te zien, er is op deze aarde geen geestelijke ommekeer te verwachten, want er valt niet op te rekenen dat het menselijke geslacht zichzelf verandert en terugkeert naar de door God gewilde ordening, wat alleen een einde tegen zou kunnen houden. En God weet sinds eeuwigheid dat deze mogelijkheid niet meer bestaat en daarom kon Hij Zijn plan op deze wil van de mensen baseren. En Hij zal het ook ten uitvoer brengen, want Hij is een goede, rechtvaardige en bovenmate wijze God, die niets anders wil dan Zijn schepselen te helpen uit de diepte op te klimmen naar omhoog, naar Hem en die ook waarlijk de juiste middelen weet en aanwendt. Maar u, mensen wilt niet geloven dat de tijd is gekomen, dat de mensheid al op het geestelijke dieptepunt is aangekomen dat nu geen uitstel meer duldt.

U zult het niet willen inzien, ofschoon het innerlijk gevoel u zegt dat de mensheid niets anders meer heeft te verwachten. En daarom maakt u tegenwerpingen op tegenwerpingen die echter elke logica ontberen. Want zodra u er eens ernstig over nadenkt wat deze aarde is en waartoe ze moet dienen, en wanneer u dan ziet dat maar zelden een mens zijn aardse leven benut om geestelijk rijp te worden, wat voor ieder duidelijk zichtbaar is, moet het u ook waarschijnlijker voorkomen dat er een einde komt, dan dat ze (de aarde) op dezelfde wijze verder bestaan blijft.

Want ook dat moet u helemaal duidelijk zijn dat God de mensen er niet automatisch toe kan brengen rijp te worden, er dus alleen nog maar een verandering van deze aarde kan plaats vinden, een beëindigen van een tijdperk dat zonder effect blijkt te zijn en een begin van een nieuw, waarin de positieve ontwikkeling van het geestelijke weer door kan gaan en waarom ook aan het geestelijke dat zich in de diepte bevindt een nieuwe mogelijkheid is gegeven om op te klimmen.

U, mensen zult steeds de oneindige liefde en niet te overtreffen wijsheid van uw God en Schepper in aanmerking moeten nemen, die uw aller Vader zou willen worden en die ook waarlijk alles doet om Zijn doel te bereiken. En alleen zo zult u ook het komende einde van de aarde mogen beschouwen als een daad van Zijn liefde, maar nooit als wreedheid, waartoe Hij niet in staat is, want nooit wil Hij vernietigen, integendeel – steeds alleen het leven geven aan hen die het uit eigen schuld hebben verloren.

Amen

BD.7170
21 juli 1958

Verklaring van de vele sterfgevallen: het sluiten van de poorten in het hiernamaals

De poorten die de toegang waren van de zielen naar het rijk hierna, worden voor lange tijd gesloten. Dat zal alleen voor diegenen begrijpelijk zijn, die weten dat er een verlossingsperiode ten einde gaat, die weten dat deze eindigt met de hernieuwde kluistering van het geestelijke dat als mens faalde bij zijn wilsproef, dat weer weggezonken is in de diepte en daarom opnieuw de eindeloos lange ontwikkelingsgang door de scheppingen van de nieuwe aarde moet gaan. Totdat dit einde is gekomen zijn ook de poorten geopend naar het rijk hierna. Dat wil zeggen: zij die tot dan toe nog van de aarde worden weggenomen, worden opgenomen in het rijk hierna, in het rijk van de geesten en ze hebben nog een korte tijd ter beschikking om zich uit de duisternis naar het licht omhoog te werken, waarbij hun veel hulp wordt geboden opdat ze niet nog in het rijk hierna in de diepte vallen en dan hetzelfde lot moeten ondergaan: gekluisterd te worden in de vaste materie.

Het is dus een zeer grote genade wanneer mensen die een onrijpe geest hebben nog worden weggeroepen, wanneer ze niet tot aan het einde van deze aarde hun aardse leven behouden en er dan nauwelijks nog een mogelijkheid is dat ze de weg naar God vinden en Hem aanroepen om erbarmen. En er zijn thans veel mensen op aarde die alleen maar meer onverschillig zijn, dan dat ze zich inzetten voor de rijpheid van hun ziel, die echter ook niet bij het satanische kamp kunnen worden geteld, maar in het grootste gevaar verkeren nog aan hem ten prooi te vallen voor het einde. En dezen wil God nog een gelegenheid geven hun staat van rijpheid een weinig te vergroten. En daarom roept Hij ze voortijdig weg. Want onherroepelijk loopt de tijd van verlossing ten einde die het als mens belichaamde geestelijke is toegestaan. En wat dat betekent kan slechts zelden een mens begrijpen. Want ook in het geestelijke rijk zal er een scheiding van geesten plaatsvinden. Ook in het rijk hierna verblijven nog ontelbare zielen in diepste duisternis, bij wie alle verlossingspogingen tevergeefs waren en die daarom ook het lot van diegenen moeten delen die in de materie opnieuw worden gekluisterd.

Daarom vindt ook in het rijk hierna ijverige verlossingsarbeid plaats, ook aan de zielen in de duisternis wordt het evangelie gepredikt. Dat wil zeggen, er wordt hun de mogelijkheid geboden het aan te horen, maar ze worden er niet toe gedwongen. Alles wordt geprobeerd om nog te redden wat mogelijk is, omdat God iedere ziel zou willen helpen nog in deze verlossingsperiode een lichtje te ontvangen, omdat Zijn oneindige liefde iedere ziel dit verschrikkelijke lot zou willen besparen, dat diegenen beschoren is, die zich nog helemaal in de handen van de tegenstander bevinden, aan wie ze moeten worden ontrukt. Maar wie op de hoogte is van het lot van dezen, zal ook een zekere troost daarin vinden wanneer God voortijdig mensen uit het leven wegroept, omdat hij dan ook weet dat dit een werk van erbarmen is ten behoeve van zulke zielen opdat ze aan het verschrikkelijke lot ontkomen. Want iedere ziel wordt in het hiernamaals door uitermate hulpvaardige lichtwezens bewerkt en al het mogelijke wordt gedaan om hen enige schreden omhoog te leiden. Want dan zijn ze aan het gevaar ontsnapt in de diepte terug te zinken en dan blijft hun die hernieuwde gang over de aarde bespaard.

Doch met het einde van deze aarde is ook deze mogelijkheid voorbij, in het geestelijke rijk te worden opgenomen en verder rijp te kunnen worden, want er zullen aan het einde alleen satanisch gerichte mensen zijn, naast de kleine schare van hen die God trouw blijven en die Hij zelf zal halen op de dag van het gericht. En daarom moet ieder dankbaar zijn die het einde niet hoeft mee te maken, want voor hem schijnt er een straal van hoop dat hij genade heeft gevonden en niet verloren hoeft te gaan.

Amen

BD.7176
28 juli 1958

Geestelijke vervlakking

De geestelijke vervlakking heeft afschrikwekkende afmetingen aangenomen en de mensen zelf zijn zich hiervan niet bewust, juist omdat ze het niet serieus nemen met het rijp worden van hun ziel. Ze leven en alles speelt zich af vanuit werelds oogpunt, dat wil zeggen: indrukken worden steeds alleen van buitenaf ontvangen en verwerkt en wat zich in het innerlijk van een mens afspeelt, daar wordt niet op gelet omdat het niet door de medemensen kan worden gezien. De mensen nemen hun eigen geestelijke ontwikkeling niet serieus, maar ze worden zo overstelpt met uiterlijke indrukken dat ze hun geestelijk tekort niet bemerken en eerder geloven juist volgens de wil van God te leven, omdat ze zo worden onderricht. En deze geestelijke vervlakking is een heel groot kwaad, want ontelbare mensen lijden daaraan, die tevreden zijn met gewoonten en gebruiken, met ceremoniën en uiterlijk vertoon, die de ziel alleen in steeds dichtere duisternis houden.

Maar aan al deze mensen is door God de gave van het verstand toegekend, al deze mensen kunnen in stille uren nadenken over dat wat hun als zogenaamde “middelen voor hun zielenheil” tot voorschrift is gegeven. Al deze mensen hebben de mogelijkheid in stil kinderlijk gebed de Vader te vragen om juist inzicht, want in al deze mensen zullen soms twijfels binnensluipen, zodra het hun maar ernst is de wil van God te vervullen. Doch slechts weinigen gebruiken hun verstand en komen met Gods hulp ook tot het juiste inzicht. Het merendeel echter laat anderen voor zich denken en volgt blindelings en zonder meer de leiders, die evenzo gewetenloos handelen en een oppervlakkig christendom hanteren waaraan elke ernst ontbreekt. Maar eens zullen de mensen niet de verantwoordelijkheid kunnen afwentelen op hun “leiders”, een ieder zal zichzelf moeten verantwoorden, want ieder mens worden middelen en wegen getoond om de juiste weg te betreden, die echter alleen dan kan worden gevonden, wanneer een ware ernst de mens tot God zal laten roepen om waarheid, licht, dat wil zeggen juist inzicht.

De geestelijke vervlakking is al zo diep, dat de mensen niet meer in staat zijn de grootste onzin als zodanig te herkennen, ofwel, ze voelen zich er goed bij, zich daarin op te houden. En het kon alleen tot deze geestelijke vervlakking komen omdat de tegenstander van God overal kon binnendringen waar het aan gebeden in geest en in waarheid ontbrak. Het is hem gelukt een schijnwereld op te bouwen die de mensen als volwaardige vervanging voorkwam, waarin ze liever vluchtten dan in hun “stille kamertje” waar ze in geest en in waarheid zouden hebben kunnen bidden. De mensen zoeken pracht en praal en weten niet dat zich daarachter steeds de satan verbergt. De mensen verheugen zich over datgene wat ze met de ogen kunnen zien, maar ze kijken niet naar binnen, in hun hart, waar ze waarlijk heel wat meer heerlijkheden zouden kunnen ontdekken in innige verbinding met hun God en Vader, Die alleen deze innige verbinding met Hem wil om dan Zijn genadegaven uit te storten in rijkste mate. En deze innige verbinding kan overal tot stand worden gebracht, maar zal nooit daar plaatsvinden waar het oog wordt gericht op aardse “kijkplaten” van allerlei aard.

U mensen zou uw verstand beter moeten gebruiken. U zou u vol afschuw moeten afkeren van de werken van satan, die tracht de mensen te verblinden en wie het ook gelukt is ze voor een echt licht onontvankelijk te maken omdat het verblindend licht hun het vermogen heeft ontnomen een zacht licht te herkennen. U zou steeds alleen God moeten aanroepen om echt licht, maar dit doen door een gebed in geest en in waarheid, dat Hij ook waarlijk zal verhoren en Hij zal de mens die serieus naar licht verlangt, niet langer in de duisternis laten wandelen.

Amen

BD.7179
1 augustus 1958

De reiniging van de aarde

En er zal weer een nieuwe aarde zijn, en de mensen daarop zullen innig met Mij verbonden zijn en leven naar mijn eeuwige ordening. Maar die toestand kan alleen nog maar bereikt worden door een reiniging van deze aarde – zodat de oude aarde weer in een toestand gebracht wordt waarin alles juist geordend is. Wat echter niet betekent dat deze orde op de tegenwoordige aarde hersteld kan worden, wat veel mensen graag zouden willen omdat de gedachte aan een einde van deze aarde niet in hen opkomt.

De komende reiniging zal grondig zijn en zich eerst uitstrekken over de mensen, die niet meer leven naar mijn orde van eeuwigheid. Zij zal echter ook de scheppingswerken zelf bevatten, omdat het daarin gekluisterde geestelijke nieuwe omvormingen nodig heeft om tot een snellere geestelijke opwaartse ontwikkeling te komen. Want Ik ben voor alles bedacht op het geestelijke dat al lang genoeg gesmacht heeft in de harde materie, om eindelijk ook eens de weg omhoog te mogen gaan.

Nimmermeer zou op deze aarde een omkeer tot Mij plaatsvinden omdat mijn tegenstander door de mensen zelf in zijn macht gesterkt wordt, die hij echter alleen zal aanwenden om een nog grotere afval van Mij te bereiken. Maar als de tegenstander zelf met alles wat hem onderhorig is niet gekluisterd is, blijft het geestelijke peil niet alleen zo laag als het reeds is, maar zal steeds nog erger worden. En dan is een harmonische toestand op aarde niet meer te verwachten. Daarom zal Ik een grondige reiniging teweegbrengen. Ik los alles, wat op aarde iets geestelijks in zich bergt, op en laat een nieuwe aarde ontstaan met geheel nieuwe scheppingen, die weer door het geestelijke betrokken wordt ten behoeve van een verdere ontwikkeling. En Ik bevolk de aarde alleen met mensen wier graad van ontwikkeling zodanig is, dat zij een zalig leven in het paradijs verdragen kunnen. Dus met mensen, die in de laatste strijd op deze aarde Mij trouw terzijde stonden, en die Ik daarom als stam van het nieuwe mensengeslacht op de nieuwe aarde plaatsen kon.

Iedere nieuwe scheppingsperiode begint met een geestelijk ontwikkeld geslacht, dat dan weer op de navolgende generaties moet inwerken om ook deze de weg omhoog te tonen, en hen bij hun voleinding te helpen.

En omdat nu mijn tegenstander gekluisterd is, daarom worden aanvankelijk ook de mensen niet meer door hem bedreigd. Het zal daarom voor een lange tijd een paradijselijke toestand blijven waarin al het geschapene, mensen en dieren, in harmonie en vrede tezamen leven. Waarin de liefde de mensen tot een voortdurende verbinding met Mij drijft, en waarin Ik zodoende bij hen tegenwoordig kan zijn. En de mensen zullen zalig zijn, tot eenmaal weer de tijd zal komen dat die verbinding verslapt en waarin de materie weer haar aantrekkingskracht uitoefent en de mensen door hun begeren de ketenen weer losmaken van mijn tegenstander zonder dat Ik hen daarin hinderen zal. Want de beproeving van de vrije wil, die Mij tevoren geheel was toegekeerd, is dan weer nodig.

Iedere verlossingsperiode brengt Mij veel van het eens gevallen geestelijke terug. Zou Ik echter aan deze tegenwoordige toestand geen einde maken, dan was er waarlijk geen geestelijk succes meer te behalen. Ik heb de tegenstander namelijk evenzo het recht toegezegd om om wezens te vechten. Hij misbruikt echter zijn recht doordat hij de grenzen van zijn bevoegdheid te boven gaat, doordat hij tracht te verhinderen dat de mensen enige kennis ontvangen over Mij, hun God en Schepper van eeuwigheid. Maar het aardse leven is de mensen gegeven om te beslissen aan welke heer zij willen toebehoren. En daarom moeten zij ook over beide heren ingelicht zijn, wat echter mijn tegenstander met al mogelijke middelen probeert te verhinderen. En daarom maak Ik aan zijn activiteiten een einde en hij wordt met zijn aanhang weer gekluisterd. Ik herstel op de eerste plaats overal de wettelijke orde om al het gevallene de opwaartse ontwikkeling te waarborgen, zoals het mijn plan is sinds eeuwigheid.

Amen

BD.7184
7 augustus 1958

Smartelijke opvoedingsmiddelen

En het zal steeds beter tot u doordringen hoe nodig u ondersteuning behoeft die u aards geen mens kan verlenen. Want wat op u zal aanstormen zijn zo duidelijk inwerkingen van krachten waaraan alleen Ik paal en perk kan stellen, hetzij door de natuur veroorzaakt of ook door het noodlot gewilde gebeurtenissen die niet door menselijke bijstand kunnen worden opgeheven, maar die over u mensen moeten komen, wil Ik u nog winnen voor het einde. Steeds vaker zult u horen over ongelukken en natuurcatastrofes. En zolang u daar zelf niet bij betrokken bent gaan ze helaas te vaak aan u voorbij zonder u bijzonder geraakt te hebben. En toch zouden ze kunnen volstaan om ook u tot nadenken te stemmen en u zou er zelf verschoond van kunnen blijven.

Maar vaak dwingt u Mij door deze onverschilligheid van u, over uzelf nood en ongeluk te laten komen op dezelfde manier, omdat Ik alleen dat ene zou willen bereiken, dat u Mij zelf vraagt om hulp, dat u zich in de nood tot Mij wendt en leert inzien dat er maar Een bestaat die u kan helpen en die het ook doet als u Hem daarom vraagt. Zolang het dagelijkse leven zonder bijzondere voorvallen verloopt, zolang is ook uw onverschilligheid schrikbarend, zowel tegenover Mij alsook tegenover de nood van de medemensen. Wordt u echter zelf getroffen, dan wordt u pas wakker en wordt u zich weer van uzelf bewust. En toch zou de ene dag na de andere vreedzaam voor u kunnen verlopen bij de juiste instelling ten opzichte van Mij, wanneer u de verhouding van kind tot Vader zou aanknopen die u van de voortdurende bescherming van de Vader verzekert.

Verwonder u daarom niet wanneer u mensen steeds weer uit uw rust wordt opgeschrikt door gebeurtenissen van de vreemdste aard. Vraag u niet af waarom een God zo wreed kan zijn, weet dat u zelf veeleer door uw onverschilligheid en stijfkoppigheid Mij juist aanleiding geeft tot zulke middelen die voor u wreed lijken en toch alleen voor uw bestwil moeten dienen. Wat voor u bijna onmogelijk is te geloven zal gebeuren en steeds weer zullen catastrofes op grote schaal mensenoffers eisen.

En wanneer u een dichtbij zijnde einde in aanmerking neemt, zal alles u ook duidelijk zijn. Maar hoe weinige geloven aan dit einde en hoe groot is het aantal van hen, wier ongeloof Mij tot andere middelen dwingt om hen nog te redden voor het einde. En zo moet u allen zich altijd voorbereiden op verrassingen die steeds alleen schrik en angst zullen veroorzaken. Ze kunnen niet uitblijven, omdat Ik ook diegenen niet wil opgeven die nog geen band met Mij zijn aangegaan. En deze moeten hard worden aangepakt. Maar ook het zwaarste leed en de vreselijkste belevenis kan voor hen tot zegen zijn wanneer ze maar de weg naar Mij inslaan – die Me dan ook bewijzen wil opdat ze leren geloven in Mij en aan mijn liefde voor hen.

Amen

BD.7191
19 oktober 1958

De kracht van de naam Jezus

U zult alleen mijn naam in diep geloof hoeven uit te spreken, en dan zult u zijn kracht ondervinden. U zult u van mijn nabijheid bewust zijn en hulp ondervinden in uw nood. Maar hoe vaak staat de wereld nog tussen u en Mij in, hoe vaak is de invloed ervan nog zo sterk dat het u nauwelijks mogelijk is u los te rukken en u met alle innigheid tot Mij te wenden, als het ware de sprong te wagen uit het aardse in het geestelijke rijk. Voor u ben Ik nog niet zo werkelijk nabij, maar Ik kan u alleen maar duidelijk helpen wanneer u zich helemaal aan Mij overgeeft, wanneer u zich aan mijn hart vastklampt en mijn naam uitspreekt als helemaal bij Mij aanwezig. In uw hart kunt u mijn aanwezigheid voelen. Dan spreekt u echter geen verzoek tevergeefs uit, dan is het u al vervuld. Dan is de kracht van mijn naam al werkzaam geworden en dan zult u ook weten wat het betekent, Mij in vol geloof aan te roepen. U zult begrijpen wat geloof is dat niet twijfelt. En al mag de wereld nog zo zeer op u afstormen, u bent te allen tijde in staat u zo innig met Mij te verbinden dat u geïsoleerd bent van de wereld, dat mijn kracht u kan toestromen.

U hoeft niet bang te zijn dat Ik u zonder hulp laat wanneer u maar steeds uw blik op Mij gericht houdt, wanneer u eenvoudigweg van Mij zult willen zijn. Deze diepste wens is doorslaggevend dat Ik u tot Mij trek en nooit meer loslaat. Maar ook het worstelen is nodig, want u moet groeien en rijp worden. U moet niet blijven stilstaan en moe en lauw worden in uw streven en u moet daarom steeds weer als kinderen tot de Vader roepen. En hoe inniger uw roep is, des te eerder zal hij worden verhoord en dan zult u de kracht van mijn naam ondervinden. Ik wil u helemaal bezitten. Maar u zult vrijwillig naar Mij toe moeten komen, omdat Ik pas de liefde van het kind bezit wanneer het zich aan Mij overgeeft en gelovig mijn naam uitspreekt als die van zijn God en Vader van eeuwigheid.

Amen

BD.7192
20 en 22 oktober 1958

Gods oneindige erbarmende liefde

Door eeuwige tijden heen heeft de liefde Gods u gedragen. Met onmetelijk geduld heeft ze geworsteld om uw liefde, want al eeuwige tijden stond u op grote afstand, die uw liefdeloosheid had laten ontstaan. Maar u kwam voort uit Gods liefde. Daarom kan Zijn liefde voor u niet vergaan. Maar jullie waren zelf vrij geschapen wezens, die zichzelf ook vanwege hun wilsvrijheid konden omvormen en hun wezen konden laten worden tot het totaal tegenovergestelde. En een ontzettend groot aantal van het geschapene heeft dit gedaan. Het werd vijandig tegenover God in zijn gezindheid en bijgevolg ook in zijn wezen. Het viel vanuit de staat van volmaaktheid in het tegenovergestelde, het verloor de kracht en het licht en daardoor ook zijn vrijheid. Maar het was en bleef door God uitgestraalde kracht van liefde, het waren lichtvonken van Zijn onmetelijke vuur van liefde, die wel oplosten in de oneindigheid, maar nooit meer konden vergaan.

En deze vonken van het licht van liefde boetten dus in aan intensiteit van hun licht en hoe verder ze zich van God verwijderden, hoe meer verloren ze ook aan leven, aan kracht om zich te bewegen en ze werden langzaam tot verharde substantie, weliswaar nauwkeurig beschouwd iets geestelijks, maar dat niet meer beantwoordde aan de vroegere bestemming om op de één of andere manier werkzaam te kunnen zijn. Want voor een vrij, werkzaam leven naar Gods wil, was het wezen oorspronkelijk geschapen. Maar nu had het zichzelf van dit leven beroofd, het had zichzelf onbekwaam gemaakt kracht en licht te gebruiken in goddelijke ordening, omdat het zelf uit deze goddelijke ordening was getreden. Maar het kon niet meer vergaan. En evenmin laat God, wat uit Zijn kracht van liefde is voortgekomen, voor eeuwig in deze onwaardige toestand bestaan, die geheel tegenstrijdig is aan Zijn ordening. Maar Hij dwingt het ook niet om zijn weerstand tegen Hem op te geven.

Maar zoals het wezen nu geaard is, wanneer het als verharde geestelijke substantie zeer ver van God verwijderd vertoeft, is het ook helemaal zonder kracht om de weg van terugkeer naar God te aanvaarden en heeft het ook het bewustzijn van een afzonderlijk wezen verloren. Het is een dode geestelijke massa, die hulp nodig heeft, wanneer slechts de geringste verandering bij haar merkbaar moet zijn. En voor deze verandering biedt de albarmhartige liefde Gods hem nu Haar hulp en waar de liefde Gods aan het werk is, is ook onherroepelijk een resultaat te verwachten. Maar wanneer dit resultaat bereikt is, is niet vastgelegd, omdat tot de definitieve terugkeer weer de vrije wil van het wezen zich bereid moeten verklaren, die pas in een bepaald stadium van de positieve ontwikkeling aan het wezen wordt teruggegeven. Maar dat dat stadium wordt bereikt, dat is het grote werk van erbarmen van de vaderlijke liefde voor Haar schepselen, die anders voor eeuwig op eindeloze afstand zouden moeten blijven. Zodra u nu als mens over deze aarde gaat, heeft u in dat stadium bereikt.

Maar bedenk, dat het eeuwigheden heeft gevergd, tot het eens gevallen individu, dat weer in ontelbare partikeltjes of krachtvonkjes was opgedeeld, één geheel werd en weer als ik-bewust wezen zijn bestaan leidt. Bedenk dat de voorstadia van deze ontwikkeling ontelbare verschillende vormen zijn geweest, die alle die krachtvonkjes bevatten. En begrijp, dat alle scheppingen – alle voor u zichtbare scheppingswerken, evenals ook ontelbare geestelijke scheppingen – omhullingen zijn en waren voor die opgeloste deeltjes, die met voortschrijdende ontwikkeling steeds meer de substanties van het oerwezen bevatten, tot uiteindelijk in de uiterlijke vorm als mens weer alle tot een oergeest behorende partikeltjes bijeen zijn en deze oergeest nu dus in het stadium van de vrije wil, opnieuw de wilsproef moet afleggen: zijn erkenning van de Schepper als Vader, aan wie het wezen zijn liefde schenkt en met wie hij graag weer verenigd zou willen zijn. Dit is dus uw opgave als mens, die u in volledig vrije wil zult moeten volbrengen.

En deze opgave is uiterst belangrijk, want een falen, een dit uit het oog verliezen, kan tot gevolg hebben, dat er weer eeuwige tijden voorbijgaan in nood en kwelling en gevangenschap, dat het wezen opnieuw wordt opgelost in ontelbare partikeltjes en gekluisterd wordt in de vaste vorm, een toestand die zo verschrikkelijk is, dat geen mens hem zou willen, wanneer hij maar een glimpje inzicht zou krijgen, waarin deze toestand bestaat. Dit glimpje kan hem wel worden gegeven door onderrichtingen, waaraan echter elke bewijskracht ontbreekt en die daarom maar zelden worden geloofd. Maar ze worden de mens toch gegeven. Want Gods liefde is oneindig en juist deze liefde is het, die steeds weer probeert de mens wat licht te schenken, die het licht zal laten stralen in donkere gebieden, die steeds maar haar best doet zoveel goeds aan de mens te schenken, dat deze in zich de liefde voelt ontbranden voor een Wezen, wiens liefde hij voelt. En zodra de liefde in het hart van de mens is ontvlamd, is ook het doel zeker: de definitieve terugkeer naar God.

Het noodlottige verloop van het aardse leven van een mens kan naar dit doel leiden, want het is door de liefde Gods en Zijn niet te overtreffen wijsheid bepaald, steeds zo, dat ook Zijn liefde is te onderkennen door diegene, die zich bewust is van een taak op aarde en al een zweem inzicht bezit, omdat hij zonder innerlijke weerstand is tegen zijn God en Schepper. Waar deze weerstand echter nog aanwezig is, dringt ook het goddelijke licht van liefde niet door, omdat het zich niet dwingend uit. Veeleer houdt het de werking van zijn kracht terug, dus schenkt het geen inzicht aan hem, die zichzelf daartegen verweert. Maar toch achtervolgt de liefde Gods de mens en eenmaal bereikt ze ook zeker haar doel, eenmaal keert ieder wezen zich naar haar toe, maar het bepaalt zelf de tijd, wanneer het zijn weerstand opgeeft.

Amen

BD.7195
27 oktober 1958

Toevlucht tot Jezus

Er kan geen ziel verloren gaan die zich aan Jezus vasthoudt, die de goddelijke Verlosser zal vragen om hulp tegen haar vijand. Want Jezus Christus neemt deze ziel aan en Hij ontwringt ze de tegenstander doordat Hij haar wil sterkt, zodat deze zich steeds weer naar Hem zal wenden en zich van de tegenstander zal losmaken. Opdat nu echter een mens de weg naar Jezus gaat, moet hij ook weten van het werk van erbarmen dat de mens Jezus heeft volbracht. Hij moet op de hoogte zijn van zijn oerzonde en de gevolgen en van de noodzakelijkheid Jezus Christus als God en Verlosser te erkennen.

Dit weten zullen de mensen ook meestal hebben, maar niet allen hebben dienaangaande al hun standpunt bepaald. En dit laatste is nodig, wil de mens bewust de weg naar het kruis nemen. Zolang het maar een weten voor de vorm blijft, zolang de mens zich nog niet zelf in gedachten ermee heeft beziggehouden, wat het betekent een belijder van Jezus Christus te zijn, zolang blijft ook bij hem elke uitwerking uit. Hij blijft gevangen in de macht van de tegenstander, hij is nog niet verlost, want de goddelijke Verlosser Jezus Christus is voor hem nog een leeg begrip. Hij is alleen een naam, maar geen levende Heiland voor zijn ziel.

Troostrijk echter mag voor ieder mens de gedachte zijn, dat hij zich alleen maar aan Jezus Christus hoeft over te geven, dat hij Hem alleen hoeft te vragen hem de redden uit de macht van de vijand en dat aan dit verzoek ook zeker gehoor wordt gegeven, omdat ze van de wil van de mens getuigt, deze laatste te ontvluchten en naar God terug te keren, waartoe de mens alleen te zwak is wanneer hem de hulp van Jezus Christus niet wordt verleend. Maar deze hulp moet bewust worden gevraagd. En dat vereist ook het bewuste erkennen van Jezus als Gods Zoon en Verlosser van de wereld, in wie God zelf naar de aarde afdaalde om de mensen te verlossen.

Daarom moeten dus alle mensen kennis nemen van Hem en daarom moet Hij verkondigd worden in de hele wereld. Zijn gang over de aarde, Zijn wandel in liefde, Zijn bittere lijdensweg en Zijn smartelijk lijden en sterven aan het kruis moet de mens levend in het hart worden geschreven, want alleen het dode weten daarover is niet voldoende wanneer de mens het niet een keer in zijn gedachten levend zal laten worden om de grootte van de eigen schuld in zijn volle omvang te beseffen, waarvoor Jezus het ontzettende leed heeft verdragen om daarvoor boete te doen.

De mens moet de eigen grote schuld inzien en wensen daarvan vrij te worden, dan pas zal hij vrijwillig tot Hem gaan en Hem berouwvol vragen om vergeving. Hij zal Hem vragen zich om zijn zwakte te bekommeren en hem te bevrijden uit de macht van diegene die zich eens schuldig maakte aan zijn val, en zijn verzoek zal niet vergeefs zijn, want daarom is Hij in de wereld gekomen, om het gevallene te verlossen, om het ongelukkige te redden, dat alleen te zwak is om zich te bevrijden en dat daarom de hulp van Jezus Christus nodig heeft.

Amen

BD.7199
1 november 1958

Berouw in het hiernamaals – Vooruitgang

De verloren tijd van het leven op aarde zal u eens bitter berouwen, wanneer u in het hiernamaals zult beseffen wat u hebt verspeeld in het leven op aarde. En verloren tijd van het leven op aarde is elke dag die alleen maar werelds werd genoten waarin geestelijke gedachten geen kans kregen, die dus niet beantwoordde aan het eigenlijke doel waarop uw belichaming als mens is gebaseerd. Zolang u op aarde vertoeft, neemt u deze kennis niet ernstig, zelfs wanneer u ze bezit. Maar in het rijk hierna zal het op u drukken als een zware steen die u niet kunt afwentelen. Steeds weer zullen deze dagen in uw herinnering komen en u zult spijt hebben van elke onnutte daad, zoals u ook bitter berouw zult hebben van elke onbenutte gelegenheid, omdat u had kunnen werken aan het heil van uw ziel.

En u bent nog begenadigd te noemen wanneer u dit inzicht krijgt in het geestelijke rijk, wanneer u niet tot diegenen behoort die totaal verzonken zijn in duisternis en ook geen berouw voelen omdat ze eenvoudigweg niet inzien waaraan ze zichzelf schuldig hebben gemaakt – zij, die nog lange tijd moeten worstelen om ooit in de toestand te geraken waarin zij een klein glimpje licht zien en die zich dan pas bewust worden hoe vruchteloos hun leven op aarde is geweest. Want zodra eenmaal dit lichtschijnsel aanwezig is, kan het bittere berouw de ziel ertoe aanzetten in zichzelf te keren en te veranderen in haar denken en willen. En er kan haar nu zoveel kracht worden toegestuurd, dat ze nu ook behulpzaam bezig kan zijn bij noodlijdende zielen en dan is ook haar vooruitgang zeker, al is het ook onder heel wat moeilijker omstandigheden dan het in het leven op aarde mogelijk is geweest.

Het berouw moet dus voorafgaan aan een vooruitgang. Want pas de ziel die inzicht begint te krijgen, tracht haar toestand te veranderen. En elk inzicht toont haar ook de vergeefse levensweg op aarde en bitter berouw zal steeds het gevolg zijn, maar ook het keerpunt in haar ongelukkige toestand betekenen. Maar daarom is het ook voor de mens van het grootste belang, wanneer hij nog op aarde – al is het maar geringe – kennis opdoet, wanneer hij het doel van het aardse leven begint in te zien en nog aan zichzelf werkt voordat hij afscheid neemt van deze aardse wereld. Want met een nog zo gering inzicht van de aarde te kunnen heengaan, betekent steeds een lichtpuntje voor deze ziel. Ze wordt na haar dood niet in uiterste duisternis overgeplaatst, ze zal in het schemerlicht in staat zijn de weg te vinden en de schellen zullen haar van de ogen vallen en ze zal dan ook alles doen om zich licht te verschaffen.

Ze zal ook beseffen dat haar in het geestelijke rijk veel arbeid wacht wanneer ze maar bereid is deze te verrichten. En het kleine lichtpuntje wijst haar ook de goede weg aan, die ze nu gaat, wel met een gevoel van berouw, het leven op aarde niet juist gebruikt te hebben, maar ook met de voortdurende hoop op hulp, die haar ook zeker verleend wordt zodra ze Jezus Christus heeft erkend en Hem om hulp vraagt. Dan is ze niet hopeloos verloren. Ze kan opwaarts klimmen, alleen kan ze nooit de graad bereiken die haar onbeperkte gelukzaligheid oplevert aan het hart van de Vader – het kindschap Gods dat het grote lot is van diegenen die op aarde trachten de opgave na te komen die hun gesteld werd, die al op aarde de aaneensluiting zochten en vonden met hun Vader van eeuwigheid.

Amen