Inhoud
BD.6920 Het lot van de zielen in het hiernamaals
BD.6924 Arbeid aan de ziel: verandering van de eigenliefde tot naastenliefde
BD.6925 Het kunnen geloven vereist het willen geloven
BD.6930 De ontwikkelingsgang van de ziel voor haar belichaming
BD.6931 Aardse kennis is geen wijsheid
BD.6932 De Brug naar Mij is Jezus Christus
BD.6936 Getuigenissen van de zieners en profeten in de eindtijd
BD.6938 Laat het kruisoffer niet tevergeefs gebracht zijn
BD.6939 Gods worstelen om de wereldlingen
BD.6940 Gods zegen over al ons doen – Huwelijken
BD.6941 Het geschenk van God: een vonkje van Zijn liefde
BD.6947 Het openen van de deur van het hart – Avondmaal
BD.6948 Het overschatten van materiële goederen
BD.6951 Jezus kwam als Redder in de nood
BD.6954 Lucifer en zijn afval van God
BD.6955 Alleen op deze aarde is het kindschap Gods te bereiken
BD.6956 Zegen van de verbindingen van de aarde met het lichtrijk – Stralen
BD.6957 Het geloof dat bergen kan verzetten
BD.6958 De juiste weg wordt de mensen getoond
BD.6959 Toenemende verzoekingen – Innig gebed – De kracht van het woord
BD.6963 Denkvermogen betekent niet het produceren van gedachten
BD.6967 Geestelijke dwang
BD.6968 “Zoek eerst het rijk Gods”
BD.6969 Het geloof in Jezus Christus loopt gevaar
BD.6970 Stilte voor de storm – Een bedrieglijke vrede
BD.6971 Het doel van de tegenstander: verwoesting
BD.6972 Het aanroepen van Jezus Christus bij verzoekingen en noden door de tegenstander
BD.6973 Het heilsplan van God – Oerzonde – Adam’s val – Verlossing
BD.6976 De wilsvrijheid schakelt bewijzen om te geloven uit
BD.6977 Gescheiden werelden – Verschillende hemellichamen
BD.6979 Laatste scheiding – De komst van de Heer
BD.6984 Het belang van een leven in liefde
BD.6985 De geestelijke missie van de mens Jezus
BD.6987 Louteringsproces door beproevingen
BD.6989 De zegen van de ziekte – Genade van het plotseling weggeroepen worden
BD.6990 Verkoop uw ziel niet
BD.6991 De vrije wil was aanleiding om van God af te vallen – Vergoddelijking
BD.6993 Gods wegen zijn niet altijd de wegen van de mens
BD.6994 Vonk van liefde – Verlossing door Jezus Christus
– * –
BD.6920
16 september 1957
Het lot van de zielen in het hiernamaals
Nog draagt u het aardse kleed, nog is uw ziel door een omhulsel omsloten die u de onbezorgde vlucht in het geestelijke rijk belet, nog bent u aan deze aarde gebonden. Maar het uur komt waarin de ziel uit haar vleselijk omhulsel naar buiten stapt, waarin de aarde haar niet meer kan vasthouden en ze omhoog zweeft, wanneer ze zelf zich zoveel kracht heeft verworven om zich te verheffen uit het aardse gebied in een wereld waar er voor haar geen hindernissen meer bestaan, waar ze kan ijlen door tijd en ruimte en in stralende hoogten genieten van haar gelukzaligheid. Maar voor deze hoge vlucht is kracht nodig. Een kracht die niet meer met levenskracht mag worden verwisseld, maar die haar vervult wanneer ze een innige band heeft aangeknoopt met de Krachtbron van eeuwigheid, met haar God en Vader, wanneer ze weer is teruggekeerd in haar vaderhuis waar er geen nood en geen lijden meer bestaat, waar alleen gelukzaligheid is en eeuwig leven.
Maar het uur van de dood kan ook geen grote verandering voor de ziel betekenen. Ze kan wel ook het aardse lichaam verlaten en toch niet vrij zijn, evenals ze krachteloos is en niet kan opstijgen uit aardse sferen omdat haar gedachtewereld slechts de materie was, omdat ze zich er op aarde volledig door liet beheersen en de kracht van goddelijke liefde nooit toegang verleend heeft. Dan vertoeft ze weliswaar ook in geestelijke sferen, dat wil zeggen: ze bevindt zich buiten deze aardse wereld, maar nu ontbreekt het haar aan levenskracht en ze is tot werkloosheid gedoemd. En dit is voor de ziel een toestand van kwelling, een toestand van machteloosheid en sombere troosteloosheid, maar ze is zich wel van zichzelf bewust.
De dood is het beëindigen van een ontwikkelingsperiode, in elk geval wisselt de ziel van haar verblijfplaats, maar hoe verschillend kan nu de sfeer zijn welke de ziel nu bewoont. En de mens schept zich op aarde zelf het lot van de ziel na de dood. En daarom zou hij elke dag moeten benutten als een onschatbaar geschenk van genade. Hij zou zuinig moeten omspringen met elk uur en het gebruiken tot heil van zijn ziel. Hij zou geen genoegen moeten nemen met aardse vreugden en genot, want de zaligheden in het geestelijke rijk winnen het er duizendvoudig van.
De mens zou er steeds aan moeten denken dat hij het zelf in de hand heeft zich een overvloed aan gelukzaligheid te verwerven, maar dat hij dan ook bereid moet zijn gedurende de korte tijd van leven op aarde af te zien van datgene wat het lichaam welbehagen verschaft maar voor de ziel niet van nut is. Want de ziel is omsloten door een omhulsel waarvan ze zich in het aardse leven moet bevrijden. De afvalstoffen die een ziel nog belasten, laten de lichtstraal van de liefde van God niet door. Ze moeten tevoren worden opgelost opdat dan het licht van de liefde de ziel geheel kan doorstralen en dit nu ook betekent dat de ziel na haar dood geheel zonder zorgen kan opstijgen en binnengaan in de domeinen van de gelukzaligen. En het oplossen van dit omhulsel wordt tot stand gebracht door innig gebed tot God, werken van liefde en ook lichamelijk lijden van allerlei aard.
Liefde en leed zijn de meest werkzame louteringsmiddelen, liefde en leed verinnerlijken ook de mens, liefde en leed brengen een afstand teweeg van de wereld met haar vreugden. De weg van de liefde en het leed is de weg die Jezus is gegaan. Hij heeft opgeroepen Hem na te volgen en Hij heeft diegenen het leven beloofd die Hem navolgen. Want Zijn weg voert zeker naar het doel. Hij leidt uit het rijk der duisternis in het rijk van het licht en Hij helpt ieder die Hem liefheeft en Hem wil navolgen ook het kruisje te dragen, wanneer het de mens te zwaar toeschijnt en hij zich tot Hem – tot de goddelijke Kruisdrager – wendt om hulp. Maar wordt het lichamelijk omhulsel afgelegd, dan jubelt en juicht de ziel wanneer ze door de poort de eeuwigheid binnengaat. Dan heeft ze haar levensdoel op aarde vervuld, ze is in haar ware vaderland teruggekeerd, waar eeuwig leven is en eeuwige gelukzaligheid.
Amen
BD.6924
20 september 1957
Arbeid aan de ziel: verandering van de eigenliefde tot naastenliefde
Niets kan u ervan ontheffen zelf te werken aan uw ziel wanneer u het eeuwige leven wilt verwerven. De omvorming van uw wezen is arbeid van de vrije wil. Het is de omzetting van de eigenliefde in de onbaatzuchtige naastenliefde, want alleen deze laatste is goddelijke liefde. Een liefde die met het oerwezen van God overeenstemt, een liefde die kracht als uitwerking heeft en die het principe is van de goddelijke orde. De mens is echter bij het begin van zijn belichaming vervuld van eigenliefde, als erfenis van degene die zonder enige liefde is en aan wie u uw bestaan als mens hebt te danken. Want eens was u goddelijke wezens, vervuld van licht en kracht. U was voortgekomen uit de liefde van God en dus ook als Zijn scheppingen vervuld van liefde. Maar het was een zuivere, onzelfzuchtige, goddelijke liefde die steeds alleen gelukkig trachtte te maken, die terugdrong naar de eeuwige liefde en met haar in innige verbinding stond. Maar deze liefde veranderde geheel door de invloed van hem die zich in eigenwaan van God afwendde en die zijn wil en zijn gezindheid ook op u overdroeg. En het zich afkeren van God had tot gevolg dat ook Zijn liefde op weerstand stuitte, dat u haar afwees en ze dus niet meer bij u werkzaam kon worden, omdat elke weerstand de werkzaamheid van de liefde opheft.
Maar dat God Zijn schepselen die uit de kracht van Zijn liefde voortkwamen niet opgeeft, dat Hij onophoudelijk probeert hun liefde weer terug te winnen en dat Hij daarom een weg vond waarover de terugkeer naar Hem weer mogelijk werd gemaakt, is gebaseerd op Zijn eindeloze liefde. Maar de terugkeer naar Hem kan alleen plaatsvinden wanneer het wezen de kracht van Zijn liefde weer aanneemt, wat zoveel betekent als dat het zijn weerstand opgeeft, dat het zich verandert, dat het zich weer omvormt tot dat wat het was in het allereerste begin, dat dus de verkeerde liefde, de eigenliefde, weer geheel verandert in goddelijke liefde. Deze omvorming van het wezen vereist echter ook bewuste arbeid aan zichzelf.
De mens is er bij het begin van zijn belichaming steeds alleen maar op bedacht om voor zichzelf en zijn lichamelijk welzijn te zorgen en hiernaar te streven. Hij zal steeds meer aan zichzelf denken dan aan zijn naasten. Hij zal eerst zijn eigen lichaam verzorgen, alvorens voor de medemens werken van liefde te verrichten, omdat de eigenliefde hem nog beheerst als gevolg van de eertijdse afval van God. Maar verricht hij nu bewust arbeid aan zijn ziel, dan zal hij ook zijn best doen elke eigenliefde uit zichzelf te verdringen en ze te vervangen door onbaatzuchtige naastenliefde. En dat betekent de omvorming van zijn wezen, want zachtmoedigheid, deemoed, vredelievendheid, rechtvaardigheid, barmhartigheid en geduld zullen zich bij de medemens steeds als een weldaad laten voelen, zoals ze echter ook het achterstellen van het ik en van de lichamelijke wensen, een strijden tegen zwakheden en fouten vereisen, dus de eigenliefde langzaam zal veranderen in zuivere, onbaatzuchtige liefde die steeds gelukkig wil maken.
Deze arbeid aan uw ziel zult u onherroepelijk moeten verrichten en deze arbeid kan niemand u uit handen nemen. Ze is het doel van uw leven op aarde. Ze is de zekere weg van de terugkeer naar God en naar de eeuwige gelukzaligheid. En er is niets wat u van dit bewuste werken aan uw ziel ontslaat. Er zijn geen andere middelen die u gelukzaligheid schenken buiten die arbeid aan uzelf om. U bent allen met fouten en zwakheden behept, omdat u de vroegere volmaaktheid hebt opgegeven door de afval van God, door Zijn liefde af te wijzen. Maar u zult weer volmaakt kunnen worden. U zult weer vol van licht en kracht kunnen worden. Maar tevoren zult u zich weer aan het oerwezen van God moeten aanpassen, daar anders de goddelijke liefdesstroom u niet kan doorstromen. En dit is voor u ook mogelijk in het stadium als mens, wanneer u maar serieus de wil daartoe hebt en dus bewust aan uzelf werkt.
De kracht wordt u ook toegestuurd, zodra u God daarom vraagt. En wat u aanvankelijk als moeilijke arbeid ervaart, zal u steeds gemakkelijker vallen, omdat u zelf dan een ongekend geluk voelt dat alleen de zuivere, goddelijke, zichzelf opofferende liefde bereiden kan. Maar zolang de mens nog zijn eigen welzijn vooropstelt, is hem ook dit innerlijke geluk vreemd, zelfs wanneer zijn lichaam zich welbehagen verschaft. Maar het gaat om de ziel, want deze is uw eigenlijke ik, die de terugweg naar God moet gaan, wil ze een eeuwig leven in gelukzaligheid verwachten en door God als Zijn kind weer worden opgenomen in het vaderhuis.
Amen
BD.6925
21 september 1957
Het kunnen geloven vereist het willen geloven
Te kunnen geloven vereist een willen geloven. U zult die mensen niet kunnen overtuigen die niet de wil opbrengen om tot de waarheid te komen want door hun onwil stellen zij zich bloot aan de inwerking van Gods tegenstander, wiens prooi zij steeds meer worden en die hen steeds alleen maar beïnvloeden zal zich af te sluiten van iedere binnen vloeiende stroom van de kant van God.
Geestelijk weten laat zich niet bewijzen, het moet geloofd worden. Maar er wordt ook geen blind geloof van de mensen gevraagd, de waarheid wordt de mens voorgelegd, maar het wordt aan hem zelf overgelaten hoe hij zich er tegenover instelt, want van God uit wordt de vrijheid van wil van ieder mens in acht genomen. De mens staat als het ware op een tweesprong zodra hem een geestelijk weten wordt aangeboden, hij kan het aannemen maar ook afwijzen.
Om deze beslissing te nemen moet echter zijn wil actief worden. Wijst de mens het hem aangeboden geestelijke goed af zonder enig onderzoek, dan mag hij niet zeggen, dat hij het niet geloven kan maar hij moet zeggen: Ik wil het niet geloven. Heeft hij echter de wil tot inzicht te komen dan zal hij ook gaan onderzoeken, en daarna pas terecht iets verwerpen, als hij er niet mee akkoord kan gaan, of, hij zal een innerlijke overtuiging verwerven en geloven ofschoon hem geen bewijzen gegeven kunnen worden.
Bij wie van goede wil is zal ook het denken juist geleld worden, zelfs wanneer hij tot dusver niets wilde aanvaarden wat als geestelijk weten betiteld kan worden. Ook een blind geloof is waardeloos, en pas een innerlijk overtuigd geloof heeft de zegen ervan tot gevolg. Een overtuigd geloof echter kan alleen dan verkregen worden als de mens tot inzicht wil komen, als hij opheldering verlangt over verborgen zaken, over geheimen die het menselijke verstand niet onthullen kan.
Ieder mens zal en kan veronderstellen dat hij maar een beperkte kennis bezit, dat er dus voor hem nog veel onopgeloste problemen zijn. Wanneer deze problemen aardse vragen betreffen, kunnen ze ook verstandelijk opgelost worden. De resultaten kunnen beproefd en ook gewijzigd worden – en dan kunnen bewijzen worden geleverd voor de juistheid van het denken van de mensen.
Er bestaat echter naast de aardse wereld ook nog een geestelijke wereld. Weliswaar kan ook dit alleen maar “geloofd” worden – maar ook uit deze geestelijke wereld worden de mensen openbaringen toegestuurd: die bijna reeds als bewijzen zouden kunnen gelden – maar altijd ook ’n zekere twijfel open laten. die de mens nu zelf overwinnen moet, waarvoor zijn wil nodig is.
Hij kan zich bewijzen verschaffen en zo een overtuigd geloof verkrijgen, doch hij moet ook willen. Want wie er niets voor doet kan ook niets voor zich verwerven en geschonken kan het geloof de mens niet worden, omdat anders niet van een vrije wilsbeslissing gesproken zou kunnen worden.
In de eerste plaats moet de mens geloven willen en dan door een leven in liefde zich geschikt maken te leren onderscheiden, want nooit mag hij dwaling geloven, en hij heeft het recht af te wijzen wat voor hem niet mogelijk is te geloven – als hij het ernstig meent en zich verweert tegen iedere aanvoer van geestelijke leringen.
Het kunnen geloven vereist het willen geloven. Een blind geloof is God niet welgevallig, het bewijst de onverschilligheid tegenover de waarheid en het juiste inzicht. De mens moet zijn verstand gebruiken maar niet alleen zijn verstand, veeleer moest hij ook zijn hart raadplegen, wat zoveel betekent als, dat hij ook op zijn gevoelens moet letten. Want door het hart wil Hij zich openbaren aan wie het de mens vaak zwaar valt te geloven – die echter ook de wil beloont als deze goed en juist gericht is.
Amen
BD.6930
29 september 1957
De ontwikkelingsgang van de ziel voor haar belichaming
U mensen bent door vele omvormingen heengegaan. Dat wil zeggen: uw eigenlijke ik – de ziel – moest een eindeloos lange ontwikkelingsgang afleggen, voordat ze zich als mens mocht belichamen. En deze ontwikkelingsgang dus was de gang door een verzameling van scheppingswerken. De ziel moest, in talloze partikeltjes opgelost, elk van deze werken der schepping bewonen en daardoor langzaam rijp worden. Ze moesten steeds weer nieuwe vormen betrekken, zodra verschillende deeltjes zich hadden aaneengesloten. En alle vormen – de ontelbare werken der schepping – droegen dus bij aan het rijp worden van deze zielenpartikeltjes, tot op het laatst weer alle deeltjes zich aaneen mochten sluiten en als menselijke ziel de laatste vorm, het menselijk lichaam, betrokken en deze bewoonden.
Deze ontwikkelingsgang hebt u dus allen moeten gaan, omdat de afstand tot God door uw vroegere zondenval te groot is geweest en de ziel deze verre verwijdering van Hem nooit zou hebben kunnen overwinnen, wegens hun dode toestand die de afval hen had opgeleverd. Ze moest eerst tot leven worden gebracht. Maar het leven kon die zondig geworden wezens niet worden geschonken. Ze moesten het verwerven door dienstbaar te zijn. Maar vrijwillig zou het wezen nooit dienstbaar zijn geweest, omdat de tegenstander van God, die het eens gevolgd is in de diepte, het wezen bij het dienstbaar zijn zou hebben gehinderd.
Het mocht echter ook niet eeuwig aan de dood zijn vervallen, het moest de mogelijkheid worden geboden levend te worden. En deze “mogelijkheid” was dus de schepping. God ontworstelde Zijn tegenstander het gevallen geestelijke en maakte het dienstbaar aan zich zelf. Hij wees elk scheppingswerk naar de natuurwet een bestemming toe en liet het gevallene deze bestemming in gebonden toestand vervullen. Bijgevolg moest het dienen en het verwierf daardoor – ofschoon pas na eindeloze tijd – weer een gering leven, dat het echter gestaag tot vergrote activiteit in staat stelde. Want alles wat uit Gods liefde eens als wezenlijk is voortgekomen, was door Hem uitgestraalde kracht die aandringt op werkzaamheid. Maar het wezenlijke dat zich bij de tegenstander van God aansloot, verweerde zich tegen de bestraling door Gods liefde die voor het leven – dus voor het actief zijn van een wezen – noodzakelijk is en daarom verviel het in de toestand van dood zijn. En het zou ook eeuwig niet meer de weg naar het leven terugvinden als het aan het wezen zelf was overgelaten, omdat het totaal krachteloos werd door zijn val in de diepte.
Daarom heeft God dus een werkstuk in het leven geroepen, dat de wil van het wezen om actief te zijn, tevoren uitsloot, dat nu alleen aan Zijn wil ondergeschikt werd, dat volgens de wetten der natuur de bestemming vervulde die Hij dit werk, de gehele schepping, had toegewezen. Zijn plan bestond alleen daarin, het dode weer langzaam tot leven te brengen, het de mogelijkheid te geven werkzaam te zijn. En zo werd het in nietige partikeltjes aan de afzonderlijke scheppingswerken toegevoegd en volgens de wetten der natuur aangezet tot werkzaamheid. Het was gebonden in die scheppingen en kon zich niet verzetten. Het moest dienen, maar kon daardoor ook een graad van ontwikkeling bereiken, die het steeds meer vrijheid opleverde en die ook het wezenlijke uiteindelijk verplaatst in de toestand van vrije wil, waarin het nu echter vrij moet beslissen of het verder ernaar wil streven omhoog te gaan of de diepte weer wil kiezen. Want God helpt het wezen wel opwaarts te gaan, maar Hij dwingt het er niet toe, wanneer zijn wil verlangt naar beneden te gaan.
De beslissing in vrije wil heeft nu plaats in het laatste ontwikkelingsstadium op deze aarde, wanneer de ziel als mens is belichaamd en weer de vrije wil kan gebruiken naar eigen goeddunken. Dan moet de mens de grote genade van de ontwikkelingsgang tot nu toe inzien en het aardse leven bewust ten volle benutten. Hij moet zich deze genade waardig tonen en willen, dat ook de laatste uitermate korte periode hem naar het doel zal voeren. Hij moet met al zijn zinnen de laatste voltooiing nastreven en dus het toebehoren aan God bewijzen. Hij moet alles doen om niet weer in handen te vallen van diegene, van wie Gods liefde hem eindeloos lange tijden door heeft geholpen zich los te maken. Hij mag niet lichtvaardig van deze korte tijd genieten, hij moet steeds maar aan het geestelijke doel denken, dat hem het vrij worden van elke gebondenheid oplevert, dat hereniging met God betekent in licht en kracht en gelukzaligheid. En daartoe is u mensen het aardse leven gegeven, opdat uw ziel vrij zal worden van een keten die haar lange tijd geleden werd aangedaan door de tegenstander Gods, waaraan ze echter ook zelf schuld had en daarom ook zelf haar deel moet aflossen om vrij te worden en te kunnen leven in eeuwigheid.
Amen
BD.6931
30 september 1957
Aardse kennis is geen wijsheid
Ook al denkt u wijs te zijn, u bent het niet zolang Ik mijn licht, dat uw geest verlicht, niet bij u naar binnen kan laten stralen. Want wat u als kennis beschouwt zal u niet gelukkig maken, zelfs al benadert het de waarheid. Want het is enkel aardse kennis, kennis die over al datgene gaat wat u voor het aardse leven wetenswaardig dunkt. En zou u morgen reeds uw lichamelijk leven moeten opgeven, dan zou voor u ook deze kennis verloren zijn wanneer u geen geestelijke vooruitgang zou kunnen aantonen. U bezit echter niet de wijsheid als u daar niet geestelijk naar streeft.
Wijsheid is het inzicht in het weten dat onvergankelijk is, dat alleen van Mij uitgaat en toestroomt naar degene die er innig naar verlangt. U mensen echter hecht altijd alleen maar waarde aan de resultaten van het denken en u ontkent elke waarde van geestelijk verkregen resultaten. U bewijst daarmee alleen maar dat het nog erg donker is in u, dat er in u nog geen licht straalt, dat u in een betreurenswaardige toestand voortgaat omdat de tijd die u tot nu toe op aarde leefde, nutteloos was.
U jaagt waardeloze goederen na als u zich tevreden stelt met de kennis die u tot nog toe verworven heeft, die uitsluitend antwoord gaf op aardse vragen, die problemen oploste die geestelijk gezien waardeloos zijn. U bereikt niet het doel van uw aardse leven, dat alleen daarin bestaat de geestelijke duisternis waarin uw zielen zich bevinden te veranderen, uw omhulsels op te lossen, die het binnendringen van het licht verhinderen.
U mensen beseft niet eens uw aardse levensdoel. U kent niet de eigenlijke opdracht die u is gesteld, maar u gelooft van uzelf wijs te zijn als u kennis bezit die alleen aards georiënteerd is, als u over een helder verstand beschikt en dit goddelijk geschenk alleen benut om in zuiver wereldlijke richting te onderzoeken en te piekeren. U kunt op aarde tot hoog aanzien komen, u kunt ook iets groots presteren in verhouding tot uw medemensen, maar u kunt uzelf niet wijs noemen, want u zult krachtens uw verstand niets kunnen doorgronden wat buiten het bereik ligt waarin u als mens leeft. En aan het einde van uw leven zult u moeten bekennen dat u niets weet als u bewust uw einde ziet naderen, wanneer u er vlak voor staat door de poort van de eeuwigheid te gaan en u over het succes van uw aardse leven nadenkt. Dan zal de zelfverzekerdheid die u had, u verlaten. Dan zult u zich misschien ook bewust worden van de nutteloosheid van al uw moeiten en u zou dankbaar zijn voor een flauw lichtschijnsel dat u nog zou kunnen verkrijgen over het eigenlijke levensdoel van de mens.
Wordt u, die denkt wijs te zijn, nu tijdens uw aardse leven een licht aangeboden, dan versmaadt u het uit arrogantie. Want onder de indruk van een schijnlicht bespeurt u niet het zachte schijnsel dat intussen uw hart zou binnendringen, terwijl het schijnlicht – dat wil zeggen: uw verstandelijke kennis – geen innerlijke helderheid verspreidt.
U zou een licht – al straalt het ook ongewoon – nooit moeten afwijzen. U zou niet moeten trachten met het verstand zo’n licht te verklaren. U zou de ogen die door het schijnlicht reeds verzwakt zijn moeten sluiten en het ware licht uw hart binnen moeten laten stralen, dat wil zeggen: eens al uw aardse kennis opzij zetten en alleen stil luisteren wanneer wijze woorden uw oor binnendringen. U zou er eens de tijd voor moeten nemen, uw gedachten te laten dwalen in een voor u onbekend gebied, en er naar moeten verlangen ook daarover opheldering te verkrijgen. En iedere gedachte van dien aard zal u tot zegen worden. Want dan zult u een weten ontvangen dat u nu als “wijsheid uit God” herkent en dat u waarlijk meer succes zal opleveren dan de door u nagestreefde wereldse kennis, die vergaat zoals uw lichaam vergaat en de ziel niet het geringste voordeel heeft gebracht, die haar in dezelfde duisternis liet als waarin ze de aarde betreden heeft als mens.
Amen
BD.6932
1 oktober 1957
De Brug naar Mij is Jezus Christus
Voor u allen heb Ik mijn bloed vergoten. Voor u, die in zonde en diepe ellende leeft, die nog het aardse kleed draagt dat bewijs is voor een toestand die niet mijn wil en mijn werk is, maar uw eigen wil en de verwezenlijking ervan als reden had.
Als mens bent u onvolmaakte schepselen, want u bent afhankelijk van een hogere macht. U bent geen vrije, krachtige wezens die onbeperkt kunnen werken, want u had de vrijheid en de kracht voor uzelf verspeeld. U had ook het licht en het inzicht weggegeven. U maakte uzelf tot onzalige schepselen met een verblind denken.
En daarom gaat u nu over de aarde en hebt u de mogelijkheid uw vroegere gelukzalige en volmaakte staat weer terug te krijgen, omdat mijn overgrote liefde en barmhartigheid u de hand reikt; omdat Ik voor u een brug heb gebouwd, die u de terugkeer naar Mij mogelijk maakt; omdat Ik voor u allen het verlossingswerk heb volbracht, dat de grote schuld teniet deed, die aanleiding was van uw onzalige toestand.
Maar u mensen bent u er niet van bewust, dat u alleen met het doel van een verandering van uw wezen over de aarde gaat; dat u onvolmaakt, dus ongelukkig bent en weer volmaakt zou moeten worden om ook onbeperkt gelukzalig te worden. Dit gebrekkige bestaan op aarde is voor u voldoende en wilt u niet graag verliezen. En daarom doet u er zelf niets aan die brug te betreden, die Ik heb gebouwd om bij Mij te kunnen komen. U hebt in u geen verlangen naar uw ware vaderland, omdat u zonder enig weten bent over wat u oorspronkelijk bent geweest.
En u zou dit weten kunnen verkrijgen, als u maar zou besluiten op aarde een leven in liefde te leiden. Dan zou u ook de brug aanschouwen en hem willen betreden. U zou Mij en mijn verlossingswerk herkennen en leren begrijpen. U zou u tot Mij aangetrokken voelen, omdat u ineens de zekerheid zou hebben, dat alleen Ik u kan terughalen in uw vaderhuis.
Ik heb voor u allen mijn bloed vergoten, opdat het u schoon zou wassen van uw schuld. U mensen begrijpt deze woorden niet zolang u het aan een leven in liefde laat ontbreken. Dan is zowel mijn menswording als ook mijn verlossingswerk voor u onbegrijpelijk en twijfelachtig. U zult dan niet in Mij kunnen geloven, omdat de liefde pas het geloof ten leven wekt.
Maar werken van liefde zult u kunnen verrichten wanneer uw wil maar juist is. Uw wil echter is vrij. De wil kan evenwel worden aangespoord het goede te doen, juist te handelen, een leven in liefde te leiden. En dit gebeurt door de toevoer van mijn woord.
En zo zult u begrijpen, dat het buitengewoon noodzakelijk is de mensen steeds weer aan te spreken en hun de leer van de liefde te verkondigen, die Ik als mens Jezus op aarde predikte. Door ze aan te spreken kunnen de mensen allen erop gewezen worden zich in te zetten voor een leven in liefde en dan pas kunnen ze het geloof verkrijgen en nu bewust naar Mij in Jezus Christus komen. En Ik neem ze allemaal op, omdat Ik voor allen gestorven ben aan het kruis. Maar Ik kan de mensen niet dwingen om onder mijn kruis te komen. En vrijwillig zullen steeds alleen die komen, die van goede wil zijn en niet geheel zonder liefde.
Ofschoon nu mijn bloed voor alle mensen is gevloeid, zullen niet alle mensen in de zegen van het verlossingswerk delen. Want de wil van de mens zelf moet bereid zijn zich te laten verlossen. En dat betekent, dat hij Mij moet erkennen, dat hij in vrije wil de weg gaat naar het kruis, opdat hij zich dus in zijn zwakheid en gebrekkigheid aan Mij zelf toevertrouwt en Mij om hulp vraagt, dat hij zijn eigen schuld inziet en erkent, en weer terugverlangt naar zijn God en Vader, van wie hij zich eens afwendde in vrije wil.
Hij moet de brug betreden. Dat wil zeggen: hij moet de verbinding vinden van deze aarde naar het geestelijke rijk. Hij moet inzien dat niet de aarde zijn vaderland is, hij moet dit vaderland zoeken buiten de aarde. Hij moet beseffen dat hij zelf een gebrekkig schepsel is en zijn Schepper vragen zich over hem te ontfermen. Het kind moet naar de Vader verlangen.
Dan heeft hij ook zeker de brug betreden, die Ik zelf heb gebouwd door mijn kruisdood. En dan zal ook de goddelijke Verlosser Jezus Christus helemaal worden herkend in Zijn missie, omdat Hij zelf de brug is die naar Mij leidt; omdat de mens dan zeker de weg naar het kruis neemt en Ik hem nu ook de poort kan openen naar de gelukzaligheid.
Amen
BD.6936
5 oktober 1957
Getuigenissen van de zieners en profeten in de eindtijd
Verneem wat de geest uit God u verkondigt: De zieners en profeten zijn door Mij zelf gekozen omdat er op hen een grote en gewichtige opdracht rust. Zij moeten de mensen kennis geven van het komende wereldgericht en hen vermanen zich daarop voor te bereiden. Deze zieners en profeten spreken niet uit zichzelf, maar geven alleen door wat mijn geest hun bekend maakt. Er komt dus als het ware een rechtstreekse uiting van Mijzelf tot u, maar toch moet Ik Mij bedienen van een bemiddelaar om u mensen niet onvrij te maken in uw denken en handelen. U kunt het dus geloven maar bent er niet toe gedwongen. U zult het wel geloven als u de profetische missie van de bemiddelaars accepteert. U zult het echter afwijzen als u aan hun missie twijfelt. Maar Ik wil het voor u gemakkelijk maken om hen te geloven. Ik zal hun zending duidelijk laten blijken doordat Ik de verkondigde veranderingen die aan het gericht vooraf gaan laat gebeuren.
Ik zal er voor zorgen dat deze aankondigingen verspreiding vinden zodat veel mensen er kennis van kunnen nemen en ook de bevestiging ervan zullen ondervinden, omdat alles zal gebeuren zoals Ik het van tevoren liet verkondigen door zieners en profeten. Wel heb Ik toen Ik op aarde wandelde de mensen gewaarschuwd voor valse christussen en valse profeten en Ik heb er op gewezen dat ook de afgezanten van mijn tegenstander lelijk zullen huishouden. En ook nu weer waarschuw Ik de mensen om niet in diens vangnetten te geraken en geen geloof aan zijn intriges te schenken. Want hij is druk doende en probeert door buitengewone prestaties, door wonderen van materiële aard in de mensen het geloof te wekken dat hier krachten des hemels aan het werk zijn.
Maar juist zijn buitengewone activiteit in de tijd van het einde vereist ook mijn tegenwerken, dat daarin bestaat middelen aan te wenden die het zwakke geloof weer opwekken of het verloren geloof weer terug winnen. En dat kan niet anders geschieden dan door de reine waarheid te brengen die uit de Bron van waarheid vloeit, die echter door bemiddelaars tot u mensen moet komen omdat u ze zelf niet kunt ontvangen.
Zo houd Ik de mensen dus voor wat komende is. En die Ik koos om bemiddelaar te zijn tussen Mij en u mensen, die kunt u ook accepteren als ware profeten, en in hun woorden geloven. En Ik ben ook bereid u een bewijs te geven dat zij spreken in mijn opdracht om u het komende aan te kondigen, want Ik zal al spoedig de eerste aankondigingen waarmaken. Want het voornaamste ambt van deze zieners en profeten is de aankondiging van het aanstaande einde, dat voor u mensen van zeer grote betekenis is zodat u hierop voorbereid moet zijn. En toch zal u nog uitstel gegeven worden dat lang genoeg kan zijn om uw ziel te redden van het verderf.
En daarom zal Ik niet lang meer talmen. Ik zal de zending van mijn zieners en profeten bevestigen. Ik zal de daad laten volgen op hun aankondigingen. Maar Ik zal vóór het einde de aarde nog laten beven en Mij zelf in herinnering brengen bij alle mensen door een natuurverschijnsel dat door mijn wil steeds weer werd aangekondigd. Want Ik zelf gaf mijn bemiddelaars daartoe de opdracht en zij hebben alleen gesproken als mijn werktuigen en vertegenwoordigers op aarde die in mijn plaats de mensen moesten waarschuwen en vermanen.
U mag zich niet veilig wanen tegenover deze gebeurtenissen die getuigen van een hogere Macht. U moet ze vrezen en geloven dat mijn woord waarheid is. Dat Ik zelf erdoor spreek en gesproken heb, en dat u dus met zekerheid een uiterst zware tijd tegemoet gaat als mijn genade u niet voordien al wegroept. U staat voor een keerpunt in de tijd en u zou naar deze zekerheid moeten leven, steeds met het oog op een plotseling einde. Maar geen mens hoeft dit einde te vrezen die bewust aan zichzelf werkt en meer aan zijn ziel denkt dan aan zijn lichaam, want hij zal niets verliezen maar alleen winnen.
Amen
BD.6938
7 oktober 1957
Laat het kruisoffer niet tevergeefs gebracht zijn
Mijn lijden en sterven aan het kruis kan voor u mensen ook nutteloos zijn geweest. Het kruisoffer kan vergeefs gebracht zijn voor u die er niet van onder de indruk bent, voor u die de goddelijke Verlosser Jezus Christus niet erkent en die alleen kennis neemt van de mens Jezus – Hem echter geen goddelijke geestelijke zending toekent en zich bijgevolg buiten degenen plaatst voor wie dat verlossingswerk volbracht werd. U moet zich bewust tot Hem wenden als u deel wilt hebben aan de genaden van het verlossingswerk. De verlossing hangt van uzelf af, ofschoon Ik voor alle mensen aan het kruis gestorven ben.
Maar u mensen beseft niet dat u gebonden bent, dat u zich zonder de verlossing door Jezus Christus nooit in de vrijheid van licht en kracht zult kunnen verheugen, dat u gebonden blijft al zouden eeuwige tijden vergaan. U beseft niet dat de toestand van onvrijheid, van licht- en krachteloosheid nooit op een andere manier kan worden veranderd dan te gaan via Golgotha. En of u ook de goddelijke Verlosser Jezus Christus afwijst, of u ook geen acht slaat op Zijn werk, aan Hem is toch de beslissing hoelang u zich in een onzalige toestand bevindt.
Uw bestaan als mens lijkt weliswaar niet zo arm, en daarom ziet u niet uit naar die Ene, die u een zalig lot kan verschaffen. Maar uw aardse bestaan als mens is niet van lange duur en pas daarna wordt u zich bewust van de kwellingen van een gebonden toestand. Dan is u de levenskracht ontnomen die u als mens bezat, als u tenminste zelfs niet in de harde materie gekluisterd bent en hierin ook de kwellingen van het gebonden zijn moet voelen. Maar zolang u in bezit bent van het zelfbewustzijn is er steeds nog de mogelijkheid dat u tot Jezus Christus uw Verlosser roept, zij het op deze aarde of in het rijk hierna, als de uiterste duisternis u niet opneemt. Daarom is mijn liefde onophoudelijk bezig uw gedachten te richten op Hem, in wie Ik Mij zelf belichaamd heb om u te verlossen. Steeds weer zal Ik trachten u de daad van Jezus voor ogen te stellen, steeds weer zal Ik er voor zorgen dat er van Zijn verlossingswerk melding wordt gemaakt en u mensen ervan in kennis wordt gesteld, u die nog geheel afzijdig staat van het kruis en die aan alles wat met Jezus Christus in verband staat weinig of helemaal geen betekenis hecht.
Eens wordt ieder van u aangesproken en op Hem attent gemaakt en een ieder van u kan zich in gedachten bezig houden met wat hem over Jezus Christus en Zijn verlossingswerk verkondigd werd, en ieder kan nu naar eigen wil een standpunt ten aanzien van Hem innemen. Maar hoe hij zich instelt is beslissend voor eindeloze tijden of zelfs voor de eeuwigheid. Want hij kan eindeloos lange tijden nog in ellende en gebondenheid vertoeven, maar ook kan hij voor eeuwig vrij zijn en in licht en kracht en zaligheid zijn goddelijke Verlosser danken voor het werk van barmhartige liefde, waarmee voor hem de vrijheid betaald werd en waardoor hij weer zijn oertoestand terug kreeg waarin hij zalig was. Geen mens is van deze beslissing ontheven en ieder mens bereidt zelf zijn toekomstig lot, maar mijn liefde helpt hem voortdurend de juiste beslissing te nemen. Mijn liefde geeft hem steeds weer aanwijzingen, zodat geen mens kan zeggen in onwetendheid gebleven te zijn over dat wat hem verlossing kan brengen.
Doch mijn liefde bepaalt niet uw wil, want vrijwillig hebt u deze onzalige toestand gekozen en vrijwillig moet u weer de verlossing daaruit nastreven. En daarom stelt dan ook de verlossing door Jezus Christus uw vrije wil voorop, anders zou de gehele wereld reeds verlost zijn en niets zich meer in onvrijheid en zwakheid bevinden, daar het verlossingswerk voor alle mensen volbracht is.
Uw wil benut pas de genaden van het verlossingswerk als u zich vrijwillig tot Hem keert die voor u aan kruis is gestorven, als u Mijzelf erkent in Jezus Christus en zodoende zou willen dat Ik voor u gestorven moge zijn. Dan zult u waarlijk uit de toestand van gebondenheid vrij worden en als verlost van deze aarde kunnen scheiden. U zult kunnen binnengaan in dat rijk waar u in licht en kracht nu onbeperkt werken kunt en zalig bent.
Amen
BD.6939
8 oktober 1957
Gods worstelen om de wereldlingen
Ook op de mensen die nog geheel materieel denken, richt zich mijn liefde en erbarmen, die hun weg over de aarde afleggen zonder enige geestelijke binding – die alleen dat voor waardevol houden wat voor hen zichtbaar en tastbaar is en zonder nadenken afwijzen al wat niet te bewijzen is. Deze mensen hoeven helemaal niet slecht te zijn, ze kunnen een rechtvaardige levenswijze leiden, maar ze wijzen elk geestelijk toestromen af, wat zoveel betekent, dat ze steeds op dezelfde trede blijven staan, dat ze over een vlakke weg gaan en op het einde van hun leven op aarde, geen enkele vooruitgang kunnen laten zien en het hele aardse bestaan als het ware tevergeefs was voor de ziel – voor dat, wat na de dood van het lichaam blijft bestaan. De ziel hoeft zich dus niet negatief ontwikkeld te hebben, en toch heeft ze geen resultaat te boeken.
Ze gaat in dezelfde staat van rijpheid het geestelijke rijk binnen, als waarmee ze het aardse leven is begonnen, en ook daar zal een opklimmen voor zulke zielen moeilijk zijn, omdat hun wil tegenover elk onderricht om dit af te wijzen nog net zo sterk is als op aarde. Tevens zijn ook haar gedachten verward, ze weet niets van haar lichamelijke dood, en ze kan dus zelden alleen door onderrichting van geestelijke vrienden tot andere gedachten worden gebracht, omdat de opvattingen, die de mens op aarde had, haar ook verwaand lieten worden.
Al dezen zou Ik te hulp willen komen zolang ze nog op aarde zijn.
Ik zou hun systeem van denken graag een flinke duw willen geven, Ik zou hun graag een licht willen laten opgaan, Ik zou ze graag slechts eenmaal ertoe willen brengen, ook met de mogelijkheid van een geestelijke wereld rekening te houden.
Ik zou hun graag elke hulp willen bieden, om van de vlakke weg, die doelloos is, op dat pad te stappen, dat naar boven leidt.
Ik zou graag hun eens alleen maar de waardeloosheid van alle materiële goederen willen laten inzien, opdat ze zich serieus bezig houden met de gedachten over zin en doel van hun aardse bestaan. Want juist deze mensen zijn moeilijk te sturen, omdat hun al het geestelijke, elk geloof aan een andere wereld, aan het voortleven van de ziel, slechts als een teken van naïviteit van de medemensen voorkomt, waarvan ze zelf vrij zijn en willen blijven. En zulke mensen worden daarom bijzonder gevoelig door slagen van het noodlot getroffen, de vergankelijkheid van het aardse wordt hen zo vaak voor ogen gehouden, maar ook slechts zelden met succes. Maar de hoeveelheid van zulke gebeurtenissen, die ook nog zal toenemen, moet u begrijpelijk worden, wanneer u ook aan het grote aantal van diegenen denkt, die net zo’n a-geestelijke levensopvatting hebben.
En als Ik er maar een paar van hen zou winnen, wanneer er zich maar een paar door Mij lieten toespreken door zulke slagen van het noodlot, wanneer hun belangstellingssfeer nu veranderde en ze hun manier van denken tot nu toe lieten varen – dan zou Ik veel hebben bereikt, en waren de slagen van het noodlot tot zegen.
Want tot aan het einde van het leven van ieder mens worstel Ik om diens ziel, om haar de eindeloos lange tijd in het rijk hierna te besparen, waar het in haar zonder licht is en alle inspanningen vruchteloos blijven, die bij zulke zielen worden ondernomen. Wat de mens op aarde bereikt, betekent een aanzienlijke voorsprong, die de ziel in het hiernamaals niet meer kan inhalen. En daar juist deze mensen op aarde in de meerderheid zijn, is het begrijpelijk, dat Ik tot steeds sterkere middelen mijn toevlucht moet nemen, die u – die gelovig bent – voor uzelf niet zult kunnen verklaren als gebaseerd op mijn liefde. Maar u bent niet op de hoogte van de nood van zulke zielen, die eindeloos lange tijden kan duren – u weet niet, hoe waardevol één dag op aarde is, waarin u bewust het doel nastreeft – en hoeveel dagen dus totaal nutteloos worden geleefd door diegenen, die Ik ook zou willen winnen voor Mij en mijn rijk. En de smartelijkste gebeurtenis kan als grootste genade worden beschouwd, wanneer die een mens ertoe brengt om bewust naar het doel te streven.
Want de aarde zal vergaan, en niets zal de mens overblijven, die steeds alleen maar zijn aardse leven heeft geleefd. Maar het geestelijke rijk blijft bestaan, alleen kan het voor de ziel eeuwige tijden tot een smartelijk verblijf worden, wanneer zij zelf zich afsluit, als haar licht wordt gebracht.
Amen
BD.6940
9 oktober 1957
Gods zegen over al ons doen – Huwelijken
Alle zegeningen moeten van God zelf uitgaan, om werkzaam te zijn. En de zegen van een mens zal steeds alleen dan een “zegen” zijn voor de medemens, wanneer God wordt aangeroepen, wanneer dus in Zijn naam deze zegen wordt gegeven. En daarom zult u mensen zich ook zelf met Hem in verbinding mogen stellen, als u Zijn zegen deelachtig zult willen worden. Want het verzoek, dat God moge goedkeuren wat u zich voorneemt, zal u ook Zijn liefdevolle hulp opleveren in elke levenssituatie. Wel heeft God zich op aarde dienaren uitgekozen, die in Zijn plaats de mensen moeten overbrengen, wat Hij zelf hen wil schenken; die tot de mensen spreken in Zijn plaats, omdat Hij ze zelf niet kan toespreken vanwege hun wilsvrijheid. En ook deze vertegenwoordigers van Hem kunnen over de medemens de zegen Gods afsmeken, om de uitwerkingen van zijn handelen zo te leiden, dat het de mens tot heil zal strekken. En dit heeft alleen maar God in Zijn Macht. En daarom kan ook alleen maar God Zijn zegen geven en kan de mens dit alleen in Zijn vertegenwoordiging, dus in de naam van God. En daarom is het ook voor ieder mens mogelijk, Gods zegen voor zich af te smeken voor zijn plan of voornemen, met uitzondering van diegenen, die een ambt bekleden, waarin ze zich gerechtigd voelen te zegenen. Want veel berust alleen nog maar op uiterlijkheid en op de innerlijke zin wordt weinig acht meer geslagen. Is een mens innerlijk met God verbonden, dan zal hij niets meer ondernemen, zonder de zegen van God voor zijn doen te hebben afgesmeekt en dan kan hij ook zeker zijn van Gods zegen.
Maar een uitdelen van zegen, dat tot vorm is geworden, dat volgens een schema wordt uitgevoerd, dat gebonden is aan gebruiken, zal altijd slechts vorm blijven en weinig uitwerking op de mensen hebben, daar anders veel de goedkeuring van God zou moeten krijgen, wat nooit overeenstemt met de wil van God. Want er worden bijvoorbeeld ook formele huwelijkssluitingen gezegend, waaraan God Zijn goedkeuring niet zou geven en die Hij zou verhinderen, wanneer Hij de vrije wil van de mensen niet in acht zou nemen. Er worden huwelijken gesloten uit wereldse, materiële beweegredenen, die de benaming “huwelijk” niet verdienen. Er worden banden aangegaan, die niet kunnen bogen op eerder genoemde voorwaarden, waaronder een voor God goed huwelijk moet worden gesloten. Maar zulke betrekkingen wordt de zegen van de kerk niet onthouden. Maar of God zelf zo’n huwelijk zegent is onzeker, ofschoon niet altijd een kerkelijke zegening zonder uitwerking hoeft te blijven, wanneer zowel degene die zegent, alsook hij die de zegen ontvangt, de innige band met God tot stand hebben gebracht, dus God zelf door alle betrokkenen om Zijn zegen wordt gebeden. Daarom is juist alleen die innige band met God doorslaggevend, die laat zien, dat de mens zich door Hem wíl laten zegenen. God zal steeds bereid zijn alles zo te sturen, dat het de mens tot heil van zijn ziel strekt. En Hij zal ook aardse gebeurtenissen zo weten te leiden, dat ze de mens zegen opleveren, wanneer deze zelf de zegen van God afsmeekt.
Doch een helemaal niet gezegende onderneming van de kant van de mensen, zal een uitwerking hebben, die niet erg bevorderlijk is, zoals eveneens de zegen, die slechts een vorm is, niet kan worden beschouwd als een goddelijk privilege, als “Gods zegen”. Steeds kan alleen datgene waarde hebben, wat in geest en in waarheid wordt afgebeden en uitgevoerd, om welke reden elk innig gebed om Gods zegen ook wordt vervuld. Want het is Gods wil, dat de mens zich innig met Hem verbindt en alleen maar uit deze innige verbinding zal voor hem dan ook zegen voortvloeien.
Amen
BD.6941
11 oktober 1957
Het geschenk van God: een vonkje van Zijn liefde
Licht en kracht zijn het, die u ontbreken omdat u nog onvolmaakt bent. Zonder licht en kracht zult u echter ook niet tot volmaaktheid komen en u mensen zou hopeloos in een ellendige toestand terecht komen wanneer u geen hulp werd verleend en u niet eerst licht en kracht gegeven werden, die het u mogelijk maken de staat van volmaaktheid te bereiken.
U weet dus bij het begin van uw aardse leven niets over de samenhang, over de zin van uw aardse leven en uw opdracht hierin, u bent totaal zonder kennis. Het licht ontbreekt u. En wordt u dit licht gegeven zodat u dus onderwezen wordt over uw aardse taak, dan ontbreekt u toch nog de kracht om de geestelijke volmaaktheid te bereiken, zolang u zich geen kracht verwerft, wat steeds alleen door het werken in liefde gebeuren kan. En om deze kracht te verkrijgen, dus te werken in liefde, ontbreekt u meestal de wil, omdat uw onvolkomen toestand ook een zeer verzwakte wil betekent. Zo is dus uw gesteldheid bij het begin van uw aardse leven, dat u alleen maar gegeven werd om uw onvolmaakte wezen om te vormen tot volmaaktheid.
Uw leven zou zonder enig uitzicht zijn als u niet iets geschonken zou zijn van Gods liefde, die u helpen wil weer tot volmaaktheid te komen: Hij heeft een heel klein vonkje van Zijn oneindige liefdesgeest in u gelegd. Dit liefdesvonkje is deel van Hem, het is onverbrekelijk met Hem verbonden, het is geest van Zijn geest, licht van Zijn eeuwig oerlicht en kracht tegelijk. Dit kleine vonkje is in staat een verandering in u te volbrengen zodat iedere onvolkomenheid verdwijnt en u als een stralend lichtwezen deze aarde zult kunnen verlaten.
Maar voorwaarde is wel dat u zelf dit kleine vonkje doet ontbranden, dat u het voeding geeft opdat het zich kan uitbreiden. Vereist is dat u zich door de goddelijke liefdesgeest in u laat aanzetten tot daden van liefde, want dat is zijn werkzaamheid. Het is de hulp van God, dat deze geestvonk onophoudelijk probeert de mens van binnenuit te beïnvloeden om werken van liefde te verrichten, omdat de liefde gelijk is aan licht en kracht, omdat door liefdewerken zowel het gebrek aan inzicht alsook de krachteloosheid verdwijnt, want de liefde is het enige middel om weer volmaakt te worden zoals het wezen was in het begin.
Geen mens zou zonder deze liefdesvonk in het aardse leven zijn doel bereiken, want het wezen heeft eertijds in vrije wil ieder aanstralen van Gods liefde afgewezen en is tot geen enkele ware liefde meer in staat als erfdeel van hem die God als eerste de liefde opzegde. De mens is dus het eens gevallen wezen dat geloofde te kunnen bestaan zonder te worden aangestraald door de liefde van God. Het kon weliswaar niet meer vergaan, maar de toestand van een gevallen wezen is een geheel andere geworden dan die waarin het oorspronkelijk geschapen was. Want pas de liefde is de leven gevende kracht die voor het wezen een gelukkig makend werkzaam zijn mogelijk maakt, en zonder liefde is het wezen dood en verduisterd van geest en moet daardoor uiterst ongelukkig zijn.
Maar ondanks het afwijzen weleer van Zijn liefde legde Gods liefde en erbarmen dit kleine liefdesvonkje in het hart van ieder mens en maakte zo een verbinding van zich uit naar de mens. Deze dient nu echter van de mens uit benut te worden, omdat ook dit liefdesvonkje, het aandeel van de goddelijke geest, geen dwang uitoefent op de wil van de mens maar toch door een zacht aansporen juist die wil probeert te beïnvloeden liefde te betrachten. En daardoor kan dan in het hart van de mens een vlam aanwakkeren die licht verspreidt en ook tegelijk kracht overbrengt om zijn wezen te veranderen.
Daarom is het voor ieder mens mogelijk zich in het aardse leven licht en kracht te verschaffen. Daar echter de vrije wil niet mag worden uitgeschakeld, houdt Gods liefdesgeest zich in en dwingt de mens niet te doen wat leidt tot zijn voltooiing, om welke reden ontelbare mensen geen gebruik maken van het grote genadegeschenk en daarom in duisternis en krachteloosheid blijven, waarvan alleen daden van liefde de ziel kunnen bevrijden.
Amen
BD.6947
17 oktober 1957
Het openen van de deur van het hart – Avondmaal
Wie zijn deur sluit en Mij de toegang ontzegt, die zal gebrek moeten lijden. Want Ik alleen kan hem dat brengen wat zijn ziel nodig heeft. U mensen gelooft u overal te kunnen voorzien van spijs en drank, van de voeding voor uw ziel, en u denkt er niet aan dat alleen Ik de ziel de juiste voeding kan toedienen en dat u, waar u ook maar heen mag gaan, steeds Mij zelf daarom zult moeten vragen, dus de deur van uw hart zult moeten openen, opdat Ik zelf kan binnengaan om u te spijzigen. En wanneer u nu Mij zelf daarom vraagt, doet het er ook niet toe waar u deze vraag tot Mij zult richten, want Ik zal u altijd horen en tot u komen, waar u Mij ook maar roept. Het is niet zo dat Ik spijs en drank ergens heb opgeslagen opdat u zich nu zult kunnen bevoorraden zonder in verbinding met Mij zelf te treden.
Alleen uit mijn hand zult u de juiste spijs en drank kunnen ontvangen, waarmee uw ziel zich kan sterken en gezond worden voor uw pelgrimsweg naar het vaderland. En daarom moet Ik zelf bij u naar binnen kunnen gaan. U zult Mij bereidwillig de deur moeten openen en nu ook met Mij samen het avondmaal houden omdat Ik zelf u wil spijzigen, omdat Ik zelf ieder afzonderlijk het voedsel aanbied dat hij nodig heeft voor de genezing van zijn ziel. Ik klop alleen aan, aan de deur van uw hart, maar u zelf zult ze moeten opendoen en Mij binnen moeten laten in uw hart.
Wat baat het u dus, wanneer u zich aan een spijs verzadigt die Ik zelf niet voor u heb bereid? U zult u dan goed voelen maar aan de spijs niet de stoffen kunnen onttrekken die uw ziel nodig heeft tot wederopbouw. Ze zal dood blijven of verzwakt, ze zal honger en dorst ondervinden en er wordt haar geen hulp gebracht in haar nood. En dit is het lot van de zielen van diegenen die ijverig hun best doen in Gods woord binnen te dringen, die zich voortdurend met het woord Gods bezighouden en alleen hun verstand daarmee belasten, die langs studie de zin van het goddelijke woord trachten te doorgronden en wier zielen daarbij leeg weggaan. Ze geloven dus hun ziel te voeden en toch neemt alleen hun verstand iets op, wat ze als “brood des hemels” bestempelen, dat ze nu weer willen uitdelen aan hun medemensen. Zij zelf zullen leeg weggaan, dat wil zeggen: hun zielen zullen gebrek lijden en ook hun medemensen zullen niets kunnen ontvangen voor hun ziel, wanneer niet tevoren de innige band met Mij tot stand wordt gebracht en Ik zal worden gevraagd ze te spijzigen, wanneer niet tevoren de deur werd geopend, zodat Ik bij hen naar binnen kan gaan om hun het avondmaal aan te reiken.
Al mijn woorden hadden een geestelijke betekenis, die echter door de mensen niet meer wordt geacht. En wanneer Ik tot mijn leerlingen heb gezegd: “Neem aan en eet, neem aan en drink, doe dit tot mijn gedachtenis”, zo was de geestelijke zin van deze woorden ook steeds alleen de rechtstreekse band met Mij, dat ze aan Mij zouden moeten denken zodra ze spijs en drank in ontvangst nemen die hun ziel tot voedsel dient. Het aanbieden van brood en wijn alleen baten de ziel net zo weinig als het lezen en horen van het goddelijke woord, wanneer niet tevoren innig aan Mij wordt gedacht en dus als het ware de spijziging van de ziel door Mij zelf geschiedt. En alleen lege woorden volstaan ook niet om Mij zelf dichterbij te roepen. Het moet een roepen zijn in geest en in waarheid.
De deur van het hart moet voor Mij geopend worden en Ik moet gevraagd worden om mijn intrede te doen. En Ik zal waarlijk uitdelen aan spijs en drank wat iedere ziel nodig heeft. Het openen van de deur is dus hetzelfde als het zich vrijwillig toekeren naar Mij, als het verlangen naar aaneensluiting met Mij en de vraag om schenking van genadegaven. Het is een bekentenis van de zwakte en behoeftigheid van de ziel die graag door Mij zelf gelaafd wil worden en door zo’n geopende deur zal Ik waarlijk het hart binnengaan. Ik zal de ziel spijs en drank aanreiken en ze zal gezond worden. Ze zal rijpen, ze zal tot leven komen, wat ze nu ook eeuwig niet meer verliezen kan.
Amen
BD.6948
18 oktober 1957
Het overschatten van materiële goederen
U probeert alles uit het leven te halen wat het u biedt. Met al uw zinnen streeft u naar de goederen van deze wereld. U vermeerdert uw bezit en verzamelt ijverig aardse schatten. U denkt er niet eenmaal over na hoe waardeloos alles is wat u begeert. U denkt er niet over na wat materie eigenlijk is en in welke verhouding u al tot deze staat. De materiële goederen moeten u weliswaar van dienst zijn, u zult ze u dienstbaar kunnen maken, maar u mag u er niet door laten beheersen. En dat doet u wanneer uw denken en streven uitsluitend het verkrijgen van materiële goederen geldt.
Dan bent u al de slaaf van de materie geworden, of ook de slaaf van diegene van wie de materiële wereld het domein is. Want welke materie dan ook, het is het van God eens afgevallen geestelijke, dat zich door zijn weerstand tegen God verhardde en nu door Gods wil wordt gedwongen dienend werkzaam te zijn, om weer uit de verharde toestand weg te komen.
Maar de mens was eens daaraan gelijk. Het van God afgevallen geestelijke had zich na eindeloos lange tijd weer omhoog gewerkt door onvrijwillig dienstbaar te zijn. Het mocht het materiële omhulsel afleggen en heeft nu weer tot op zekere hoogte de vrijheid teruggekregen, om nu ook van zijn laatste materiële omhulsel vrij te worden door een juiste verhouding tot God en ook tegenover de materie, die het dus had overwonnen. Hij moet de materie helpen om te dienen, maar hij mag zich er niet zelf door laten beheersen.
Maar het gedrag van de mensen bewijst het laatste. De zucht naar de materie is buitengewoon groot geworden. De mensen leven alleen nog in deze richting, met de bedoeling dus te verkrijgen wat de wereld hun biedt. En de vreugde over het bezit is een openlijke toewijding aan degene van wie ze zich los moeten maken, wat hun taak op aarde is. Want wie de wereld begeert met haar goederen, heeft geen verlangen naar het rijk dat niet van deze wereld is. Want wie de wereld begeert, denkt weinig of helemaal niet aan zijn God en Schepper. Hij staat niet in de juiste verhouding tot Hem, hij is niet het kind dat zijn Vader zoekt.
Hij gaat nog veel om met hem, die de heer is van de materiële wereld, en stuurt weer terug aan op hem, uit wiens macht God hem door de gang door de schepping al zover had geholpen, dat het gemakkelijker voor hem is, zich op aarde geheel van hem los te maken. Maar nooit kan de mens dit losmaken voltrekken, wanneer hij zich niet tevoren los maakt van de begeerte naar die aardse goederen.
Pas wanneer hij die leert verachten, wanneer hij ze niet meer waarde toekent dan dat ze hem dienen naar goddelijke ordening, pas wanneer geestelijke goederen hem waard zijn om naar te streven, kan hij het laatste in ontvangst nemen en dus de overgang voltrekken van deze wereld naar het geestelijke rijk. En dan pas slaagt hij erin zich ook volledig los te maken van de heer van deze wereld.
En dit zou iedereen kunnen doen, wanneer hij zich maar eens de waardeloosheid van aardse goederen voor ogen zou willen houden, wanneer hij er eenmaal over na zou denken wat zelfs het meest begerenswaardige van deze wereld voor waarde heeft in het uur van zijn dood, dat hij zelf niet kan bepalen, maar dat hem op elke dag beschoren kan zijn. De mens leeft en denkt daarom ook alleen aan het leven, maar niet aan de dood, die hem net zo zeker is, en hij schudt de gedachte daaraan onwillig van zich af. En toch weet hij, dat hij niets met zich mee kan nemen naar het rijk hierna, wat hij in het leven op aarde heeft verworven.
Toch laat hij zich door de gedachte beheersen, het aardse leven zo mooi mogelijk vorm te geven. En hij wordt in deze zin steeds weer door de tegenstander Gods beïnvloed, zodat de begeerte naar materiële goederen steeds groter wordt, omdat de één de ander probeert te overtroeven en niemand eraan denkt hoe arm hij in werkelijkheid is en in welke nood hij zal overgaan in het geestelijke rijk, wanneer zijn uur is gekomen.
Maar de mens kan zich niet én aardse én geestelijke goederen tezamen verwerven. Op het einde van zijn leven op aarde zal alleen diegene rijk gezegend zijn, die de goederen van deze wereld de baas is geworden; die er alleen naar heeft gestreefd geestelijke schatten te verzamelen, die duurzaam zijn tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.6951
21 oktober 1957
Jezus kwam als Redder in de nood
Vanwege de grote geestelijke nood ben Ik neergedaald naar de aarde, want Ik had medelijden met de mensen die door mijn tegenstander gekluisterd waren. Zij konden hem geen weerstand meer bieden en riepen hun God om een redder. Doch slechts weinigen geloofden nog vast en onwankelbaar dat de Messias zou komen zoals het geschreven stond. Maar die weinigen verwachtten Hem met vurig verlangen, zij verwachtten Hem als hun Redder uit de diepste nood en verdrukking. En ter wille van hen ben Ik neergedaald, omdat hun roep om hulp mijn oor bereikte, omdat Ik hun geloof niet wilde teleurstellen. Bovendien was de tijd voor de zending van de mens Jezus gekomen. Ik wilde de gehele mensheid verlossen uit de boeien van de tegenstander en Ik wilde ook verlossing brengen aan degenen die reeds gestorven waren, maar nog niet mijn rijk konden binnengaan voordat de grote zondeschuld teniet was gedaan, die aanleiding was voor het bestaan der mensen op aarde.
In deze mens Jezus kwam Ikzelf op de aarde om alle mensen het heil te brengen, om hen te bevrijden uit de keten die al voor eeuwig lange tijd op hen drukte en voor hen de weg naar mijn rijk vrij te maken – naar het rijk van eeuwige vrede en zaligheid. Toen Ik naar de aarde afdaalde, waren maar weinig mensen bereid Mij op te nemen, dat wil zeggen: alleen weinige erkenden Mij omdat zij een leven in liefde leidden. Zodoende was de schaar van mijn aanhangers niet erg groot, ofschoon Ik voortdurend bezig was de mensen tot werken in liefde aan te sporen, met als gevolg dat zij Mij dan ook hadden kunnen herkennen als hun God en Vader van eeuwigheid. Want de grote nood bestond daarin dat er onder de mensen weinig liefde was, dat zij al geheel vastgebonden waren door degene die zelf zonder enige liefde was en als vijand tegenover Mij stond. Tegen hem wilde Ik de strijd opnemen om hem door de overwinning de zielen te ontrukken die hij gebonden hield.
Daarom leefde Ik zelf de mensen een leven voor van onzelfzuchtige liefde, omdat de liefde het wapen was dat Ik tegen mijn tegenstander gebruiken wilde en dat ook de mensen de kracht gaf hem tegenstand te bieden. Zonder liefde behoorden zij hem geheel en al toe. De liefde echter kan hij niet weerstaan. De liefde is het enige wapen waar hij voor bezwijkt, die echter in de tijd van mijn komst op aarde slechts bij weinig mensen te vinden was. De liefde was de enige verbinding met Mij, hun God en Vader van eeuwigheid. En deze verbinding moest tot stand worden gebracht, wilden de mensen mijn woord vernemen. Mijn woord kon in hen niet meer weerklinken, omdat zij door hun gebrek aan liefde ook geen geloof meer hadden aan een God die tot hen wilde spreken. En daarom kwam Ikzelf naar de aarde om de mensen aan te spreken, om hun opnieuw mijn wil te verkondigen, om hun opnieuw mijn geboden van de liefde te geven, om hun opnieuw het evangelie te verkondigen – de goddelijke leer, die hen tot zaligheid zou voeren.
Maar Ik moest de mensen nog een grote hulp verschaffen. Ik wilde hen eerst bevrijden uit de macht die hen gebonden hield, die hun wil verzwakte en de mensen verhinderde mijn wil te vervullen. Ik wilde hen verlossen uit zijn macht. En daarvoor koos Ik Mij de vorm van de mens Jezus, om in Hem een werk van liefde en barmhartigheid te volbrengen dat de mensen bevrijding bracht uit alle nood. Alle mensen die van hun beul verlost wilden worden, moesten zich aan mijn zijde scharen.
Die vrijwillig bij hem bleven, kon Ik geen redding brengen. Maar die zich tot Mij wendden, ontvingen van Mij ook de kracht om zich uit zijn ketenen los te maken. Maar dit verlossingswerk moest ook op menselijke wijze plaats vinden, omdat er geen dwang mocht worden uitgeoefend op de wil van de mensen. Zij moesten geheel vrij zijn of zij het verlossingswerk van de mens Jezus, in wie Ik mijzelf belichaamde, wilden aanvaarden of afwijzen.
Daarom heb Ik als mens Jezus op de aarde geleefd en heb Ik de mensen voorbereid op het grote offer van verlossing, dat de grote zondeschuld, om welke reden zij op de aarde zijn, zou verzoenen. Doch slechts weinigen herkenden Mij en zagen in Mij de Redder, de Messias, die zieners en profeten steeds weer hadden aangekondigd. De nood was overgroot toen Ik naar de aarde kwam, maar het verlossingswerk is volbracht omdat ook mijn liefde overgroot was en de liefde zodoende de zondeschuld teniet deed, doordat zij zichzelf offerde aan het kruis.
En deze liefde zal steeds weer proberen die mensen hulp te bieden, die tot nog toe geen verlossing vonden. Die van de genade van het verlossingswerk nog geen gebruik maakten en daarom nog steeds in de netten van de vijand smachten en zich zonder hulp nooit zouden kunnen bevrijden. Die Ik echter nooit zal opgeven maar steeds tegemoet treed en hen dan wijs op het verlossingswerk van de mens Jezus. Op Hem, die als mens op grond van Zijn liefde de nood van Zijn medemensen inzag en die op grond van Zijn liefde het offer gebracht heeft onder onmetelijke kwellingen te sterven aan het kruis. En Ik zal ook steeds weer in het woord tot de mensen komen en hun melding maken van het grote werk van liefde en erbarmen van Jezus – die Mij zelf opnam, die zich door de liefde geheel verenigde met Mij en die voor u allen tot Redder en Verlosser werd van zonde en dood.
Amen
BD.6954
24 en 25 oktober 1957
Lucifer en zijn afval van God
Mijn plan van eeuwigheid betreft het terugbrengen van het geestelijke dat mijn tegenstander aan zich ketende na zijn neerstorten in de diepte, na zijn afval van Mij en zijn opstand tegen Mij. Mijn tegenstander kwam als eerst geschapen wezen uit mijn liefde voort. Ik had dit wezen geschapen naar mijn evenbeeld en het stond daarna in onvoorstelbare volheid van licht en kracht, buitengewoon machtig en wijs, Mij ter zijde. Het was het meest gelukzalige schepsel, omdat mijn liefde het onophoudelijk doorstraalde, de hoogste gelukzaligheid schonk en steeds weer deze gelukzaligheid voor dat wezen trachtte te vergroten. In dit door Mij geschapen wezen weerspiegelde zich mijn oerwezen, behalve dat het voor Mij zichtbaar buiten Mij geplaatst werd, terwijl het wezen Mij niet zelf kon aanschouwen. Maar het was op de hoogte van Mij, het wist dat Ik het had laten ontstaan en dat het die gelukkig makende liefdeskracht van Mij ontving. Want Ik zelf droeg dit weten over op mijn evenbeeld, omdat Ik zelf een uitwisseling van onze gedachten met hem tot stand wilde brengen, omdat Ik hem ook het vermogen had gegeven het “woord” te begrijpen dat als gevormde gedachte in hem weerklonk en dat het nu eveneens kon beantwoorden en bijgevolg de meest gelukkig stemmende uitwisseling tussen ons plaatsvond, ter wille waarvan Ik het wezen had laten ontstaan. Want mijn oneindige liefde zocht voor zich een weerklank. Ze zocht voor zich een vat waarin ze zich kon uitstralen. Ze zocht voor zich een object dat ze gelukkig kon maken, dat ze voor eeuwig het meest gelukzalige bestaan wilde bereiden.
Dit plan was wel door Mij ontworpen sinds eeuwigheid, maar het liet altijd de vraag open of dit wezen zich ook bij mijn plan zou aansluiten, omdat het in alle wilsvrijheid geschapen en door Mij als zelfstandig wezen buiten Mij geplaatst is, dat ook over zichzelf kon beslissen. Hoewel mijn gedachten in de vorm van het woord in hem weerklonken, was het wezen toch niet gedwongen te denken en te willen net als Ik. Het bezat het vermogen mijn woord van alle kanten te overwegen. Het kon dus eigenmachtig voor zichzelf het woord een betekenis geven, die Ik er niet in had gelegd. Maar het was daar alleen maar toe in staat zodra het een verkeerde verhouding met Mij aanknoopte, met zijn God en Schepper, terwijl het volledig met Mij overeenstemde in zijn denken en willen zolang het zich voor Mij openstelde in toegewijde liefde om mijn liefdesstraal te ontvangen. Maar juist van dit vermogen was het wezen zich ook bewust en het probeerde daarom ook uit hoe de situatie was bij het afweren van mijn liefdeskracht, om nu, geheel zonder beïnvloed te zijn, zijn gedachten te kunnen vormen naar eigen wil.
Deze pogingen vonden pas plaats na eindeloos lange tijd van onbeperkte gelukzaligheid die mijn liefde het wezen had bereid. En in deze tijd van innigste gemeenschap van het eerst geschapen wezen met Mij, was het in zo’n mate scheppend bezig, dat het ontelbare wezens in het leven riep, omdat die drang naar uitwisseling, naar objecten die zijn liefde konden ontvangen, ook in hem aanwezig was als teken van mijn evenbeeld en Ik daarom het wezen onafgebroken van de voor het scheppen benodigde kracht voorzag. Toen het wezen echter de eerste pogingen ondernam, de hem van Mij toestromende liefdeskracht af te weren, begon nu ook het proces van het verkeerde denken, en tijdelijk nam de kracht om te scheppen af. Maar het wezen voelde ook het minder worden van de gelukzaligheid en keerde zich weer in zuivere liefde naar Mij, zodat Ik het weer als tevoren gelukkig kon maken en ook het scheppen van hoogst volmaakte wezens weer verder ging.
Maar die tijdelijke onderbrekingen namen toe. Want het wezen overwoog steeds weer bij zichzelf of het niet in staat zou zijn zonder Mij hetzelfde te verrichten en te scheppen, en het stelde zich ook op de proef bij zijn scheppende werkzaamheid, doordat het zich voor enige tijd van Mij isoleerde, dus Mij ook de toevoer van liefdeskracht belette en zijn aanwezige kracht toch gebruikte om wezens geheel naar zijn wil te scheppen, die dan ook al iets van zijn wil in zich droegen. Maar dit waren steeds maar kortstondige pogingen, en het keerde steeds weer naar Mij terug om de verblijding door mijn liefdeskracht te ervaren.
Maar zijn denken nam een steeds vijandiger vorm aan. De liefdeskracht waarvan het wist dat die in Mij haar oorsprong had, benijdde dit wezen – de lichtdrager – Mij, en hij speelde met de gedachte, Mij door het voortdurend scheppen van nieuwe wezens aanleiding te geven af te zien van mijn liefdeskracht, zichzelf het eigendomsrecht over deze wezens toe te eigenen en Mij daardoor zwakker te maken, terwijl hij zich in het bewijs van de aan Mij onttrokken kracht wilde verheugen en Mij overtroeven in macht en kracht. Deze gedachten zijn niet plotseling bij hem opgekomen, veeleer bood een enkele verkeerde gedachte, een ogenblik van verkeerd gericht denken, ruimte voor steeds weer nieuwe valse voorstellingen. De lichtdrager was in een tweestrijd gewikkeld met zichzelf. En hij zou voor deze tweestrijd gemakkelijk een oplossing hebben kunnen vinden wanneer hij met Mij daarover van gedachten zou hebben gewisseld, wat hem wel mogelijk was. Hij betrok voortdurend mijn liefdeskracht en juist deze ononderbroken toevloed liet hem tot het verkeerde denken komen, dat deze toevloed eeuwig niet zou veranderen, ook niet wanneer hij zichzelf isoleerde van Diegene die hij als zijn God en Schepper terecht erkende. Maar elke gedachte die tegen Mij was gericht, verminderde de krachttoevoer en liet hem steeds weerspanniger tegen Mij worden, tot hij uiteindelijk helemaal met Mij brak en hij daardoor ook een einde maakte aan de toevloed van kracht, die hem in staat stelde te scheppen.
Maar in deze eindeloos lange tijd waren er ook talloze wezens uit zijn wil, met gebruikmaking van mijn kracht voortgekomen, die in hun innerlijk net zo gevormd waren, als hun verwekker op het ogenblik van de schepping ten opzichte van Mij stond. Maar mijn liefdeskracht doorstroomde alle wezens, daar ze anders nooit hadden kunnen ontstaan en deze liefdeskracht drong al deze wezens ook in dezelfde mate naar Mij toe als naar hun verwekker. Want hoewel deze zijn verkeerde wil in deze wezens legde, was toch ook het licht van het inzicht nog in hen, dat mijn liefdeskracht in hen ontstak. De wezens waren dus nog niet zondig toen mijn huidige tegenstander ze liet ontstaan. Maar ze waren ook gemakkelijk geneigd aan zijn voorstellingen geloof te hechten, toen hij zelf zich als het hoogste wezen bestempelde, omdat geen van de geschapen wezens Mij kon aanschouwen. De liefde drong ze naar Mij, maar diegene die voor hen zichtbaar was, wilde door hen worden erkend als god en schepper, en hij vond ook erkenning bij die wezens, van welke de scheppingshandeling plaats had gevonden op het moment van een innerlijke weerspannigheid tegen Mij.
Van Mij uit werd die zielen licht geschonken. Ze waren eveneens in staat mijn woord te vernemen en ook waren ze in staat te denken. Dus zouden ze niet aan zijn voorstellingen geloof hebben hoeven te schenken en hem erkennen, maar ook hun wil was vrij. Ze konden noch door Mij noch door mijn tegenstander gedwongen worden, en daarom werden ze dus zondig toen ze het zelfbeschikkingsrecht dienden te gebruiken en beslisten voor mijn tegenstander. Want zij herkenden Mij, ofschoon ze niet in staat waren Mij te aanschouwen, maar ze volgden vrijwillig degene die ze konden zien. Het was als het ware een beslissing tegen beter weten in en daarom dus een reuzengrote schuld, die het wezen algehele verzwakking opleverde, een verduisterde geestelijke toestand en het ontberen van elke kracht. Want de toestroom van mijn liefdeskracht werd bewust afgewezen toen ze mijn tegenstander volden naar de diepte.
Alleen wie in staat is te begrijpen in welke volmaaktheid eens alle wezens uit Mij zijn voortgekomen, hoe helder in hen allen het licht straalde, die kan een vermoeden hebben van de grootte van de schuld, het licht te hebben prijsgegeven en hem gevolgd te zijn die hen naar de duisternis voerde. Al deze gevallen wezens zouden niet ter verantwoording kunnen worden geroepen wanneer ze door de wil van mijn tegenstander tevoren van elk inzicht zouden zijn beroofd. Maar ze waren allen voortbrengselen van mijn liefdeskracht en dus waren ze er ook van doorstraald en als lichtwezen in staat de juiste beslissing te nemen toen dit van hen werd verlangd. Maar ze richtten zelf de wil in zich verkeerd en daar werden ze niet in gehinderd en in overeenstemming met hun schuld is daarom ook de afstand van Mij. En de terugkeer naar Mij vereist eeuwigheden en kan ook pas plaatshebben wanneer de vervangende verzoening van de mens Jezus erkend en gevraagd wordt door dat wezen dat eens gevallen is.
Amen
BD.6955
26 oktober 1957
Alleen op deze aarde is het kindschap Gods te bereiken
Alleen op aarde is het voor u mogelijk de hoogste graad van volmaaktheid te bereiken, zodat u als ware “kinderen” van God de gelukzaligheid zult kunnen binnengaan. De aarde is de plaats voor de vorming van het geestelijke, wat de hoogste eisen stelt aan de wil van de mens. Alle scholen in het hele universum dienen het geestelijke rijp te worden en ze kunnen het ook onmetelijke gelukzaligheid bezorgen. Maar alleen een gang over deze aarde kan het wezen het kindschap Gods opleveren, een graad van gelukzaligheid die rechtstreekse doorstraling van kracht en liefde betekent, allergrootste nabijheid van de hemelse Vader en een schouwen van aangezicht tot aangezicht in alle heerlijkheid.
De graden van gelukzaligheid in het rijk van licht zijn zeer verschillend en het betekent al geluk en gelukzaligheid wanneer een wezen toch al in het rijk van licht is opgenomen. Maar de graad van gelukzaligheid kan voortdurend groter worden en dit begrip kan u mensen niet echt duidelijk worden gemaakt zolang uw denken nog beperkt is, zolang u nog op aarde vertoeft. Maar toch zult u ertoe kunnen worden opgevoed naar het hoogste doel te streven, dat de gang over de aarde u kan opleveren. U zult moeten weten en geloven dat God u op deze aarde heeft belichaamd, omdat Hij juist u graag een onvoorstelbaar mooi lot wil bereiden. Maar u zult dat zelf moeten verwerven. Hij kan het u niet schenken, maar Hij biedt u alle mogelijkheden om u het bereiken van het doel te garanderen.
De zielen die de gang over deze aarde gaan, zijn al uit diepste diepten omhoog geklommen. Ze hebben zo’n ontzettende lijdensweg achter zich, dat ze zo voorbereid zijn om de laatste korte weg nog te kunnen gaan. Maar juist deze laatste tijd van beproeving is gevaarlijk, omdat ze na eindeloos lange tijd van uiterst kwellende kluistering nu een zekere vrijheid voelen en deze gemakkelijk kunnen misbruiken. Juist deze aarde is een plaats van verzoeking, omdat de zielen die op de aarde belichaamd zijn, de meest trouwe aanhang van de tegenstander van God waren, die hij ook niet wil teruggeven en daarom werkt hij aanhoudend in op het geestelijke dat opwaarts streeft.
Maar wanneer deze eertijds meest trouwe aanhangers van de gevallen oergeest in staat zijn zich los te maken uit diens boeien, dan staat hun ook een buitengewoon heerlijk lot te wachten. Want dan heeft er zich een verandering in hen voltrokken van een “schepsel” Gods tot een “kind” Gods, wat echter ook een volledige overgave aan God vereist. Een totale verandering van hun wezen, een in hoge mate zich vormen tot liefde. Vandaar een gang over de aarde die buitengewoon zwaar en smartelijk is, wil hij naar het doel voeren. Weinig mensen bereiken echter deze hoge graad van volmaaktheid. Toch wordt de gang over de aarde door God meer gewaardeerd dan een gang door de andere verblijfplaatsen om er rijp te worden, die lichtere voorwaarden aan de wezens stellen. Hun is echter ook geluk en gelukzaligheid beschoren, wanneer ze maar de taken vervullen die hun gesteld worden in al die scholen van de goddelijke liefde.
Al het geestelijke moet de weg terug weer vinden en de gelukzaligheid bestaat daarin, dat er geen einde is, dat het wezen onophoudelijk streven zal om onafgebroken vervulling te vinden, dat ook de gelukzaligheid voortdurend toeneemt, die God diegenen bereidt die dichter bij hem komen. Maar de mensen op aarde weten niet wat ze kunnen bereiken door hun gang over de aarde. Ze weten niet dat ze ontelbare tussenstadia kunnen overslaan, dat het hun mogelijk is een plaats te verwerven aan het hart van de Vader Die hen eeuwig schadeloos stelt voor het zwaarste lot op aarde, voor een gang over de aarde die hun bijna ondraaglijk lijkt. En op deze aarde heeft God zich daarom ook belichaamd als mens, om de mensen te tonen hoe het leven van een mens geaard moet zijn om dit hoogste doel te bereiken. Hij heeft hun getoond dat het mogelijk is door liefde en leed de ziel zo te vergeestelijken dat ze zich volledig met God aaneen kan sluiten, om dan in deze algehele vereniging met de Vader onuitsprekelijk gelukzalig te zijn en voor eeuwig te blijven.
Amen
BD.6956
27 oktober 1957
Zegen van de verbindingen van de aarde met het lichtrijk – Stralen
Wanneer de eeuwige Liefde zich naar u over buigt om zichzelf aan u te bewijzen, dan gaan er talloze stralen naar het donker van deze aarde. En door deze stralen aangelokt verschijnen er talloze wezens bij wie de donkerte pijn doet en die ook het kleinste glimpje licht bemerken en erop toesnellen. Een verbinding van de aarde met het geestelijke rijk is uitermate gezegend, omdat het een mogelijkheid is ook aan de zielen in het hiernamaals een glimpje licht over te brengen. Want dezen houden zich op in de nabijheid van de aarde, in het bijzonder wanneer ze nog zeer onrijp zijn. En ze kunnen door zulke verbindingen tot het inzicht komen dat ze zelf niet meer op aarde vertoeven en dat er toch nog contact is tussen het aardse rijk en hun huidige verblijfplaats. Maar er worden ook zielen door de stralen aangelokt die geen aardse band meer hebben, maar met verduisterde geest de kwellingen van de duisternis ondergaan. Ook hun kan een klein lichtschijnsel nu enige verlichting van de geest schenken. En daarom is het zeer zegenrijk wanneer een mens het mogelijk maakt dat de eeuwige Liefde zelf een lichtstraal naar de aarde kan zenden, want tegen de wil van de mens in kan het licht niet neerstralen in het donker. De weldaad die zulke zielen ondervinden wanneer een straal van licht ook hen treft, is onbeschrijflijk. En ook een hard geworden ziel kan zacht worden en haar weerstand opgeven, want het was de Liefde die haar had aangeraakt en die ook niet zonder kracht blijft zodra de ziel vrijwillig daar verschijnt waar ze licht waarneemt.
En wanneer u mensen nu bedenkt dat elke innige verbinding met het geestelijke rijk, elke geestelijke gedachte en in het bijzonder elk gebed in geest en in waarheid u altijd in een stralend licht plaatst, wanneer u er aan denkt dat u steeds bent omringd door zielen die alleen op het opflitsen van een lichtstraal wachten omdat ze het bij u al konden waarnemen, dan is het een bewuste verlossingsarbeid van u wanneer u maar vaak deze verbinding tot stand brengt, die het naar beneden stralen van het goddelijke licht van de liefde mogelijk maakt. Want de zielen in de duisternis kan steeds alleen maar door een glimpje licht de weg worden gewezen naar u, waar hun nu door de liefde en genade van God ook de weg wordt gewezen die uit het donker naar buiten voert, naar het licht. En wanneer die zielen maar eenmaal helderheid krijgen over het verlossingswerk van de mens Jezus, wanneer hun maar eenmaal naar waarheid kennis kan worden gegeven van het grootste werk van liefde en erbarmen dat voor alle mensen, voor alle zondaars werd aangeboden, dan weten ook de niet verloste zielen in het geestelijke rijk, dat ze zelf de weg moeten inslaan naar Hem, de goddelijke Verlosser Jezus Christus. Dan zal het kleine glimpje licht voor een steeds helderder licht hebben gezorgd en iedere ziel die zich door het goddelijke liefdeslicht liet aanraken, brengt nu weer grote scharen zielen uit de duisternis naderbij en probeert ze eveneens in de lichtkring te dringen, waar zij hulp vond en een licht dat haar onuitsprekelijk goed had gedaan, om welke reden ze haar dank tracht te betuigen met verlossende arbeid.
Het is moeilijk om in het hiernamaals de zielen die in de duisternis vertoeven toe te spreken, want ze hebben nog dezelfde weerstand als op aarde en er kan de zielen ook niet tegen hun wil licht worden geschonken. Maar zodra er een verbinding van de aarde met het geestelijke rijk tot stand wordt gebracht, wat voor zulke zielen door de genade Gods niet verborgen blijft, ontwaakt in hen aanvankelijk een echt menselijke nieuwsgierigheid. En dan treden ze geheel onbewust de lichtkring binnen die zulke mensen omgeeft, om nu ook door een lichtstraal te worden geraakt, waarvan ze zich dan echter niet meer willen scheiden. Is nu zo’n band weer opgeheven, zodat de mens zich weer aan zijn aardse gedachten of plichten wijdt, dan blijven die wezens toch in de nabijheid, om geen lichtstraal te hoeven missen wanneer hij weer oplicht. En daarom is elke geestelijke bezigheid onmetelijk zegenrijk, want ze heeft een nog veel grotere uitwerking in het rijk hierna dan op aarde, waar u mensen vaak weinig resultaat kunt boeken.
Maar de zielen zijn u eeuwig dankbaar – u die hen uit de duisternis riep door de straal van Gods liefdeslicht aan welke u zelf door uw wil toegang verleende. En roept u deze niet verloste zielen nog bewust dichterbij, dan zult u waarlijk verlossingswerk verrichten van zeer grote omvang. Want er is grote nood in het rijk der duisternis, waar vele zielen al eindeloze tijden smachten en een hernieuwde kluistering tegemoet gaan wanneer ze niet nog voor het einde de duisternis ontvluchten en zich door een straal van liefde laten treffen. Denk in het gebed altijd aan die zielen en geef hun ook vaak de gelegenheid de medelijdende liefde van de goddelijke Verlosser Jezus Christus te ondervinden, doordat u hun licht schenkt door uw wil om hen te helpen, door het bewust dichterbij roepen voor elke geestelijke bemiddeling, en u zult een gezegende arbeid verrichten.
Amen
BD.6957
30 oktober 1957
Het geloof dat bergen kan verzetten
U bent allen nog niet sterk genoeg in het geloof, daar u anders niet door de geringste twijfel zou worden bevangen, wanneer u zich in innig gebed tot Mij wendt. De geloofskracht die bergen kan verzetten ontbreekt u. Weliswaar wil Ik steeds, dat u zich aan mijn wil onderwerpt, dat u helemaal in mijn wil opgaat, maar u zou bij een sterk geloof er ook niet aan twijfelen dat mijn wil anders is dan u te geven waarom u verzoekt.
Want dat is de kracht van het geloof, dat u zich één voelt met Mij en mijn wil, dat u zich zo innig met Mij verbonden voelt, dat dezelfde wil ook u beheerst, dat u zich niet meer geïsoleerd voelt van Mij, maar dat u met het gevoel van volledige overeenstemming van mijn Wil en uw wil uw weg over de aarde gaat en daarom ook steeds weet, dat u alleen dat voor uzelf zult vragen wat Ik u geven wil.
U allen zult de band met Mij nog veel inniger vorm moeten geven. En u zult dan waarlijk bergen kunnen verzetten, want steeds ben Ik het dan die alles verwezenlijkt wat u wilt. En daarom moet u elke twijfel weren. U moet zich tot Mij wenden om hulp, in het volle geloof dat Ik u help. Want wanneer u zich innig bij Mij aansluit, zult u ook alleen zulke verzoeken tot Mij richten, waarvan de vervulling uw ziel niet tot nadeel strekt. Vraag u daarom steeds af, of u iets voor de ziel of alleen voor uw lichaam verlangt. Wat bevorderlijk is voor de ziel onthoud Ik haar waarlijk niet. Wat alleen voor het lichaam begeerlijk is, kan Ik u wel onthouden, maar dan steeds alleen uit liefde voor u, opdat uw ziel geen schade zal lijden.
Maar steeds weer zeg Ik het u, opdat u zelf alleen zulke verzoeken tot Mij zult richten, die Ik vervul wanneer u Mij maar innig bent toegedaan. En dus zult u zich eerst moeten afvragen, van welke aard de band is tussen u en Mij. En zolang u twijfelt, laat deze band ook nog te wensen over. Want bent u overtuigd van mijn aanwezigheid in u, dan weet u ook dat Ik alles regel en voor u denk en handel. U weet dan ook dat niets Mij onmogelijk is, dat Ik alleen wil dat u Mij vertrouwt, dat Ik van u slechts een sterk, onwankelbaar geloof verlang in mijn liefde, wijsheid en macht. U moet dit geloof verwerven, om het ook op anderen te kunnen overdragen. En hoe sterker uw geloof is, des te overtuigender zult u ook kunnen inwerken op uw medemensen, die ook weer tot geloof moeten komen.
U twijfelt weliswaar niet aan mijn macht, maar u twijfelt aan mijn wil. Dus zult u zelf nog een andere wil moeten hebben, omdat u zich anders volledig met Mij in overeenstemming zou weten en dan ook niets zou wensen, wat niet met mijn wil overeenstemt. Als u echter verlangt, dan moet u ook weten dat Ik hetzelfde verlang voor u, dat Ik u dus ook uw wensen wil vervullen, wanneer u zich aan mijn wil onderwerpt. Want dan kunt u niets anders willen. En dan is ook uw gebed juist en hoeft u niet te twijfelen. Streef er dus steeds naar, Mij in u aanwezig te laten zijn door uw wil om te leven naar mijn welgevallen, door innig gebed en onophoudelijke werken van liefde. Dan zult u ook steeds hetzelfde willen als Ik en voor u ook steeds alleen datgene vragen, wat Ik u zeker zal verlenen, want dan is uw wil de mijne en u zult voor u steeds alleen vragen wat uw ziel tot heil strekt.
Amen
BD.6958
31 oktober 1957
De juiste weg wordt de mensen getoond
Ik kan altijd alleen een licht voor u ontsteken en de weg verlichten, maar gaan moet u de weg zelf in vrije wil. Ik kan u wel mijn begeleiding aanbieden, maar wederom, Ik zal ze u niet opdringen, juist omdat Ik u niet dwing, maar u moet uzelf bij Mij aansluiten en Mij vragen of Ik als uw Begeleider onderweg steeds aan uw zijde wil gaan. Dan pas kunt u niet verkeerd gaan. Van mijn kant wordt waarlijk alles gedaan om u het opwaarts gaan, de weg tot Mij, mogelijk te maken. Maar toch wordt u nog de vrijheid gelaten naar eigen goeddunken te willen en te handelen. Daarom falen echter zoveel mensen, omdat zij hun vrijheid misbruiken terwijl hun weerspannige wil niet met geweld wordt gebroken.
Op aarde kunt u de mensen wel tot gehoorzaamheid dwingen en u kunt ook uw macht aanwenden waar u denkt dat onterecht weerstand wordt geboden. Maar mijn heilsplan van eeuwigheid sluit ieder gebruik van macht uit waar het gaat om het terugwinnen van het geestelijke. Want wat Ik als laatste doel bereiken wil kan alleen de vrije wil van het wezen bewerkstelligen. En dit doel zal mijn liefde onophoudelijk nastreven en ze zal ook de juiste middelen vinden om de wil van het geestelijke op zich te richten, zodat dit nu weer vrijwillig de weg gaat die terugvoert naar het vaderhuis. De liefde bereikt veel en iedere invloed die een liefhebbend wezen uitoefent op het geestelijke dat nog besluiteloos is kan succesvol zijn, kan daarentegen moeilijk terrein winnen als het wezen zich nog tot mijn tegenstander voelt aangetrokken.
Maar de wil van de mens wordt gerespecteerd en er wordt onafgebroken getracht hem te winnen. Aan de mensen wordt steeds weer de weg getoond, dus een licht ontstoken. Steeds weer worden de mensen met mijn woord vertrouwd gemaakt dat als licht van boven helder en duidelijk de mens zijn aardse opdracht voor ogen stelt en in zijn helder schijnsel het kruis van de goddelijke Verlosser laat zien. En kon de blik van de mens eenmaal op deze verlichte weg vallen, dan kan zijn wil ook beslissen of hij deze weg inslaat en zich naar het kruis begeeft. Deze weg moet ieder mens zelf gaan. Het heeft geen nut hem wel te zien maar niet ook te betreden. Het helpt dus niets “alleen maar kennis te nemen” van mijn woord of van het werk van verlossing door Christus, het is nodig de weg te gaan die langs het kruis van Golgotha voert. Mijn woord moet worden nageleefd, zoals het door de mens Jezus op aarde ten volle is ontplooid, dan wordt ook de weg gegaan die u mensen getoond wordt in helder licht.
Aldus mag geen mens geloven dat het onverschillig is welke weg hij gaat, geen mens mag geloven op zijwegen hetzelfde doel te bereiken. En ook mag geen mens geloven zonder de juiste leiding te mogen gaan, want dan zal zijn weg hem onvermijdelijk naar de diepte voeren, weer terug naar waar hij vandaan gekomen is en waaruit mijn liefde hem reeds omhoog geholpen heeft. Hij moet zich aan Mijzelf toevertrouwen en om mijn leiding vragen. Eens moet hij de weg bezien die hij in helder lichtschijnsel voor zich ziet liggen, en hij mag niet terugschrikken als hij daarop het kruis ziet dat hem laat zien dat hij door leed moet gaan. Hij moet steeds aan het heerlijke doel denken dat alleen op deze weg bereikt kan worden, en hij moet als hij deze weg wil gaan Mij steeds om kracht vragen en zich aan mijn leiding toevertrouwen.
En hij zal dan waarlijk de weg omhoog kunnen afleggen omdat Ik hem altijd zo leid dat hij aan alle gevaarlijke klippen voorbij gaat, dat hij elk hindernis makkelijk kan overwinnen en de hoogte zonder moeite beklimmen kan. Want Ik zal hem steeds van kracht voorzien zodat hij niet vermoeid hoeft te raken, al schijnt hem de weg nog zo steil. Maar alleen zal hij dat doel nooit bereiken, want zodra hij alleen gaat zal spoedig een ander hem vergezellen, die hem zeer snel weer van de juiste weg af leidt naar de diepte. Maar mijn liefde zal u blijven volgen, want mijn liefde geeft geen van mijn schepselen op.
Amen
BD.6959
1 november 1957
Toenemende verzoekingen – Innig gebed – De kracht van het woord
Steeds vaker zult u zich in geestelijke nood bevinden, want mijn tegenstander legt het er helemaal op aan u, die hij vreest te verliezen, terug te winnen. En zijn middelen zijn altijd alleen maar zodanig, dat ze u in erge benauwenis laten komen, geestelijk of lichamelijk, opdat u aan Mij zult twijfelen, aan uw God, die u Zijn hulp heeft toegezegd, die tot u sprak: “Vraag en u zal gegeven worden. Klop en u wordt opengedaan.”
Lukt het hem dergelijke twijfel in u boven te laten komen, dan heeft hij u al een stap naar achteren geplaatst. Maar u zelf hebt te beslissen, want hij kan u er niet toe dwingen u bezig te houden met de gedachten die hij op u probeert over te dragen. U zult elk van dat soort gedachten dadelijk kunnen afweren, zodra u er mee in aanraking komt, wanneer u zich er altijd maar duidelijk van bewust bent, dat deze afkomstig is van mijn tegenstander, die u wil verleiden.
U, die op Mij aanstuurt, hoeft alleen maar steeds heel bewust mijn tegenstander af te wijzen. U hoeft alleen maar te willen dat u niet zijn prooi wordt, en zijn verzoekingen zullen afketsen, want uw wil geeft u daartoe de kracht. Aan mijn liefde voor u hoeft u niet te twijfelen. En al drukt uw levenslot u ook terneer, dan zult u steeds nog vast moeten geloven dat dit alleen tot heil van uw ziel is en dat u Mij eens dankbaar zult zijn. Ik weet waarlijk wat goed voor u is.
Maar steeds weer zal ook mijn tegenstander proberen tussen beide te komen en hij zal elk zwak moment willen benutten voor zich en zijn plannen. Maar dat u Mij erkent en dat u zich op Mij richt, is voor hem een gruwel. En het is zijn grootste streven dat tegen te gaan, u weer van Mij af te trekken. En daarom probeert hij in uw hart twijfel te zaaien aan een God die u liefheeft en u te allen tijde helpt, zoals Hij het heeft beloofd.
En steeds wanneer zulke stille twijfels in u opduiken, denk er dan aan, dat hij aan het werk is en weer hem. En weet, dat u mijn kinderen bent, wier welzijn de Vader aan het hart gaat en aan wie Hij nooit Zijn liefde onttrekt. En neem dan alles in berusting op u, want het dient alleen tot welzijn van uw ziel. Maar zijn werkzaam zijn in de laatste tijd zal een alles verwoestende omvang aannemen en er is een sterke geloofskracht voor nodig hem weerstand te bieden.
Daarom maak Ik u er steeds weer op attent, dat u niet zult mogen verslappen om te worstelen om een sterk geloof. Dat u zult moeten vragen om kracht en genade, die Ik u dan ook kan doen toekomen in grote mate. Dat u door een leven in liefde ook voor uzelf de kracht verkrijgt en uw geloof dan ook groter wordt, en dat u steeds weer innige tweespraak houdt met Mij, uw God en Vader, uit wiens liefde u bent voortgekomen.
Uit deze innige tweespraak zult u veel kracht kunnen putten. Want ze kan onmiddellijk in u binnenstromen, wanneer u Mij de mogelijkheid geeft u aan te spreken. Want mijn woord is een bron van kracht, die u zeker datgene doet toekomen wat u ontbreekt. En zodra u zich in mijn woord verdiept, zodra u mijzelf gelegenheid geeft tot u te spreken, is het mijn tegenstander geheel onmogelijk u in het nauw te brengen, omdat hij dan in een lichtstraal zal staan, die hij ontvlucht, die uw beste verdedigingswal is tegen zijn aanvallen.
En als u dus in geestelijke of lichamelijke nood bent, beproef dan de kracht van mijn woord. Wijd u aan Mij in deemoedige tweespraak. Laat mijn woord werkzaam zijn in u en u zult tegen elke verzoeking van mijn tegenstander opgewassen zijn. U zult weerstand kunnen bieden en uw geloof in mijn liefde en barmhartigheid, in mijn macht en wijsheid zal groeien. En steeds meer zult u met kracht op Mij aansturen en u losmaken van hem, die mijn en uw vijand is.
Amen
BD.6963
7 november 1957
Denkvermogen betekent niet het produceren van gedachten
U kunt onmogelijk zelf in u gedachten produceren, maar u kunt de u toestromende gedachten opnemen en verwerken. Want de gedachte is een geestelijke uitstraling van kracht, wat u begrijpen zult als u bedenkt dat u wel het vermogen hebt na te denken over dat wat u op een of andere wijze werd bijgebracht, dat u echter niet nadenken zult over iets wat voor u geheelonbekend is, niet voordat u een gedachtenstraal getroffen heeft – die echter niet van uzelf kan uitgaan.
Wederom heeft echter ieder mens de mogelijkheid in zichzelf ook geheelonbekende problemen te bestuderen, als hij de gedachtenstromen in zich laat binnenvloeien die hem uit het geestelijke rijk treffen, wat echter nooit het bewijs is dat hij zelf de “verwekker” is van deze gedachten
Toen Ik u in het leven riep, toen Ik u als zelfstandige wezens buiten Mij plaatste, bracht Ik ook een verbinding tot stand tussen Mij en u, die daarin bestond, dat Ik u aansprak en u Mij kon antwoorden. En dit aangesproken worden kon u voelen en ook horen. Die gewaarwording, dit innerlijk gevoel, was de gedachte die u, hoorbaar voor u als woord vernam.
U kon u echter nu op deze gedachte of woord door uw denkvermogen instellen en het overeenkomstig uw wil beantwoorden, of ook de tot u gekomen gedachte eigenmachtig verder uitdenken – hem vormen of gestalte geven volgens uw wil. U kunt a.h.w de gedachte naar iedere richting toe verder ontwikkelen, u kunt de u toegezonden gedachte juist of verkeerd beoordelen.
En dat is het denkvermogen dat Ik u als geschapen wezens gegeven heb om met u een gedachtenwisseling te kunnen onderhouden, weer volgens uw wil. Doch vooralsnog moet er iets zijn, dan pas kunt u er zich mee bezig houden. En de Oergrond van alles wat bestaat ben Ikzelf.
Alles gaat van Mij uit, onverschillig of het leven is van een vergankelijk wezen of de gelukzaligheid van de hoogste geesten. En zo ook gaat het woord van Mij uit dat vooreerst als gedachte in de mens opduikt, maar nu in vrije wil door de mens moet worden opgenomen. Dan kan hij zich daarmee bezighouden en er gebruik van maken volgens zijn wil.
Dus, het denken door middel van het verstand kan geen gedachten verwekken, maar het kan de gedachtengolven die de mens omcirkelen uitkiezen en opnemen. Het verstand kan de hem toestromende gedachtengolven wegdringen of opnemen, en dit is makkelijk te begrijpen als u het vergelijkt met het principe van zenden en ontvangen, waarop u de radiotechniek ontwikkeld hebt.
Van een hogere Wil of Wezen gaan de stralingen uit, ze zijn door ieder wezen op te vangen, maar ze vinden door geweld geen ingang als het wezen dat in staat is deze stralingen op te vangen, er zich afwerend tegenover opstelt. En omdat de wil van het wezen dit bepaalt, wordt getracht deze wil te beïnvloeden vanuit goede zowel als vanuit boze zijde.
U kunt uzelf steeds omringd weten door gedachtengolven van iedere aard, van zulke die van Mij uitgaan en die u worden toegezonden door de in mijn wil werkende lichtwereld, maar ook door zulke die wel oorspronkelijk van Mij zijn uitgegaan, maar toch door de wil van de macht die Mij weerstreeft en haar denkvermogen op vijandige wijze zijn omgevormd en u nu ook door deze macht worden toegezonden, weer uw wil op de proef stellend, die deze gedachtengolven kan aannemen maar ook afwijzen.
En zo kunt u ook aan de gedachtengolven uit de lichtwereld krachtens uw vrije wil een verkeerde betekenis toekennen, dat wil zeggen: uw denkvermogen kan zich ook negatief tegenover deze gedachten opstellen als u zich aan de tegenstander uitlevert – doordat u zich van Mij isoleert. Doch de lichtwezens zullen u nooit opgeven, zij zullen steeds trachten op u in te werken, maar zij kunnen u niet hinderen als u zich aan de kant van mijn tegenstander plaatst.
Kon u echter de gedachte die u uit de lichtwereld wordt toegezonden geen andere richting geven, dan bezat u ook geen vrije wil. U was als het ware gedwongen juist te denken, en daardoor zou er geen dwaling in de wereld kunnen bestaan. U moet dus uw denkvermogen aanwenden, u moet u op de een of andere manier instellen op dat wat als gedachtengolf u voor het moment aanraakt.
En dat laat u geloven dat u zelf “verwekker” van de gedachte bent. Dan echter zou uw denken zeer beperkt zijn. Het zou steeds om hetzelfde draaien, om dat wat uw ogen kunnen zien en uw handen vastpakken, daar u zelf ook lichamelijk begrensd bent.
Wat echter in u onbegrensd is – uw ziel – dat staat ook in verbinding met Mij en ontvangt van Mij voortdurend het bewijs van haar verbondenheid met Mij. Maar zij kan ook het van Mij haar toestromende vrij verwerken naar haar wil. Om welke reden dus de mens zelf uit de hem toegezonden gedachten op grond van zijn denkvermogen maken kan wat hij wil, dus kan hij ook juist of verkeerd denken.
En de garantie voor het juiste denken bied Ik hem zelf aan, als hij zich maar bewust met Mij in verbinding stelt. Doet hij dit niet, dan staat hij onder de invloed van mijn tegenstander en dan zegeviert de duisternis over het licht en alles wat de mens dan onderneemt in deze afhankelijkheid van hem, zal verkeerd zijn en aan mijn goddelijke ordening tegenstrijdig.
Amen
BD.6967
13 november 1957
Geestelijke dwang
U bevindt zich in geestelijke slavernij, zolang uw wil geweld wordt aangedaan van de kant van uw medemensen, zolang u het recht niet wordt toegekend vrij te beslissen. Daarom kan het nooit mijn wil zijn, dat u, door bedreiging met eeuwige straffen, ertoe zult worden gebracht aan te nemen of af te wijzen wat u wordt voorgeschreven. U zult geheel vrij uw beslissingen moeten nemen, want úw wil moet beslissen, dus ieder afzonderlijk moet voor zich de beslissing nemen, omdat daardoor het lot van de ziel na de dood wordt bepaald. Ik zelf plaats u niet onder dwang en Ik heb ook geen geboden gegeven, die afbreuk zouden doen aan uw wil. Want ook mijn geboden van liefde vragen uw vrije wil. Want liefde is niet onder dwang te plaatsen, wat ieder mens volkomen duidelijk moet zijn. Maar de liefde ontsluit pas het weten van de waarheid. En zo baat het u mensen niets, wanneer u wordt voorgeschreven wat u moet geloven, wat u als waarheid aan zult moeten nemen. Want pas een mens, die in de liefde leeft, zal het kunnen beoordelen, of de u overgebrachte geloofsleren beantwoorden aan de waarheid. En dit onderzoek moet ieder mens zelf uitvoeren en hij mag er niet bij gehinderd worden door verboden of geboden. Want dit laatste is “geestelijke dwang”. En een dergelijke geestelijke dwang heeft teweeg gebracht, dat de mensen zich in een chaos van dwaalleren bevinden en zelf niet de moeite doen hier een uitweg uit te vinden, omdat ze de “straffen” vrezen, waarmee ze werden gedreigd.
De vrijheid van denken is ieder mens toegestaan en alleen de eigen beoordeling kan voor hem tot zegen worden. Elke dogmatische leer is geestelijke dwang. Het doet er niet toe of ze overeenstemt met de waarheid of niet. Ik bied u mensen steeds weer de zuivere waarheid aan, maar Ik dwing u niet ze aan te nemen, juist omdat u vrij zult moeten beslissen in het leven op aarde. En dwangmaatregelen zijn steeds een toegeven van zwakheid, van onvermogen de mensen via andere wegen naar het doel te brengen. Wie Mij serieus wil dienen, moet zijn best doen zijn medemensen in alle liefde te wijzen op de zegen van het juiste denken en handelen. Steeds weer moet hij hen mijn evangelie van de liefde prediken. Hij moet ze aansporen een levenswandel in liefde te leiden, maar hij moet elke dwangmaatregel achterwege laten. Hij kan zijn medemensen verzoeken steeds weer naar de verkondiging van het goddelijke woord te luisteren, hij moet ze daar liefdevol toe aansporen, maar hij mag ze niet onder bedreiging van goddelijke straffen ertoe aanzetten, of ze dwingen door geboden, want dat is niet volgens mijn wil. Daarom kan Ik ook niet instemmen met de door mensen uitgevaardigde kerkelijke geboden, die alle slechts tot plichtsvervulling aanzetten, maar de vrijwillige overgave aan Mij vaak ondergraven. En nog minder kan Ik het verbod goedkeuren, om geestelijke geschriften van andere geestesrichtingen in te zien. Want de waarheid ervan moet ieder mens zelf mogen onderzoeken. En hij zal ook kunnen onderzoeken, wanneer het de mens ernst is de waarheid te verkrijgen en wanneer hij Mij zelf om bijstand vraagt.
Vrij denken en willen is bepalend voor het resultaat van het leven op aarde van een mens, want Ik waardeer alleen datgene, wat de vrije wil tot stand bracht, terwijl voor mijn ogen datgene zonder waarde is, wat alleen als plicht of vervulling van een gebod onder dwang werd gedaan. En wie eenmaal zijn best doet een leven in liefde te leiden, zal het ook helder en duidelijk inzien, dat de liefde alleen doorslaggevend is, dat de mens in de waarheid verkeert. Hij zal het inzien, dat dan ook alle geboden ongegrond zijn, omdat een liefdevol mens dan vanzelf doet wat mijn wil is. Hij zal ook weten, dat ieder mens zelf na innerlijke strijd moet komen tot het kunnen uitspreken van een vrije wilsbeslissing. Want de liefde is de enige band met Mij – Ik, die zelf de Liefde ben – en zodra hij nu met Mij samen zijn levensweg gaat, omdat hij in de liefde leeft, zal ook zijn wil steeds zo zijn gericht, dat hij geen menselijke geboden meer nodig heeft. Van Mij uit bent u te allen tijde vrij, maar mijn tegenstander probeert u door dwang voor zich te winnen. En daar hij zelf geen dwang op u kan uitoefenen, tracht hij het door van hem afhankelijke mensen te bereiken. Wijs daarom elke dwang af, want het is steeds een teken van het werkzaam zijn van diegene, die probeert u in het verderf te storten.
Amen
BD.6968
14 november 1957
“Zoek eerst het rijk Gods”
Alleen wat uw ziel helpt rijp te worden, kan voor u tot zegen zijn. Wanneer u steeds maar zou willen streven naar dat wat nuttig is voor uw ziel, dan zou van Mij uit in overeenstemming daarmee ook in de behoeften van uw lichaam worden voorzien. Want Ik heb u gegarandeerd dat Ik u zal onderhouden, net als de vogels in de lucht en de lelies op het veld. U zou zich waarlijk geen zorgen hoeven te maken over “morgen”, wanneer het heil van uw ziel u als het belangrijkste zou toeschijnen. Wanneer u Mij en mijn rijk ernstig zou willen zoeken. Maar u mensen hebt het belangrijkste vergeten. En uw gedachten houden zich geheel en al bezig met de wereld, met het welzijn van uw lichaam. En daarom bezwaren ook zorgen en noden u en u laat zich hierdoor alsmaar meer afhouden van uw eigenlijke taak op aarde. Uw blikken richten zich steeds meer op de wereld en u werkt en doet alleen voor uw vergankelijk deel. En aan uw ziel denkt u niet. Want u mensen gelooft ook niet mijn woorden, dat Ik u alles aanreik, wanneer u op de eerste plaats mijn rijk zoekt en zijn gerechtigheid.
U neemt deze woorden niet serieus en beproeft daarom ook niet hun waarheid. Maar Ik heb u het aardse leven alleen gegeven opdat uw ziel rijp zal worden. Want het lichaam vergaat, maar de ziel blijft eeuwig bestaan. En de ziel moet – als nog niet geheel levensvatbaar – op aarde tot leven komen. En deze opwekking ten leven zult u zelf tot stand moeten brengen. Dat is het doel van uw bestaan als mens. En opdat u uw doel ook zult kunnen bereiken, zult u van mijn kant op elke manier ondersteund worden.
U zult niet door overmatige zorg voor uw lichaam moeten worden gehinderd bij de arbeid aan uw ziel. En daarom neem Ik eerstgenoemde over, zodra u maar uw eigenlijke taak als zeer dringend beschouwt, zodra u mijn rijk zoekt en zijn gerechtigheid. Dan zal het u waarlijk aan niets ontbreken. U zult verzorgd worden, lichamelijk en geestelijk, want Ik denk zowel aan uw lichaam als ook aan uw ziel en Ik geef rijkelijk aan u omdat Ik u liefheb en ook uw liefde wil winnen. Maar de mensen blijven voortdurend belast, omdat ze mijn woorden geen geloof schenken, omdat ze ook niet proberen zich het bewijs van de waarheid te verschaffen, omdat ze veel meer het leven van de ziel totaal onderschatten, omdat ze noch Mij en mijn rijk trachten te verwerven, noch hun ziel willen helpen om een draaglijke toestand te verkrijgen. Want ze geloven niet in Mij.
En daarom moeten ze vaak groot leed meemaken. Ze moeten lichamelijke noden verdragen, omdat ze mijn belofte niet geloven en niet gelovig mijn hulp verwachten. Omdat ze niet het welzijn van hun ziel vooropstellen en daarom ook niet Mij zelf als Vader voor Zijn kinderen laten zorgen. Een beetje meer geloof in mijn woord zou een geweldige verandering in de geestelijke toestand van de mensen tot stand kunnen brengen. Want zodra de mensen serieus op Mij en mijn rijk zouden aansturen, zouden ze ook mijn eenvoudige geboden van de liefde nakomen. Ze zouden liefde voor de naaste beoefenen en dus in alle gerechtigheid leven en zich in goddelijke ordening ophouden. En dan zouden ze ook al mijn rijk in bezit hebben genomen en Mij hebben aanvaard, omdat de liefde ze naar Mij toe zou drijven.
En dan zou Ik ze ook kunnen voorzien van alles wat ze nodig hebben voor lichaam en ziel. Want zowel lichamelijke als ook geestelijke goederen zouden hun nu kunnen worden gegeven, zoals Ik het heb beloofd. Niemand wordt gedwongen te geloven, maar aan allen wordt het woord van het evangelie voorgelegd: Zoek eerst het rijk Gods en zijn gerechtigheid, en al het andere zal u erbij worden gegeven. En ieder mens kan dit woord serieus overwegen. Hij kan voor zichzelf zijn leven op aarde gemakkelijk vorm geven, wanneer hij Mij en mijn woord vertrouwt. Ik verlang tevoren zijn overgave aan Mij, die Ik dan ook beloon doordat Ik zijn aardse zorgen van hem afneem omdat hij nu ook een ware kandidaat voor mijn rijk is. Maar zolang de mens zijn lichamelijk welzijn boven de ontwikkeling van zijn ziel stelt, zal hij nauwelijks nog tijd vinden eens aan zijn ziel te denken. Want de eisen van het lichaam zullen toenemen en elke stille aansporing van de kant van de ziel verdringen. De stem van de wereld zal de zachte stem van de geest in de mens overstemmen. En de ziel zal gebrek lijden en geheel verkommerd zijn aan het einde van het leven op deze aarde.
Want zij heeft geen rijkdommen kunnen verzamelen, omdat het lichaam voorrang kreeg. Maar wat de mens ook aards bereikt en verworven heeft, hij moet alles achterlaten wanneer het uur van de dood is gekomen. Maar de ziel gaat naakt en arm het rijk hierna binnen, omdat de mens het belangrijkste heeft verzuimd in zijn aardse bestaan: het rijk Gods te zoeken en zijn gerechtigheid.
Amen
BD.6969
15 november 1957
Het geloof in Jezus Christus loopt gevaar
Het geloof in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk wordt steeds minder, hoe dichterbij het einde komt. De activiteit van Gods tegenstander is alleen daarop gericht de mensen ver van de goddelijke Verlosser af te houden, om te verhinderen dat zij Hem aanroepen. Want dan heeft de tegenstander het recht op deze zielen verloren omdat Jezus Christus zelf zich dan tussen hem en de mens stelt, die Hem om hulp aanroept.
En zo is in de tijd van het einde duidelijk te bemerken, dat van alle zijden geageerd wordt tegen het geloof in Jezus Christus. Dat alles gedaan wordt om een einde te maken aan de kennis over Hem en Zijn verlossingswerk. Wel zal dat niet helemaal gelukken, want ook het werken van God is duidelijk zichtbaar, die steeds weer door Zijn woord laat getuigen over Jezus Christus. Maar veel onheil zal de tegenstander van God onder de mensen aanrichten, en hij zal ook geen middel schuwen om zijn doel te bereiken.
En omdat de mensen weinig de liefde beoefenen omdat de liefde onder hen is verkoeld, is het voor de tegenstander van God ook gemakkelijk het geloof in Jezus Christus te vernietigen. Want waar het geloof nog zwak is, daar is het nog niet levend genoeg om gevrijwaard te zijn tegen de verzoekingen van de tegenstander.
De mensen die zonder liefde leven bezwijken omdat hun geest is verduisterd, en daarom heeft de tegenstander makkelijk spel. Hij gebruikt onoorbare middelen en gaat de bevoegdheid die hem is toegestaan te boven. Want al doet hij ook alles om de mensen ten val te brengen – zonder door God gehinderd te worden vanwege de vrije wilsbesluiting van de mensen, daarom heeft hij nog niet het recht de mensen het brengen van iedere kennis over God, die in Jezus Christus zich op aarde heeft belichaamd om de mensen te verlossen, tegen te gaan. Waar twee tegenstanders elkaar bestrijden, waar mensen moeten beslissen voor de ene of de andere macht, moeten zij zowel van beide machten, hun aard en werking alsook van hun beider doelen op de hoogte zijn, daar anders een vrije wilsbeslissing niet mogelijk zou zijn.
Daarom zal Gods tegenstander niet lang meer zijn misdadige praktijken op de aarde mogen uitoefenen, want Hij die machtiger is dan hij, aan wie alle krachten van de hemel en de aarde moeten gehoorzamen, die zal aan zijn activiteiten paal en perk stellen omdat hij zijn bevoegdheid overschrijdt. En daarom is het in de tijd van het einde zo bijzonder belangrijk, de mensen de kennis over de goddelijke Verlosser Jezus Christus te verschaffen.
Allen die God willen dienen moeten deze opdracht als dringend beschouwen, ze moeten de activiteiten van Zijn tegenstander tegenwerken. Zij moeten de mensen de boodschap brengen van die Ene, tot wie zij zich wenden moeten willen zij niet in handen van hun vijand en veroorzaker van hun ondergang vallen. Want hij wil de mensen niet winnen om ze gelukkig te maken, hij wil ze van God afhandig maken opdat hij niet aan aanhang waarin hij zijn hele macht ziet, verliest. Het is een troosteloze toestand op deze wereld en er zijn nog maar weinig mensen wier geloof in de goddelijke Verlosser nog levend is, de meeste spreken slechts dode woorden zonder geest en leven, wanneer zij zich tegenover hun medemensen als christenen voordoen. Zij hebben echter geen levende verbinding met Hem en zijn daarom ook niet verlost. Zij worden het slachtoffer van de tegenstander zodra het om een ernstige beslissing gaat, voor of tegen Christus want deze zal geëist worden. Want ook dat brengt de tegenstander teweeg, dat hij de mensen die aan hem gebonden zijn er toe brengt meedogenloos op te treden tegen allen die gelovig zijn.
En dan zullen zij openlijk voor de wereld moeten bekennen hoe zij tegenover hun Heiland en Verlosser staan. Zij zullen geen keus meer hebben en er zullen er maar heel weinig stand houden die zich met een levend geloof tot Hem zelf wenden om hulp. Maar de mensen zijn zelf schuld die in deze laatste beslissing falen. Want de kennis over Jezus Christus wordt hun allen bijgebracht en de goddelijke leer van de liefde is ook geen mens onbekend. En zouden zij alleen maar deze leer van de liefde aannemen en uitdragen, dan zou ook hun geloof gewekt of gesterkt worden en zij zouden dan niet zonder kracht zijn om tegenstand te bieden. Nochtans is de wil van iedere mens vrij – en daarmee overeenstemmend draagt hij ook de gevolgen.
Amen
BD.6970
16 november 1957
Stilte voor de storm – Een bedrieglijke vrede
U zult u niet om de tuin mogen laten leiden en geloven een tijd van vrede tegemoet te gaan, al lijkt dit zo. Het is slechts de stilte voor de storm. En sneller dan u denkt zal het aangezicht veranderen van hen die van vrede spreken en nu reeds zal het vuur onder de volkeren van deze aarde aanwakkeren. De rust is voor u gevaarlijk omdat u daardoor alleen maar onverschillig wordt en uw aards bestaan nog slechts voor wereldse belangen gebruikt. En daarom haal Ik de mensen steeds weer uit hun rust, om ze wakker te houden. En er zal daarom ook nog veel gebeuren. De blik van de mensen zal steeds weer gericht worden op rampen en catastrofen van allerlei aard. Zij zullen naast de schijnbare opbouw en wereldlijke welstand ook deel moeten nemen aan die gebeurtenissen, waarbij de kracht der mensen niet toereikend is ze te verhinderen. Zij moeten leren inzien dat geen mens veilig is voor de slagen van het noodlot, al lijkt het aardse leven nog zo zeker te zijn.
U mag uzelf niet laten bedriegen door de wereldsituatie die schijnbaar tot bedaren is gebracht, want dat zijn allemaal bedrieglijke machinaties. En het kan voor u een slecht ontwaken zijn als u zich overgeeft aan deze rust en op geen van de naar het einde verwijzende vermaningen acht slaat. De ommekeer zal plotseling komen en dan moet u allen voorbereid zijn en daarom geloven dat de ommekeer komen zal. U kunt nu al veel tekenen van het einde volgen, maar evenzo zal de tegenstander er voor zorgen dat hij u zand in de ogen strooit. Want hij wil niet dat u in een einde gelooft en u ernstig bezint en verandert. Daarom beïnvloedt ook hij zijn dienaren, opdat ze de mensen laten geloven dat zij een nieuwe en heerlijke tijd tegemoet gaan in vreugde en vrede. En daarin zal hij ook slagen, want de mensen zullen eerder datgene geloven wat zij zelf kunnen nagaan dan dat wat hun vanuit het geestelijke rijk wordt verkondigd. Bovendien willen zij veel liever geloven aan een mooie en gelukkige toekomst in aardse zin dan aan een einde van deze aarde.
Maar Ik houd niet op u te waarschuwen en aan te sporen, want het gaat niet alleen om de korte jaren van uw aards bestaan maar om de eeuwigheid. En mijn aanmaningen zullen steeds dringender worden. Hoe duidelijker zich een schijnbare rust over de aarde verspreidt, hoe meer de mensen die misschien al onder de indruk waren van de voortdurende verwijzingen naar het komende einde, zich met een schijnbare vrede vertrouwd maken en hun goede voornemens vergeten. Door de aardse wereld zal mijn tegenstander nog eenmaal zijn vangarmen uitstrekken naar de mensen, en het zal een enorm sterk geloof vereisen niet in zijn klauwen te geraken.
Daarom maak Ik u steeds weer opmerkzaam op wat u nog te wachten staat. Laat u zich niet misleiden. Mijn woord is waarheid en zal ook vervuld worden. En mijn woord verkondigt u een naderend einde waar een duidelijk ingrijpen door Mij aan vooraf zal gaan: een natuurcatastrofe van de grootste omvang die de in een vrede gelovende mensen zeer zal verrassen. Maar zij zouden ook dan nog kunnen omkeren en de korte weg tot het einde afleggen in een gedurig streven naar voltooiing.
Maar deze catastrofe zal talloze mensenlevens kosten, en weet u of u niet tot een van dezen behoort? Of het voor u dan niet te laat is als u in onverschilligheid en hoop op de toekomst voortgaat en u verblinden laat door de vorst van deze wereld? Denk dus steeds aan mijn woorden als u hoort van berichten over het plotselinge sterven van mensen, van slagen van het noodlot en smartelijke gebeurtenissen van allerlei aard. Daardoor wil Ik een ieder waarschuwen voor een plotseling einde. Ik wil dat uw ogen gericht worden op de Macht die alles kan verwoesten wat u opbouwt en die al uw plannen te gronde kan richten. Verbind u meer met deze Macht. Vind de weg tot Mij, vertrouw u toe aan Mij en vraag Mij om de juiste leiding, om bescherming en erbarmen en geloof dat er alleen vrede kan zijn in verbinding met Mij, dat u bedrogen wordt wanneer u een aardse vrede wordt verzekerd. Want de mensheid leeft niet meer zo dat haar bestaan vol vrede kan zijn, zij streeft niet naar geestelijke ontwikkeling en heeft daarom ook het recht verspeeld op deze aarde te mogen leven.
Amen
BD.6971
17 en 18 november 1957
Het doel van de tegenstander: verwoesting
Talloze werelden zijn er al voortgekomen uit mijn wil en talloze werelden zullen er nog ontstaan. Want het werk om het geestelijke terug te voeren heeft deze nodig, omdat al het eens gevallen geestelijke weer in het werkproces moet worden opgenomen, wanneer het Mij weer naderbij wil komen. En elke afzonderlijke wereld geeft dit geestelijke de mogelijkheid actief te worden, ofschoon mijn wil vooralsnog bepalend is en het de bezigheid toewijst, die het in de diepte gevallene helpt langzaam weer opwaarts te gaan. Alle werelden dienen alleen het ene doel van het terugvoeren van het eens gevallen geestelijke. En alle werelden worden daarom door mijn wil geregeerd. Ze zijn onderworpen aan mijn wet van ordening. Ze getuigen van mijn liefde, mijn wijsheid en mijn macht.
Toch is hun oersubstantie het van Mij afgevallen geestelijke, dus nog behorend bij mijn tegenstander, die Ik echter op het ogenblik van de schepping van deze werelden de macht over dit geestelijke heb ontnomen, omdat het anders eeuwig niet meer uit de diepte omhoog zou kunnen klimmen. Maar mijn tegenstander is op de hoogte van het eindeloze aantal van diegenen, die hem in de diepte volgden en dit weten sterkt hem in zijn vijandige opstelling tegenover Mij. Het sterkt hem in de mening, Mij eenmaal te kunnen onttronen en het sterkt zijn haat, omdat Ik hem een groot deel van zijn aanhang heb ontrukt, die – gebonden in de werken van de schepping – de weg van de terugkeer begonnen is. En daarom houdt hij niet op zijn verwoestende invloed uit te oefenen, dat wil zeggen erop aan te sturen, dat zo mogelijk veel scheppingswerken worden vernietigd, in het geloof, dat hij dan het gekluisterde daaruit bevrijdt en het weer zelf in bezit kan nemen.
Hem zelf is het niet mogelijk zich verwoestend bezig te houden met die scheppingswerken, omdat hem daar de macht over is ontnomen. Maar zijn verwoestende invloed oefent hij uit in de tijd, dat dat geestelijke in het laatste stadium is aangekomen, waarin het weer in het bezit is van de vrije wil en mijn tegenstander het recht heeft, hierop in te werken, omdat het eens gevallen geestelijke nu vrij moet beslissen voor Mij of voor mijn tegenstander. En in deze tijd probeert hij niet alleen de mensen zelf terug te winnen, maar hij tracht door hen zich ook meester te maken van het nog gebonden geestelijke, doordat hij hen probeert aan te zetten scheppingen te vernietigen, die mijn liefde deed ontstaan om het geestelijke te helpen naar Mij terug te keren.
Het gebied van de tegenstander is de door de mensen bewoonde aarde. En in dit gebied is hij werkzaam op waarachtig satanische wijze. De mensen zijn het doelwit van zijn activiteiten, want alleen tegenover hen kan hij zijn invloed uitoefenen. Want tot de andere scheppingswerken, tot de ontelbare werelden in het universum, heeft hij geen toegang. Maar hij gelooft, ook in die werelden nog toegang te krijgen, wat hem evenwel nooit zal lukken. Zijn verward denken draagt hij echter ook over op de mensen.
Ook dezen probeert hij aan te praten, dat ze andere werelden in bezit kunnen nemen. En hij vindt ook van hem afhankelijke dienaren, die zich deze gedachten eigen maken en hetzelfde nastreven als hij. Hij verwart ook hun denken en laat hen de meest ongelofelijke pogingen ondernemen om tot dusver geldende grenzen te doorbreken, om de werelden te onderzoeken, die voor hen ontoegankelijk zijn. De tegenstander laat hen geloven, deze barrières te kunnen neerhalen en hij vindt ook gehoor, wanneer hij de mensen aanzet tot onderzoekingen van volledig zinloze aard. Want al deze onderzoekingen hebben geen verdere geestelijke ontwikkeling tot doel en kunnen daarom ook nooit overeenstemmen met mijn wil. En ze zullen nog minder een vernietigende uitwerking hebben op scheppingswerken, die Ik liet ontstaan buiten de aarde, juist omdat noch mijn tegenstander, noch de mens het recht bezitten om over die scheppingen te heersen, omdat mijn wil elk scheppingswerk ook zijn bestaan garandeert, tot Ik zelf de tijd rijp zal achten, waarin zijn doel is vervuld en het weer kan worden opgelost in zuiver geestelijke substantie.
De pogingen van de tegenstander zullen echter een steeds meer bedreigende vorm aannemen, hoe dichterbij het einde is. Hij zet de mensen aan tot proefnemingen, die een einde van deze aarde nog bespoedigen. Op de aarde vinden die proefnemingen plaats en op de aarde zelf werken ze zich uit. Het doel van de mensen betreft weliswaar de sferen buiten de aarde, maar wat ze zullen bereiken is een duidelijk bewijs van satanische beïnvloeding. Want de levensvoorwaarden op aarde worden veranderd. Er worden voor mens en dier schadelijke veranderingen van de lucht geschapen tegen hun zin. En de aarde wordt zelf een brandhaard, die eens ook zijn slachtoffers zal opeisen. Want de verwoesting van deze aarde is het hoofddoel van mijn tegenstander. En daar de mensen heel erg in zijn macht zijn geraakt, zal het hem ook lukken, maar zonder hem het geringste voordeel te brengen. Want hij wint zijn aanhang niet terug. Integendeel, hij verliest hen des te zekerder.
Zijn doel is de verwoesting van de scheppingen, die Ik liet ontstaan met het doel het geestelijke terug te voeren. En door de mensen op deze aarde zal hij veel bereiken. Maar nooit zal hij in het domein van andere door Mij geschapen werelden verwoestend werkzaam kunnen zijn, omdat hemzelf de macht daartoe ontbreekt en een invloed op het geestelijke hem alleen is toegestaan, wanneer dit als mens over de aarde gaat. En zo zult u daaruit kunnen concluderen, dat ook de vijand het niet zal klaarspelen, bezit te nemen van het universum, en dus ook niet de mensen, die zulke plannen ontwerpen en menen, gebieden in het heelal te kunnen beheersen krachtens hun intelligentie. Ze kunnen wel proeven doen en hun proeven steeds verder uitbreiden, maar ze zullen onvermijdelijk de dood vinden, wanneer ze buiten het bereik van deze aarde gaan.
Maar ook dit is de bedoeling van mijn tegenstander, dat er geen scheppende autoriteit meer wordt erkend, dat de mensen zichzelf voor bekwaam houden, elke natuurwet wetenschappelijk te kunnen onderzoeken en dat de verwijdering tussen de mensen en Mij steeds groter wordt. Hij zal veel bereiken, maar hij zal niet in mijn scheppings- en heilsplan kunnen ingrijpen. Hij zal alleen een heilloze verwarring aanrichten in het denken van al diegenen, die zich in zijn macht bevinden en zijn aanwijzingen blindelings opvolgen, tot uiteindelijk zijn werkzaam zijn zulke vormen aanneemt, dat de mensen zelf de aardbol in gevaar brengen, dat ze zonder bezwaar experimenteren en – daar Ik volledig uit hun gedachten ben uitgeschakeld – een alles vernietigende catastrofe in werking zetten, die het einde van deze aarde en elk op haar levend schepsel betekent.
Tevoren zal Ik nog een ernstige aanmaning naar de mensen doen uitgaan, die hen alleen al van het onzinnige van hun plan bewust zou kunnen laten worden. Ik zal hen uit het heelal een waarschuwing sturen. Ik zal de aarde in een gevaar brengen, dat zonder menselijke invloed teweeg wordt gebracht. Ik zal een hemellichaam uit zijn baan laten breken, die u mensen niet zult kunnen tegengaan, waaraan u machteloos bent overgeleverd, om u te tonen dat Ik alleen het ben, die de wereld beheerst en alle zich daarin bevindende scheppingen. En u zou daardoor nog tot inzicht kunnen komen en uw plannen opgeven.
Maar u bent reeds al te zeer mijn tegenstander ten prooi gevallen. En zo zal het einde komen, zoals het verkondigd is. De aarde zal ontvlammen en de mensen zelf zullen daartoe de aanleiding geven, omdat ze hem volgen en gehoorzamen, die alles wil verwoesten en verderven.
Amen
BD.6972
19 november 1957
Het aanroepen van Jezus Christus bij verzoekingen en noden door de tegenstander
Wanneer er in uw hart twijfels binnensluipen aan de waarachtigheid van het goddelijk woord, wanneer u in onzekerheid verkeert als het er om gaat ervoor op te komen, wanneer de innerlijke vreugde bij de arbeid in de wijngaard van de Heer u verlaat, dan weet u dat u erg in het nauw wordt gebracht door de tegenstander van God, die elk zwak moment benut om u onbekwaam te maken voor uw taak waarmee u God dient.
Maar u hebt iemand die u bijstaat in Jezus Christus, vergeet dat niet. Roep Hem aan, dan plaatst Hij zich tegenover de tegenstander. En Hij zal hem heel zeker wegdringen en uw werkzaam zijn voor Hem niet in gevaar laten komen. Maar één ding verlangt Jezus Christus van u: u los te maken van de wereld en dus van uw tegenstander, die heer is van de wereld. U zult dit begrijpen, wanneer u er aan denkt dat de tegenstander nog recht op u heeft zolang u nog genoegen vindt in de wereld, en dat hij dan ook nog zijn invloed kan uitoefenen op u in de vorm van datgene waar uw hart nog aan hangt.
En u hebt allen nog een hang naar deze wereld, zelfs wanneer uw gedachten voornamelijk op het geestelijke rijk zijn gericht. Maar ze dwalen toch nog herhaaldelijk af en dat benut dan de tegenstander van God om u dan te bewerken naar zijn wil, om u meer en meer van het geestelijke rijk te vervreemden.
Maar de overgave aan Jezus Christus beschermt u tegen hem en elke verzoeking zult u kunnen weerstaan. Want Jezus Christus is de overwinnaar van hem. Hij heeft de macht hem van u weg te dringen, wanneer u dit serieus wilt. Jezus Christus is uw Verlosser van zonde en dood. Hij brengt u het heil van uw ziel. Hij staat klaar om u te beschermen en Hij zal niemand in de handen van Zijn tegenstander laten, die Hem aanroept in de strijd tegen die tegenstander.
Maar de tegenstander zal ook kwellingen verminderen, wanneer u hem terwille bent, wanneer u zich weer naar hem keert door het verlangen naar de wereld. Dan geeft hij u wat u begeert en dan bent u ernstig in gevaar weer in zijn macht te geraken en u meer en meer van het geestelijke rijk af te wenden. En zo is alleen uw serieuze wil nodig om eigendom van uw goddelijke Verlosser Jezus Christus te zijn. Dan moet hij van u afzien en bent u gered voor tijd en eeuwigheid.
Deze woorden zijn gericht tot alle mensen die zich in lichamelijke en geestelijke nood bevinden. Want zodra ze zich inspannen een leven naar Gods wil te leiden, zijn ze ook blootgesteld aan voortdurende verzoekingen, die begrijpelijkerwijs bijzonder sterk zijn bij diegenen die zich aan God hebben aangeboden om Hem te dienen. En zo worden deze ook vaak buitengewoon in het nauw gebracht, maar allen hebben die Ene aan hun zijde, die voor hen waarlijk beschutting en bescherming is in elke nood. In innigheid alleen Hem aanroepen en zich aan Hem overgeven, voert u allen uit alle nood en u zult bevrijd zijn van aanvallen van allerlei aard.
Amen
BD.6973
20 november 1957
Het heilsplan van God – Oerzonde – Adam’s val – Verlossing
Het werk van verlossing werd begonnen met het ontstaan van de scheppingen in het heelal, het werd begonnen met het binden van verharde geestelijke substantie in de vorm – dus met het ontstaan van materiële vormen die vooreerst zelf in hun substantie geestelijk waren en vervolgens ook geestelijke substanties in zich bevatten die al een zekere ontwikkelingsgang hadden afgelegd.
Het eens van God afgevallen geestelijke had zich zo ver van Hem verwijderd dat de kracht van God het niet meer aanraakte en het werd daardoor onbeweeglijk en star, het verhardde zich in zichzelf. En bijgevolg was het in het bezit van de tegenstander van God en het zou nooit zijn gesteldheid hebben veranderd.
Het plan van God bestond echter daarin, dit verharde geestelijke een mogelijkheid te verschaffen een heerlijkheid te bereiken die de vroegere gelukzaligheid nog ver overtreft. God wilde uit Zijn “schepselen”, “kinderen” vormen – een werk dat het schepsel echter zelf moest volbrengen. Het geschapene nu, dat in vrije wil in opstand kwam tegen God en daarom eindeloos diep gevallen is, had deze mogelijkheid, dat het weer opklom naar zijn oorspronkelijke rijpheid en in volledige vrije wil dan het werk van de vergoddelijking tot stand kon brengen.
Maar uit de diepste diepten moest het worden opgeheven, omdat het zelf niet in staat was omhoog te klimmen daar het geen enkele kracht meer bezat. En deze hulp verleende God het gevallene daardoor, dat Hij de schepping liet ontstaan – dat Hij de verharde geestelijke substantie bijgevolg door Zijn wil vormde tot scheppingen van de meest uiteenlopende aard. En met deze scheppingen begon zodoende de verlossing ofwel het terugvoeren van het geestelijke naar God. Een opstijgen tot een zekere graad was voor het gevallene verzekerd omdat goddelijk Willen in dit scheppingsplan beslissend is en Gods tegenstander geen enkele invloed heeft op het geestelijke dat in de scheppingen gebonden was.
Zo zou ook de verdere vooruitgang als mens verzekerd zijn geweest, wanneer de eerste mensen getrouw naar Gods lichte geboden zouden hebben geleefd en aan de verzoekingen van de tegenstander van God weerstand hadden geboden, waartoe de eerste mensen – Adam en Eva ook de kracht bezaten. Maar omdat ze het recht hadden hun vrije wil te gebruiken en zij zich door de tegenstander lieten misleiden, faalden ze en maakten nu het verlossingswerk voor de gehele mensheid heel wat moeilijker dan het zou hoeven te zijn bij een juist gebruik van hun wil.
De mensen die na hen kwamen waren nu aanzienlijk verzwakt door deze zonde van de eerste mensen, ze bezaten niet meer de kracht die de eerste mensen ter beschikking stond, ze droegen als het ware de last van deze zonde en de tegenstander van God had een groot werk volbracht: hij bracht het laatste doel dat de mensen – de eens gevallen oergeesten – ooit de vergoddelijking zouden bereiken, in gevaar.
En daarom bracht God hun opnieuw hulp. Hij zond Zijn Zoon naar de aarde, dat wil zeggen: een hoogste lichtwezen aanvaardde de weg over de aarde om als mens de voorwaarden te vervullen die de eerste mensen onvervuld lieten, waardoor ze schipbreuk leden. Deze “Mens” wilde daardoor alle mensen uit hun toestand van zwakheid bevrijden. Hij wilde het hun weer mogelijk maken de vergoddelijking te bereiken.
Het was de mens Jezus in wie de goddelijke Liefde zelf Haar intrek nam – de Vader – die zijn kinderen wilde helpen, vrij te worden van de tegenstander om naar Hem terug te keren. Hij zond Zijn Zoon naar de aarde, een wezen, dat eveneens uit Zijn scheppende kracht was voortgekomen en dat een menselijk omhulsel betrekken moest om nu eerst voor de eeuwige Geest Gods tot vat te kunnen worden, die in deze menselijke vorm Zijn schepselen verlossing wilde brengen.
Weer blijft echter de vrije wil van de mens het doorslaggevende. Want nu moet ook deze zich vooralsnog voor de goddelijke Verlosser Jezus Christus uitspreken en Zijn verlossende hulp aannemen, wil hij het doel bereiken, de verenging met God, het kindschap Gods, dat een staat van hoogste volmaaktheid en van hoogste gelukzaligheid is. Al het gevallene kan dit hoogste niveau bereiken, omdat door het verlossingswerk van de mens Jezus het bewijs geleverd is, dat de wil van de mens weerstand kan bieden aan zijn tegenstander en doodsvijand, dat de kracht om te weerstaan de liefde is, die ieder mens in zich kan ontsteken.
En ieder mens hoeft slechts de bijstand van de goddelijke Verlosser te vragen om dan ook als overwinnaar van de dood te voorschijn te komen, om nu het leven te bereiken dat alleen in de vereniging met God te vinden is – en dat ook het vrij worden van Gods tegenstander bewijst, die zich steeds maar alleen inspant al het geestelijke in de diepte – in de toestand van dood zijn – te houden.
Verlossing betekent dus het vrij worden van hem die de dood in de wereld heeft gebracht, verlossing betekent het aannemen van de hulp van Jezus Christus, want zonder Hem is de mens verzwakt als gevolg van de oerzonde en de zonde van zijn stamouders, die pas gedelgd werden door de dood van Jezus Christus aan het kruis.
Amen
BD.6976
25 november 1957
De wilsvrijheid schakelt bewijzen om te geloven uit
Geen mens kan gedwongen worden om te geloven, om welke reden het onmogelijk is dat goddelijke openbaringen zo gegeven worden dat er niet aan getwijfeld kan worden. Maar ze zijn als goddelijke openbaringen te herkennen door hem, die de ernstige wil heeft verlicht te worden – die zich dus geheel onvooringenomen wat dat betreft instelt en oprecht onderzoekt. Werd echter de mensen een onweerlegbaar bewijs gegeven dat zij door God zelf aangesproken worden, dan zou ook hun denken en willen door dat bewijs bepaald worden – dus een vrije wilsbeslissing uitschakelen, die echter zin en doel van het aardse leven is.
Het zou waarlijk voor God niet moeilijk zijn de mensen zo aan te spreken dat zij Zijn bestaan niet meer zouden kunnen betwijfelen, maar dan zou de doelstelling van het leven zijn nagelaten, want de vergoddelijking van het geschapen wezen is een daad van de vrije wil, daarom moet deze onaangetast blijven en sluit dit om die reden een absoluut bewijs uit. Maar toch is het voor ieder mens mogelijk zichzelf de innerlijke overtuiging te verschaffen – want zodra zijn wil aanvankelijk voor God gekozen heeft, doordat hij bewust met Hem in contact zou willen treden, geeft God hem zelf blijken van Zijn liefde, wijsheid en almacht. Hij openbaart zich dan zelf aan hem op een wijze dat hij niet meer twijfelen kan en gelukkig is met het verkregen inzicht.
De genade van Gods openbaringen valt ieder mens ten deel, doch niet ieder mens gebruikt haar ook – en komt zo tot inzicht. De schepping zelf is reeds een openbaring van God en die alleen al kon de mens als een levend bewijs dienen – ze zou hem kunnen overtuigen van een eeuwige scheppende Geest, die zich door deze schepping openbaart. Maar ook de schepping mag geen dwingend bewijs zijn om te geloven. Daarom kan de mens ook het ontstaan van de schepping op ’n andere manier trachten te funderen, wat hij ook doen zal krachtens zijn vrije wil als hij zichzelf isoleert van God door een weerspannig willen en een innerlijk dat tegen God gericht is.
Deze mens kan dus niet geloven omdat hij niet geloven wil. En zo iemand een onweerlegbaar bewijs te geven zou zijn wil alleen maar dwang opleggen, en het zo verkregen geloof zou dan helemaal doelloos zijn. En daarom zullen er in de wereld, dat wil zeggen: onder de mensen van deze aarde steeds verschillende meningen zijn, omdat de mensen niet allen van gelijke wil zijn en alle niet de genaden die hen toestromen op dezelfde manier gebruiken.
Maar voor ieder persoonlijk bestaat er de mogelijkheid zich eenmaal ernstig bezig te houden met gedachten aan een Macht, met wie hij zelf in verbinding staat door de toevoer van kracht – die hem in het leven houdt. De mogelijkheid bestaat dat hij een vergelijking trekt tussen zichzelf en de door hem gemaakte dingen; tussen zichzelf en Hem, die hem liet ontstaan. Hij kan dan tot het inzicht komen dat een “God” niet te loochenen valt – die alles geschapen heeft – en dat zijn eigen bestaan hem deze God bewijst. En dan kan hij ook verder voortbouwen op deze overtuiging en nu ook de openbaringen van God voor mogelijk houden – en zijn leven ook overeenkomstig deze openbaringen leiden – wat hem ook een steeds duidelijker inzicht zal opleveren – en zo ook een geloof vrij van twijfel – ook zonder bewijzen.
De wil van de mens mag dus niet aangetast worden, als de weg over de aarde hem succes zal opleveren, dat hij zich vergoddelijkt en als een vrij wezen van deze aarde kan heengaan. Maar de wil moet aangespoord worden zich in de goede richting te bewegen, en dat geschiedt door genaden – door noodlottige gebeurtenissen – door bijzondere belevenissen – door het samenbrengen van mensen met verschillende denkrichtingen – en van tijd tot tijd ook door het doen toekomen van goddelijke openbaringen.
En stelt de mens zich niet duidelijk weerspannig op tegenover deze genaden, dan kunnen ze ook een positieve uitwerking hebben – en dan is zo de mogelijkheid gegeven dat de wil verandert, dat de mens niet alles afwijst wat hem tevoren ongeloofwaardig leek, dat dus zijn gedachten er zich mee bezighouden en met een goede wil ook juist geleid kunnen worden, zonder dwang.
De mens moet maar een ding inzien: dat hij zwak en klein is en niet met zijn verstand alleen alles kan doorgronden. Het gevoel van eigen zwakheid en gebrek aan kennis en inzicht kan hem drijven naar de Macht, die hij als boven zich staand nu niet meer loochenen kan.
Wie zich zelf echter wijs waant, wie zijn verstand te hoog aanslaat, zal nimmer tot waarheid en wijsheid komen. Want hij verleent de kracht die hem zou willen doorstromen geen toegang, omdat hij zichzelf van haar isoleert. In vrije wil moet de mens zich aan deze Macht onderwerpen, dan pas zal hij inzien hoe hij zelf tegenover deze Macht staat en hij zal weten wat hij is, wat hij was – en wat hij weer moet worden.
Amen
BD.6977
27 november 1957
Gescheiden werelden – Verschillende hemellichamen
In het heelal cirkelen ontelbare hemellichamen die u, mensen niet kunt zien, die alle uit de kracht van de liefde van God zijn voortgekomen, dat wil zeggen: in hun substantie eens uitgestraalde goddelijke liefdekracht waren die echter oorspronkelijk een andere bestemming had. Want deze uitgestraalde liefdekracht waren wezens die volgens de wil van God werkzaam moesten zijn, die zich echter niet aan hun eigenlijke bestemming hielden en hun kracht die ze van zichzelf uit hadden, benutten in een willen dat tegen God gericht was. Deze wezens misvormden zichzelf dus tot schepselen met een aard die geheel tegen God inging en in hun misvorming niet konden blijven bestaan, omdat dit in strijd was met de goddelijke ordening.
Daarom gaf God deze schepselen een andere vorm. Hij loste ze op in ontelbare nietige krachtvonkjes en Hij liet daaruit nieuwe scheppingen ontstaan van de meest verschillende aard. Dat wat eens als zichzelf bewuste wezens geschapen werd, waren nu aanvankelijk starre maaksels, die God de uiteenlopendste vormen en de grootste verscheidenheid in bestemming, gebonden aan een doel, gaf. Hij verzamelde als het ware door Hem eens uitgestraalde kracht in speciaal daarvoor geschapen vormen. Hij schiep krachtens Zijn wil, ontelbare werelden die eigenlijk alle hetzelfde zijn: omgevormde geestelijke wezens, die echter hun oorspronkelijke vorm terug moesten krijgen, maar daarom vooralsnog vanuit de goddelijke wil opgelegd, elkaar moeten dienen.
Al deze werelden staan in zoverre met elkaar in verband dat ze dezelfde scheppende geest tot Vader hebben, dat ze alle uit dezelfde Macht zijn voortgekomen en alle ook als uiteindelijk doel weer de vereniging met deze scheppende geest hebben. Eén Wil regeert al deze werelden en één Kracht behoudt ze. Maar toch zijn de verschillende werelden van elkaar gescheiden en geen van de werelden kan met een ander in nauw contact treden, want de basissubstanties van iedere wereld apart zijn, in overeenstemming ermee, daarin verzameld en deze basissubstanties bestaan uit datgene wat meer of minder aan God weerspannig is geworden en hebben daarom ook de meest verschillende op zich zelf staande scheppingen nodig om zich weer te formeren en in de oertoestand binnen te gaan.
Elk hemellichaam is daarom een scheppingswerk apart, alle hemellichamen zijn afwijkend van elkaar in basissubstantie, schepping en bestemming. Want de wil om vorm te geven van de eeuwige scheppende Geest is onbegrensd, omdat ook Zijn liefde en Zijn wijsheid zonder grens is. En Zijn laatste doel is alle kracht die eens van Hem is uitgestraald terug te winnen als volmaakte kinderen, die in gelijke wil met Hem kunnen scheppen en werken tot hun lust en zaligheid.
De aarde is zo’n scheppingswerk dat God liet ontstaan met het doel dat wezens die door eigen wil misvormd werden, na een eindeloos lange tijd zich weer kunnen omvormen tot hun oerwezen. Maar alleen de aarde biedt de mogelijkheid de hoogste volmaaktheid te bereiken, terwijl de andere werelden deels al hoog ontwikkelde wezens herbergen, deels onderwijsinrichtingen zijn voor zulke wezens met een zelfbewustzijn die het doel in het leven op aarde niet bereikten, maar toch een bepaalde graad van rijpheid moeten verkrijgen en ook kunnen verkrijgen, om hun eigenlijke bestemming eens na te kunnen komen. Maar voor het bereiken van het hoogste doel is alleen de aarde het aangewezen scheppingswerk, daarom is dan ook een gang over deze aarde veel moeilijker dan een gang door andere werelden.
Maar uiteindelijk dienen alle scheppingen in het heelal maar het ene doel van het weer terugbrengen van het eens van God afgevallen geestelijke. En daarom zal elke schepping ook streng van de andere afgezonderd blijven, omdat het ik-bewuste geestelijke in elke wereld in volledige wilsvrijheid zijn weg om zich te ontwikkelen af moet leggen, maar deze wilsvrijheid dadelijk in gevaar zou zijn, wanneer zich door contacten van ik-bewuste wezens dwingende bewijzen zouden voordoen voor het heilsplan van God en het vrije streven uit zichzelf naar volmaaktheid daardoor zou worden tegengegaan.
Geestelijke verbindingen bestaan weliswaar en kunnen worden aangeknoopt, maar deze oefenen geen geloofsdwang uit op de ik-bewuste wezens van deze aarde ze kunnen geloofd worden of niet en ze zullen ook alleen dan een zegenrijke invloed uitoefenen, wanneer een zekere staat van rijpheid van die wezens al bereikt is, wanneer de mensen op de aarde het doel van hun bestaan al hebben ingezien en hun hoogste doel bereiken willen. Dan staan ze al kort voor hun voleinding en hebben ze geen bewijzen nodig, ze geloven ook zonder bewijzen en streven in vrije wil naar hun hereniging met God.
Amen
BD.6979
29 november 1957
Laatste scheiding – De komst van de Heer
Er waren in iedere tijd mensen die zich aan de invloed van mijn tegenstander overgaven, maar ook die weer ernstig naar Mij streefden en hun aardse levensdoel vervulden. En op de aarde zullen er altijd mensen van beiderlei wil aan te wijzen zijn, zolang deze voor het geestelijke als verblijfsplaats dient.
Altijd zal voor het einde van een verlossingsperiode het aantal van hen die zich aan mijn tegenstander overgeven het aantal van de Mij toe strevende mensen veruit overtreffen, zoals in het begin van een ontwikkelingsperiode echter ook het omgekeerde het geval zal zijn. Want in het begin van zulk een periode zal de aarde alleen die mensen tot verblijfplaats dienen die mijn wil geheel aanvaard hebben, op wie mijn tegenstander geen enkele invloed meer kan uitoefenen.
Zodoende is het in de tijd voor het einde niet verwonderlijk dat de activiteit van mijn tegenstander zich steeds meer laat zien. Er is als het ware op aarde dat geestelijke belichaamd dat in zijn weerstand tegen Mij slechts weinig verzwakt is, ofschoon het ook de eindeloos lange weg door de scheppingen gegaan is. En het had daardoor een zekere staat van rijpheid bereikt die een belichaming als mens toeliet.
En nu bestaat dus ook de mogelijkheid dat het de wilsproef op aarde doorstaat omdat in spijt van de versterkte activiteit van mijn tegenstander ook Ik buitengewone hulp verleen, en Mij ontferm over de verzwakte mensheid. Maar meestal zal de weerstand in hen opnieuw naar voren komen, daarom heeft de tegenstander makkelijk werk ze terug te winnen. Dat er echter in de eindtijd ook bijzonder gelovige mensen zijn die met alle ijver mijn rijk proberen te verwerven is een bewijs dat dat mogelijk is, ondanks het versterkte inwerken van de tegenstander. Maar de meeste der nu op aarde levende mensen bieden Mij nog zeer lang weerstand, anders waren zij reeds voor deze tijd tot belichaming toegelaten. Hiervan uitgezonderd de enkele zielen die op de aarde gekomen zijn met een missie, om in de grote geestelijke nood de mensheid te helpen.
Het gaat dus om de laatste scheiding, het kaf wordt van het koren gescheiden en voorheen wordt alles gedaan om een goede oogst te behalen. Alle zielen worden geholpen zich vrij te maken van hem aan wie zij reeds eeuwigheden geketend zijn, maar de definitieve beslissing ligt bij hen zelf.
De mensen kunnen nu al constateren dat een waarlijk satanische geest in de wereld heerst, dat de mensen een prooi van hem zijn en gewillig uitvoeren wat hij hun beveelt te doen. De wereld is vol van duivels en dat zal nog duidelijker worden hoe dichterbij het einde is. Want waar er maar een mens van zwakke wil is sluipt hij binnen en sterkt deze wil op een negatieve manier, zodat er dingen in de wereld gaan gebeuren die alleen de satan als oorsprong kunnen hebben.
En omdat het aantal van hen die hem horig zijn overheerst zal de strijd ontbranden tegen de kleinere schaar der mijnen die Mij als doel hebben, die Mij trouw willen blijven en zodoende aan deze aanvallen blootgesteld zijn. Deze weinigen zullen ook weten dat de tijd ten einde loopt en mijn wederkomst te verwachten is omdat de nood ondraaglijk wordt waaruit Ik hen wil redden zoals Ik het beloofd heb.
De mensen houden zich maar weinig aan deze belofte als ook aan de voorspellingen die over het einde gaan. Zij zijn niet meer in staat te geloven omdat het een andere tijd is waarin zij leven, en al het geestelijke lijkt hun onrealistisch. Maar zij hoefden alleen maar eens ernstig bedacht te zijn op de verschijnselen die ieder rondom zich zelf kan ervaren of waarnemen, en zij zouden dan ook aan de voorspellingen moeten denken die op deze tijd wijzen – en aan de gevolgen.
Mijn tegenstander heeft in het einde grote macht. Dat is voorspeld en het is ook door alle mensen in te zien dat de mensen onder de invloed van satan staan, geheel onverschillig of zij deze willen aannemen of niet – want zijn activiteit is onmiskenbaar. Maar ook mijn arbeiden zou nagegaan moeten worden, want zij moet Mij zelf bewijzen: een Macht die sterker is dan die andere. Ook Ik openbaar Mij aan hen die zich afzonderen van de tegenovergestelde geest, die zich aan Mij overgeven en Mij om kracht en hulp bidden.
En Ik zal Mij zichtbaar aan hen openbaren als de dag gekomen is dat Ik de bokken van de schapen scheid, als Ik mijn tegenstander zal binden en zijn aanhang met hem. Als Ik de mijnen redden zal uit hun nood en hen levend wegneem van deze aarde, om hun mijn macht en heerlijkheid te laten ondervinden – mijn belofte getrouw.
Amen
BD.6984
4 december 1957
Het belang van een leven in liefde
De aanmaningen van God zullen steeds alleen neerkomen op een levenswandel in liefde. Juist het belang van een leven in liefde is u mensen minder bekend. En toch is een leven in liefde de enige factor die u de gelukzaligheid, een eeuwig leven, verzekert. En daar denken de mensen niet aan. En ze houden met al het andere meer rekening dan met hun eigen houding tegenover het voornaamste in het leven op aarde, tegenover de liefde. Ze dragen dag in dag uit zorg voor hun aardse plichten, maar ze doen alles meer met hun verstand dan met het hart. Ze overwegen al het voor en tegen, ze trachten voordelig te werken en tot stand te brengen en plichtmatig hun aardse arbeid te verrichten, maar ze geven zich er geen rekenschap van in hoeverre het hart daarbij betrokken is, in hoeverre liefde bepalend is bij hun doen. En toch is elk werk dat zonder liefde wordt uitgevoerd, nutteloos. En zelfs de dagelijkse bezigheden moeten een graad van liefde laten zien aan de mensen voor wie ze worden gedaan.
Maar hiervan zijn zich maar weinig mensen bewust. En daarom kan voor velen het hele leven een nutteloze bezigheid zijn, wanneer er niet een langzame verandering van het menselijk wezen is begonnen. Een verandering vanuit de eigenliefde naar de liefde voor de naaste, of ook: een ommekeer naar het vroegere wezen dat liefde was. Meestal wordt elke daad alleen volbracht ter wille van een zeker voordeel. Onbaatzuchtig werkzaam zijn is echter zeldzaam en alleen dit laatste heeft waarde voor de ziel van de mens.
En de mensen zouden zich eens rekenschap moeten geven van datgene, wat ze des daags in volledige onbaatzuchtige liefde hebben gedaan. Het zal buitengewoon weinig zijn, want de eigenliefde is nog te sterk overheersend, daar het anders op aarde niet zo’n toestand zou kunnen zijn – zoals die echter ontegenzeglijk bestaat. De mensen zouden zich ook rekenschap moeten geven in hoeverre ze zelf nog in staat zijn liefde te geven, dat wil zeggen: hoe ze door het lot van de medemens worden geraakt en bereidwillig zijn hem te helpen. Ieder mens denkt alleen maar aan zijn eigen lot en probeert dit naar mogelijkheid te verbeteren, maar niemand denkt aan zijn in nood levende medemens. En zo mag ook geen mens zelfvoldaan zijn, wanneer hij alleen maar zijn plicht vervult. Zijn geestelijke toestand blijft steeds op hetzelfde niveau, want alleen een daad uit liefde zal hem verbeteren. Alleen werkzaam zijn in liefde levert zijn ziel geestelijke rijpheid op.
Wat baat het u mensen dus wanneer u zich ook alle genoegens van het leven verschaft, wanneer u plichtmatig alles doet om zulk welzijn te verwerven? Wat baten u alle moeiten en inspanningen in het leven op aarde wanneer ze zonder liefde worden verricht en u op het einde van uw leven geen stap verder bent gekomen in uw ontwikkeling, wanneer u alleen voor uw welzijn op deze aarde hebt gezorgd? De ziel kon alleen door werken van liefde gezond en rijp worden. En het is alleen de ziel die blijft bestaan wanneer u uw aardse bestaan hebt voltooid. De ziel kan alleen haar oorspronkelijke vorm terugkrijgen door werken van liefde. En u verwaarloost juist het werkzaam zijn in liefde op de meest schromelijke manier. U voegt er eerder nog liefdeloze werken aan toe en belast daarom de ziel uitermate. En u maakt daardoor uw aardse bestaan geheel nutteloos. U leeft niet doelmatig en zult eens bitter berouw voelen dat u een genadegave onbenut liet en u daardoor een heerlijk lot in de eeuwigheid verspeelde.
Maar u mensen bent ook niet toegankelijk voor de onderrichtingen over het belang van een leven in liefde. U bent al zo diep gezonken door uw eigenliefde, dat uw geest verduisterd is en u het licht niet meer ziet dat u tegemoet straalt wanneer de goddelijke liefdesleer u wordt bijgebracht. De liefde onder de mensen is bekoeld en dat betekent ook nutteloosheid van het aardse bestaan voor de ziel, een miskennen van het doel van het leven op aarde en verduistering van de geestelijke toestand van de mensen. En alleen degene die zelf zijn best doet om een leven in liefde te leiden, ziet ook het onheil in dat de mensheid bedreigt die zonder liefde leeft. Alleen hij weet, dat dan ook de vorst der duisternis macht heeft over een liefdeloze mensheid, dat deze hem horig is en zich in zijn macht bevindt, waaruit ze zich alleen kan bevrijden wanneer ze de wapens van de liefde tegen hem gebruikt. Want wie de liefde in zich ontsteekt, wordt door de tegenstander gemeden omdat in diens nabijheid God zelf is Die de eeuwige Liefde is en Die diegene ontvlucht die zonder enige liefde is.
Amen
BD.6985
5 december 1957
De geestelijke missie van de mens Jezus
Waarom van de goddelijke Verlosser onophoudelijk gewag moet worden gemaakt, wordt voor u ook begrijpelijk wanneer u de hoge geestelijke missie van de mens Jezus heeft ingezien. Want pas als de mens vrij is van zijn oerschuld, is hem een opklimmen tot lichte hoogten verzekerd. De mensen hebben geen kennis van deze oerschuld, en daarom weten zij ook niet wat het verlossingswerk betekent. Zij kunnen geen verband leggen tussen de kruisdood van de mens Jezus aan wie zij misschien nog geloven, en het zalig worden van de mensen. En daarom wijzen zoveel mensen Hem af, omdat het verlossingswerk hun slechts verkondigd maar niet met redenen omkleed werd. En wederom kan zo’n motivering alleen diegenen gegeven worden die naar opheldering verlangen. En dat zullen er altijd maar weinig zijn. Want ook de duidelijkste verklaringen zouden onbegrijpelijk zijn voor de mensen die geen inzicht hebben in het geestelijke rijk, die alleen de aardse wereld als realiteit aannemen en alles wat voor hen zichtbaar en bewijsbaar is.
De missie van de mens Jezus was echter niet alleen een aardse aangelegenheid, ofschoon deze zich voor de mensen zichtbaar afspeelde. De missie van Jezus had een diepe geestelijke reden. En zolang de mensen daar niets van weten staan zij ook nog niet tegenover de Verlosser Jezus Christus als schuldbeladen broeders, die Hem hun schuld te dragen geven en Hem vragen deze teniet te doen. En toch moet dit verzoek voorafgaan, willen zij verlossing vinden. Daarom moeten zij op de hoogte zijn van hun zondeschuld, van dat grote misdrijf tegen God dat hen liet zondigen en dat niet anders dan door dat grote zoenoffer van de mens Jezus gedelgd kon worden. Zolang de mensen dus geen schuldgevoel hebben gaan zij ook niet de weg tot Hem, de weg tot het kruis met hun schuld. En zolang erkennen zij ook de goddelijke Verlosser niet. Pas de kennis van hun oerbegin, van hun vroegere gesteldheid, hun weerstand tegen God, hun oerzonde, geeft hun ook inzicht in de daad van de verlossing door Jezus die als mens zo geleefd heeft dat Hij God zelf in zich kon opnemen. En het verlossingswerk werd nu volbracht door de eeuwige Liefde die haar schepselen uit de ketenen van de tegenstander bevrijden wilde.
Zo’n motivering van de missie van Jezus zal voor de mensen geloofwaardiger zijn dan wanneer er alleen gesproken wordt van zonden die in het aardse leven worden begaan en die voor de mensen vaak veel geringer lijken dan dat daarvoor zo’n werk van verzoening nodig zou zijn om deze zonden teniet te doen. Iedere zonde is weliswaar een overtreding tegen de liefde en zodoende een overtreding tegen God, maar de oerzonde van de vroegere afval van God was zo groot, dat het wezen dat zelf niet had kunnen verzoenen al zouden eeuwigheden ermee gemoeid zijn.
Dit is voor u mensen moeilijk te begrijpen. Maar zo’n ontzaglijke zonde eiste ook een zeer grote verzoening. Die is wel door een mens volbracht, maar Hij kon die alleen volbrengen omdat deze mens God in zich droeg, dus de kracht uit God Hem daartoe in staat stelde, de liefde, het oerwezen van God. De mensen hadden als oorspronkelijk geschapen wezens deze liefdeskracht van God afgewezen en waren dus zonder die kracht. De mens Jezus deed echter bewust een beroep op deze liefdeskracht van God en gebruikte ze voor een werk van barmhartigheid voor Zijn gevallen broeders, om hun schuld te verzoenen.
Maar de mensen weten ook niet dat hun bestaan als mens op aarde het gevolg is van die oerschuld. Dat zij die oorspronkelijke toestand ooit wel weer bereiken zullen, maar nooit zonder de erkenning van Hem, die deze schuld uit overgrote liefde uitgewist heeft. Want hun afval van God was een bewust “zich van Hem afkeren”, dat ook weer een “bewust zich tot Hem wenden” vereist om weer in die oorspronkelijke verhouding met God binnen te kunnen gaan. Wanneer deze kennis de mensen gegeven wordt, is dat een bijzondere genade die ieder zou moeten benutten in zoverre, dat hij er zich in gedachten alleen maar mee bezig houdt dat hij als waar zou moeten aannemen wat hem verkondigd wordt. Want hij hoeft zich dan alleen maar tot de mens Jezus te wenden en met Hem te spreken. En Deze zal hem dan als God antwoord geven. Hij zal de mens helpen tot het ware besef van zijn schuld te komen en Hij zal die schuld van hem wegnemen, als hij er berouw over heeft en Hem om hulp vraagt.
Een ieder mens kan persoonlijk tot het inzicht komen dat hij eens gezondigd moet hebben, zodra hij er over nadenkt dat hij een onvolmaakt, zwak en onwetend wezen is en daarvan de oorzaak probeert te doorgronden. Want geen van zulke innerlijke vragen blijft onbeantwoord. Maar zij moeten eerst gesteld worden, wat echter de meeste mensen achterwege laten. Maar gewetenloos wijzen ze iedere verwijzing naar de goddelijke Verlosser af, als zij opmerkzaam worden gemaakt op Hem en Zijn grote geestelijke missie. En van Gods zijde zal de mensen steeds weer de goddelijke Verlosser Jezus Christus verkondigd worden. En al Zijn dienaren, die op aarde voor Hem werkzaam zijn, zullen met steeds grotere ijver Zijn naam en Zijn evangelie prediken, opdat allen die er naar luisteren vrij worden van hun grote schuld en zelf een innige verbinding met Jezus Christus aangaan in wie God zelf mens is geworden om te verlossen wat gebonden is door Zijn tegenstander.
Amen
BD.6987
7 december 1957
Louteringsproces door beproevingen
Hoe ook uw aardse leven mag verlopen, het is door mijn wil bepaald om u steeds meer mogelijkheden te geven uw ziel te laten uitrijpen. Maar uw ziel zal ook alleen dan uitrijpen als u zich berustend naar mijn wil voegt, als u zich ootmoedig buigt en u Mij volledig de leiding laat. Dan zult u ook duidelijk mijn hulp ervaren in elke aardse en geestelijke nood. Het levensdoel is de vergeestelijking van uw ziel, de loutering van alle afvalsubstanties die u nog aankleven, opdat mijn goddelijk liefdelicht haar geheel doorstralen kan als zij haar aardse lichaam verlaat. Maar deze loutering zal niet plaatsvinden als het menselijk bestaan geheel zonder strijd verloopt, tenzij de mens al een buitengewoon leven van liefde leidt. Dan lossen de omhulsels op en de ziel heeft aan het einde van het leven ook haar doel bereikt.
Maar vaak moet dit louteringsproces zich nog door lijden en noden, door innerlijke strijd voltrekken. En omdat mijn wijsheid dat weet, zorgt mijn liefde er steeds voor de ziel te helpen bij haar voltooiing. En daarom zal uw aardse bestaan niet altijd in dezelfde rust kunnen worden doorgebracht. Er zullen stormen om u razen en dikwijls genoeg zult u moedeloos zijn over het lot dat u treft. En toch hoeft u niet bang te zijn. U zult alles kunnen overwinnen als u zich maar steeds dichter bij Mij aansluit, hoe harder u door het noodlot getroffen wordt.
Ik ben overal van op de hoogte en u bent nooit alleen, zelfs als u aards gesproken geheel eenzaam bent, als u gelooft dat u door alle mensen bent verlaten. Ik zal u waarlijk niet verlaten, en met Mij verenigd te zijn vergoedt voor u duizendmaal het verlies dat u lijdt of geleden hebt. Maar u moet ook in alles wat u overkomt Mij zien. Als Ik uw eerste en laatste gedachte ben, dan bent u sterk, wat u dan ook mag overkomen.
Verwijdert u zich echter van Mij door mopperen en klagen wanneer u in opstand komt tegen uw lot, dan zult u ook steeds zwakker worden en de nood zal steeds harder op u drukken. Want dan is er geen ander middel meer om u weer voor Mij te winnen, om u weer onder mijn wil te laten buigen. Ik heb waarlijk alleen het beste met u voor, en niets overkomt u zonder mijn wil of mijn toelating. Maar u zult alles makkelijker kunnen dragen in voortdurende verbinding met Mij, en dan zal alles wat u tot nog toe een niet te ontwarren kluwen scheen, wonderbaarlijk tot een oplossing komen. En de ziel zal een groot succes behaald hebben, als zij in de grootste noden de band met Mij niet heeft verbroken.
In deze laatste tijd voor het einde bestaat juist het grote gevaar voor de mensen, dat zij in hun jagen en jachten naar de dingen van de wereld Mij vergeten. En wil Ik dat zij weer aan Mij denken, dan kan Ik alleen naar zulke middelen grijpen die hun gehele denken schokken. Ik moet hen door harde slagen van het noodlot in een toestand brengen waaruit zij geen uitweg meer weten, opdat zij dan aan Diegene denken, die hen alleen helpen kan. Want hun zielen bevinden zich nog in het dikste omhulsel. Zij hebben nog niet veel ondernomen voor de loutering van hun zielen, dat wil zeggen: een onbaatzuchtig leven in liefde lieten zij achterwege. En daarom is een ander louteringsproces nodig om de ziel een beetje lichtdoorlatend te maken, waarvoor ze Mij eens bovenmate dankbaar zal zijn.
En geen mens is ervan uitgezonderd dat hij door het lot beproefd wordt, daar Ik alle mensen liefheb en hen helpen wil dat zij de weg vinden naar Mij als zij nog ver van Mij af staan, of zich steeds dichter bij Mij aansluiten en daardoor ook steeds meer kracht kunnen ontvangen om aan zichzelf te werken en nog op aarde uit te rijpen. Want Ik wil dat zij al in een zekere graad van licht sterven, opdat hun de kwellingen van de duisternis bespaard blijven in het rijk hierna. Ik wil dat hun weg over de aarde niet vergeefs is, en daarom moet u mensen in alles alleen mijn wil en mijn toelating zien en u berustend aan mijn wil overgeven.
Amen
BD.6989
9 december 1957
De zegen van de ziekte – Genade van het plotseling weggeroepen worden
Het is een wezenlijke factor in het aardse leven, dat u zich van de taak bewust is die u als mens hebt te volbrengen. Steeds is dit u gezegd, dat het leven op zichzelf geenszins belangrijk is, dat het er dus niet om gaat dat het lichaam al zijn functies uitoefent en er zich wel bij bevindt, integendeel, dat het alleen maar om de ziel die in het lichaam woont, gaat en dat alle lichamelijke vermogens gebruikt moeten worden tot welzijn van de ziel, dat ze de weg uit haar erbarmelijke toestand vindt en het doel bereikt dat het geestelijke is gesteld. De ziel kan zelfs heel wat vlugger rijp worden in een ziek lichaam, vooropgesteld dat de mens zijn opgave op aarde ernstig neemt.
En beschouwt de mens nu zijn lichaam steeds alleen als het opnamevat dat voor de ziel nodig is voor haar verdere ontwikkeling en tracht hij nu alleen daarom dit vat te onderhouden, het te verzorgen en het in staat te stellen om weerstand te bieden, dan leeft hij ook zijn leven bewust en dan hoeft hij ook niet te vrezen dat zijn lichaam te kort zal schieten voordat de ziel de haar mogelijke rijpheid heeft bereikt.
Daarentegen is het anders bij mensen die geen enkel verantwoordelijkheidsbesef hebben tegenover hun ziel. Dezen kunnen lichamelijk buitengewoon goed gesteld zijn en onverwachts hun leven verliezen, omdat ze niet aan hun ziel denken en daarom geen enkele verdere ontwikkeling vertonen, zodat het bestaan op deze aarde helemaal zonder zin en doel is en de ziel daarom haar uiterlijk omhulsel wordt afgenomen, opdat ze in het rijk hierna nog de mogelijkheid heeft opwaarts te gaan.
De gezondheid van het lichaam is een zo groot genadegeschenk dat daar ook gebruik van zou moeten worden gemaakt, maar niet in aards-materiële zin, maar tot heil van de ziel. Een ziek lichaam is echter eveneens een genade voor de mens die zich niet afsluit voor het toestromen van Gods genade, want het is als het ware een door God geplaatste barrière tegenover de wereld. Het overwinnen van de wereld wordt de mens makkelijk gemaakt en de ziel wordt een grote hulp geboden. Maar de mens moet zich bewust buigen onder de wil van God en ook de zwakheid van zijn lichaam als een genadegeschenk beschouwen, omdat uiteindelijk niet het lichamelijke leven, maar het leven van de ziel doel is van de gang over de aarde als mens.
En daarom zal ook de ziel van ’n mens alleen rijp worden die op de hoogte is van zijn eigenlijke taak en die ook wil vervullen. Want hij wordt op elke manier van de kant van God geholpen bij het vooruitgaan van zijn ziel en vaak horen daar ook noodtoestanden of lichamelijk lijden bij, die dan echter als louteringsmiddel moeten worden gezien, maar niet als straf of hindernis om het doel te bereiken. En het uur wanneer hij van de aarde scheidt is voor ieder mens voorbestemd, omdat God sinds eeuwigheid de wil van ieder afzonderlijk kent en Hij ook weet wat een ziel nog op aarde kan bereiken en op welke manier ze eerder in gevaar wordt gebracht – zodat een plotseling wegroepen midden uit het leven ook nog als genade moet worden gezien.
Wie het aardse leven alleen als doel op zichzelf beschouwt, zal het ook niet kunnen begrijpen dat een God en Schepper het toelaat wanneer mensenlevens worden vernietigd waarvan het natuurlijke uur des doods nog niet te verwachten zou zijn. Maar Hij is op de hoogte van de gewilligheid van ieder mens om voor de ziel het leven te verwerven. En Hij weet ook wat iedere ziel afzonderlijk tot voordeel strekt. De mens moet alleen het weten over en het geloof in zijn taak op aarde hebben, dan is de grootste nood voor zijn ziel opgeheven, want dan zal de mens zich ook beijveren haar te helpen leven. Maar de wereld is de grootste vijand van de ziel.
En het is een bijzondere genade van God, wanneer Hij tracht de ziel voor de wereld te beschermen, wanneer Hij voor de mens hindernissen schept haar aan te hangen. Dan kan er dus ook van een “zegen van de ziekte” worden gesproken die zulk een hindernis is voor menig mens die volgens de wil van God zou willen leven en vaak te zwak is om de verleidingen te weerstaan die hem van de kant van de wereld te wachten staan. Want God is de liefde en de liefde helpt steeds de zwakke dat hij niet in gevaar komt. Maar de mensen miskennen vaak de liefde van God, maar wie naar Hem toe wil, kan zich ook in Zijn liefde geborgen weten, hij kan op Hem vertrouwen dat alles goed is wat God over een mens laat komen.
Amen
BD.6990
10 december 1957
Verkoop uw ziel niet
De prijs die u betaald voor een vreugdevol, genoeglijk bestaan op aarde is te hoog, want u verkoopt daar uw ziel voor aan hem die haar weer naar beneden trekt in de diepte. Het is slechts een uitermate korte tijd waarin u zich aan de genietingen van de wereld zal kunnen overgeven, maar eindeloos lang is de eeuwigheid, eindeloos lang is de tijd waarin u weer in de duisternis verblijft in onuitsprekelijke kwelling. Maar u overschat deze korte tijd op aarde en geeft zonder enig bezwaar een eeuwig leven in heerlijkheid prijs voor waarachtig waardeloze zaken. U weet niet wat u doet en luistert ook niet naar de ernstige waarschuwingen en vermaningen die voortdurend tot u komen, opdat u bewust van uw verantwoordelijkheid uw levenswandel leidt, opdat u denkt aan de tijd na de dood van uw lichaam waarin u het heerlijke loon zult ontvangen, wanneer u alle waarschuwingen en vermaningen ter harte neemt en alleen tracht de toestand van de ziel te verbeteren.
Mijn tegenstander verstaat de kunst u de bekoorlijkheden van de wereld aanlokkelijk onder ogen te brengen en u doorziet zijn spel niet dat hij tracht daarmee uw ziel te winnen, die zich slechts nog van de laatste keten hoeft te ontdoen om binnen te kunnen gaan in het rijk van het licht, in mijn rijk, waar zij weer in licht en kracht gelukzalig is als vroeger. En er kunnen u noch de gelukzaligheid in het lichtrijk, noch de kwellingen van de afgrond worden getoond, want u zult in volledig vrije wil weer naar Mij moeten terugkeren, zoals ook hij u niet kan dwingen gevolg te geven aan zijn verlokkingen en uw ziel aan hem te verliezen.
Maar Ik doe waarlijk alles om u opmerkzaam te maken op de verschrikkingen van de diepte die u onherroepelijk tegemoet gaat, wanneer u niet bij machte bent u te scheiden van de wereld en de goederen ervan. En ook worden u de gelukzaligheden in het geestelijke rijk verkondigd die u wachten wanneer u leeft naar mijn wil, wanneer u er naar streeft geestelijke goederen te verwerven en de wereld ter zijde schuift. Dat u daar niet aan gelooft, is het gevolg van uw levenswandel, want bij het verlangen naar de wereld en aardse goederen vergeet u helemaal de naaste die zich in nood bevindt. Zou u deze bereidwillig uw hulp doen toekomen dan zou ook alles u geloofwaardig voorkomen wat u wordt voorgehouden door mijn dienaren, die, met het oog op het einde, alle mensen eens tegemoet treden om hun het evangelie te verkondigen.
Maar de vergrote begeerte naar de wereld en de vreugden ervan stompt u af en elk warmere gevoel in uw hart wordt verstikt, want daar zorgt mijn tegenstander wel voor, die weet dat de liefde hem de zielen ontrukt, dat hij ze helemaal verliest wanneer de mens maar de liefde in zich doet ontbranden. Het verlangen naar aardse goederen maakt de mensen echter ongevoelig voor de nood van de naasten, zijn egoïsme wordt steeds groter en alles tracht hij alleen maar voor zichzelf te verkrijgen en zijn ziel verhardt zich, de omhulsels worden steeds dichter en mijn tegenstander heeft het spel gewonnen. Hij heeft een heel kleine koopprijs betaald voor de ziel: een lichamelijk welbehagen voor een heel korte tijd, dat met de dood van het lichaam al ophoudt en al op de dag van morgen beëindigd kan zijn.
Waarom denkt u, mensen niet eens ernstig na over uw toestand, het zekere einde van uw leven op deze aarde waarvan u de tijd zelf niet zult kunnen bepalen. Waarom hecht u zo grote waarde aan aards bezit en de vreugden van de wereld?
Lichtvaardig geeft u de niet te beschrijven gelukzaligheden van het geestelijke rijk prijs ter wille van deze korte waardeloze vreugden. Het leven op aarde is voor u, mensen een proef u waar te maken; het is de laatste periode om vrij te beslissen voor Mij of voor mijn tegenstander. En hij zal u alles aanbieden om u voor zich te winnen – zoals Ik echter ook u genaden in overvloed doe toestromen, maar geen enkele dwang op uw wil uitoefen.
Maar het is u niet onmogelijk de juiste beslissing te nemen want u wordt voortdurend op de hoogte gebracht en u kunt ook dagelijks de vergankelijkheid van het aardse inzien, dagelijks maakt u het plotseling weggeroepen worden van medemensen uit uw leven mee – u zult over alles kunnen nadenken. Dus zult u ook eens de gevolgen moeten dragen van uw beslissing wanneer ze Mij niet geldt, en u zult u mogen verheugen in niet te beschrijven gelukzaligheden, wanneer u afziet in de korte tijd van het leven op aarde, om Mij en mijn rijk voor eeuwig te winnen.
Amen
BD.6991
11 december 1957
De vrije wil was aanleiding om van God af te vallen – Vergoddelijking
Uit Mij kwam alleen het volmaakte voort. Want de diepste liefde en hoogste wijsheid liet alles ontstaan en voor mijn macht was niets onmogelijk. Dus kon Ik ook wezens uit Mij laten ontstaan in de hoogste volmaaktheid, die Mij als mijn evenbeelden zelf gelukkig maakten. Ze waren geschapen als miniaturen van Mij zelf en het was voor Mij zelf het hoogste geluk, de werken van mijn schepping in volheid van licht en kracht te laten scheppen en werken om ook hun weer dezelfde diepe vreugde te schenken, zich te kunnen verheugen in de werken die ze geschapen hadden. De benodigde kracht om te scheppen doorstroomde alle wezens en stelde hen tevens in staat scheppend bezig te zijn. Maar ze waren als het ware alleen de uitvoerders van mijn wil, omdat met de kracht van de liefde die hen toestroomde ook mijn wil die wezens vervulde. Zij waren dus steeds alleen mijn “schepselen” gebleven, wanneer Ik hen niet, als helemaal vrij, buiten Mij geplaatst zou hebben, met een vrije wil die ze in elke richting konden ontplooien. Nu pas konden ze worden aangemerkt als hoogst volmaakt, maar ze konden nu ook hun volmaaktheid verliezen.
Zolang mijn wil hen leidde, zouden ze nooit hun staat van volmaaktheid hebben verloren, maar de vrije wil gaf daartoe de mogelijkheid, zoals deze anderzijds ook de volledige vergoddelijking van de geschapen wezens mogelijk maakte, zodat ze net als kinderen aan mijn werken en vormgeven konden deelnemen, vrij uit zichzelf en toch in algehele overeenstemming met Mij en mijn wil. Nu is pas het hoogste doel bereikt dat Ik nastreefde toen Ik wezens schiep vanuit mijn liefde en mijn macht. Want nu kan ieder wezen zijn volmaaktheid niet meer verliezen en is het grenzeloos gelukzalig te noemen. Dit zou echter voor ieder wezen mogelijk geweest zijn, want er was geen enkele aanleiding zich van Mij af te keren toen het zijn vrije wil gebruiken kon. Het was volmaakt en het hoefde alleen maar in deze volmaaktheid te willen blijven. Dat het onvolmaakt werd en viel, was vanuit zijn bewustzijn van kracht en licht te verklaren, want het wilde zichzelf bewijzen als vol van licht en kracht. En bijgevolg miskende het mijn liefde, die zich geheel onbaatzuchtig aan dit wezen schonk om het gelukzalig te maken.
Een enkele aanmatigende gedachte vertroebelde reeds het licht van het inzicht en toen volgden er steeds meer verkeerde gedachten, die door zijn wil verkeerd gericht werden omdat deze vrij was. Het is moeilijk om u mensen begrijpelijk te maken dat het voor een volmaakt wezen zelfs maar mogelijk was te vallen, omdat volmaaktheid ook steeds licht, dat wil zeggen: volledig inzicht betekent. Maar juist het bewustzijn, vol van kracht in overvloed te zijn, liet het wezen meer aan de kracht in zich denken dan aan het licht. En de volheid van kracht liet het gemakkelijk arrogant worden, waardoor direct het licht vertroebeld werd. Het wezen was in staat voortdurend nieuwe scheppingen buiten zich te plaatsen net als Ik en het begon Mij zelf als Oerbron van kracht uit zijn gedachten te verdringen. Het wilde de verhouding die het tot Mij had als afhankelijk wezen, niet meer erkennen en toen het eenmaal deze gedachte had opgevat, verloor het ook het overzicht over de ontzettende gevolgen van deze richting van zijn wil.
Een vrij, buiten Mij geplaatst wezen moest echter ook deze vrijheid hebben, zichzelf in zijn wezen te kunnen veranderen, want de volmaaktheid mocht voor het wezen geen toestand van dwang betekenen, daar het anders waarlijk niet mijn evenbeeld genoemd had kunnen worden. Maar deze vrijheid, zichzelf te veranderen, zal het wezen ook altijd behouden en daarom kan het ook vanuit de zich vrij verkozen en veroorzaakte onvolkomenheid weer tot de hoogste volmaaktheid komen, om dan het door Mij nagestreefde doel te hebben bereikt, dat het mijn kind geworden is en ook eeuwig blijven zal. Nooit zou Ik Me zulke “kinderen” hebben kunnen scheppen, omdat het goddelijke kenmerk – de vrije wil – zelf werkzaam moet worden, dat dus het schepsel in de door Mij aan hem geschonken volmaaktheid in vrije wil ook verblijven wilde, of, wanneer het deze wilsproef niet doorstond, zich zelf weer de graad van volmaaktheid verwerven moet die het eens in vrije wil weggaf.
Wie dit mysterie begrijpt, die zal ook mijn heilsplan van eeuwigheid begrijpen en hij zal weten dat alleen de oneindige Liefde en Wijsheid zo’n plan ontwerpen kon, omdat Ik de door Mij geschapen wezens een lot bereiden wil dat de hoogste gelukzaligheid voor eeuwig betekent. En mijn liefde, wijsheid en almacht zal zo lang dit doel nastreven, tot het bereikt is, tot al het uit Mij voortgekomen wezenlijke in hoogste zaligheid aan mijn zijde kan scheppen en werken, zoals het mijn plan is van eeuwigheid.
Amen
BD.6993
14 februari 1957
Gods wegen zijn niet altijd de wegen van de mens
Uw wegen zijn niet altijd mijn wegen. Vaak bent u niet op de hoogte van het doel wanneer u een weg opgaat, maar Ik weet waar deze heenleidt en dring u vaak zachtjes een andere weg op. En geeft u toe aan deze drang, dan zult u ook zeker het ware doel bereiken. Maar vaak is uw weerstand te groot. Uw eigen wil is sterker en u let niet op de zachte aandrang die van Mij uitgaat. Dan moet Ik u ook laten gaan omdat Ik uw wil niet met geweld breek. En dan bent u ook in gevaar de band met Mij te verliezen, omdat die nog niet genoeg was aangeknoopt en u zich nog niet geheel aan mijn leiding overgaf.
Maar u moet u niet verwonderen wanneer uw plannen vaak teniet worden gedaan, wanneer uw voornemens niet lukken, wanneer de weg die u gaat voor u zwaarder wordt gemaakt. Dit zijn allemaal zachte aanwijzingen dat dit niet de juiste weg is, en u zou ook dan nog achterdochtig kunnen worden en van die weg afwijken en toch op het juiste spoor belanden dat meer succes belooft, maar niet in aards materiële zin, maar die u geestelijk succes verzekert. Alleen uw gedachten die op Mij zijn gericht, verzekeren u ook mijn leiding en dan zult u ook inzien dat elke weg juist was, dat u vooruit bent gekomen, zelfs wanneer u zich in het begin verzette die wegen te betreden. Maar denkt u zuiver aards, dan zult u ook zeker wegen inslaan die in de verkeerde richting gaan, en u zou dan steeds alleen maar dankbaar moeten zijn wanneer u duidelijk gehinderd wordt om op die wegen verder te gaan. Maar hoe wereldser een mens is ingesteld, hoe ijveriger hij hindernissen tracht te overwinnen. Hij haalt vaak alle barrières neer, dat wil zeggen hij vraagt er niet naar of hij juist handelt en tracht slechts zijn doel te bereiken, maar dat is weer zuiver werelds gericht. En deze mensen moet Ik laten begaan, want hun wil is nog te sterk op mijn tegenstander gericht dan dat men zich zou voegen naar mijn wil. Maar heel wat groter voordeel zult u mensen behalen wanneer u zich aan mijn leiding toevertrouwt en u dan steeds alleen maar laat leiden zonder innerlijke weerstand.
Een vader overziet het, waarheen zijn kind zijn schreden zet en welke gevaren het omringen, en in zijn liefde tracht hij het kind te leiden op de weg waarop het zonder gevaar kan gaan en het juiste doel bereikt. En zoals een ware vader ben ook Ik bezorgd om het lot van ieder afzonderlijk mens en Ik wil dat zijn weg over de aarde hem tot zegen wordt. Maar de mens zelf richt zijn aandacht vaak in de verkeerde richting omdat hij daar iets hoopt te vinden, maar wat toch schadelijk is voor hem. Weliswaar blijft zijn vrije wil gehandhaafd, maar bepaald door het lot kan zijn weg op aarde anders worden gestuurd, tegen zijn wens en wil in, maar steeds alleen tot zegen van zijn ziel. Maar zolang de mens mort en zich innerlijk verzet tegen dat wat hem overkomt, is die zegen gering. Pas wanneer hij zich overgeeft, in het besef dat een hogere wil beslissend is, tegen welke zich te verzetten een onrecht is, zal hij daar voor zijn ziel nut uit halen. En de mens zal in het leven vaak zulke door het lot bepaalde ingrepen mijnerzijds kunnen constateren en deze moeten hem steeds te denken geven.
Er is er slechts Een, die over de levensloop van de mens beslist en diens wegen moest hij als goed en juist leren zien. Hij zou zich steeds onderdanig in zijn lot moeten schikken en weten dat een liefdevolle Vader bezorgd is over het welzijn van Zijn kind en dat alles, ook het schijnbaar ongunstige, de mens voor zijn bestwil dient wanneer hij geen weerstand biedt, wanneer hij zich laat leiden en ook zulke gebeurtenissen aanvaardt als door de Vader voor Zijn kind als juist ingezien en aangewend. En hij moet aan elke ingeving toegeven die hem dringt anders te handelen, want zulke innerlijke ingevingen zijn steeds mijn zachte stem waarmee Ik het kind lok en op een andere weg roep, op de weg die hem waarlijk succes zal opleveren en die naar het doel voert, naar zijn ware bestemming, naar de zin van het aardse leven.
De wil van de mens is vaak anders dan mijn wil is en zo zijn ook zijn wegen niet steeds de mijne. Maar altijd bezit hij mijn liefde en deze wil hem alleen maar redden. Ze wil hem voor zich winnen en ze zal daarom de mens ook steeds zo leiden, zoals het goed voor hem is. Maar zijn wil wordt ook door mijn wil niet gedwongen, want deze is en blijft vrij omdat de mens volledig vrij moet kiezen voor zijn Vader van eeuwigheid.
Amen
BD.6994
15 december 1957
Vonk van liefde – Verlossing door Jezus Christus
Niemand is uit eigen beweging in staat zijn ziel de vrijheid te bezorgen wanneer hij mijn ondersteuning niet ondervindt, wanneer de kracht van de geest hem niet doorstroomt, wanneer de geestvonk in hem die een deel is van Mij, hem van binnen uit geen aanwijzingen geeft en zijn denken beïnvloedt om zich steeds weer tot Mij in Jezus Christus te wenden, zodat hij als het ware met Mij zich bevrijdt van degene die hem al eeuwigheden lang geboeid hield. Deze bevrijding is mogelijk door het verlossingswerk dat Ik zelf voor u mensen heb volbracht in de mens Jezus. En nu is alleen nog uw eigen wil nodig om u los te maken van mijn tegenstander. Maar dan zult u ook zeker de vrijheid verkrijgen. En zo is de kracht van de in u sluimerende geest niet te onderschatten. Hem zult u tot leven moeten wekken, maar dan zal hij u leiden en uw gedachten op Mij richten in Jezus Christus, want Ik heb met dat doel een nietig vonkje van mijn geest van liefde in u gelegd opdat het werk van de verlossing zal slagen, opdat mijn lijden en sterven aan het kruis niet tevergeefs geweest zal zijn voor de afzonderlijke mens. En een enkel werk van liefde brengt de geest in u al tot ontwaken en hij zal zich uiten doordat hij u tot voortdurende werken van liefde aanspoort. En dan zult u ook de “kracht van de geest” merkbaar moeten voelen, die u onophoudelijk naar Mij toe dringt.
De verlossing uit de macht van mijn tegenstander moet u gelukken wanneer u zich maar van de kracht van de geest zult bedienen, omdat u dan dus Mij zelf om kracht vraagt, die Ik u waarlijk niet weiger. En elke band met Mij, hetzij door gebed of ook door werken van liefde, zal u steeds toevoer van kracht uit Mij opleveren en steeds meer zullen uw gedachten bij Mij vertoeven en uw streven omhoog zal zichtbaar zijn. De kracht van de geest is voor u allen toegankelijk, want u allen hebt die liefdesvonk uit Mij in u en u allen zult alleen maar hoeven te willen dat Hij zal ontvlammen. U hoeft alleen maar geen verzet te bieden wanneer hij zich tegenover u wil uiten, dat wil zeggen op elke zachte opwelling van uw hart zult u acht moeten slaan en die opvolgen, want hij zal u steeds aansporen om in liefde werkzaam te zijn. Neemt u deze impulsen in acht, dan zal de kracht van de geest zich steeds meer ontplooien. U zult heldere gedachten hebben en ook begrip voor veel gebeurtenissen die voor andere mensen onbegrijpelijk zijn.
U zult ook een sterkere drang in u voelen om u te verbinden met het geestelijke rijk, dat wil zeggen werelds verlangen zal zijn teruggedrongen en geestelijk verlangen meer de voorkeur krijgen. U zult steeds open staan voor geestelijke gesprekken en vaak uw gedachten opwaarts moeten richten, naar Mij, omdat de geestvonk in u op Mij aandringt, op de Vadergeest van eeuwigheid. Ik trek u dus door mijn geest, want alleen kunt u niets. Maar dat u zult willen en uw wil zult uitvoeren, dat heeft het verlossingswerk van Jezus bewerkstelligd. Want door Zijn dood aan het kruis verwierf Hij voor u mensen pas de versterkte wil. Hij verwierf voor u talloze genaden, die u in uw zwakheid alle helpen om mijn tegenstander af te weren, omdat u zonder hulp te zwak zou zijn om weerstand te bieden.
En de verlossing door Jezus Christus bewerkstelligt ook dat de geest in de mens zich gemakkelijker vrij kan maken, dat alleen al de geringste wil tot liefde hem toelaat werkzaam te zijn en dat hij zich des te duidelijker kan uiten, hoe meer u zich bij Jezus Christus zult aansluiten, hoe levendiger u Hem zult belijden en Zijn verlossingswerk zult erkennen. Dan zult u ook voor verlost kunnen worden gehouden, want de kracht van mijn geest zal nu in u werken en u zult weer vol van licht en kracht werkzaam zijn tot zegen van uw medemensen die nog zonder licht en kracht zijn. Steeds moet Ik dus zelf in Jezus Christus u helpen vrij te worden, daar u anders eeuwig niet van uw beul los zou kunnen komen, omdat u niet in staat bent hem weerstand te bieden zolang u nog een deel van hem bent, dus uw wil nog niet op de goddelijke Verlosser richt Die u pas aan zijn handen mag ontrukken wanneer u zich bewust tot Hem wendt om hulp.
Maar het geestvonkje in u dat een deel van Mij zelf is, zal u ertoe aansporen zodra u het maar zijn werkzaam zijn toestaat. Het zal u door het hart toespreken en u aansporen werken van liefde te verrichten. En daarom kan ieder van u ook vrij worden, maar er zal geen dwang worden uitgeoefend op de mensen, ook niet door Mijn vonk van liefde. Maar steeds ben Ik bereid te helpen, omdat mijn liefde voor het zwakke niet verloste niet ophoudt en eens ook dit voor zich zal winnen.
Amen
