Inhoud

BD.6801 Satanische activiteit in de eindtijd
BD.6804 Het werk van liefde en barmhartigheid van Jezus Christus
BD.6807 Onvergankelijke wezens – Zichzelf van het leven beroven
BD.6810 Opstanding op de derde dag
BD.6812 Verwijzing naar het einde van een tijdperk
BD.6813 Het vervullen van door mensen uitgevaardigde geboden vervangt geen werkzaam zijn in liefde
BD.6814 Waarheid komt van binnen – Verlangen ernaar
BD.6817 De ziel wisselt van verblijfplaats – De dood van het lichaam
BD.6821 Tweeslachtige wezens – Het hiernamaals
BD.6823 Het terugkeren naar God vereist een serieuze wil
BD.6827 Verhevigde strijd tegen de vijand – Het aanroepen van Jezus Christus
BD.6828 Motivering van de verwoesting en de nieuwe schepping – Hel – Verbanning
BD.6831 Wat zijn “genademiddelen”?
BD.6833 Waarschuwing voor schijn en uiterlijkheid
BD.6834 Het ware christendom
BD.6837 Aardse opbloei – Wereldse vooruitgang
BD.6838 De toestand na de dood
BD.6842 Gods wil treedt op de voorgrond wanneer de tegenstander grenzen overschrijdt
BD.6842 Gods wil treedt op de voorgrond wanneer de tegenstander grenzen overschrijdt
BD.6843 Gedachten zijn uitstralingen uit het geestelijke rijk
BD.6844 De juiste Arts en de juiste medicijn
BD.6845 De goede Herder
BD.6846 Het werkzaam zijn in liefde duidt op verandering van wezen
BD.6847 Beïnvloeding van de ziel door de geest
BD.6848 De motivering van Gods openbaringen
BD.6849 De ware vrede is alleen in God
BD.6850 Jezus Christus opent de poort naar de eeuwigheid
BD.6851 Weerzien en betrekkingen in het hiernamaals
BD.6852 In het begin was het Woord
BD.6855 Verontreiniging van lucht, water en voedsel
BD.6858 De aardse weg van de engelen
BD.6859 De zegen van een omgang met God door middel van gedachten
BD.6860 Zonder Jezus Christus wordt men niet vrij
BD.6864 De aarde is een plaats van verderf geworden
BD.6870 Eindprofetieën en aanmaningen
BD.6874 De zegen van de twijfel – Waarheid
BD.6876 Geloof zonder liefde is dood
BD.6877 “Word volmaakt, zoals uw Vader volmaakt is”
BD.6882 Eindprofetie – Behoort u tot de mijnen?
BD.6885 De beslissing van de wil voor God

                                          – * –

BD.6801
8 april 1957

Satanische activiteit in de eindtijd

Alle demonen zijn losgelaten in de laatste tijd voor het einde. De hel heeft de laagste geesten uitgespuwd en de vorst van de duisternis geeft hun zijn gedachten in, zodat zij vernietigend zullen werken op de aarde onder de mensen. En u mensen bevindt zich midden in zijn grondgebied en u bent gestadig in gevaar door de helse machten verslonden te worden, Maar zij kunnen u niet dwingen. Altijd nog bent u het zelf die hun bezigheid toelaat, maar u zou zich ook kunnen verweren tegen hun aanvallen en bent waarlijk niet onbeschermd aan hen overgeleverd, omdat de goede geestelijke wereld u evengoed ter zijde staat en slechts wacht op uw roep om hulp om u bij te kunnen staan.

De hel is losgelaten want Gods tegenstander weet dat hij niet veel tijd meer heeft, en hij benut deze laatste tijd werkelijk op iedere manier. Vele helse krachten nemen bezit van de mensen als zij zich niet verweren, als zij zich zelfs verheugen over het optreden van de duistere wereld. De demonen zoeken huns gelijken te beheersen, zij nemen hun lichaam in bezit en realiseren werkelijk satanische dingen. En dat is ook een zeker teken van het einde want zij hebben vaak een makkelijk spel. De mensen gaan al te gewillig op hun voorstellen in en zij voeren ook gewetenloos uit wat zij van hen verlangen. De vorst der duisternis heeft werkelijk grote macht over de mensen verkregen en daarom worden zijn activiteiten steeds openlijker, omdat hij gelooft de uiteindelijke overwinning in de strijd tegen God te kunnen behalen.

Daarom zal hij ook alles doen om de mensen tegen God op te hitsen, en hij zal niet schuwen ook hen te bedreigen die voor God willen werken. Hij zal ze grote moeilijkheden berokkenen door zijn handlangers opdat zij het geloof in God zullen verliezen, en hij zal proberen ieder van God uitgaand licht te doven omdat zijn verwaandheid geen grenzen kent. En zo matigt hij zich zodanig veel tegenover God aan, dat de Heer aan zijn activiteiten een spoedig einde maakt.

Maar de mensen worden in deze strijd betrokken en zij moeten zich daarin waarmaken, want zij zijn niet zonder kennis van Gods liefde en macht en zij kunnen Hem in iedere nood om hulp en bescherming aanroepen die hun dan ook zeker verleend wordt. Dus behoeft geen mens de komende nood en verdrukkingen van de kant der duistere wereld te vrezen omdat de weg tot God voor ieder openstaat, en geen mens gehinderd kan worden die te gaan.

En het demonische drijven is ook door iedereen makkelijk in te zien en kan hem te denken geven, en waar een goede wil is vallen zulke machten vergeefs aan omdat de goeden aan Gods zijde staan en dat daarom de lichtwereld een muur om hen vormt. U mensen moet wel voorzichtig zijn en altijd waakzaam, maar u hoeft niet angstig te zijn; want uw goede wil verdrijft alle gevaar of weert het af. Daarom ligt het alleen aan u zelf waarheen zich deze wil richt. Elke blik die u in het rijk van de tegenstander werpt bemerken zijn vazallen, en zij lokken u steeds meer op hun terrein. Daarom is grote oplettendheid geboden, maar ook al degenen zijn verzekerd van kracht om te weerstaan die dit ook ernstig willen.

U kunt wel in verzoeking worden gebracht maar niet gedwongen worden. Toch zal het een strijd zijn en blijven voor u, die God trouw wilt blijven, en hij zal tot het einde door blijven gaan. Maar u kunt hem weerstaan en als overwinnaar te voorschijn komen, want u heeft evenveel bescherming en hulp van Gods kant te verwachten als Zijn tegenstander invloed op u krijgt. Maar u beslist zelf aan wie u het grootste recht toekent.

De activiteiten van de hel en haar machten zullen overal te herkennen zijn, en meer dan ooit laten de mensen er zich door beheersen en geven zich daaraan over. Daarom is nu de tijd gekomen waarin God zelf aan de activiteiten van Zijn tegenstander een einde maakt en hem en zijn aanhang ketent, opdat er weer vrede is onder de mensen die van goede wil zijn.

Amen

BD.6804
11 april 1957

Het werk van liefde en barmhartigheid van Jezus Christus

Voor alle mensen heb Ik mijn bloed vergoten, voor allen heb Ik geleden en voor allen ben Ik gestorven aan het kruis. Geen mens is uitgesloten van mijn verlossingswerk, want alle mensen zijn met de zonde belast die voor hen de poort naar het lichtrijk gesloten houdt. En daarom zijn alle mensen ongelukkig die geen vergeving vinden van deze grote zonde van hun vroegere afval van Mij. Maar toch staat het ieder mens vrij van mijn verlossingswerk gebruik te maken. Want de mensen zijn niet plotseling verlost toen mijn werk van barmhartigheid was volbracht, maar daar behoort ook de toestemming van de mens zelf toe, om als verlost te gelden, daar er anders waarlijk geen wezen meer op aarde zou zijn en ook in het geestelijke rijk, dat nog onder de last van de zonde voortging. Maar nooit kan de vrije wil van de mens worden uitgeschakeld. Ieder moet zich zelf vrij uitspreken voor Mij in Jezus Christus en dus ook voor mijn verlossingswerk. En ieder moet nu ook aanspraak maken op de genaden van het verlossingswerk om van zijn zondenlast bevrijd te worden.

De vrije wil van de mensen maakt dus het geestelijk lage niveau duidelijk waarin ze zich bevinden ondanks mijn kruisoffer. Want slechts zeer weinig mensen staan bewust aan mijn kant, achter hun goddelijke Heiland en Verlosser van de wereld. Het merendeel echter neemt weinig notitie van de grootste daad van liefde en barmhartigheid die ooit op deze aarde heeft plaatsgevonden, hoewel ze daar wel van op de hoogte zijn. Er staat hun een onmetelijke genadeschat ter beschikking, waaraan ze voorbijgaan, die ze niet benutten, die hen helemaal niet aanspoort hem aan een nadere beschouwing te onderwerpen. En ze weten niet wat ze zelf verspelen door hun onverschilligheid. Ze weten niet wat voor een ondraaglijk lot ze op zich moeten nemen na de dood van hun lichaam, door eigen schuld. Want ze gaan zonder verlossing het rijk hierna binnen, terwijl ze toch op aarde hun totale verlossing zouden hebben kunnen krijgen.

Wat Ik als mens Jezus aan pijnen en lijden, aan krenkingen en smartelijkheden, aan vijandelijkheden en van haat vervulde handelingen op Me heb genomen, deed Ik alleen uit liefde voor u om voor u te boeten, om uw zondenschuld af te lossen. Ik wilde lijden voor u om de uitwerking van uw zonden van u af te wenden. Ik wilde ze verzoenen, dus uw schuld tenietdoen. Het was een mate van kwelling en leed die u mensen niet in zijn volle omvang zult kunnen beseffen, want het was bovenmenselijk wat Ik voor u heb gedaan. Het was werkelijk een werk van liefde en barmhartigheid, want Ik zou als mens dat alles niet hebben kunnen verdragen wanneer mijn liefde voor u Mij niet de kracht zou hebben gegeven. En mijn liefde voor u was oneindig groot en daarom leed en stierf Ik dus voor u.

En u mensen zou verder niets hoeven te doen dan u mijn grote liefde eens voor te stellen, na te denken wat de mens Jezus heeft verdragen om uwent wil. U zou u alleen de kwellingen van Zijn kruisweg, de mishandeling door Zijn beulen en Zijn bovenmenselijk lijden en sterven aan het kruis hoeven voor te stellen. En er zou zich van u een vurige liefde meester moeten maken voor Hem Die dat alles voor u heeft verdragen, wat u zelf ter wille van uw grote zonde zou hebben moeten verdragen. En uw liefde zou u nu naar Hem moeten drijven aan Wie u nu vol berouw ook uw zondenschuld zult overgeven, Hem vragend dat Hij ook voor u Zijn bloed zou hebben mogen vergoten. En u zou vrij zijn van elke schuld. U zou mijn grote liefde voor u beseffen – Ik die zelf in de mens Jezus voor u het werk van verlossing heb volbracht.

Hoe gemakkelijk zou u zich het eeuwige leven kunnen verwerven, hoe zeker zou u door de poorten het lichtrijk binnen kunnen gaan na de dood van uw lichaam wanneer u een beroep zou doen op de genaden van het verlossingswerk, wanneer u aan Diegene zou willen denken Die deze grote daad van liefde voor u volbracht en wanneer u Hem zou vragen om u kracht te schenken, daar uw eigen wil te zwak is, wanneer u maar vol geloof u aan Mij zelf in Jezus Christus zou toevertrouwen. In Hem zult u moeten geloven als de goddelijke Heiland en Verlosser, omdat u dan ook Mij zelf zult erkennen Die in Hem voor u aan het kruis gestorven ben.

Amen

BD.6807
16 april 1957

Onvergankelijke wezens – Zichzelf van het leven beroven

Altijd en eeuwig blijft u bestaan, want wat uit Mij is voortgekomen, kan eeuwig niet meer vergaan.

En daarom kan en zal Ik ook niet vernietigen wat zich tegen Mij verzet, hoewel dit wel voor mijn macht mogelijk is. Integendeel, Ik zal steeds proberen dat weer terug te winnen, wat zich wilde verzetten en zich van Mij afkeerde.

Want mijn liefde voor al het door Mij geschapene verhindert een totale vernietiging, om welke reden ook mijn tegenstander – de eerst geschapen en eerst gevallen geest – nooit een vernietiging hoeft te vrezen, omdat ook hij tot diegenen behoort die weer terug moeten keren in hun vaderhuis. Ik kan wel zijn handelingen afkeuren. Ik kan zijn wezen, als geheel tegen mijn eeuwige ordening gericht, brandmerken en u mensen voor hem waarschuwen.

Ik kan alles doen om u tegen zijn invloed te beschermen, maar Ik onttrek ook hem mijn liefde niet, alleen treft deze straal van liefde hem niet. Dat wil zeggen: deze verliest zijn doeltreffendheid, omdat mijn tegenstander zich verzet tegen de straal van mijn liefde. Maar ook hij kan niet eeuwig in zijn weerstand volharden, ook hij zal eens naar Mij terugkeren en een leven leiden in hoogste gelukzaligheid, ofschoon er nog eeuwigheden voorbijgaan tot aan deze verandering van zijn wil en terugkeer naar Mij.

Maar hij kan niet vergaan.

Al het door Mij geschapene blijft eeuwig bestaan. Daarom is het voor Mij ook onbelangrijk, hoelang het van Mij afgevallene in zijn verzet volhardt. Want Ik ben van eeuwigheid tot eeuwigheid. Voor Mij bestaat er geen tijd en duizend jaar zijn voor Mij als een dag.

Maar voor het wezen is het belangrijk welke perioden het in algeheel onzalige toestand doorbrengt. Een toestand waarin niet van leven en gelukzaligheid kan worden gesproken.

En u mensen zou ontsteld zijn, als u terugblikkend uw ontwikkelingsgang tot dusver zou kunnen overzien en hiervan de eindeloze tijd in zijn volle omvang beseffen. Want u bent noch uit niets voortgekomen, noch zinkt u met uw lichamelijke dood weer weg in het niets.

U blijft bestaan. Alleen in zeer grote weerstand zult u uw zelfbewustzijn kunnen verliezen. En dan zult u weer een eindeloos lange weg moeten afleggen in duisternis en kwelling.

En keert u eindelijk weer terug in het zelfbewustzijn, dan zult u in deze toestand ook nog kunnen falen en als zelfbewust wezen in het hiernamaals nog eeuwigheden moeten worstelen, totdat het lichtrijk u opneemt en u nu opwaarts klimt. Maar u vergaat niet.

En daarom zult u ook niet als mens uw bestaan kunnen uitwissen, wanneer u ook uw lichamelijk omhulsel zelf onbruikbaar maakt voor een verdere gang over de aarde. Wanneer u gelooft zelf u van het leven te kunnen beroven.

Want uw eigenlijke ik blijft bestaan, omdat het geestelijke dat eens uit Mij is voortgekomen, niet kan vergaan. En zo grijpt u alleen in mijn proces van ontwikkeling in, die u vrijheid zou moeten brengen uit een toestand zonder leven en gelukzaligheid.

U handelt tegen mijn wil in. U handelt eigenmachtig en verkeerd. U berooft uzelf van de gelegenheden die in mijn heilsplan voor u werden geschapen.

U houdt in zekere zin de gang van uw ontwikkeling tegen en geraakt tevens in het grootste gevaar weer terug te zinken in de diepte, wanneer u in het hiernamaals niet van gedachten verandert en daar de mogelijkheden benut die mijn liefde u biedt. Dat u altijd en eeuwig blijft bestaan, daar zou u ernstig over na moeten denken. En daarom zou u ook niet lichtvaardig moeten omgaan met uw aardse leven, dat u eens zult herkennen als een ongelofelijk geschenk van genade, omdat het u de definitieve vrijheid kan brengen. Maar het geloof aan een voortbestaan ontbreekt meestal bij de mensen. En daarom gaan ze onverantwoordelijk door het leven op aarde. En ze benutten het grote genadegeschenk niet. En mijn tegenstander die zelf zich het verste van Mij heeft verwijderd, versterkt hen in hun ongeloof, om te verhinderen dat het geestelijke dat hijzelf in de diepte heeft getrokken, het leven in gelukzaligheid bereikt. Maar daarom zal ook voor hem de tijd tot eeuwigheid worden, die hij ver van Mij doorbrengt. En al waant hij zich ook sterk en machtig – de tijd zal komen waarin hij zwak en hulpeloos op de grond ligt, waarin hij voor zichzelf zijn einde zal wensen en toch niet kan vergaan.

En dan pas zal hij de straling van mijn liefde begeren en ze ook ontvangen. Dan pas zal ook hij ontwaken ten leven en terugkeren naar zijn vaderhuis.

Amen

BD.6810
20 april 1957

Opstanding op de derde dag

Zoals u mensen tegenover mijn verlossingswerk staat, is doorslaggevend of u gelooft in een leven na de dood, in een verrijzenis uit het graf en een binnengaan in het rijk hierna. Want het verlossingswerk – mijn lijden en sterven aan het kruis – vond zijn bekroning in de opstanding op de derde dag, die al mijn onderrichtingen tevoren moest bevestigen, die de mensen een bewijs moest geven dat met de dood van het lichaam het leven niet is beëindigd, maar dat nu het geestelijke leven begint, wanneer de mens volgens mijn leer leeft. Wel wordt deze opstanding in twijfel getrokken en als legende alleen maar voor kennisgeving aangenomen.

En hij kan ook niet worden bewezen. Zulke leerstellingen kunnen alleen geloofd worden of afgewezen. En het geloof is ook een voortvloeisel uit mijn verlossingswerk of een teken dat de mens is verlost door Jezus Christus, omdat hij in Hem als de goddelijke Verlosser gelooft en dus ook de genaden van het verlossingswerk benut. Dat mijn lichaam zichtbaar uit het graf opsteeg betekent echter niet dat “het vlees” is verrezen, maar dat mijn lichamelijk omhulsel zich volledig had vergeestelijkt door het lijden en sterven aan het kruis. Het was het geestelijke kleed dat de ziel had aangetrokken en dat Ik alleen maar voor de mensen zichtbaar liet zijn om hun te tonen dat de dood nu alle verschrikkingen had verloren, omdat Ik de dood overwon. Mijn levenswandel op aarde moest de mensen de weg wijzen die uit de diepte omhoog voert.

Aan al mijn leringen verbond Ik de belofte dat hen een eeuwig leven wachtte.

Maar Ik eiste het geloof in Mij in Jezus Christus.

Maar hiervan vond Ik maar weinig. En zelfs mijn leerlingen hadden een zwak geloof. Ze waren zich dood geschrokken toen Ik Me in de handen van mijn vijanden overgaf.

Hun geloof was nog niet zo sterk dat Ik ook Heer was over de dood en daarom dachten ze ook niet aan mijn woorden: “In drie dagen zal Ik de tempel weer opbouwen.” Grote droefheid had allen aangegrepen die mijn innigste volgelingen waren. Voor hen was er iets in elkaar gestort toen ze mijn dood aan het kruis moesten meemaken.

En hen wilde Ik te hulp komen, hun geloof weer sterker maken en hun tegelijkertijd het bewijs geven dat Ik Gebieder ben over leven en dood.

Daarom liet Ik iets zichtbaars gebeuren, wat echter alle zielen beschoren is: dat ze niet kunnen sterven, maar zullen ontwaken in een ander rijk, dat er echter uit zal zien in overeenstemming met hun levenswandel op aarde. De ziel verlaat het lichaam, maar dit – nog niet rijp – blijft achter. En daarom heeft de mens geen bewijs voor een verrijzenis na de dood wat hem echter wegens zijn wilsvrijheid ook niet gegeven kan worden. Maar Ik kon mijn lichaam tegelijkertijd laten verrijzen, omdat zijn substanties zich hadden vergeestelijkt. En dus hoeft mijn opstanding op de derde dag niet in twijfel te worden getrokken. Maar niet alle mensen konden Mij zien. Alleen de mijnen, aan wie Ik ben verschenen, omdat Ik hun mijn opstanding op de derde dag had aangekondigd en omdat de graad van hun rijpheid het ook toeliet.

Maar die mijn graf leeg vonden, zochten naar genoegzame andere verklaringen voor het verdwijnen van mijn lichaam. En daarom was het voor dezen geen geloofsdwang. Ik was opgestaan uit de dood.

De mensen konden alleen mijn lichaam doden. En zelfs dit was na mijn kruisdood niet meer aan de natuurlijke wetten onderworpen, want het was vrij geworden van alle banden.

Maar zelden bereikt de mens op aarde de graad van rijpheid, dat de substanties van het lichaam zich aan de ziel kunnen aanpassen na de lichamelijke dood. En daarom is het geloof aan een opstanding slechts buitengewoon zwak of met verkeerde denkbeelden verbonden. En daarom moet de verlossing door Jezus Christus vooraf zijn gegaan, want een mens die nog met zijn zondenschuld is belast, is nog volledig in de macht van mijn tegenstander. En deze zal elke gedachte aan een mogelijke opstanding verstikken. Hij zal de mens steeds in negatieve zin beïnvloeden en dus ook mijn verlossingswerk en mijn opstanding hem als ongeloofwaardig voorstellen. Maar dat de opstanding op de derde dag toch heeft plaatsgevonden, zal nauwelijks een mens betwijfelen, die zijn geloof in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk geheel belijdt. Want mijn geest zegt het hem. En zijn gedachten worden dus door Mij juist geleid, omdat Ik door mijn geest kan werken in ieder mens die de weg naar Mij in Jezus Christus weer heeft gevonden. Hij zal ook de dood niet meer smaken, want hij zal het leven ingaan dat Jezus Christus hem heeft beloofd.

Hij is aan de dood ontkomen, omdat hij ontkomen is aan hem die de dood in de wereld heeft gebracht. En hij is aan deze ontkomen, omdat hij naar Mij in Jezus Christus is gevlucht. Hij is verrezen uit de dood al op het moment van zijn overgave aan Jezus Christus. Hij is nu pas levend geworden en hij zal zijn leven voor eeuwig niet meer verliezen. Maar ook de ongelovige zal niet vergaan. Ook hij zal alleen zijn aardse lichaam verliezen, maar niet het bestaan van zijn ziel. Alleen zal deze het rijk in het hiernamaals binnengaan in een toestand die gelijk is aan de dood.

Het graf zal haar nog omsloten houden en ze zal ook in haar graf blijven, wanneer Jezus Christus niet zelf de grafsteen afwentelt. Maar de goddelijke Verlosser is voor allen gestorven aan het kruis. En eens zal voor iedere ziel het uur van de verrijzenis slaan. Want eens zal ze zelf naar Mij in Jezus Christus roepen. En haar roep zal Ik niet ongehoord laten wegsterven.

Dan zal ze opstijgen uit het graf en ontwaken ten leven. Dan zal de duisternis van het graf van haar wijken en ze zal het licht mogen zien.

Want Ik ben voor alle mensen gestorven. En ook zij die rusten in hun graven, zullen er kennis van nemen, dat Ik ben opgestaan uit de dood en dat Ik ook ieder het leven geef die wenst te leven.

Amen

BD.6812
22 april 1957

Verwijzing naar het einde van een tijdperk

U gaat een nieuw ontwikkelingsstadium binnen, want een verlossingsperiode heeft zich voltooid en een nieuwe begint. Al vaak is u dit gezegd zonder echter geloof te vinden bij u mensen. En toch is het van het grootste belang dat u eraan gelooft, omdat uzelf bepaalt of u zich positief of negatief ontwikkelt, maar het lot dat u te wachten staat, is in het ene of het andere geval heel verschillend, of bovenmate heerlijk en mooi, of verschrikkelijk kwellend.

Van nu af aan verloopt uw leven niet meer zo eentonig als tot nu toe, veeleer komt er een grote omwenteling zoals u zich die niet kunt voorstellen en daarom leeft u ook nog zo onverschillig verder, ofschoon u er steeds weer op gewezen wordt. Maar u gelooft niet wat u verkondigd wordt door de boden die Ik gezonden heb. En eens zult u het bitter berouwen dat u dat niet hebt aangenomen en er nog veel minder gevolg aan hebt gegeven wat u werd aangeraden. Mijn woord is de enige mogelijkheid om u erop te wijzen wat u te wachten staat en daarom spreek Ik steeds weer door de mond van een mens tot u – en Ik zou graag in zoverre geloof bij u willen vinden, dat u erover na zou denken en voor uzelf eens rekenschap zou afleggen over uw levenswandel. Wie luistert er echter naar mijn woord? Wie herkent het als de stem van zijn Vader, die Zijn kinderen wil redden van het verderf?

De geestelijke hoogmoed van de mensen is zo groot, dat ze hun eigen denken het hoogste aanslaan en niets willen aannemen, daar ze menen geen onderrichting nodig te hebben. Ze stellen zich tevreden met een dode leerstof die alle heilzame kracht verloren heeft. En diegenen die zich in de wereld uitgeven voor mijn vertegenwoordigers op aarde, hebben zelf te weinig innerlijk contact met Mij – anders zouden ze van Mij hetzelfde aanspreken kunnen vernemen, dezelfde vermaningen en waarschuwingen. En ze zouden Mij dan ook door hun mond laten spreken zodat ook hun toehoorders hetzelfde zou worden overgebracht wat Ik steeds weer bekend maak: Dat u voor een grote omwenteling staat – geestelijk en aards.

U mensen maakt echter nog veel plannen voor de toekomst, u schept en werkt alsof u eeuwige tijden ter beschikking zouden staan. U wilt niet aan een beëindiging van een tijdperk geloven, die u echter op korte termijn te wachten staat. Aards bent u dus onafgebroken bezig, maar wat doet u voor uw ziel? Waarom denkt u hier niet net zo aan, terwijl u toch weet dat u eens zult moeten sterven en toch niets van uw aardse goederen kunt meenemen in het hiernamaals?

Wanneer Ik u echter zeg, dat een plotseling einde het leven van alle mensen zal afbreken, dan zou dit u er toe moeten brengen, meer werk aan uw ziel te besteden en u de nutteloosheid van het aardse jagen en streven duidelijk te maken. Maar u gelooft niet en u kunt ook niet gedwongen worden tot dit geloof. Toch zult u het steeds weer van Mij moeten horen door mijn boden, die u mijn woord brengen. U zult niet kunnen zeggen dat u er niet van op de hoogte bent gebracht, u zult niet kunnen zeggen, dat u zonder waarschuwing bent verrast. En steeds weer zullen er mensen die vermanen en waarschuwen op uw pad komen en ook de gebeurtenissen rondom u zullen ertoe bijdragen, dat u gaat nadenken.

En zalig hij die daar acht op slaat en er zich op instelt dat er een grote verandering plaatsvindt. Deze zal Mij er waarlijk eens voor bedanken dat Ik hem heb gewezen op dat wat komen gaat – want de tijd is vervuld die u werd toegekend om u geestelijk te vervolmaken.

Amen

BD.6813
23 april 1957

Het vervullen van door mensen uitgevaardigde geboden vervangt geen werkzaam zijn in liefde

Voor u mensen zal het helemaal duidelijk moeten zijn, dat er geen vervanging is voor het werkzaam zijn in liefde; dat u door niets anders de eeuwige gelukzaligheid zult kunnen verwerven, zolang u het vervullen van mijn geboden van liefde buiten beschouwing laat, zolang u niet in onbaatzuchtige naastenliefde werkzaam bent. Alles wat u buiten dit werkzaam zijn in liefde als heilzaam of gelukzaligheid-belovend wordt aanbevolen, is van geen waarde en het brengt u geen stap verder in uw vervolmaking. En er wordt u veel als zegen-brengend voorgesteld en daarom let u niet vaak op datgene, wat alleen u gelukzaligheid bezorgt. Ik heb van u mensen niets anders gevraagd, dan aandacht te schenken aan mijn geboden van liefde. Ik heb u geen verdere geboden gegeven, dan alleen die, die steeds uw liefde voor de naaste vereisen. Ik heb u alleen zulke leren gepredikt, die een betere verstandhouding beogen tussen u en uw medemensen, want Ik wilde alleen maar in u de liefde ontsteken, die u mensen mankeerde, wat dus uw ongelukkige toestand veroorzaakte. En zo geldt ook voortdurend mijn zorg alleen uw bereidheid tot liefde te verhogen, omdat het vermogen tot liefde in u allen aanwezig is, maar de wil liefde te beoefenen onder u mensen buitengewoon zwak is. Daarom kan ook alleen maar hij een ware vertegenwoordiger van Mij op aarde zijn, die – evenals Ik – alleen de liefde predikt, want deze alleen toont de mensen de juiste weg, die naar Mij, naar de gelukzaligheid voert.

Maar u zult niet mogen geloven, het werkzaam zijn in liefde te kunnen vervangen door andere handelingen of gebruiken. U zult niet mogen geloven, dat Ik genoegen neem met het opvolgen van wetten, die Ik niet heb uitgevaardigd en waarvan het naleven zonder liefde volkomen zonder waarde is. U verwerft u daarmee helemaal geen “genaden”, want Ik kijk niet naar zulke handelingen en gebruiken. En geen ziel wordt daardoor ook gered, want dit zijn alleen maar menselijke beloftes, die Ik nooit kan goedkeuren. Alleen de liefde redt u van de terugval in de diepte. Alleen de liefde voert u naar de voltooiing en de liefde zal zich steeds uiten in werkzaamheden, omdat de liefde de mensen innerlijk aanspoort, werkzaam te zijn in goddelijke ordening.

Maar er heeft zich van u mensen een zekere onverschilligheid tegenover mijn geboden van liefde meester gemaakt, omdat u in een verkeerd denken bent geleid. Want u werd aangemaand de kerkelijke geboden te vervullen, die als mensenwerk aan mijn geboden zijn toegevoegd. U doet nu angstvallig moeite deze kerkelijke geboden na te komen, maar wat Ik van u verlang, daar schenkt u weinig of helemaal geen aandacht aan en toch leeft u in het geloof, uw leven juist en christelijk te leiden. Wat een dwaling, die óók door mijn tegenstander in de wereld werd gebracht. Want de liefde te doen ontbranden en tot de helderste gloed te laten oplaaien is het enige doel van uw leven op aarde, omdat dit de vereniging betekent met Mij, van wie u zich eens hebt losgemaakt. Deze vereniging kan echter alleen de liefde tot stand brengen, maar niet die middelen, die u, als geboden werden gegeven om het eeuwige leven te bereiken, zoals daar zijn: vormgebeden, aflaten, als sacramenten bestempelde handelingen en zegeningen, die alleen maar als ceremoniën en uiterlijkheden moeten worden beschouwd en die u geen enkel geestelijk resultaat opleveren, noch op aarde, noch in het rijk hierna.

Wat het naleven van mijn geboden van de liefde tot stand brengt, probeerde mijn tegenstander de mensen te ontnemen, doordat hij door uiterlijkheden en verkeerde leren hun blik van deze geboden van Mij probeerde af te leiden en hun zijn maaksel als heel dringend voorstelde. Want hij wist, dat hij veel slachtoffers zou aantreffen, omdat de liefde overwinning van de mensen eiste en dezen niet erg offerbereid zijn. Steeds weer moest daarom de liefde als eerste en belangrijkste naar voren worden gebracht. Steeds weer moest Ik de mensen mijn geboden van de liefde tot God en de naaste in herinnering brengen. Steeds weer moest Ik hen onderrichten, dat al het andere geen nut heeft, wanneer de liefde ontbreekt, en dat een werkzaam zijn in liefde door niets anders kan worden vervangen. Maar deze leer wordt niet ernstig genomen en men komt die door mensen toegevoegde geboden bereidwilliger na, omdat mijn tegenstander nog grote invloed heeft op die mensen en hij een terugkeer naar Mij met alle middelen tracht te dwarsbomen. Toch is ook alle mensen mijn leer van de liefde bekend, die Ik op aarde heb gepredikt. En ieder, wiens streven serieus is, zal ze ook als heel dringend inzien en zich niet tevreden stellen met nutteloze uiterlijkheden, met alles wat niet van Mij is uitgegaan.

Amen

BD.6814
24 en 25 april 1957

Waarheid komt van binnen – Verlangen ernaar

Wat u van buitenaf wordt aangeboden, dat hoeft niet altijd waarheid te zijn. U zelf echter zult niet in staat zijn het te beoordelen, zolang u niet van binnenuit opheldering kan worden gegeven. Er kan u veel worden aangeboden als waarheid. En zelf de grootste onwaarheid wordt vaak zo gecamoufleerd dat ze als waarheid wordt aangenomen. Maar er behoort vooreerst de ernstige wil toe, waarheid aangeboden te krijgen. Dan pas zult u ook in staat zijn het u aangebodene te onderzoeken en te herkennen als dat wat het is. De wil om dichter bij de waarheid te komen, is ook gelijktijdig de wil om dichter bij Mij te komen, omdat Ik zelf de Waarheid ben van eeuwigheid.

Herken Ik nu in een mens dit verlangen, dan is ook al de mogelijkheid gegeven hem in zijn denken te sturen, dus hem in de vorm van gedachten een weten te ontsluiten, hem samenhangen te laten inzien, dus zijn denken waarheidsgetrouw te sturen. Dan dus staat hij, nog onbewust, al in verbinding met Hem die hem alleen opheldering kan geven en dan zal hij tegen elke verkeerde leer een innerlijke weerstand inbrengen, voor de waarheid echter open staan, want dan heeft hij een zeker oordeelkundig vermogen, hij wordt van binnenuit onderricht. Mijn Geest is in hem werkzaam geworden en hij zal nu niet meer zo gemakkelijk kunnen worden misleid wanneer hem van buitenaf een weten toekomt dat niet overeenstemt met de waarheid, omdat het niet van Mij afkomstig is. Ieder mens is in staat te onderzoeken die het maar serieus meent niet de dwaling en de leugen ten offer te vallen, die ernstig naar waarheid verlangt. Want de mens draagt alle wijsheid in zich, omdat hij in zich de goddelijke geestvonk draagt, die – omdat het een deel is van Mij – van alles op de hoogte is en ook de mens het weten wil overbrengen, wanneer deze hem daartoe het recht geeft, dat wil zeggen begeert te weten.

De mens is alleen zo lang van Mij geïsoleerd als hij zichzelf in deze afzondering houdt. Hij kan altijd zijn afwerende houding jegens Mij opgeven en zodra hij dus met Mij verbonden begeert te zijn, zet hij ook de geestvonk in zich aan zich kenbaar te maken. En dan is de band al aangeknoopt. De isolering is opgeheven, want nu verneemt de mens de stem van Hem die de eeuwige Waarheid is en die hem dus ook waarheidsgetrouw onderricht. Maar steeds zal het verlangen naar waarheid ook een bepaalde graad van rijpheid bewijzen, want liefde en waarheid zijn niet zonder elkaar te denken, omdat ze mijn eigenlijk wezen zijn, omdat God, Liefde en Waarheid één zijn en omdat daarom ook alleen die mens in de waarheid kan staan die Mij erkent en in de liefde leeft. Want deze streeft ook geheel ernstig naar de waarheid, hij probeert binnen te dringen in een weten dat niet te bewijzen is en dat daarom ook nooit zuiver verstandelijk kan worden doorgrond.

En daarom kan u mensen de waarheid ook niet schools worden overgedragen. Want zolang aan de voorwaarden niet voldaan wordt, zolang de vereisten voor het ontvangen van de waarheid niet aanwezig zijn, herkent de mens deze ook niet, ofschoon ze hem wordt aangeboden. Ze moet als het ware in hem zelf de weerklank vinden, want aanwezig is ze in ieder mens, dat wil zeggen de geestvonk in de mens is als deel van Mij zelf juist ook de waarheid. En wat hij uitstraalt kan niets anders zijn dan een waarheidsgetrouw weten. Pas wanneer u mensen dit begrepen hebt, zult u ook op de hoogte zijn van de reden van de leugen en van de dwaling die in de wereld verbreid is en die de mensen heel wat bereidwilliger aannemen dan de zuivere waarheid. En u zult dan ook begrijpen waarom het niet mogelijk is alle mensen schools waarheidsgetrouw weten over te brengen. Want de afweer tegenover dit weten blijft bestaan zolang de mens zich afsluit voor de uitlatingen van de in hem wonende geestvonk of hem elke uiting belet door een God vijandige gezindheid, door ongeloof en liefdeloosheid. Ieder heeft wel hetzelfde recht, dezelfde aanspraak op waarheid, maar deze moet hem ook zo begerenswaardig zijn, dat hij aan de voorwaarden voldoet die aan de toevoer van waarheid verbonden zijn.

Wie echter gedachteloos al het hem van buitenaf overgebracht geestelijk goed aanneemt, zonder verlangen naar waarheid en daarom ook ernstig onderzoek, die staat hem nader die mijn tegenstander en dus een vijand van de waarheid is, die steeds weer tegen Mij strijden zal doordat hij tegen de waarheid optreedt. Ook hij zal uw gedachten beïnvloeden, maar steeds op afweer stuiten waar de band met Mij is aangeknoopt door liefdewerken en waar het verlangen naar de zuivere waarheid overheerst. Want daar zal steeds mijn Geest werkzaam zijn, de Trooster die Ik beloofd heb u te zenden en die u “in alle waarheid zal leiden”.

Amen

BD.6817
28 april 1957

De ziel wisselt van verblijfplaats – De dood van het lichaam

De ziel is uw eigenlijke ik dat onvergankelijk is en dat alleen van verblijfplaats wisselt bij de dood van het lichaam dat de gang over de aarde beëindigd heeft, om in een andere sfeer weer verder te rijpen – als de ziel niet volhardt in verzet tegen Mij, daar ze anders in de diepte zinkt. Deze gedachte zou u dus moeten verblijden, dat u geen dood te vrezen hebt, dat u voortleeft ofschoon u de aarde verlaten moet, en dat dit leven heel wat mooier en vreugdebrengender is dan het aardse leven voor u ooit kan zijn. U zou vol goede hoop de dag tegemoet moeten zien waarop uw uiterlijk omhulsel van uw eigenlijke ik wordt afgenomen, waarop al het zware van u afvalt en u zich gemakkelijk en onbekommerd kunt bewegen en kunt opgaan in uw ware vaderland, dat u waarlijk heerlijkheden biedt waar u geen voorstelling van hebt. U zou moeten jubelen en juichen dat er voor u geen dood meer is, omdat uw ziel alleen maar een verandering van verblijfplaats ervaart die haar oneindig verblijden kan.

Waarom vreest u dus de dood of ziet u met een gevoel van onbehagen het einde van uw aardse leven tegemoet? Waarom is voor u mensen de dood tot een verschrikking geworden? Waarom roept hij bij u een gevoel van angst op, terwijl hij toch in waarheid slechts een overgang is naar een andere sfeer? Het is omdat u onbewust voelt dat u niet juist leeft op aarde, omdat uw ziel zich niet dat licht verschaft dat elke vrees van haar zou wegnemen. Want een mens die mijn geboden van liefde vervult, die dus naar mijn wil op de aarde leeft, ondervindt geen vrees voor de dood. Hij verlangt ernaar zijn aards omhulsel kwijt te raken, omdat hij een verlangen heeft naar zijn ware vaderland. Want de liefde heeft in hem een helder licht ontstoken en vooruitblikkend weet hij zich al in mijn nabijheid waar hem geen leed en geen pijn, geen droefheid meer overkomen kan, waar hij zich geborgen voelt in mijn liefde. En deze gelukzalige zekerheid zouden alle mensen kunnen hebben, dat zij een moeilijk bestaan vol leed, bij hun sterven verwisselen voor die geborgenheid. Als zij maar met dat doel voor ogen hun aardse leven zouden willen afleggen, als zij steeds de innerlijke stem zouden volgen die hun duidelijk mijn wil te kennen geeft. Als zij al op aarde de juiste verhouding zouden willen aangaan met Mij, hun God en Vader van eeuwigheid. De gedachte dat met de lichamelijke dood alles uit is, is reeds het beste bewijs dat de levenswandel van de mens niet naar mijn wil is. Want deze gedachte is ingegeven door de vijandige geest die de mensen verhinderen wil tot het ware inzicht te komen, en die daarom ook het verlangen naar een bestaan vol van aards genot steeds weer vergroot. Want die mensen geloven niet aan de onvergankelijkheid van hun ik. Zij stellen het dezelfde begrenzing die ook voor het uiterlijk omhulsel bestaat.

Daarom trachten zij van het aardse leven volop te genieten op alle mogelijke manieren, steeds maar denkend aan hun lichaam, maar niet aan hun ziel die dan na de lichamelijke dood een zeer twijfelachtig lot op zich moet nemen en van de heerlijkheden van haar ware vaderland niets kan beleven. Want vanwege haar gebrekkige invulling, kan zij in zulke sferen waar haar onvermoede zaligheden wachten niet opgenomen worden. Wel is het haar ook dan nog mogelijk zich uit de diepte los te maken en in hogere sferen binnen te gaan, maar dat vereist veel meer overwinning en inspanning dan op aarde en kan zonder hulp niet geschieden. Maar ook dan moet de ziel zelf daartoe de wil opbrengen, wat op aarde veel gemakkelijker is. Het ik kan niet vergaan, maar het schept zichzelf het lot in gelukzaligheid of ellende. En pas wanneer de mensen niet hun lichaam als het levende beschouwen maar de in het lichaam uitgestorte ziel als het eigenlijke ik leren zien, zullen zij meer bewust van hun verantwoordelijkheid op aarde leven. En dan zullen zij ook de dood niet meer vrezen, die alleen het aardse lichaam maar niet de in hem wonende ziel betreft. Dan zullen zij naar mijn wil leven en naar het uur verlangen waarin de ziel zich los mag maken van haar uiterlijk omhulsel om het rijk te kunnen binnengaan dat hun ware vaderland is.

Amen

BD.6821
2 mei 1957

Tweeslachtige wezens – Het hiernamaals

Ik geef u wat u nodig hebt om uw ziel rijp te laten worden. En in de eindtijd doe Ik de mensen ook een weten toekomen dat voor de ontwikkeling van de ziel weliswaar niet beslist noodzakelijk is, maar dat u ook mijn liefde en wijsheid moet openbaren, dat u veel toelichting geeft op wat voor u onbegrijpelijk is en wat u aan Mij zou kunnen laten twijfelen. Ik openbaar u daarom uitvoerig mijn heilsplan van eeuwigheid, omdat het einde nabij is en de ongelovige mensheid nog een spleet moet worden geopend waardoor het licht binnen kan dringen wanneer zij dit weten zonder weerstand aannemen. Ik licht een sluier op die nog over de mensen lag gespreid. Ik ontsluier geheimen om de mensen het geloof in Mij gemakkelijker te maken. En Ik ben dus steeds bereid u ook te antwoorden op vragen die openlijk of in gedachten gesteld worden, op aarde of in het geestelijke rijk. Want Ik wil licht geven aan allen die de duisternis willen ontvluchten.

Ik heb daarom soms ook ophelderingen gegeven die de mens op aarde nog niet nodig heeft, maar die in het geestelijke rijk vanzelfsprekend voor hem zullen zijn wanneer hij zich heeft voorbereid op het lichtrijk. Dan zal hem bliksemsnel opheldering toekomen, zodra hij ze maar begeert. Daartoe behoort ook de vraag over de “geslachten” van de wezens die Ik schiep, die ook al vaak aanleiding gaf tot misleiding en die toch voor de mensen van weinig belang is voor de tijd op aarde.

Er bestaat geen wezen dat de principes van beide geslachten niet in zich draagt. Alleen zijn deze zo verschillend verdeeld in elk wezen, dat bij de ene het mannelijke, bij de ander het vrouwelijke overheerst. Maar bij volmaaktheid hoort de totale evenwichtigheid van beide principes: geen van de twee mag overheersen en geen ervan mag mankeren. Pas dan is de staat van volmaaktheid bereikt en daarom kan dus een volmaakt wezen geslachtloos, of ook mannelijk of vrouwelijk tegelijk worden genoemd. Het mannelijke principe moet zich aan het vrouwelijke volledig hebben gelijkgeschakeld en omgekeerd, dan pas is het wezen zoals het met mijn wezen overeenstemt: het is tot mijn evenbeeld geworden. Deze gelijkschakeling nu wordt bereikt of al op aarde, of ook wel in het rijk hierna, doordat het wezen aan een onafgebroken proef is onderworpen waarin zich dan het mannelijke, dan het vrouwelijke principe moet waarmaken.

Het is daarom geheel onbelangrijk of het wezen op aarde als man of als vrouw is belichaamd, want het gelijkschakelen aan het tegenovergestelde principe moet onherroepelijk plaatsvinden, wat echter niet op aards-waarneembare wijze bedoeld is, dat man of vrouw zich het karakteristieke van de ander eigen moet maken, maar het gelijkschakelen is alleen een puur geestelijke aangelegenheid. Een zich aanpassen aan de goddelijke wet, wat daarom ook een verschillende mate van wilskracht vereist en dus de één gemakkelijker, de ander moeilijker zal vallen.

En zo is daaruit te concluderen dat er wel op aarde een scheiding van de geslachten bestaat, maar dat in het geestelijke rijk alleen maar de eigen vorm van het wezen op aarde het als een aura omgeeft, dus dat het ook het individu herkenbaar maakt, zodat dus dan van een nauwere aaneensluiting van geestelijke wezens kan worden gesproken, die – als staand in dezelfde graad van rijpheid – zich tot elkaar aangetrokken voelen, zonder echter te kunnen spreken van verbindingen van verschillende geslachten, want ieder wezen is een volkomen tweeslachtig wezen. Maar heeft de gelijkschakeling van de verschillende principes nog niet plaatsgevonden, dan komen ook nog de kenmerken van de wezens van verschillend geslacht meer naar voren, wat in die sferen bijzonder tot uitdrukking komt waar het zich losmaken van het aards-materiële nog niet geheel is voltrokken.

Maar in hogere sferen vallen zulke verschillen tussen de seksen weg en het is daarom verkeerd van verbindingen te spreken, die lijken op die tussen man en vrouw, want de gelukzalige gemeenschap van twee wezens berust op geestelijke gelijksoortigheid, op dezelfde graad van rijpheid en volledige geestelijke overeenstemming, die steeds meer bij de wezens is aan te treffen die beide principes in zich hebben gelijkgeschakeld en wier gelukzaligheid daarom onvoorstelbaar is wanneer ze met gelijksoortige wezens een verbinding aangaan om gezamenlijk te scheppen en werkzaam te zijn.

Maar voor de weg over de aarde van een wezen zal het ook noch voor- noch nadelig zijn of de mens van het mannelijk of vrouwelijk geslacht is. De weerstand tegen Mij kan even groot zijn en de overgave aan Mij kan door beide worden voltrokken. De scheiding van het mannelijke en het vrouwelijke principe is alleen maar voor ieder wezen zelf een vergemakkelijking om de goddelijke ordening binnen te gaan, dus steeds meer de kenmerken van de volmaaktheid aan te nemen. En mijn wijsheid is wel in staat om dit te beoordelen en ze gaf daarom ieder wezen de vorm die hem de waarborg biedt de zo groot mogelijke aanpassing te bereiken. De gelukzaligheid van de wezens in het geestelijke rijk is echter onmetelijk wanneer beide principes in hen geordend zijn geworden en ze kunnen zich daarom ook in ieder nog onverlost wezen verplaatsen en hem helpen in de strijd met zichzelf en met zijn karaktertrekken, die als strijdig met het goddelijke eerst rechtgetrokken moeten worden.

En wederom zal in het rijk hierna de gelukzaligheid – al is het ook niet te vergelijken – overeenkomen met het geluk op aarde die twee mensen in innige liefde met elkaar verbindt, wanneer gelijksoortige wezens de weg tot elkaar vinden, wier innige liefde voor elkaar hen een geluk bereidt dat door u mensen als hemels huwelijk wordt bestempeld. Aardse maatstaven of aardse begrippen zijn echter niet meer toe te passen op dat rijk van de gelukzalige geesten, waar de grootste gelukzaligheid wordt veroorzaakt door de innige liefde voor Mij, die steeds weer door Mij wordt beantwoord.

Amen

BD.6823
6 mei 1957

Het terugkeren naar God vereist een serieuze wil

Wie zich ten doel heeft gesteld, zijn weg over de aarde naar Gods wil af te leggen, kan ook voortdurend zeker zijn van de ondersteuning van Gods zijde, omdat God hem alleen met dit doel zich liet belichamen, dat zijn wil zich aanpast aan de goddelijke wil. En daar in deze tijd op aarde alleen de wil van de mens beslist, heeft juist deze wil de proef al doorstaan en kan God zich nu op elke manier bekommeren om de mens, zonder dus een dwang op de wil uit te oefenen. Zolang de mens zelf besluiteloos is of nog geheel toebehoort aan de tegenstander van God, wordt er wel van de zijde van God en de lichtwezens gestreden om de wil van de mens, dat wil zeggen: hij wordt precies zo door Hem beïnvloed als van de kant van de tegenstander, opdat hij vrijelijk een besluit zal nemen.

Maar heeft de mens eenmaal vrij besloten zich aan de wil van God te onderwerpen doordat hij bereid is een levenswandel te leiden in de goddelijke ordening, dan is hij ook bewust in Zijn gebied gekomen en dan zal God hem niet meer het slachtoffer van Zijn tegenstander laten worden. Maar de wil moet serieus zijn. De schijnbare vervulling van Gods wil als resultaat van een kerkelijke opvoeding volstaat niet. Ook is het niet voldoende liefdewerken te verrichten die weer alleen kerkelijke verplichtingen zijn en als het ware in gehoorzaamheid tegenover deze eisen verricht worden.

Het moet het diepste streven zijn, aan God te willen toebehoren. De innerlijke volledig bewuste overgave aan Hem moet hebben plaatsgevonden in vrije wil, hij moet dus zijn wil zelf op Hem hebben gericht, die hij als God en Vader van eeuwigheid heeft herkend. En hieruit vloeit voort dat de terugkeer naar God geen massa-gebeuren is, dat ieder afzonderlijk uit zichzelf de terugweg moet hebben aanvaard en hij dus ook alles moet doen wat daarvoor nodig is: God herkennen en erkennen en vragen om de kracht, de terugkeer naar Hem te kunnen volbrengen. Maar hij zal dit verzoek niet tevergeefs tot God richten, want Hij kent zijn wil, zijn ernst en ook zijn zwakheid. Hij weet dat het hem alleen niet mogelijk is, dat hij hulp nodig heeft, maar die krijgt hij zeker. Hij verloor de kracht op het ogenblik dat hij zijn Wil van God afkeerde en hij ontvangt ze weer terug met het zich toekeren naar Hem.

En daarom kan ook geen uiterlijke vorm alleen voldoende zijn. Woorden alleen kunnen niet de juiste, op God gerichte wil garanderen en het toebehoren aan een geloofsgemeenschap kan de verandering van wil niet aantonen, integendeel: de daad moet het bewijs leveren en deze bestaat in het werken in liefde in onbaatzuchtigheid, zonder dwang en zonder gebod. Weliswaar gaf God de mensen de geboden van de liefde, toch moet de liefde vrij worden beoefend, want ook dat wat gedaan wordt om een gebod te vervullen, kan zonder de diepste wil worden volbracht en verliest dan ook aan waarde.

Daarom is het zalig worden, de terugkeer naar God, de meest eigen aangelegenheid van ieder mens, die hij niet van zich af kan schuiven op anderen en die ook geen ander plaatsvervangend voor hem kan verrichten. En ook de daad alleen is niet bepalend, maar de meest innerlijke wil die voor God waarlijk duidelijk is, die echter ook elke ondersteuning ondervindt. En wat er u mensen nu ook in het leven overkomt, het is allemaal alleen de invloed van God of van de lichtwereld die zorg voor u draagt opdat uw wil de juiste richting inslaat, dat hij zich vrijwillig aan God overgeeft en hij de terugkeer naar God als zijn enige doel beschouwt.

Maar is deze daad eenmaal voltrokken, is het meest innerlijke denken van de mens op God gericht en doet hij zijn best op aarde te leven naar Gods wil, dan is ook het aardse leven niet tevergeefs geleefd en brengt het de ziel van de mens met zekerheid de vrijheid. Ze kan zich losmaken van haar kwelgeest, ze kan de ketenen afschudden die haar eindeloze tijden gevangen hielden. Ze bevindt zich nu op de weg omhoog en hoeft de tegenstander van God niet meer te vrezen, die geen macht over haar heeft omdat God zelf haar nu vastpakt, die haar zeker omhoog leidt, want de wil van de mens keerde zich naar Hem toe, van wie hij eens als geschapen oergeest is uitgegaan.

Amen

BD.6827
11 mei 1957

Verhevigde strijd tegen de vijand – Het aanroepen van Jezus Christus

En wanneer de tegenstander u nog zo zeer in het nauw brengt, bied hem dan weerstand, dat wil zeggen vlucht naar Mij – en hij moet van u wijken. U wordt hem met gemak de baas wanneer u deze weg gaat, wanneer u uw gedachten dadelijk naar Mij zendt en Mij om bescherming vraagt, wanneer u hem maar weerstand wilt bieden. Maar vaak speelt hij het klaar uw wil te verzwakken, zodat u de kracht niet vindt om weerstand te bieden, omdat u zich niet dadelijk bij Mij aansluit. En daar wil Ik u voortdurend opmerkzaam op maken, dat u tot alles in staat bent met mijn hulp, maar zonder Mij zwak en krachteloos bent en dan mijn tegenstander macht over u verkrijgt.

Denk eraan dat u voortdurend omgeven bent door lichtwezens die u willen helpen, die alleen op mijn opdracht wachten en bliksemsnel bereid zijn tot afweer, zodra u zich maar in gedachten tot Mij wendt. En steeds moet u zo innig met Mij verbonden zijn dat het voor u vanzelfsprekend is naar Mij te roepen. En u zult dan ook elke verzoeking kunnen weerstaan. U zult niet in zijn vangnetten geraken, die hij steeds weer uitwerpt om rijke oogst binnen te halen, ook onder de mijnen. En steeds weer zeg Ik het u, dat u alleen door voortdurende strijd de zege zult behalen, omdat een bestaan zonder strijd u geen resultaat oplevert voor uw ziel. En hoe dichterbij het einde is, des te harder zal de strijd zijn, des te groter de verzoeking en des te duidelijker het werkzaam zijn van mijn tegenstander.

Maar ook mijn stroom van genade zal steeds rijkelijker vloeien en op elke manier wordt u hulp geboden. Dus hoeft u niet te bezwijken in die strijd wanneer u maar zelf van harte begeert de mijne te zijn en te blijven. Dan zijn al zijn verleidingskunsten tevergeefs en hij laat u met rust, omdat hem dan het licht verblindt dat van Mij uitstraalt en u zich in de schijn ervan bevindt. En zo zult u ook zelf zijn dichterbij komen verhinderen, wanneer u Mij in u aanwezig laat zijn door voortdurend gebed en werken van liefde. Dan kan hij zich niet aan u opdringen, want in mijn nabijheid waagt hij zich niet en u bent aan zijn macht en werkzaam zijn ontrukt.

Maar dat ene moet u allen gezegd zijn, dat de komende tijd nog veel gevechten zal brengen voor ieder mens afzonderlijk, om ook ieder mens afzonderlijk de mogelijkheid te geven van een sneller rijp worden, omdat u allen niet veel tijd meer rest. En zijn werkzaam zijn zal zich uiten in onrust, onvrede, een vijandige instelling van de mensen tegenover elkaar, in liefdeloosheid die ook in haat omslaat. Hij zal overal proberen de mensen tegen elkaar op te hitsen, verwarring te stichten, ze lijfelijk schade te berokkenen en Hij zal zich steeds weer van de mensen bedienen die aan hem onderworpen zijn. En dan moet u niet ongerust worden, u zult uiterst geduldig moeten blijven en steeds maar uw ogen opheffen naar Mij. Want slechts een roep naar Mij is al voldoende om hem van u weg te dringen. En u bent weer een stap vooruit gekomen als u in zulke verzoekingen de juiste weg bent gegaan, de weg naar Mij. Maar velen zullen voor hem bezwijken.

En u moet allen een goed voorbeeld geven, u zult Hem moeten aanroepen Die sterker is dan hij en u moet ook uw medemensen op Hem wijzen Die de tegenstander heeft overwonnen en diens macht brak door Zijn dood aan het kruis. Denk in alle verleidingen van het lichaam en de ziel steeds alleen aan de goddelijke Verlosser Jezus Christus, dan denkt u ook aan Mij en dan heeft de vijand van uw ziel waarlijk alle macht over u verloren, want geen roep tot Jezus Christus verklinkt ongehoord. Hij maakt u vrij van de tegenstander, Hij geeft u kracht en met Zijn hulp zult u hem altijd weerstand kunnen bieden, u zult eveneens hem overwinnen wiens macht Ik brak door mijn dood aan het kruis.

Amen

BD.6828
12 mei 1957

Motivering van de verwoesting en de nieuwe schepping – Hel – Verbanning

Ik heb medelijden met het meest diep gevallene en steeds weer gooi Ik het reddingsanker toe, zodat het weer naar boven kan komen. En iedere ziel die zich eraan vasthoudt, wordt omhoog getrokken, want ze toont nu haar wil om de diepte te ontvluchten en zal nu ook het erbarmen van haar Vader van eeuwigheid mogen ondervinden. Maar er is in het domein van dit meest diep gevallene ook een mate van weerstand tegen Mij, die geen redding meer toelaat, waarin de wil zich nog niet in het minst heeft veranderd en waarin de verharding van de geestelijke substantie bijna heeft plaatsgevonden, waarin er nu geen andere mogelijkheid meer is om te helpen dan dit geestelijke opnieuw te kluisteren in de materie.

Ook deze hernieuwde kluistering is een daad van erbarmen van mijn kant, omdat zonder deze de ziel nooit weer de hoogte zou kunnen bereiken, waar van haar de laatste wilsproef wordt gevergd, die haar het eeuwige leven kan opleveren. De ontwikkelingsgang in het geestelijke rijk moet zich in mijn goddelijke ordening voltrekken, er kan geen fase worden overgeslagen en dit is in het stadium van het zelfbewustzijn op aarde of ook in het rijk hierna. Steeds is de wil van het wezen zelf bepalend. Wordt deze nu helemaal misbruikt, dan moet Ik het geestelijke weer binden en het in de toestand van onvrije wil door de scheppingen van deze aarde laten gaan, omdat Ik niet wil dat het eeuwig in een toestand blijft die uitermate kwellend en ongelukkig is. Het steeds weer nieuw ontstaan van scheppingen, het voortdurend worden en vergaan in de natuur, heeft dezelfde betekenis als de onophoudelijke wisseling van de uiterlijke vormen voor het zich in de positieve ontwikkeling bevindende geestelijke, dat steeds dichter bij zijn uiteindelijke belichaming als mens op deze aarde komt. Maar het in de diepste diepten afgegleden, of zich daar al eeuwigheden bevindende geestelijke, moet – als begin van zijn opwaartse ontwikkeling – in de hardste materie worden ingesloten. Het kan niet in reeds bestaande scheppingen worden ingelijfd die al het rijpere geestelijke tot verblijfplaats dienen. De eerste fase van de kluistering kan niet worden overgeslagen, integendeel, de ontwikkelingsgang moet worden begonnen in de uiterlijke vorm die overeenkomt met de ongebroken weerstand tegen Mij, in de harde materie, omdat dit weer door mijn wet van de ordening wordt verlangd.

En daarom moeten er na lange tijdperken steeds weer nieuwe scheppingen ontstaan die dit geestelijke opnemen, zoals echter ook scheppingen die ondenkbaar lange tijden bestaan – harde materie – eenmaal moeten worden opgelost, om het zich daarin bevindende geestelijke vrij te geven voor een verdere ontwikkelingsgang in zachtere vormen. De perioden zijn zeer lang, waarna zulke totale verwoestingen en hervormingen van aardse scheppingen zich afspelen, en meestal is door de mensen de tijdsduur ook niet bewijsbaar vast te stellen. Bovendien ontbreekt hun ook de kennis van zo’n ontwikkelingsgang van het geestelijke, van de eigenlijke bestemming van alle materie en van de vreselijk kwellende toestanden in het geestelijke rijk, ofschoon het woord “hel” aan alle mensen bekend is.

Wat echter in werkelijkheid daaronder is te verstaan weten ze niet, daar anders voor hen ook die totale verandering van de aarde en de scheppingen ervan geloofwaardiger zou zijn. Maar het zal voor de mensen ook steeds onbewijsbaar blijven. Een liefdevolle en barmhartige God echter probeert echter Zijn schepselen te redden, Hij laat ze niet eeuwig in de duisternis. En mijn liefde en erbarmen is mijn oerwezen, dat eeuwig niet veranderen zal. Mijn liefde en erbarmen zal eeuwig uitgaan naar mijn schepselen die in de diepte zijn weggezonken en steeds weer middelen en wegen vinden hen aan de diepte te ontrukken. Maar voordat er weer een hernieuwde kluistering volgt, wordt alles door Mij en mijn geestelijke medewerkers geprobeerd zodat de zielen nog in het geestelijke rijk de weg omhoog nemen, opdat hun dit smartelijke lot van een hernieuwde kluistering bespaard blijft. Maar de wil van het wezen beslist zelf en zoals zijn wil is, is ook zijn lot. Maar mijn heilsplan zal ook worden uitgevoerd en het zal niet zonder succes zijn. Eens zal Ik het doel bereiken en eens zal ook de duisternis alles hebben prijsgegeven, omdat mijn liefde nooit ophoudt en geen wezen deze voor eeuwig kan weerstaan.

Amen

BD.6831
15 mei 1957

Wat zijn “genademiddelen”?

In alle overvloed stort Ik mijn genade uit in de laatste tijd voor het einde. Alle hulpmiddelen gebruik Ik om u toch nog voor het einde tot leven te wekken, omdat Ik weet wat de geestelijke dood voor u betekent wanneer het einde is gekomen. U zelf maakt geen aanstalten uw ziel het leven te geven en u gaat in totale blindheid op de afgrond af, waarvan Ik u echter graag weg wil trekken om u een ontzettend lot te besparen. Daar echter de vrije wil aan u moet blijven overgelaten, kan Ik alleen maar steeds weer proberen op deze wil zo in te werken, dat u zelf uw richting verandert, dat u zult omkeren voordat het te laat is.

En alle middelen nu die uw wil gunstig moeten beïnvloeden, zijn geschenken van genade, die u weliswaar niet verdient omdat u Mij zelf nog weerstaat, maar die mijn liefde u toch doet toekomen, omdat uw verblinde toestand medelijden bij Mij opwekt. En de volheid van mijn genade zal zich steeds meer over u mensen uitstorten, hoe meer het einde nabij is. Ieder mens zal in situaties worden geplaatst, waar zijn eigen kracht, zijn aardse werkzaamheden, niet toereikend zijn om ze de baas te kunnen worden. Ieder mens wordt, door het lot bepaald, ertoe gedwongen, zijn toevlucht te nemen tot Mij.

Ik zal aan geen mens voorbijgaan, zonder aan de deur van zijn hart te kloppen. Maar omdat zijn wil steeds zelf beslist, zal ook maar weinig acht worden geslagen op mijn genadegaven, omdat het denken van de mens buitengewoon ver van Mij afdwaalt en Ik hem niet tot andere gedachten dwing. Maar het dagelijkse leven geeft de mens vele aanwijzingen over de dood van het lichaam die voor alle mensen zeker is. En al is de enkeling ook niet zelf getroffen, dan moest toch het lot van de medemens de gedachten aan de eigen dood oproepen en op zijn wil inwerken om vooraf de eigenlijke bestemming van zijn leven te zijn nagekomen. Dan zal hij ook proberen deze te doorgronden en hij heeft dan al een genade benut voor zijn heil. Maar wat verstaan de mensen onder “genaden”?

Ze geloven vaak alleen van uiterlijke middelen gebruik te hoeven maken, om een rijkdom aan genaden te verwerven. Ze weten niet dat genadegaven geschenken zijn, die alleen moeten worden gebruikt om de mens te helpen omhoog te klimmen. Ze noemen kerkelijke zeden en gebruiken “genademiddelen” die hen helpen zalig te worden en laten de genadegaven die mijn liefde in overvloed wegschenkt onopgemerkt en onbenut, zolang ze zelf niet naar een verandering van hun wezen streven en daardoor ook laten blijken dat hun wil op Mij gericht is. Want er moet arbeid aan zichzelf worden verricht, daar er anders geen verandering van wezen kan plaatsvinden. En Ik wil dat u deze nog voor het einde voltrekt, dat u serieus kiest voor een leven in liefde. Ik wil alleen dat u de weg niet zult vervolgen die u tot nu toe bent gegaan, die u zonder liefde hebt afgelegd.

Al mijn genademiddelen – nood en ellende, ziekte en zorgen, ongevallen van allerlei aard en andere harde slagen van het lot – hebben steeds alleen dit ene doel: u te brengen tot het inzicht van de eigen zwakheid en vooreerst de verbinding met Mij te willen zoeken en die dan ook tot stand te brengen door werken van liefde. Dan waren de genademiddelen niet zonder resultaat. Dan zijn ze door u benut en dan hoeft u het einde ook niet te vrezen, omdat uw weg niet meer naar de afgrond voert, maar u op het juiste doel aanstuurt: op Mij zelf, die alleen door de liefde kan worden bereikt.

Maar wat u vaak als genademiddel bestempelt, is zo lang zonder waarde, tot het u ertoe brengt een levenswandel in liefde te leiden. Maar de liefde zal in u ontbranden zodra u maar probeert zich met Mij te verbinden. En daarom geldt de zorg van mijn liefde alleen de verandering van uw wil, die nog aan de wereld is gebonden, aan mijn tegenstander. Zult u deze wil op Mij kunnen richten, dan heb Ik ook het doel bereikt en dan bent u aan het grote gevaar ontsnapt, op het einde te worden verzwolgen door de diepte. En alles wat nog over u mensen komt, moet u er alleen toe brengen uw wil te veranderen, dat deze zich van de tegenstander af- en naar Mij toekeert. Dan bent u gered voor alle eeuwigheid.

Amen

BD.6833
18 mei 1957

Waarschuwing voor schijn en uiterlijkheid

Ik ken al uw gedachten, Ik ben op de hoogte van uw innerlijkste harte-roerselen en daarom zult u Mij nooit om de tuin kunnen leiden. Dat wil Ik aan al diegenen zeggen die anders denken dan hun mond spreekt, die wel hun medemensen zand in de ogen kunnen strooien, maar die nooit hoeven te geloven dat Ik beoordeel wat de mond spreekt, integendeel steeds alleen naar het hart zie, hoe zijn gevoelen is.

En zo zult u, mensen ook kunnen inzien dat elke naar buiten toe zichtbare manier van doen zin- en doelloos is, dat die steeds alleen geschikt is de innerlijke gevoelens en opwellingen voor de medemens te verbergen en dat ze alleen tot leugenachtigheid en veinzerij aanzet, wanneer het denken en voelen van de mens anders is. Maar Mij blijft niets verborgen. Ik zie tot in het uiterste verborgen hoekje van het hart en Ik zal ook alle handelingen van de mens in overeenstemming daarmee beoordelen.

Daarom zou Ik u graag eerst tot waarachtigheid opvoeden. Ik zou graag in u het gevoel voor verantwoordelijkheid wekken, opdat u uzelf aanpakt, dat u strenge zelfkritiek beoefent over uw denken en handelen en dat u tegenover Mij elk spelletje achterwege laat, dat u zich helemaal blootlegt en u Mij zo nadert als u werkelijk bent – om dan ook uw fouten en gebreken in te zien en dan ook in alle ernst aan uzelf te werken. Want al dat goedpraten dat u graag doet, helpt u niet om het eigenlijke daaronder te verbergen. En Ik vraag u: Is u aan het oordeel van uw medemensen meer gelegen dan aan het mijne? Wat u werelds doet zou zo nu en dan wel aanleiding kunnen geven u te verhullen, u een masker op te zetten.

Maar u speelt ook verstoppertje op geestelijk vlak. Waar het om het heil van uw ziel gaat. zou u waarachtig moeten blijven, of u laat alleen maar zien dat u niet in Mij gelooft als hoogst volmaakt, alles doordringend Wezen. En daarom is de mens die alles nalaat wat als arbeid aan zijn ziel is te beschouwen en dit ook openlijk toegeeft, nog beter te noemen dan diegenen die de indruk willen wekken goed en vroom te zijn en toch geen enkele zorg aan hun ziel besteden. Want dezen weten wat hun taak op aarde is, maar komen die niet na, maar veinzen dit. En elke leugen is van de tegenstander, dus schikt u zich ook vrijwillig naar zijn werkingssfeer.

Wie er ernstig naar streeft volmaakt te worden, werkt in alle stilte aan zichzelf en de medemensen zullen daar maar weinig van merken, alleen diens levenswandel in liefde is naar buiten toe te herkennen. Ook werken van liefde kunnen worden voorgewend en in waarheid gericht zijn op een bepaald doel, maar ook deze worden door Mij niet gewaardeerd, want ware liefde ontwaakt in het hart van de mens en is niet door uiterlijke handelingen te vervangen.

Dat zouden alle mensen zich goed in de oren moeten knopen, dat Ik ware ernst verlang, waarbij het heil van de ziel wordt nagestreefd, dat Ik geen genoegen neem met uiterlijkheden wanneer daar de ernst van de liefde bij ontbreekt en dat niemand tegenover Mij kan doen alsof. In geest en waarheid moet u bidden en zo moet u ook in geest en waarheid handelen.

Maar elke uiterlijkheid is schijn en bedrog, wat het hart ook soms inziet en de mens daarom alle uiterlijkheden vermijdt zodra er in zijn hart het diepe en ernstige verlangen is zich met Mij te verbinden. Dan is voor hem elke uiterlijkheid alleen storend om zich innerlijk te concentreren, dan zal hij zich ook ver houden van traditionele gebruiken die niets anders zijn dan symbolen waaraan de eigenlijke betekenis ontbreekt.

Bij veel mensen ontbreekt het natuurlijk ook aan de juiste ernst om hun wezen te veranderen, op te heffen en toch zal deze hem alleen maar een leven in gelukzaligheid opleveren, want een verkeerd gevormde ziel kan niet in een sfeer worden geplaatst waar ze zou vergaan. Ze kan het lichtrijk niet ingaan, wanneer ze zich tevoren niet zo heeft gevormd dat ze ontvankelijk is geworden voor licht. En met het doel van deze omvorming bevindt ze zich op aarde. En daarom zou deze omvorming, de wezensverandering, met alle ernst moeten worden uitgevoerd, want er staat de mens daarvoor maar korte tijd ter beschikking, die echter volop voldoende is, wanneer hij de wil heeft bij Mij te geraken. Dan zal Ik hem waarlijk bijstaan en hem op elke manier helpen rijp te worden, dan zal Hij zichzelf herkennen en vanuit zijn hart roepen naar Mij en Ik zal zijn roep verhoren, omdat die in geest en waarheid naar Mij werd opgezonden.

Amen

BD.6834
19 mei 1957

Het ware christendom

Een goede christen is alleen de mens die zijn best doet een leven in de navolging van Jezus te leven, wat zoveel wil zeggen als dat hij in de liefde leeft, dat hij ook zijn kruis geduldig op zich neemt en berustend in mijn wil draagt. Het is niet voldoende Jezus Christus alleen te belijden met de mond, veeleer moet het diepe geloof in Zijn verlossingswerk hem er ook toe brengen zo te leven zoals de mens Jezus op aarde heeft geleefd, omdat hij dan ook de goddelijke liefdesleer zal aannemen die Jezus op aarde heeft gepreekt. Pas door een leven in liefde zal hij bewijzen dat hij een echte christen is, maar niet door het uiterlijke toebehoren aan een kerk, die ook volledig ongelovige, liefdeloze mensen kan bevatten die de naam christen moet worden betwist.

Wanneer dus het christendom verspreid moet worden, dan is het niet voldoende de mensen ertoe te brengen zich bij een kerk, een religieuze organisatie aan te sluiten. Veeleer moet hun naast het weten over Jezus Christus en Zijn verlossingswerk, als eerste de goddelijke liefdesleer worden bijgebracht en het ontplooien ervan als het belangrijkste worden voorgesteld, om nu als echte christen opgenomen te kunnen worden in mijn kerk – die juist alleen ware christenen omsluit omdat schijn-christendom geen toebehoren tot mijn kerk kan betekenen, die net als haar Oprichter Geest en Waarheid is.

U mensen zult u eens ernstig ermee bezig moeten houden dat Ik als de eeuwige Waarheid zelf nooit genoegen kan nemen met een schijnchristendom. En dan zult u zichzelf moeten afvragen of u in alle ernst uw best doet de naam “christen” met recht te dragen. U zult u de mens Jezus tot voorbeeld moeten nemen en uw best doen Zijn voorbeeld na te volgen. En dat betekent arbeid aan u zelf, want u allen zult zachtmoedig en geduldig, vredelievend en deemoedig, barmhartig en rechtvaardig en vol van liefde moeten worden om gelijkaardig te zijn aan Hem Die het leven op aarde als mens op zich heeft genomen om u een juiste levenswandel voor te leven. En alleen wie bewust aan zichzelf werkt, die gaat de weg van de navolging van Jezus. Hij doet zijn best een ware christen te zijn en Jezus Christus helpt hem daarbij, hij gaat de weg over de aarde met Hem samen en hij behoort nu ook tot de “gemeente van de gelovigen”, zoals Zijn kerk is op te vatten, die met het oog op de goddelijke Verlosser hun wegen gaan in liefde en in leed, die daarom ook verlost zijn van hun oerzonde, die Hem in het hart herkennen en zich bij Hem hebben aangesloten en niet slechts lege woorden eruit kramen en in waarheid de goddelijke Verlosser Jezus Christus nog niet hebben gevonden.

Het christendom zal over de hele wereld verspreid worden. Waar de echte liefde in het hart zal ontbranden, daar zal ook de goddelijke Verlosser worden erkend en mijn geest zal hen in de waarheid leiden. En daarom kan mijn evangelie overal weerklinken en de harten van de mensen raken. Maar niet overal is het werkzaam zijn van mijn geest gegarandeerd, ook al wordt de mensen het weten over Jezus Christus, de goddelijke Verlosser overgebracht. Pas het leven volgens Zijn leer geeft de mens het recht zich christen te noemen, daar anders de mensen armzalige heidenen blijven, of ze bij een kerkelijke organisatie horen of niet. En weer moet Ik benadrukken dat Ik zelf me niet zal laten misleiden, dat echter ontelbare mensen zo’n misleidings-manoeuvre uitvoeren, omdat ze mijn geboden van de liefde niet vervullen die de weg van de navolging van Jezus aantonen. Een waar christendom is altijd alleen een levenswandel in liefde. Waar deze ontbreekt, daar ontbreekt ook de echte ernst bij Mij te komen en daar zal mijn tegenstander gemakkelijk spel hebben wanneer de ware christen zich bewijzen moet in de laatste strijd op deze aarde.

Amen

BD.6837
23 mei 1957

Aardse opbloei – Wereldse vooruitgang

Laat u niet om de tuin leiden, ook al ziet u aardse opbloei. Weet, dat Ik van geen mens de wil beknot, dat ieder vrij bezig en werkzaam kan zijn en dat hij daarom ook vaak de kracht daarvoor op een verkeerde manier gebruikt, dat hij de aardse opbouw bespoedigt en daarvan geniet. En weet, dat ook dan nog een geestelijk resultaat is voorzien voor het in de materie gekluisterde geestelijke, dat tot dienen komt, ook al is het maar tijdelijk. Maar dit zal u niet mogen misleiden, u die op de hoogte bent van mijn heilsplan, die ook overtuigd zult moeten opkomen voor alles wat mijn geest u heeft verkondigd. U moet met vergrote ijver wijzen op het nabij zijnde einde en op de vergankelijkheid van al het aardse, zelfs wanneer alles om u heen van het tegenovergestelde spreekt. U moet zich niet laten bedriegen, want het komt zoals Ik het steeds weer verkondig. En juist de versterkte drang in de mens om aardse werken te laten ontstaan, is ook als een teken van het einde te beschouwen, waar materiële voordelen in overmaat worden nagestreefd en het denken van de mensen volledig daardoor wordt beheerst.

Maar zij die geestelijk streven, zullen deze ontwikkeling op de voet volgen met vragen en twijfels. Het zal hun onmogelijk voorkomen dat een einde zo dichtbij zal zijn, waar alles alleen van opbouw en wereldse vooruitgang, van vergroot levensgenot en daarbij van geestelijke achteruitgang getuigt. Maar u zult niet mogen twijfelen. En daarom maak Ik u er steeds weer op attent, dat Ik zal komen als een dief in de nacht. Wanneer allen in diepste sluimer liggen, dat wil zeggen: wanneer de mensen op hun lauweren rusten, wanneer ze tevreden met zichzelf zich overgeven aan de rust, wanneer ze zelf in een zekere doodsslaap zijn verzonken, dan zullen ze worden opgeschrikt midden in de nacht van hun ziel. En u zult de wereldse vooruitgang veel eerder kunnen beschouwen als een zeker teken van wat voor u ligt. Maar u zult niet onzeker mogen worden in uw geloof in mijn woord, want daarvoor moet u opkomen en daarom verschaf Ik u opheldering.

Ik verhinder de mensen niet hun wereldse plannen uit te voeren. En Ik ben daar in zoverre zelf werkzaam bij, dat Ik het geestelijke tijdelijk toelaat te dienen, dat ertoe bereid is om dit ten tijde van de ontbinding al lichtere uiterlijke gedaantes te kunnen schenken. En zodoende komt nog veel van het gekluisterde geestelijke tot dienen. Er wordt harde materie los gemaakt en voor dienende doeleinden gebruikt. Er wordt met de wil van dit geestelijke rekening gehouden, en Ik alleen ben op de hoogte van de weerstand ervan en in overeenstemming daarmee help Ik het geestelijke vooruit of hinder het. Maar de schijnbare wereldse opbouw en vooruitgang zal ook vele zielen geheel van Mij vervreemden en zal ook al een aanleiding zijn om ongewoon in te grijpen. En omdat de materie het denken en streven van de mensen beheerst, moet Ik hun opnieuw bewijzen hoe vergankelijk ze is en hoe weinig de mensen in staat zijn dat wat ze opbouwden zelf te beschermen. Ik moet opnieuw mijn macht en mijn wil bewijzen, waar niets weerstand aan kan bieden.

Maar Ik wil ook de mijnen er steeds weer op wijzen dat ze niet hoeven te twijfelen aan mijn woord. Dat eerder hemel en aarde zullen vergaan, maar dat mijn woord blijft bestaan tot in alle eeuwigheid. U geef Ik steeds weer opheldering, maar de wereldse mensen vervreemden zich steeds meer van Mij en mijn woord raakt hen niet. Ze verzinken in de materie, ze potten aardse goederen op, ze zwelgen in genietingen van allerlei aard en naar buiten toe maakt alles de indruk van verbeterde leefomstandigheden. Maar de geestelijke toestand zakt steeds dieper en trekt het einde naderbij. En het zal komen zoals het verkondigd is: wanneer niemand het verwacht, dan zal Ik mijn stem laten weerklinken. En wanneer niemand het verwacht, zal het einde komen. Want mijn woord is en blijft eeuwige waarheid en het heeft u ook een einde en een gericht verkondigd.

Amen

BD.6838
24 mei 1957

De toestand na de dood

Na uw sterven betreedt u een rijk dat lijkt op het rijk dat u verlaten hebt, dat wil zeggen: ook nu is uw omgeving in overeenstemming met de toestand van uw ziel. Heeft alleen de materie uw denken volledig in beslag genomen, dan komt ook de wereld die u nu betreedt, u materieel voor. Ze zal alle dingen voor uw ogen plaatsen naar welke uw zintuigen nog uitgaan, alleen is het een schijnwereld die vergaat zodra u ze in bezit zou willen nemen. Maar voor een duistere ziel duurt het lang voordat ze begrijpt dat ze de materiële wereld niet meer bewoont, om welke reden zulke zielen ook vaak niet weten, dat ze naar hun lichaam gestorven zijn. Toch worden die schijnscheppingen van hun nieuwe omgeving voor hen steeds onduidelijker, steeds waziger, zodat ze dan een vreselijke leegte voelen, omdat hun geestelijke ogen nog gesloten zijn en hun voorstellingsvermogen van aardse zaken steeds geringer wordt. En dan houden ze zich dus op in verlaten, eindeloze streken, wanneer ze niet heel diep wegzinken en met wezens die hun gelijke zijn, gevechten voeren in bitterste vijandschap.

Een gang door uitgestrektheden, geheel zonder voorwerpen, kan de zielen tot zelfreflectie brengen en hun de waardeloosheid van aardse, materiële goederen laten inzien. En ze kunnen dan ook tot het bewustzijn van hun dode toestand komen. En zodra dat maar is bereikt, dat de zielen beginnen na te denken over hun troosteloze toestand, is nu ook de tijd gekomen waarin deze zielen hulp wordt geboden, doordat ze plotseling met wezens samenkomen en ze nu gezamenlijk naar een uitweg zoeken. Die andere wezens komen uit het rijk van het licht, maar verhullen zich en komen in gelijke gestalte, om de zielen volledige wilsvrijheid te laten. En dan kan met goede wil hun omgeving merkbaar opklaren en er kan hun nu een bezigheid worden toegewezen, passend bij hun eigen wil om te helpen. De aard van hun werk is voor u mensen onvoorstelbaar, omdat de verschillende toepassingsgebieden van geestelijk werkzaam zijn ook heel verschillende voorwaarden vooropstellen en vaak voor mensen onbekende sferen, ook onbekende arbeid verlangen. Want God heeft onvermoede scheppingen laten ontstaan voor het rijp worden van nog onvolmaakte zielen, maar de toestand van de zielen bepaalt ook de schepping naar welke ze nu worden toe geleid voor verdere ontwikkeling.

Maar heeft de mens zich op aarde al kunnen losmaken van de materie, is zijn denken en streven op het geestelijke rijk gericht geweest, dan kan de ziel bij het verlaten van het aardse omhulsel worden teruggevonden in sferen van licht, dat wil zeggen: ze is in staat haar omgeving te herkennen. Ze ziet prachtige scheppingen, die echter niets met aardse zaken gemeen hebben, die eveneens niet te beschrijven zijn, maar door de ziel vanwege haar toestand van rijpheid dadelijk begrepen kunnen worden. Bij de ziel komt dus als het ware bliksemsnel het inzicht en zij bezit een weten dat haar nooit tevoren werd overgebracht. Het wordt licht in en rondom haar zelf. En dit licht maakt haar buitengewoon gelukkig en wekt in haar het verlangen zich te uiten, hulp te bieden, en eveneens gelukkig te maken. Ook zij zal zich in streken voelen geplaatst die onbeschrijflijk mooi zijn om aan te zien en ze zal niet alleen zijn, maar met even rijpe wezens samenkomen en samen met hen werkzaam willen zijn.

En ze zal ook bliksemsnel haar nieuwe werkzaamheid begrijpen. Ze zal niet het gevoel hebben dat ze in een vreemd gebied komt. Veeleer zal ze zich in haar vaderland verplaatst voelen, dat ze toch verlaten had in vrije wil. Ze zal ook weten dat dit haar ongeluk opleverde en dat nog veel wezens zich in een armzalige toestand bevinden, die ze nu wil helpen terug te keren in het vaderhuis.

Zulke zielen die op aarde hun wilsproef hebben doorstaan en zich bewust naar God wendden in vrije wil, wacht een onbeschrijflijk mooi lot. En deze zielen zullen onbeschrijflijk mooie scheppingen te zien krijgen. Ook zullen ze zich scheppend bezig kunnen houden in volheid van licht en kracht, al naar gelang de graad van rijpheid die de ziel heeft bereikt. Maar hun zorg zal in het bijzonder uitgaan naar de armzalige zielen die in het leven op aarde nauwe banden met hen hadden en een heel andere weg zijn gegaan dan die eerstgenoemde zielen, maar die ze niet vergeten. En in het geestelijke rijk werken ze dus op hen in, ofschoon zonder herkend te worden, om hen op de eerste plaats aan de diepte te ontrukken en hun ook de weg omhoog mogelijk te maken. Want elke arbeid in het geestelijke rijk betreft de verlossing van het gevallene. En ieder wezen dat het licht kan binnengaan, biedt zich aan vrijwillig mee te werken, omdat het vervuld is van liefde en ze het liefdeslicht dat haar zelf doorstraalt, nu ook de duisternis zou willen indragen, om daardoor God te danken en Hem eeuwig te dienen.

Amen

BD.6842
31 mei 1957

Gods wil treedt op de voorgrond wanneer de tegenstander grenzen overschrijdt

U mensen zult aan de wil van God geen weerstand kunnen bieden wanneer Hij deze actief laat worden. Zijn wil regeert in de hemel en op de aarde, in het lichtrijk evenals in het rijk der duisternis. Maar Hij zal zijn wil alleen gebruiken wanneer de tegenstrijdige wil zo volledig uit de ordening treedt dat hij buiten werking moet worden gesteld om niet het nog wilszwakke geestelijke in gevaar te brengen dat nog niet helemaal een prooi van de vorst der duisternis is. In het lichtrijk geldt alleen de wil van God en al het geestelijke past zich met een liefdevol hart aan deze wil aan en vindt in de uitvoering van de goddelijke wil zijn gelukzaligheid. Maar op aarde heeft de wil van het geestelijke – van de mensen – nog niet geheel beslist of het zich voor de wil van God zal buigen of zich door de vorst der duisternis gevangen zal laten nemen. En hoewel de wil van God steeds bepalend is, zal deze zich tegenover de mens toch stil houden. Dat wil zeggen: God gebruikt geen wilsdwang, maar Hij tracht op andere manieren dat te bereiken wat Hij zich ten doel heeft gesteld, dat de mens zich vrijwillig naar Zijn wil schikt. Zijn doel is en blijft de aanpassing van het wezenlijke aan de goddelijke wet van eeuwigheid.

Voor God is het weliswaar gemakkelijk het wezen in die goddelijke ordening te plaatsen, maar dit is voor Hem niet voldoende. De aanpassing moet in volledige wilsvrijheid gebeuren. Dan pas wordt het wezen geschikt voor het lichtrijk waar alleen de wil van God regeert. Daarom echter is de aarde een verblijfplaats om zich te ontwikkelen, waar chaotische toestanden naast goddelijke ordening te vinden zijn, waar de mensen zelf bepalen wat ze van hun leven op aarde maken, in welke sfeer ze leven en welke graad van ontwikkeling ze bereiken. De wil van God bepaalt de mensen niet. Integendeel, Hij laat ook dat toe wat niet met Zijn wil of Zijn eeuwige ordening overeenstemt. Maar Hij is ervan op de hoogte en zal zoiets ook weer tot een middel laten worden dat heilzaam kan zijn en de positieve ontwikkeling bevordert.

God is machtig en wijs. Hij gebruikt Zijn macht waar Zijn wijsheid de doeltreffendheid inziet en Hij trekt Zijn wil terug wanneer de wil van het wezen vrij moet beslissen om de volmaaktheid te bereiken. En zo zal Hij ook de wezens in de duisternis laten razen en werken, doch dan steeds een halt toeroepend, wanneer van die kant een inbreuk op de vrije wil van de mens op aarde is voorzien. En zo’n inbreuk zal steeds voor het einde van een verlossingsperiode plaatsvinden en ook nu weer te verwachten zijn, die daarin bestaat dat het de mens onmogelijk zal worden gemaakt een vrije wilsbeslissing te nemen in zoverre, dat de ene keer gedwongen op de mensen wordt ingewerkt het geloof in God prijs te geven en de andere keer de mensen door dwangmaatregelen het weten over God en over het verlossingswerk zal worden onthouden.

Zolang de mens nog de mogelijkheid van een vrije wilsbeslissing blijft, is hij er zelf verantwoordelijk voor hoe hij beslist. Wanneer hem echter deze mogelijkheid wordt ontnomen, dan handhaaft de wil van de tegenstander van God zich en dan vindt de tegenstander in God zijn Meester die alles regeert in de hemel en op aarde. Dan zal de wil van God ook Zijn tegenstander de vrijheid ontnemen en hem binden, opdat de goddelijke ordening niet geheel omver wordt gestoten. Dan zal Zijn macht zich bewijzen tegenover alles wat zich vijandig instelt tegenover Hem.

En het duurt niet lang meer tot deze inbreuk van de kant van de tegenstander duidelijk zichtbaar wordt. Want de tijd is gekomen dat de wilszwakte van de mensen geen weerstand meer kan bieden, dat de tegenstander gemakkelijk spel heeft en dat hij het geheel rijp worden van de mensen onmogelijk zou maken wanneer niet een Sterkere hem zijn macht ontneemt. Want God is wel lankmoedig en geduldig en Hij ziet het zeer lang aan hoe Zijn tegenstander woedt onder de mensheid, maar Hij laat hem niet de overwinning. Hij helpt het zwakke dat zich niet tegen die ander kan verzetten en Zijn wil is voldoende om aan diens geraas een einde te maken, hoewel het lange tijd zal lijken alsof de tegenstander zijn doel zal bereiken. Want alleen God regeert in de hemel en op de aarde, in het lichtrijk en ook in de duistere wereld.

Amen

BD.6842
31 mei 1957

Gods wil treedt op de voorgrond wanneer de tegenstander grenzen overschrijdt

U mensen zult aan de wil van God geen weerstand kunnen bieden wanneer Hij deze actief laat worden. Zijn wil regeert in de hemel en op de aarde, in het lichtrijk evenals in het rijk der duisternis. Maar Hij zal zijn wil alleen gebruiken wanneer de tegenstrijdige wil zo volledig uit de ordening treedt dat hij buiten werking moet worden gesteld om niet het nog wilszwakke geestelijke in gevaar te brengen dat nog niet helemaal een prooi van de vorst der duisternis is. In het lichtrijk geldt alleen de wil van God en al het geestelijke past zich met een liefdevol hart aan deze wil aan en vindt in de uitvoering van de goddelijke wil zijn gelukzaligheid. Maar op aarde heeft de wil van het geestelijke – van de mensen – nog niet geheel beslist of het zich voor de wil van God zal buigen of zich door de vorst der duisternis gevangen zal laten nemen. En hoewel de wil van God steeds bepalend is, zal deze zich tegenover de mens toch stil houden. Dat wil zeggen: God gebruikt geen wilsdwang, maar Hij tracht op andere manieren dat te bereiken wat Hij zich ten doel heeft gesteld, dat de mens zich vrijwillig naar Zijn wil schikt. Zijn doel is en blijft de aanpassing van het wezenlijke aan de goddelijke wet van eeuwigheid.

Voor God is het weliswaar gemakkelijk het wezen in die goddelijke ordening te plaatsen, maar dit is voor Hem niet voldoende. De aanpassing moet in volledige wilsvrijheid gebeuren. Dan pas wordt het wezen geschikt voor het lichtrijk waar alleen de wil van God regeert. Daarom echter is de aarde een verblijfplaats om zich te ontwikkelen, waar chaotische toestanden naast goddelijke ordening te vinden zijn, waar de mensen zelf bepalen wat ze van hun leven op aarde maken, in welke sfeer ze leven en welke graad van ontwikkeling ze bereiken. De wil van God bepaalt de mensen niet. Integendeel, Hij laat ook dat toe wat niet met Zijn wil of Zijn eeuwige ordening overeenstemt. Maar Hij is ervan op de hoogte en zal zoiets ook weer tot een middel laten worden dat heilzaam kan zijn en de positieve ontwikkeling bevordert.

God is machtig en wijs. Hij gebruikt Zijn macht waar Zijn wijsheid de doeltreffendheid inziet en Hij trekt Zijn wil terug wanneer de wil van het wezen vrij moet beslissen om de volmaaktheid te bereiken. En zo zal Hij ook de wezens in de duisternis laten razen en werken, doch dan steeds een halt toeroepend, wanneer van die kant een inbreuk op de vrije wil van de mens op aarde is voorzien. En zo’n inbreuk zal steeds voor het einde van een verlossingsperiode plaatsvinden en ook nu weer te verwachten zijn, die daarin bestaat dat het de mens onmogelijk zal worden gemaakt een vrije wilsbeslissing te nemen in zoverre, dat de ene keer gedwongen op de mensen wordt ingewerkt het geloof in God prijs te geven en de andere keer de mensen door dwangmaatregelen het weten over God en over het verlossingswerk zal worden onthouden.

Zolang de mens nog de mogelijkheid van een vrije wilsbeslissing blijft, is hij er zelf verantwoordelijk voor hoe hij beslist. Wanneer hem echter deze mogelijkheid wordt ontnomen, dan handhaaft de wil van de tegenstander van God zich en dan vindt de tegenstander in God zijn Meester die alles regeert in de hemel en op aarde. Dan zal de wil van God ook Zijn tegenstander de vrijheid ontnemen en hem binden, opdat de goddelijke ordening niet geheel omver wordt gestoten. Dan zal Zijn macht zich bewijzen tegenover alles wat zich vijandig instelt tegenover Hem.

En het duurt niet lang meer tot deze inbreuk van de kant van de tegenstander duidelijk zichtbaar wordt. Want de tijd is gekomen dat de wilszwakte van de mensen geen weerstand meer kan bieden, dat de tegenstander gemakkelijk spel heeft en dat hij het geheel rijp worden van de mensen onmogelijk zou maken wanneer niet een Sterkere hem zijn macht ontneemt. Want God is wel lankmoedig en geduldig en Hij ziet het zeer lang aan hoe Zijn tegenstander woedt onder de mensheid, maar Hij laat hem niet de overwinning. Hij helpt het zwakke dat zich niet tegen die ander kan verzetten en Zijn wil is voldoende om aan diens geraas een einde te maken, hoewel het lange tijd zal lijken alsof de tegenstander zijn doel zal bereiken. Want alleen God regeert in de hemel en op de aarde, in het lichtrijk en ook in de duistere wereld.

Amen

BD.6843
1 juni 1957

Gedachten zijn uitstralingen uit het geestelijke rijk

Geen mens kent zijn levenslot en geen mens kan het bepalen. Maar ieder mens weet dat zijn leven op deze wereld niet eeuwig is, dat hij de volgende dag reeds opgeroepen kan worden – dat hij ook door slagen van het noodlot verrast kan worden, die hij niet kan afwenden. Doch deze stellige kennis benutten maar zeer weinig mensen door naar dat leven toe te werken dat hierna komt, naar het leven in het geestelijke rijk, dat eeuwig duurt. Zij benutten het daarom niet omdat zij van een leven na de dood niet overtuigd zijn. Het is echter ook onmogelijk hun daar een bewijs voor te geven, want dat zou de gehele aardse levensweg nutteloos maken, waarvan het doel een geheel vrije wilsbeslissing is, een bewijs echter zou leiden tot het uitoefenen van dwang op de wil.

Daarom dus zijn de mensen als het ware op zichzelf aangewezen, zij gaan door het aardse leven zonder precieze kennis van een zin en doel, maar kunnen toch tot een duidelijk inzicht komen als zij daarnaar streven. Want de mensen kunnen denken. Zij hebben een gave meegekregen voor de tijd van hun aardse leven – het denkvermogen – dus ook het verstand om de gedachten te kunnen verwerken en de waarheid er-van te onderzoeken – want zij kunnen zich bezig houden met ware maar ook met verkeerde gedachten. Dit is ook een bewijs dat hun vanuit twee kanten de gedachten worden toegezonden, het blijft echter aan henzelf overgelaten aan welke gedachten zij de voorkeur geven.

De gedachte op zich is dus geen eigen product dat de mens in zichzelf voortbrengt en het naar bulten laat stralen, maar hij stroomt hemzelf eerst toe als kracht uit het geestelijke rijk. U moet echter weten dat met de lichamelijke dood voor u het denken niet ophoudt, maar dat dit voor de ik-bewuste ziel de saamhorigheid met God aantoont in zoverre, dat zij in de staat van volmaaktheid Zijn geestelijke uitstralingen in de vorm van gedachten ontvangt. In de onvolmaakte toestand daarentegen krijgt de tegenstander van God invloed op het ik-bewuste wezen, onverschillig of het nog op de aarde vertoeft of in het rijk hierna.

Het denken houdt dus niet op, het kan alleen verward of geheel verkeerd zijn als de graad van rijpheid van de ziel nog laag is en Gods tegenstander grotere invloed heeft dan God zelf, die zich nooit door dwang laat gelden – maar wacht tot het wezen zelf zich aan Hem overgeeft.

De gedachten zijn dus iets geestelijks, meer of minder volgens de waarheid, maar toch steeds uitstralingen uit het geestelijke rijk, die daarom ook als krachten kunnen worden aangesproken, wederom met een goede of slechte uitwerking – al naar hun plaats van herkomst. Wie niet aan een voortleven gelooft, neemt genoegen met de verklaring, dat de gedachte zijn oorsprong in de mens zelf heeft. In dat geval echter zou de dood ieder denkvermogen van de mens uitwissen, dan is ook het begrip “ziel” niet eenvoudig te verklaren, de ziel is namelijk in tegenstelling tot het lichaam – de aardse materiële uiterlijke vorm , het innerlijke leven, het denken, voelen en willen van de mens.

De ziel is onvergankelijk, dus zal zij ook verder denken, voelen en willen kunnen als zij zal verder leven na de dood. Iets levends, ik-bewust moet deze kenmerken kunnen laten zien, dat het denken, voelen en willen kan. Zolang deze bekwaamheden niet aanwezig zijn bevindt het wezen zich nog in een gebonden toestand, waarin het nog niet geheel verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn doen. Maar voor de tijd van het aardse leven is het wezen echter een opdracht gegeven, dus moet het in staat zijn te denken en te willen – en daarmee overeenkomstig te handelen.

Het gaat er nu om dat het wezen zich vrijwillig in de goddelijke ordening schikt, die het omver gestoten had toen het zich van God afkeerde. Daar het door deze afval van God in ’n duistere toestand geraakte, dat wil zeggen: in totale onwetendheid, zo moet het nu ten behoeve van een vrije wilsbeslissing ook weer in een kennis worden binnengeleid die hem nu vanuit het geestelijke rijk toestroomt – en nu door de mens kan worden aangenomen maar ook weer afgewezen. De gedachten van de mens zijn dus zulke stromen die hem toevloeien en die zowel uit het lichtrijk, als ook uit het rijk van de duisternis kunnen komen. De mens zelf is met de gave van het verstand uitgerust, om zich met de hem toestromende gedachten kritisch bezig te kunnen houden. De scherpte van het verstand is echter veel minder doorslaggevend dan een hart dat bereid is liefde te geven, om zich voor de gedachtengolven uit het lichtrijk te openen.

Dus zal ook de graad van inzicht daaraan beantwoorden en de juiste beslissing zal de mens – die een leven in liefde leidt – ook gemakkelijk vallen. Terwijl aan de liefdeloze mens de gedachten uit het rijk van de duisternis toegezonden worden, die hij gewilliger aanneemt en daardoor ook steeds meer een prooi wordt van de tegenstander van God.

De mens gelooft wel dat de gedachten zijn eigen geestesproduct zijn, dat hij ze zelf voortbrengt krachtens zijn verstand en het hem van buitenaf gegeven onderricht. Maar het zou dan op het moment van de dood volkomen leeg zijn in zijn ziel, die echter het eigenlijke “ik” van de mens is en die daarom het denken, voelen en willen niet verliezen kan. Die zich dus voortaan nog steeds in het bereik van gedachtengolven bevindt, maar zichzelf die sfeer geschapen heeft of nog scheppen kan waarin zij zich nu beweegt. Haar denken zal weliswaar in donkere gebieden zwak en geheel verward zijn, maar zij kan denken en ook dat denken zuiveren – als zij dat wil.

De gedachte is geestelijke kracht die nooit vergaan kan, en daarom heeft iedere gedachte ook op de ene of andere wijze invloed, negatief als hij uit het rijk van de duisternis stroomt en opgenomen wordt, positief als hij komt uit het lichtrijk en ingang vindt in open mensenharten.

De mens zelf behoeft alleen maar te bewijzen dat hij de bereidheid heeft te ontvangen, doordat hij met het lichtrijk in verbinding wenst te staan. Dus zal nooit die mens goede gedachten in zich laten opkomen die zich geheel in de ban van de tegenstander bevindt, omdat hij niet zelf de gedachten voortbrengt, maar ze hem toestromen gelijk golven waardoor hij zich moet laten omspoelen, als ze een heilzame uitwerking op hem moeten hebben, als zij hem inzicht moeten overbrengen dat hem helpt de juiste beslissing te nemen. Want dit alleen is het doel van het aardse leven van ieder mens persoonlijk, waarvoor de mens zich op de aarde mocht belichamen.

Amen

BD.6844
3 juni 1957

De juiste Arts en de juiste medicijn

Wat tot genezing van uw ziel leidt wordt u mensen altijd weer gegeven, het wordt u echter steeds alleen maar aangeboden, het wordt u niet opgedrongen. Daarom blijven echter ook zovele zielen ziek en zwak omdat zij voorbij gaan aan dat wat Ik hun in mijn liefde altijd weer aanbied: mijn woord, dat voor de doodzieke ziel de beste medicijn is.

Uw ziel is reeds ziek als zij haar aardse leven begint, en zij moet derhalve ook over de aarde gaan, om tot volledig herstel te komen. Doch zij kan de aarde ook weer in dezelfde zwakke toestand verlaten, maar dan moet zij zich nog eindeloos lang kwellen eer zij dat bereikt heeft wat zij op aarde gemakkelijk had kunnen bereiken, namelijk volledige gezondheid, een staat in licht en volheid van kracht die haar onbeschrijfelijk gelukkig maakt.

Ikzelf ben als mens over de aarde gegaan om u allen het voorbeeld van een juist leven op aarde te geven. Ik kende alle zwakheden en gebreken van een mens en Ik heb daarom u allen de weg getoond, hoe u ondanks uw zwakheden en gebrekkigheden uw doel bereiken kunt. Ik heb u onderwezen – dus zelf tot u gesproken. Ik heb u op aarde die medicijn aangeboden waardoor u gezond kunt worden.

Ikzelf ben weliswaar weer in mijn rijk teruggekeerd, maar mijn woord zal u steeds weer worden gebracht, want Ikzelf spreek door de mond van mijn dienaren, mijn discipelen – die in mijn opdracht tot u spreken. Ikzelf daal in het woord tot u mensen neer. Ik ben in het woord bij u omdat het Mij medelijden inboezemt uw zieke zielen in zwakheid te zien voortgaan, terwijl Ik weet dat u een Arts nodig hebt die u kan genezen omdat Hij uw toestand kent en de juiste medicijn gereed houdt.

Doch maar zelden zoekt u deze Arts op en daarom blijft u in uw zwakheid en kunt niet herstellen. En al spreek Ik ook steeds en steeds weer tot u, u hoort Mij toch niet aan en daarom vergaat die korte tijd van uw aardse leven zonder uw ziel een geestelijke vooruitgang te hebben opgeleverd. Daarom moet Ik mijn stem ongewoon luid laten klinken, Ik moet als een nauwgezet arts ook pijnlijke operaties verrichten om u van een zekere dood van de ziel te redden. Denk daar steeds aan wanneer u dingen zult meemaken die u onmenselijk toelijken, en die u niet met de liefde van een God in overeenstemming kunt brengen.

Denk er aan dat Ik u niet dwing Mij aan te horen, doch wanneer u weigert – dan moet Ik zo tot u spreken dat u Mij horen moet. Vergeet dan niet dat ook de pijnlijkste ingreep z’n oorzaak vindt in mijn liefde. Maar zodra u Mij maar eenmaal de mogelijkheid geeft dat Ik u kan aanspreken, doordat u zich in gedachten met Hem bezighoudt die de machtigste is, die uw aller lot bestuurt, dan is voor u reeds een groot gevaar afgewend. Dan heeft u zich als het ware aan de juiste Arts en Helper toevertrouwd en dan kan Hij u ook de juiste medicijn toedienen, indien Hij tot u spreekt en u aanwijzingen geeft waarvan het opvolgen u zeker aan de dood zal ontrukken.

Ik wil alleen maar bereiken dat uw gedachten zich met Mij bezighouden, omdat dan pas uw hart voor Mij toegankelijk is. Omdat u Mij dan de deur opent waardoor Ik kan binnenkomen om u te geven wat u nodig heeft. En daar Ik geen dwang uitoefen, bedien Ik Mij van andere middelen die uw gedachten op Mij kunnen richten.

Alle droevige gebeurtenissen, of het nu zijn ziekten of beproevingen van allerlei aard, of natuurcatastrofes, zijn zulke middelen voor diegenen onder mijn schepselen die in hun aardse leven weinig aan Mij denken en daarom ook hun eigenlijke opgave niet beseffen. En met deze mensen heb Ik medelijden omdat hun zieke zielen nog veel leed moeten dragen, als zij hun herstel niet nog op aarde nastreven. Ik ben wel een God van liefde, die al Zijn schepselen gelukkig wil zien, die echter ook steeds de vrije wil van Zijn schepselen eerbiedigt – en het daarom aan de ziel zelf overlaat hoe zij haar verdere lot laat verlopen.

Amen

BD.6845
4 juni 1957

De goede Herder

De gelijkenis van de goede Herder toont u ook de verhouding van Mij tot u. Hij laat zien dat Ik al mijn schepselen bedenk met mijn liefdevolle zorg en dat allen die naar mijn roep luisteren tot mijn kudde worden gerekend, die Ik bescherm tegen de aanvallen van de vijand.

U allen hebt een Herder nodig, een leider die u de juiste weg aanwijst, die u begeleidt en steeds bereid is u voor alle gevaren te behoeden. Want u bent tijdens uw leven op aarde net als onzelfstandige kindertjes die voortdurend bescherming nodig hebben. U bent als een kudde lammetjes die zich overal heen verspreiden, die ook vaak wegen gaan die naar de afgrond voeren. U verdwaalt soms naar hoogten waar een diepe afgrond voor u dreigt en houdt u ook vaak op in vreemde gebieden en komt in gevaar gevangen en gedood te worden. U laat u soms ook wegdringen van mijn kudde en wanneer Ik geen waakzaam oog zou hebben, zou u verloren zijn.

Maar Ik ben de goede Herder, die ook Zijn leven zal geven voor Zijn schapen. Ik duld niet dat wie tot mijn kleine kudde behoort, Mij wederrechtelijk ontnomen zal worden. Ik duld niet dat de wolf binnendringt en Mij berooft van mijn lammetjes. En Ik lok en roep wanneer één van mijn schapen verdwaalt, opdat het de weg terugvindt naar de stal die zijn thuis is.

Alleen een goede Herder zal Zijn leven geven voor Zijn schapen. En mijn verhouding tot u is als die van een goede Herder. U zult zelf mijn liefde voor u niet kunnen bevatten, want u bent nog onwetend in uw huidige toestand. U zult alleen mijn roep in acht kunnen nemen en u trouw tegen Mij aan dringen. U zult uit mijn roep alleen maar mijn liefde voor u kunnen opmaken, maar u zult ze niet in haar diepte kunnen begrijpen, zoals ook een schaapje alleen maar kan ervaren dat het bij zijn Herder bescherming vindt in elk gevaar, maar zich niet bewust is welke liefde de Herder vervult voor Zijn kudde.

Ik ben en blijf de goede Herder en Ik weid mijn schapen op goede velden. Wat ze nodig hebben bezorg Ik hun en Ik wil niets meer dan dat ze mijn liefde ervaren en zich steeds inniger bij Mij aansluiten, zodat de vijand zich niet aan hen kan opdringen en hun schade toebrengen. Maar mijn schapen kunnen vrij rondlopen. Ik leid ze en lok en roep, maar Ik houd ze niet gebonden aan een touw. Ze hebben vrije uitloop, want Ik houd niet van dwang. Ik wil mijn kudde niet met geweld vasthouden, maar ze moeten de liefde van hun Herder voelen en naar haar moeten ze verlangen en daarom Mij in alle vrijheid achterna lopen wanneer mijn roep weerklinkt.

En mijn roep zal steeds opnieuw weerklinken. Ik zal in alle liefde tot de mensen spreken. Ik zal ze waarschuwen en aansporen. Ik zal hun steeds hulp verlenen wanneer ze in gevaar zijn. Ik zal met al hun zwakheden en fouten rekening houden en hun kracht doen toekomen. Ik zal mijn kudde waarlijk als een goede Herder verzorgen, opdat geen van mijn schaapjes de dood vindt. Ik zal mijn stem onophoudelijk laten weerklinken, opdat alle weer bij Mij komen, die eens van Mij zijn weggegaan, die een bedrieglijke stem volgden, maar eens weer naar Mij zullen terugkeren om dan eeuwig bij Mij te blijven en eeuwig ook mijn eindeloze liefde te ondervinden.

Amen

BD.6846
5 en 7 juni 1957

Het werkzaam zijn in liefde duidt op verandering van wezen

U allen moet alleen streven naar een levenswandel, waarin onbaatzuchtige naastenliefde tot uitdrukking komt. U allen zult dan nog zeer veel fouten moeten afleggen. U zult nog erg tegen uw zelfzucht moeten strijden. U zult uzelf moeten overwinnen, afstand doen en offers brengen, om uw medemensen te hulp te komen in hun nood. Maar u zult daardoor stap voor stap omhoog klimmen, want alleen een leven in liefde verzekert u van vooruitgang. Een leven in liefde betekent dus ook een verandering van uw wezen. De verandering van eigenliefde tot naastenliefde, het omvormen tot de vroegere geaardheid. Het betekent de weg naar de vervolmaking. Niets anders kan aan hetzelfde doel beantwoorden. Niets anders dan alleen een levenswandel in liefde kan u naar uw bestemming brengen. En u hebt er voortdurend gelegenheid voor, want het samenleven met mensen verschaft u zulke gelegenheden waarin u in dienende liefde werkzaam zult kunnen zijn.

Steeds weer zult u nood aantreffen en uw medemensen te hulp komen. U zult hen door bemoedigende woorden, goede raad en liefdevolle deelneming kunnen bijstaan en ook in hun harten wederliefde kunnen opwekken. En u zult steeds weer in situaties komen, waarin u uw offervaardigheid zult kunnen tonen, waarin u de eigenliefde zult moeten achterstellen en meer aan de naaste denken, wilt u zich houden aan de wil van God. En daardoor zult u zelf opwaarts gaan, want dan vervult u uw taak op aarde, u verandert uw wezen tot liefde. Deze verandering is voor vele mensen weliswaar moeilijk en vraagt een sterke wil, en toch zou u maar een poging hoeven te doen. U zou maar eenmaal de ernstige wil hoeven te hebben, dat uw aardse leven niet tevergeefs geleefd zou zijn, en het zou u steeds gemakkelijker vallen uw “ik” achter te stellen en voor de naaste te zorgen. Want elke daad van liefde bezorgt u kracht en versterkt uw wil. En spoedig zou het ook geen offer meer voor u zijn, maar u zou in werken van liefde uw geluk vinden, omdat u met elke daad van liefde dichter bij God komt, die zelf de Liefde is, en omdat u de toenadering tot God als gelukzaligheid ervaart.

Een mens die in de liefde tot de naaste opgaat, zal in stille tevredenheid en innerlijke vrede voortgaan. Hij zal geen aardse begeerten kennen, want hij zal ook hebben wat hij nodig heeft. De liefde die in hem is zal ook geen slechte gedachten in hem boven laten komen. Hij gaat met opgewekt gemoed door het aardse leven en oefent ook op zijn omgeving een goede invloed uit, want een liefdevol mens is al dicht bij zijn doel, omdat hij de aaneensluiting met God heeft gevonden door de liefde. Maar dit is alleen in geringe mate duidelijk voor de medemensen, die zich ook zonder enige dwang deze wezensverandering ten doel moeten stellen. Maar zijn voorbeeld – de in de daad omgezette leer van de liefde – zal heel wat meer tot navolging aansporen dan alleen maar waartoe woorden in staat zijn.

Het gaat in het aardse leven steeds alleen om deze verandering van wezen, om de omvorming tot liefde, om het bestrijden van de eigenliefde en het opgaan in de zorg voor de medemens. Maar de werken waaraan de liefde ontbreekt, volstaan niet. Want de “werken” doen het niet, maar de liefde die aan de werken ten grondslag moet liggen. En een waarachtig paradijselijk leven op aarde kan daarom alleen een menselijk geslacht verwachten, dat van liefde voor elkaar is vervuld. En elk werk van liefde draagt zijn zegen in zich. Het heeft zijn uitwerking op zowel de naaste als ook op de mens zelf die zijn liefde schenkt, terwijl al het denken en streven, al het werkzaam zijn en scheppen geen waarde heeft, wanneer niet de liefde daaraan ten grondslag ligt.

En dat is wat de mensen in de laatste tijd ontbreekt, wat hun steeds alleen maar onderwezen kan worden, maar wat ze bij zichzelf moeten beproeven, om de zegen van een onbaatzuchtige liefde te ondervinden. De mensheid is bijzonder sterk aan de eigenliefde ten prooi gevallen. En dit betekent hetzelfde als stilstand of achteruitgang. Maar het kan nooit een vooruitgang brengen en daarom moet steeds weer de liefde worden gepredikt en ook als goed voorbeeld de medemensen worden voorgeleefd, want zonder liefde kan geen mens tot voltooiing komen.

Amen

BD.6847
8 juni 1957

Beïnvloeding van de ziel door de geest

Uw denken kan zich op het geestelijke of het aardse richten tijdens uw leven op aarde en de doelen die u bereikt, zullen daarom geestelijk of aards zijn. U bent nu op aarde aan geen dwang onderworpen, het staat u volledig vrij hoe u uw innerlijk leven vorm geeft en aan welke gedachten u de voorkeur geeft. Gedurende de tijd op aarde doet de geest in u, die een deeltje van Mij is, zijn best bij u gehoor te vinden, maar hij werkt niet dwingend op de ziel in. Maar evenzo tracht ook het lichaam succes te hebben met zijn wensen en begeerten die veel meer aards gericht zijn. Ook het lichaam tracht de ziel over te halen om aan zijn begeren gehoor te schenken, en de ziel – het denken, voelen en willen – moet nu een beslissing nemen. Ze zal bij het begin van haar belichaming ook meer aan het verlangen van het lichaam voldoen, omdat ze zelf nog erg aards is afgestemd, omdat haar substanties eerst de vergeestelijking tegemoet moeten gaan en er daarom ook van de kant van de geest op haar wordt ingewerkt.

De geestvonk nu, als ’n stukje van Mij, is liefde, en hij tracht steeds maar de ziel aan te sporen werkzaam te zijn in de liefde, de ziel voelt zich daar enigszins toe gedrongen en kan nu, passend bij haar denken, willen en voelen, handelen. Ze kan dus in liefde werkzaam zijn, maar is daar niet toe gedwongen. Is de invloed van het lichaam erg groot, dan krijgt dat de overhand en houdt de ziel af van het werkzaam zijn in liefde; luistert de ziel naar de zachte stem van de geest, dan komt ze diens aandringen na en het gevolg daarvan is dat dan ook de kracht van de geest al sterker werkzaam kan zijn, dat zijn stem luider klinkt en de ziel meer en meer kan overtuigen om juist en volgens Gods wil op aarde te leven.

Dus worstelen lichaam en geest om de heerschappij over de ziel. Ze worstelen erom, het denken, voelen en willen van de mens voor zich te winnen en beantwoordend aan de zege is ook het doel dat de mens op aarde nastreeft en bereikt. De geest is deel van Mij. Het lichaam bestaat uit nog zeer onrijpe substanties die dus nog min of meer aan mijn tegenstander toebehoren. En zo worstelen dus Ik en ook mijn tegenstander om de ziel van de mens, die als ik-bewust wezen eens van Mij uitging, zich echter vrijwillig aan mijn tegenstander overgaf, maar die al voor het grootste deel de weg terug naar Mij heeft afgelegd en nu in het leven op aarde opnieuw de voorkeur moet geven aan de heer aan wie ze uiteindelijk wil toebehoren.

Maar zodra mijn geest in de mens al wat invloed heeft gewonnen, is ook al de verbinding met de Vadergeest van eeuwigheid tot stand gebracht en dan is het Mij ook mogelijk de kracht van mijn geest voortdurend in een vat te laten stromen dat zich opent, omdat de ziel, wanneer ze aan het aandringen van de geest in zich toegeeft, werken van liefde verricht en dus steeds meer voorbereidingen treft om de goddelijke geest op te nemen. En nu kan het instromen van de goddelijke geest ook buitengewoon zichtbaar worden door verschillende gaven waarover de mens nu kan beschikken, zodat dan van een duidelijk uitgieten van de geest kan worden gesproken, zoals mijn leerlingen dat ook mochten beleven na mijn hemelvaart.

Want aan hen voltrok zich voor de eerste keer een gebeuren dat eerst door mijn verlossingswerk mogelijk werd, dat de geest zich vrij kon ontplooien, omdat de macht van mijn tegenstander over de zielen van de mensen die Mij wilden toebehoren gebroken was, terwijl tevoren de zielen nog door de oerschuld zo belast waren, dat ze de stem van de geest niet in zich vermochten te horen en ook tegelijkertijd de wil te zwak en het denken verduisterd was.

Maar door mijn verlossingswerk werd de ziel vrij en het was haar nu mogelijk zowel de geest alsook het lichaam gehoor te schenken en alleen haar wil moest nu de juiste beslissing nemen, waarbij haar echter mijn geest, die de liefde is, behulpzaam is. Heeft de geest in de mens eenmaal de overmacht behaald, dan is ook het juiste doel verzekerd, dan zal het lichaam niet meer mogelijk zijn de ziel voor zich te winnen, veelmeer zullen de ziel en de geest ook het lichaam nog beïnvloeden zich eveneens aan de goddelijke ordening aan te passen en dan is de mens vervuld door de geest – dan heeft hij zijn wilsproef op aarde doorstaan, dan is hij een kandidaat voor het rijk dat eeuwig zal duren en gelukzaligheid schenkt, dan heeft de ziel zich voorgoed los gemaakt van mijn tegenstander en ze behoort nu toe aan Mij in alle eeuwigheid.

Amen

BD.6848
9 juni 1957

De motivering van Gods openbaringen

Aan alle mensen die naar Mij luisteren wil Ik Mij openbaren als een God van liefde, wijsheid en almacht. Mijn openbaringen vragen alleen maar een geopend hart, een bereidwillig oor dat luistert naar mijn stem als Ik die laat weerklinken. Mijn openbaringen zullen ook steeds bewijzen van mijn liefde zijn, want Ik spreek tot u als een Vader tot zijn kinderen: vermanend, onderwijzend, troostend en met beloften van liefde.

Ik wil de harten van u allen ontroeren die naar Mij luistert. Ik wil u verblijden met mijn aanspreken en u iets geven wat u helpt opwaarts te gaan: licht en kracht, die ieder wezen nodig hebben om dichter bij Mij te komen – daarom spreek Ik u steeds weer toe.

Ik wil u echter ook mijn Wezen ontsluiten. Ik wil dat u Mij herkent als een God van liefde, wijsheid en almacht. En dat u als u Mij herkend hebt, in Mij ook uw Vader ziet en dan als mijn kinderen naar Mij streeft. Want als u gelooft in mijn liefde, wijsheid en almacht, dan zult u uzelf ook aan Mij overgeven in liefde en ootmoed en iedere weerstand opgeven die u nog gescheiden houdt van Mij.

En daarom openbaar Ik Mij aan u. Want u allen moet weten dat uw God en Schepper u in grenzeloze liefde zou willen omvatten die echter geen weerstand duldt. En opdat uw weerstand wordt gebroken, spreek Ik u aan, maar dwing u niet naar Mij te luisteren. Mijn liefde zult u echter bespeuren zodra mijn stem voor u weerklinkt. U zult worden aangeraakt door een stroom van kracht die u bewijzen zal dat Ik het ben die tot u spreekt. Deze krachtstroom wordt echter dadelijk minder in zijn uitwerking als u zich blijft verzetten tegen Mij, terwijl daarentegen de werking ervan gestadig toeneemt als u bereid bent mijn woord aan te nemen.

Ik wil u allen licht brengen die zich nog in geestelijke duisternis bevindt. Ik wil u in zo’n staat brengen dat de lichtsferen u kunnen opnemen. Dat is echter alleen mogelijk als u in het geloof aan Mij besluit te werken in liefde. Kunt u echter mijzelf liefhebben, dan zult u ook van binnen uit gedrongen worden werken van naastenliefde te verrichten. En opdat u leert Mij lief te hebben openbaar Ik Mij aan u. U, mensen op aarde spreekt wel over ’n “God” die u vreest als een macht waaraan u bent prijsgegeven, die u kan vernietigen of veroordelen, als u daar tenminste nog in gelooft. Maar u draagt uw “God” niet die liefde toe die Hij graag van u zou ontvangen. Ik wil echter alleen bemind worden, omdat er dan een veel betere verhouding tot stand wordt gebracht dan vrees kan bewerkstelligen.

Ik wil van u liefde ontvangen en tracht daarom ook onvermoeid deze liefde te winnen. Maar liefhebben zult u alleen een wezen wiens volmaaktheid u inziet en van wiens liefde, wijsheid en macht u overtuigd bent. En als Ikzelf tot u kan spreken, dan zult u spoedig tot de overtuiging komen dat mijn liefde tot u eindeloos, mijn wijsheid onovertroffen en mijn macht onbegrensd is. En dan zult u uzelf ook aan Mij overgeven, verlangend u voor eeuwig met Mij te kunnen verenigen.

En zo zullen voor u steeds weer mijn woorden van liefde weerklinken en in uw hart proberen binnen te gaan. En wie bereidwillig voor Mij opendoet die wil Ik met mijn aanspreken gelukkig maken en hem de deur naar de zaligheid openen. Want met mijn aanspreken breng Ik licht, en zodra het hem toe straalt zal alle duisternis van hem wijken. Hij zal Mij dan herkennen als het Licht van eeuwigheid, hij zal Mij dan ook liefhebben met alle innigheid en hij zal dan ook bij Mij blijven tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.6849
10 juni 1957

De ware vrede is alleen in God

U vindt de ware innerlijke vrede pas, wanneer u zich bij Mij hebt aangesloten. Wanneer uw denken en willen zich richten op mijn rijk. Wanneer u Mij toegang verleent tot uw hart. Ik alleen kan u de vrede geven. Want de wereld bezit hem niet en kan u hem daarom ook niet schenken. Maar het is iets kostbaars, de ware vrede te vinden, want hij is al een deel van de gelukzaligheid. Hij maakt u buitengewoon gelukkig en hij is een teken dat Ik zelf in u ben. U zult de vrede moeten vinden in God. Zolang u op aarde vertoeft, zal voortdurende strijd uw lot zijn, omdat u zich met diegene zult moeten bezighouden die uw vijand en tegenstander is. En deze zal u de vrede niet laten, tenzij u hem volledig ter wille bent. Dan hebt u schijnbare vrede. Maar het is meer een zelfverdoving. Het is geen duurzame vrede. U bent alleen blind gehouden door hem, die u het recht op de heerschappij over u hebt verleend. En u ziet niet de gevaren die rondom u op de loer liggen en strijdt er daarom ook niet tegen.

Maar wie niet van hem is, wie nog niet helemaal zijn eigendom is, diens leven is een strijd. Deels tegen hem en deels tegen zichzelf. Maar hij kan als overwinnaar uit deze strijd tevoorschijn komen en dan is er in hem een vrede die onvergelijkelijk gelukkig makend is. Want dan heeft hij de weg naar Mij gevonden en Ik zelf schenk hem nu de vrede van zijn ziel. Maar dan jaagt niets hem schrik nog aan, noch aardse onrust en noden, noch geestelijk gevaar. Want hij weet dat er Een in zijn plaats de wacht houdt. Hij weet dat Ik niet meer van zijn zijde wijk en dat hij in mijn bescherming veilig en geborgen is. In hem is vrede. Een vrede die hem niet meer kan worden ontnomen.

Maar de mensen van de wereld bekommeren zich niet om deze vrede, omdat ze daarvoor moeten opgeven wat de wereld biedt en omdat ze meer van de wereld houden dan van de “innerlijke vrede in God”. Pas wanneer het hun is gelukt de materie te overwinnen, pas wanneer hun blikken en hun gedachten zich op een ander gebied richten, pas wanneer ze de weg naar Mij hebben gevonden, zullen ze ook naar de vrede uit Mij verlangen. Maar dan zullen ze niet meer kunnen begrijpen dat ze in de wereld genoegen vonden. De strijd tegen de wereld en haar gevaren zal ze blij maken en dan zullen ze ook als overwinnaar daaruit tevoorschijn komen en nu ook de vrede vinden die de wereld hun niet kan bieden. Daarom is het waarlijk geen slechte ruil, de vreugden van de wereld te hebben opgegeven voor de innerlijke vrede van het hart. Maar alleen de overwinnaar kan dit begrijpen. Want zolang de wereld nog lokt en wordt begeerd, is de mens nog niets gelegen aan de ware innerlijke vrede.

“Maar Ik wil u de vrede geven die de wereld u niet geven kan.” En wat Ik u heb beloofd, dat heeft werkelijke waarde. Het is een geschenk waarnaar u met alle ijver zou moeten streven. Want Ik wil dat uw ziel gelukkig wordt gemaakt, maar niet het lichaam dat genoegen vindt in zaken die niet nuttig zijn voor de ziel. U zult de vrede van de ziel moeten vinden, omdat Ik dan zelf in u kan verblijven en mijn nabijheid steeds alleen winst voor u betekent, omdat u zich dan geborgen weet en u de vijand van uw ziel niet meer zult hoeven te vrezen.

Amen

BD.6850
12 juni 1957

Jezus Christus opent de poort naar de eeuwigheid

De poort naar het leven in licht en heerlijkheid staat open voor u allen die de weg naar Jezus Christus hebt gevonden, doch ze blijft gesloten voor diegenen die nog ver staan van Hem en Zijn verlossingswerk. En daarom zult u zich allen ernstig moeten afvragen of u al de weg naar Hem, naar het kruis genomen hebt. Want Zijn weg op aarde eindigde met Zijn dood aan het kruis, en daar zult u Hem dus moeten zoeken en vinden, daarheen zult u moeten gaan als u wilt delen in Zijn verlossingswerk. Het kruis was het doel van Zijn weg over de aarde, omdat de kruisdood u mensen verlossing moest brengen. Dus onder het kruis vindt u de goddelijke Verlosser, wat zoveel wil zeggen als, dat u uw zondeschuld, waarvoor de mens Jezus aan het kruis is gestorven, naar Hem toe draagt onder Zijn kruis, dat u daardoor blijk geeft van uw geloof in Zijn goddelijke missie en dat u daardoor ook uw wil te kennen geeft, vrij te worden van de schuld die u scheidt van Mij, uw God en Vader van eeuwigheid. Want dan erkent u Mij zelf, die in de mens Jezus het verlossingswerk heeft volbracht.

Uw weg moet gaan naar het kruis van Golgotha, wanneer u de poort naar het eeuwige leven zult willen bereiken, want er gaat geen andere weg naar deze poort. Deze ernstige vraag, hoe u tegenover Jezus Christus staat, zou u zich allen moeten stellen. Maar u doet het niet, op slechts enkele uitzonderingen na, al wordt u mensen ook steeds weer Zijn evangelie verkondigd, al wordt Zijn liefdesleer u ook steeds weer voorgehouden en hoort u ook steeds weer de naam van Hem als die van de goddelijke Verlosser. U houdt uw oren gesloten en als een holle klank gaan alle woorden aan u voorbij. Wat u hoort over Jezus Christus, en Zijn werk van liefde raakt u nauwelijks. Het dringt niet door tot in uw hart. Het is nog niet levend geworden in u en uw gedachten hebben zich nog niet ernstig bezig gehouden met dat wat uw oren tot nu toe hebben opgenomen. En eens zult u voor de poort naar de gelukzaligheid moeten blijven staan. U zult niet worden toegelaten, want u vond nog geen verlossing, omdat u de weg naar het kruis niet hebt genomen. Omdat Zijn bloed u niet schoon kon wassen en u daardoor beladen met schuld bij de poort naar de eeuwigheid aankomt.

Het uitspreken van de naam Jezus met de mond is niet voldoende dat u vrij wordt van uw schuld, u zult zelf naar Hem toe moeten gaan. U zult u aan Hem in kinderlijk vertrouwen en in het bewustzijn van uw schuld moeten overgeven en Hem innig vragen dat Hij u bij zich zou willen opnemen, dat Hij ook voor u Zijn bloed vergoten mocht hebben en u zult gelovig verlangend Zijn vergeving tegemoet moeten zien. En uw schuldenlast zal van u afvallen en nu is voor u de weg vrij naar het licht, nu gaat voor u de poort naar de eeuwige gelukzaligheid open. Jezus Christus zelf leidt u in Zijn rijk, maar zonder Hem zal niemand door deze poort kunnen binnengaan. Als u het maar zou willen geloven dat Zijn naam alles is, dat een aanroepen van Zijn naam in diep geloof u ontlast van alle nood, die het gevolg is van de zonde die nog op u drukt.

Daarom ben Ik in de mens Jezus naar de aarde afgedaald om deze grote zondenlast van u af te nemen en daarom ben Ik aan het kruis gestorven, om daardoor de grote schuld teniet te doen, waaronder u allen die over de aarde gaat, zucht. Ik stierf voor u, maar u zult het moeten willen, te behoren bij diegenen voor wie Ik gestorven ben. En daarom zult u ook de weg moeten nemen naar het kruis. U zult in verbinding moeten treden met Jezus Christus, die Zijn weg over de aarde voltooide aan het kruis. Dan zal Hij samen met u verder gaan, en Hij zal u geleiden in Zijn rijk, dat Hij heeft beloofd aan al diegenen die in Hem geloven.

Amen

BD.6851
14 juni 1957

Weerzien en betrekkingen in het hiernamaals

Wanneer de zielen die op aarde met elkaar waren verbonden elkaar tegenkomen in het geestelijke rijk, dan kunnen ze zich aaneensluiten om gezamenlijk te werken, wanneer de graad van hun rijpheid gelijk is. Anders moet dezelfde graad van rijpheid worden nagestreefd door de ene partner, waarbij hem echter de andere vol ijver behulpzaam is. En dan zijn beide zielen vervuld van de hoogste gelukzaligheid, samen te kunnen scheppen en werken, ofschoon hun arbeidsterrein nu een heel andere is dan op aarde. De geestelijke verbondenheid maakt de ziel heel wat meer gelukkig dan de aardse het kon. Het is een buitengewoon helpen en dienen tegenover de wezens die nog ongelukkig zijn, maar die nu door de rijpere zielen als broeder worden herkend en bemind en er daarom alles gedaan wordt om dezen uit hun ongelukkige toestand te redden. En daarom geldt de zielen die op aarde nauwe betrekkingen met hen hadden en nog niet rijp geworden het rijk hierna binnengingen, ook heel bijzondere liefdevolle zorg.

De al geheel rijpe ziel kan wel haar levenspartner herkennen in het hiernamaals, maar deze ziet de eerstgenoemde niet en dwaalt vaak vertwijfeld rond op zoek naar zijn geliefden. Juist het verlangen de geliefden terug te zien is een grote factor voor het verkrijgen van de rijpheid van de ziel. Want het verlangen trekt ook de geliefde wezens in haar nabijheid, die nu onophoudelijk hun best doen dat ze die graad van rijpheid bereikt die haar eindelijk een weerzien oplevert, al is het ook voor korte tijd. Dan streeft ze steeds ijveriger haar voltooiing na.

Maar het is erg wanneer twee zielen die op aarde in innige liefde samen waren, het geestelijke rijk betreden in de toestand van duisternis en wanneer ze zo weinig in een verder leven geloven, dat in hen de gedachte niet opkomt één van hen die hun voorafgegaan was, weer te willen zien. Zulke zielen ontmoeten elkaar niet en dwalen dus in de grootste eenzaamheid rond. En of ze ook aan diegene denken die ze op aarde lief hadden, dan kan deze zich toch niet aan hen kenbaar maken omdat hij zelf maar als een schaduw rondzweeft die andere zielen niet ziet en herkent. Maar ook over hen ontfermen zich de zielen van het licht. Doch ze krijgen moeilijk toegang vanwege hun volledig ongeloof. Ze nemen geen raadgevingen aan om voor zichzelf hun toestand te verbeteren. Ze zijn geheel apathisch en alleen de gedachte aan die mensen waar ze eens nauwe banden mee hadden, doet hen opleven.

Maar de liefde die dus twee mensen op aarde met elkaar verbond, levert hun ook in het hiernamaals zegen op, omdat zo’n ziel in staat is een wens ten beste van de andere in haar op te wekken en deze liefdevolle gedachte al succes kan hebben, om het even op welk niveau deze wens ligt. Maar hij kan onbaatzuchtig zijn en daarom kracht gevend. En de kracht komt nu daarin tot uitdrukking, dat de ziel gehoor schenkt aan de onderrichtingen van de lichtwezens die haar nu raad geven waarvan ze voordeel verwachten voor de ziel die ze liefheeft.

Onrijpe zielen bevinden zich nog steeds in de nabijheid van de aarde. Ze voelen zich dus alleen gescheiden maar niet afgezonderd van de aarde en ze proberen daarom de in hun ogen ruimtelijke scheiding te overwinnen en nemen de raadgevingen van geestelijke vrienden daarom ook aan. En het is van grote zegen wanneer zulke zielen ook nog voorspraak van de kant van de mensen wordt geschonken, die ze als weldadig ervaren en waarbij het doen toekomen van kracht een uitwerking heeft in toevoer van licht, zodat hun denken helderder wordt en ze langzaam tot inzicht komen. Maar ze zullen nooit het geluk van een weerzien kunnen verkrijgen, zolang ze nog niet de weg naar Jezus Christus hebben gevonden.

Alle inspanningen van de lichtwezens zijn erop gericht hen ertoe te brengen zich tot Jezus Christus te wenden om hulp. Want de toestand van duisternis is de toestand van het niet verloste. De toestand van hen die zonder Jezus Christus het rijk hierna binnengingen en die daarom op de eerste plaats Hem daar boven moeten vinden. De liefde kan een ziel er ook toe aanzetten Jezus Christus aan te roepen, opdat Hij zich nu moge bekommeren om hun nood. En wanneer zo’n smekend roepen nu voor de andere ziel tot Jezus Christus opstijgt, dan ziet Hij deze liefde waarlijk met welgevallen aan. Dan naderen getrouwe helpers die zielen in Zijn opdracht. En eens zullen ook deze zielen een weerzien mogen beleven en ze zullen Hem loven en danken Die hen uit hun nood bevrijdde.

Amen

BD.6852
15 juni 1957

In het begin was het Woord

In het begin was het Woord en het Woord zal blijven tot in alle eeuwigheid. Het woord is het uitvloeien van mijn liefde, en is de verbinding tussen Mij en het geschapene dat van uit zijn zelfbewustzijn de verbinding met Mij wenst. Want pas deze wens, namelijk de wil Mij te horen, geeft het wezen de geschiktheid zich aangeraakt te voelen door de liefdekracht die elk woord van Mij eigen is. Want dat woord geeft het wezen het bewijs dat er een ander Wezen bestaat en dat dus tot hem spreekt. Het woord ging van Mij uit toen uit Mij wezens in het leven traden. Ik gaf daardoor het wezen de gave iets in zich te vernemen dat als woord, als gevormde gedachte, tot hem doordrong en hem de aanwezigheid van een tweede Wezen bewees dat zich aan hem wilde mededelen.

Pas het geschapene had mijn woord nodig en daarom heet het ook: in het begin was het Woord, want Ik zelf ben van eeuwigheid. Zolang buiten Mij geen wezens bestonden hoefde ook mijn woord niet te weerklinken, maar het geschapen wezen moest door Mij aangesproken worden om zijn zaligheid te verhogen. Het moest Mij kunnen horen en deel kunnen hebben aan mijn gedachten die als “woorden” in het wezen weerklonken en dit zelf weer tot denken aanspoorden, tot vrije werkzaamheid van het denkvermogen en van de wil. Het wezen werd dus zelfstandig buiten Mij geplaatst, moest echter in voortdurende verbinding met Mij kunnen blijven door het uitwisselen van gedachten die door het woord tot uitdrukking kwamen. Onzegbare liefde vervulde Mij toen Ik wezens schiep die “evenbeelden” waren van Mij zelf. En de drang Mij zelf aan die wezens te openbaren bewoog Mij hen aan te spreken en mijn liefde te tonen. Want daardoor voelden zij ook zelf de verbinding met het Wezen dat hen bovenmate liefhad. Mijn liefde vloeide dus over in deze wezens in de vorm van mijn woord. En zij konden ook mijn liefde beantwoorden want zij waren producten van mijn liefde, dus in hun oerwezen zelf liefde. Zij konden dus mijn woord begrijpen en beantwoorden, en zij waren ook bekwaam onder elkaar van gedachten te wisselen. En het waren steeds weer gedachten die hun van Mij uit in de vorm van woorden toevloeiden.

Het woord ging dus van Mij uit omdat Ik zelf dat Woord ben van eeuwigheid, de alles voortbrengende kracht die in zichzelf liefde is. En het woord zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid, want Ik ben van eeuwigheid. Het woord had wel een begin, maar het zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid omdat het wezen dat Ik schiep niet kan vergaan. Eeuwig zal Ik het zodoende aanspreken en zalig maken, doordat mijn liefdekracht het wezen voor eeuwig toestroomt, in de vorm van mijn woord aanraakt en zalig maakt. Dus ben Ik zelf dat Woord en Ik bewijs Mij zelf aan mijn schepselen door het woord, want zij kunnen Mij vernemen, ook al kunnen zij Mij niet aanschouwen. En zij kunnen ook voelen dat Ik zelf hen aanspreek, hun God en Schepper van eeuwigheid, wiens eindeloze vaderliefde op die manier tot uitdrukking komt dat er een band bestaat tussen de Schepper en het geschapene, tussen Vader en kind. Dat woord zal dus weerklinken tot in alle eeuwigheid, want de liefde tot het geschapene kan nooit vergaan.

En daarom zal het geschapene die liefde ook altijd gewaar worden, want Ik zal steeds tot mijn kinderen spreken en zal mijn woord laten horen in de gehele oneindigheid. Ik zal niet alleen de wezens aanspreken in het lichtrijk maar ook alle mensen op aarde die nog weinig weten van de oneindige liefde van de Vader tot Zijn kinderen. Daarom bedien Ik Mij van een mens die zich vrijwillig met Mij verbindt en als werktuig dient, want alle mensen moeten ervaren dat Ik besta, en moeten ook een bewijs hebben in vorm van mijn woord, in de vorm van mijn goddelijke uitstraling van liefde. Maar of zij zich door Mij laten aanspreken en of mijn woord hun harten beroert, dat is altijd pas een gevolg van de goede wil die Ik nooit zal dwingen. Wie echter die goede wil heeft zal Mij zelf ook herkennen in het woord. En wie zich bewust door Mij laat aanspreken, die heeft ook mijn liefdestraling opgenomen, en die zal niet zonder uitwerking blijven.

Amen

BD.6855
21 en 23 juni 1957

Verontreiniging van lucht, water en voedsel

Ieder mens moet van u hetzelfde mogen verwachten als wat u van hem verwacht. Ieder moet u rechtvaardig behandelen, zoals u datzelfde ook van hem verlangt. U zult niet met verschillende maten moeten meten en menen zelf meer rechten te hebben dan uw medemens, als het erom gaat dat u profiteert van datgene wat u van Mij uit gratis is geschonken, wat u niet zelf voor u verworven hebt maar wat alle mensen evenzo ter beschikking staat, waaronder geestelijke en aardse goederen te verstaan zijn die mijn liefde en mijn scheppende wil altijd voor u bereid houden.

Daar behoren dus alle gaven toe die u uit mijn hand ontvangt, die u voor uzelf niet zult kunnen maken, die er zonder uw toedoen zijn en die tot uw bestaan bijdragen, die dus voor uw natuurlijk leven vereist zijn en die aan geen mens mogen worden onttrokken wanneer daardoor diens leven in gevaar zal worden gebracht. Het zijn de stoffen ten behoeve van het leven waarop ieder mens aanspraak moet kunnen maken. Die hem van de kant van de medemensen ook niet onttrokken mogen worden, daar anders een overtreding van mijn eeuwige ordening ver dragende gevolgen heeft die zich niet alleen laten voelen bij de schuldige mensen, maar ook de scheppingen betreffen en bijgevolg ook tot de ontbinding ervan kunnen leiden.

U zult dit begrijpen wanneer u er maar over nadenkt welke bestanddelen u nodig hebt om te leven en u zich de verscheidenheid hiervan voorstelt, wanneer u lucht en water en hun hoedanigheid en werking bij uzelf vaststelt die de mens algehele gezondheid schenken, maar ook tot ziekelijkheid en verwoesting van de organen van het lichaam kunnen leiden indien door menselijke wil een besmetting van de lucht en het water plaatsvindt die niet te overziene schade met zich meebrengt. Lucht en water zijn gaven Gods die ieder mens nodig heeft en daarom ook uit mijn hand ontvangt. En de zondigheid van de mensen komt alleen al daarin tot uitdrukking dat ze er niet voor terugschrikken deze buitengewoon voorname stoffen ten behoeve van het leven op zodanige wijze te verontreinigen dat voor de medemensen daaruit levensbedreigende beschadiging voortvloeit.

En zoals ieder mens zijn eigen leven lief is, zo bezondigt hij zich wanneer hij de medemens de noodzakelijkste levensbehoeften beknot, wanneer hij er toe bijdraagt dat het leven van de medemens in gevaar wordt gebracht. En onder “het in gevaar brengen van het leven” is ook te verstaan, wanneer dat wat de aarde voortbrengt aan voeding voor mens en dier, van zijn natuurlijke hoedanigheid wordt beroofd, wanneer de bodem waarop het moet gedijen door kunstmatige middelen een andere gesteldheid krijgt en nu ook de daarin gekweekte producten stoffen bevatten die volstrekt niet bevorderlijk zijn voor het menselijk lichaam. De mensen grijpen in in de natuurwetten, ze willen als het ware verbeteringen aanbrengen, dus mijn scheppingen als gebrekkig voorstellen, ze willen de bodem een hogere opbrengst-capaciteit verschaffen en ze bedienen zich daartoe van verkeerde middelen. Want ze zouden Mij alleen maar om mijn zegen hoeven te vragen om waarlijk ook overvloedige oogsten binnen te mogen halen.

Een verder zondigen op dit gebied is ook wanneer de vruchten geoogst worden voor ze rijp zijn. Wanneer door hebzucht en materialistisch denken op het natuurlijke rijpingsproces wordt vooruitgelopen en wanneer daardoor het menselijk lichaam gedwongen wordt de strijd aan te binden met nog niet rijp geworden substanties, wat niet alleen maar een zuiver lichamelijke maar ook een geestelijke aangelegenheid is, die u mensen vaak niet bekend is. Het valt echter allemaal onder het veronachtzamen van de wet van mijn eeuwige ordening. De mens berokkent zijn medemens schade, hij handelt niet rechtmatig tegenover hem en draagt er toe bij dat de chaos op aarde steeds groter wordt, omdat alleen een leven op aarde dat volledig in overeenstemming met de wet van de ordening wordt geleefd, een juiste uitwerking kan hebben op lichaam en ziel.

En ieder mens heeft er recht op dat de orde in de natuur in stand gehouden wordt, want Ik heb alles wat er in de schepping bestaat niet voor één mens, maar voor alle mensen geschapen. Ieder mens heeft zuivere lucht nodig, zuiver water en een goede voeding voor zijn lichamelijk leven en geen mens heeft het recht zijn medemens schade toe te brengen die hij voor zichzelf ook niet zal wensen.

In de laatste tijd voor het einde wordt er echter helemaal geen rekening meer gehouden met het leven van de medemens. Er wordt op allerlei manieren gewetenloos geëxperimenteerd en steeds alleen maar uit eerzucht, hebzucht of honger naar macht, en de gezondheid wordt in levensgevaar gebracht. En dus triomfeert hij, die al het geschapene zou willen verwoesten om het daarin gekluisterde weer vrij te krijgen, in de valse veronderstelling dat het hem dan weer toebehoort. De mensen die in strijd met de goddelijke ordening handelen hebben zich allen in zijn macht begeven. Ze volgen zijn influisteringen en mijn geboden, die liefde en rechtvaardigheid vereisen, achten ze niet.

Ieder mens denkt alleen maar aan zichzelf en zijn eigen voordeel en het lot van de medemens laat hem koud. En ook het leven van zijn medemens is hem niet meer heilig, daar het anders niet zou kunnen komen tot wat echter met zekerheid te verwachten is, dat het leven van alle mensen op het spel wordt gezet omdat de goddelijke natuurwetten omver worden gestoten – omdat eens de elementen zich met alle geweld een weg naar buiten zullen banen, waartoe de mensen zelf aanleiding geven die zondigen tegen de goddelijke ordening, tegen mijn gebod van de liefde tot God en de naaste.

Amen

BD.6858
26 juni 1957

De aardse weg van de engelen

De weg over de aarde te mogen gaan is ook de wens van niet gevallen wezens, die wel in onvoorstelbare zaligheid leven maar toch nog niet tot de hoogste volmaaktheid konden komen, tot het kindschap Gods, waarvoor de gang over de aarde vereist is. De wens van deze wezens wordt ook vervuld en zij gaan nu door mateloos zware levensomstandigheden heen hun weg. Zij zullen meestal ook het laatste doel bereiken, ofschoon zij als mens niet weten waar zij vandaan komen.

Zij worden bovenmate vaak en zwaar beproefd en hun aardse leven is ook bijzonder zwaar en vol leed. Hun zielen zijn echter in toenemende mate tot liefde bereid omdat zij van boven komen. Daarom komen deze mensen zeer snel tot het inzicht in het doel van hun aardse leven, en zij streven dat doel vastberaden na, ondanks een uiterlijk zwaar lot, ondanks ziekte en noden van allerlei aard. Het kindschap Gods te bereiken is voor deze wezens uit het geestelijke rijk het allerhoogste doel, dat echter alleen door het overwinnen van de afgrond bereikt kan worden.

Daarom zullen voornamelijk in tijden van een geestelijk laag peil van de mensen zich zulke wezens juist laten belichamen, om licht in de wereld te brengen waar diepe duisternis heerst. Want waar een liefdevol mens op aarde werkzaam is zal steeds een zacht licht schijnen dat de zielen van de mensen weldadig beroert. En het lichtwezen neemt altijd zo’n zachte lichtschijn met zich mee naar de aarde, omdat de liefde in die ziel niet meer ontstoken hoeft te worden, maar reeds als vlammetje straalt bij het begin van haar aardse leven.

Maar zulke mensen zullen ook meer dan normaal vijandelijk bejegend worden en moeten zich daarom ook waarmaken, dus ook de wilsproef afleggen die voor elke gang over de aarde vereist is. Want op hen zal de tegenstander zijn krachten ook in bijzondere mate beproeven, omdat hij hen ten val hoopt te brengen wat hem eertijds niet gelukt is. Die mens is echter niet weerloos aan zijn macht overgeleverd, omdat zijn geestelijke vrienden hem terzijde staan en hem de kracht doen toekomen welke hij ook altijd van God zal afsmeken. Want de verbinding met God geeft een ziel van boven nooit op, ofschoon zij volkomen vrij is in haar willen en handelen.

En in tijden van geestelijke vervlakking staan er steeds weer onder de mensen licht- en liefdeboden op, mensen die zich openlijk voor God uitspreken en voor Hem en Zijn rijk bezig zijn. Mensen die doordrongen zijn van Zijn geest en die de goddelijke Verlosser Jezus Christus met ijver en overtuiging verkondigen. Dezen zien hun levensopgave daarin, ook de medemensen naar het kruis te leiden, omdat zij de betekenis van het kruisoffer beter begrijpen en ook op de hoogte zijn van het gevaar waarin de mensen zich bevinden. Want hun leven in de liefde schenkt hun dat inzicht – en daarom kunnen zij ook ijverige aanhangers van Jezus Christus zijn.

Juist in tijden van grote geestelijke nood komen deze helpers van boven naar de aarde, maar zonder iets te weten over hun afkomst. Want ook zij moeten de wilsproef afleggen. Zij moeten vaak de zwaarste gang over de aarde gaan ter wille van hun doel, en mogen daarom in geen geval door geestelijke zijde zo beïnvloed worden dat zij op een afgedwongen manier denken, spreken en handelen.

Maar zij kunnen steeds hulp verwachten als zij die nodig hebben, omdat zij steeds de weg tot God zullen nemen, van wie zij beseffen dat Hij hun Vader is en die zij met hun hele hart liefhebben. Daarom zijn hun harten voortdurend geopend voor de toevoer van kracht uit het geestelijke rijk en het bereiken van hun doel staat voor hen meestal wel vast en is dan alleen in gevaar, als zij als mens op aarde banden aanknopen die hen omlaag willen trekken.

Een val in de diepte behoeft die ziel niet te vrezen. Maar het gevaar bestaat dat zij niet de hoogste lichtgraad bereikt, ofschoon zij toch haar vorige zaligheid behouden zal. Alleen is zij nu niet meer het geschapen hemelse wezen dat niet anders kan dan volgens de goddelijke wil te denken, te willen en te handelen – maar ze is nu ook over de aarde gegaan en heeft ook haar vrije wil en de keuze ervan bewezen, zodat zij nu ook in de hoogste lichtsferen kan ingaan om onbeschrijflijk zalig te zijn.

Amen

BD.6859
28 juni 1957

De zegen van een omgang met God door middel van gedachten

Wie Mij gehoor schenkt als Ik tot hem spreek, die gaat de zekere weg omhoog. En Ik spreek tot al diegenen die mijn woord ontvangen, die het weer van binnen aannemen, die Mij in gedachten vragen stellen en dus ook de nu tot hen komende gedachten als mijn aanspreken mogen beschouwen. U kunt dan niet verkeerd denken, zodra u eenmaal Mij als Degene van wie de waarheid uitgaat erkend hebt door uw tot Mij gerichte gedachten, zodra u de waarheid te weten wilt komen. U kunt ook geen dwaalwegen meer gaan zodra u Mij vraagt of Ik u wil leiden. Alleen moet u zelf door uw wil Mij de gelegenheid geven u aan te spreken en dat geschiedt steeds wanneer u zich door middel van gedachten met Mij – uw God en Schepper – bezighoudt, want elke gedachte van u roept Mij tot u en Ik geef gevolg aan deze roep.

U moet u in gedachten vaak met Mij bezighouden, omdat dit het openen van uw hart voor mijn aanspreken betekent en omdat u er altijd alleen maar bij winnen kunt. Want u ontvangt dan ook voortdurend kracht om dat te doen wat Ik van u verlang, wat u als mijn wil door mijn aanspreken bekend wordt gemaakt. De verbinding met Mij moet door uzelf tot stand worden gebracht, omdat uzelf zich eens van Mij afzonderde. En u hoeft niets anders te doen dan alleen aan Mij te denken zonder u te willen afweren. Ik ben altijd bereid u tegemoet te komen, zodra Ik in uw denken de wil zie om met Mij in contact te komen. En dan bent u er waarlijk tegen beschermd dwaalwegen te gaan, omdat Ik nu ook meer invloed op u gekregen heb, omdat Ik u kan aanspreken. En zo is het voor u in dit aardse leven waarlijk niet moeilijk voor uzelf een onmetelijke rijkdom te verwerven die onvergankelijk is, want de verbinding met Mij door middel van gedachten bezorgt u die.

Het is geheel onmogelijk dat u met lege handen van Mij weggaat, het is geheel onmogelijk dat Ik zo’n verbinding niet benut en Mij stil houd tegenover u. Want Ik wacht slechts op zulke stille tijden waarin u zich met Mij verbindt, waarin u samenspraak met Mij houdt of u vragend tot uw God en Schepper wendt. En Ik geef u zeker ook antwoord, weer in de vorm van gedachten, als Ik u niet rechtstreeks kan aanspreken door het innerlijke woord. Daarom heeft ieder mens de mogelijkheid en het recht om met Mij in contact te treden. En ieder mens zal ontvangen zoveel hij begeert. Ook wanneer het lichaam niet zichtbaar bedeeld wordt, kan de ziel zich onbegrensd verrijken. Ik wil tot u spreken. En Ik spreek tot ieder van u die Mij aanhoort, die mijn stem vernemen wil. En van deze verzekering moet u allen volop gebruik maken. U moet wedijveren en elke vrije minuut aan Mij schenken, dan zou uw tijd op aarde waarlijk goed benut zijn. Dan zou de verbinding ook steeds vaker tot stand worden gebracht, omdat u dan uit het diepst van uw hart naar Mij verlangt die u nu als uw Vader herkent en door wie u nu steeds aangesproken wenst te worden. U zult dan ook bereidwillig alles nakomen. U zult mijn wil vervullen omdat u zich deze al eigen hebt gemaakt, omdat de voortdurende verbinding met Mij ook een voortdurend onderwerpen aan mijn wil tot gevolg heeft en omdat het u helder is geworden wie Ik ben en hoe Ik tegenover u sta en u tegenover Mij staat. Denk aan Mij, elke dag en elk uur, schakel Mij nooit uit. Wat u ook beginnen mag, laat Mij steeds bij u aanwezig zijn doordat u Mij in gedachten tot u roept, en u zult uw weg door het aardse leven waarlijk niet vergeefs afleggen. U zult groeien en rijp worden en het doel bereiken. U zult u weer bij Mij aansluiten om u nu voor eeuwig niet meer van Mij te scheiden.

Amen

BD.6860
29 juni 1957

Zonder Jezus Christus wordt men niet vrij

U heeft Mij nodig als u vrij wilt komen van uw tegenstander. U kunt uit eigen kracht niet van hem loskomen, u moet hulp hebben die alleen Een u brengen kan: Jezus Christus, die de tegenstander overwonnen heeft door Zijn dood aan het kruis. In Hem was Ikzelf Hij en Ik zijn Een, dus moet u tot Mij in Jezus Christus om hulp roepen en zij zal u dan ook ten deel vallen.

Als u alleen een God erkent zonder echter Jezus Christus, de goddelijke Verlosser, met deze God in overeenstemming te kunnen brengen, dan is uw erkenning van een God nog niet overtuigd. U spreekt dan slechts iets uit met uw mond waarvan u in het diepst van uw hart niet overtuigd bent, en dan gaat u uw aardse weg nog zonder Mij. U zult dan ook niet los kunnen komen van hem die het tegengestelde is van Mij, die u nog beheerst en wiens macht u alleen niet breken kunt.

U heeft Mij nodig, laat u dat gezegd zijn, anders vervult u uw aardse levensdoel niet uzelf los te maken van hem die u eens vrijwillig gevolgd bent – en u te keren tot Mij, uw God en Vader van eeuwigheid. Ik ben altijd bereid u te helpen van hem los te komen maar deze hulp moet u van Mij afsmeken omdat uw wil meebepalend is dat Ik u bevrijd. Want hij heeft hetzelfde recht op u zolang u nog hetzelfde wilt als hij, wat een zich afwenden van Mij betekent.

Maar met uw zwakheid als gevallen wezen is rekening gehouden, want een mens stierf voor u uit liefde en barmhartigheid aan het kruis. Hij wist van uw zwakheid en Hij wist ook dat het u onmogelijk was deze ketenen te verbreken, die u omgedaan waren door mijn tegenstander alhoewel door eigen schuld.

In deze mens Jezus heb Ik Mij zelf belichaamd omdat Ik Mij over uw zwakke, hulpeloze en pijnlijke toestand ontfermde en omdat Ik u de mogelijkheid wilde geven weer tot Mij terug te keren en binnen te gaan in uw oertoestand die voor u vrijheid en zaligheid betekent. Ik bracht dus als mens een zoenoffer voor u en Ik heb tegelijkertijd de schuld van uw vroegere afval van Mij, zelf afgedragen in de mens Jezus. Ik bood mijn tegenstander het losgeld aan voor u, zodat hij u vrij moet laten als u daar zelf naar verlangt.

Maar dit verlangen moet u ook tot uiting brengen. U moet naar Mij willen komen, u moet willen behoren tot hen wier zielen Ik heb los gekocht van hun heer.

U moet een beroep doen op de hulp van Jezus Christus en u moet Mij in Hem aanroepen. En u zult het ook kunnen als u in Hem en Zijn verlossingswerk gelooft. Als u gelooft aan mijn menswording in Hem. Want pas dan gelooft u ook met overtuiging aan mijzelf dan ben Ik levend in u geworden en dan gaat u ook niet meer uw aardse weg zonder Mij en u bereikt dan ook zeker uw doel.

En zo moet u zich maar eens ernstig afvragen wat de zin en het doel is van uw aardse leven, wat uw eigenlijke opdracht is. U moet de ernstige wil hebben dat u niet gefaald heeft aan het einde van uw leven op deze aarde. En als u deze wil heeft, bid dan die Ene om hulp die u alleen kan helpen, Jezus Christus. Want Hij en Ik zijn Een, en als u Hem aanroept roept u Mij aan – en uw roep zal niet ongehoord wegsterven.

Want wie het ernst is het doel van zijn aardse leven te bereiken, diens gedachten zullen ook spoedig juist geleid worden en hij zal inzien dat er zonder Jezus Christus geen verlossing is.

Maar over de innerlijkste wil, het innerlijkste verlangen kan Ik echter niet beschikken, het is vrij. Ik kan alleen maar waarschuwen en vermanen en Ik kan u alleen maar aansporen tot nadenken. Uzelf moet echter handelen volgens uw innerlijk verlangen en overeenkomstig hiermee zal ook uw toestand van rijpheid zijn wanneer u deze aarde verlaat.

Amen

BD.6864
3 juli 1957

De aarde is een plaats van verderf geworden

De tegenstander Gods zet nu al zijn vazallen in om in de laatste strijd op deze aarde de zege te bevechten – en duisternis van deze wezens laat ze ook aan een zege geloven. Weliswaar heeft satan met zijn helpers meer succes bij de mensen op aarde dan de boden van God en dat des te meer hoe dichter de laatste dag van deze aarde naderbij komt. Doch de schijnbare zege is voor hem een zeker en gewis verlies, want allen die hij meent gewonnen te hebben, worden weer aan zijn invloed onttrokken, om, met als doel een hernieuwde positieve ontwikkeling, opnieuw in de materie gebannen te worden.

De aanhangers van satan zijn in hun leven op aarde weer zo diep weggezonken, dat hun geestelijke substantie zich verhardde, zodat deze wezens weer hun zelfbewustzijn kwijtraken en in afzonderlijke partikeltjes opgelost nogmaals de gang over de aarde moeten gaan.

In de laatste tijd voor het einde zijn er veel minderwaardige wezens op de aarde belichaamd. Dit werd door God toegelaten, want ook hun moest de mogelijkheid gegeven worden, de verlossing tijdens hun gang over de wereld als mens, door Jezus te vinden. Maar op enkele uitzonderingen na maken deze wezens alleen maar van de gelegenheid gebruik om in slechte zin op hun medemensen in te werken. Ja, ze geven zelfs openlijk en vrijmoedig toe te behoren bij de tegenstander Gods en daarom zal hen ook hetzelfde lot wachten zoals hem – weer voor een eindeloos lange tijd gekluisterd te worden.

Ieder nog zo laag staand wezen zou waarlijk verlossing kunnen vinden, omdat het op aarde ook kennis over Jezus Christus verkrijgt en zich daarom alleen maar aan Hem zou behoeven over te geven, om vrij te worden van zijn huidige heer. Maar deze wezens zijn bijna allen slecht tot in de grond van hun hart en vol van een satanische geest. En met dezen werkt de vijandige vorst, en dat waarlijk met succes, doordat hij voor veel mensen de terugkeer naar God bemoeilijkt. De invloed op de mensen van deze slechte wezens is groter dan die van de lichtwezens die in opdracht van God eveneens onophoudelijk op aarde werkzaam zijn. Want ook veel lichtwezens zijn met het oog op de situatie in de laatste tijd eveneens op aarde belichaamd.

Want de Heer en satan strijden beiden om de zielen van de mensen, beiden wenden ook alle middelen aan die hun ten dienste staan om invloed op de zielen te verkrijgen. En daar de tijd van het einde steeds dichterbij komt, zult u, mensen ook steeds meer door de vijandige macht worden bedreigd. Steeds openlijker zal het werkzaam zijn van satanische krachten aan het licht komen en steeds zeldzamer zal er rust en vrede onder de mensen te vinden zijn en zelfs zij die de vrede zoeken, zullen zich niet kunnen beschermen tegen de invloed van deze machten.

Maar u moet u niet mee laten slepen, u moet alles berustend verdragen en alleen steeds God om bijstand aanroepen. U moet u vol vertrouwen aan alle goede geesten overgeven, dat ze de strijd beslechten waar die onvermijdelijk schijnt – want dat zijn de voornaamste middelen van de tegenstander, dat hij de mensen tegen elkaar ophitst, ze onrustig maakt om de vrede te verstoren. En hij vindt ook veel mensen die hem daarbij behulpzaam zijn, die door hun daden bewijzen dat ze hem toebehoren, dat ze er zich niet tegen verweren wanneer ze door satanische krachten in bezit worden genomen en dat ze dan ook nog bereidwillig uitvoeren wat die van hen verlangen. Het zijn waarachtig afschuwelijke zaken, zoals ze alleen maar in de hel kunnen worden uitgebroed, zodat in het einde bijna alleen nog ware duivels de aarde bevolken, en er voor de weinige, goede, gelovige en god getrouwe mensen geen plaats meer is.

De aarde is een plaats van verderf geworden en ze moet daarom van dit gebroed uit de hel weer gezuiverd worden. Want ze moet dat geestelijke als verblijfplaats dienen om rijper te worden dat kort voor zijn voltooiing staat, doch spoedig biedt ze daartoe geen mogelijkheid meer. En daarom vindt er een gewelddadige zuiveringsactie plaats – en wat de tegenstander van God meent te hebben gewonnen, wordt weer aan zijn macht onttrokken. De nieuwe scheppingen zullen het gevallen geestelijke weer opnemen, de tegenstander wordt met zijn aanhang gebonden – en dan zal het op de nieuwe aarde, die waarlijk als een paradijs zal verrijzen, voor al diegenen die God tot aan het einde toe trouw bleven, weer vrede zijn.

Amen

BD.6870
12 juli 1957

Eindprofetieën en aanmaningen

Nog is de verlossingsperiode niet afgesloten. Nog is er een kort tijdsbestek, dat u mensen scheidt van het laatste werk van vernietiging op deze aarde. En u zou allen nog zalig kunnen worden, wanneer u maar in deze korte tijd Mij zelf in Jezus Christus zou willen herkennen en erkennen. Nochtans hangt het hier vanaf, in welke geestestoestand het einde van deze aarde of ook het einde van uw leven op aarde u verrast. Want het zal een plotseling en onverwacht einde zijn, dat u is beschoren.

En toch hoefde geen mens onvoorbereid te zijn. Want ieder zal nog vaak genoeg horen, wat u allen te wachten staat, maar hij zal het niet willen geloven. Ieder mens zal het steeds weer in de oren klinken, want ook alle komende wereldse gebeurtenissen zijn aanwijzingen en aankondigingen van een dichtbij zijnde einde.

En evenzo zullen ook alle mensen mijn stem van boven horen klinken. Want voor geen mens blijft dit gebeuren verborgen en het kan voor allen nog een laatste aanmaning zijn, dat ook plotseling voor hen zelf het einde daar kan zijn, zoals het is voor degenen, die aan het natuurgebeuren ten offer zullen vallen.

Het is nog een korte tijd, maar hij gaat snel voorbij. Maar dan is onherroepelijk het einde daar en het oordeel, waar het lot van iedere ziel afzonderlijk wordt beslist. Als u mensen zich toch eens met deze gedachte vertrouwd zou willen maken, dat u zelf uw lot in de toekomst schept. En wanneer u van Mij toch zou willen aannemen, dat u gemakkelijk nog uw doel zult kunnen bereiken, wanneer u maar de korte tijd nog ten volle benut, wanneer u zich aan Mij zou toevertrouwen en zou bidden om mijn leiding.

Maar u luistert niet naar mijn waarschuwingen en aanmaningen. U blijft onverschillig en laat het onheil op u afkomen, zonder u ertegen te beschermen of het af te wenden. Want u gelooft niet. U gelooft mijn woorden niet. En anders dan door mijn woord kan Ik u niet in kennis stellen van wat gaat komen, omdat u in wilsvrijheid de weg naar Mij zult moeten vinden en er u daarom ook geen duidelijke bewijzen kunnen worden gegeven.

En het rad van de tijd draait onophoudelijk door. Talloze mensen roep Ik nog weg en ook dat zou de mensen wakker moeten maken uit hun trage voortleven, dat op een slaap lijkt, waaruit ze eens plotseling zullen opschrikken, maar dan geen tijd meer vinden om zich nog op het einde voor te bereiden.

Degenen die slapen willen hun rust niet opgeven en hun sluimeren gaat langzaam over in de doodsslaap, want hun zielen hebben alleen nog de dood te verwachten, omdat ze het leven niet naar waarde schatten om het eeuwige leven te verwerven.

De mensen verwijderen zich steeds verder van Mij, op wie ze toch moeten aansturen. En aan hun goddelijke Verlosser denken ze nog minder. Zijn werk van verlossing wordt volledig veronachtzaamd en mijn tegenstander heeft daarom macht over de mensen, die ook alleen die Ene kan verbreken, in wie Ik zelf me heb belichaamd omwille van de zondige mensheid. Maar zonder Hem is ook het einde voor de mensen vreselijk, want ze zijn reddeloos aan hun lot overgeleverd. Ze kunnen geen verlossing vinden, omdat ze de Verlosser zelf afwijzen, omdat ze de weg niet inslaan naar Mij, die alleen hen kan helpen.

Steeds weer kom Ik de mensen nader in Jezus Christus. Steeds weer zullen de mensen Zijn evangelie te horen krijgen. Steeds weer zullen ze worden aangemaand om zich uit te spreken voor Jezus Christus en om Zijn goddelijke leer van liefde aan te nemen. En steeds weer zal ook van het dichtbij zijnde einde gewag worden gemaakt. Maar het zal aan hen zelf blijven overgelaten, zich bij Hem aan te sluiten en Zijn genade aan te nemen. Maar zonder Jezus Christus kunnen ze dit einde niet overleven. Ze kunnen ook niet in het lichtrijk worden opgenomen, wanneer ze zonder Hem tevoren van de aarde worden weggeroepen.

Doch het einde komt onherroepelijk. Maar het zal niet gevreesd hoeven te worden, het zal niet verschrikkelijk hoeven te zijn, wanneer het geloof in mijn woord de mensen ijverig zou aansporen om aan hun ziel te werken. Want dan zou de mens ook de band met Mij in Jezus Christus tot stand brengen. En de genade van het verlossingswerk zou worden benut en zou hem ook zeker de rijpheid opleveren, zodat hij het einde en het oordeel niet hoefde te vrezen.

Amen

BD.6874
18 juli 1957

De zegen van de twijfel – Waarheid

Dat er steeds weer twijfels in uw hart binnensluipen is in zoverte gunstig, dat u dan nadenkt over vragen die u bezighouden – en dat u nu ook door middel van gedachten beïnvloed kunt worden door de wezens die trachten uw twijfels op te lossen. Bedoeld zijn echter alleen zulke twijfels die een serieuze zoeker overvallen, die er toe aansporen steeds meer te zoeken en te vragen. Niet echter de twijfels die de onverschillige mensen een reden menen te geven het hun aangeboden weten af te wijzen, omdat zij dit helemaal niet verlangen en die daarom nooit met een brenger van de waarheid willen instemmen. Hun twijfels zijn altijd alleen maar uitvluchten – en een vlucht terug in de duisternis – wanneer hun al eens een licht wordt geboden.

Ernstige zoekers echter zijn niet dadelijk tevreden, en hun twijfels kunnen voor hen tot zegen worden als zij het vragen niet nalaten. Juist dat vragen geeft de wezens van het licht de mogelijkheid steeds weer door middel van gedachten op hen in te werken – tot hun denken tot klaarheid gekomen is – en hun tot zekerheid geworden is wat hun nog twijfelachtig toescheen.

De denkende mens zal ook meestal niet oppervlakkig zijn, zodat hij eenvoudig afwijst wat hem niet geloofwaardig voorkomt – hij onderzoekt diepgaander voordat hij een leer die tot hem komt geheel verwerpt. Twijfel kan dus tot opheldering leiden, twijfel kan u behoeden voor het aannemen van dwaling, maar alleen als de mens zich beijvert in de waarheid te wandelen. Daarom is de mens die zijn twijfels laat horen niet te veroordelen, want die getuigen van een ware ernst. Maar hij moet ook de mogelijkheid benutten en niet eerder rusten tot hij innerlijk tot volle overtuiging gekomen is – zodat hij dan – of die kennis als waarheid aanneemt – of als dwaling kan afwijzen. En de twijfels helpen hem er bij om tot deze overtuiging te komen.

Een mens die zichzelf voor wetend houdt, kan niet meer onderricht worden, want hij opent zich niet meer voor de stromen uit de lichtvolle wereld. Hij laat alleen zijn verstand werken – maar hij luistert niet naar wat hem door hen die weten wordt toegefluisterd.

Maar een mens die twijfelt, onderzoekt – hij vraagt, en gelooft dan ook wel deze twijfels op te kunnen lossen. En zodra hij ernstig naar de waarheid verlangt, kan hij er op vertrouwen dat zijn denken dan ook juist geleid wordt, want de serieuze zoeker naar de waarheid heeft deze waarborg, omdat God – als de eeuwige Waarheid zelf – zich ook door hem laat vinden.

Daarom bepaalt de mens ook zelf de waarde van zijn kennis die hij zich tot ideëel eigendom maakt, omdat deze nu afhankelijk is van de sterkte van zijn verlangen naar de waarheid. En daarom moet hij voor zichzelf rekenschap afleggen – want iedereen weet dat mensen zich vergissen kunnen, en dat hij daarom niet bouwen kan op een kennis die hem door mensen werd verschaft. Hij moet daarom ook bereid zijn genoemde kennis op te geven wanneer hij de zuivere waarheid ontvangen kan. En zuivere waarheid kan hij alleen daar verlangen en in ontvangst nemen waar de bron van waarheid is. Dus moet hij ook de reeds aangenomen kennis eerst aan God voorleggen en Hem verzoeken – hem duidelijk te laten inzien in hoeverre deze overeenkomt met de waarheid. En God zal deze bede waarlijk verhoren en hem misschien ook twijfel in zijn hart leggen aan de waarheid van zijn kennis tot nu toe.Want het overbrengen van de zuivere waarheid kan pas dan plaatsvinden, als de mens zich openstelt, om nu uit de hoogste bron in ontvangst te nemen wat hij begeert: de zuivere waarheid uit God! Het betreft hier voornamelijk geestelijk weten, maar ook aards worden de gedachten van de mens dan juist geleid, die deze weg tot God – tot de Bron der waarheid – genomen heeft.

En de diepe innerlijke zekerheid – de vaste overtuiging – die hem nu vervult, is de beste waarborg dat hij de goede weg gegaan is, want geen tegenwerping zal hem ooit meer in zijn opvatting doen wankelen. Hij zal ook tegenover zijn medemensen zijn overtuiging kunnen verdedigen en niet opnieuw in twijfel geraken, het zij, dat er nieuwe problemen opgeworpen worden die hij dan ook met een gerust hart op dezelfde wijze zal laten oplossen. Want God geeft allen de waarheid die haar maar ernstig begeren, maar Hij zal ze onthouden aan diegenen die op hun eigen kracht vertrouwen, die puur verstandelijk trachten te doorgronden wat God alleen weet.

Amen

BD.6876
22 juli 1957

Geloof zonder liefde is dood

U zou uzelf voor eeuwig niet kunnen verlossen als Ik niet voor u het verlossingswerk zou hebben volbracht. Het was mijn liefde, die u uit een rampzalige toestand wilde uittillen, die uw eigen schuld was. Bijgevolg was het voor u een werk van genade en erbarmen het was een geschenk dat u zonder uw eigen verdienste ter beschikking staat, als u weer zalig wilt worden, zoals u was in het allereerste begin.

Daarom het gezegde: “U kunt alleen uit genade zalig worden”. Zonder dit verlossingswerk zou u zich de zaligheid nooit hebben kunnen verwerven, want uw kracht was te gering om uzelf op te heffen uit de diepte en uw wil was nog meer verzwakt, zodat u ook niet naar de vrijwording uit de keten van satan gestreefd zou hebben.

U moet dus onvoorwaardelijk een beroep doen op de genaden van het verlossingswerk. En dat vereist in de eerste plaats het geloof in de goddelijke Verlosser Jezus Christus, in wie Ikzelf Mij belichaamde om voor u, mensen te lijden en te sterven – om als “Mens” Jezus eerst een genadeschat te verwerven voor u. Zonder dat geloof in Mij zal u zich nimmer met Mij in verbinding stellen en Mij verzoeken om hulp, om versterking van wil en kracht, om de weg opwaarts af te kunnen leggen.

Wat is echter te verstaan onder “geloven” in de goddelijke Verlosser? Wanneer de woorden: “Ik geloof in Hem” alleen voldoende zouden zijn, dan was waarlijk het grootste deel van de mensheid zeker van de verlossing, want deze woorden worden heel vaak en door veel mensen uitgesproken. Met deze woorden alleen kan Ik echter geen genoegen nemen om eeuwig geluk te schenken volgens mijn belofte: “Wie in Mij gelooft zal zalig worden”.

Ik verlang een levend geloof, de volle innerlijke overtuiging van datgene wat u mensen geleerd wordt over het kruisoffer door hen, die in mijn opdracht u het evangelie verkondigen. Om tot deze innerlijke overtuiging te komen is echter reeds een ontwaakte geest vereist, die de mens van binnen uit opheldering verschaft, die hem het inzicht ontsluit over de aanleiding – over de beweegreden van het liefdewerk, dat de “Mens” Jezus volbracht heeft. Pas wat de mens begrijpt, kan hij ook overtuigd geloven.

Derhalve moet de mens de geestvonk in zich de mogelijkheid geven zich te uiten, wat weer alleen de liefde bewerkt. Een geheel liefdeloos mens kan ook de woorden uitspreken: “Ik geloof in Jezus Christus” maar hem ontbreekt de innerlijke overtuiging en dus kan hij zich ook niet de zaligheid verwerven. Alleen de liefde herkent de beweegreden van mijn liefde, en daarom verlang Ik een door de liefde levend geworden geloof. Maar ook het begrip liefde moet worden toegelicht, want ook dit woord wordt vaak misbruikt. Liefde zult u, mensen steeds voelen, maar welke kant op deze liefde van u is gericht – dat moet u uzelf vragen. U moet leren onderscheiden tussen de verlangende en de gevende liefde, de aardse en de zuiver goddelijke liefde die steeds gelukkig wil maken.

Dat een aards gerichte liefde niet de goddelijke geestvonk in u tot leven wekt, is dus begrijpelijk. Dus moet het de onbaatzuchtige liefde zijn, die gelukkig wil maken, die eerst in de mens ontstoken moet worden en dan het “werken van de geest in hem”, toelaat. Deze liefde is kracht die de mens nooit met rust laat die haar eenmaal in zich ontstoken heeft, die onophoudelijk aanspoort om werkzaam te zijn in liefde, waarvoor gevoelsopwellingen niet voldoende zijn – maar die de mens zelf in zijn wezen verandert zodat hij steeds meer contact zoekt met Mij, want: “Wie in de liefde blijft die blijft in Mij en Ik in hem” En zo’n liefde brengt dan ook het levend geloof voort, want de verbinding met Mij – door de liefde kan hem nu ook het helderste inzicht verschaffen, zodat hem ook de betekenis van het verlossingswerk in alle helderheid duidelijk is en hem nu niets meer in zijn geloof aan het wankelen kan brengen.

“Wie in de liefde blijft die blijft in Mij en Ik in hem”. Wie deze woorden ernstig overdenkt moet dan ook inzien dat een mens die door de liefde ten nauwste. met Mij verbonden is, ook met de kracht van mijn liefde doorstraald wordt – dat deze stroom van kracht ook in hem wordt uitgestort, dat deze krachtstroom nu echter ook geen werkeloosheid meer toelaat.

Die liefdekracht moet dus op een of andere wijze een uitwerking hebben – en wel op een wijze die ook van de Bron van die kracht getuigt in een door God gewilde activiteit, namelijk in werken van liefde van allerlei aard.

Zo’n mens kan niet meer zonder daden van liefde leven zodra hij door de kracht van mijn liefde doorstroomd wordt, en zo zal zijn liefde zich vanzelf bewijzen door het beoefenen van goede werken. De mens zal dan van zijn liefde tot Mij als het ware blijk geven door daden van onbaatzuchtige naastenliefde en zich daardoor steeds vaster met Mij verenigen en dientengevolge gered zijn voor tijd en eeuwigheid. Dan gelooft hij ook in Mij en mijn verlossingswerk, dan heeft hij reeds de verbinding gevonden, want zijn blijken van liefde laten zien dat hij vrij is van mijn tegenstander – die voor de liefde vlucht, omdat hij zelf zonder enige liefde is.

Geen mens die zonder liefde is zal een levend geloof hebben – en geen mens zal liefde in zich voelen die deze niet in goede werken tot uitdrukking brengt want de liefde is in zich een kracht die aanspoort tot liefdevolle werkzaamheid.

Dat is ook de reden waarom in de laatste tijd geen levend geloof in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk meer te vinden is – omdat de liefde onder de mensen verkoeld is. Daarom moet steeds weer de liefde als het voornaamste gepredikt worden. De liefde tot de naaste moet zo sterk naar voren worden gebracht, omdat deze pas het bewijs is van de liefde tot Mij. De naastenliefde zal ook steeds daden vergen, het zij van lichamelijk of geestelijke aard, aardse of geestelijke hulpverlening die begrijpelijkerwijs is. Hoe gemakkelijk is dit alles toch te begrijpen, hoe verward is en blijft echter het denken van de mensen zonder liefde. De “verlossing” bestaat echter daarin dat de mens zijn weerstand opgeeft en zich weer laat aanstralen door de kracht van mijn liefde – zoals eens, toen het geestelijk wezen nog volmaakt was. Eens bent u vanuit de liefde uitgegaan en allen zult u weer tot liefde worden, want pas dan zult u zalig zijn en blijven tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.6877
24 juli 1957

“Word volmaakt, zoals uw Vader volmaakt is”

Er is u een tijd toegekend voor verlossing. En deze tijd is volop voldoende, dat u vrij zult kunnen worden en na de dood van uw lichaam het lichtrijk zult kunnen binnengaan, wanneer u hem maar juist benut en een beroep doet op alle genaden die u in deze tijd ter beschikking staan. Want Ik verlang waarlijk niets onmogelijks van u. En mijn woorden: “Word volmaakt zoals uw Vader in de hemel volmaakt is” zouden niet gerechtvaardigd zijn, wanneer het moeilijk of onmogelijk zou zijn de volmaaktheid op aarde te bereiken. Maar één ding is daarbij noodzakelijk: uw wil om het doel te bereiken waarvoor u op aarde vertoeft.

Uw wil is vrij en deze alleen bepaalt de graad van rijpheid die uw ziel aan het einde van uw aardse leven heeft bereikt. In vrije wil zult u de genaden moeten gebruiken, die u weliswaar onbegrensd ter beschikking staan, maar die geen enkele dwang op u uitoefenen. Veeleer blijven ze gewoonweg zonder uitwerking, wanneer ze niet graag en dankbaar worden aangenomen. Deze toevloed van genaden is dus voor alle mensen, dus kunnen alle mensen de volmaaktheid op aarde bereiken. En zo is ook geen mens tegenover een ander in het nadeel. Geen mens wordt bevoordeeld en een grotere mate van genaden toegezonden. Maar wel kan de één de grote schat van genade opgraven, terwijl de ander er achteloos aan voorbij gaat.

En het aannemen en gebruiken van genaden is niet van het lot van de mens afhankelijk, van zijn levenssituatie of de aardse werkkring, want de mogelijkheid om genaden onbeperkt in ontvangst te nemen heeft ieder mens, omdat dit alleen een zaak van de ziel is. Een aangelegenheid van de vrije wil, omdat geen aardse macht of geen aardse levensomstandigheden een mens kunnen dwingen geestelijke goederen te ontberen, wanneer de wil van de mens maar bereid is zich door middel van gedachten met Mij in verbinding te stellen en hij Mij nu vraagt om genade en kracht. Want deze komen hem van Mij uit toe onder uitschakeling van aardse hindernissen. Het zijn goederen welke de ziel worden overgebracht en die ieder mens in gelijke mate kan ontvangen. Het gaat er alleen om naar welke kant de mens zijn wil richt en tot deze richting van zijn wil kan of wordt hij door niets of niemand gedwongen.

De ziel is bij het begin van haar belichaming als mens wel door dichte omhullingen omsloten die haar het binnendringen van het licht beletten, maar een klein vonkje verlicht haar toch van binnen uit, dat haar beïnvloedt goed te denken en te willen. Neemt ze nu deze zachte invloed in acht, dan wordt het van binnen steeds helderder. Slaat ze er geen acht op, dan heeft ze dus al een genade afgewezen, want juist bij het begin van haar belichaming staan haar beschermgeesten terzijde, ongeacht in welke levenssituatie de mens zich bevindt.

Dwang wordt ook door hen niet gebruikt, maar de mens kan zich naar het goede toekeren, omdat deze beschermgeesten verhinderen dat slechte invloed de wil onvrij maakt. En zodra de mens zelf kan denken, heeft hij ook zelf het onderscheidingsvermogen voor goed en kwaad in zich, omdat de uitwerkingen van goed of slecht handelen van de medemensen hem zelf evenzo raken. En zelfs wanneer hij door uiterlijke omstandigheden gedwongen zou zijn om slecht te handelen, kan de innerlijke wil zich daartegen verzetten, en deze wil vormt dus de mens.

Maar een goede wil neemt steeds genaden aan en deze worden hem waarlijk onbeperkt toegestuurd. Daarom heeft dus iedere ziel de mogelijkheid in de haar ter beschikking staande tijd haar omhulsels totaal af te stoten. Ze kan volmaakt worden, want elke zwakheid kan worden opgeheven door genaden, wanneer de mens maar bereid is gebruik te maken van de hem ter beschikking staande schat van genade. Want deze heeft Jezus Christus verworven door Zijn dood aan het kruis.

En geen mens hoeft zwak te blijven. Geen mens is meer reddeloos aan mijn tegenstander overgeleverd. Ieder mens kan vanuit genaden zalig worden. Hij moet alleen zijn vrije wil op de goddelijke Verlosser richten. Zolang het nog donker is in hem en hij dus geen enkel weten of inzicht bezit, moet hij de impuls van het geestvonkje in zich in acht nemen, dat hem aanspoort om het goede te willen en juist te handelen. Dan benut hij de eerste grote gave van genade en dan zal hij zich ook steeds openstellen voor de toevloed van genaden, die ook nooit zal opdrogen, zolang de mens op aarde vertoeft, maar die altijd de vrije wil eist om nu ook werkzaam te kunnen worden, maar dan ook het bereiken van het doel garandeert: volmaakt te worden.

Amen

BD.6882
30 juli 1957

Eindprofetie – Behoort u tot de mijnen?

Wie zich tot de mijnen rekent weet ook dat de tijd van het einde aangebroken is, dat de mensheid voor een geestelijk en aards keerpunt staat. Want de geest spreekt tot de mijnen en zij kunnen innerlijk door de geest worden aangesproken. Zij vernemen dus direct of als gedachte mijn stem en zij nemen het woord dat hun door mijn boden gebracht wordt en dat van Mij afkomstig is, ook gelovig aan. De mijnen weten dus in welke tijd zij leven. Zij weten dat het laatste uur op de wereldklok spoedig zal hebben geslagen, dat voor talloze mensen op deze aarde de nacht aanbreekt. Dat echter ook een nieuwe dag aanbreekt voor de anderen, voor de weinige die Mij trouw blijven tot het einde, die tot mijn kleine kudde behoren, die Ik dus de “mijnen” noem. Deze hebben dus nog een taak op aarde. Zij moeten ook hun medemensen vertellen wat de aarde te wachten staat. Dat zal niet gemakkelijk zijn. Want hoe overtuigd de mijnen ook zijn van de waarheid van mijn woorden, dus ook van de aankondigingen van het einde en het laatste gericht, de medemensen zullen hun geen geloof schenken maar veel eerder zich onwillig afwenden wanneer tegenover hen melding wordt gemaakt van het laatste gericht.

Maar u die Ik kan aanspreken, u zult steeds weer moeten proberen daarover te spreken dat het door Mij aangekondigde einde niet lang meer op zich laat wachten. Als bewijs daarvan zult u ook moeten wijzen op de natuurcatastrofe die vooraf nog de hele wereld in beroering zal brengen. U moet hen duidelijk maken dat met evengrote zekerheid ook het daaropvolgende einde verwacht kan worden. Want door het natuurgebeuren wil Ik de mensen nog een laatste waarschuwing, een laatste aanwijzing geven, opdat het hun niet zo zwaar valt te geloven wat u hun zegt. Wie zelf in het licht staat moet ook licht laten stralen in de duisternis. Wie zelf in Mij en mijn woord gelooft, moet ook proberen zijn medemensen tot geloof te brengen en in alle liefde op hen inwerken opdat hij niet op weerstand stuit. Daarom zal het natuurgebeuren niet lang meer op zich laten wachten, dient het toch ertoe bij te dragen dat de mensen worden voorbereid op het einde. Ook zult u melding moeten maken van het natuurgebeuren, van mijn ingrijpen waarvan ieder mens kennis zal kunnen nemen. Want het zal van een ontzaglijke omvang zijn en niet als een alledaags gebeuren kunnen worden afgedaan.

U moet onophoudelijk op dat gebeuren wijzen en niet bang zijn er openhartig over te spreken, want het zal plaatsvinden met onomstotelijke zekerheid. En wie door u daarvan heeft vernomen, zal ook gemakkelijker in het door Mij verkondigde einde kunnen geloven. De mijnen moeten dus duchtige medewerkers voor Mij zijn, al bestaat hun werk ook alleen maar daarin om over de komende dingen te spreken. Dan bewijzen zij Mij al een grote dienst. Want Ik wil dat de mensen daarvan weten. Ik kan hun dit echter alleen door de mond van mensen laten weten – wat zij dan kunnen geloven of ook niet. Maar zij hebben dan daarover gehoord en zullen er ook aan denken wanneer de dag gekomen is waarop de hele wereld de adem zal inhouden vanwege het natuurgebeuren dat onzegbaar leed zal brengen onder de mensen die dit zullen beleven.

Vrees niet dat u misleidende voorspellingen verspreidt, maar spreek vrij en openlijk uit wat Ik u zelf heb laten weten en dat u mijn woorden onwankelbaar gelooft. Zij zullen het niet kunnen ontkennen omdat zij spoediger dan zij denken de bevestiging daarvan zullen ervaren. Dit weten moet dan ertoe dienen dat de mensen hun twijfel over de aankondigingen over het einde opgeven, en dan is er al veel bereikt. Want dan kunnen zij zich voorbereiden en dus gered zijn van de afgrond.

Amen

BD.6885
2 augustus 1957

De beslissing van de wil voor God

U wordt voortdurend voorzien van leven gevende kracht als u maar tot leven wilt komen. U moet u alleen eens bezighouden met het lot van uw ziel. U zult niet alleen aan uw aardse leven moeten denken, veeleer aan het leven van de ziel, dat u dit op aarde zult moeten verkrijgen. U moet erover nadenken wat uw ziel ontbreekt en haar honger en dorst trachten te stillen. U moet in het aardse leven geestelijk streven. Meer verlang Ik niet van u, want als deze wil in u begint door te breken, wordt u nu ook geholpen opdat u het doel zult bereiken. En zo hangt het dus alleen van uw wil af of uw Vader zich nu om u bekommert en u leidt. Waar deze wil serieus is bestaat ook geen gevaar meer mijn tegenstander in de handen te vallen, omdat Ik nu het recht heb u tegenover hem te beschermen. Wie dus wil dat Ik hem aanneem, is al door Mij aangenomen en hij zal nu ook de kracht ontvangen op aarde te leven naar mijn wil. En daarom kan ieder mens die het serieus wil zich in mijn zorg en mijn bescherming geborgen weten. En daarvan moet hij zich rekenschap geven.

Is zijn denken en streven nog erg op de wereld gericht, dan is zijn wil niet serieus. Dan bedriegt hij zichzelf wanneer hij door woorden probeert zijn wil te betuigen. Want het op Mij richten van de wil is al het zich afkeren van de wereld, omdat niemand tegelijk twee heren kan dienen: Mij en mijn tegenstander die heer van de wereld is. De mens staat weliswaar in de wereld en zal ook aan vele verplichtingen moeten voldoen, maar het maakt verschil of hij met zijn hart aan de goederen en vreugden van deze wereld hangt, of ze zijn denken en streven vervullen, of dat hij de goederen van de wereld alleen gebruikt voor zover dit vereist is voor de arbeid dat hij op aarde moet verrichten. Alleen het diepste verlangen in het hart is doorslaggevend welke heer bezit van de mens kan nemen. En deze vraag moet de mens voor zichzelf beantwoorden en in alle oprechtheid. Want voor Mij kan de geringste opwelling van het hart niet verborgen blijven.

Ik weet daarom ook wiens wil uitsluitend Mij toebehoort en wie Ik nu voortaan kan leiden en naar Mij toe trekken. Ik weet ook wie slechts woorden uitspreekt waarbij deze volle ernst van de wil ontbreekt. Maar Ik bekommer Me toch ook nog om deze, alleen is pas dan het succes gegarandeerd, wanneer het hart zich onverdeeld voor Mij heeft uitgesproken. Want dan komt de mens tot Mij als een kind tot de Vader. En dan grijpt het ook mijn vaderliefde vast en geeft het Mij nimmer meer op. Maar dan is de mens ook bereid zijn ziel te helpen rijp te worden. Dan zal hij haar verzorgen met spijs en drank en hij zal niet alleen een aards, maar ook een geestelijk leven leiden. Hij zal niet meer hoeven te vrezen verloren te gaan, want dan gaat hij aan mijn hand vastberaden zijn doel tegemoet.

Amen