Inhoud

BD.6701 Liefde en leed als louteringsmiddel
BD.6703 De een moet de ander dienen – Producten om mee te sjacheren – Beroep
BD.6704 Belofte van Gods hulp – Standvastigheid in het geloof
BD.6706 Waarschuwing voor de tegenstander – De strijd tegen hem
BD.6709 “Aan wie ge de zonden zult vergeven”
BD.6710 Slechte gevolgen van de dwaalleren
BD.6717 De woorden bij de instelling van het avondmaal
BD.6719 “Ik kwam zelf naar de aarde”
BD.6720 Nood als redmiddel
BD.6721 Verlossing – Avondmaal
BD.6724 De nauwe band met God
BD.6725 Een woord op Oudjaar
BD.6727 Wanneer wordt het geestelijke in de materie vrij?
BD.6728 Plicht van een leraar: de leerstof te onderzoeken
BD.6729 Het ontvangen van de waarheid vraagt het prijsgeven van de kennis die men al heeft
BD.6730 Het bewust werken aan de ziel
BD.6732 Overlevering – Sacramenten – Sacramentele werking
BD.6735 Toevoer van licht in het hiernamaals
BD.6736 Ware arbeiders voor het rijk Gods
BD.6737 Reddingsmiddelen van de lichtwezens
BD.6738 Strijd om het bestaan is absoluut noodzakelijk
BD.6740 De uitwerking van valse leren – Bestrijden
BD.6741 Bron van leven – Het juiste voedsel voor de ziel
BD.6745 Het werkzaam zijn van de Geest – Gemeenschap van gelovigen
BD.6748 Verandering van wil en wezen – De hulp is Jezus Christus
BD.6749 Eigenliefde – Naastenliefde
BD.6750 Gods grenzeloze liefde – Het ontsteken van de liefde in de mens
BD.6753 Beproeving van het geloof
BD.6757 Predestinatie? – Verschillende mate van genade?
BD.6758 Geloofsstrijd – Antichrist
BD.6760 Luister onophoudelijk naar Gods woord – (Ik doe niets verkeerds)
BD.6761 ’n Ernstige waarschuwing de wereld niet aan te hangen
BD.6762 Wereldgebeuren – Chaos – Antichrist
BD.6763 Liefdevolle hulp aan medemensen die in nood zijn
BD.6765 De val in de diepte gelijk aan het ontbreken van inzicht
BD.6768 Heilswerking van Gods woord – Opwekking – Leven
BD.6769 Over de doop – De doop van volwassenen
BD.6770 Het natuurgebeuren, laatste waarschuwing voor het einde
BD.6771 De zegen voor de ziel van een mentale verbinding met God
BD.6778 De ware Arts voor de ziel
BD.6779 Aanmaning niet te verslappen tijdens de arbeid in de wijngaard
BD.6781 Noden nemen toe in de eindtijd
BD.6782 Echte en valse profeten
BD.6783 Verkeerde overdreven ijver
BD.6784 Onmetelijke liefde Gods – Verlossingswerk
BD.6787 De juiste verhouding van een kind tot de Vader
BD.6789 De ommekeer van dood naar leven – De helper Jezus Christus
BD.6792 Het afwijzen van Jezus Christus is hetzelfde als het afwijzen van God
BD.6796 “Wie in de liefde blijft” – Vreemde goden
BD.6797 Iedere ziel moet de weg naar Jezus Christus vinden
BD.6799 Gericht – Het “woord zelf” wordt tot oordeel
BD.6800 De verhouding van kind tot Vader

                                               – * –

BD.6701
29 november 1956

Liefde en leed als louteringsmiddel

Mijn evangelie leert u de liefde en steeds weer de liefde, want alleen de liefde reinigt de ziel van haar afvalstoffen; de liefde is het vuur dat de ziel loutert en al het onedele in het tegendeel omzet. En de liefde heeft als begeleidster ook vaak het leed, dat tevoren harde omhulsels oplost, die aan de liefde steeds nog weerstand boden. Dus zijn liefde en leed de louteringsmiddelen van de ziel en liefde en leed kunnen de mensen met slechte eigenschappen veranderen in deugdzame mensen, ze kunnen de hoogmoed breken en de ware deemoed in het hart van de mens tevoorschijn roepen, ze kunnen de ongeduldigen tot zachtmoedigheid en geduld opvoeden, ze kunnen tot barmhartigheid aansporen en de gerechtigheid naar voren laten komen. Ze kunnen het hele wezen van de mens veranderen en dus nog op aarde de ziel vergeestelijken.

En daarom moet u voortdurend liefde beoefenen en elk leed geduldig op u nemen. U moet het kruis dragen dat u werd opgelegd en daarbij voortdurend uw best doen voor uw medemensen het leed verre te houden, hen gelukkig te maken en ook hen te helpen hun zielenrijpheid te verkrijgen, doordat u hun dus het evangelie van de liefde preekt en ze het ook voorleeft. De mens moet bewust de arbeid aan zijn ziel verrichten, hij moet zich van alle ondeugden en begeerten zelf trachten vrij te maken en de kracht daartoe zal voor hem opgroeien in de liefde, die hij weer in praktijk brengt bij de naaste.

En wordt hem leed opgelegd, dan moet hij dit leed eveneens beschouwen als een middel om zich te voltooien, omdat het hem een handje helpt indien de liefde nog te zwak is. De ziel moet kristalhelder haar lichaam kunnen verlaten om, met licht doorstraald, binnen te kunnen gaan in het rijk hierna. Maar u, mensen hebt nog min of meer omhullingen op te lossen welke deze lichtstraling tegenhouden voor de ziel. U zult nog aan uzelf moeten werken om de deugden te ontplooien die een ziel moeten sieren, u zult deemoedig, zachtmoedig, vredelievend, barmhartig, rechtvaardig en geduldig moeten worden en dat vereist een bewust arbeiden aan uzelf, dat daarom vaak door leed van allerlei aard wordt bevorderd.

En zo moet u ook de zegen van het lijden inzien dat een verlossende betekenis heeft, dat niet steeds als straf voor zonden moet worden beschouwd, veeleer vaak alleen als een werkzaam middel om de rijpheid van ziel te verkrijgen. Al uw slechte gewoonten en begeerten moet u afleggen en dat vergt vaak een strijd, die u echter in de toestand van lichamelijk lijden veel makkelijker valt dan in een toestand van lichamelijk welzijn, dat eerder geschikt is al zulk kwaad te vergroten dan te verkleinen. Ik heb niet zomaar de woorden uitgesproken: “Wie Mij wil navolgen neme zijn kruis op”.

Wel ben Ik voor uw zondenschuld aan het kruis gestorven, al het leed heb Ik op me genomen – daardoor heb Ik het mogelijk gemaakt, dat u vrij zult kunnen worden, dat u kracht verkrijgt. Ter wille van het verlossingswerk kunnen u al uw zonden worden vergeven en dus is u ook het binnengaan in het lichtrijk verzekerd, als u Mij en mijn verlossingswerk erkent en een beroep doet op de genaden van het verlossingswerk, doordat u Mij vraagt om verlossing en vergeving van uw schuld. Maar toch blijft er voor uzelf een zekere zielenarbeid overgelaten, want deze bepaalt de graad van licht waarin u van de aarde scheidt.

En de bereidwilligheid te verdragen is het bewust deel hebben aan mijn kruisweg, en wie aan mijn zijde de weg naar Golgotha gaat, heeft zijn ziel waarlijk een grote dienst bewezen, want deze kan net als Ik de weg nemen in het lichtrijk en ze zal in stralende glans met Mij in het paradijs zijn, want de verandering vanuit een onvolkomen wezen tot het goddelijke wezen dat het was in het allereerste begin heeft nog op aarde plaats gehad en ze heeft als het ware op aarde deelgenomen aan het verlossingswerk van Christus, omdat ze het kruis in overgave heeft gedragen.

Daarom, zegen het leed dat uw weg over de aarde begeleidt en laat de liefde in u geheel tot ontplooiing komen, dan zal uw weg over de aarde niet tevergeefs zijn, hij zal u het mooiste doel laten bereiken: de totale vereniging met Mij, uw God en Vader van eeuwigheid.

Amen

BD.6703
1 december 1956

De een moet de ander dienen – Producten om mee te sjacheren – Beroep

Ieder mens heeft de opdracht zijn medemensen bij te staan, want daarom heb Ik de mensen verschillend bedeeld, hun verschillende vermogens verleend, kracht aan hen ongelijk uitgedeeld en ook hun levensomstandigheden zo uiteenlopend vorm gegeven dat een echt samenleven van mensen ook een onderlinge uitwisseling van de ieder ter beschikking staande gaven vereist.

En ieder mens moet dus de ander geven wat hij bezit en die ander ontbreekt. De een moet de ander dienen omdat dit de opdracht van de mens in het aardse leven is: zich door dienende naastenliefde te verlossen. Enerzijds vraag Ik wel onbaatzuchtige naastenliefde, maar deze liefde moet ook gewaardeerd worden en op een passende manier vergolden. En zo kan ook elke beroepsuitoefening bijdragen de zielenrijpheid te verkrijgen wanneer de mens zich maar steeds beijvert de medemens naar vermogen te dienen, wanneer hij zijn arbeid in liefde verricht en hij daarmee vreugde zou willen bereiden, wanneer hij niet alleen zijn beroep uitoefent omwille van de vergoeding.

Een samenleven van mensen op deze manier zal steeds zegenrijk zijn en ook een toestand van rust en vrede en een zekere zorgeloosheid garanderen zodra daarbij ook aan Mij wordt gedacht, dus de liefde tot Mij en tot de naaste duidelijk beoefend wordt. Want dan regelt zich ook alles vanzelf omdat de mensen een leven leiden in goddelijke ordening. Maar de mensen zijn nu volledig uit de ordening getreden, want hun denken en streven geldt alleen nog het vermeerderen van aardse goederen en bij wat ze doen ontbreekt meestal de liefde voor de naaste en het laat daarentegen het materiële verlangen sterk naar voren komen. Het is geen onderling dienen meer, maar veel eerder een zichzelf willen verrijken op kosten van de buren. En bijna elk beroep heeft op zichzelf beschouwd dit kenmerk dat het alleen maar als kostwinning wordt beschouwd en niet als een helpend gelijktrekken daar waar het de medemens ontbreekt. Elke arbeid van de mens is meer tot een product om mee te sjacheren geworden en zelfs bij de arbeid voor Mij en mijn rijk zal vaak de onbaatzuchtige liefde ontbreken, zelfs deze arbeid wordt vaak alleen als “beroep” beschouwd dat omwille van de verdienste wordt verricht.

En waar het materiële denken en streven de overhand heeft, daar zal geen geestelijke zegen, geen geestelijke vooruitgang te zien zijn en ook daaruit laat het geestelijk dieptepunt zich duidelijk verklaren waarin de mensheid zich in de laatste tijd bevindt. De materie neemt het denken van de mensen in beslag en dus oefent mijn tegenstander zijn hele invloed op hen uit, want de materiële wereld is zijn wereld en elke materie is het ver beneden de mensen staande geestelijke en hier streven de mensen naar. Als ze zich konden losmaken van de materie, dan zou ook de dienende liefde zich uiten. En ook zou er een vredevolle harmonie op de aarde te zien zijn en zouden de mensen hun eigenlijke opdracht op aarde uitvoeren. Maar de liefde onder de mensen is bekoeld en daarom heeft mijn tegenstander grote invloed en de hebzucht naar materieel bezit wordt steeds groter, hoe dichterbij het einde is. Maar dubbel gezegend zijn de mensen die in onbaatzuchtigheid aan de naaste denken en hem hun kracht ter beschikking stellen. Weliswaar verwerven zij zich geen aardse goederen, maar hun geestelijke rijkdom zal groot zijn en blijven bestaan wanneer al het aardse is vergaan. Want geen mens zal zich nog lang kunnen verheugen op zijn bezit en wee degenen die geen andere dan aardse rijkdom kunnen laten zien. Want hun verlangen naar de materie zal vervuld worden. Ze zullen zelf tot materie worden en eindeloos lange tijd zal vergaan tot ze weer uit hun harde keten worden verlost, waarnaar ze toch in vrije wil streefden en daarom ook volgens hun wil worden bedacht.

Amen

BD.6704
2 december 1956

Belofte van Gods hulp – Standvastigheid in het geloof

In elke geestelijke en aardse nood zult u tot Mij toevlucht kunnen nemen en Ik zal u bijstaan zoals Ik het beloofd heb. U zult nooit moeten twijfelen aan mijn liefde of mijn macht, integendeel weten dat mijn liefde voortdurend naar u uitgaat en dat Ik mijn macht steeds zal gebruiken waar er maar voor u geen schade voor de ziel uit zal voortvloeien. En als u tot Mij komt, als u Mij innig en vol vertrouwen vraagt, is ook uw ziel niet in gevaar, want dan heb Ik bereikt wat Ik door de nood wilde bereiken, dat u naar Mij zult komen, dat u Mij zult roepen en daardoor Mij erkent als uw God en Vader van eeuwigheid. Weliswaar kan uw ziel zich al geheel aan Mij hebben gegeven en toch werkt de wereld nog op u in en leidt uw gedachten steeds weer van Mij af. En ook al zal Ik u niet verliezen, u verliest zich echter tijdelijk in een ander, werelds gericht denken. Het innige verlangen naar Mij neemt af, het geestelijk streven vermindert en dan hebt u weer kleine slagen van het lot, noden of leed nodig, opdat u weer zelfbewust wordt en de oude vertrouwelijkheid tot Mij herstelt.

De wereld is uw vijand. En tegenover deze wereld moet Ik soms middelen gebruiken opdat Ik u, die nog niet vast genoeg in Mij verankerd bent, niet helemaal aan de wereld verlies. Maar Ik moet ook proberen u, die al de mijne bent maar in standvastigheid in het geloof nog zult moeten toenemen, steeds vaster aan Mij te binden. En daarom treffen ook u noden en leed, u die alleen uw band met Mij moet versterken en dus ook uw geloof die bevestiging ervaart die u nodig zult hebben in de komende tijd. In elke geestelijke en aardse nood zult u naar Mij moeten komen. Steeds ben Ik bereid te helpen. En geen verzoek van u zal Ik afslaan, zodra u Mij maar echt vertrouwt, dat Ik als Vader wel weet wat u baat en u altijd zo bedenk zoals het u tot heil strekt. U kent mijn gedachten niet, u weet mijn plannen niet, maar u moet Mij volledig vertrouwen dat Ik voor alles wat er gebeurt mijn reden heb en dat steeds alleen liefde aan alles ten grondslag ligt, ook wanneer u dat onbegrijpelijk toeschijnt. En zodra u in dit volle vertrouwen op mijn liefde en mijn macht u aan Mij overgeeft, u dus geheel aan mijn wil aanpast, u buigt en ook gelaten uw last draagt wanneer Ik u die heb opgelegd, dan zal uw vertrouwen waarlijk niet voor niets zijn geweest en vaak op wonderbaarlijkste wijze zult u meemaken hoe mijn liefde en macht bij u werkzaam zal zijn.

Waartoe geen mens in staat is, dat is voor Mij als uw God en Vader steeds mogelijk. Daarom is er ook niets wat voor Mij onmogelijk zou zijn het tot stand te brengen, er is niets wat u hopeloos hoeft te laten worden. Alleen uw volste vertrouwen en uw totale overgave aan mijn wil zult u Mij moeten schenken, dan geeft u mijn liefde en mijn macht aanleiding om bij u werkzaam te worden. En u zult steeds indachtig moeten zijn dat elke dag voor u een genade is, omdat u uw zielenrijpheid zult kunnen vergroten zodra u elke dag ten volle benut doordat u werkt aan uzelf en ook uw medemensen opheldering geeft die door leed getroffen zijn. Het leed moet volbrengen wat de eigen wil nog niet heeft volbracht, het leed moet leiden naar God, naar Mij Die elk leed ook kan uitbannen door mijn macht. De mens moet niet klagen wanneer hij door nood en leed is getroffen, veeleer naar Mij zijn toevlucht nemen, Die waarlijk kan en wil helpen wanneer de mens in Mij gelooft. Aardse en geestelijke nood zult u Mij moeten toevertrouwen en waarlijk, Ik zal diegenen zichtbaar bijstaan die geheel gelovig zich tot Mij wenden in innig gebed.

Amen

BD.6706
5 december 1956

Waarschuwing voor de tegenstander – De strijd tegen hem

Ongewoon hevig doet het optreden van mijn tegenstander zich gevoelen, want hij zaait tweedracht waar hij maar kan. Daardoor drijft hij de mensen geestelijk en aards in het nauw, hij verleidt hen om liefdeloos te handelen, hij veroorzaakt vijandschap waar nooit iets goeds uit voort kan komen en vol hoon glimlachend kijkt hij toe, hoe de door hem opgehitste mensen elkaar bestrijden, hoe ze trachten elkaar schade toe te brengen en daardoor helemaal in zijn macht raken. U, mensen zult oplettend moeten zijn en elk kwaad woord, elke slechte daad leren beschouwen als zijn werk en u zult u daartegen moeten verweren. Want hoe meer u hem toegeeft, des te vaster sluiten zich de boeien die hij u aanlegt. Waar Ik kan werken, is vrede en eendracht wederzijds begrip en het schenken van vergiffenis omdat daar de liefde is die mijn werkzaam zijn mogelijk maakt. En net zo makkelijk is het gebied te herkennen waar mijn tegenstander zich ophoudt, want in zijn domein heerst liefdeloosheid, haat en vijandschap, verraad en onvrede. En dit gebied moet u mijden, wanneer u zelf niet zoveel kracht bezit dat u de tegenstander tegemoet zult kunnen treden, dat het u lukt op grond van uw liefde orde te scheppen, in evenwicht te brengen en de tegenstander te verdringen.

Maar in de eindtijd heeft hij grote macht, die hem door de mensen zelf wordt verleend, want meestal staan ze geïsoleerd in de wereld: geïsoleerd van hun Schepper en Behoeder, geïsoleerd van de goede geestelijke wereld en daarom zijn het goede doelen om aan te vallen voor mijn tegenstander, die zonder weerstand te ondervinden hen kan naderen en die hen ook in zijn gebied trekt. Want er is niet meer veel geloof en liefde, die alleen mijn aanwezigheid mogelijk maken te vinden onder de mensheid en een krachtige bescherming zijn tegen hem.

De mensen hebben al geen bedenkingen meer dat liefdeloos handelen en spreken zo duidelijk zichtbaar is. Ze noemen het veelmeer een terechte strijd om het dagelijkse leven de baas te worden, en dus: oog om oog, tand om tand te vergelden wat hun wordt aangedaan, het zij in het samenleven met de medemensen of ook in materieelopzicht. Ze zien daar niet het werkzaam zijn van mijn tegenstander in, maar ieder tracht alleen zichzelf te handhaven en elk middel is voor hen goed. Maar ze bevinden zich al in zijn macht wanneer ze maar een liefdeloze gedachte in zich boven laten komen, wanneer ze harde woorden gebruiken of daden volbrengen waaraan liefde ontbreekt. En ze zouden zich moeten laten waarschuwen en diegene ontvluchten die hen aan zich wil binden, ze zouden rust en vrede moeten zoeken in Mij, ze zouden elke onedele gedachte moeten weren, ze zouden moeten trachten met liefde goed te maken wat liefdeloosheid heeft aangericht, dan leveren ze met mijn tegenstander een passende strijd, die ook mijn ondersteuning zal ondervinden, omdat Ik helpend kan ingrijpen, waar Ik zo’n instelling zie die volgens mijn wil is.

Tracht u aan elke onreine sfeer te onttrekken, en kunt u dit niet omdat u leeft in een gemeenschap met mensen die mijn tegenstander de toegang niet ontzeggen, zo sluit u des te inniger bij Mij aan en u zult rust en vrede vinden in Mij en de boden van mijn liefde zullen een kring om u sluiten die de duistere wereld niet kan doorbreken. Maar wees oplettend en kijk om u heen hoe mijn tegenstander aanhoudend bezig is. Herken hem en wend u van hem af. Daar zal ieder de kracht toe hebben die het maar ernstig wil. Hij is koortsachtig werkzaam in de laatste tijd. Maar een overvloed van genade maakt het u mogelijk stand te houden en hem niet ten prooi te vallen. Gebruik deze genaden, roep Mij aan om kracht en bescherming tegen hem en uw roepen zal waarlijk niet tevergeefs zijn.

Amen

BD.6709
8 december 1956

“Aan wie ge de zonden zult vergeven”

Als u de woorden van de schrift alleen naar de letter leest, dan zal er veel voor u onbegrijpelijk zijn of u zult de woorden verkeerd uitleggen. Want de letter doodt – pas de geest maakt levend. Dus moet men een verlichte geest hebben om de zin van de woorden, die Ik sprak toen Ik over de aarde ging, te begrijpen en uit te leggen. Mijn discipelen begrepen Mij, want ieder woord dat uit mijn mond kwam werd hen ook door mijn geest onthuld. Want deze hulp moest Ik hen geven omdat voor mijn kruisdood mijn geest nog niet zo werkzaam in hen kon zijn, als na het volbrachte verlossingswerk. Nu echter is het voor ieder mens mogelijk het werken van mijn geest in zich toe te laten als hij welbewust de genade van het verlossingswerk benut, als hij zichzelf nu door de liefde zo ontwikkelt dat hij tot een opnamevat van mijn geest wordt, die hem dan onderwijst en in de waarheid binnen leidt zoals Ik het beloofd heb. Deze mensen zullen dan ook de zin van mijn woorden verstaan: “Aan wie ge de zonden zult vergeven die zijn ze vergeven, en aan wie ge ze laat houden die zijn ze gehouden”.

Ik sprak deze woorden tot mijn discipelen van wie Ik wist dat zij na het uitstorten van mijn geest helder en duidelijk de aard van de mensen zagen die tot hen zouden komen met ziekten van allerlei soort omdat zij beladen waren met schuld. Ik wist dat zij bij mijn discipelen genezing zouden zoeken, en Ik wist ook wie van hen zich door zijn schuld belast voelde – en wie alleen maar van zijn ziekte genezen wilde worden. En dit alles wisten ook mijn discipelen, wier geest was verlicht en die nu geheel mijn wil hadden aanvaard, die geheel volgens mijn wil wilden leven en handelen. En dus gaf mijn geest hen ook instructies toen zij na mijn dood hun ambt uitoefenden en mijn leer in de hele wereld verbreidden. Ook zij zagen nu wie vergeving van zonden – genezing van ziekten waardig was, en wie nog zo zeer in de zonde vastzat, zodat hij de zonde niet wilde mijden, maar alleen zijn ziekten kwijt wilde raken. Ik gaf dus met deze woorden alleen aan de discipelen de belofte dat zij de toestand van de mensen juist zouden inzien en precies zo zouden handelen zoals de geest uit Mij het hun ingaf. Dus een ware discipel, iemand die door een juist leven in liefde tot een opnamevat van mijn geest is geworden, is een mens in wie Ik nu ook zelf kan werken door mijn geest, die ook verlicht zal zijn en mijn woorden naar hun betekenis kan uitleggen.

En mijn woord behield ook zijn geldigheid, namelijk dat steeds weer die mensen voor hun gebreken genezing vinden, die Mij berouwvol hun zonden belijden, die zich in dit geloof aan Mij zelf of aan een met mijn geest vervulde dienaar toevertrouwen, zoals echter ook diezelfde dienaar door innerlijke onderrichting inziet waar het dit berouwvolle innerlijke bekennen aan schuld ontbreekt, en waardoor dan ook geen genezing kan plaatsvinden. Ik sprak deze woorden tot mijn discipelen. Tot hen, wier harten Ik kende en wier bereidwilligheid om mijn geest te ontvangen hen ook geschikt maakte als mijn apostelen de wereld in te gaan en mijn evangelie te verkondigen aan alle volkeren. En dezelfde woorden golden dus ook voor hun opvolgers.

Ik versta echter onder opvolgers diegenen, die in levenswandel, in de eigen vorming tot liefde, in dezelfde geestelijke rijpheid de voorwaarden geschapen hebben, die het werken van mijn geest in hen toelieten. Nooit echter zijn zij bedoeld, die zich alleen maar op dezelfde plaats hebben neergezet zonder ooit de uitstorting van mijn geest aan of over zich ondervonden te hebben. Deze laatsten kunnen dan ook niet mijn woorden als tot hen gericht zijnde aannemen en zij zullen daarom ook “noch zonden kunnen vergeven noch zonden laten behouden”.

Bedenk welk een zinloze misvorming van mijn woorden er ontstond door een leer, zoals die nu de mensen wordt aangeboden. Dat mensen zich aangesteld voelen om hun medemensen zonden te vergeven of niet. Mensen die het ontbreekt aan iedere geestelijke rijpheid, te zien aan het merkbaar werken van de geest. Slechts zelden kan mijn geest zich duidelijk openbaren, omdat daar een diepe liefde en een levend geloof voor nodig is. Maar duizenden en vele duizenden vergeven zonden en geloven, dat zij daartoe van Mij het voorrecht hebben ontvangen. Waar echter mijn geest aan het werk is proberen zij dit te verhinderen. Waar de zuivere waarheid opheldering probeert te geven, wordt er het werken van satan voor in de plaats gesteld, wat weer bewijst welk een geestelijke blindheid daar heerst, waar de mensheid zelf het heil zoekt. Maar de duisternis is daar reeds zo diep, dat daar geen licht wordt opgevangen. Steeds kan de mensen alleen de liefde gepredikt worden, want alleen een leven in liefde ontsteekt een licht, en alleen een mens doorgloeid van liefde herkent de waarheid en schrikt dan terug voor zulke dwaalleren.

Zonder liefde is ieder woord vergeefs, het wordt niet begrepen, maar steeds wordt zijn betekenis verdraaid. Alleen de liefde brengt verlichting van geest, alleen de liefde geeft inzicht in mijn woord. En pas als u door de liefde tot ware discipelen wordt, kunt u zich ook als opvolgers van de vroegere discipelen beschouwen. Dan zult u ook een verlichte geest hebben en de waarachtig berouwvolle zondaars de zekerheid van de vergeving van hun schuld kunnen schenken, omdat u dan ook weet dat Ik zelf Mij om iedere zondaar bekommer en hem vergeef die in berouw en schuldbewustzijn tot het kruis komt. En Ik zal waarlijk ook hun lichamelijke gebreken genezen. Ik zal de dienaren wier geest ontwaakt is grote kracht verlenen en zo zal vervuld worden: “Aan wie ge de zonden vergeeft die zijn ze vergeven, en aan wie ge de zonden laat houden die zijn ze behouden”. Want het is mijn geest, die in hen werkt.

Amen

BD.6710
9 december 1956

Slechte gevolgen van de dwaalleren

Alleen waar de waarheid is, is ook het licht. En daarom kunnen mensen, die op een dwaalspoor werden geleid door verkeerde leerstellingen, geen samenhang ontdekken. In hen is het donker en het is hen onmogelijk in deze toestand zonder licht mijn beeld juist te zien. Hen wordt een vertekend beeld van Mij gegeven en daarom kunnen ze Mij ook niet echt liefhebben. Veel meer vrezen ze Mij alleen als een god van wraak en straffende rechter, terwijl de zuivere waarheid van Mij een beeld onthult, waartoe ze zich voelen aangetrokken, dat in hen liefde opwekt, omdat het Mij zo laat zien, zoals Ik ben: een God van liefde, een Vader van Zijn kinderen, een Heer, wie al Zijn dienaren trouw zijn toegedaan. Wanneer de mensen voor hun God en Vader liefde zouden voelen, dan zouden ze niet zondigen. Ze zouden steeds alleen mijn wil proberen te vervullen en dus een leven leiden in goddelijke ordening. En wanneer de mensen steeds alleen de waarheid zou worden voorgehouden, dan zouden ze Mij ook moeten liefhebben. Maar hoe ziet het er in de wereld uit?

Het geestelijk lage niveau der mensen, de liefdeloosheid, bewijzen, dat de mensen zich niet in het licht van de waarheid bevinden, dat hen dus verkeerde leren over Mij en onjuist denken is overgebracht, daar ze anders niet in deze duisternis zouden kunnen leven. Maar de mensen zijn ook niet meer in staat, het licht van de waarheid in ontvangst te nemen. Hun blindheid is zo erg, dat er geen lichtstraal meer doordringt en dat daarom ook de waarheid niet meer wordt ingezien. Het is mijn tegenstander gelukt, het nachtelijke duister zoveel dieper te maken, dat een mens zelden de weg naar het licht van de morgen kan vinden en toch wordt ook deze ondoordringbaar schijnende nacht verlicht door opflitsende lichten. En steeds weer wordt de mensen in dit lichtschijnsel een weg getoond, die uit het donker wegvoert naar het licht van de dag. En ook aan de volledig blinden worden gidsen meegegeven, die hen hun leiding aanbieden. En alleen een beetje goede wil is nodig.

Maar waar de wil ontbreekt, zal niet veel tot stand worden gebracht. Maar aan alle mensen wordt eens het beeld van hun God en Vader van eeuwigheid duidelijk voor ogen gesteld. Dat wil zeggen ieder mens zal ook eenmaal de waarheid aangeboden krijgen en Ik zal hem zo worden voorgesteld, zoals Ik werkelijk ben: als een volmaakt Wezen, als Liefde, Wijsheid. En ieder mens kan dit beeld van Mij in zich opnemen en het steeds weer bekijken. En het zal hem steeds helderder en lichtender voorkomen en niet meer uit zijn gedachten verdwijnen. Maar hij kan ook onwillig zijn blik afkeren. Dan blijft het donker als de nacht in zijn hart en de hem aangeboden waarheid zal zijn hart niet beroeren.

Maar wat een vals beeld van Mij betekent voor de geestelijke ontwikkeling van de mens, is duidelijk herkenbaar aan het lage geestelijke niveau van de mensen, want de mensen zouden nooit zo diep zijn gezonken, wanneer hen steeds waarheid zou zijn aangeboden. Nooit zouden ze zich door juiste leringen zover van Mij hebben kunnen verwijderen, zoals het echter door dwaalleren al is gebeurd. Want het geloof in Mij is verloren gegaan bij diegenen, die gewillig waren te geloven, maar die zich door dwaalleren verstoten voelden en niet vroegen om het rechtzetten ervan – de waarheid – door Mij zelf, omdat het voor hen moeilijk was aan zo’n wezen te geloven, zoals het geleerd werd.

Dwaalleren zijn het wapen van mijn tegenstander en deze zijn steeds tegen Mij gericht, dus zijn ze ook heel erg geschikt om het geloof aan Mij de grond in te boren, wat mijn tegenstander beoogt. En zo moet ook de oorzaak van het hand over hand toenemend ongeloof worden gezocht in de verbreiding van onjuiste geestelijke leren; in de vertekening van het beeld, dat de mensen van Mij is voorgehouden. En alleen de zuivere waarheid kan Mij zo aan de mensen uitbeelden, dat ze Mij kunnen liefhebben en weer de juiste verhouding tot Mij tot stand brengen. Alleen het helderste licht kan de duisternis verjagen, maar ook alleen pas dan, wanneer de mensen zelf de ogen openen en ziende worden.

Amen

BD.6717
17 en 18 december 1956

De woorden bij de instelling van het avondmaal

Er zullen u nog vaak vragen worden gesteld, die u nu naar waarheid zult moeten beantwoorden. En steeds zult u zich dan tot Mij moeten wenden, dat Ik u onderricht door mijn geest, dat Ik u de goede gedachten zal ingeven, dat u de juiste woorden zult uitspreken, wanneer dit van u wordt gevraagd. Maar omdat Ik wil, dat de mensen de waarheid wordt toegevoerd, zal Ik mijn lichtdragers ook steeds verlichten. Ik zal het niet toelaten, dat ze verkeerde gedachten in ontvangst nemen. Ik zal hun kracht en hun wil om deze af te weren steeds ondersteunen en hun gevoel voor de zuivere waarheid versterken en zo ook steeds bereid zijn, problemen op te lossen, die aanleiding kunnen zijn voor meningsverschillen en debatten van geestelijke aard. Want alles is Mij bekend en elke twijfelachtige gedachte of gedachte met een vraag is duidelijk zichtbaar voor mij, waarom Ik ook steeds weer de mensen op de aarde en ook de zielen in het hiernamaals gelegenheid geef, zich van elke vraag te ontdoen, die twijfel uitdrukt, om ze hen dan ook naar waarheid te kunnen beantwoorden. Want in het geestelijke rijk worden nog heel wat meer van zulke vragen gesteld dan op aarde, waar de mensen nog te zeer door aardse gedachten en doeleinden worden afgeleid en zulke gedachten niet vaak in zich laten opkomen.

Maar ze zijn ook weer vaak de aanleiding voor de grote vervlakking op geestelijk gebied, omdat dwaling door denkende mensen wordt afgewezen en daarmee ook vaak elke geloofsleer wordt afgewezen – dus dwaling tot algehele ongelovigheid kan leiden. Maar waarheid kan zulke twijfelaars tot nadenken brengen en ze kunnen ook weer tot geloof komen, wanneer ze van goede wil zijn. En zo is het bijzonder belangrijk, steeds weer opheldering te geven over de woorden, die Ik uitsprak bij de instelling van het avondmaal, die u mensen als gelegenheid neemt, een aan alle mensen zichtbare handeling als mijn wil voor te stellen, waarvan u het buiten beschouwing laten als zonde, als strafbaar verzuim brandmerkt, en voor u nu het begrip ervan verloren ging, wat die woorden van Mij betekenden. De een komt nu met alle ijver de door mensen uitgevaardigde voorschriften en gebruiken na. De ander ziet in, dat ze zinloos zijn en verwerpt nu helemaal mijn woorden, waarvan echter de betekenis toch zo belangrijk was en is en blijven zal, omdat Ik door die woorden u mensen alleen maar wilde aanmanen, de innige aaneensluiting met Mij tot stand te brengen, die zin en doel van uw aardse leven is. Want alleen door deze innige aaneensluiting maakt u zich geschikt om van Mij licht en kracht in de vorm van mijn woord in ontvangst te nemen, die u helpen bij uw voltooiing. U mensen gelooft nu in nauwe verbinding met Mij te treden, door een zuiver uiterlijke gebeurtenis, door het in ontvangst nemen van brood en wijn, die u als “mijn vlees en bloed” beschouwt. En steeds weer moet er daarom een verkeerd denken worden rechtgezet.

Ik kan me niet met u verbinden voordat u zich hebt gevormd tot liefde. De liefde brengt pas de aaneensluiting met Mij tot stand en dan pas kan Ik met u het avondmaal houden. Ik kan u verzadigen met het brood des hemels, met mijn woord, met mijn vlees en bloed. Mijn woorden bij de instelling: “Doe dit tot mijn nagedachtenis” waren nu de uitnodiging aan mijn discipelen om op dezelfde wijze uit te delen, zoals Ik aan hen had uitgedeeld, want dat, wat Ik hen aanbood, brood en wijn, hadden ze rijkelijk van Mij ontvangen, want Ik had hen onderricht en hen een weten overgebracht. Ik had hen mijn woord in alle volheid aangeboden en ze moesten nu mijn evangelie uitdragen in de wereld. Zij moesten mijn woord verder dragen, opdat de mensen met Mij bekend werden, opdat ze Mij niet uit hun geheugen kwijt raakten, want de mensheid moest over Mij en mijn verlossingswerk worden onderricht, omdat ze alleen door het geloof in Mij zalig konden worden. Ik heb dus mijn discipelen door deze instellingswoorden “Doe dit tot mijner gedachtenis” de rechtstreekse opdracht gegeven, mijn woord aan de medemensen aan te bieden, het brood des levens, het manna dat uit de hemel komt. En Ik reikte hen als teken de voor de mensen zo dringend nodige geestelijke spijs aan, aards brood en aardse wijn.

Maar mijn discipelen begrepen mij, omdat Ik vaak in gelijkenissen tot hen sprak, omdat mijn geest hen het begrijpen ervan ontsloot. Ik bood hen brood aan met de woorden: “Dat is mijn vlees” en Ik liet hen de wijn drinken met de woorden: “Dat is mijn bloed” en Ik bedoelde daarmee mijn woord met zijn kracht, want Ik zelf ben het Woord, dat vlees is geworden voor u mensen.

Het belang met Mij het avondmaal te houden, door Mij zelf gevoed te worden met mijn woord, dat alleen het ware voedsel voor de ziel is, dat de ziel het leven bezorgt, is volledig miskend door de mensen, die er genoegen mee namen, slechts figuurlijk de gang naar de tafel des Heren te gaan. Want Mij zelf kunnen ze nooit door zo’n uiterlijke handeling ertoe brengen, Mij met hen te verenigen, wanneer de voornaamste vereise niet aanwezig is, dat de mens zich heeft gevormd tot liefde. En ten tweede moet de mens van ganser harte wensen, mijn woord te horen, pas dan begeert hij gevoed te worden en dan pas kan hem het voedsel voor zijn ziel worden gegeven. Dan dus “eet u mijn vlees en drinkt u mijn bloed”. Het vlees geworden Woord zelf geeft zich aan hem en rijkelijk stroomt hem nu het voedsel voor zijn ziel toe, want nu zal hij aan tafel volop te eten en te drinken krijgen. Hij zal mijn gast zijn en Ik zelf houd met hem het avondmaal, zoals Ik het heb beloofd.

Toen Ik naar de aarde afdaalde, kwam “het Woord zelf” naar de aarde. Ik bracht de mensen wat ze dringend nodig hadden en omdat Ik maar een beperkte tijd op aarde vertoefde, leidde Ik voor Mij zelf discipelen op, me aan hen openbarend door mijn woord en hun dan het ambt verlenend, in mijn plaats de mensen mijn woord te doen toekomen, dat de mensen dan – wanneer ze het ten volle naleefden – in de toestand zou verplaatsen, met Mij de nauwste betrekking aan te gaan en van Mij het brood des hemels te verlangen. Vlees en bloed is iets wat leeft en alleen iets wat leeft kan uw dode zielen ten leven wekken. Ook mijn woord kan voor u alleen maar wat lege letters zijn en dan zal het u niet ten leven wekken. Pas wanneer u vlees eet en bloed drinkt, wanneer u zich aan mijn tafel door Mij zelf laat verkwikken, zult u het leven en de kracht bemerken van datgene, wat Ik zelf u aanbied en dan eet u mijn vlees en dan drinkt u mijn bloed en u zult gezond worden en eeuwig leven.

Maar de betekenis, die u mensen aan mijn woorden hebt toegeschreven, kan geen mens, die nadenkt en serieus naar de waarheid streeft, bevredigen. Want ze schept verwarring en duisternis, ze schenkt geen licht. En het in acht nemen van uiterlijke vormen zal geen geestelijke vooruitgang brengen. Maar waar innige liefde voor Mij en voor de naaste de voorwaarden schept, daar wordt ook de band met Mij tot stand gebracht en de gebeurtenis van het avondmaal hoeft dan geen lege vorm meer te zijn, omdat Ik zelf dan de ziel het voedsel geef en omdat ze in mijn woord nu een versterking ondervindt, die haar ook het bewustzijn van het leven schenkt, omdat mijn vlees en mijn bloed in waarheid wordt genoten door de mens, met wie Ik nu het ware avondmaal kan houden.

Amen

BD.6719
20 december 1956

“Ik kwam zelf naar de aarde”

Alle engelen in de hemel loven en prijzen Mij, dat Ik naar de aarde nederdaalde om de mensen te verlossen.

Pas in het geestelijke rijk ziet de ziel in, welk werk van liefde Ik voor u heb volbracht. Want zodra ze in het licht staat, kan ze alles meebeleven en dus ook mijn geboorte, mijn werk van verlossing op aarde in zijn volle betekenis begrijpen en haar liefde en haar gevoel van dankbaarheid zal haar steeds maar lof en dank doen zingen aan de Redder der mensheid, Jezus Christus, Die ze nu als haar God en Vader van eeuwigheid herkent en voor eeuwig in vurige liefde is toegedaan. Alleen een liefdevol hart kan de diepte van mijn liefde en erbarmen beseffen, de betekenis van het afdalen naar de aarde, in een wereld vol haat en liefdeloosheid.

Maar de mensen bevonden zich in de grootste geestelijke nood. Want ze werden aan banden gelegd door mijn tegenstander die hen volledig in zijn macht had, die hun elke vrijheid ontnam en aan wie ze zich niet uit eigen kracht zouden hebben kunnen ontrukken. Ik zag het tevergeefs worstelen der mensen in wie nog het geloof in een God en Schepper leefde en die Hem daarom aanriepen in hun nood.

En Ik had lang tevoren door zieners en profeten op het verschijnen van de Messias gewezen.

En in bange nood verwachtten ze deze Messias, omdat ze nog in Mij geloofden. En zo zond Ik hun de Redder van boven.

Ik zond mijn Zoon naar de aarde om vervolgens in Hem verblijf te kunnen nemen. Om zelf tot hen te spreken, om Mij zelf aan hen te openbaren en hun harten rijp te maken zodat ze Mij herkenden en nu ook leerden begrijpen op welke manier Ik hun redding wilde brengen uit hun nood. Want ook zij dachten nog te zeer aards. Ook zij zagen in Mij een Redder uit aardse nood, omdat ze hun geestelijke nood niet inzagen, die echter alleen Mij had bewogen om naar de aarde af te dalen. En Ik moest daarom eerst hun zielen gereedmaken door mijn leer. Ik moest ze aansporen een leven in liefde te leiden en hun zelf zo’n leven in liefde voorleven, opdat nu ook hun inzicht toenam om de grootste daad van goddelijke liefde nu ook te kunnen begrijpen en waarderen.

En mijn geboorte op aarde voltrok zich wel heel natuurlijk, maar ze was met wonderlijke begeleidingsverschijnselen verbonden, die diegenen wier hart niet arm aan liefde was, ook spoedig een helder licht schonken Wie er in het kindje Jezus deze aarde had betreden. Mijn overgrote liefde en erbarmen hadden een manier gezocht de Mij verloren gegane schepselen weer helemaal voor Mij terug te winnen. En deze weg ben Ik zelf gegaan in de mens Jezus.

Wat was deze buitengewoon vol leed en bitter. Maar hij bracht de geknechte mensen redding. Hij bracht hun verlossing uit de macht van de satan. Hij bracht u weer naar Mij terug – u die verlossing zult willen vinden.

Ik kwam zelf naar de aarde. Maar Ik kon het niet in mijn macht en heerlijkheid, wat voor u mensen een totaal vergaan zou hebben betekend. En daarom ben Ik onopvallend naar de aarde gekomen in een kindje, dat voor Mij het omhulsel was en bleef tot het werk van verlossing was volbracht. Want Ik zelf ben in de mens Jezus de weg over de aarde gegaan. Ik ben uit liefde voor u, mijn schepselen, mens geworden om u te helpen weer terug te keren naar uw God en Vader van eeuwigheid.

Amen

BD.6720
23 december 1956

Nood als redmiddel

U mensen, die nog geheel de wereld bent toegedaan en de weg naar Mij nog niet hebt gevonden, zult nog door veel grote nood moeten heengaan. Aan allen probeer Ik redding te brengen, allen werp Ik het reddingsanker toe. Maar of het wordt vastgepakt blijft aan u overgelaten, want daartoe kan Ik u niet dwingen. Maar de geestelijke nood vereist dat er aardse nood over u komt. Want u weet niet wat het betekent wanneer u in deze nood het einde meemaakt. U ziet alleen de wereld en u verlangt naar de goederen ervan en merkt niet dat uw voeten de rand van de afgrond raken. En wil Ik u ervan wegtrekken, dan moet er een nood over u komen die u ertoe brengt om u heen te kijken. En wanneer u dan echter achteruitstapt, wanneer u de afgrond ziet en voor hem vlucht, dan was de nood zegenrijk voor u.

Binnenkort verliest u mensen toch alles wat u aan aardse goederen bezit, omdat u voor een groot keerpunt staat, voor een geestelijke ommekeer, die het vergaan van aardse scheppingen omvat. Maar u zou u in deze korte tijd een grote schat aan geestelijke goederen kunnen verwerven die onvergankelijk zijn.

En daar wil Ik u mensen graag bij helpen, door noden en lijden die het verlangen naar aardse goederen in u laten verdwijnen. Ik wil graag door deze noden zelf uw gedachtekring binnentreden. Ik wil graag dat u, die Mij vergeten bent, zich Mij weer herinnert. Ik wil graag dat u in grote aardse nood u tot die Ene wendt, in wie u niet wilde geloven. Dat Ik, uw God en Schepper, door u nu toch als laatste redding zal worden gezien, wanneer u geen andere uitweg meer weet.

En Ik zou het u waarlijk gemakkelijk maken in Mij te geloven, door ongewone hulpverdeling, die u niet meer als toeval zult kunnen bestempelen. Maar Ik kan steeds alleen maar hulpmiddelen op u toepassen, die u niet dwingen.

De nood is beslist nodig en hij zal op de meest verschillende manieren op u mensen afkomen. Maar hij zal alleen dit ene doel hebben: u de weg naar Mij laten vinden. Want of Ik u aanspreek, of Ik u boden tegemoet zend die u mijn woord brengen, of het evangelie in de wereld wordt verkondigd en u op het einde wordt gewezen, dit alles brengt geen grote verandering van het denken tot stand van die mensen, die een prooi van de wereld zijn, die zo in haar ban zijn, dat hun alleen haar goederen begerenswaardig toeschijnen. En ze moeten zich door voelbare aardse nood van de wereld afkeren, wanneer ze nog gered willen worden van de ondergang.

Voor alle wereldse mensen zijn deze woorden onbegrijpelijk, want ze weten niet dat hun ziel in nood is, die zich in een vreselijke gemoedsgesteldheid bevindt, doordat de heer van deze wereld ze nog in zijn macht heeft en ze hiervan niet vrij kan worden zolang de mens de wereld aanhangt, zolang hij nog niet in staat is zich van haar los te maken. Daarom zien ze in de nood ook niet een redmiddel voor hun ziel. Maar de wereld en haar goederen kunnen voor hen vergald worden, wanneer ze door lichamelijke gebreken of ziektes of andere noden hier niet meer van kunnen genieten. En dan kunnen hun gedachten toch nog een andere richting opgaan.

Maar zolang de wereld nog met haar vreugden en geneugten lokt, bieden ze deze verlokkingen geen weerstand. En de laatste tijd tot aan het einde gaat voorbij, zonder te zijn benut voor de eeuwigheid. Maar grote nood kan nog indruk maken op de harten. Grote nood kan enkele mensen nog de ogen openen en de banaliteit van de wereld en haar goederen doen inzien.

En zalig is hij, wiens hart positief op de nood reageert. Zalig, wie nu zelf afstand kan doen ten gunste van de zich in nood bevindende medemensen. Want deze keert nu om op de weg die hij had betreden. En het gevaar om in de diepte te storten is bezworen en hij zal de nood zegenen die hem redde van de dood.

Amen

BD.6721
24 december 1956

Verlossing – Avondmaal

In nood is ieder mens naar wie Ik nog niet zelf kon komen om hem te verlossen omdat hij de deur van zijn hart nog voor Mij gesloten houdt. Want Ik wil zijn ziel heil brengen. Ik wil dat het in haar licht zal worden en kom daarom als het “Licht van eeuwigheid” tot u mensen in het woord. En daarom klop Ik aan uw deur. En wie Mij opendoet, bij hem treed Ik binnen en met hem houd Ik het avondmaal en hij houdt het met Mij. Maar wie opent Mij blij en bereidwillig de deur van zijn hart? Wie neemt de gave die Ik heb aan te bieden dankbaar aan uit mijn hand? Wie laaft zich aan spijs en drank, door Mij zelf toebereid opdat ze krachtig voedsel voor uw ziel zal zijn?

Meestal kom Ik voor gesloten deuren en naar mijn kloppen wordt niet geluisterd. Meestal willen de mensen zich niet door Mij laten aanspreken, hoewel hun zielen honger hebben en gebrek lijden en de last van de zonde zich doet gevoelen in zwakheid en gebondenheid. Ik kan hun geen verlossing brengen, omdat die eist bereid te zijn Mij zelf in het hart op te nemen. Want de mens moet in Mij als de goddelijke Verlosser Jezus Christus geloven om verlost te kunnen worden. En gelooft hij levendig in Mij, dan opent hij voor Mij ook de deur en neemt hij Mij op. Dan versiert hij de woning van zijn hart voor Mij om Mij te ontvangen. Hij laat Mij zijn Gast zijn en toch is hij mijn gast aan wie Ik nu het avondmaal kan uitdelen tot zijn heil. De liefde voor Mij en het geloof in Mij verzekert hem ook van verlossing en bevrijdt hem uit de nood van de ziel. Maar de liefde en het geloof zijn zeldzaam geworden bij de mensen en hun zielen bevinden zich in een noodtoestand die steeds moeilijker te verhelpen is. Want al daal Ik ook zelf af naar de aarde in het woord, Ik word niet meer herkend. Ik word veel meer afgewezen dan aangenomen wanneer Ik mijn schepselen gelukkig wil maken. En zelfs het licht dat mijn verschijnen begeleidt, wordt niet gezien omdat de mensen bewust de ogen sluiten daar ze geen verlangen naar licht hebben, omdat ze zich in het donker beter voelen en daarom een helder licht schuwen. Ik wil de mensen graag het heil brengen, maar ze nemen het niet aan. Ik wil hun graag kostelijke spijzen aanbieden, maar ze voelen er dorst noch honger naar. Ik zou de boeien van hun zielen willen afrissen, Ik zou ze willen verlossen uit hun gebondenheid. Ik zou ze willen bevrijden van schuld en nood en van de macht van de tegenstander. Maar ze verlangen deze vrijheid niet, ze blijven gewillig in die macht, ook al smachten hun zielen in hun nood.

En daarom loopt er nu een periode van genade ten einde. Er begint een nieuw verlossingstijdperk en tevoren kom Ik zelf naar de aarde zoals Ik het beloofd heb. En dit neerdalen van Mij is vlakbij. Die Mij tevoren hebben aangenomen, die neem Ik op in mijn rijk. Die hun oren voor Mij gesloten hielden, die zal Ik op de aarde laten, maar in een toestand die zij niet wensen, want ze worden weer in de scheppingen op de aarde verbannen. Want ze lieten zich niet verlossen, dus blijven ze nog eeuwige tijden gebonden. Aan hen kon Ik het heil niet brengen, Ik kon hen niet naderen als Redder en Verlosser, want ze kenden Mij niet of ze erkenden Mij niet. Maar de mijnen zullen nu innig met Mij verbonden blijven. Ik zal zelf in hun midden zijn en voor mijn kinderen zorgen, lichamelijk en geestelijk. Want de nieuwe aarde zal hun woonplaats worden, waar mijn beloften vervuld worden dat Ik onder hen vertoef en hun liefde en geloof zal belonen, dat Ik hun gelukzaligheid zal schenken, dat ze in licht en kracht actief kunnen zijn en van elke nood bevrijd zijn, dat er nu vrede is onder de mensen omdat ze van goede wil zijn.

Amen

BD.6724
29 december 1956

De nauwe band met God

Hoe gemakkelijk zou toch jullie leven op aarde kunnen zijn, als jullie maar altijd aan Mij zouden denken en met elke zorg en elke nood tot Mij kwamen. Alles, wat jullie bedrukt, hoeven jullie alleen maar aan mijn voeten neer te leggen, en Mij verzoeken, dat Ik de last van jullie afneem of jullie help deze te dragen. Maar omdat het jullie ontbreekt aan dit volledige vertrouwen in Mij, moeten jullie zelf met jullie last klaar zien te komen en daarom vaak een moeizaam bestaan leiden.

Het geloof in Mij en mijn hulp is niet erg sterk onder jullie mensen, anders zouden jullie niet zelf alle inspanningen leveren om van jullie zorgen verlost te worden, maar zouden jullie je veel meer verlaten op die Ene, wiens liefde en macht zo groot is, dat Hij altijd helpen wil en helpen kan. En wederom moet aardse nood jullie aan Mij laten denken, ze moet jullie tot de Vader drijven, zij moet jullie naar jullie God en Vader laten zoeken, die zich dan ook zeker door jullie laat vinden.

De mensen wandelen op aarde, een ieder met zijn zorg, zijn leed. En voor iedereen zou Ik met mijn hulp klaar staan, maar iedereen moet Mij ook om hulp vragen. Want het zou niet goed zijn, wanneer Ik al zijn leed en zijn zorgen van hem af zou nemen zonder deze bewuste bede aan Mij om hulp. Het zou niet goed zijn, omdat de mensen dan steeds minder aan Mij zouden denken en omdat een levenswandel zonder zorgen geen geestelijke vooruitgang zou opleveren, of de mens is al zo innig met Mij verbonden, dat hij niet meer zulke zorgen nodig heeft, om hem tot Mij te leiden.

Maar zijn levensweg kan vredig en kalm zijn, wanneer hij deze verbinding met Mij tot stand heeft gebracht, als hij steeds tot Mij komt zodra hem iets verontrust, wanneer hij tenslotte niets meer onderneemt, zonder van tevoren met Mij te hebben overlegd; dat Ik zelf al zijn denken, spreken en handelen moge leiden.

Hoe gemakkelijk kunnen jullie mensen het toch in het aardse leven hebben, want de nauwe band met Mij beschermt jullie ook voor alle aanvallen van mijn tegenstander, die jullie vijand is en die jullie bederf wil, door jullie gedachten in de war te sturen en die jullie door voortdurende onrust van iedere bespiegeling wil afhouden. Stel jullie toch eens twee oppermachtige heren voor, die volledig tegengesteld zijn in hun gezindheid en hun werken. Van de Een gaat alleen liefde uit, en Zijn gaven zijn alleen zodanig, dat ze jullie vrede geven, Hij is steeds tot hulp bereid, en Zijn macht kan niet onvertroffen worden – terwijl de ander steeds alleen maar probeert jullie schade toe te brengen en alles wat hij jullie aanbiedt, stort jullie alleen maar in het verderf. Valt de keuze jullie nu zwaar, bij welke heer jullie je willen aansluiten?

Ik zal jullie te allen tijde aannemen, Ik zal geen roepen – dat uit nood en zorg naar Mij wordt gezonden – aan mijn oor laten voorbijgaan, want Ik wacht er alleen maar op, dat mijn schepselen zich tot Mij wenden en Mij daardoor dus erkennen als liefdevolle Macht, voor wie niets onmogelijk is. Denk aan Mij en niet alleen in nood, en dan zullen jullie een zegen ervaren en zullen jullie steeds onbevangener tot Mij komen, wanneer jullie je bedrukt voelen. Het aardse leven hoeft voor jullie niet zwaar te zijn, als jullie het samen met Mij leiden, want dan hebben jullie een altijd hulpvaardige Begeleider aan jullie zijde, die jullie lasten op zich neemt, die jullie leidt en elke steen uit de weg ruimt, die als een Vader bezorgd is om Zijn kinderen, opdat ze niet verdwalen of vallen – die er altijd voor ze is, wanneer ze Hem nodig hebben.

Maar om deze begeleiding moet bewust gevraagd worden, want hoewel Ik altijd langs de weg sta en weet van elke last of zorg, wie niet aan Mij denkt, moet deze last blijven plagen, totdat hij de weg tot Mij gevonden heeft – of hij is zo ver van Mij verwijderd, dat mijn tegenstander nu zijn Heer blijft, die niet alleen zijn last, maar ook zijn ziel van hem af neemt. En zo kunnen jullie nog dankbaar zijn, wanneer jullie tijdelijk zorgen en nood ondervinden, want dan weten jullie, dat jullie nog niet verloren zijn en nog steeds door mijn liefde worden geleid, die wil bereiken, dat jullie je tot Mij wenden, om jullie dan ook met hulp bij te staan in elke nood.

Amen

BD.6725
31 december 1956

Een woord op Oudjaar

In de wereld vindt u niet de innerlijke vrede, u vindt er niet de gelukzaligheid die u alleen in innige verbondenheid met God is beschoren, want vrede en gelukzaligheid is mijn geschenk aan die mensen die op Mij aandringen, die door Mij bedacht willen worden. Het geluk dat de wereld u biedt is slechts een roes, een schijngeluk dat geen duurzaamheid heeft en steeds weer een leegte achterlaat in uw hart. Maar wie eenmaal de weg naar Mij heeft gevonden, wie Ik met mijn gaven gelukkig kon maken, die is vervuld. En toch begeert hij steeds opnieuw. De innige band met Mij brengt ook teweeg dat de mens zich als het ware gedragen voelt en de aardse wereld hem nauwelijks raakt. Hij is nog wel in de wereld, maar deze kan zijn gedachten niet meer beheersen. Hij gaat erdoorheen en raakt van haar prikkels en verlokkingen niet onder de indruk, want hij bevindt zich steeds in de straal van mijn liefdeszon en al het aardse is in dit schijnsel verbleekt en zonder effect. Hij heeft gevonden wat zijn ziel zocht en in deze zekerheid is hij gelukkig.

Maar hoe weinig mensen hebben deze band met Mij tot stand gebracht, die hen al op aarde tot kandidaten van mijn rijk maakt. De mensen zoeken wel allen het geluk, maar van ieder geldt het streven naar geluk alleen de wereld, de aardse goederen, en daarom eigenlijk alleen de dood. Want dood is deze aardse wereld, omdat ze het rijk is van diegene die als vijand van het leven tegenover Mij staat. Hij tracht alles in doodstoestand te behouden, terwijl Ik het ’t leven wil geven. Maar het leven kan niet overstromen op de mens die nog geen band met Mij heeft, echter de doodstoestand zal de mens ook nooit ware vrede en innerlijke gelukzaligheid opleveren. Doch u allen zou u deze gelukkig makende zaligheid kunnen verschaffen, omdat alle mensen naar Mij mogen komen om zich door Mij te laten bedenken, omdat Ik niemand afwijs of hem mijn liefde onthoud. Maar deze gelukkig makende gaven zijn alleen bij Mij zelf te halen, dus moet, wie ze wil ontvangen, ook naar Mijzelf komen en bijgevolg de wereld de rug toekeren, omdat Ik niet in de wereld te zoeken en te vinden ben.

De wereldse mens begrijpt deze woorden niet, maar wie door Mij al werd toegesproken, die weet ook dat het geen lege woorden zijn die Ik tot de mens spreek. Nog slechts een tijdje is de aardse wereld uw gebied waar u zich zult mogen ophouden, maar ze blijft niet bestaan, omdat de tijd is gekomen dat er een grote verandering plaatsheeft. Als u mensen dit toch maar zou willen geloven, dat u de korte tijd die u nog overblijft beter zou kunnen benutten voor het heil van uw ziel, wanneer u toch nu al dat zou willen weggeven wat binnen korte tijd toch van u wordt afgenomen. Onuitsprekelijk veel zou u winnen als u nu zou kunnen opofferen – weliswaar ook alleen maar waardeloze goederen waaraan u teveel waarde toekent.

In het leven op aarde zult u nooit tot de ware vrede komen, zolang u niet de stroomkring van mijn liefde binnengaat, zolang u niet de weg neemt naar Mij en u geheel aan Mij overgeeft, opdat Ik uw verdere levensweg op Me neem en u leid naar het doel. Maar deze totale overgave aan Mij zal u een zalige rust schenken die u nooit in de wereld zult kunnen vinden.

Ik wil alleen dat u tot leven zult komen en daarom tracht Ik u weg te lokken van de zaken die uw zekere dood betekenen. Want de wereld is niet mijn rijk, want Ik heb tot u mensen toch de woorden gesproken: “Mijn rijk is niet van deze wereld” en wie in mijn rijk opgenomen wil worden, moet de wereld achter zich laten. Hij moet zich vrijwillig van haar afkeren, hij moet de innige band zoeken met Mij en hij zal de vrede en gelukzaligheid gewaar worden van hen die bewoners zijn van mijn rijk.

Amen

BD.6727
3 januari 1957

Wanneer wordt het geestelijke in de materie vrij?

Het vrij worden van het geestelijke in de materie heeft eindeloos lange tijd nodig, wanneer daar de totale ontwikkelingsgang onder te verstaan is. De gang door de scheppingen van de aarde tot aan de belichaming als mens. De harde materie houdt het geestelijke buitengewoon lang gevangen, terwijl de al meer meegevende omhulsels in de planten- en dierenwereld het veel sneller vrijgeven, opdat het de volgende uiterlijke vorm kan betrekken. Want het bestaan van planten en dieren is niet van zo lange duur, zoals de mens het zelf kan vaststellen omdat hij het voortdurende ontstaan en vergaan in de planten- en dierenwereld kan volgen. En kon het geestelijke eerst eenmaal zulke scheppingen betrekken, dan duurt het ook niet meer zolang tot aan de laatste belichaming als mens. Het is echter de harde materie die vaak ondenkbaar lange tijd kan blijven bestaan, zonder uiteen te vallen, en die daarom het nog geheel weerspannige tot verblijfplaats is toegewezen, opdat het daarin zijn weerspannigheid zal opgeven. Weliswaar is dit geestelijke zich nog niet van zichzelf bewust, maar het voelt de kwelling van zijn verbanning en probeert zijn boeien te verbreken, wat het echter dan pas lukt, wanneer het Gods wil is, wanneer Hij er het juiste tijdstip voor gekomen acht.

Dan kan dus de hardste materie barsten, wat echter geen vrijheid voor het geestelijke betekent, maar alleen een verandering van zijn keten en tegelijkertijd een dienende taak van deze materie.

Dan begint dus al de weg van het dienen onder de wet van de gebonden wil, zodra de harde materie een bestemming wordt toegewezen, zodra die wordt gebruikt om een bepaald doel te dienen. En dit kan weer eeuwigheden duren, tot nu zulke uiterlijke omhulsels oplossen. Maar het geestelijke, in welke materie dan ook, wordt steeds vrij wanneer een “dienen” daarin onmogelijk is geworden, altijd vooropgesteld dat het al eens werd toegelaten om te dienen. En dat betekent dus, dat gebruiksvoorwerpen zo lang geestelijks bevatten, als ze nog in gebruik kunnen worden genomen, zolang ze een of ander doel dienen.

Maar wordt deze dingen hun bestaan afgenomen, wordt het dus door verwoesting ondeugdelijk verder een dienende functie te vervullen, zonder echter het zich in de materie bevindende geestelijke de graad van rijpheid te hebben opgeleverd, die voorwaarde is voor de volgende gemakkelijkere uiterlijke vorm, dan wordt dat geestelijke in dezelfde dingen die nieuw ontstaan overgeplaatst om de onderbroken ontwikkelingsgang te kunnen voortzetten. Maar daarin moet steeds een overeenkomstig dienende werkzaamheid van dit geestelijke mogelijk worden gemaakt. U zult dus moeten onderscheiden: geestelijks, dat als het ware in zich zo verhard is, dat het”tot materie” geworden is en welks opgeven van de weerstand tot uitdrukking komt in de bereidheid al rijper geestelijks tot omhulsel te dienen, en geestelijks dat in dit materiële omhulsel zich eveneens bereid verklaart dienend werkzaam te zijn. En zo kan dus het materiële omhulsel onbruikbaar worden voor een voor haar bepaald dienend doel. Dan vlucht het in haar tot rijpheid komende geestelijke en betrekt het een nieuwe uiterlijke vorm, terwijl het vorige omhulsel vroeger of later weer dezelfde taak krijgt, zodra ze in verbinding met net zulke andere uitgediende omhulsels weer tot deugdelijke uiterlijke vorm is geworden waarin nu al weer rijper geestelijks bereid is te dienen. Ofwel lost zich deze onbruikbaar geworden materie zelf op. Dan heeft het geestelijke daarin zich bevrijd en kan nu zelf vormen betrekken waarin het bereid is te dienen. En hoe meer een uiterlijke vorm gelegenheid wordt geboden te dienen, des te meer zal ook de materie als zodanig het oplossingsproces tegemoet gaan. En dan kan al de tweede fase van de ontwikkeling beginnen, dat dit oorspronkelijk in de vaste materie gekluisterde geestelijke nu al zelf in uiterlijke vormen werkzaam kan zijn, dus kan dienen. Om deze reden kan het oplossen van de materie niet hoog genoeg worden aangeslagen. Het mag echter niet opzettelijk worden bewerkstelligd. Integendeel, het mag alleen weer als motief een dienst aan de mensheid of ook aan het nog niet verloste schepsel hebben. Alleen door te dienen kan het geestelijke zich verlossen uit zijn boei.

Amen

BD.6728
4 januari 1957

Plicht van een leraar: de leerstof te onderzoeken

Het is een grote verantwoording de mensen geestelijke leringen aan te bieden zolang het twijfelachtig is of deze overeenstemmen met de waarheid. En daarom moet ieder die, meent ertoe geroepen te zijn medemensen te onderrichten zich eerst zelf de innerlijke overtuiging hebben verschaft dat zijn leringen de zuivere waarheid zijn. Deze innerlijke overtuiging kan hij echter alleen maar verkrijgen, wanneer hij zelf tevoren zijn standpunt heeft bepaald, wanneer hij datgene wat hij voor zichzelf aan weten heeft verworven, aan een ernstig onderzoek onderwerpt. En deze onderzoekingen moeten weer met mijn ondersteuning worden uitgevoerd. Hij moet Mij zelf daar innig om vragen dat Ik zijn geest verlicht, dat Ik zijn denken juist stuur, dat Ik hem zal mogen beschermen voor verkeerd denken. Dan pas zal hij in staat zijn de waarheid van de dwaling te onderscheiden en dan pas is hij een ware dienaar van Mij, een waar verkondiger van mijn woord, die nu tot zegen van de mensen op aarde werkzaam kan zijn. Maar wie zonder bezwaar geestelijke leer verder geeft, die hij evenzo zonder nadenken heeft aangenomen, bevindt zich niet op de juiste plaats, hij is geen verkondiger van mijn woord, want hij staat niet in mijn dienst, veeleer dient hij een ander en zijn werkzaam zijn op aarde kan niet gezegend zijn, want zelf handelt hij zonder verantwoordelijkheid tegenover zijn medemensen, omdat hij ze op een dwaalspoor leidt, maar van hen geloof verlangt.

Nu zal eenieder tegenwerpen dat hij datgene wat hij aanleert of verbreidt voor de waarheid houdt. Maar hij heeft niet één keer de gedachte in zich op laten komen dat ook aan hem dwaling zou kunnen zijn meegedeeld. En dat is al een grove slordigheid, het is een zonde van nalatigheid, want hij heeft zijn geestelijke leringen niet ernstig doordacht. Want wanneer iemand voor Mij wil werken, dan is het hem ook niet onbekend dat Ik een tegenstander heb. Het is hem niet onbekend dat licht en duisternis tegenover elkaar staan. Hij weet dus dat het werkzaam zijn van de tegenstander is gericht op het verduisteren van het licht, hij weet dat hij dwaling rondstrooit om de waarheid krachteloos te maken. Dus moet hij zelf ook op z’n hoede zijn om geen prooi te worden van de dwaling en voor zich zelf mijn bescherming tegen hem, tegen zijn werkzaam zijn, tegen het aannemen van dwaling afbidden. En doet hij dit ernstig dan richt Ik zijn gedachten ook op verkeerde geestelijke leringen en hij kan er zeker van zijn dat zijn denken helder wordt. Want Ik laat geen mens verkeerd blijven denken die Mij om de waarheid vraagt. Maar wie dit laatste achterwege laat en toch nog gelooft in de waarheid vast te staan, dwaalt.

Hijzelf moet het nu met zijn verkeerde kennis klaarspelen, maar het is onverantwoord deze kennis nu door te geven en daarom laadt zo’n mens veel schuld op zich, ofschoon zijn toehoorders ook weer hetzelfde zullen moeten doen, wanneer ze onderricht worden: eerst Mij zelf om de waarheid vragen en om verlicht denken, om de waarheid nu ook als zodanig in te zien. U, mensen onderzoekt alle waar op zijn waarde en zo ook zou u geestelijk goed moeten onderzoeken, maar niet gedachteloos en zonder bezwaar aannemen, want wat niet met de waarheid overeenstemt, zal voor u, mensen alleen maar schadelijk zijn, het zal uw ziel nooit tot zegen strekken, omdat ze alleen maar door de waarheid het doel kan bereiken.

Wie voor zijn medemensen een leraar wil zijn, moet zich tevoren oriënteren wat hij hun wil aanbieden en pas wanneer hij zeker is van zijn leerstof, wanneer hij zelf overtuigd is van de waarheid ervan, kan en moet hij deze doorgeven. En die overtuiging kan hem niet door scholing worden gegeven, maar hij moet ze zelf verwerven. Hij moet de zuivere waarheid begeren en zich tot de eeuwige Waarheid zelf wenden, dat ze hem ten deel valt. Tevoren moet de innige verbinding met Mij tot stand zijn gebracht, maar dan kan hij zonder schroom zich als mijn vertegenwoordiger uitgeven, want dan zal hij steeds alleen waarheid aanleren, wanneer hij ook de medemensen dichter bij Mij wil brengen, en zijn werkzaamheid zal gezegend zijn.

Amen

BD.6729
5 januari 1957

Het ontvangen van de waarheid vraagt het prijsgeven van de kennis die men al heeft

Van buiten af zal u steeds weer geestelijk goed worden gebracht, waarvan de waarde echter alleen dan groot is, als het uit dezelfde bron is ontsprongen als het u uit den hogen toegezonden woord – dat uit de Oerbron der Wijsheid zelf gestroomd is. En dat kunt u, die mijn woord rechtstreeks ontvangt, zeer spoedig beoordelen, omdat u reeds een weten ontsloten is, dat u bekwaam maakt juist en passend te oordelen, en dat daarom ook iedere geestelijke lering met dit weten moet overeenstemmen.

Ik vul al mijn kinderen met mijn geest die zich tot Mij wenden in een diep verlangen naar de waarheid, die dus bereid zijn Mij en de waarheid te dienen, doordat zij deze verbreiden willen. Want omdat de dwaling het grootste gevaar is voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen, zal Ik steeds zorgen deze dwaling door de waarheid onschadelijk te maken. Dus zal het toezenden van de waarheid mijn voornaamste zorg zijn en ieder die Mij zijn dienst aanbiedt, ieder die zelf vervuld is van een verlangen naar de waarheid, wordt door Mij aangenomen om die te verspreiden.

Maar juist dit verlangen naar de waarheid moet aanwezig zijn om ook door mijzelf de waarheid te kunnen ontvangen. Ik verheug Mij over ieder streven naar het goede en ware. Ik verheug Mij, als steeds weer een mens dit grote waarheidsverlangen te kennen geeft, als hij met een leeg hart tot Mij komt om het door Mij te laten vullen. Want alleen dan kan hij de zuivere waarheid in ontvangst nemen, als hij bereid is de vroegere kennis die hem niet door Mij is toegezonden, op te geven. Deze kennis kan ook overeenstemmen met de waarheid, maar dan zal die hem ook door Mij toegestuurd worden, alleen moet dit “zich helemaal ontdoen van geestelijke opvattingen” er aan vooraf zijn gegaan om een vermengen van verschillend waardevolle leringen te verhinderen en zodoende, de zuivere waarheid niet in gevaar te brengen.

Maar juist deze eis van Mij wordt maar zelden in acht genomen en maar zelden wordt aan deze eis voldaan. En daarom is het ook maar zelden mogelijk een opnamevat te vinden dat zich als geheel geleegd voor de goddelijke geestesstroom opent en nu gevuld kan worden met ’n kostelijke inhoud. Want de zuivere waarheid uit Mij is een kostelijk goed. Ze is een stroom van boven, een weggeven van mijzelf, een genadegave, aangeboden door mijn vaderlijke liefde, die haar kinderen wil terugwinnen voor eeuwig.

En dat kostelijke goed moet zorgvuldig beschut worden voor verontreiniging, voor vermenging met ander geestelijk goed dat mijn gaven waardeloos zou kunnen maken. Wat Ik u aanbied door het innerlijke woord, wat dus duidelijk door mijn rechtstreeks aanspreken u toevloeit, moet daarom ook zoveel mogelijk woordelijk worden weergegeven, het mag niet tot inhoud worden gemaakt van verstandelijke uiteenzettingen en met eigen gedachten vermengd worden, want menselijk denken is niet vrij van dwaling – omdat het door mijn tegenstander heel makkelijk beïnvloed kan worden.

Alleen als een mens voor Mij in mijn naam spreekt over dat wat mijn geest hem geopenbaard heeft, kan hij er zeker van zijn dat dan ook mijn geest door hem werkt en Ik hem de woorden die hij uit moet spreken, in de mond leg. En daarom leg Ik iedere ontvanger van mijn woord met alle nadruk op het hart mijn woord zuiver te houden. Want waar Ik spreek, waar Ik mijn woord naar de aarde zend, daar is waarlijk een toevoeging door mensen niet meer nodig, maar eerder een gevaar waarvoor Ik waarschuw. Want wat u nodig hebt aan kennis dat deel Ik zelf aan u uit, wat u niet bezit,hoeft u niet te weten voor de missie waarvoor Ik u heb uitgekozen, waarvoor Ik u opleid, opdat u ze vervullen kunt. En steeds zal Ik zelf u geven wat u wenst te ontvangen en u zult altijd in het bezit zijn van de zuiverste waarheid.

Amen

BD.6730
7 januari 1957

Het bewust werken aan de ziel

Ik wil in u een blijvende woonplaats vinden, om met u als een Vader met Zijn kinderen te kunnen omgaan. Dan pas is de verhouding van het allereerste begin, die u tot Mij had toen Ik u had geschapen, hersteld. Maar Ik kan alleen in uw hart mijn intrek nemen wanneer u het zelf hebt gereinigd en voor Mij mooi gemaakt, want Ik kan alleen daar vertoeven waar de puurste zuiverheid is, waar geen aanklevingen zijn achtergebleven, want deze verhinderen mijn aanwezigheid omdat ze deel uitmaken van mijn tegenstander die totaal uit u moet zijn verdrongen, wil mijn tegenwoordigheid mogelijk zijn.

En zo bestaat uw opgave op aarde alleen daarin, uw hart in orde te brengen zodat het Mij als woning kan dienen. Maar voor het vervullen van deze opgave is uw wil nodig en daarom ook het verlangen naar Mij, dat dus uw ziel aanspoort deze arbeid bewust te verrichten: het hart reinigen van alles wat mijn aanwezigheid zou kunnen verhinderen. Al de wil om met Mij verenigd te zijn, wordt door Mij hogelijk gewaardeerd en levert u ook voldoende kracht op om uw voornemen uit te voeren. U zult beseffen waar u zult moeten ingrijpen, wat u zult moeten doen om u zo te vormen dat Ik in u kan verblijven. U zult weten dat u nog veel fouten en gebreken bezit, u zult ook alle zonden en begeerten inzien als belemmering voor mijn aanwezigheid en u zult nu ook uw best doen af te komen van wat Mij mishaagt en al het onedele te veranderen in deugden. U zult dus een bewuste arbeid aan uw ziel moeten leveren, omdat het doel u aantrekt: voor eeuwig met Mij verbonden te zijn. Er moet dus ook al liefde voor Mij in u ontstoken zijn. En deze liefde drijft u naar Mij toe en geeft u ook kracht voor de omvorming van uw wezen – dat u wel inziet als ongoddelijk, als niet in overeenstemming met mijn wil. En zo kan ieder die beseft dat hij zelf onvolmaakt is er ook zeker van zijn dat Ik hem help om te veranderen. Maar bedenkelijk is het voor diegenen die bij zichzelf geen onvolkomenheid ontdekken, die van hun waarde overtuigd zijn, die het niet nodig achten aan zichzelf te werken en die Mij daarom nooit kunnen opnemen in hun hart, omdat ze zelf een heel groot euvel hebben: de hoogmoed waardoor mijn tegenstander zich vast in hun hart heeft verankerd.

Wie in diepste deemoed zichzelf en zijn onwaardigheid inziet, vraagt Mij om kracht en hulp en om erbarmen. En Ik zal hem helpen en hem ook tot Mij trekken in vurige liefde en innige ontferming. Wie echter zijn minderwaardigheid, zijn gebrekkige toestand niet inziet, zal ook nooit naar Mij roepen. Hij vervolgt zijn levensweg en hij is en blijft zich van zijn waarde bewust. Maar hij gaat zonder Mij, want zodra hij mijn nabijheid zou voelen, zou ook zijn arrogantie verdwenen zijn. Maar hij kan Mij niet voelen, omdat Ik hem niet kan benaderen, want hij schept immers openlijk op met het kenmerk van mijn tegenstander. En daardoor duwt hij Mij van zich af. Hem ontbreekt de deemoed die alleen Ik beoordeel en met een rijkdom aan genaden overlaad. En zolang u op aarde wandelt, bent u allen ook nog met gebreken en fouten behept. En daarom is de bewuste arbeid aan uw ziel nodig als u Mij zelf wilt opnemen in uw hart, als u zich met Mij wilt verenigen en de innige vaderliefde bij uzelf wil ervaren. Maar de wil Mij te bereiken en zich voor Mij te vormen, is voor Mij al voldoende om u zo rijkelijk van kracht en genade te voorzien dat u dit omvormingswerk aan uzelf ook zult kunnen volbrengen, omdat Ik zelf vurig verlang naar uw terugkeer naar Mij en daarom ieder mens zal helpen die ook uit eigen beweging er naar streeft naar Mij terug te keren.

Amen

BD.6732
10 januari 1957

Overlevering – Sacramenten – Sacramentele werking

Het strekt u mensen waarlijk niet tot eer, wanneer u uw denken, handelen en willen alleen laat bepalen door traditioneel overgenomen opvattingen; wanneer u zelfs niet eenmaal ernstig nadenkt of en in hoeverre zulke opvattingen gerechtvaardigd zijn en in hoeverre ze slechts als resultaten van menselijke gedachten zijn te beoordelen. U mensen zult op aarde de voleinding moeten bereiken. En dit is zo’n ernstige aangelegenheid, dat iedere enkeling zich daar ook ernstig mee bezig zou moeten houden. Maar dan zal hij ook vanzelf gaan twijfelen, of datgene, wat van hem wordt verlangd, gegrond is. En hij zal beginnen te vragen, of die overleveringen ook van Mij zijn uitgegaan, of onvervormde waarheid eraan ten grondslag ligt, of een waarheid in de loop der tijd door mensen is misvormd. Want de ernstige wil de voltooiing op aarde te bereiken, zal ook ontegenzeglijk zulke vragen vol twijfel opleveren, in het bijzonder dan, wanneer het om erg misvormde leren gaat, omdat Ik zelf dan de mens die twijfel in het hart leg, om hem uit een schemertoestand naar het licht te leiden. En dat de zogenaamde “overleveringen” erg veel misvormde geestelijke leringen bevatten, valt niet te ontkennen, want er zijn uit mijn leer, die Ik zelf op aarde heb gepreekt, zoveel gebruiken en verkeerde gewoonten, alsmede ook verkeerde leren afgeleid, dat het zuivere evangelie van de liefde – de voornaamste inhoud van mijn leer – op de achtergrond is geraakt, terwijl menselijke aanvulling zich als zeer dringend handhaaft.

En de mensen laten zich daardoor inpalmen, ze doen ijverig hun best de verplichtingen na te komen en wagen het niet aan oude overleveringen of – in overeenstemming met de traditie – overgenomen zeden en gebruiken te tornen, die echter hun ziel niet de geringste vooruitgang opleveren. Maar ze kunnen niet worden verontschuldigd, omdat ieder mens denken kan en hij dus ook de plicht heeft, datgene in zijn gedachten te overwegen, wat zijn lot in de eeuwigheid bepaalt. Hij zou zijn taak op aarde meer serieus moeten nemen en niet moeten menen, dat Ik genoegen neem met volledig waardeloze handelingen, waartoe ook het “ontvangen van sacramenten” is te rekenen, die helemaal geen “sacramenten” zijn, omdat alleen datgene een heiligende werking kan hebben, wat een door de liefde levend geworden geloof van Mij zelf in ontvangst mag nemen, wanneer dus door de liefde de aaneensluiting met Mij tot stand is gebracht. Dan wordt dus de mens door Mij rechtstreeks zo rijk gezegend, dat het hem mogelijk is tot voltooiing te komen op deze aarde. Dan zullen alle sacramentele zegeningen bij de mens openbaar worden. Hij zal de doop van de geest ontvangen, hij zal voor zijn medemensen weer een leraar en verkondiger zijn, hij zal het brood des hemels, mijn vlees en mijn bloed, te allen tijde mogen gebruiken, hij zal in innigste gemeenschap met Mij vol van wijsheid en liefde zijn, omdat geen zondenschuld hem meer terneerdrukt, die hem wordt vergeven ter wille van Jezus Christus, die, door zijn van liefde vervulde hart, door hem is herkend, en hij Hem nu belijdt tegenover iedereen. Hij zal vol zijn van de geest uit Mij, want hij is levend geworden door zijn liefde en zijn geloof. Maar hij kan al deze zegeningen niet ervaren door het uitoefenen van plichten, die hij vervult uit traditie.

Wel is het goed, wanneer de gedachten van een kind worden gericht op het doel van zijn leven op aarde en zijn opgave. Maar het moet niet worden aangezet tot dode handelingen, maar steeds moet hem alleen de liefde worden gepredikt. En zoals zich de mens tegenover deze leer van liefde opstelt, zo ook zal zijn geestelijke vooruitgang zijn. Maar alleen door een leven in liefde kan hij de voltooiing bereiken. Alleen een leven in liefde levert hem ook de sacramentele zegeningen op. Want ieder mens moet in volledige wilsvrijheid zijn voltooiing nastreven, waarin hij echter gehinderd wordt door eisen en geboden, die zogenaamd mijn wil zijn. Hij moet levend worden en daarom moet hij ook levend zijn in zijn denken, willen en handelen. Maar elke vorm doodt dit leven en iets zuiver uiterlijks kan geen innerlijke veranderingen volbrengen. Maar ieder mens draagt zelf de verantwoordelijkheid voor zijn ziel en eens zal hij zich er niet voor kunnen verontschuldigen, dat hij verkeerd is onderricht. Want iedere mens, die ernstig naar voltooiing streeft, zal ook de mogelijkheid worden geboden, de zuivere waarheid uit Mij in ontvangst te nemen, als het zijn verlangen is Mij en mijn rijk te verwerven en steeds alleen maar mijn wil te doen.

Amen

BD.6735
13 januari 1957

Toevoer van licht in het hiernamaals

Voor de zielen in het hiernamaals schijnt een helder licht waar Ik mijn woord naar de aarde kan sturen. De duisternis rondom die zielen is vaak zo diep dat het hen onuitsprekelijk kwelt en ze zouden deze willen ontvluchten. En wanneer het verlangen naar licht in hen ontwaakt, dan laat Ik hun ook lichtbronnen herkenbaar worden omdat deze nu ook door die zielen worden opgezocht. En nu begint voor hen de ontwikkeling opwaarts. Weliswaar in het begin nauwelijks merkbaar, maar een ziel die eens de plaats heeft opgezocht waar een lichtstraal te zien was, keert daar steeds weer naar terug en dan is er geen gevaar meer dat ze terugvalt in de duisternis. Maar waaruit bestaat het licht, dat hun goed doet en hen naar steeds meer licht zal doen verlangen?

De zielen die geheel apathisch in duistere streken vertoeven, zijn zonder kracht en ze kunnen ook niets herkennen van hun omgeving. Maar ze weten dat ze leven, dat ze niet zijn uitgewist. En dit bewustzijn is voor hen uiterst kwellend, want ze kunnen denken, ofschoon hun weten dat ze op aarde hebben vergaard in de war is geraakt. Maar ze kunnen nadenken over hun ongelukkige toestand. En dus kunnen ze nu beginnen te vragen of en waardoor ze zelf schuldig zijn aan deze toestand. En wanneer zulke vragen als gedachten in hen opduiken ben Ik ook bereid deze vragen te beantwoorden. Doch Ik kan het niet rechtstreeks, maar moet hun alleen de mogelijkheid geven dat ze iemand vinden die hun daarover onderricht. Elk van zulk soort vragen en het verlangen naar antwoord is al verlangen naar licht. Elke onwetendheid van de ziel is net als duisternis, elk waar weten is als licht. Een ziel die niet meer in haar lichaam verblijft, die dus niet meer door het lichamelijk oog kan kijken, is blind zolang ze geheel onwetend is. En zolang is het dus nacht om haar heen.

Maar er kan haar licht worden gebracht. Ze kan worden voorgelicht en zodra ze deze opheldering gewillig aanhoort merkt ze ook dat de nacht lichter wordt. Eerst gaat ze een schemertoestand binnen. Ze begint heldere gedachten te krijgen en ondervindt daarbij een welbehagen en steeds wordt het lichter in haar. Ze kan herkennen wat ze eerst niet kon zien, alleen zijn het geen aards-materiële indrukken die in haar dit welbehagen teweegbrengen. Veeleer maakt haar een toestand van innerlijk licht gelukkig omdat ze nu ook weet dat en hoe ze zich uit deze vreselijke situatie kan bevrijden. Tevens ligt er een arbeidsveld voor haar dat haar onbeschrijflijk stimuleert na haar eerdere toestand van werkeloosheid, want nu ervaart ze ook kracht voor een taak waartoe nu een drang om in liefde werkzaam te zijn haar aandrijft.

De plaatsen nu, waar mijn woord weerklinkt, zijn zulke oorden om opheldering te verkrijgen. Ze stralen in helder licht en trekken ontelbare zielen aan, doch worden alleen gezien door hen die vurig ernaar verlangen hun duisternis te verlaten, die naar licht verlangen. Want er zijn ook zielen die het licht schuwen, die zo diep zijn gezonken dat ze het licht als kwelling ervaren omdat het hun verdorvenheid aan het licht brengt en die daarom strijden tegen het licht dat ze menen te kunnen doven. Maar zulke zielen worden opzij drongen. Daarentegen wordt elke ziel die naar het licht verlangt, aangehaald of door hulpvaardige wezens erheen geleid. En zodra ze maar zonder weerstand aanhoren wat hun daar verkondigd wordt, begint ook al de toestand van duisternis te veranderen in een schemertoestand. In deze zielen komt nu de drang om te leven boven. Ze beginnen te hopen, ze willen leven om werkzaam te kunnen zijn en hun wil levert hun nu ook de kracht op.

Licht is weten, licht is waarheid en licht is dus voor zulke zielen in de duisternis het enige dat hun moet worden gebracht opdat ook zij ontwaken ten leven. En daarom zult u steeds omgeven zijn door zielen die hongeren naar licht, die deel willen hebben aan de overdracht van licht wanneer mijn woord u wordt toegestuurd, wanneer Ik u mensen opheldering verschaf, wanneer Ik u de zuivere waarheid doe toekomen door mijn geest. Daarom zal er steeds een licht stralen dat talloze zielen lokt zodra u zich met Mij verbindt om mijn woord in ontvangst te nemen. Want onder licht in het geestelijke rijk is steeds alleen het toevoeren van de zuivere waarheid uit Mij te verstaan. Licht is inzicht, licht is weten dat in Mij zijn oorsprong vindt, dat door Mij zelf op de aarde neer straalt opdat de duisternis zal worden doorbroken, opdat u mensen gelukzalig zult kunnen worden, maar dat u alleen dan zult kunnen ontvangen, wanneer u zich met Mij verbindt, met het Licht van eeuwigheid.

Amen

BD.6736
14 januari 1957

Ware arbeiders voor het rijk Gods

Voor het rijk van God te werken is de mooiste taak die een mens op aarde vervullen kan, die hem zelf een staat van rijpheid oplevert en ook voor ontelbare zielen heel zegenrijk is, want alleen de verbreiding van Gods woord kan de zielen licht brengen en hen leiden naar Mij, naar hun Schepper en Vader van eeuwigheid. Daarom zal Ik ieder zegenen die zich aanbiedt Mij te dienen – en Ik zal ook ieder kracht schenken zijn ambt op aarde juist uit te oefenen. Want zodra hij zijn best doet Mij en mijn woord dichter bij de medemensen te brengen, vanuit het inzicht dat dit noodzakelijk is voor hun zielenheil, is hij ook voor Mij een ware knecht in mijn wijngaard.

Maar de wil om de mensen te helpen moet in hem voorop staan, hij mag niet uit egoïstische motieven een werk verrichten, dat dan in plaats van geestelijke arbeid alleen maar aards werk zou zijn, ofschoon het schijnbaar een geestelijk profijt ten doel zou hebben. En dat kan Ik waarlijk beoordelen: wie Mij dient of het eigen ik. En daarnaar alleen beoordeel Ik de arbeid van diegenen die een geestelijk ambt bekleden, alleen maar daarnaar.

Dat moet u, mensen te denken geven, want dan zult u ook begrijpen dat uit alle geestesrichtingen een zegen kan voortvloeien, als de wil Mij te dienen aanleiding is voor een prediker zijn medemensen mijn woord bekend te maken. Want dan zal hij steeds mijn bijstand ondervinden, Ik zal zijn denken juist leiden en hij zal tot de mensen spreken in mijn plaats. Hij zal echter ook altijd alleen spreken wat volgens de waarheid is, omdat Ik zelf dan door hem de mensen toespreek en Ik altijd alleen de waarheid kan geven.

Er is grote geestelijke nood onder de mensen, die alleen opgeheven kan worden door het aanbieden van mijn woord, want mijn woord is Licht en Kracht, die de mensen ontbreken. Mijn woord leert de liefde en alleen door werken van liefde stroomt de mensen licht en kracht toe. Dus moeten zij eerst onderwezen worden door mijn evangelie, dat zij in de liefde moeten leven om hun zielen te vervolmaken. En ieder mens is door Mij gezegend die deze goddelijke liefdeleer van Mij aan de mensen verkondigt en tegelijkertijd wijst op die Ene, die uit liefde voor de mensen geleden heeft en gestorven is aan het kruis, op Jezus Christus, de goddelijke Verlosser, in wie Ik zelf Mij op aarde belichaamd heb.

De mensen op de hoogte te brengen van Jezus Christus en Zijn goddelijke liefdeleer, is mijn opdracht aan allen die als mijn ware discipelen uitgaan in de wereld, en ieder die deze opdracht uit liefde tot Mij en zijn naasten bereidwillig vervult is voor Mij een ware dienaar. Hij is voor Mij een knecht in mijn wijngaard, wiens arbeid steeds gezegend zal zijn.

En opent hij hart en oor voor Mij, dan zal hij ook steeds mijn aanwijzingen in zich vernemen, het zij door hoorbaar aangesproken te worden of ook door innerlijke gevoelens, die hem aanzetten te spreken en te handelen volgens mijn wil. Eenieder is Mij een getrouwe knecht die zich geheel aan Mij gegeven heeft. Die probeert mijn wil te vervullen en Mij als het enige doel dat waard is nagestreefd te worden, heeft onderkend. Want deze brengt ook in zichzelf de verbinding tot stand met Mij, die absoluut nodig is om Mij als bruikbaar werktuig te dienen, om Mij en mijn rijk dichterbij de mensen te brengen. En zijn werkzaam zijn zal steeds gezegend zijn.

Amen

BD.6737
15 januari 1957

Reddingsmiddelen van de lichtwezens

In de geestelijke wereld is het doen en laten van de mensen op de aarde zichtbaar en het vervult de lichtwezens met extra ijver om hen te helpen, omdat ze ook op de hoogte zijn van het aanstaande einde en van het lot van datgene wat op aarde faalt. De barmhartige liefde zet hen onophoudelijk aan tot helpen, maar de wil van de mensen weert hen vaak af en tegen de wil van de mensen in mogen ze niet handelen. Maar omdat ze ook de geestelijke toestand van de mensen zien, zijn ze ook op de hoogte van doeltreffende middelen en in volledige overeenstemming met de wil van God passen ze deze middelen toe die daarin bestaan op aardse gebeurtenissen in te werken.

Zo kunnen zowel vreugdevolle als ook onaangename gebeurtenissen het inwerken van die lichtwezens zijn, die hun beschermelingen willen redden of heenleiden naar God. Want God zelf heeft hen bij de mensen als geestelijke leiders geplaatst en het heil van de ziel van hun beschermelingen ligt hen daarom buitengewoon aan het hart. Ook zij kennen de zegen van het lijden voor alle mensen en daarom is het lijden vaak niet te ontgaan, ofschoon de lichtwezens vervuld zijn van liefde voor de mensen.

Maar een ziel gered te hebben, maakt ieder lichtwezen gelukkig, want dezen zijn immers op de hoogte van de eindeloos durende toestand van kwelling van het geestelijke dat opnieuw in de materie wordt gekluisterd. Tegenover deze toestand van kwelling is ook het grootste leed op aarde gering te noemen en om die reden passen de helpers het toe, doordat ze aards geluk verstoren en vaak zo smartelijk ingrijpen in het leven van een mens dat een liefdevol motief nauwelijks nog te herkennen valt, maar het is alleen liefde voor en zorg om de ziel van de mens die zich in het grootste gevaar bevindt. Want zolang ze nog op aarde vertoeft, wordt ze ook niet door haar geestelijke vrienden en leiders opgegeven. En omdat de tijd steeds korter wordt die u mensen nog overblijft tot het einde, worden ook de smartelijke ingrepen van de lichtwezens steeds veelvuldiger, want ze handelen in opdracht van God, ze zijn voor Hem toch medewerkers die in Zijn wil werkzaam zijn.

De mensen verzamelen steeds meer aardse goederen, ze zijn de wereld en haar vreugden steeds meer toegedaan, en daarom moet voor hen vaak aards geluk verstoord worden. Ze moeten de aftakeling van aardse goederen meemaken, ze moeten de banaliteit van de vreugden van de wereld leren inzien. En dat alles is slechts mogelijk wanneer het niet volgens hun wens verloopt, wanneer ze door slagen van het lot van allerlei aard gehinderd worden bij het ongeremd genieten van datgene wat ze nastreven. Dan is het mogelijk dat ze hun gedachten een andere richting geven en dan zou het aardse verlies een buitengewone geestelijke winst zijn. Dan hebben de lichtwezens de zege behaald en de zielen geholpen te leven, waar de zielen hen eeuwig dankbaar voor zullen zijn.

Het is voor alle lichtwezens duidelijk in wat voor een duisternis de mensen op aarde voortgaan en ze weten ook dat de wereld daar debet aan is. Daarom zijn hun inspanningen erop gericht, steeds maar de gedachten van de mensen van de wereld af te wenden en zij trachten dit te bereiken door middelen die hard en liefdeloos lijken, maar steeds gebaseerd zijn op de liefde, omdat ze één zijn met God en daarom ook vervuld zijn met liefde voor alle nog ongelukkigen op aarde.

Het is nog maar een korte tijd vóór het einde, maar deze korte tijd zal ook erg zwaar zijn, omdat alle zielen moeten worden aangeraakt die niet vrijwillig van de wereld afstand doen en zich naar God keren. En zo moet elke moeilijke belevenis, elke harde slag van het lot worden beschouwd en onderkend als reddingsmiddel dat met goddelijke toestemming nog bij de mensen moeten worden gebruikt die in gevaar zijn in de afgrond te zinken. Want iedere ziel heeft uit het hiernamaals haar helper en beschermer, die echter steeds haar wil in acht moet nemen, daar er anders waarlijk geen mens verloren ging, maar nog vóór het einde de terugweg naar God zou vinden.

Amen

BD.6738
16 januari 1957

Strijd om het bestaan is absoluut noodzakelijk

Een rustig leventje zou voor de meeste mensen geestelijke stilstand, zo niet achteruitgang betekenen, want de mens zou dan zelden gaan werken aan zijn geestelijke voltooiing, omdat het aards bestaan hem volledig vervult, dat wil zeggen: voor hem voldoende is wanneer het hem biedt wat hij nodig heeft. Zijn eigenliefde zou dus steeds gevoed worden en ook het lot van zijn medemens zou hem dan geen gelegenheid bieden om dienend en onbaatzuchtig werkzaam te zijn.

Het leven op aarde is een proeftijd voor de wil van de mens, maar om zich te kunnen beproeven, moet hij van verschillende kanten uit worden aangespoord. Dus moet elke aandrift in de mens worden aangesproken en moet de wil nu bepalen aan welke aandriften hij gevolg geeft. En dat vereist ook een zich voortdurend veranderende levenssituatie het vereist voortdurende aansporingen en voortdurende mislukkingen, die de mens nu tot een bewuste strijd in het leven weten te bewegen, die alleen maar aards gericht kan zijn, maar die ook op het innerlijk leven van invloed kan zijn.

De mens kan dus alle gelegenheden negeren. Pas de voortdurende strijd om het bestaan laat de mens actief worden – aanvankelijk alleen zijn levenskracht opeisend, maar die hij ook kan gebruiken om geestelijke kracht te verwerven. Een bestaan op aarde zonder moeite zou alleen in de zeldzaamste gevallen in het hart van de mens liefde ontsteken die de mens aanspoort om in liefde te werken. De mensen zouden slechts een lui leventje leiden en een doel van hun bestaan niet onderkennen dat bestaat in de verandering van eigenliefde tot naastenliefde. Want hij ziet de naaste in even goede levensomstandigheden en ziet geen aanleiding tegenover hem liefde te betonen.

Maar anderzijds kan hij zich een rustig aards bestaan bezorgen, wanneer hij zich inspant de ongelijkheid die onder de mensen bestaat in liefde op te heffen – wanneer hij dus noodsituaties, die er ter wille van het rijper worden van de ziel moeten zijn, probeert op te heffen door onbaatzuchtige liefdewerken en zichzelf dus in een staat van rijpheid plaatst, die hem een zorgeloos aards bestaan verzekert omdat hij als het ware de wilsproef op aarde heeft doorstaan: de verbinding met Mij tot stand te brengen door de liefde – wat zin en doel van het leven op aarde is en blijft.

De aarde is de rijpingsplaats voor het geestelijke dat in een nog zeer onrijpe staat de aarde betreedt: dus kan ze nog geen paradijselijke verblijfplaats zijn door mijn wil, maar ze zou het kunnen worden door de menselijke wil – wanneer eenieder er alleen naar zou streven om eerst zijn opgave op aarde te vervullen en zich te vormen tot liefde.

Daartoe moeten hem echter ook de mogelijkheden worden verschaft die daarin bestaan onbaatzuchtige hulp te verlenen aan de medemensen die zich in nood bevinden. Want daarin moeten ze hun liefde tot Mij en tot de naaste bewijzen. Maar dan kan ook ieder mens er zeker van zijn dat er steeds minder noden en zorgen op hem zullen drukken en dan zou ook de aarde waarlijk een paradijselijke verblijfplaats zijn voor alle mensen als liefde alles zou vervullen. De aarde is een scholingsplaats die ieder mens moet doorlopen. Hij betreedt ze onrijp en geheel rijp moet hij haar weer verlaten. En steeds zal ’n succes ook ’n inspannend werk vooropstellen, steeds zal een zege een eerdere strijd bekronen. Maar het doel is iets wondermoois en de wil van de mens kan dit doel bewerkstelligen.

Amen

BD.6740
18 januari 1957

De uitwerking van valse leren – Bestrijden

Een valse leer kan eindeloos veel dwaalleren of opvattingen ten gevolge hebben, wanneer ze niet wordt rechtgezet, voordat ze haar verwoestende werking kan uitoefenen. Want een verkeerde leer, het doet er niet toe op welk gebied, is steeds het werk van mijn tegenstander, die daardoor de mensenwil winnen wil en ervoor wil zorgen, dat ze niet in staat zijn de waarheid in te zien. Maar wat van de tegenstander uitgaat, kan nooit een goede of onschadelijke uitwerking hebben. Alleen daarom probeer Ik u steeds weer de waarheid toe te voeren, omdat op een andere manier een dwaalleer niet kan worden bestreden. Ik ga er dus ook nooit met geweld tegen in, maar maak het voor ieder mens mogelijk zo’n verkeerde leer te onderkennen en ze door de waarheid te verdringen. Wanneer u, mensen, nu van de verwoestende werking ervan op de hoogte bent, zult u ook begrijpen, waarom Ik mijn lichtdragers steeds weer opdraag, zonder schroom op te treden tegen alles, wat niet volgens de waarheid is.

Ik kan wel consideratie hebben met mensen, die totaal onwetend zijn, die – in goed geloof juist te handelen – achter de dwaling staan, omdat ze deze voor waarheid houden. Maar Ik weet ook, wie in staat is tot een beproeving en wanneer Ik deze nu de mogelijkheid geef, zich bezig te houden met de geestelijke leer die hem werd aangeboden, wanneer Ik hem de waarheid doe toekomen en hij hier dus de dwaling tegenover kan stellen, dan moet hij deze gunst ook benutten. En dan kan Ik tegenover hem niet meer toegeeflijk zijn, wanneer hij desondanks aan de dwaling vasthoudt en de waarheid niet aanneemt. Want alleen de waarheid kan zegen voor zijn ziel opleveren, een dwaalleer daarentegen kan zijn ziel geen vooruitgang brengen, doch de graad van liefde van een mens voor Mij zal worden beoordeeld, waarin hij aan een valse leer gevolg geeft. Nochtans moet hij de waarheid aannemen en wanneer dit niet in het leven op aarde gebeurt, dan in het rijk hierna. En al naar gelang de graad van licht, waarin hij van hier weggaat, zal hij dwaling en waarheid daar kunnen inzien in kortere of langere tijd. Maar alleen de waarheid kan hem gelukkig maken.

Maar lukt het de lichtdragers al op aarde een valse leer te brandmerken en deze door de zuivere waarheid onschadelijk te maken, lukt het hen mijn tegenstander als oorsprong van een leerstelling aan te tonen, dan is er onvoorstelbaar veel gewonnen, omdat tegelijkertijd ook alle uitwerkingen van die leer worden ingezien en omdat de mens nu ook Mij en mijn Wezen steeds duidelijker onderkent, dat echter door verkeerde leerstellingen verborgen is of helemaal een verwrongen beeld van Mij oplevert. Want steeds zult u er aan moeten denken, dat mijn tegenstander het wil verhinderen, dat u Mij ziet zoals Ik ben, om u ook te verhinderen Mij liefde te betonen en op Mij aan te sturen. Ik, als de eeuwige Waarheid zelf, kan dus door dwaling alleen maar verkeerd worden voorgesteld en er is een grote mate van liefde voor nodig om zich toch aan Mij te geven en zich van de dwaling niets aan te trekken. Maar deze liefde hebben slechts zeer weinig mensen en daarom is dus de dwaling een groot gevaar, want hij drijft toch de mensen in handen van mijn tegenstander, zo de liefde zijn invloed niet verhindert.

De mensen nemen de waarheid lang niet ernstig genoeg, want het diepe verlangen ernaar zou hen snel laten inzien, waar de dwaling is binnengeslopen. Maar meestal nemen ze gedachteloos alles aan, wat hen wordt voorgesteld als waarheid, ofwel ze wijzen alles af. De zuivere waarheid zou ingang vinden, als de mensen zelf deze nastreefden. Hun onverschilligheid tegenover de waarheid maakt het echter mijn tegenstander mogelijk, binnen te dringen en verkeerde leerstellingen te verbreiden en dat het de bedoeling van mijn tegenstander is, Mij tegen te werken, zal ieder duidelijk zijn. Dus moet ook het gevaar van zijn invloed en zijn werken door de mensen worden ingezien en mag men zich tegenover de dwaling niet tolerant opstellen, als hij als dwaling wordt ingezien en men in staat is en ook is opgedragen, er de de zuivere waarheid tegenover te stellen. Want Ik stuur alleen de waarheid naar de aarde, om de mensen te helpen vanuit het donker van de nacht in het licht van de dag te komen. En wie licht ontvangt moet zijn ogen niet op het duister richten, integendeel, hij moet zijn licht in deze duisternis brengen om ze te verjagen.

Amen

BD.6741
19 januari 1957

Bron van leven – Het juiste voedsel voor de ziel

U mensen zult uit vele bronnen kunnen putten, maar wanneer u verlangen hebt naar levenswater, wanneer u uw ziel een waarlijk versterkende en tot leven brengende drank zult willen aanbieden, dan zult u uw schreden moeten richten op de bron die God zelf voor u heeft ontsloten. U zult u moeten laven daar waar het water des levens stroomt, waar God zelf Zijn woord naar de aarde leidt. Het hoeft niet altijd mijn rechtstreeks tot u gesproken woord te zijn dat op een schijnbaar ongewone manier toegang tot de mensen vindt. U zult het overal kunnen vernemen waar mijn woord wordt verkondigd, wanneer u zelf daar met honger en dorst verschijnt en van harte begeert voedsel voor uw ziel te vinden. En u wordt dan ook door Mij zelf aangesproken. U put dus uit de juiste Bron. Zuiver, helder levenswater wordt u steeds aangeboden wanneer u naar de Bron van het leven zelf komt, wanneer u zich tevoren innig met Mij verbindt. Deze verbinding is dus de voorwaarde waarop u de echte levensdrank wordt aangeboden.

Maar hoe vaak schakelt men Mij uit. Hoe vaak nemen de mensen geestelijk goed zuiver verstandelijk in ontvangst. Ze horen preken en luisteren alleen naar de woorden. Ze denken er over na als over aardse opvattingen. Ze willen ook profijt trekken uit de woorden, ze willen hun kennis vergroten, maar om de ziel voedsel aan te bieden, daar denken ze niet aan. En wordt hun op een andere plaats eveneens geestelijk goed aangeboden, dan nemen ze ook dit net zo in ontvangst. Ze drinken als het ware van elk water dat voor hen toegankelijk is, zonder te onderzoeken uit welke bron het ontspringt. Dit onderzoek is echter weer alleen uit te voeren in verbinding met Mij en daarom kan geen mens – al is zijn verstand nog zo hoog ontwikkeld – volledige duidelijkheid verkrijgen, zolang hij nog niet het innige contact met Mij tot stand heeft gebracht. Want zo lang is de echte Levensbron voor hem verborgen en hij verzadigt zich steeds alleen met krachteloze spijzen en zijn ziel lijdt gebrek en kan op aarde niet rijp worden.

Maar ieder mens kan er zeker van zijn dat Ik zelf hem aanspreek wanneer hij wenst door Mij te worden aangesproken. Ieder mens kan ervan overtuigd zijn dat hij na innig gebed tot Mij steeds dat zal ontvangen wat zijn ziel aan spijs en drank nodig heeft. En neemt hij nu mijn woord toch daar in ontvangst waar het al door menselijke wil werd verontreinigd, dan zal zijn oor wel elk woord horen, maar het hart zal alleen onder de indruk van de waarheid zijn. Er zal weer alleen dat zijn hart binnendringen wat afkomstig is uit de Oerbron van de waarheid, want Ik zelf sta nu op die plaats omdat de mens gespijzigd wil worden en Ik zelf doe hem de juiste spijs en de juiste drank toekomen omdat dit nu mogelijk is door de innige band met Mij. En waar de innige band ook door de predikant zelf tevoren is aangeknoopt, daar kan Ik nu zelf spreken door die predikant. En nu stroomt zuiver, helder levenswater naar al diegenen toe die uit de Bron putten, wier zielen gelaafd willen worden en wier harten nu ook worden aangeraakt door mijn woord.

De band met Mij is nodig, want Ik zelf ben de Bron en de Oorsprong van al het leven. Het moet de mens ernst zijn alleen het juiste, onvervalste geestelijke goed in ontvangst te nemen. Zijn ziel moet honger en dorst voelen en het juiste voedsel begeren, dan kan hij er ook zeker van zijn het te ontvangen. Want dan zal hij zich ook tot Mij zelf wenden. Hij zal niet alleen kennis begeren, veeleer zal hij het weten trachten te verkrijgen dat nuttig is voor zijn ziel, dat hij steeds alleen bij Mij zelf kan vinden en daarom moet hij zich ook verbinden met Mij. Maar hij zal dan ook steeds hetzelfde ontvangen wat Ik naar de aarde zal leiden waar Ik een mens rechtstreeks kan aanspreken. Want al dezen putten uit dezelfde Bron, zodra ze zich maar met Mij verbinden. En altijd zullen hun zielen gelaafd en gesterkt zijn, omdat het uiterst kostelijke voeding is die ze uit mijn levensbron mogen putten, die alle mensen ter beschikking staat die naar Mij komen en mijn levenswater begeren.

Amen

BD.6745
23 en 24 januari 1957

Het werkzaam zijn van de Geest – Gemeenschap van gelovigen

Gezegend zijn, die te vinden zijn in de liefde voor Mij, wier wil het is Mij en de naaste te dienen en die gemeenschappelijk werken voor Mij en mijn rijk. Wanneer mijn geest neerdaalt naar de aarde, deel Ik gaven uit die steeds voor al mijn kinderen bestemd zijn die ze aan willen nemen. Want alle mensen op aarde hebben zulke gaven nodig en daarom moet ook alles verder worden geleid wat mijn liefde zal aanbieden, wat aan de mens, die een werkzaam zijn van mijn geest in zich toelaat, door mijn geest wordt overgebracht. Wie nu echter in de liefde vaststaat voor Mij en voor de naaste, die zal niets voor zich alleen willen houden. Integendeel, die zal zich vol ijver inzetten voor de verspreiding van datgene wat hem zelf gelukkig maakt. En zo vormt zich een “kleine gemeente” en Ik kan nu alle leden van deze gemeente aanspreken zodra Ik mijn woord naar de aarde leid. En allen die Mij liefhebben, herkennen ook de stem van de Vader als Hij tot hen spreekt, want als ze Mij liefhebben, behoren ze tot de mijnen die Ik steeds zal voorzien overeenkomstig hun verlangen. En niemand die Ik zelf aanspreek, zal zich afsluiten van de medemensen, want de kracht van mijn woord dat hem toestroomt, dwingt hem tot doorgeven, die zet hem aan tot werkzaamheid, want de kracht uit Mij wekt op tot leven.

En het is waarlijk een gelukkig stemmende bezigheid, Mij en mijn rijk dichter bij de mensen te brengen, te werken in mijn wijngaard, een trouwe knecht van Mij te zijn, die Ik steeds de arbeid zal toewijzen zolang hij bereid is Mij te dienen. En op allen zal duidelijk mijn zegen rusten. Want er is op aarde geen arbeid dringender dan bezig te zijn en te werken voor het zielenheil van de medemensen. En waar deze arbeid zonder uitstel wordt gedaan, daar zal ook aards alles geregeld worden, want Ik zorg waarlijk lichamelijk en geestelijk voor de mijnen, voor allen die zich in liefde voor Mij en voor de naaste aaneensluiten, die in Mij geloven en dus de op aarde door Mij gegrondveste kerk toebehoren, die al mijn schapen verenigt waarvan Ik Zelf de Herder ben.

Zoek deze kerk niet in een organisatie, maar weet dat alle organisaties leden van mijn kerk kunnen bevatten en dat dit steeds die mensen zijn, die in levend geloof vaststaan in Mij in Jezus Christus, omdat ze vervuld zijn van liefde voor Mij en voor de medemensen en die daarom ook het werkzaam zijn van mijn geest bij zich ervaren, dat het kenteken van de “kerk van Christus” is. Met dezen dus kan Ik zelf in verbinding treden, hetzij op rechtstreekse of ook niet rechtstreekse wijze, maar steeds kan Ik ze zelf toespreken en steeds zullen ze mijn stem ook herkennen als stem van de Vader, Wiens kinderen ze willen zijn. Daarom moet en zal “mijn kerk” zich ook uitbreiden op aarde. Overal zal Ik de mensen toespreken door mijn geest en overal zullen zich kleine gemeenten vormen, die echter zichzelf afbakenen tegen het rijk van mijn tegenstander, juist door de liefde en hun levend geloof, want waar deze niet aanwezig zijn, kan mijn geest niet werken en daar is dood land ondanks organisatorische bezigheid.

Dus spreek Ik van een “gemeenschap van gelovigen” en van een “werkzaam zijn van de Geest in de gemeente”, want het staat vast dat geen van Geest vervulde mens zich zal afzonderen. Integendeel, hij voelt zich innerlijk aangedreven zich tegenover de medemensen te uiten en zo zal zich vanzelf een kleine gemeente vormen die in mijn geest leeft en handelt en dus het woord ontplooit dat Ik haar door mijn geest zal doen toekomen. En de leden van deze gemeente zijn levende christenen, dus ook levende vertegenwoordigers van Jezus Christus die voortdurend getuigen zullen van Hem. Bij hen is ook de verlossing door Jezus Christus duidelijk, want de schuld van de zonde die de geestelijke toestand van een mens verduistert, is van hen afgenomen, die nu in helder inzicht staan, die mijn geest nu in alle waarheid kon leiden. Want het zekere teken van de verlossing door Jezus Christus is, dat mijn geest zich zal uitgieten in het hart van de mens, wat voor de kruisdood van Jezus onmogelijk was. Wie echter nog voortgaat in duisternis van geest, wie nog niet innerlijk verlicht is, die heeft nog niet de weg naar het kruis genomen, ofschoon zijn mond zich voor Hem uitspreekt. Hij heeft zijn hart nog niet totaal op Hem gericht, de liefde die hem ertoe aanzet zich helemaal aan de goddelijke Verlosser over te geven, is nog niet in hem ontstoken.

Waar echter liefde is voor Mij en deze in onbaatzuchtige liefdewerken bij de naaste tot uitdrukking komt, daar zal ook mijn geest afdalen. En in het licht dat Hij uitstraalt, herkennen de mensen elkaar die gelijk gezind zijn en ze komen samen in mijn naam. En dan uit zich mijn geest. Hij spreekt allen toe die hun harten openen en Mij horen willen. Daarom zullen zich overal kleine gemeenten vormen en ze zullen voortkomen uit alle geestelijke richtingen, want overal en in alle geestelijke richtingen zullen mensen te vinden zijn die vervuld zijn van liefde, die de innige aaneensluiting met Mij tot stand brengen en die de geestvonk in zich tot leven wekken. Op dezen nu daalt mijn geest neer en vanaf dat ogenblik zal Hij de straal van het liefdeslicht van boven verder leiden en ook aanhang vinden, mensen die zich aangesproken voelen door Mij, die de genadestroom van mijn liefde in hun harten binnen laten stromen en die nu allen weer ijverig werkzaam zijn voor Mij en mijn rijk.

Daarom moet nooit naar kerkgenootschap worden gevraagd, maar alleen acht geslagen worden op de geest die een kleine gemeente vervult. Want het “werkzaam zijn van mijn geest” moet duidelijk zijn, om nu de gemeenschap van de gelovigen toe te behoren waaruit de kerk bestaat die Ik op aarde heb gesticht. Vat al mijn woorden geestelijk op en tracht dit inzicht te verkrijgen terwijl u zich door mijn geest zult laten verlichten – wat echter steeds een levend geloof vooropstelt dat door de liefde tot leven is gekomen. Maar beschouw niet elk ongewoon gebeuren als werkzaam zijn van de Geest, want ook mijn tegenstander komt ongewoon tevoorschijn. Maar hij zal niet uw geest verlichten, doch u steeds verder de duisternis in drijven. Waar echter liefde en geloof is, waar Jezus Christus zelf werkzaam kan zijn omdat de liefde Hem herkent en erkent, daar is geen werkzaam zijn van de tegenstander meer mogelijk, daar zal Ik zelf werkzaam zijn door mijn geest.

Amen

BD.6748
27 januari 1957

Verandering van wil en wezen – De hulp is Jezus Christus

In het streven dichter bij God te komen, is de hele vervulling gelegen van het aardse bestaan. Want dan heeft de wil zich ook op Hem gericht en de terugkeer naar God is dus wat de wil betreft voltrokken. Maar het vroegere zich afkeren van God heeft ook het wezen veranderd en tot een onvolmaakt schepsel gemaakt. En zoals de wil geheel moet veranderen en zich op God moet richten, zo moet ook het wezen geheel veranderen en volmaakt worden, voordat het zich weer met God kan verenigen om nu met Hem en volgens Zijn wil te kunnen scheppen en werken in het geestelijke rijk. Dus moet de mens gedurende zijn levenswandel op aarde streven naar deze volmaaktheid. En dit betekent dat hij bewust aan zichzelf moet werken om alle kenmerken van onvolmaaktheid uit zich te bannen om zichzelf in het tegenovergestelde te veranderen: om alle ondeugden, fouten en slechte gewoonten af te leggen en om te zetten in deugden.

Dit is een moeilijke onderneming en het vraagt kracht. Maar God doet ieder mens die op Hem zelf aanstuurt de kracht toekomen. En zodra diep van binnen de op God gerichte wil wordt gewekt, pakt Gods liefde hem vast en voorziet hem nu voortdurend van kracht om dichter bij zijn doel te komen. Maar hoe weinig mensen slechts hebben deze ernstige wil. Want het is niet voldoende dat de mond het uitspreekt dat de mens naar God verlangt, maar dit verlangen moet in het hart ontstaan en geheel zonder druk van buiten af naar de band met God leiden. Door God wordt om de wil van de mens gevraagd en deze is vrij. Maar daarom is ook ieder mens die deze op God gerichte wil opbrengt gezegend en zijn vooruitgang is zeker. En hij hoeft nooit meer te vrezen weer weg te zinken in de diepte die hij heeft verlaten.

En weer zult u nu begrijpen dat de op God gerichte wil nooit de wil kan zijn die op de wereld is gericht. Want het gaat hier om twee tegenstellingen. Er zijn twee doelen die door de mens kunnen worden nagestreefd: God of de wereld, maar nooit God en de wereld. Wie ernstig naar God verlangt, hem zal de wereld niet meer bekoren. Maar wie de wereld en de goederen ervan begeert, die staat van binnen nog ver van God af. De diepte heeft hem nog niet vrijgelaten en hij bevindt zich in het grootste gevaar weer omlaag, naar de diepte te zinken. Hij zal ook nooit aan zichzelf werken om zijn wezen te veranderen. Veeleer beschouwt hij zijn wezen als juist en goed. Hij zal zich overal weten te handhaven en daarbij ook de liefde buiten beschouwing laten. Want zijn wezen is alleen beheerst door al die driften en neigingen die zijn vijandschap tegenover God bewijzen. En al beschikt hij nu ook over grote lichamelijke kracht en al zal hij ook aards het leven aankunnen, de arbeid aan de ziel kan hij echter niet volbrengen, daar hem daarvoor de kracht uit God moet toekomen, maar deze hem niet kan toestromen zolang zijn wil nog van God is afgekeerd. En zijn wil is niet in staat zich van de wereld los te maken wanneer hem geen hulp wordt verleend. Maar de hulp is Jezus Christus. De hulp is de genadeschat die Jezus Christus aan het kruis voor u mensen heeft verworven om uw zwakke wil te versterken. En wie zich tot Jezus Christus wendt en Hem om kracht vraagt, die erkent in Jezus ook God zelf. En dit is hetzelfde als het op God richten van de wil, dat ook altijd met toevoer van kracht wordt beloond.

Maar de wereld laat niet zo gemakkelijk een ziel los en een wereldse mens zal ook maar zelden de weg naar Jezus Christus nemen. En daarom kan hij alleen door het woord Gods erop worden gewezen zich door middel van gedachten met Jezus Christus en Zijn werk van verlossing bezig te houden. Een mens van de wereld kan alleen worden gewonnen door Gods woord, want dit is zelf de kracht zodra het niet wordt afgewezen. Want God spreekt ieder mens aan om hem te bewegen aan Hem zijn wil te schenken, de weerstand tegen Hem op te geven en zich helemaal aan Hem over te geven. Maar tevoren moet steeds de wil bereid zijn het toespreken van God te vernemen. Want dit is de beslissing van de mens op aarde, dat hij zijn weerstand opgeeft, dat hij God erkent en zich aan Hem overgeeft. En God zal hem vastpakken en tot zich omhoog trekken. Hij zal terugkeren in zijn vaderhuis dat hij eens vrijwillig heeft verlaten.

Amen

BD.6749
28 januari 1957

Eigenliefde – Naastenliefde

Een geringe mate van eigenliefde is u toegestaan, omdat deze voor zelfbehoud nodig is en omdat u mensen zonder deze maat niet aan uzelf zou werken, maar geheel onverschillig ook tegenover uw geestelijk lot zou staan. Maar deze mate van eigenliefde moet slechts gering zijn, omdat dan alleen de liefde voor Mij en voor de naaste echt kan ontbranden, ofwel: Een ware liefde voor de naaste en bijgevolg ook voor Mij zal steeds de eigenliefde terugdringen tot de kleinste maat. Een wezen, dat helemaal liefde is geworden, gaat nu ook helemaal op in de zorg voor die wezens, die nog ongelukkig zijn. Het zal steeds alleen willen helpen en gelukkig maken en niet meer aan het eigen geluk denken, maar toch zelf onbeschrijflijk gelukkig zijn, omdat het liefde is geworden. Maar zolang de mens op aarde vertoeft, heeft hij ook tegen de eigenliefde te strijden. En toch mag hij ze in een geringe mate hebben, anders zou Ik niet de woorden hebben uitgesproken: “Je moet je naaste beminnen als jezelf”. De mens heeft het recht ook voor zichzelf te zorgen, maar nooit mag hij daarbij zijn naaste vergeten. En is de mate van eigenliefde nog groot, dan moet hij ook de naaste dezelfde maat schenken, dus hij moet veel werken van naastenliefde verrichten en daardoor zal ook zijn ziel rijp worden. Daarom kunnen er dus aan het leven grotere eisen worden gesteld, wanneer er evenzo ook aan de noodlijdende mens wordt gedacht. Een goed leven verplicht de mens dus als het ware tot vergrote liefdadigheid, wanneer deze mijn gebod wil nakomen, wanneer hij ondanks lichamelijk welzijn ook geestelijk rijp wil worden.

Je moet je naaste liefhebben als jezelf. Daarmee heb Ik zelf u geenszins de vreugden van het leven op aarde beknot, want zolang u hetzelfde uw medemens doet toekomen, wat u begerenswaardig voorkomt, bent u voor Mij gerechtvaardigd. Maar met toenemende rijpheid van ziel worden deze begeerten in u steeds geringer, maar de liefde voor de naaste neemt toe. Want dat is de uitwerking van een ware liefde tot de naaste, dat ze dan uw hele hart vult en steeds minder voor zichzelf begeert. Dus daarom kon Ik deze maatstaf bepalen, toen Ik u het gebod van de naastenliefde gaf, omdat de liefde dan zelf de juiste maat vindt, maar eerst moest er tevoren een stimulans worden gegeven, die ook de mens zelf datgene toestaat, wat hij zijn naaste verschuldigd is. Wie de liefdesvonk in zich al heeft ontstoken, heeft deze aansporing niet meer nodig, want nu wordt hij door een Ander aangespoord; nu kan Ik zelf hem van binnenuit aanzetten tot werken van naastenliefde, want Ik – als de eeuwige Liefde – ben in ieder mens, die de liefde in zich heeft doen ontbranden.

Het gaat er dus steeds om, dat de mens besluit werkzaam te zijn in liefde, dat hij aanvankelijk de medemens de gelijke maat doet toekomen, die hij ook voor zichzelf begeert, omdat bij het begin van de belichaming juist de eigenliefde nog sterk is en door mijn gebod van liefde aan deze eigenliefde nu een grens is gesteld, maar die de mens zelf kan bepalen. U zult daarom redelijkerwijs ook eisen aan het leven kunnen stellen, wanneer u echter ook mijn gebod in acht neemt, dat u de liefde tot de medemens zeer dringend op het hart bindt. Maar daarom falen de mensen meestal, want ze houden zich niet aan de maat, hun eigenliefde is veel sterker dan de liefde tot de naaste en dus vatten ze ook geen liefde voor Mij op, want mijn tegenstander beheerst hen, zolang als mijn gebod geen indruk op hen maakt.

Amen

BD.6750
30 en 31 jan.1957

Gods grenzeloze liefde – Het ontsteken van de liefde in de mens

Mijn liefde voor u is grenzeloos. Maar u zult slechts begrensd kunnen bevatten, u zou mijn liefde niet kunnen verdragen, zou ze u in haar volle gloed treffen en daarom laat Ik de straal van mijn liefde steeds alleen maar in die graad op u invallen die de graad van uw eigen liefde toelaat. Mijn liefde is grenzeloos. Doch al verneemt u deze woorden ook, u bent niet in staat te begrijpen wat dat wil zeggen. Maar dat ene zult u uit deze woorden kunnen opmaken; dat Ik u niet opgeef, dat Ik niet ophoud tot Ik u voor Mij heb gewonnen, al zijn hier nog eeuwige tijden voor nodig. U meet altijd alleen met een begrensde maat, omdat uzelf ook begrensd bent. Maar Ik – als hoogst volmaakt, Ik zal mijn liefde, wijsheid en macht nooit beperken, als Ik daardoor ook mijn doel bereik, dat u mijn kinderen zult worden, die dan in alle volmaaktheid met Mij kunnen scheppen en werken. Maar mijn wijsheid ziet ook in, dat een onbeperkte mate van liefde en macht u schaadt, en daarom houdt zowel mijn liefde alsook mijn macht zich in. Maar u kunt zelf de mate bepalen, want zoals u er om vraagt, zult u ontvangen, en vraagt u veel dan ontvangt u ook veel en zult u ook onbegrensd worden bedacht zodra uw geloof en liefde voor Mij dit toelaten.

Kunt u nu ook begrijpen, dat u dus ook in staat bent een onnatuurlijk schijnend iets tot stand te brengen, wanneer u daar mijn liefde en macht voor vraagt. Ik geef wat u wenst, als het om geestelijke goederen gaat, om zaken die u mijn oneindige liefde tonen, wanneer het om licht en kracht gaat, die u, mensen missen, maar u onbegrensd ter beschikking staan. En de kracht van uw geloof, de diepte van uw liefde voor Mij, corrigeren u nu zodanig, dat een overmaat aan liefdekracht u niet meer schaadt, u integendeel steeds volmaakter zal laten worden, dus ook om op te nemen. U weet dus nu ook dat Ik willens ben u onbegrensd te geven, maar het niet eerder kan, tot u dit zelf door een levend geloof toelaat. En u zult daarom niets beters kunnen doen, dan uw geloof tot leven te wekken en dan naar Mij toe te komen met geopend hart dat nu onbegrensd mag ontvangen.

Maar voorwaarde daartoe is de liefde, en deze in u te ontsteken en steeds gloedvoller te laten worden is de eigenlijke opgave van de mens op aarde, die echter ieder kan vervullen wanneer hij dit wil. Van deze voorwaarde kan Ik geen mens ontheffen, want zonder liefde blijft de mens onvolmaakt, omdat de liefde de kracht is die hem in staat stelt alles te verrichten. De mens hoeft alleen maar weer te streven om bij zijn oerwezen te komen, dat liefde was, omdat hij uit de eeuwige Liefde is voortgekomen. Daarom kan ook alleen die mens op aarde zijn doel bereiken die zich vormt tot liefde. Hij kan dit bereiken omdat mijn liefde hem onafgebroken mogelijkheden verschaft, waarop hij in de liefde werkzaam kan zijn en omdat in ieder mens een vonkje van mijn liefdekracht sluimert, hij dus niet totaal gevoelloos werd geschapen, integendeel liefde kan voelen, wanneer hij niet eigenwillig dit vonkje in zich verstikt, wanneer hij zich niet verweert tegen elk warmere gevoel dat in hem bovenkomt.

En ieder mens wordt door Mij steeds zo geleid dat hij in het dagelijkse leven genoeg gelegenheden vindt waarbij zijn hart wordt aangesproken, waarbij hij aan de impuls om liefde te beoefenen gevolg kan geven en daardoor het vonkje doet ontbranden. Hij voelt ook bij zichzelf de weldaad van het werkzaam zijn in liefde van de medemens, en alleen totaal verharde mensen komen niet onder de indruk, maar kunnen zichzelf te allen tijde veranderen, omdat de kracht van de liefde van een medemens zoiets volbrengt. De liefde is pas het ware leven en zolang de mens zonder liefde is, is hij dood. Maar mijn liefde is grenzeloos en zal dus ook niet eerder rusten tot ze ook u het leven kan schenken. Mijn liefde zal u steeds aanstralen en binnen proberen te komen in uw hart, maar altijd alleen in die mate werkzaam kunnen zijn waarin u het zelf toelaat.

De liefde dwingt niet, ze is iets oneindig gelukkig makend, zodra ze op een eveneens liefdevol hart straalt, dan verbindt de eeuwige Liefde zich zelf met u. Ik vervul mijn schepsel dat zich niet meer tegenover Mij opstelt met straling. Dan is het weer zijn oertoestand binnengegaan, het is zelf tot liefde geworden en dus het goddelijke schepsel, dat nu echter in vrije wil tot deze goddelijkheid komt en daarom tot mijn kind is geworden, dat Ik nu met mijn onbegrensde liefde met stralen kan doordringen, dat scheppen en werken kan met Mij en in mijn wil, dat eeuwig leeft in gelukzaligheid.

Amen

BD.6753
3 februari 1957

Beproeving van het geloof

Zo nu en dan verbergt God zich wel, maar Hij verlaat u niet. Hij wil alleen maar dat u Hem zoekt, dat u tegenover Hem niet onverschillig wordt en dat Hij zich steeds weer aan u kan openbaren wanneer u in nood bent.

Ook de gelovige mens heeft zo nu en dan een aansporing nodig om actiever (opwaarts) te streven, omdat de wereld steeds weer op hem afkomt en hem in beslag wil nemen. U staat midden in de wereld en zult daarom ook steeds aan verzoekingen zijn blootgesteld, maar die u nu moet weerstaan. En de kracht om weerstand te bieden kan u alleen maar van God zelf toekomen en dit vraagt een voortdurend band met Hem, die toch vaak in gevaar is, wanneer de wereld zich bijzonder sterk opdringt en haar tol verlangt.

En dan gebeurt het dat hij geconfronteerd wordt met aardse nood die de band met God moet verstevigen. Het gebeurt echter ook vaak dat God zich nu verborgen houdt, dat de nood niet direct ophoudt, dat ze soms nog heviger wordt en het geloof van de mens dus op een harde proef wordt gesteld, maar dan moet hij zich ook waarmaken.

De mens mag niet verslappen in het gebed en zijn geloof moet onwrikbaar zijn, zodat hij geholpen zal worden als de tijd daar is, dat God zijn roepen hoort en Zijn talmen niet zonder reden is. En zijn geloof zal juist blijken te zijn, want des te inniger zal nu de band zijn en God openbaart zich in Zijn liefde en macht. De mensen zouden waarlijk alles bij Hem kunnen bereiken als ze dit geloof op konden brengen en, in welke nood dan ook niet tekort schoten in gebed. En dat God zich soms verborgen houdt, mag zo’n geloof niet aantasten of aan het wankelen brengen, veeleer moet de mens zich aan zijn geloof vasthouden, hij moet onverstoorbaar op God vertrouwen dat de hulp op de juiste tijd zal komen, maar deze door God zelf als juist wordt gezien en bepaald.

In de eindtijd nu werkt de tegenstander van God duidelijk zichtbaar en deze activiteiten van hem brengen ook vaak het geloof van een mens aan het wankelen, wanneer dit niet sterk is. Maar juist in de eindtijd openbaart God zich ook in Zijn liefde en macht, om het actief zijn van Zijn tegenstander krachteloos te maken. En daarom hoeft het geloof niet in gevaar te zijn, want ook God laat Zijn aanwezigheid aan de mensen blijken op de meest duidelijke wijze, echter alleen aan diegenen die Hem aanroepen om hulp.

De zwakgelovige maar gewillige mens zal de hulp in de nood heel snel bemerken, opdat zijn geloof sterker wordt. Doch wanneer God draalt, wanneer Hij niet direct tot helpen bereid is, dan moet het geloof deste sterker zijn en moet de mens niet verslappen in het bidden, want hij zelf zal dan steeds meer overtuigd worden in zijn geloof, omdat hij toch bereikt wat hij afsmeekt.

Want God beschaamt die op Hem vertrouwen niet, en daaraan moet ieder mens zich vasthouden in de nood. Zowaar er een God is, die uw Schepper en Vader van eeuwigheid is, zowaar hoort Hij u die Hem aanroept als uw Vader ook. Hij echter bepaald de tijd en aan Zijn wil moet u zich berustend onderwerpen, dan zult u niet tevergeefs wachten, omdat een gelovig kind bij de Vader bereikt wat dienstig voor hem is.

Amen

BD.6757
7 februari 1957

Predestinatie? – Verschillende mate van genade?

Geen mens mag zeggen of geloven, dat hij niet zo begenadigd is als vele van zijn medemensen en dat hem daarom een positieve ontwikkeling op deze aarde niet zo gemakkelijk is gemaakt als die anderen. Dit is een onjuiste opvatting, die elke grond mist. U zult moeten weten, dat u zich allen te midden van een stroom van genaden bevindt en dat u allen daarin zult kunnen onderduiken, om de werking van de genaden in alle sterkte te ervaren, maar dat het uw vrije wil is, of u deze werking bij u toelaat, of uit de stroom van de goddelijke liefde stapt en dus onaangeraakt blijft. En u zult ook in de eerste plaats erop moeten worden gewezen, dat de goddelijke Verlosser Jezus Christus voor álle mensen is gestorven aan het kruis, dat Hij voor álle mensen een schat aan genaden heeft verworven door Zijn dood aan het kruis, dat dus alle mensen aan de genaden van het verlossingswerk deelachtig kunnen worden, wanneer ze in Hem geloven. En tot de genaden van het verlossingswerk behoort de versterking van de wil. Deze zal dus ieder ondervinden, die in de goddelijke Verlosser Jezus Christus gelooft en Hem om verlossing smeekt. En de versterkte wil benut nu ook ten volle de genaden, die hem toestromen.

Maar ook aan de nog ongelovige zal genade in overvloed worden gegeven, omdat de liefde Gods oneindig is en ook hij de weg moet vinden naar Jezus Christus. Maar de als zodanig nog zwakke wil zal zich zelden laten aanraken door de stroom van genade. De mens zal zich afsluiten voor de genadegaven en dus kunnen ze ook niet werkzaam worden, omdat elke weerstand de werking ervan opheft. Maar de mens kan ook niet zeggen, dat het hem onmogelijk is, zich een genadegave ten nutte te maken, want zijn wil kan hij vrij richten, zoals het hem belieft, dus ook op God, of – wanneer hij Deze nog niet onderkent – op het goede. En dan wordt hij al vastgepakt door Gods liefde en een stap verder geleid. En hij zal ook spoedig leren inzien, dat hij zonder innerlijke weerstand als het ware wordt gedragen, geleid en gestuurd, naar waar genaden worden uitgedeeld. Steeds weer vloeien hem stromen van genade toe. En geeft hij zich over aan de werking ervan, dan zal hij zeer spoedig beseffen, dat ook hij buitengewoon begenadigd is, maar dat dit zijn eigen wil heeft toegelaten.

Dus genaden staan u, mensen, allen onbeperkt ter beschikking, want de genadestroom Gods is onuitputtelijk. Maar het staat u ook allen vrij, hoe en of u de werkzaamheid van de genaden toelaat en ze benut. De liefde van God geldt al Zijn schepselen en juist de Hem nog weerstrevende mensen hebben een grote toevoer van genaden nodig. Maar nooit zullen de genaden dwingend op de mens inwerken. En daarom maakt niet de verschillend sterke toevloed van genaden het verschil tussen de mensen op aarde duidelijk, maar de wilsvrijheid.

En nog onjuister is de opvatting, dat van God uit de mensen al zijn voorbestemd om zalig te worden of verdoemd. Zo’n leer trekt de liefde van God in twijfel. Ze maakt het werk van verlossing van Jezus Christus, dat voor alle mensen werd volbracht, ongegrond. En ze zou ook het streven van de mensen naar voltooiing helemaal ondermijnen. Deze dwaalleer kan echter met een beetje goede wil en geloof worden ingezien als dwaalleer, omdat ze het Wezen Gods, de hoogste Volmaaktheid, twijfelachtig doet voorkomen. Ze zou ook een wilsvrijheid van de mens in twijfel trekken en bijgevolg het hele levensdoel op aarde, dat alleen in de vrije wilsbeslissing bestaat. En opdat deze wilsbeslissing mogelijk is en het wezen de terugkeer naar de gelukzaligheid brengt, laat God onophoudelijk Zijn stroom van genaden naar de mensen toevloeien. Dus kan ieder mens de gelukzaligheid bereiken, wanneer hij maar de genaden aanneemt en ze gebruikt.

De genaden zijn wel een onverdiend geschenk voor de mensen, omdat ze zelf zich een opzettelijk van de liefde van God hebben losgemaakt en door deze zonde alles verspeelden, wat hun als schepsel Gods eigen was. Maar de liefde van God is groter en daarom biedt ze de gevallen schepselen steeds weer de middelen aan, die een terugkeer naar Hem mogelijk maken. Ze deelt onbeperkt genaden uit. Maar ze zal nooit door genaden de wilsvrijheid aantasten of beperken. Doch het rijp worden van de mensen op aarde hangt steeds af van het aannemen van deze genaden, maar niet van de mate, die ieder mens toestroomt.

Amen

BD.6758
8 t/m 10 februari 1957

Geloofsstrijd – Antichrist

Hoe dichterbij het einde is, des te heftiger zal ook de strijd tussen licht en duisternis ontbranden, maar al de verschrikkingen van de strijd zult u pas beleven als hij zich tegen mijn aanhangers richt. Wanneer het geloof aan Mij in Jezus Christus verdrongen zal worden en het verlossingswerk tot aanvalsdoel van mijn tegenstander wordt. Wanneer de mensen tot een openlijk belijden van hun geloof opgeroepen worden en een afzweren van het geloof met de meest meedogenloze middelen afgedwongen zal worden. Dan pas breekt de tijd van nood en ellende aan die Ik de mijnen beloofd heb te verkorten, want pas dan wordt het woeden van mijn tegenstander duidelijk en de mensen kennen dan geen remming meer. Zij deinzen voor niets terug, omdat zij door satan aangespoord worden en zich geheel aan zijn wil overgeven.

Laat het u gezegd zijn dat er niet veel tijd meer verloopt tot deze geloofsstrijd, dat echter tevoren nog grote nood over de aarde zal komen die echter een ander uitgangspunt heeft, die door mijn wil de mensen treffen zal opdat reeds door deze nood hun geloof zich bewijzen of sterken kan. Wel zal voor veel mensen deze nood, die door een natuurgebeuren van grote omvang de mensen treffen zal, de aanleiding zijn het geloof aan te vallen, omdat zij nu pas goed aan een God en Schepper gaan twijfelen die zelf vernietigt wat Hij geschapen heeft. Maar wie in de waarheid onderwezen is, heeft ook voor alles een juiste verklaring. En als hij deze waarheid aan zijn medemensen doorgeeft dan kan ook onder hen de daaropvolgende geloofsstrijd veeleer tot een sterk geloof voeren, dat dan ook stand zal houden in alle verdrukkingen waar de gelovigen aan blootgesteld zijn.

Dat echter de meeste mensen geen levend geloof meer hebben is het werk van mijn tegenstander, die niet op zal houden tegen Mij en de waarheid in te gaan. Hij zal bij de mensen meer succes hebben dan de aanhangers van de zuivere waarheid, de ware verdedigers van de leer van Christus – want hun wordt zelden nog geloof geschonken. De tegenstander kan de mensen aanbieden wat hij wil en het wordt geaccepteerd. Daarom moet er van tevoren al een zuivering komen en iedereen moet zich open en vrij uitspreken, voor of tegen Mij. Een ieder moet persoonlijk deze beslissing nemen in de komende tijd van nood die door mijn wil over de aarde komt, want als Ik spreek door het geweld der natuur staat ieder voor de beslissing Mij om hulp aan te roepen of zich geheel van Mij af te zonderen, dat wil zeggen zich bij mijn tegenstander aan te sluiten. Maar dan komt nog eenmaal de beslissing die openlijk genomen moet worden, wanneer in de laatste geloofsstrijd op deze aarde van u mensen geëist wordt getuigenis af te leggen van Mij in Jezus Christus – of Mij te verloochenen. Dan weet u die door Mij in de waarheid onderricht werd dat het einde gekomen is, dat Ik de dagen verkorten zal ter wille van de mijnen en dat Ik zelf zal komen om hen bij te staan en te verlossen uit hun nood. Dat Ik ze op zal halen van deze aarde en brengen naar een oord van vrede, voordat Ik dan het vernietigingswerk volbreng dat een einde van al het geschapene op deze aarde betekent.

Wilde u het toch maar geloven wat Ik steeds weer aankondig, want de toestand op aarde moest het u reeds bewijzen dat mijn tegenstander er huishoudt omdat hij weet dat hij niet veel tijd meer heeft. En dat mijn tegenstander woedt en de aarde door zijnsgelijken bevolkt is, dat is door u allen te onderkennen en zou u tot nadenken moeten stemmen. Elke dag is nog een genade voor de mensen, want ook de verdorvenste mens heeft nog de mogelijkheid zich te veranderen en vóór het einde het geloof in Mij te verkrijgen. Ik zal alles proberen om nog voor het einde zielen aan mijn tegenstander te ontrukken en wie in Mij gelooft, zal zalig worden, maar de ongelovigen moeten het lot delen van hem die zij vrijwillig gevolgd zijn. Maar u mijn kinderen, wees niet bevreesd, want ook in de komende tijd van nood zal het u aan niets ontbreken, zelfs als aards u ontnomen wordt wat u voor het leven nodig hebt. Want zodra u gelooft dat Ik zelf voor u zorg als u vervolgd wordt ter wille van mijn naam, hoeven de maatregelen van uw vijanden u niet meer te verschrikken. Wat zij van u afnemen, dat zult u van Mij terug ontvangen al is het in een andere vorm. Maar u zult aards niets te kort komen omdat Ik zelf uw honger stil. Want kijk naar de vogels in de lucht. Ze zaaien niet en maaien niet. Ze verzamelen niet in de schuren en toch voedt uw hemelse Vader ze.

Denk aan deze woorden, denk er aan dat Hij die alles schiep, ook onderhouden kan wat Hij geschapen heeft en dat ook zeker doet als de zijnen in nood verkeren. Maar de tijd zal komen waarin men u door meedogenloze maatregelen zal willen dwingen om van uw geloof af te vallen, en wie zwak van geloof is zal tegenover deze maatregelen geen stand kunnen houden. Het zijn sterke geloofsbeproevingen die u opgelegd worden en voor die tijd wil Ik u klaar maken, want dan kunt u ook voor uw medemensen een lichtend voorbeeld zijn. U zult hun bewijzen kunnen wat een sterk geloof vermag en dat u leeft ofschoon alles wat u nodig hebt om te leven u ontnomen is.

Zoek daarom steeds het rijk van God en Zijn gerechtigheid, dan zal al het andere u bovendien gegeven worden. Ook deze belofte zal dan duidelijk vervuld worden aan de mijnen. Aan hen die voor de wereld getuigen van Mij en mijn naam. Aan hen die het aardse gezag niet vrezen omdat zij zich onder mijn bescherming geborgen voelen. Pas dan zal blijken wie een levend geloof heeft, maar dat zullen er maar weinig zijn. En dan zullen die gebouwen ineenstorten die niet op de rots van het geloof, maar enkel en alleen op zand gebouwd zijn. Het zal een zware tijd zijn – die geen mens zou kunnen doorstaan als Ik niet van tevoren de waarheid naar de aarde stuurde die over alles opheldering geeft en alleen een sterk geloof tot gevolg heeft. De dwaling kan geen mens de kracht geven om te volharden. Alleen waar de liefde is, is ook de kracht van het geloof te vinden.

Een bijzonder mens zal zich aan mijn tegenstander als een zichtbaar omhulsel aanbieden, en deze mens zal dan ook de laatste strijd op aarde inluiden. Let op hem en u zult weten dat nu ook het uur van het einde heel nabij is. Maar let ook op mijn afgezanten van boven die tegelijkertijd optreden om u mensen met een licht voor te gaan dat u volgen moet. Let op allen die levendig mijn woord verkondigen en sluit u bij hen aan opdat de kleine kudde samen komt, opdat zij zich steeds weer licht kunnen verschaffen en hun geloof gestadig groeit. En al dezen beloof Ik mijn bescherming, mijn vaderlijke zorg en mijn zegen.

En zij behoeven niet te vrezen het slachtoffer te worden van dat meedogenloze geweld, want Ik zal zelf komen en hen weghalen zo gauw de maat van mijn tegenstander vol is en het ergste gevaar de mijnen bedreigt. En daarom zal Ik ook de dagen verkorten opdat de mijnen stand kunnen houden en niet zwak worden in het aangezicht van de vervolgingsmaatregelen. Daar Ik echter nog een laatste reddingsmogelijkheid zie voor enkele zielen, houd Ik mijn hand beschermend boven hen die voor Mij opkomen tegenover de wereld, opdat zij zich aan hun sterke geloof kunnen oprichten en opdat er een Macht herkend kan worden die sterker is dan alle wereldse macht. Daarom zal Ik de mijnen op een buitengewone wijze verzorgen, en zij zullen zich ondanks vijandige maatregelen toch kunnen handhaven, lichamelijk en geestelijk. Dit alles zal zich binnenkort afspelen, want wat u heden nog niet vermoedt, zal zich dan voltrekken. Daarom maak Ik u daar nu al opmerkzaam op, en u die door Mij onderwezen wordt, weet dan ook waarom dit alles geschieden zal.

Voor u is ook de geestelijke nood op aarde duidelijk en u kunt ook aan de tekenen des tijds de stand op de wereldklok zien. Wanneer echter de geloofsstrijd zal ontbranden, hoeft u nog maar op een hele korte tijd te rekenen, want alles zal zich dan bijzonder vlug afspelen. Deze man die mijn tegenstander voor zich als omhulsel kiest, heeft geen lange levensduur, zijn heerschappij zal op deze aarde niet lang duren. Zijn bovennatuurlijke talenten zullen hem herkenbaar maken en mijn tegenstander zal hem buitengewoon bedelen, daarom werkt hij voor hem en zijn plannen. Ofschoon hij door de gehele wereld gehuldigd wordt, zult u hem toch herkennen en doorzien.

U moet dan echter een grote voorzichtigheid in acht nemen en uzelf niet moedwillig in gevaar begeven door te grote ijver, u moet dan listig zijn als de slangen en zachtmoedig als de duiven. Maar wanneer van u dan de beslissing verlangd zal worden, moet u stand houden en vast op Mij en mijn hulp vertrouwen. Want al zijn de mensen nog zo machtig, tegen mijn Macht kunnen zij niet op en een zucht van Mij is voldoende om hen te vernietigen. Daarom zal Ik een halt gebieden als het uur gekomen is. Ik zal tot Mij halen die in de grootste aardse verdrukking zijn en Ik zal de verdrukkers zelf in ketenen sluiten, want de termijn is verlopen en een verlossingsperiode gaat ten einde en een nieuw tijdperk begint, opdat de verlossing van al het geestelijke kan doorgaan.

Amen

BD.6760
12 februari 1957

Luister onophoudelijk naar Gods woord – (Ik doe niets verkeerds)

Ook zal het u in de duisternis doen belanden, wanneer u zich voor mijn woorden afsluit, wanneer u denkt mijn toespreken te kunnen ontberen, wanneer u dus zonder “mijn woord” door het aardse leven gaat. U hebt snel een verklaring bij de hand: “Ik doe niets verkeerds, ik handel rechtvaardig en vervul mijn plicht.” Maar u gelooft niet meer nodig te hebben. U gelooft misschien in Mij als uw God en Schepper, maar u houdt afstand van Mij. U verlangt niet naar mijn woord, en wel daarom, omdat mijn woord u gelast meer te doen dan dat u van plan bent te doen; omdat mijn woord werken van liefde van u verlangt, maar u dit nalaat, want uw eigenliefde is nog te groot.

Wanneer u dus voorwendt in een God te geloven, dan zult u ook moeten horen wat Hij van u verlangt. En luistert u niet naar Hem, dan is uw geloof slechts een dood geloof en uw verzekering dat u in Hem gelooft, is dan maar een zegswijze. Het zijn woorden zonder leven, die niet bijdragen aan uw gelukzaligheid.

En u die zo spreekt, zou er eens ernstig aan moeten denken, dat de dag van uw einde plotseling komen kan en u zult zich rekenschap moeten geven, hoe u zich dan wel staande zult kunnen houden. Want diep van binnen is uw geloof in Mij nog niet verloren gegaan, daar u anders ook niet uw best zou doen een rechtvaardig leven te leiden op aarde.

Maar het is alleen erg zwak, juist omdat de versterking u ontbreekt die u door mijn woord ten deel valt. U bevindt zich al in diepe duisternis, maar u zult u tóch nog licht kunnen verschaffen op aarde als u niet kwaadwillig bent. Want u wordt steeds weer in contact gebracht met mijn woord. En als het maar eenmaal tot in uw hart kan doordringen, zal het u ook treffen als een krachtstroom en dan kan het licht in u worden.

U zult zich allen door Mij moeten laten aanspreken, als u uw weg over de aarde wilt afleggen met voordeel voor het rijk hierna. En dat betekent, dat u zich innig met Mij zult moeten verbinden, wanneer mijn woord u op de één of andere manier wordt gebracht, zodanig, dat u dus graag iets van Mij zelf zou willen horen. Want de verkondiging van lege woorden aan te horen, zonder deze wil om Mij zelf te vernemen, kan niet als het “aanhoren van mijn woord” worden bestempeld en daarvan zult u ook geen profijt hebben voor uw ziel. En daarom kan alleen die mens mijn woord vernemen, die in Mij gelooft en vanuit dit geloof mijn toespreken verwacht.

Maar een dode verkondiging van het woord kan een mens ook aanleiding geven zelf de band met Mij tot stand te brengen. Het kan van een formele daad tot een levend gebeuren worden, waarom het steeds raadzaam is die plaatsen op te zoeken, waar mijn woord wordt verkondigd. Want zodra maar iets door het verstand wordt opgenomen, kan het ook de weg vinden naar het hart, wat weliswaar een zaak van de vrije wil is, maar desondanks toch mogelijk kan zijn. En elke mogelijkheid moet daarom ook benut worden waar een mens Mij kan vinden.

En zo is het steeds een gezegende arbeid die door diegenen wordt verricht die mijn woord trachten te verbreiden. Het is het uitzaaien van goed zaad, dat weliswaar op verschillende soorten bodem kan vallen, maar toch kan er ook een zaadkorrel wortel schieten en opgroeien.

Een mens moet nooit geloven dat zulke arbeid tevergeefs is. Want het voor een enkele ziel de mogelijkheid te hebben geschapen de weg naar Mij te vinden door het aanhoren van mijn woord, is een reddingswerk van grote betekenis.

Wanneer nu de gedachten van de mens op Mij worden gericht, kan zo ook eens het verlangen in hem boven komen door Mij te worden toegesproken. Maar pas mijn woord zal de mens de kracht overbrengen die hij nodig heeft voor het rijp worden op deze aarde.

Wie voortdurend zijn oren sluit, wie de verkondigers van mijn woord weert, zal de duisternis om zich heen vergroten en spoedig geen lichtschijnsel meer kunnen zien. Want hij biedt weerstand aan Mij zelf, die hem licht en kracht wil verschaffen.

Amen

BD.6761
14 februari 1957

’n Ernstige waarschuwing de wereld niet aan te hangen

Er zal altijd aan mijn woord worden getwijfeld door diegenen die nog een te sterke band hebben met de wereld, die geen juiste maat weten te houden in zoverre dat ze alleen voor de wereld waardering op brengen en niet denken aan hun taak Op aarde. Mijn woord vraagt een zich terugtrekken van de wereld, het vraagt het overwinnen van de verlokkingen en bekoringen die van de wereld uitgaan. En hiervan zijn er eindeloos veel. En houden ze zich nu aan mijn woord, dan blijven er alleen onschuldige vreugden voor hen over, die hun ziel niet meer in gevaar kunnen brengen en hun verlangen naar genietingen van geestelijke aard neemt toe. Dus komen ze geenszins te kort, alleen dat ze nu eenmaal door Mij worden bedacht, niet door mijn tegenstander. Maar deze heeft nog veel macht over het merendeel van de mensen en wat hij hun dus aanbiedt wordt liever vastgepakt, het vervult de zinnen van de mensen en wordt daarom ook voortdurend door hen nagestreefd. En dan zal mijn woord geen indruk maken, veel meer wrevelig afgewezen omdat het tegen hun verlangens is gericht.

En zo is het ook te verklaren, dat elke band met Mij losser wordt, wanneer er zich lichamelijke begeerten voordoen en niet worden teruggedrongen, wanneer het oog van de mens zich tegoed doet aan dingen die alleen het lichaam welbehagen verschaffen – of wanneer aardse voordelen de mens verlokken tot werken die weer alleen het lichaam en niet de ziel van nut zijn.

Dan komt mijn tegenstander tussen Mij en de mensen en dan zal ook mijn woord op dezen geen uitwerking meer hebben, omdat mijn stem daarin niet wordt vernomen. En u zult het steeds kunnen vaststellen dat mensen die zich al van de wereld hebben afgewend, u een open oor schenken voor mijn woord, terwijl nog werelds gebonden mensen het totaal zonder begrip aanhoren en het hen eerder onaangenaam treft, omdat het van hen iets vraagt wat ze niet willen geven: afstand doen van aardse vreugden en genietingen. En dezen heeft de satan nog helemaal in zijn macht.

U, mensen zult daarom niet genoeg gewaarschuwd kunnen worden voor de wereld wanneer u het eeuwige leven in gelukzaligheid wilt verkrijgen. Wie niet aan een leven na de dood gelooft, zal om zulke waarschuwingen alleen maar lachen en trachten op de wereld te veroveren wat ze hem maar aan vreugden biedt.

Maar Ik spreek de mensen aan die erin geloven en spoor hen aan hun leven op aarde te benutten voor het leven na de dood. Slechts korte tijd geven ze datgene prijs wat bekoorlijk lijkt om dan echter alles te kunnen bezitten: geluk en zaligheid, licht en kracht en vrijheid. En hoe meer ze aan mijn aanmaningen en waarschuwingen gehoor schenken, des te dieper zal ook mijn woord indruk op hen maken, want ze vernemen de stem van hun Vader, die in het aards gewoel echter niet wordt aangenomen door diegenen die zich nog te zeer aan de wereld hebben overgegeven.

Het is ook niet verwonderlijk wanneer mijn woord wordt betwijfeld door diegenen die het zouden moeten herkennen, omdat ze zich voor mijn “vertegenwoordigers” op aarde houden. Ook zij zijn meestal nog in de “ban van de wereld”. Ook zij konden zich er nog niet van losmaken en zijn daarom ook nog aan mijn tegenstander gebonden, die hun gedachten in de war brengt, zodat hun ook het vermogen om te oordelen ontbreekt, wanneer hun mijn zuiver woord wordt gebracht. En dit geldt niet alleen voor de officiële vertegenwoordigers van mijn naam, maar ook voor diegenen die geestelijke interesses nog te zeer met wereldse interesses verbinden, die hun blik nog te zeer op de wereld richten in plaats zich ervan afkeren.

Steeds weer moet Ik het zeggen dat de wereld niet mijn rijk is, integendeel het rijk van mijn tegenstander dat u ze moet achterlaten, dat wil zeggen: zult moeten overwinnen om mijn rijk in bezit te kunnen nemen. Maar dan zal ook mijn woord u ten zeerste treffen en dan pas zal het u verlichten als een licht uit de hemel. Maar nooit zal u zich vanzelf in zijn schijnsel begeven, wanneer u de verblinde schijnlichten van de wereld nog te veel aandacht schenkt.

En mijn woord is het licht dat zuiver en helder straalt in het hart van diegenen die de wereld hebben overwonnen, die met al hun zinnen streven naar het rijk dat niet van deze wereld is.

Amen

BD.6762
15 februari 1957

Wereldgebeuren – Chaos – Antichrist

Er zal een onbeschrijfelijke chaos zijn nadat Ik gesproken heb door het geweld der natuur, zolang de aarde bestaat hebben de mensen zoiets nog nooit beleefd. Zij zullen door angst en schrik niet in staat zijn te denken en te handelen, zij vrezen een herhaling van deze gebeurtenis en kunnen daarom geen hand uitsteken om te helpen en te redden waar nog hulp mogelijk is.

Er zullen er maar weinig zijn die beseffen wat er gebeurd is omdat zij er van tevoren op gewezen zijn en nu de waarheid van mijn woorden zien, daarom zullen zij nu ook met volle overtuiging hun medemensen uitleg geven ofschoon maar weinige zullen luisteren. Zij zullen eerder alles geloven behalve een goddelijk heilsplan accepteren dat op deze manier verwezenlijkt werd.

Nochtans moet die tijd goed benut worden en de mensen ook in verband daarmee in kennis gesteld worden van het aanstaande einde. Wat zich in de kosmos voltrokken heeft kunnen zij niet loochenen en dat het tevoren aangekondigd is kan enkele mensen nog tot nadenken brengen. Maar de wil om te leven en de drang tot zelfbehoud zal toch zegevieren en de mensen zullen alles doen om de nood meester te worden, die veroorzaakt is door deze natuurcatastrofe. En nu beslist weer de graad van liefde, de hulpvaardigheid, de wil om de naaste bij te staan, of en hoe zijn eigen situatie verbetert, want Ik zal allen helpen die zich de nood van hun medemensen aantrekken.

Maar velen zullen het zwaar te verduren hebben als zij alleen op hun eigen kracht vertrouwen; ofwel zichtbaar hulp ondervinden van beneden, als zij rigoureus te werk gaan ten koste van hun medemensen. De nood op aarde zal groot zijn evenals de chaos die ontstaat door onvoorstelbare vernietigingen. En talloze mensen zullen nu ook het geloof in een God en Vader opgeven omdat zij gevoelig getroffen werden, doch hun geloof was maar vorm en hield bij een ernstige beproeving niet stand.

Daarom maak Ik u al tevoren attent op wat gebeuren gaat, opdat u mensen standhoudt en weet dat het mijn plan is. Dat u weet dat Ik ook Heer ben over het geweld der natuur en dat het Mij ook gemakkelijk valt de mensen te helpen die van te voren Mij om hulp vragen. Ik hoefde u dit niet te openbaren, Ik zou ook plotseling kunnen ingrijpen en alle mensen verrassen, maar dan zou ook geen mens in Mij willen geloven. Ik wil echter dat u Mij erkent en u zult dat ook kunnen als alles zo gebeurt als het verkondigd is, want u weet dan ook dat niets op deze aarde geschieden kan zonder mijn wil. En u kunt u dan naar mijn wil voegen doordat u zich in vol geloof aan Mij overgeeft en om mijn bescherming vraagt.

Daarom zend Ik u ook de kennis van wat op handen is. Daarom wijd Ik u in mijn heilsplan in en daarom verzoek Ik u, mijn dienaren, dringend en voortdurend de medemensen uw weten door te geven. De verbinding met Mij zal uw zekerste bescherming zijn wat ook komen mag. En dan zal ook hij verschijnen die mijn tegenspeler is in de eindtijd, die het heft in handen zal nemen omdat de grote nood hem dat gemakkelijk maakt – en hij zal nu ook maatregelen uitvaardigen die zijn verbondenheid met satan bewijzen. Hij zal veel aanhangers vinden en zijn heerschappij uitoefenen zonder gewetensbezwaar. Hij zal ook proberen Mij de zwakgelovigen te ontrukken, echter ook van mijn kant uit tegenstand ondervinden. Want Ik voorzie de mijnen van grote kracht, en hoe groter de nood schijnt te worden des te sterker zullen de mijnen zijn omdat zij Mij en mijn tegenwoordigheid gewaar worden – en nu zonder vrees of schroom zullen spreken wat mijn geest hun ingeeft.

Maar dit alles moet aan het einde voorafgaan omdat nog om elke ziel geworsteld wordt en deze grote nood nog mensen tot Mij zal voeren die nog in het laatste uur naar Mij roepen, en daardoor het lot van een hernieuwde kluistering ontgaan.

Amen

BD.6763
16 februari 1957

Liefdevolle hulp aan medemensen die in nood zijn

U moet troost en hulp geven aan diegenen die in aardse of geestelijke nood zijn. Dan beoefent u ware naastenliefde en u wekt ook in uw naaste liefde op. De eindtijd kan niet zonder kommer en nood aan de mensen voorbij gaan, want dit zijn de laatste middelen die Ik aanwend om hen voor Mij te winnen. Elk mensenhart wil Ik aanspreken door dergelijke nood en wanneer ze Mij dan horen, wanneer ze in de nood mijn stem herkennen en nu hart en oor op Mij richten, dan zijn ze een stap vooruit gegaan. Ze zijn de weg opgegaan die naar boven leidt. Maar er zijn nog talloze mensen die hart en oor voor mijn stem gesloten houden. En dezen moet u aanspreken en hen in hun nood op Mij wijzen, bij wie ze echte troost en hulp zullen vinden.

U verleent hun al hulp doordat u niet aan hun nood voorbijgaat en deze hulp wordt dankbaar aangenomen. Geloof het, dat altijd alleen de liefde het ware geneesmiddel is, dat liefde de wonden zal laten helen, dat liefde smarten verzacht en dat geen mens niet ontvankelijk is voor een werk van liefde. En dus zal elk werk van liefde bij de naaste wederliefde opwekken en alleen op deze manier zijn zielen te winnen. Alleen door liefde worden zielen rijp en is een ziel tot liefde in staat. Dan zal ook leed haar grote zegen opleveren, want dan reinigt de ziel zich van alle aanklevingen en zal ze elke straal van liefde op zich in laten werken. Spreek daarom al deze mensen aan, van wie u weet dat ze in grote nood zijn, zwaar leed dragen en zonder hoop en moedeloos zijn. Geef hun troost en wijs ze op Mij. Laat hen niet over aan hun smart, opdat ze zich niet eenzaam voelen en wanhopig worden. Elk woord van liefde is voor hen een weldaad en medegevoel zal ze hun smart minder hard laten ondervinden. Geef hun aardse en geestelijke troost, opdat ook alle leed een zegenrijk resultaat heeft voor de zielen. Want er ligt voor u allen nog veel nood en ellende in het verschiet, u allen zult nog in situaties terecht komen waarin u dankbaar zult zijn voor troostende en bemoedigende woorden, voor hulpverlening op elke manier.

In de komende tijd zal de een op de ander zijn aangewezen en waar de mensen elkaar niet bijstaan zal de nood haast ondraaglijk lijken, tenzij ze zich tot Mij wenden, Die nooit een mens verlaat als hij Mij roept. En dat wil Ik alleen maar bereiken, dat de mensen een zo innige band met Mij aangaan dat ze zich nooit eenzaam en verlaten voelen, doch steeds hun Beschermer en Helper naast zich weten en zij dan ook de nood niet meer zo hard en bitter zullen voelen als diegene die nog ver van Mij afstaat. Elke nood is voor de mens, die tot Mij zijn toevlucht neemt, te verdragen. Maar u die Mij zult willen dienen, zult als tussenpersoon tussen Mij en die anderen werkzaam kunnen zijn. U zult hun de weg kunnen wijzen vrij van nood te zijn en als u dit in liefde doet zult u ook resultaat hebben.

U mensen, verhard uw harten niet, ga niet aan de nood van uw medemensen voorbij. Kijk om u heen en u zult veel nood zien en uw hulp zal steeds als weldadig worden ondervonden. Maar u allen zult kunnen helpen, want de ware hulp bestaat in liefdevolle gedachten, liefdevolle woorden en in werken die de liefde u zegt te doen. De ware erbarmensvolle liefde tot de medemens die in nood is, zal u ook altijd middelen en wegen laten vinden om hun nood te verzachten. En vaak is geestelijk toespreken van grotere waarde dan aardse hulpverlening, want daardoor opent u voor Mij de deur van hun hart en kan Ik pas zelf eens bij hen binnenkomen. Dan zullen ze ook getroost zijn en hun kruis graag dragen ter wille van hun zielen, en dan is hun nood zegenrijk geweest, dan hebben ze de Vader teruggevonden, Ik heb hen voor eeuwig gewonnen.

Amen

BD.6765
18 februari 1957

De val in de diepte gelijk aan het ontbreken van inzicht

In het inzien van de waarheid is de hele gelukzaligheid van het wezen gelegen. Eens stond het in het licht, in het hoogste inzicht en daarom was het ook bovenmate gelukzalig. Want het wezen zag mijn liefde, wijsheid en macht in. Het wist dat het uit Mij was voortgekomen en het was ook op de hoogte van zijn bestemming. Onophoudelijk was het door mijn liefdeskracht doorstraald. Er bestond niets donkers, onduidelijks voor dit wezen en er was ook niets wat het wezen beperkte in zijn wil en zijn kracht. Het was een onuitsprekelijk gelukkig stemmende staat, een vertoeven in de meest lichtvolle sferen, die – van mijn gedachten vervuld – ook het wezen deze gedachten kenbaar lieten worden. Het was een onophoudelijk overvloeien van mijn oerwezen in al deze, door Mij geschapen wezens, wat juist ook onbegrensde gelukzaligheid in deze wezens teweegbracht. Doch de staat van de wezens veranderde. Wat hun overvloedig toestroomde weerden ze in vrije wil af toen het eerste door Mij geschapen wezen zijn vrije wil misbruikte en hem tegen Mij richtte, een gebeuren dat van verstrekkende betekenis werd voor al het geestelijke dat eens uit Mij was voortgekomen. Dat eerste wezen stond weliswaar eveneens in het hoogste inzicht, want het was geschapen als mijn evenbeeld, het deed in zijn wezen in niets onder voor Mij, behalve dat het niet van eeuwigheid af bestond, maar door Mij werd geschapen, dus mijn wil en de drang van mijn liefde het eerst lieten ontstaan.

En dit wezen misgunde Mij het voorrecht “van eeuwigheid te zijn”, terwijl het zelf een begin had. En daar het niet in staat was Mij te aanschouwen, wierp het zichzelf op als heer van alle geschapen wezens, die het ook grotendeels als hun heer erkenden, ondanks het helderste inzicht. En het verloor alle eigenschappen die het als goddelijk wezen kenmerken, omdat het misbruik maakte van het kenmerk van de goddelijkheid, de vrije wil, en omdat het totaal zonder enige liefde werd. Het zonk weg in de duisternis. En zijn situatie werd een onzalige, het was zonder licht en kracht en het bleef eeuwigheden in deze rampzalige staat. Maar de wil van het eerst geschapen wezen en ook die van zijn aanhang waren niet in staat Mij zelf, de eeuwige Waarheid, het Licht van eeuwigheid te verdringen. Het kon Mij wel zijn erkenning weigeren, het kon zich van Mij afwenden, maar het kon Mij niet vernietigen, uitdoven, laten vergaan.

Ik was en bleef de Macht die alles beheerst en aan welke ook het gevallen geestelijke zich moet onderwerpen wanneer dit mijn wil is. Maar Ik liet hem de vrijheid. Ik liet de wezens zinken waarheen ze eigenzinnig streefden, naar de diepte. Maar Ik belet het wezen het ook niet wanneer het uit de diepte weer wil opstijgen, wanneer het weer op Mij aanstuurt en het van Mij weer kracht en licht wil ontvangen. Veeleer help Ik het daarbij en wend alle middelen aan. En omdat hun elk inzicht ontbreekt, omdat ze totaal zonder enig licht en enig weten zijn, geef Ik het eens ook weer de mogelijkheid zich dit licht te verschaffen. Ik laat de wezens na een eindeloos lange ontwikkelingsgang weer in de toestand geraken dat ze in staat zijn in te zien, wanneer ze daartoe gewillig zijn. En dit is in het stadium als mens, waar Ik het wezenlijke weer de waarheid doe toekomen, om het weer in een toestand van gelukzaligheid te plaatsen, maar waar de vrije wil dit weer moet bewerkstelligen.

Wat het eertijds bezat moet het zich nu eerst verwerven, maar deze wil daartoe wordt buitengewoon hoog gewaardeerd en het wezen bereikt dan een graad van licht die de vroegere lichtgraad nog te boven gaat, omdat het nu niet alleen mijn schepsel, veeleer mijn kind is geworden, dat wel de vrijheid had in de diepte te blijven, maar toch uit eigen aandrang op de hoogte aanstuurde en nu onuitsprekelijk gelukzalig is omdat het weer in het licht van de waarheid staat, omdat elke donkerte van hem is geweken, omdat alle goddelijke eigenschappen het wezen geheel vervullen en omdat het nu niet meer van Mij kan worden weggedrongen door mijn tegenstander – dat eerst geschapen wezen, wiens schuld zich van Mij te hebben gescheiden, veel groter is en dat daarom ook veel meer tijd nodig heeft om de weg van terugkeer naar Mij af te leggen, maar dat ook eens zal beseffen dat de onbeperkte gelukzaligheid alleen bij Mij, zijn Vader van eeuwigheid te vinden is.

Amen

BD.6768
21 en 23 februari 1957

Heilswerking van Gods woord – Opwekking – Leven

Mijn woorden betekenen voor jullie geest en leven. Jullie kunnen niet in de levenloze toestand van de ziel blijven, wanneer jullie mijn woorden laten doordringen in je hart, jullie moeten de kracht van mijn woord voelen en door deze kracht werkzaam worden, dus leven. Wanneer het woord jullie harten aanraakt, dan zijn jullie dus door mijn aanspraak met Mij in contact getreden, anders zouden jullie mijn stem niet vernemen, ofschoon jullie woorden horen. Daarom verlang Ik van jullie, dat jullie mijn woord in jullie hart laten doordringen, dat niet alleen het oor dit opneemt, opdat het niet slechts als lege klank aan jullie voorbijgaat. Jullie moeten Mij zelf horen spreken, en dat zal alleen het geval zijn, wanneer jullie je overgeven aan Hem, die tot jullie spreekt – wanneer jullie je harten openen, wanneer jullie bewust luisteren naar wat jullie God en Vader jullie zeggen wil. Dan ontvangen jullie waarlijk kracht in overvloed, en komen jullie tot leven.

Wat jullie nu toekomt door mijn liefde, moet jullie het leven schenken, omdat Ik medelijden met jullie heb, zolang jullie naar de geest nog dood zijn. Want het is geen volmaakte toestand, waarin jullie je bevinden, hoewel het jullie lijkt, alsof jullie in het bezit van volledige kracht, over de aarde gaan. Met het leven, dat Ik jullie wil schenken, wordt niet het aardse leven bedoeld. Het is het leven van de ziel, dat jullie moeten bereiken, en dit leven is een geschenk, dat jullie allen kunnen ontvangen, wanneer jullie er maar naar verlangen. Maar het kan jullie alleen gegeven worden door Hem, die het Leven zelf is. De levensstroom gaat alleen van Mij uit, maar hij stroomt onophoudelijk de mensen toe in de vorm van mijn woord, dat de uitstraling is van de kracht van mijn liefde en daarom ook opwekkend ten leven moet zijn, zodra dit het dode aanraakt. En deze aanraking laten jullie ofwel toe, ofwel jullie weren haar af. En zo beslissen jullie zelf over leven en dood van jullie ziel.

En jullie zouden daarom ook moeten begrijpen, dat Ik, die zelf het Woord van eeuwigheid ben, door het doen toekomen van mijn woord naar de aarde, alleen dat ene doel nastreef: leven te geven aan hen die tot dusver dood waren, en dat daarom ook het aannemen van mijn woord van overgrote betekenis voor jullie moet zijn – omdat het jullie met zekerheid losrukt uit een onwaardige en onzalige toestand. (22 februari) Want geen enkele goddelijke gave blijft zonder uitwerking, wanneer jullie mensen haar werking maar toelaten. En daarom moet mijn woord ook een buitengewoon gunstige uitwerking op jullie hebben, zodat jullie zijn invloed ook zelf kunnen bemerken, jullie moeten je onherroepelijk gedrongen voelen, naar mijn woord te leven, dus mijn wil te vervullen, die jullie door mijn woord wordt verkondigd. Maar jullie mogen je niet verzetten, jullie moeten het gewillig aanhoren en jullie houding door mijn woord laten bepalen, en in overeenstemming daarmee jullie levenswandel leiden. Dan zullen jullie grootse geestelijke vooruitgang boeken, jullie zullen de rijpheid van ziel bereiken, die nodig is om na de lichamelijke dood het lichtrijk binnen te kunnen gaan.

Jullie hebben derhalve een zeker middel, een middel met een onmiskenbare heilswerking voor jullie ziel. Maar slechts weinig mensen maken gebruik van dit heilmiddel. En mijn goddelijke stroom van kracht kan hun zielen, die ziek en ellendig hun weg over de aarde gaan en zonder succes van de aarde scheiden, niet aanraken. Op het meest werkzame middel wordt dus niet of nauwelijks acht geslagen, en ongewone geestelijke belevenissen, waar meer aandacht aan zou worden besteed, kunnen niet altijd worden aangewend, omdat ze tot geloof dwingen en de ziel daarom geen noemenswaardig resultaat opleveren, tenzij ze de mens in zichzelf doen keren en ervoor zorgen dat hij nu bereid is mijn woord in zich op te nemen. En mijn wijsheid weet dit van tevoren, waardoor (23 februari) het soms lijkt, alsof een mens door Mij met ongewone genadegaven is bedacht, die hem verzekeren van een gemakkelijker gang opwaarts.

Ik weet in welke graad van rijpheid de ziel zich bevindt, Ik weet ook, wanneer de weerstand van een ziel nog maar zo gering is, dat er slechts een kleine geestelijke ervaring voor nodig is, om deze weerstand te breken. En dan is er ook de bereidheid om mijn woord op te nemen, en nu moet deze ziel hetzelfde werk verrichten: vrijwillig mijn woord naleven – pas dan is de ongewone gave van genade ook benut, en dan ook zal mijn woord op hem dezelfde uitwerking hebben, omdat het in zich kracht is en nu dus het dode levend maakt. Wanneer Ik een mens aanspreek, dan moet dit ook een heilzame werking uitoefenen op een doodzieke ziel, omdat deze nu rechtstreeks met de levenskracht in aanraking komt. Maar hetzelfde resultaat kan niet worden verwacht, waar mijn woord wordt geweerd, omdat deze afweer een gunstige werking niet toelaat – dan is het opnieuw een zondigen tegen mijn liefde, en een zonde heeft nooit een gunstige werking tot gevolg.

Maar het zou voor jullie mensen waarachtig gemakkelijk zijn, het leven en dus ook de kracht te bereiken. Want voor ieder mens staat de mogelijkheid open, mijn woord aan te horen, het te lezen of in gedachten met Mij te spreken. En hoewel hij midden in de wereld staat – het zou voor iedereen mogelijk zijn, zich voor korte tijd af te zonderen en de ziel voedsel te bieden; zich in mijn woord te verdiepen en dus uit vrije wil de verbinding tot stand te brengen met Hem, die als God en Schepper moet worden erkend. En waarlijk, Ik zou zijn wil zegenen, Ik zou hem tegemoet komen en hem zo toespreken, dat hij steeds weer naar Mij en mijn toespreken verlangt.

Maar de wereld verdringt alle gedachten aan Mij, aan mijn woord wordt achteloos voorbijgegaan. De gelegenheden, mijn woord aan te horen, worden eerder als storend ervaren, en het verweer tegen mijn gave van liefde komt zo duidelijk naar voren, dat het daarom ook niet verwonderlijk is wanneer de mensheid steeds verder wegzinkt in krachteloosheid – wanneer het geestelijke dieptepunt steeds duidelijker herkenbaar wordt en wanneer mijn tegenstander de heerschappij over de mensen verkrijgt, die zelfs elke toevoer van kracht verhinderen. En zij zijn ook niet met een buitengewone gave van genade gediend, want ook deze zou niet werken, omdat de mensen het licht, dat hen wordt voorgehouden, niet willen zien. En daarom haalt de mensheid zelf ook het einde van deze aarde naderbij, want er is geen sprake meer van een grote klim omhoog, het leven als mens op deze aarde wordt niet meer benut en is daarom ook doelloos geworden.

Er moet eerst orde tot stand worden gebracht, die een ontwikkeling opwaarts weer mogelijk maakt. En deze orde breng Ik ook tot stand, zodra het uur is aangebroken, zoals het sinds eeuwigheid is voorbestemd. Want de mensen moeten het leven deelachtig worden, maar niet eeuwig in de levenloze toestand van de ziel verblijven.

Amen

BD.6769
24 februari 1957

Over de doop – De doop van volwassenen

U hebt de doop van de geest ontvangen, wanneer u van Mij het levenswater in ontvangst neemt, wanneer u zelf zich aan de Bron van het leven laaft en daardoor kracht voor uw ziel ontvangt. U zult gedoopt moeten zijn met het water van de geest. Dan bent u ook lid van mijn kerk, die Ik op aarde grondvestte. U zult dit lidmaatschap niet kunnen verwerven door alleen maar een vorm, waarom ook de doop, zoals u ze voltrekt, nooit garantie is, een ware christen te vormen, maar hoogstens als bewijs van goede wil is te waarderen, een mens naar Mij toe te leiden. Maar de terugkeer naar Mij moet de mens zelf aanvaarden en voltrekken. En hij duikt pas dan als het ware in de bron van het water des levens, wanneer hem door mijn geest de bron wordt ontsloten. Dan heeft hij de doop ontvangen, dan sluit hij zich bewust bij mijn kerk aan, dan is hij wedergeboren in de geest.

Uw weg over de aarde heeft als doel naar Mij terug te keren en de daad van het terugkeren is in volle bewustzijn te voltrekken. Hij kan nooit slechts door een vorm worden vervangen. Uw wil moet zich uit eigen beweging op Mij richten. U zult de innerlijke band met Mij moeten zoeken en van Mij zelf ondersteuning afsmeken op de weg, die naar boven leidt. Dus kan een kind dit alles wel worden geleerd, het kan worden aangespoord om met Mij omgang te hebben in gebed, maar pas wanneer de mens geheel onbeïnvloed datgene doet, wat hem werd geleerd, pas wanneer hij zelf voor Mij kiest, begint hij in de stroom af te dalen om de doop van de geest te ontvangen. Want nu kan mijn levenswater hem toevloeien, nu kan hij mijn woord vernemen en daaruit kracht putten. Nu pas kan hij in geest en in waarheid tot Mij bidden, om nu echter ook door mijn geest verlicht te worden en als het ware een nieuw leven binnengaan.

De doop is dus op dat ogenblik voltrokken, wanneer het Mij mogelijk is, rechtstreeks op een mens in te werken door de overgave van zijn wil aan Mij. Nu behoort hij aan Mij en ofschoon zijn weg ook nog zo vol is met strijd, met verzoekingen van allerlei aard, Ik heb nu echter recht op hem en Ik zal het niet toelaten, dat mijn tegenstander zich weer van hem meester maakt. Want daar beschermt hem de doop van de geest tegen, die zijn levende verbinding met Mij bij hem al heeft voltrokken, want de levende verbinding met Mij, een gebed in geest en in waarheid, bewees de bereidwilligheid, af te dalen in de bron, om nu door mijn levenswater omspoeld te worden, dat een reinigende en helende werking heeft.

Voordat dus deze innerlijke doop is voltrokken, kunnen uiterlijke doophandelingen de mens niet de doop met de geest opleveren, maar zullen ze steeds slechts vorm blijven en geen enkele zegen voor de ziel kunnen opleveren, waarom echter ook een doophandeling, uitgevoerd bij volwassen mensen, net zo een loze vorm kan zijn en nog niet de doop met de geest garandeert, terwijl de innerlijke levende band met Mij en het uitgieten van mijn geest ook geschieden kan zonder welke uiterlijke vorm dan ook.

Ik hecht steeds alleen waarde aan de wil van de mens om zich bij Mij aan te sluiten en dus bewust de scheiding van mijn tegenstander na te streven. En in overeenstemming met deze wil kan nu ook de bron worden ontsloten, die de mens het water des levens toevoert. En dan is ook de doop met de geest voltrokken, want dan stroomt het water des levens onophoudelijk. Dan zal elk woord van Mij zijn ziel licht en kracht schenken. Dan zullen alle omhullingen worden opgelost, waardoor de ziel nog is omgeven. De zieke ziel zal gezond worden, de zwakke ziel zal sterk worden. De doop zal een omvorming betekenen, een uitwisseling van de geestelijke sferen, waarin de ziel zich nu ophoudt. Ze is bewust uit het gebied van mijn tegenstander in mijn rijk gekomen. Ze kan nu door mijn geest worden verlicht, daar haar wil dit toelaat. Ze is levend geworden en dus ook een bruikbaar vat, waarin Ik mijn geest kan uitgieten. En ze gaat nu met toegenomen verlangen krachtig voort, Mij tegemoet. Ze zoekt de aaneensluiting met Mij, omdat ze Mij heeft herkend en nu is de terugkeer naar Mij voltrokken. Ze is en blijft nu eeuwig van Mij.

Amen

BD.6770
25 februari 1957

Het natuurgebeuren, laatste waarschuwing voor het einde

Er wordt u steeds weer op het hart gedrukt aan het einde te denken dat de gehele mensheid te wachten staat, maar ook ieder van u afzonderlijk al tevoren kan overvallen omdat geen mens zich daartegen kan verweren wanneer Ik hem wegroep van deze aarde. Steeds weer wordt u aangemaand en gewaarschuwd. Steeds weer wordt u herinnerd aan oude voorspellingen van zieners en profeten die eveneens het einde van deze aarde betreffen. En steeds weer wordt u ook aan de dood herinnerd door wat u om u heen meemaakt. Maar alleen wanneer u zich serieus bezighoudt met zulke gedachten, spreekt u ook recht over uzelf. U onderwerpt uw levenswandel aan ernstige kritiek en u doet uw best toch nog geestelijke winst te behalen op deze aarde.

Maar maken al deze aanwijzingen, vermaningen en waarschuwingen geen indruk op u, dan zal het einde u verrassen en geheel onvoorbereid zult u zijn slachtoffer worden.

Wanneer mensen u in mijn opdracht tijding brengen, dan wijst u ze af. U lacht ze uit en bespot ze en u gelooft hen geestelijk veruit de baas te zijn. En dus blijft er slechts nog één middel over om u geloofwaardiger te onderrichten: dat de natuurkrachten u aan een einde doen denken. Dit middel moet Ik aanwenden ter wille van de vele ongelovige mensen die voortleven als zou hun bestaan op aarde onbegrensd zijn. Wat mijn woord niet bereikt, kan dit natuurgebeuren nog teweeg brengen: een tot inkeer komen en ook een zich bewust naar Mij toekeren. Maar ook kunnen de mensen des te meer alleen om hun leven worstelen en zich in gedachten nog tegen Mij verzetten.

Doch de Macht die ze niet willen erkennen moet zichzelf bewijzen. En het natuurgebeuren zal daarom geweldige uitwerkingen hebben, omdat Ik overal de mensen wil aanspreken en hun aandacht wil vestigen op hun einde.

En daarom moeten ook alle mensen kennis verkrijgen van mijn ingreep, ofschoon deze nog binnen de perken blijft, dus niet de hele aarde betreft. Maar mijn stem zal niet kunnen worden genegeerd. Ze is nog een laatste wijzen op het einde van deze aarde dat niet lang daarna te verwachten is.

Maar tevoren kan Ik steeds alleen door mijn woord een einde en ook dit natuurgebeuren aankondigen. En steeds weer wordt daarom door mijn dienaren gewag gemaakt van wat de mensheid te wachten staat. En buitengewoon leed en een tijd van nood die ieder mens zal hebben te doorstaan, moeten die dienaren ondersteunen en vergen hun woorden in acht te nemen. Want ieder mens zal het ondervinden dat hij overwinnaar kan worden wanneer hij gelooft en Mij zelf aanroept in zijn nood.

Met het oog op het geestelijk lage niveau van de mensen betekent mijn ingreep ook geen geloofsdwang meer, want ze proberen voor zichzelf alles door middel van het verstand te verklaren en erkennen ook dan nog niet een Macht die gebiedt over leven en dood. Maar er moet hun elke mogelijkheid worden ontsloten hun denken te veranderen en dat kan een natuurgebeuren van deze omvang nog teweegbrengen. En daarom pas Ik dit laatste middel nog toe, altijd nog ieder afzonderlijk de vrije keus latend, daarmee dus niet door middel van dwang op hen inwerkend.

Denk aan uw einde wanneer u niet aan een einde van deze aarde kunt geloven. Want het duurt niet lang meer tot aan het ogenblik dat zich zal voltrekken wat Ik u voortdurend aankondig, omdat Ik u liefheb, omdat Ik u graag wil redden, omdat Ik u wil behoeden voor de hernieuwde kluistering in de vaste materie. Want ieder van u kan zich nog geheel veranderen wanneer dat zijn wil is.

Amen

BD.6771
26 februari 1957

De zegen voor de ziel van een mentale verbinding met God

Een geestelijke vooruitgang wordt steeds alleen dan bereikt, wanneer de kracht van mijn liefde zich in de mens kan uitgieten. Want dit betekent een vergroot werkzaam zijn in liefde en dus ook vervolmaking van de mens. En de kracht van mijn liefde kan weer alleen dan de mens doorstralen, wanneer zijn hart zich in liefde naar Mij keert, wat een innig gebed tot Mij al bewijst. Dan opent hij zich bewust voor mijn toevloed en dan beantwoord Ik zijn liefde. Daarom is de zegen onmetelijk die de geregelde mentale verbinding met Mij teweegbrengt. Een mens die steeds weer zijn gedachten op Mij richt, die vaak in de stilte gaat en met Mij stille samenspraak houdt, een mens wiens ziel zich vaak in geestelijke sferen verheft, zal altijd met liefdegaven worden bedacht. Hem zal licht en kracht toestromen, ook wanneer hij daar aards geen bewijs voor heeft.

De ziel wordt voortdurend gevoed. En hoewel in het aardse lichaam een buitengewoon werkzaam zijn niet duidelijk merkbaar is, dan is ze toch vervuld van licht en kracht. En ze hoeft in het uur van de dood alleen haar lichamelijk omhulsel te verlaten om dan in het lichtrijk tot onvermoede bezigheid te worden toegelaten, omdat ze hiertoe in staat is door haar geestelijke rijkdom die haar aardse bestaan haar heeft opgeleverd. Want een mens die door middel van gedachten en gebed in voortdurende verbinding met Mij blijft, zal ook op aarde voortdurend in liefde werkzaam zijn, omdat dit de vanzelfsprekende uitwerking is van de stroom van liefde die ze onophoudelijk van Mij ontvangt. En dus moet ook zijn ziel zich tot die volmaaktheid vormen, die haar eertijds eigen was. Ze voelt dat ze aan Mij toebehoort. Er is geen scheiding meer, want haar wil is geheel van Mij en dus is haar terugkeer voltrokken en kan ze vol van licht en kracht terugkeren naar haar vaderland en onuitsprekelijk gelukzalig zijn. Alleen de nauwe band met Mij is nodig, die zonder enige dwang uit eigen aandrang door de mens tot stand moet worden gebracht. Dan is de toevloed van liefdeskracht uit Mij al verzekerd en dan kan diens ziel nooit wegzinken. Want ze wordt door Mij vastgehouden en ertoe gebracht voortdurend werkzaam te zijn in liefde, omdat de kracht uit Mij nooit werkeloos kan blijven, dus werkzaam moet zijn in overeenstemming met mijn wil. En ieder mens zou het moeten weten, dat mijn liefdeskracht hem onmetelijk ter beschikking staat, dat hij ze alleen maar hoeft te vragen in het gebed en door mentale verbinding met Mij en hij nu ook het contact tot stand brengt dat een overbrengen van mijn liefdeskracht mogelijk maakt.

Het is waarlijk niet moeilijk weer de staat van volmaaktheid te bereiken. En de weg wordt u mensen zo duidelijk aangewezen, maar u zult hem zelf moeten gaan. U zult niet gedwongen mogen worden. Integendeel, u zult in alle vrijheid moeten doen wat u helpt om gelukzalig te worden. U zult kennis moeten nemen van uw taak op aarde en deze trachten te vervullen. U zult mijn woord moeten aanhoren en er naar leven. En u zult er zeker van kunnen zijn dat mijn liefde u zal bijstaan, zodra Ik maar uw serieuze wil zie om gelukzalig te worden en met Mij verenigd te zijn, zoals het was in het allereerste begin. Want mijn liefde voor u is onveranderd gebleven en ze zal ook in de eeuwigheid niet veranderen. Ze zal alles doen om ook u weer tot wezens te vormen die vervuld zijn van liefde en kracht. Ze zal u steeds weer bestralen, tot ook u naar mijn liefde verlangt en zich nu voor Mij opent, met de wil de mijne te worden en te blijven tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.6778
7 en 8 maart 1957

De ware Arts voor de ziel

Iedere zieke behoeft genezende medicijn, wil hij herstellen en zijn lichaam weer fris en krachtig laten worden, om zijn plichten op aarde te kunnen vervullen. En zo ook heeft de zieke ziel behoefte aan een “heilzaam medicijn” dat haar helpt krachtig te worden om eveneens de taak te kunnen vervullen die haar voor het aardse leven is gesteld. Ze is ziek en zwak wanneer ze het leven als mens begint en ze heeft een weg omhoog voor zich waarvoor ze kracht nodig heeft.

Er moet haar dus genezing worden gebracht, ze moet zich aan een dokter en helper toevertrouwen die haar ziekten kent, die haar nu het juiste medicijn toedient waardoor ze weer gezond kan worden. Ze moet krachtig voedsel gebruiken om ook in kracht toe te nemen en dan ook de klim omhoog te kunnen afleggen. En er bestaat maar één Dokter die haar waarlijk helpen kan, die al haar lijden en zwakheden kent en die voor alles de juiste medicijn gereedhoudt: Jezus Christus, de Heiland en Verlosser van zonde en dood.

En er bestaat maar één genezend voedsel, dat Hij de zieke ziel geeft: Zijn woord dat alleen de ziel verplaatst in de toestand dat ze nu vol kracht de weg omhoog kan gaan, dat haar het doel laat bereiken ten behoeve waarvan zij zich op aarde mocht belichamen. Want dit woord is het brood dat uit de hemel komt, dat de goddelijke liefde uitdeelt met zegenende hand dat waarlijk iedere zieke ziel gezond laat worden, wanneer het met dank uit de hand van Jezus Christus van de Schepper en Vader van eeuwigheid wordt aangenomen, wanneer de ziel zich daaraan laaft wanneer ze in waarheid eet en drinkt van het ‘vlees’ en ‘bloed’, het woord, dat als een stroom van Gods genade onophoudelijk stroomt en voor ieder toegankelijk is die honger en dorst lijdt, die ziek en zwak is en brood en wijn nodig heeft om weer krachtig te worden.

Zijn woord is het ware medicijn voor de zieke ziel en het is de bron van kracht voor de gezonde, maar nog zwakke ziel, want hoe ook de ziel van de mens op aarde geaard is – ze heeft voortdurend spijs en drank nodig, ze zal nooit voedsel kunnen missen, omdat ze helemaal rijp moet worden in het leven op aarde en daartoe altijd behoefte heeft aan de kracht die haar alleen door het woord Gods kan toestromen. En als een mens zich van zijn zwakheid bewust is, beseft hij dat zijn ziel nog ziek is en een arts nodig heeft, dan zal hij zich ook tot die ene wenden die hem de vaste garantie geeft, dat hij geholpen wordt. Hij zal zich aan Jezus Christus toevertrouwen en om genezing vragen, hij zal Hem zijn zwakheid en gebrekkigheid bekennen en zich bij Hem aansluiten, want hij weet dat hij bij Hem steun vindt, dat Jezus Christus als arts voor de ziel ook bereid is, hem te geven wat zijn ziel nodig heeft. Hij weet dat Zijn genezende hand zich maar hoeft uit te strekken, opdat hij gezond wordt en dat Hij ook voortaan haar het juiste voedsel zal geven. En hij zal Zijn woord in ontvangst nemen, hij zal steeds weer kracht putten uit Zijn woord en spoedig ook de werking van het goddelijke woord bij zichzelf ondervinden. Want een goddelijke gave blijft niet zonder uitwerking.

Maar wie de ziekten van zijn ziel niet beseft die bezorgt haar ook niet het juiste medicijn en ze zal zwak en ellendig blijven, ze zal de klim omhoog niet aankunnen en tevens zal ze ook geen voedsel hebben, want het ware voedsel voor de ziel is alleen het woord Gods. En zo kan het voorkomen dat een ziel bij het beëindigen van haar leven op aarde nog precies zo armelijk en zwak is als ze de aarde heeft betreden. Want ze kan wel behoeftig en volledig krachteloos zijn, maar ze kan niet vergaan. En in deze toestand moet ze nu ook het geestelijke rijk betreden, waar ze haar ontoereikendheid bitter zal gevoelen.

Maar steeds wendt de Heiland van de zieken en zwakken zich tot de mensen, steeds weer biedt Hij zichzelf aan hen te helpen gezond te worden, steeds weer laat Hij de stroom van kracht naar de aarde vloeien waaraan alle zielen kracht voor zichzelf zouden kunnen halen.

En waarlijk, van iedere ziel die zich aan de Redder en Heiland Jezus Christus toevertrouwt, wordt de ziekte en zwakheid weggenomen. En het berouw van diegenen die aan Hem zijn voorbijgegaan en nooit aanspraak maakten op Zijn doktershulp zal heel bitter zijn want ze zullen ziek en zwak blijven en dus ook zo in het rijk hierna binnengaan.

Amen

BD.6779
9 maart 1957

Aanmaning niet te verslappen tijdens de arbeid in de wijngaard

De mensheid heeft voortdurend een roep nodig om wakker te worden, want steeds weer valt ze terug in de doodsslaap waaruit ze echter moet ontwaken ten leven om nog ijverig aan hun zielen te kunnen werken.

En daarom vraagt dat ook voortdurende arbeid van mijn knechten om de mensen steeds weer wakker te schudden en hun de betekenis van hun leven op aarde voor de geest te stellen en hen aan te sporen zich aan de arbeid te begeven, die daarom dringend is omdat er niet meer veel tijd ter beschikking staat. Geen van mijn arbeiders in de wijngaard mag geloven genoeg te hebben gedaan wanneer hij ’n keer zijn roep om wakker te worden liet weerklinken.

Hij moet steeds opnieuw proberen de slaap van hen te verjagen die hen gevangen houdt en waaraan ze zich moeilijk kunnen onttrekken. Ik weet wel dat u steeds weer mislukkingen hebt te incasseren, maar toch moet u niet moede worden, want het is het voorbereidende werk dat u verricht, opdat ze weten waarom het gebeurt dat Ik met donderstem hen uit hun rust opjaag, wanneer ze tevoren al niet zijn ontwaakt en zich richten op de voornaamste arbeid: zich zelf te veranderen zoals het beantwoordt aan mijn wil. De mensen moeten niet in een diepe slaap worden verrast en daarom zult u van te voren steeds weer de roep om wakker te worden moeten laten weerklinken, u zult hen op het komende moeten wijzen, u moet hun voor de geest stellen dat ze van hun rust niet lang meer zullen mogen genieten, dat ze met geweld moeten wakker worden geschud, wanneer ze u niet aanhoren en aan uw woorden gevolg geven. Maar u zult hen niet met rust mogen laten.

Want ze zijn in een zeer benarde positie, ze verliezen steeds meer aan kracht omdat hun aardse leven spoedig is beëindigd en ze daarom ook hun levenskracht kwijt raken die ze nu nog bezitten en ze dus ook werkzaam zouden kunnen zijn, wanneer ze het zouden willen. Maar die wil is braakliggend zolang ze zich slapend dood houden, zolang ze geen enkel geestelijk leven nastreven en hun levenskracht daartoe benutten geestelijke goederen te verwerven. En de hele mensheid is al in een toestand van verstarring op de weinigen na die aan de wekroep gevolg geven en begeerden te leven.

Maar dezen moeten aan hun medemensen denken en hen helpen ook de weg naar het leven te vinden.

En daarom zult u ook niet op moeten houden hun te verkondigen wat Ik u opdraag: dat Ik over ’n niet meer lange tijd mijn stem luid en duidelijk hoorbaar laat weerklinken.

Want deze dag komt steeds naderbij en hij zal het begin zijn van het einde. Want hij gaat als een schaduw aan de laatste tijd vooraf. Maar het einde betekent een eindeloos lange nacht waaruit er niet meer zo’n ontwaken bestaat zoals het nu nog mogelijk is door mijn stem, die wel buitengewoon luid en verschrikkelijk zal weerklinken en daarom steeds nog mensen kan doen ontwaken. En dan kunnen nog enkelen met vergrote ijver zich wijden aan hun werkzaamheid en zich serieus voorbereiden op het kort daarop volgend einde. Maar dan breekt de nacht onherroepelijk aan over alle mensen die de wekroep niet willen horen.

Dan verzinken ze waarlijk in een doodsslaap waaruit er eindeloos lange tijd geen ontwaken meer is. Daaraan zult u moeten denken die als mijn knechten Mij uw diensten hebt aangeboden, dat u niet vaak genoeg tegenover uw medemensen gewag zult kunnen maken van datgene wat voor de deur staat.

Want iedere ziel die uw wekroep opvolgt zal u eeuwig danken dat u haar behoedde voor die eindeloos lange nacht.

De mensen weten niet in welke nood ze zich bevinden en ze willen ook aan uw terechtwijzingen geen geloof schenken. Maar mijn laatste ingreep kan hen toch nog tot bezinning brengen wanneer ze beseffen dat uw woorden waarheid waren, die dan bij hen weer in herinnering terugkeren en niet meer zonder indruk blijven. Laat daarom geen gelegenheid voorbijgaan, vrees de spot of de onwil van uw medemensen niet, denk steeds daaraan dat u al in het licht van de dag staat en dat u de duister is niet meer hoeft te vrezen, wat er ook komen mag, maar dat dezen een onuitsprekelijk kwellend lot te wachten staat, wanneer het niet lukt ook hen uit hun doodsslaap wakker te schudden. Liefde en medelijden moeten u bewegen steeds weer in mijn naam te spreken, maar u moet nooit geloven al genoeg te hebben gedaan, want zolang deze aarde nog bestaat moet er ook nog om de zielen worden geworsteld, dat ze niet aan de macht van mijn tegenstander ten onder gaan.

Amen

BD.6781
11 maart 1957

Noden nemen toe in de eindtijd

Het korte weggedeelte dat u nog hebt af te leggen, zal nog veel eisen aan u stellen, zowel aan uw kracht als aan uw wil. Want omdat de tijd die u mensen nog op deze aarde rest nog maar kort is, is de klim omhoog bijzonder steil en lastig. De hindernissen zijn bijzonder moeilijk te overwinnen. Maar het doel kan toch worden bereikt, omdat Ik ook met mijn kracht en genade ongewoon werkzaam ben en omdat u zelf Mij maar om bijstand zult hoeven aan te roepen, die u zeker ten deel valt.

Hoe erg u in de laatste tijd door mijn tegenstander in het nauw wordt gebracht, zult u allen nog ondervinden. Want hij zint met listen en slinksheid alleen op uw verderf en elk middel dat hem daarbij helpt is hem goed. En zo zal hij ook de mensen aards in allerlei nood drijven. Hij zal door zijn handlangers al diegenen bestoken, die de weg die naar Mij voert vastberaden gingen. En waar hij kan vergroot hij nog de hindernissen, steeds in de hoop dat de mensen ervoor terugschrikken en een minder moeilijke weg kiezen, die echter van het doel weg leidt.

De tegenstander werkt op de aan hem gebonden mensen in, dat ze helemaal in zijn wil tegenover de medemensen optreden, dat ze alles doen om dezen de nood in te drijven, dat ze hun zinnen weer op de materie richten, waarvan ze zich al hadden losgemaakt. Mijn tegenstander probeert ook de gedachten te beïnvloeden van de mensen, die hij zich als slachtoffer heeft uitgekozen. Hij brengt ze in de war en doet hen zo nu en dan niet bij machte zijn het geestelijke contact met Mij tot stand te brengen. Hij plaatst zich tussen Mij en u en daarom keert u zich – door hem aangezet – vaak naar de weg, die u gemakkelijker begaanbaar voorkomt.

U allen hebt zulke verzoekingen te verwachten en u zult in deze tijd heel standvastig moeten zijn en blijven. U zult er aan moeten denken, dat Ik u dit alles al heb aangekondigd en dat u daarom ook zult kunnen vertrouwen op mijn woord, dat u verzekert van mijn vergrote bescherming en vermeerderde toevoer van genade. Er staat u allen nog een ernstige tijd van beproeving te wachten. Want steeds verschrikkelijker is zijn werkzaam zijn. Steeds verderfelijker de giftige nevel die hij verspreidt, overal waar hij vreest zielen te verliezen.
Ik beloof u steeds weer mijn stellige hulp, maar toch kan Ik mijn tegenstander in deze laatste tijd niet hinderen bij zijn werkzaam zijn, omdat het om een strijd gaat tussen Mij en hem, waarbij de vrije wil van de mens de doorslag geeft en niet mijn macht. Daarom laat Ik hem de vrijheid, ofschoon zijn schandelijke plannen u allen nog in grote nood zullen brengen.

Maar u zult niet hoeven te bezwijken. U zult u altijd kunnen verweren door uw vrije wil Mij voor eeuwig toe te behoren. En u zult Mij altijd om bijstand kunnen vragen. U hebt u dan vrijwillig onder mijn bescherming geplaatst en u zult die ook mogen ervaren, want Ik laat waarlijk geen mens, die de weg naar Mij wil nemen, over aan mijn tegenstander.

Slechts zelden zal een mens zich in de komende tijd in volledige rust mogen verheugen, tenzij hij totaal ten prooi is gevallen aan mijn tegenstander. Maar wie nog een beslissing moet nemen, wie al voor Mij heeft gekozen, die zal door de aanvallen van mijn tegenstander voortdurend worden vervolgd. Hij zal aards in een benarde toestand geraken. Hij zal worden achtervolgd door ongeluk en ziekte. Er zal hem schade worden berokkend door medemensen, hij zal voortdurend moeten strijden en ook vaak beginnen te twijfelen aan mijn liefde. Doch juist dat wil mijn tegenstander bereiken, want zodra het hem lukt Mij te verdringen heeft hij ook gewonnen.

En daarvoor waarschuw Ik u. En Ik verzeker u steeds weer, dat u ook door de grootste aardse nood wordt heengeleid, dat u de moeilijkste hindernissen zult overwinnen, als u dit geloof in mijn liefde en macht maar niet prijsgeeft. Dit zijn de laatste beproevingen op deze aarde. Het is een tijd van nood, van ellende en droefenis, maar het is ook het laatste korte stukje weg, dat u nog moet afleggen.

En u zult onmetelijke kracht van Mij kunnen betrekken. U hoeft u alleen maar steeds tot Mij te richten en er zal een stroom van kracht in u overvloeien. U hoeft alleen maar vol vertrouwen alles wat u bezwaart in mijn handen te leggen en Ik zal u waarlijk niet verlaten.

Maar hem zult u niet moeten laten zegevieren, al komt u ook nog zo diep in nood. Zolang uw blikken op Mij zijn gericht, zijn ook zijn aanvallen tevergeefs. Zolang u met Mij in verbinding staat, dringt u hem van u weg en dan betrekt u aanhoudend genade en kracht van Mij. En uit de strijd tegen hem zult u als overwinnaar tevoorschijn komen.

Amen

BD.6782
12 maart 1957

Echte en valse profeten

Wat er ook ondernomen wordt om de waarheid te verdringen, ze zal toch zegevieren – hoewel de dwaling talloze offers zal eisen. Maar wie de ernstige wil heeft tot de waarheid te komen, die herkent ook zeker de dwaling als zodanig en dan is er ook geen gevaar meer voor hem. Dat echter de meeste mensen aan de dwaling ten prooi vallen is begrijpelijk, daar de dwaling de mensen altijd zekere voordelen belooft, het zij geestelijk of aards. De mensen zijn er altijd op uit zich voordeel te verschaffen. Zij hebben de waarheid niet lief ter wille van de waarheid, maar er moet voor hen altijd profijt aan verbonden zijn – dan zijn ze pas bereid de waarheid aan te nemen. De zuivere waarheid stelt ieder mens alles helder en onomwonden voor ogen, ze kan daarom voor hem ook tot nadeel zijn in zoverre ze hem toont wat hij nog allemaal moet overwinnen, als de wereld en zijn aardse welzijn nog te veel voor hem betekent. Juist daarom vindt de waarheid zo weinig gehoor, juist daarom is de mens veel eerder bereid dwaling aan te nemen, vooral wanneer deze dwaling hem voordeel belooft of aan zijn wensen tegemoet komt.

Dus willen de mensen ook niets horen of weten van een ondergang van de aarde, van een vergaan van al wat leeft en alle scheppingen op de aarde. Doch wat hun onder de dekmantel van de waarheid wordt aangeboden, wat hun nog een sprankje hoop geeft dat het einde is tegen te houden, dat nemen zij aan en houden ze voor de waarheid. Maar de zuivere waarheid, die hun de verplichting oplegt zich op een vaststaand einde voor te bereiden, wijzen zij af. Er zullen altijd profeten te vinden zijn, die in opdracht van God het einde aankondigen. Maar er zijn er eveneens, die in opdracht van Zijn tegenstander spreken en als valse profeten deze aankondigingen trachten te ontkrachten. Die de mensen alle mogelijke beloften voorspiegelen, hen echter niet op het zekere einde wijzen, maar het als af te wenden proberen voor te stellen. En steeds zullen deze valse profeten meer gehoor vinden, want de mensen willen niet geloven dat het einde komende is. Daarom nemen zij liever die leren aan, die hen voordelen beloven en hen niet uit hun dromen doen opschrikken.

Voor wie in totale onwetendheid leeft, zal het ook moeilijk zijn, te beoordelen wat dwaling is en wat waarheid. Wie echter reeds in geestelijke kennis werd ingewijd, behoeft deze maar als toetssteen voor waarheid en dwaling aan te wenden en zich af te vragen, wat de bedoeling is van een leer en wat ze beoogt. Wil ze de mensen een hogere kennis bijbrengen, wil ze de veredeling van zijn wezen bereiken, wil ze hem helpen zich van de materie los te maken, dan is deze leer ook van goddelijke oorsprong en kan ze als waarheid worden uitgedragen. Is het daarentegen duidelijk, dat het de bedoeling is een beter en mooier luxueus werelds leventje te verschaffen, wat ook vaak onder de dekmantel van vroomheid geschiedt, dan kan zo’n leer zonder bezwaar als verkeerd worden afgewezen, omdat zij dan door Gods tegenstander in de wereld werd gebracht.

Maar in de eindtijd zullen veel valse profeten in opdracht van Gods tegenstander op de voorgrond treden, want juist het einde wil noch door de tegenstander noch door zijn aanhang worden toegegeven of ingezien. En zo zullen ook die mensen, die met het einde rekening houden, door hem voor de gek worden gehouden. Hij zal ze daarom in opperste verwarring willen brengen door de voorspellingen van de ware profeten tegenover die van de valse profeten te stellen. Daarom zal de duisternis in de tijd van het einde steeds dichter worden en bij wie reeds het licht schijnt, moet dit behoeden, opdat het hem niet wordt uitgedoofd. En hij kan dat ook als zijn liefde voor de waarheid sterk is, als hij alleen God en Zijn woord laat gelden.

Bij wie echter het zachte schijnsel van het goddelijke licht der liefde niet volstaat, diens ogen zoeken verblindende lichten en hij besteedt dan geen zorg meer aan dat kleine lichtje, dat hem in donkere nacht bijlicht. Dan kan Gods tegenstander het hem gemakkelijk uitdoven, dan is zijn truc gelukt. Hij deed zich voor als een engel uit het lichtrijk en had zijn prooi te pakken. In deze mensen heeft dan het verlangen naar de wereld gezegevierd, omdat zij dat, wat de tegenstander hen voorzette, liever hoorden; omdat hij een einde van de aarde, een spoedig vergaan, het einde van de oude en het begin van een nieuwe periode in twijfel trekt. Hij laat de mensen geloven, dat zij zelf hun toekomst kunnen bepalen. Dit voordeel laten zij zich niet ontgaan, en daaraan al herkent men het werk van satan, die daarmee de mensen doet geloven, dat zij het ten uitvoer brengen van Gods heilsplan kunnen tegenhouden of afwenden. Dit drijven van satan behoort ook tot de zichtbare tekenen van het einde. Gods tegenstander zal nog veel aanvallen tegen de waarheid ondernemen. Hij zal juist daar in het bijzonder zijn invloed uitoefenen, waar geen weerstand geboden wordt door een absoluut verlangen naar de waarheid. Want daar herkent men de leugen niet, daar heeft hij een gemakkelijk spel. Doch hij zal hen, die voor God en in Zijn opdracht werkzaam zijn, niet kunnen misleiden. Want dezen zijn door Zijn geest verlicht en zullen daarom ook altijd in staat zijn de waarheid van de dwaling te onderscheiden.

Amen

BD.6783
13 maart 1957

Verkeerde overdreven ijver

Het veld dat u zult moeten bewerken, zal in zijn omvang steeds overeenkomen met uw wil om actief te zijn en uw geschiktheid. Het kan heel groot zijn als u zich er volledig en helemaal voor inzet, en het kan slechts een geringe omvang hebben, al naar gelang uw wil en uw ijver om dienstbaar te zijn, want Ik oefen geen druk of dwang uit, Ik geef zoals u het verlangt.

Vaak echter vergen ook mijn arbeiders in de wijngaard teveel van zichzelf in zoverre dat ze zich zelf boven hun kunnen uit opdrachten opleggen waarvoor Ik ze niet heb aangesteld, zodat ze eigenmachtig gebieden willen bewerken vanuit een zekere eerzucht, met de bedoeling zich te willen onderscheiden. En dan zullen ze meer schade aanrichten dan zegen, want ze begeven zich door hun eerzucht buiten mijn terrein, en voor mijn tegenstander betekent dit een welkome gelegenheid om nu zijn aanwijzingen te geven, waaraan dan ook vaak gehoor wordt geschonken. En dat is het gevaar dat voor iedere arbeider in de wijngaard dreigt die zich niet strikt aan mijn aanwijzingen houdt, die gedreven wordt door overdreven ijver omdat hem de innerlijke deemoed verlaten heeft, omdat hij veel bereiken wil maar niet velen zou willen helpen.

Het is maar een klein verschil, maar al mijn arbeiders in de wijngaard zouden bij zichzelf serieus moeten nagaan, welk motief hen aanzet om in de wijngaard te werken. Ze moeten niet verzuimen, Mij in stil gebed te vragen om mijn aanwijzingen en dan altijd dat doen waartoe ze zich innerlijk aangespoord voelen. Maar ze moeten zich geen arbeid voornemen die Ik hun niet heb toegewezen en die daarom meer als wereldlijke arbeid moet worden bestempeld, ofschoon ze schijnbaar geestelijke doeleinden beogen.

U mensen weet niet met welke middelen mijn tegenstander werkt en hoe makkelijk hij u in zijn vangnetten kan verstrikken. Maar u hoeft zijn slachtoffer niet te worden, zolang u in diepste deemoed bij Mij schuilt en altijd wenst alleen maar door Mij geleid te worden. Maar Ik zal u geen gebied om te bewerken toewijzen zolang u dit gebied niet beheerst. Betreedt u het echter zonder mijn opdracht, dan wordt u door de tegenpartij beïnvloed, omdat deze uw zwakheden kent om op de voorgrond te willen treden. En hij is u nu ook van dienst zoals u het wenst.

Al heel vaak zijn mensen deze weg gegaan, die bereid waren Mij te dienen maar die niet in een kleine kring wilden werken, doch voor zichzelf een werkterrein zochten, waar ze meer in de openbaarheid konden treden, zonder van Mij de opdracht te hebben verkregen. En vaak voerden ze werkzaamheden uit, zonder te bemerken door wie ze daartoe gebracht zijn. En zo was het ook mogelijk dat aanvankelijk goede knechten ongeschikt werden voor het werk in mijn wijngaard, omdat nog teveel wereldse neigingen in hen sluimerden die tevoorschijn traden en hun verkeerde overdreven ijver motiveerden.

Maar wederom hoeft dit gevaar niet gevreesd te worden door allen die Mij willen dienen, als Ik zelf hun meer waard ben, wanneer ze Mij ook hun zwakheden en gebreken toevertrouwen en Mij bidden om bescherming voor eigen falen en als ze maar steeds op mijn aanwijzingen wachten voordat ze aan een werk beginnen. Wel worden al mijn dienaren ook geconfronteerd met verzoekingen, omdat ieder nog zwakheden en gebreken vertoont, die hij kent en probeert te benutten. Maar de nauwe band van die mens met Mij beschermt hem ervoor hieraan ten offer te vallen, terwijl de binding met de wereld ook de weerstand van een mens verzwakt en er dan ook het gevaar bestaat dat hij eraan ten prooi valt.

Houd daarom uw blik altijd naar binnen gericht, volg niet zo zeer het wereldgebeuren, maar de geestelijke ontwikkeling in de wereld, in uw omgeving en bij uzelf. Dan zult u ook ijverig bescheiden werkzaamheden verrichten. U zult aan u zelf werken, u zult uw medemensen steeds behulpzaam terzijde staan en u zult ze van geestelijk voedsel voorzien dat hun ontbreekt. En dit werkterrein zal zo groot zijn, als u in staat bent, het te bewerken. Maar verder naar buiten moet u zich niet wagen, als u niet voor hem wilt werken die mijn en uw tegenstander is.

Amen

BD.6784
14 maart 1957

Onmetelijke liefde Gods – Verlossingswerk

Niets vermag jullie de liefde Gods zo aanschouwelijk te maken als het verlossingswerk van Jezus Christus, de met onmetelijke kwellingen gepaard gaande dood aan het kruis, die geleden werd omwille van de zondige mensheid door een mens, die zonder zonden en rein was.

In deze mens verbleef God zelf, omdat Hij uit liefde voor Zijn ongelukkige schepselen een offer wilde brengen, om de onmetelijke schuld te delgen, die deze schepselen ongelukkig liet worden en hen van Hem gescheiden hield.

De liefde tot al het geestelijke, dat als mens belichaamd over de aarde gaat, is onmetelijk, en ze verdraagt het niet, dat dit geestelijke eeuwig van Hem gescheiden blijft. En daarom vond ze een manier om deze scheiding op te heffen, die het geestelijke weer mogelijk maakte, zich weer met zijn God en Schepper te verenigen.

Hij offerde zich zelf ter verzoening van de grote schuld van de eens van God afgevallen geesten. Maar dit offer moest ook met deze schuld overeenstemmen, en daarom koos Hij de meest pijnlijke dood aan het kruis, voorafgegaan door een mate van lijden en smaad, die voor een mens bijna onmogelijk was te verdragen.

En omdat God zelf niet lijden kon, maar Hij toch dit offer wilde brengen, koos Hij voor zich een menselijke vorm. Hij belichaamde zich zelf in de mens Jezus en ging nu de lijdensweg op aarde tot aan de dood aan het kruis. Zijn oneindige liefde volbracht dit werk. Ze vervulde de mens Jezus, zodat het diens vrije wil was, alle leed op zich te nemen, om Zijn medemensen redding te brengen.

De mens Jezus leed en stierf, en toch was het God zelf, die het offer aan het kruis heeft gebracht voor de mensen. Want zowel de ziel als ook het lichaam van de mens Jezus was de ooit door God uitgestraalde kracht van Zijn liefde, die zich nu weer met de eeuwige Liefde samenvoegde, die dus alleen het goddelijke in zich sloot, ofwel: de eeuwige Godheid zelf koos voor zich die vorm om in te verblijven, die Haar ook door een rein en zondenloos leven als stoffelijk omhulsel kon dienen wat in een zondig stoffelijk omhulsel onmogelijk was geweest.

Het was een werk van liefde en een daad van genade van de meest zwaarwegende betekenis: dat God zelf op aarde nederdaalde, om de mensen verlossing te brengen van zonde en dood, dat Hij in de mens Jezus de weg op aarde aflegde en alle bitterheid van het leven op aarde, alle strijd tegen de satan op zich nam, dat Hij waarlijk tegen de machten van de hel vocht, dat was een bewijs van Zijn oneindige liefde voor dit gevallene, dat Hij weer wilde helpen zich op te richten naar omhoog – dat Hij niet in de diepte wilde achterlaten, in het gebied van Zijn tegenstander, omdat het daar niet zalig was, maar zonder licht en krachteloos, dus zich in een toestand vol kwellingen bevond.

Zijn oneindige liefde voor dit gevallene was niet verminderd ofschoon het zich in vrije wil afwendde van God, en daarom ging Zijn liefde het gevallene achterna. Ze daalde zelf neer in het gebied van Zijn tegenstander, Ze kwam in de mens Jezus op aarde, en ze volbracht een werk van diepste ontferming.

God zelf bracht het zoenoffer voor de grote zondenschuld. Bijgevolg kunnen nu ook alle mensen in vrijheid opnieuw het licht en de kracht verwerven, ze kunnen opnieuw hun oertoestand bereiken, ze kunnen weer terugkeren naar hun Schepper en Vader van eeuwigheid, want de hen scheidende schuld is afbetaald door de goddelijke Liefde zelf.

Slechts één ding moeten ze zelf doen: ze moeten de wil hebben om terug te keren tot God. Hij is in Zijn onmetelijke liefde hen tegemoet gekomen, maar ook zij zelf moeten nu stappen zetten, zij moeten uit vrije wil de weg gaan, die Hij zelf voor hen in Jezus geëffend heeft. Zij moeten verlost willen worden van hun zondenschuld en dit vrijelijk bekennen, door Jezus Christus aan te roepen om vergeving, omdat zij anders met hun schuld belast blijven en dus ook zolang in de diepte blijven, omdat zij dan ook nog gevangenen zijn door Gods tegenstander.

Zij moeten dus bewust om de liefde Gods vragen. Want ondanks de overgrote liefde van Gods zijde kan men geen verlossing vinden, wanneer men daar niet zelf naar streeft, dus wanneer men Jezus Christus en Zijn verlossingswerk niet erkent en daarom ook niet door Hem in Zijn rijk opgenomen kan worden.

Nochtans is men niet eeuwig verloren, maar blijft men voortdurend de schepping, die Gods onverminderde liefde geldt. En eenmaal bereikt deze goddelijke liefde ook haar doel. Eenmaal zal ieder wezen de afgrond willen ontvluchten en zijn weg gaan naar Golgotha, naar het kruis, naar Jezus Christus, de aanschouwelijk geworden Godheid, wier liefde geen grenzen kent en Zijn schepselen zal trachten te winnen, totdat Hij haar eindelijk teruggewonnen heeft, om haar nu eeuwig niet meer te verliezen.

Amen

BD.6787
19 maart 1957

De juiste verhouding van een kind tot de Vader

En als u niet als kinderen wordt, dan kan Ik u niet in het hemelrijk opnemen. Ook door deze woorden maakte Ik kenbaar, dat u eerst de juiste verhouding als van een kind tot Mij tot stand zult moeten brengen, voordat Ik u nu aan mijn hart kan drukken, voordat Ik u alles kan geven wat u nodig hebt om het lichtrijk binnen te gaan, voordat Ik u met mijn woord licht en kracht kan doen toekomen, die voor uw klim omhoog absoluut noodzakelijk zijn. Want als u als kinderen tot de Vader zult komen, zal de ware deemoed u ook vervullen, die u verzekert van mijn genade. U zult Mij de liefde als van een kind toedragen, die Ik als Vader van u wil ontvangen en die Ik beantwoord met alle innigheid, waartoe alleen een liefdevol wezen in staat is.

En zo treedt u dan waarlijk in de juiste verhouding tot Mij binnen. U bent uit vrije wil teruggekeerd naar uw Schepper en Vader van eeuwigheid en u zult nu uw bestemming kunnen vervullen, al op aarde en ook in het geestelijke rijk. Maar u moet ook een kinderlijk geloof hebben, want u zult niet alles ten diepste kunnen bevatten, wat u ook wordt overgebracht door mijn geest. Desondanks zult u moeten geloven, dat wil zeggen: voor waar houden wat u niet kan worden bewezen zolang u op aarde leeft. Maar als de liefde in u is, wanneer u Mij als uw Vader de ware liefde van een kind betuigt, dan zult u ook kunnen geloven en alles wat Ik tot u zeg als waarheid aannemen, ook wanneer het voor u nog onbegrijpelijk is. Dan is de zekerheid in u, dat u door de Vader wordt onderricht, en aan Zijn woord twijfelt u niet meer.

Word als kinderen. De vroegere zonde van het zich afkeren van Mij deed u aanmatigende, verduisterde wezens worden. Maar de terugkeer naar Mij schenkt u licht en ontneemt u daarom ook elke aanmatiging, omdat u de grootte inziet van diegene, wiens kant u nu weer kiest.

En u zult niet anders kunnen dan u in diepste deemoed voor Mij buigen en Mij desondanks uw onverdeelde liefde schenken en daarom nu ook alles doen wat mijn wil is. U zult in mijn wil nu scheppen en werken en gelukzalig zijn.

Maar zolang u mensen deze verhouding van een kind nog niet tot stand hebt gebracht, heeft een ander u nog in zijn bezit: mijn tegenstander, die u eens aan Mij heeft ontrukt, aan wie u de val in de diepte te danken hebt en die ook eenmaal wel mijn kind is geweest, maar in zijn verblinding meende alle banden met Mij te kunnen verbreken. En deze wil u behouden als zijn eigendom. En hij zal daarom alles doen om u steeds meer van Mij te vervreemden.

Hij zal zich steeds inspannen om elke band van u met Mij te verhinderen. Hij zal proberen het geloof in Mij te ondergraven of Mij als een eeuwig straffende en toornige rechter voorstellen, voor wie u bang moet zijn en terug moet schrikken. Hij zal de hoogmoed in de mensen bijzonder vergroten, opdat ze geen Macht boven zich willen erkennen.

En daarom zeg Ik steeds weer: “Word als kinderen.” U zult alle hoogmoed moeten opgeven. U zult u werkelijk als kinderen aan uw Vader van eeuwigheid moeten toevertrouwen en Hem om bescherming vragen tegen de vijand van uw ziel. U zult uw eigen ontoereikendheid moeten inzien en u zult nooit aanmatigend mogen zijn. U zult er steeds aan moeten denken dat u tegen de Macht die u geschapen heeft niet in verzet zou kunnen komen wanneer ze uw vernietiging wilde. Maar u zult u deemoedig aan deze Macht kunnen onderwerpen en u zult waarlijk hoger klimmen dan u ooit geweest bent.

De juiste verhouding van een kind tot Mij is waarlijk de weg die u weer naar licht en kracht en vrijheid leidt. Want als u als kinderen met een liefdevol hart naar Mij komt, zult u alles bereiken, omdat mijn liefde vurig verlangt naar uw terugkeer, die dan ook voltrokken is, wanneer u in Mij de “Vader” ziet, aan wie u zich nu onbeperkt overgeeft, omdat u Hem liefheeft.

Amen

BD.6789
23 maart 1957

De ommekeer van dood naar leven – De helper Jezus Christus

Door de kracht van God zult u levend moeten worden, ofschoon u zich nog in de diepste duisternis, in de toestand van de dood bevindt, want ze wekt al het dode tot leven. Dat echter de kracht van God u aanraakt is allereerst noodzakelijk, want ze kan u pas dan treffen, wanneer u deze aanraking toelaat. Ook in de toestand van de dood wordt uw wil niet bepaald. Dit geldt voor het wezen dat het zelfbewustzijn al weer heeft teruggekregen – dus de mens – en ook voor het wezen dat na zijn wandel op aarde in onrijpe toestand is binnengegaan in het rijk hierna en dan weggezonken is in de diepte, van wie de verblijfplaats dus het duistere rijk van de tegenstander van God is. Maar zolang dit wezen nog zijn zelfbewustzijn heeft, zolang het zich nog van zijn bestaan bewust is, is er ook voor dit wezen nog de mogelijkheid zijn dode toestand te veranderen. Het kan weer levend worden, wanneer het zich door de kracht van God zal laten treffen.

Omdat echter zijn wil vrij is, bestaat het even grote gevaar dat het zijn weerstand tegen de bestraling door Gods liefde niet opgeeft. Dan zinkt het steeds dieper weg, het verhardt in zijn geestelijke substantie, het verliest zijn zelfbewustzijn en wordt weer opnieuw in de werken van de schepping verbannen. En om het lot van de hernieuwde kluistering af te wenden, om zoveel mogelijk wezens daarvoor te behoeden, wordt er onafgebroken op die zielen van de duisternis ingewerkt.

Er is een verlossingswerk van zo grote omvang gaande, zoals het nooit tevoren in het geestelijke rijk heeft plaatsgevonden. De liefde Gods tracht te redden wat er nog te redden valt. En het verlossingswerk wordt door de lichtwezens uitgevoerd met zulke van liefde vervulde harten, dat dit ook niet zonder resultaat blijft. Steeds weer komen boden van het licht de duistere wezens naderbij, die echter als boden niet in hun stralend licht verschijnen, maar zich als het ware aan de duisternis aanpassen en in zachtmoedigheid en geduld op die zielen inpraten, opdat ze hen daarheen zouden willen volgen waar het minder kwellend is. En steeds weer maken enkele zielen zich los uit hun omgeving, al is het in het begin met tegenzin. Maar de liefde van hun redders begint al te werken en ze vertrouwen zich toe aan hun leiding. Lukt het nu slechts één van deze zielen te redden, dan komt daar voor het geestelijke rijk weer een helper meer uit voort, die nu het verlossingswerk bij de zielen voortzet en wel met een ijver zodat hij nooit vergeefse arbeid verricht. Want hem zijn alle kwellingen en de oorzaak ervan nu bekend. En hij weet daarom ook de ongelukkige zielen juist aan te pakken en ze ook sneller te overtuigen.

De verlossende arbeid nu bestaat alleen daarin, de zielen in kennis te stellen van Jezus Christus en Zijn verlossingswerk. Hun de Heiland en Redder Jezus Christus naderbij te brengen. Hun bekend te maken dat alleen Hij hen in een staat van blijdschap kan verplaatsen en dat Hij erom moet worden gevraagd. En Jezus Christus zelf ondersteunt alle inspanningen met betrekking tot de redding van de zielen uit de duisternis nog voor het einde, doordat Hij allen te hulp komt die zich niet geheel afwijzend tegenover Hem opstellen. Zodra er in de zielen maar een vragende gedachte over Jezus Christus en Zijn verlossingswerk opkomt, flitst er voor de zielen een kruis op, eerst slechts als een zwak schijnsel, maar dan steeds helderder, om uiteindelijk duidelijk zichtbaar voor hen te zijn, wanneer hun gedachten langer blijven stilstaan bij de Heiland en Verlosser van de wereld. Dit zijn allemaal al schenkingen van kracht, die echter geen dwang mogen uitoefenen en daarom aangepast zijn aan het gedrag van elke afzonderlijke ziel.

Maar onherroepelijk komt de ziel tot leven die maar begeert te leven. En na de toestand van eindeloze kwelling in de duisternis, wordt het verlangen naar leven bij die zielen steeds groter. En steeds meer zielen ontstijgen de duisternis wanneer ze door zielen die willen helpen worden aangemaand hen te volgen. En hun leiders zullen hen steeds daarheen leiden waar ze een klein lichtje kunnen ontvangen, waarvan ze de weldaad voelen zodat ze zich meestal ook niet meer van het licht willen verwijderen. En al is nu ook hun toestand nog zeer gebrekkig en beklagenswaardig, ze hebben zich daarentegen losgemaakt van de diepste afgrond en dat betekent ook een zekere klim omhoog. Want nu schuwen ze geen moeite. Ze benutten ook de geringste gave van kracht juist en zijn van hun kant weer tot hulp bereid. En ontelbare zielen blijven voor de hernieuwde kluistering behoed, ontelbare zielen nemen na eindeloos lange tijd de weg naar boven.

Amen

BD.6792
26 maart 1957

Het afwijzen van Jezus Christus is hetzelfde als het afwijzen van God

U zult niet het verblijf van de gelukzaligen kunnen binnengaan zolang u Mij zelf nog weerstand biedt in zoverre dat u de Verlosser Jezus Christus niet erkent in Wie Ik Me zelf heb belichaamd. Wanneer u dus Hem afwijst, wijst u ook Mij zelf af, hoewel u voorwendt in een God te geloven. Jezus Christus en Ik zijn één, al is het ook voor u mensen, voor al het onvolmaakte geestelijke nog een mysterie. Eens zult ook u die nog niet tot het geloof in Hem bent gekomen, het kunnen begrijpen. Maar laat het u toch zeggen en steeds herhalen dat u niet bij Mij zult kunnen komen wanneer u niet de weg via Jezus Christus neemt. Wijs Hem niet af wanneer u niet zult willen dat u daarmee ook Mij zelf afwijst. Tracht veeleer van uw God en Schepper daarover uitsluitsel te krijgen waarom Jezus Christus erkend moet worden om gelukzalig te worden. En dit uitsluitsel zal u waarlijk worden gegeven op zodanige wijze dat u het volledig zult begrijpen.

Dat veel mensen het geloof in Jezus Christus en Zijn werk van verlossing hebben verloren lag aan het vaak verkeerde onderricht daarover, dat hen niet beviel en daarom aanleiding gaf alles af te wijzen wat met Hem en het werk van verlossing samenhangt.

Maar een juiste verklaring kan u ook weer het geloof teruggeven wanneer het maar uw ernstige wil is juist die verklaring te horen: dat uw zielen met een grote zondeschuld belast zijn die ook de beweegreden is van uw aards bestaan, en dat deze zondeschuld het binnengaan in het lichtrijk, in het rijk van de gelukzaligheid, totaal onmogelijk maakt. Dat dus eerst de zondeschuld teniet moet zijn gedaan, voordat de poorten naar dat rijk opengaan. Dat Een voor u de boetedoening heeft aangeboden voor deze schuld, de mens Jezus Christus Die aan het kruis heeft geleden en is gestorven voor u om die zondeschuld teniet te doen, om voor u de poorten te openen. Dat in deze mens Jezus Ik zelf Me op aarde belichaamde, omdat Ik als de eeuwige Liefde voor u het werk van de verlossing wilde volbrengen dat in een menselijk omhulsel moest gebeuren opdat u daar kennis van zou kunnen nemen omdat geestelijk werkzaam zijn voor u niet zichtbaar kon zijn en omdat u op de hoogte zult moeten zijn van het verlossingswerk om u vrijwillig ook aan te sluiten bij de schare van zondaars die verlossing kunnen krijgen.

De grote zondeschuld echter bestond daarin dat u Mij, als uw God en Vader, eens de erkenning onthield. Dat u zich van Mij afkeerde en een ander gevolgd bent die mijn tegenstander was. U zult dus nu weer in vrije wil Mij moeten erkennen. En daar Ik zelf Me in de mens Jezus belichaamde om voor u te lijden en te sterven, is de erkenning van Jezus Christus en van het verlossingswerk ook tegelijk de erkenning van Mij zelf, die u Mij eens hebt geweigerd. Want alleen het uiterlijk omhulsel was mens. Wat dit uiterlijk omhulsel in zich droeg was Ik zelf. Hij en Ik zijn één geworden. Het menselijk omhulsel borg in alle volheid de liefde in zich die oersubstantie is van de eeuwige Godheid. Ik zelf vervulde dus de mens Jezus die zich op aarde daarom volledig vergoddelijkte en wiens uiterlijke vorm zich ook met Mij aaneensloot en daarom ook na zijn dood kon opstijgen in mijn rijk.

U zult Mij niet van Jezus Christus kunnen scheiden, want Hij was Ik en Ik was Hij – alleen dat Ik voor u mensen en voor alle wezens in het geestelijke rijk een gedaante heb aangenomen omdat Ik anders niet zichtbaar kon zijn voor alle door Mij geschapen wezens. In de gedaante van de mens Jezus zult u zich dus Mijzelf voor kunnen stellen. U zult Mij kunnen zien wanneer u Hem zult zien. Maar u zult Hem pas dan kunnen zien, wanneer u Hem erkent als uw God en Vader van eeuwigheid. Wanneer u zich aan Hem overgeeft en Hem om vergeving van uw zonden vraagt. Wanneer u de weg inslaat naar het kruis, de enige weg die naar Mij leidt, naar het eeuwige leven in gelukzaligheid.

Amen

BD.6796
1 april 1957

“Wie in de liefde blijft” – Vreemde goden

Voor u mensen is alles tot zegen wat u tot een verbinding met Mij brengt, omdat het doel van uw leven op aarde is: de scheiding van Mij – waar uzelf eens opzettelijk naar streefde – op te heffen, dus u nu weer in vrije wil met Mij te verenigen. En wat u daarbij helpt is dus ook goed te noemen. De wil naar Mij te gaan is dus doorslaggevend dat u uw doel op aarde zult bereiken en deze wil houdt ook in dat u een levenswandel leidt die Mij opnieuw welgevallig is, want nooit zult u vanuit deze ernstige wil Mij opnieuw willen bedroeven. Nooit zult u er genoegen in scheppen te zondigen, wanneer uw wil en uw liefde op Mij zijn gericht.

De verbinding met Mij wordt echter alleen maar door dit ene tot stand gebracht: dat u de liefde beoefent, omdat Ik zelf ben waar de liefde is. “Wie in de liefde blijft, blijft in Mij en Ik in hem”. Zonder liefde is er geen verbinding met Mij, al zou de mond nog zo luid en vurig mogen verzekeren dat de wil op Mij is gericht. Pas de liefde is het bewijs ervan, want de liefde en Ik zijn hetzelfde en Mij erkennen en mijn wil vervullen betekent hetzelfde als in liefde werkzaam zijn.

Dat zult u mensen moeten weten, dat niemand dichter bij Mij kan en zal komen die voortleeft zonder liefde. Pas de liefde verbindt ons en de liefde bewijst het zich afgekeerd hebben van mijn tegenstander en de terugkeer naar Mij. Uw val in de diepte was een zich afkeren van Mij en een afwijzen van mijn liefde, dus ook algehele liefdeloosheid. De verandering van uw wil op aarde moet daarom daarin bestaan dat u verlangt weer door Mij te worden aangestraald en dat u nu ook in uzelf weer liefde doet ontbranden die u weer met Mij verenigt.

Hoe ernstiger nu deze wil in u is, des te meer zult u zich in gedachten bezighouden met Mij, met uw God en Schepper van eeuwigheid die door u als Vader gezien en bemind wil worden. En spoedig zal uw denken zijn vervuld van Mij, want dan ga Ik zelf niet meer bij u vandaan, Ik geef u niet meer terug, Ik tracht onophoudelijk uw liefde te winnen omdat de liefde de meest vaste band is die ons verbindt en die niet meer verbroken kan worden door vijandelijke macht.

Ik wil uw gehele liefde bezitten. U mag geen andere goden hebben naast Mij. U zult op niets anders met dezelfde liefde mogen aansturen, want wat u in uw binnenste nastreeft of liefhebt is uw God, ongeacht of het eer en roem, aardse goederen of ook door u beminde mensen zijn. U zult niets hoger mogen waarderen dan Mij. Ik wil voor u het hoogste en begerenswaardigste Wezen zijn in de hemel en op de aarde. Ik wil uw gehele hart en zolang u het nog deelt is de verbinding met Mij nog niet tot stand gebracht, want dat, wat uw hart volledig in beslag neemt, staat tussen Mij en u in.

De wil van ieder mens is vrij, hij kan zich richten op wat hij wil, maar het doel op aarde is alleen maar dan bereikt wanneer hij zich richt op Mij. Het grote gevaar bestaat daarin dat de mens velerlei zaken begerenswaardig voorkomen en dat mijn tegenstander hem alles onder de aandacht brengt om hem terug te houden van die innige verbinding met Mij en dat hij ook de mensen vertrouwd maakt met schijngoden om de gedachten af te leiden van Mij, want het zijn allemaal vreemde goden die de gedachten van een mens vullen wanneer Ik zelf niet de inhoud van zijn innerlijkste gedachten ben.

Daarom zult u mensen ernstig bij uzelf moeten nagaan, wie of wat u het meest bezighoudt. U moet u afvragen of u Mij zo nabij bent als een kind zijn Vader, of de verbinding met Mij uw eerste en enige doel is en u moet alles uit uw gedachten bannen wat zich tussen Mij en u plaatst. U moet Mij de eerste plaats in uw hart inruimen en geen enkele concessie doen. Want uw terugkeer naar Mij kan alleen plaatsvinden door de vereniging met Mij en deze zult u zelf in vrije wil moeten zoeken en vinden omdat geen ander hem voor u tot stand kan brengen.

Amen

BD.6797
3 april 1957

Iedere ziel moet de weg naar Jezus Christus vinden

Iedere ziel die door u werd geleid naar Jezus Christus als haar Verlosser van zonde en dood, is u dankbaar. Want Hij alleen kan haar de poort naar het leven openen. Hij alleen kan haar het lichtrijk binnenleiden, naar de eeuwige gelukzaligheid. Zolang ze Hem echter nog niet heeft gevonden, dwaalt ze ongelukkig rond wanneer ze in het rijk hierna is aangekomen. Haar gedachten raken in de war, haar omgeving is zonder licht en haar eigen toestand is kwellend, omdat ze de haar nu ontbrekende levenskracht smartelijk mist, maar de kwelling van haar krachteloosheid en van haar toestand ondervindt. Daarom is het de grootste werkzaamheid van liefde en erbarmen dat u bij een mens nog op aarde zult kunnen volbrengen, wanneer u hem met Jezus Christus vertrouwd maakt. Wanneer u hem voor de geest stelt dat hij niet aan Hem voorbij mag gaan, wil hij zichzelf niet in gevaar brengen en een ongelukkig lot tegemoet gaan na de dood van zijn lichaam.

De mensen met wie u in aanraking komt, kennen Hem allen wel, maar hun instelling tegenover Hem laat veel te wensen over. Ze kennen Hem, maar benutten deze kennis niet. Ze hebben wel van Hem gehoord als Verlosser van de wereld, maar Zijn verlossingswerk is voor hen geen duidelijk begrip. Ze weten van Zijn dood aan het kruis, maar beschouwen dit slechts zuiver aards en zijn zich van de geestelijke betekenis nauwelijks bewust. Ze hebben ook niet de innerlijke band met Hem en daarom gaan ze de weg naar het kruis niet. Ze voelen zich niet als zondaars en smeken daarom ook niet om vergeving van hun zonden. Ze erkennen in Jezus Christus niet de eeuwige Godheid zelf en roepen Hem daarom ook niet in vol geloof aan. En daardoor blijven ze belast met schuld. En ze gaan met deze schuld het hiernamaals binnen, zonder licht en kracht. Want ze zijn nog niet tot het leven gekomen, dat hun alleen door Jezus Christus kan worden gegeven. En dan was hun aards bestaan ook nutteloos en heeft het hun geen resultaat opgeleverd. Het heeft ze niet dichter bij God gebracht die in de mens Jezus over de aarde is gegaan.

Deze zielen zijn ongelukkig wanneer ze in het rijk hierna aankomen. En ze zullen ook niet eerder gelukzalig kunnen zijn, tot ze – nu hierboven – de weg naar Hem zijn gegaan. Maar ook in het rijk hierna zijn ze vaak hardleers tegenover dat probleem Christus. En er is veel liefde en volharding voor nodig van hen die ze willen helpen, of het nu lichtwezens zijn of ook mensen op aarde die de zielen graag hulp willen brengen. Maar wie zich in liefde ontfermt over een van zulke zielen, die zal het ook lukken haar zoveel licht en kracht te doen toekomen, dat dit haar wil sterkt en dat ze zonder weerstand luistert wanneer haar over Jezus Christus kennis wordt gegeven, en dat ze zich nu ook niet meer verzet, Hem zelf aan te roepen om liefde en erbarmen.

Ze moet Hem vinden in het rijk hierna. En Jezus Christus laat zich ook vinden. Hij komt iedere ziel tegemoet, echter alleen wanneer ze haar harde weerstand heeft opgegeven, wanneer ze hulpeloos rondziet en redding afsmeekt. Wanneer ze zich van haar zwakheid bewust is en nu oplettend luistert naar wat door hulpvaardige wezens of de mensen op aarde aan haar wordt overgebracht. Dan zal Jezus Christus zelf in haar gedachten binnendringen en het de ziel waarlijk gemakkelijk maken in Hem te geloven. Maar de eerste stap moet door de ziel zelf worden gezet. En opdat ze deze stap doet, moet haar van de kant van de mensen op aarde of de lichtwezens in het geestelijk rijk, hulp worden geboden door een liefdevolle voorspraak of door voortdurende onderrichtingen. Ze moet de weg naar Jezus Christus vinden, anders is er voor haar geen gelukzaligheid. Maar ze is diegenen buitengewoon dankbaar, die haar hielpen verlost te worden.

En juist die grote nood, die zo’n ziel in het hiernamaals wacht, die de weg naar Hem nog niet heeft gevonden, moet u mensen ertoe aansporen steeds weer van Zijn missie op aarde gewag te maken, opdat nog op aarde de medemensen de weg naar Hem vinden en ze niet zonder licht overgaan in het geestelijke rijk. Opdat Jezus Christus zelf hen nu tegemoet komt en voor hen de poorten van het paradijs kan openen. Dat ze vooreerst toch vrij zijn van hun grote zondenlast die echter alleen Jezus Christus zelf van hen kan afnemen en Hij daarom moet worden herkend en erkend als God en Verlosser van de wereld.

Amen

BD.6799
6 april 1957

Gericht – Het “woord zelf” wordt tot oordeel

U allen zult u eens verantwoorden moeten, hoe u mijn woord geteld hebt, dat u door mijn liefde werd aangeboden. En dit, mijn woord, zal uw rechter zijn. Begrijp dit echter juist: Er zal geen straffende rechter vonnissen, maar uzelf wordt alleen maar daar geplaatst, waar u volgens uw toestand van rijpheid thuishoort.

En uw toestand van rijpheid zal in overeenstemming zijn met uw leven op aarde – in overeenstemming met uw wil hoe deze mijn woord op zich in liet werken. Want of u hebt u innig met Mij verbonden, als gevolg van mijn woorden van liefde die Ik tot u richtte, of u wijst ze af en leeft er niet naar, en zo kon uw ziel ook geen andere vorm aannemen – en ze kan dan ook slechts in die sferen wonen die overeenkomen met haar gestalte.

Het “woord zelf” zal dus recht spreken over u, want mijn liefde gaf het u en het moest u onherroepelijk helpen om rijp te worden, wanneer het door u werd aangenomen. Doch het afwijzen van mijn woord is ook het afwijzen van Mij zelf en daarom kan op deze ’tweede’ afwijzing ook slechts een verblijf in donkere gebieden volgen omdat de ziel zelf het licht schuwde en de voorkeur gaf aan de duisternis.

Mijn woord is licht en wie het afwijst kan eeuwig niet tot het licht komen. Daar echter de wil van de mens vrij is, bepaalt hij zo ook vrijwillig zijn oordeel; namelijk de toestand die past bij zijn afwijzen die dan echter geen vrije toestand meer genoemd kan worden. De ziel wordt ‘geoordeeld’, betekent dus: ze wordt daarheen geplaatst, waar ze volgens haar willen thuishoort.

Ieder mens wordt eens mijn woord aangeboden en ieder kan het horen waar openlijk gepreekt wordt over Mij en mijn rijk. En ook hen benader Ik in het woord die dus buiten kerkelijke gemeenten staan, die dus al een zekere afweer tegenover Mij hebben, en dat, omdat ze vaak niet op de juiste manier werden aangesproken. Andere mensen worden weer door gesprekken of door het lezen van boeken op Mij en mijn woord opmerkzaam gemaakt, of ze worden door een rechtstreeks innerlijk aanspreken in hun gedachten zo gestuurd dat ze zich met Mij bezig kunnen houden. Dus probeer Ik op elke manier toegang te krijgen tot de harten van de mensen om hen aan te sporen naar mijn woord te luisteren, waar en hoe het ook verkondigd wordt – maar alleen de vrije wil van de mens bepaalt of en hoe mijn woord op hem inwerkt.

Eens echter zal het uur van verantwoording komen, het uur waarop de toestand van de ziel openbaar wordt en deze staat verwijst haar dan onherroepelijk naar de sfeer die bij haar past. En dan is ze geoordeeld, omdat altijd weer mijn ordening tot stand moet worden gebracht. Gezegend echter allen die naar Mij en mijn woord luisteren, die hun best doen zo te leven zoals het mijn wil is, die hun door mijn woord duidelijk wordt. Gezegend zijn dezen, want ook zij worden geoordeeld, maar voor hen zal het gericht het uur van binnengaan betekenen in ongekende zaligheid. Ook aan hen worden de sferen toegewezen die overeenstemmen met hun gedaante. Maar mijn woord heeft hun een kleed van licht bezorgd, zodat ze nu in een onvermoede volheid van licht mogen verkeren zonder te moeten vergaan – en licht is gelukzaligheid.

Begrijp, dat niet een onbarmhartige rechter zijn ambt uitoefent en de ziel in de duisternis stoot, maar dat het een zelfgekozen lot is dat iedere ziel tegemoet gaat. Dat echter dit harde pijnlijke lot door het aannemen en naleven van mijn woord kan worden afgewend en dat daarom dus het ‘woord zelf’ iedere ziel zal oordelen. In volledige gerechtigheid zal dit gericht plaatsvinden, want elke gedachte, elk werk, de ware en de verkeerde liefde – alles wordt openbaar en bepaalt zodoende het lot van iedere aparte ziel. Als mijn woord door een mens wordt aangenomen, dan vindt reeds op aarde een omvorming van de ziel plaats, ze hoeft dan het gericht niet te vrezen, omdat het haar alleen maar licht en zaligheid zal brengen, terwijl daarentegen het afwijzen van mijn woord de duisternis van een ziel alleen nog maar vergroot, zodat ze helemaal wanstaltig het geestelijke rijk betreedt, dus ook haar lot niet anders kan zijn dan troosteloosheid en kwelling.

Amen

BD.6800
7 april 1957

De verhouding van kind tot Vader

U komt weer in de ware verhouding tot Mij te staan, wanneer u Mij als uw Vader beschouwt, niet alleen als uw God en Schepper van eeuwigheid. Want Ik wil kinderen uit u maken die zich in liefde aan Mij, hun Vader overgeven. Ik wil niet alleen gevreesd en geëerd worden, maar van ganser harte bemind, om u nu met mijn eindeloze liefde gelukkig te kunnen maken. Het is de ware kinderlijke verhouding, die Ik wil bereiken, omdat deze gedragen wordt door liefde tot Mij.

Toen Ik u schiep, kon Ik u alleen maar als geschapen wezens buiten Mij plaatsen ofschoon Ik u uitrustte met alle gaven in de hoogste mate. Ik kon u wel doorstralen met mijn vurige alles overweldigende liefde, maar Ik kon u niet dwingen deze liefde aan te nemen en haar evenzo te beantwoorden, omdat een gedwongen beantwoording van de liefde Mij niet gelukkig kan maken, zoals de ongedwongen liefde die mijn kind Mij schenkt. Alleen de in vrije wil aan Mij geschonken liefde stemt gelukkig en zo’n liefde tracht Ik onophoudelijk te winnen van mijn schepselen die de weg over de aarde gaan, omdat deze liefde hun zelf onmetelijke zaligheid oplevert.

Wel zijn ook die wezens mateloos gelukkig te noemen die in vrije wil bij Mij bleven, toen de grote afval van de oorspronkelijk geschapen geesten plaats vond. Want zij worden voortdurend met mijn liefde doorstraald en ze zijn dus ook doorgloeid van liefde. Toch bestaat er een onderscheid in de graad van liefde en geluk tussen hen en mijn ware kinderen, die echter ook die wezens nog bereiken kunnen, wanneer ze eveneens vrijwillig de weg gaan die ook hen het kindschap Gods laat bereiken: de weg over de aarde met een missie als doel. Doch ze voelen zich, net als ieder ander mens, aanvankelijk alleen maar als een schepsel Gods en moeten pas dan in vrije wil de verhouding van ‘kind tot de Vader’ tot stand brengen.

Ieder mens is er echter toe in staat, ieder mens hoeft zich maar aan de Macht over te geven die hij als God en Schepper onderkennen kan, wanneer hij van goede wil is. En de overgave van de mens aan deze Macht heeft tot gevolg dat de Vader nu Zijn kind vastpakt en naar zich toe trekt. Dan valt ook elke schroom, elke vrees van hem af, dan komt het vol vertrouwen naar Mij, het begint van Mij te houden met de liefde van een kind dat zich innig verbonden voelt met Zijn Vader, dat zich echter ook in diepste deemoed aan Hem onderwerpt, dat Hem niet wil bedroeven, dat echter ook naar Zijn liefde verlangt omdat het anders niet gelukkig is.

En dan is al zijn denken en streven alleen maar op Mij gericht, dan is de scheiding opgeheven die er tevoren bestond, dan is mijn schepsel tot mijn kind geworden en het doel bereikt dat Ik Mij gesteld heb, toen Ik het schiep. En het doel dat u zo gesteld is voor uw leven op aarde is juist het tot stand brengen van deze ware verhouding als van een kind tot Mij. Zolang Ik voor u alleen maar de God en Schepper ben, die u wel eert en vreest, zolang bent u nog heel ver van Mij, want dan is de ware liefde nog niet in u, die u naar Mij drijft en die ook de Vader in Mij ziet. Het aanstralen van mijn liefde kan u dan nog niet in die mate treffen dat uw liefde daaraan ontstoken wordt en dan liefde aanspoort tot liefde. Want de liefde van het kind tot de Vader is een andere dan de liefde die u voor uw God en Schepper voelt.

De ware liefde zoekt steeds aaneensluiting en de vereniging met Mij zal steeds die van het kind met de Vader zijn, omdat Ik toch uw Vader ben, uit wiens liefde u bent voortgekomen. En is eenmaal deze ware verhouding door u tot stand gebracht, dan weet u ook hoe nabij Ik u ben en hoe Ik meeleef met alles, ook met de kleinste belevenis van mijn kind. En uzelf zult dan ook met elk verlangen bij Mij komen, omdat u elke schroom verliest tegenover Hem, die u als uw Vader liefhebt en eert omdat u zich in kinderlijk vertrouwen aan Hem overgeeft, die u dit vertrouwen ook zeker zal belonen.

Want nu verbindt ons de liefde en de liefde laat niet na, ze zal steeds het kind gelukkig maken dat de weg naar huis, naar de Vader gevonden heeft, dat Hem nu in vurige liefde is toegedaan.

Amen