Inhoud
BD.6601 De natuurcatastrofe voor het einde
BD.6607 Het belijden voor de wereld
BD.6610 Het verkondigen van de leer van de liefde van Jezus is dringend nodig
BD.6611 Wat is onder doop te verstaan?
BD.6612 Laat de geest in u werkzaam zijn
BD.6615 De Vader spreekt met Zijn kind
BD.6616 De vrees voor de dood
BD.6617 Belijden voor de wereld
BD.6619 Het zich verantwoorden voor het gerecht – Openlijk belijden
BD.6621 Afgedwongen handelingen zijn zonder waarde voor de eeuwigheid
BD.6624 Roep tot Jezus Christus vanuit de duisternis
BD.6625 Denk aan de tijd na de dood
BD.6627 Verschillende geestesrichtingen – Waar is waarheid?
BD.6629 Laatste reddingspogingen – Laag niveau van de mensen
BD.6633 Aardse grenzen kunnen overschreden worden op geestelijke wijze
BD.6635 Onheil en ellende – Gods wil of toelating
BD.6636 Beschermgeest – Geestelijke leidsman
BD.6637 De angst om te sterven – Het van tevoren schouwen in het geestelijke rijk
BD.6638 Over “de hel” – De hernieuwde kluistering – De eindeloze liefde van God
BD.6639 Wat is onder “schijnlichten” te verstaan?
BD.6640 Twijfel aan geloofsleren – Geestelijke dwang
BD.6642 De ziel van Jezus
BD.6647 Wat is de ziel?
BD.6649 Het uren-christendom – De weg naar Gods hart
BD.6652 Het op de juiste waarde schatten van het leven op aarde
BD.6657 Gods aanwezigheid is de zekerste bescherming
BD.6662 Verlossende activiteiten in het hiernamaals
BD.6666 Voortijdig verwoesten – Oppotten van aardse goederen
BD.6670 Het erkennen van Jezus Christus en het benutten van de genaden
BD.6673 Beantwoording van vragen over onbevlekte ontvangenis
BD.6674 Mysterieuze verschijnselen
BD.6675 Voortzetting van BD.6674
BD.6676 “Beproef alles en behoud het beste”
BD.6677 “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”
BD.6678 Vriendschap van de Heer – Het voortijdig wegroepen
BD.6679 Het vermogen om te kunnen denken, legt ons een verplichting op
BD.6681 Over de wegneming
BD.6682 Het verkeer met het rijk hierna
BD.6687 Werkzaam zijn in liefde is een teken van Gods tegenwoordigheid
BD.6689 Van het nabij zijnde einde moet steeds weer melding worden gemaakt
BD.6691 Bezetenheid – Zondeschuld der vaderen
BD.6693 “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”
BD.6694 Gods waarschuwing voor de kwellingen van de hernieuwde kluistering
BD.6696 Het doen ontvlammen van de liefdesvonk – Aanwijzingen daarvoor
BD.6700 Het verkrijgen van vrijheid in de huidige tijd tot het einde – Jezus Christus
– * –
BD.6601
21 juli 1956
De natuurcatastrofe voor het einde
Het einde van deze aarde is onvermijdelijk dus ook het einde van al de op haar levende schepselen want niets zal blijven bestaan wat de aarde draagt aan scheppingswerken. Mensen en dieren zullen hun leven er bij verliezen, behalve de kleine kudde van hen die weggenomen zullen worden. Deze laatste daad van mijn wil is al van eeuwigheid voorzien en steeds weer door zieners en profeten aan u mensen verkondigd. En hij wordt ook nu weer als dichtbij zijnde met alle aandrang aan u bekend gemaakt, omdat hij zo verschrikkelijk is en niemand het einde mee zal maken zonder daarop gewezen te zijn.
En toch vinden deze aankondigingen geen geloof. Er staat de mensheid een gebeurtenis te wachten die niet te erg voorgesteld kan worden, en toch wordt het in ongeloof afgewezen. Daarom zijn de vermaningen en waarschuwingen meestal vruchteloos en geen mens bereidt zich voor op het geweldige gebeuren.
De mensen geloven eenvoudig niet in een einde en daarom geef Ik hun nu nog een laatste waarschuwing: Ik zal nog een laatste vermaning geven voor de ongelovige mensen in de vorm van een geweldige natuurcatastrofe. Zij is in omvang geweldig en zal toch de aarde slechts plaatselijk treffen, want daardoor zal het daarop volgende einde dat vooruit is aangekondigd nu voor de mensen geloofwaardiger beginnen te worden. Zij houden het niet meer voor onmogelijk en vragen zichzelf ernstig af, of en hoe zij het er tegenover Mij bij dat einde zullen afbrengen.
Grote gebeurtenissen “werpen hun schaduwen vooruit”. De natuurcatastrofe en het niet lang daarna volgende einde is voor de mensen nog een laatste vermaning, want zij zal veel mensenlevens kosten. Veel mensen zullen ten offer vallen aan de natuurelementen, daar het anders niet te verwachten is indruk op verharde harten te maken die misschien toch nog voor de ondergang gered kunnen worden. Voortdurend spreek Ik door de mond van mijn profeten en voortdurend spreek Ik nog door de Mij toegenegen dienaren, maar op deze taal slaan de mensen geen acht. En alleen de weinigen die in mijn woorden geloven en daarom ook handelen volgens mijn wil, proberen nog op hun medemensen in te werken.
En dezen zullen nu duidelijk mijn stem vernemen en hun oren niet kunnen sluiten. De onverschilligheid der mensen is de oorzaak dat Ik hen stoor in hun rust en hun wereldse geest ontstel, opdat niemand kan zeggen niet gewaarschuwd te zijn gebleven. Maar ook deze laatste waarschuwing zal niet de totale overgave aan Mij tot gevolg hebben, omdat mijn stem bij velen niet wordt erkend. Ik oefen geen dwang uit om de mensen tot Mij te doen keren, en daarom zal het einde alles wegvagen van de aarde wat weerspannig blijft tegen Mij. En weerspannig is ieder mens die in het aangezicht van de voorafgaande grote vernietiging zich niet tot Mij keert. Weerstand heeft ieder mens nog in zich die een einde van deze aarde dan nog voor onmogelijk houdt, want dan is zijn geest nog in het donker wat zijn toebehoren aan mijn tegenstander verraadt.
Ik probeer echter nog op alle mogelijke manieren deze weerstand te breken, maar steeds zonder dwang. Het laatste middel lijkt wel gruwelijk, maar Ik gebruik het nog om u te redden. Want aan mijn woorden wordt geen geloof meer geschonken, en omdat het einde zo dichtbij is zult u anders ten offer vallen aan het verderf. Maar uw geestestoestand is maatgevend welk lot u wacht op de dag van het gericht.
Mijn dienaren zeg Ik steeds weer dat zij niet genoeg kunnen waarschuwen voor het einde en het voorafgaande natuurgebeuren. Dat zij niet mogen vrezen de mensen er op te wijzen dat er voor hen niet veel tijd meer is. Zij moeten zonder schroom spreken over mijn plan van eeuwigheid, en ook het evangelie van de liefde verspreiden. De mensen moeten weten wat Ik van hen verlang, opdat zij niet ten offer vallen aan de aanstaande gebeurtenissen en wegzinken in de duisternis.
Wat Ik alleen van hen verlang is een offervaardig en liefdevol hart, want dan kunnen zij zonder vrees de komende gebeurtenissen afwachten. Dan behoren zij tot hen die ongedeerd te voorschijn zullen komen, ook als alles om hen heen dreigt te vergaan. Maar hun die niet willen geloven staan grote verschrikkingen te wachten. Toch zal Ik erbarmen hebben met ieder die nog in nood tot Mij roept, want Ik wil de mensen redden en niet prijsgeven aan het verderf. Maar het einde komt onherroepelijk en dan wordt iedereen geoordeeld naar recht en rechtvaardigheid.
Amen
BD.6607
27 juli 1956
Het belijden voor de wereld
Als u tegenover de wereld voor Mij uitkomt, wil Ik u belijden voor mijn Vader. Deze woorden sprak Ik als mens Jezus tot mijn leerlingen en bijgevolg dus tot alle mensen, omdat al mijn woorden bedoeld waren voor de hele mensheid, omdat al mijn woorden hoorden bij de goddelijke liefdesleer die Ik verkondigd wilde hebben onder alle volkeren. En juist deze woorden moet men beoordelen als buitengewoon, want ze leggen u mensen een verplichting op: niet alleen zelf moet u in Mij geloven, maar ook tegenover uw medemensen moet u blijk geven van uw geloof. U zult Mij voor de wereld moeten belijden, u zult dus in het openbaar voor mijn naam moeten opkomen. Dan pas zult u door Mij, de Vader, worden opgenomen zoals Ik het u beloofd heb.
Ik neem er dus geen genoegen mee dat u innerlijk wel in Mij gelooft, dat u niet twijfelt aan Mij en mijn verlossingswerk, dat u Mij wellicht ook aanroept of Ik u de zonden wil vergeven, want Ik vraag een geheel levend geloof in Mij. En een levend geloof kan niet anders dan voor Mij uitkomen voor de wereld. Want zodra de mens een levend geloof heeft, wordt hij van binnen uit aangedreven, voortdurend aan Mij te denken in Jezus. En dan zal ook zijn mond niet kunnen zwijgen. Hij zal overstromen van innerlijke dankbaarheid en liefde voor Mij, die in de mens Jezus het verlossingswerk heb volbracht om u mensen te redden uit de nacht van de zonde. En Ik wist heel goed waarom Ik deze woorden heb gesproken, want Ik kende de grote geestelijke nood die over alle mensen komt die Jezus niet herkennen en erkennen. En in deze nood moeten de medemensen zich om hen bekommeren en hen helpen te geloven in Jezus Christus. En daartoe is het nodig dat ze Mij bekendmaken, dat ze Mij in Jezus belijden en nu ook hardop getuigen van Mij en mijn naam.
Wat de mens innerlijk beleeft, wat hem in gedachten bezighoudt, daar neemt de medemens geen nota van. Hij moet geheel openlijk worden gewezen op de goddelijke Verlosser en dit kan het beste gebeuren door het getuigenis van liefde van degenen die Hem hebben gevonden en die nu hun levend geloof in Mij bewijzen door te spreken over het werk van mijn barmhartigheid, dat ze tegenover alle mensen openlijk opkomen voor Mij en mijn naam, dat ze mijn naam prijzen en zichzelf als aanhangers van Jezus Christus bestempelen en ook trachten hun medemensen voor Mij te winnen. De mensen leven op deze aarde om eindelijk bevrijding te vinden uit de stoffelijke vorm. Maar hoe hun aardse bestaan ook is, het kan niet tot het doel leiden zonder de goddelijke Verlosser Jezus Christus, omdat Ik in Hem het werk van de verlossing heb volbracht en ieder die verlost wil worden van zijn boeien, zich dus tot Mij zelf in Jezus Christus moet wenden.
Wie nu waarachtig bevrijd is, wie verlossing heeft gevonden door Hem, die prijst ook luid Zijn naam. Hij zal steeds alleen maar spreken van Hem en Zijn onmetelijke daad van liefde. Hij kan niet anders dan van Zijn naam gewag maken, want van hem zijn alle banden afgevallen. Hij is vrij van de vijandige macht, hij heeft zich aan Mij overgegeven in Jezus Christus en zo’n daad van verandering wordt niet stil en in het verborgene verricht, zij is voor alle medemensen duidelijk zichtbaar. Want de mond zwijgt niet indien het hart vervuld is van de liefde en genade van Jezus Christus. En de mens belijdt Hem dus in het openbaar als zijn Redder en Verlosser, en hij tracht ook zijn medemensen naar Hem toe te leiden. Hij verloochent Hem niet, ook al dreigt hem zelf gevaar, omdat hij weet dat ook elk gevaar kan worden bezworen door de Ene die macht heeft over hemel en aarde, wiens ademtocht volstaat om alles te vernietigen, zoals echter ook Zijn wil volstaat dat wat al een prooi was van de dood, opstaat tot leven. En wie tot leven gewekt werd, vreest ook de dood niet. Hij zal zich ook voor Mij en mijn naam inzetten wanneer de laatste beslissing geëist wordt, maar hij zal het doen uit liefde voor Mij en daarom zal Ik hem opnemen, omdat hij Mij belijdt tegenover iedereen.
Amen
BD.6610
31 juli 1956
Het verkondigen van de leer van de liefde van Jezus is dringend nodig
Mijn evangelie moet in de hele wereld worden uitgedragen. Deze opdracht gaf Ik mijn leerlingen toen Ik nog op aarde wandelde en dezelfde opdracht geef Ik ook nu aan mijn leerlingen van de eindtijd. Want het is nodiger dan ooit geworden, de mensen het evangelie te doen toekomen, het evangelie van de liefde dat ieder onbekend is geworden of niet meer serieus wordt genomen, ofschoon het bekend is. De mensen hebben zich van Mij verwijderd, want ze leven niet meer in de liefde, dus kan Ik ook niet bij hen zijn. En een leven zonder liefde brengt hun de zekere dood. Dus is het urgent geworden dat de mensen opheldering moet worden verschaft, dat hun opnieuw mijn leer van de liefde wordt verkondigd, dat hun voor de geest wordt gesteld in welk gevaar ze zich bevinden wanneer ze het nalaten in overeenstemming met mijn geboden van de liefde te leven en wat ze bereiken wanneer ze zich vormen tot liefde.
Mijn leer van de liefde moet worden verkondigd aan alle volkeren der aarde en daarom zend Ik mijn leerlingen opnieuw uit in de wereld. Ik geef hun voortreffelijke leerstof die ze overal moeten verbreiden opdat de mensen opnieuw kennis nemen van hetzelfde wat Ik als mens Jezus op aarde predikte, om de medemensen verlossing te brengen uit hun dode, gekluisterde toestand.
Het is noodzakelijker dan ooit geworden de goddelijke liefdesleer naar voren te brengen, want hieraan wordt te weinig aandacht geschonken. Wat vanzelfsprekend moest zijn – dat de mensen elkaar als broeders liefhadden en elkaar lieten blijken wat onder broeders gebruikelijk is – kennen ze niet meer. Ieder denkt alleen maar aan zichzelf, ieder beschouwt zijn medemens meer als zijn vijand dan als zijn broeder. Het ontbreekt aan elke gemeenschap die zich in liefde aaneensluit. De onzelfzuchtige naastenliefde is bijna verdwenen, maar de eigenliefde en zelfzucht is des te sterker geworden. En daarom zijn de mensen in groot gevaar zichzelf aan de dood uit te leveren en eeuwigheden weer in deze doodsslaap te moeten blijven, waaraan ze echter zouden kunnen ontsnappen wanneer de liefde maar weer in hun harten wordt ontstoken en beoefend. Daarom plaats Ik steeds weer de liefde op de voorgrond. Ik zelf preek ook nu voortdurend de liefde. Mijn woord dat rechtstreeks van boven tot u komt, heeft steeds alleen de liefde tot inhoud die Mij ertoe brengt u te helpen en die ook door u moet worden beoefend, wilt u uit de nood van uw ziel een uitweg vinden, als u wilt ontwaken ten leven en dit leven eeuwig niet meer wilt verliezen.
En overal roep Ik mijn dienaren op. Leerlingen die Ik weer onderricht zoals in de tijd van mijn leven op aarde, leerlingen aan wie Ik mijn zuivere evangelie verkondig met de opdracht het verder te verbreiden, omdat Ik weet dat de mensen nota moeten nemen van het evangelie van de liefde, van hun taak op aarde om zich door onzelfzuchtige liefde te verlossen uit hun onvrijheid en duisternis. Want al kennen de mensen mijn geboden van de liefde, ze spreken ze zonder na te denken uit, ze overwegen ze niet in hun hart en handelen er niet naar.
En daarom moet hun aandacht daar weer op worden gevestigd. Ze moeten steeds weer worden aangesproken en aangespoord om in liefde werkzaam te zijn. Ze moeten te weten komen dat ze alleen door de liefde gelukzalig kunnen worden, omdat ze alleen door de liefde dichter bij Mij kunnen komen en de vereniging met Mij tot stand kunnen brengen die onvoorwaardelijk moet worden verkregen om gelukzalig te zijn. En daarom bestaat er geen opdracht die dringender zou zijn dan deze: mijn leer van de liefde te verkondigen of weer opnieuw tot leven te wekken met de verwijzing naar die Ene die uit liefde leed en stierf aan het kruis. Want alle mensen moeten horen van Hem, Die hun een leven in liefde voorleefde, Die er door de liefde toe werd gebracht het zwaarste leed en een zeer smartelijke dood te verduren om de mensen te redden uit de nacht van de dood.
De mensen moeten alleen ertoe worden opgevoed zich in onbaatzuchtige liefde om hun medemensen te bekommeren, hen werkelijk als broeders tegemoet te treden en hen als broeders te behandelen. Alleen dan is voor hen hun eigen redding zeker. Maar een liefdeloze levenswandel drijft de mensen reddeloos in handen van mijn tegenstander die zonder enige liefde is.
Maar tot op de laatste dag op deze aarde zullen mijn boden nog liefde prediken. Tot op de laatste dag zullen ze als mijn leerlingen van de eindtijd het evangelie van de liefde verkondigen, want alleen wie dit aanneemt zal aan de ondergang ontsnappen en ook mijn liefde en barmhartigheid in dezelfde mate ondervinden als hij ze zelf heeft betracht.
Amen
BD.6611
1 en 2 augustus 1956
Wat is onder doop te verstaan?
U kunt de grote genade het woord te ontvangen niet beseffen – toch wordt u elke vraag door Mij beantwoord en iedere twijfel in u verdreven, als u zich maar tot Mij wendt om opheldering. Weliswaar beantwoord Ik u ook door gedachten zulke vragen, maar u bent er niet altijd zeker van of die gedachten u door Mij gegeven zijn – en dan worden ook uw twijfels niet verdreven, terwijl het woord dat u van boven wordt toegezonden u gelukkig maakt, zodra u op de genaden van het ontvangen van mijn woord een beroep doet. Er zijn zoveel vragen die u bezig houden en een gelovige bede tot Mij zou voldoende zijn om u uitsluitsel te geven. Maar u richt veel te zelden zo’n bede tot Mij, u bent u dus ook nog niet bewust van de grote genade die u mag gebruiken.
Iedere mensenziel heeft een “grondige reiniging van een bad” nodig dat haar van alle afvalstoffen bevrijdt, dat haar verfrist en weer tot leven brengt en dat haar bekwaam maakt voor de arbeid die ze op aarde te verrichten heeft. En iedere mensenziel moet bereid zijn deze reiniging bij zichzelf uit te voeren of over zich heen te laten gaan – in het besef dat ze van te voren eerst niet zo is zoals Ik haar hebben wil, zoals ze zijn moet om Mij te kunnen naderen en eeuwig bij Mij te zijn. Zo’n reinigingsbad moet echter niet puur uiterlijk opgevat worden. Het is een daad die zich innerlijk moet afspelen, die hoogstens daaraan uiterlijk te herkennen is dat er zich in het wezen van een mens een verandering voltrekt, die hem echter ook de zekerheid geeft zich uit een moeras omhoog gewerkt te hebben, door een verfrissend bad te zijn gegaan en hier nu geheel gereinigd uit te komen. Water echter dat helder is en een verfrissende uitwerking heeft, kan geen levenloos water zijn. Het moet een vloeiende, levende stroom zijn, water dat de kracht heeft te reinigen en weer tot leven brengt. Dat levende water hebt u dus nodig. Weet u echter wat onder “levend water” is op te vatten?
Steeds weer nodig Ik u uit naar de “bron” te gaan waaruit het levende water stroomt. Steeds weer wil Ik dat u de “zee van mijn liefde” ingaat, dat u daarin onderduikt en dat u zich door Mij zelf laat dopen met mijn woord. Dat alleen heeft de kracht in u een verandering te bewerkstelligen. Het reinigt uw ziel en doet haar opnieuw leven. Dit woord geeft u pas het ware leven.
Toen Ik dus tegen mijn discipelen gezegd heb: “Doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest” is daaronder niets anders te verstaan dan dat zij in mijn naam de mensen mijn woord moesten brengen – het levende water dat in Mij zijn oorsprong heeft, dat zij dus naar de bron moeten gaan. De Liefde zelf – de Vader – biedt het u aan. Hij biedt u dat, waardoor de diepste wijsheid – de Zoon – te bereiken is, als u het woord in u ontplooit en daardoor de geest in u tot leven wekt, die u het helderste inzicht schenkt. Uw ziel heeft dus mijn woord nodig; dat alleen heeft net zo’n uitwerking als die van helder natuurlijk water op het lichaam zodat ze versterkt uit het bad stapt, geschikt voor elk werk dat dan van haar verlangd wordt. En zo moesten mijn volgelingen dit water – Mijn woord – aan alle mensen brengen. In liefde moest hen dit kostelijks worden aangeboden, opdat het weer liefde in hen ontstak en zo de geest in hen tot leven wekt. Levend water heeft echter in Mij zijn oorsprong. Ik zelf ben de Bron waaruit het levende water stroomt. En daarom moet ieder mens afdalen in de “bron van mijn liefde”, om goddelijke wijsheid te ontvangen en om deze ook te kunnen doorzien door de geest.
Dit is “de doop” die ieder mens moet hebben ontvangen om lid van de kerk van Christus te zijn – de kerk die Ik zelf op aarde stichtte. En daartoe is als eerste uw vrije wil noodzakelijk die vrij moet beslissen in de waterstroom van mijn liefde af te dalen, mijn levend woord aan te nemen en daardoor de ziel aan een reiniging te onderwerpen die dan mijn tegenwoordigheid mogelijk maakt. Mijn woorden zijn altijd alleen geestelijk te begrijpen, want nooit zal een uiterlijke handeling de wezenlijke innerlijke omvorming, de loutering van de ziel, tot stand brengen. En daarom moet u, mensen, steeds de geestelijke zin van mijn woorden proberen te doorgronden, die u echter helemaal duidelijk worden zal, als u Mij zelf om opheldering vraagt. En wanneer uw verlangen daarnaar echt gemeend is, zult u niet anders dan juist kunnen denken. Dan echter neemt u ook zonder weerstand mijn woord aan, als het u door mijn volgelingen wordt gebracht en dan dompelt u zich in “mijn goddelijke stroom van liefde” – dan ontvangt u de ware doop – mijn liefde vervult u dan met mijn geest en voert u binnen in de waarheid. Liefde, wijsheid en kracht zijn nu ook deel van uw ziel, die zich dopen liet met het “water des levens en van de liefde”.
Amen
BD.6612
4 augustus 1956
Laat de geest in u werkzaam zijn
De geest in u zult u niet mogen weren als hij zich wil uiten. U zult altijd bereid moeten zijn hem aan te horen. U zult vaak in de stilte moeten gaan en luisteren wat hij u wil zeggen. U zult u bewust open moeten stellen, want hij zal nooit dwingen of proberen al te luid door te dringen, veeleer steeds uw bereidwilligheid afwachten, maar dan u iets kostelijks aanbieden. De geest in u is de stem van mijn liefde die altijd bereid is voor u te klinken, die voortdurend met u zou willen spreken, maar alleen dan met u spreken kan wanneer ook u bereid bent Mij aan te horen.
En wanneer u ernstig overweegt, welke grote genade het is dat u waardig gekeurd zult zijn mijn woord te horen, dan zult u in diepe deemoed steeds alleen dankbaar moeten zijn voor dit geschenk van genade en geen gelegenheid voorbij laten gaan het in ontvangst te nemen. En hoe vaker u dus uw hart zult openen, des te duidelijker zult u mijn stem vernemen en Ik kan u onuitputtelijke wijsheden bezorgen die u ten zeerste gelukkig maken. En dan zult u zich spoedig boven al het aardse kunnen verheffen. U zult alles leren beschouwen als een snel voorbijgaand laatste onderzoek en beproeving, waarop dan een eeuwig ongestoord geestelijk leven volgt.
Er zal u spoedig niets meer belasten, omdat uw ziel zich meer en meer zal losmaken van de materiële wereld en alleen nog naar huis verlangt in haar vaderhuis. Alleen mijn geest kan u dit overbrengen en alleen uw geestelijk oor kan het opnemen, maar u zelf zult u door uw wil zo kunnen vormen dat u in staat zult worden mijn stem te vernemen. En nooit worden mijn gaven u beperkt aangeboden. De mate echter zult u zelf bepalen. Dit is nu eenmaal wet, dat aan de vrije wil niet voorbij wordt gegaan, dat u zelf zich naar Mij zult moeten toekeren, wil mijn straal van liefde u treffen.
Maar van Mij uit zal er geen beperking plaatsvinden. Niet Ik trek me van u terug, veeleer u zelf zult de aanleiding geven wanneer het u toeschijnt dat Ik niet bij u aanwezig ben, omdat zich dadelijk een wand tussen ons schuift wanneer uw wil zich een ander doel zoekt. En deze wand zult u zelf ook weer moeten verwijderen, dan zult u Mij terugvinden, omdat Ik nooit ver van u was. Dat u zich echter aanzienlijk in het voordeel zult bevinden wanneer u mijn nabijheid voortdurend wordt bewezen door het in ontvangst nemen van mijn woord, dat hoeft u niet gezegd te worden. Want de toestand van uw ziel zal het u zelf bewijzen, u zult een innerlijke vrede ervaren in mijn nabijheid en vol van kracht zijn, omdat u deze rechtstreeks van Mij zult ontvangen.
Laat de geest in u vaak aan het woord komen, creëer steeds gelegenheden dat hij zich uit. Dus wijd u steeds vaker aan de innerlijke concentratie, sluit u af van het lawaai van de wereld en luister naar het zachte klinken in u. Wil dat Ik tot u spreek en hoor Mij aan. En u zult waarlijk rijk gezegend door het aardse leven gaan en veel van de zegen ook verder kunnen leiden. Want u zult allen kracht en licht nodig hebben – die mijn geest schenkt aan ieder die zich daarvoor zal openstellen.
Amen
BD.6615
7 augustus 1956
De Vader spreekt met Zijn kind
Zoals Ik tot mijn discipelen gesproken heb, toen Ik op aarde leefde, zo spreek Ik ook heden nog tot allen die Mij willen horen. Waar er maar een mens is die dit gelooft en zich voor Mij openstelt, daar laat Ik ook mijn stem weerklinken. Alleen vind Ik dit geloof maar zelden en daarom kan Ik ook maar zelden een mens rechtstreeks aanspreken, zelfs, als alle overige voorwaarden vervuld worden, als de mens door liefdewerken zich zo vormt, dat Ik bij hem aanwezig kan zijn – wanneer hij zijn hart heeft gereinigd en als woonplaats voor Mij heeft bereid.
Maar het geloof Mij direct te kunnen vernemen is desondanks niet voorhanden, en daarom verzuimt de mens het voornaamste; van binnen te luisteren naar mijn stem, naar de uiting van mijn liefde, naar het teken van mijn tegenwoordigheid, naar mijn woord.
Dat het geloof daaraan verloren is gegaan, daar het hun ongeloofwaardig lijkt Mij rechtstreeks te vernemen, is een bijzonder kenteken van de geestestoestand van de mensen. Het is een bewijs dat hun het werkzaam zijn van mijn geest niet meer duidelijk is, dat zij ook de woorden van de schrift (de bijbel) niet meer begrijpen.
Het is verder een bewijs dat het streven naar de gaven van de geest achterwege blijft. Dat zij dus over de uitwerking van een leven in liefde, over een juiste levenswandel voor Mij, niets meer weten, anders zouden toch de mensen moeite doen geestesgaven te verkrijgen en zij zouden dan ook binnendringen in dit weten over de kracht van de geest. En dit is zeer bedenkelijk, dat de mensen in Mij niet meer de Vader zien – maar alleen nog hun God en Schepper, als zij nog aan Mij geloven. De verhouding van kind tot Vader is hun vreemd – en zodoende houden zij het natuurlijkste voor onmogelijk, dat de Vader tot Zijn kind spreekt.
Slechts heel zelden is dit geloof aanwezig en het moest toch ieder mens vervullen, dan pas zou ook ieder mens zich moeite geven alle voorwaarden na te komen die gesteld worden om door mijzelf aangesproken te kunnen worden. Want Ik kan Mij niet te kennen geven als niet het bewuste luisteren vooraf is gegaan, om geen geloofsdwang uit te oefenen. Maar Ik zal ook van tijd tot tijd mijn stem laten weerklinken, maar alleen in hen wier harten sneller voor Mij slaan, die Mij in liefde zijn toegedaan, opdat zij dan vaker binnen in zichzelf luisteren en Mij de mogelijkheid geven Mij te uiten.
Wie echter dit geloof niet heeft, die heeft ook nog niet de juiste verhouding met mij, alhoewel hij gelooft geroepen te zijn om voor Mij en mijn rijk werkzaam te zijn. Want zolang hij nog mijn rechtstreekse aanspreken in twijfel trekt, is ook zijn geloof nog niet zo levend dat hij zich als een kind tot zijn Vader wendt, en Zijn stem verlangt te horen, Maar dit is een tekort, dat ook de geestelijke nood bewijst waarin de mensheid zich bevindt in de laatste tijd voor het einde. Dat de mensen nog zo ver af zijn van Mij, die echter bij hen allen aanwezig zou willen zijn.
Amen
BD.6616
8 augustus 1956
De vrees voor de dood
De dood is slechts een doorgang tot het leven dat eeuwig duren zal. En u mensen zou allen de dood niet hoeven te vrezen als uw levenswandel op deze aarde naar mijn wil zou zijn. Als u deze aardse weg in de goddelijke orde afgelegd zou hebben, zou u ook geen schrik overvallen in het aangezicht van de dood. Uw ziel zou zich verheugen het aardse lichaam te kunnen ontvluchten, om in haar vaderland binnen te mogen gaan waar het aardse lichaam geheel overbodig is. Maar toch kan dan niet van een vergaan gesproken worden, integendeel, de ziel wacht een vrij leven vol van licht en kracht. Jezus Christus is op de derde dag uit Zijn graf verrezen. Hij heeft u getoond dat er geen vergaan is na de lichamelijke dood. Hij heeft u het bewijs gegeven dat een juiste levenswandel alleen maar een verandering van een aards in een geestelijk lichaam tot gevolg heeft, dat de mens blijft bestaan en alleen zijn omhulsel een verandering heeft doorgemaakt, die echter voor het verblijf in het geestelijke rijk absoluut noodzakelijk is.
En u allen zou deze verandering bij uzelf tot stand kunnen brengen, en dan zou de dood waarlijk zijn prikkel hebben verloren. Maar omdat u mensen niet gelooft aan een leven na de dood, blijft u in gebreke uzelf op uw verblijf in het geestelijke rijk voor te bereiden. En omdat uw ziel helemaal geen uitzicht heeft na de lichamelijke dood een helder stralend geestelijk kleed aan te trekken, vreest u de dood – en dat ook met recht. Want u kunt weliswaar niet vergaan, maar de gebondenheid aan de aarde kan u nog eigen zijn en het ontwaken na de dood zal dan niet vreugdevol zijn. Maar u zult ontwaken, al is uw ziel nog zo gebrekkig gevormd. Zij zal het ondervinden dat zij niet vergaan is en ook niet vergaan kan. En onbewust vrezen de mensen dit lot, die angst hebben voor de dood.
U moet echter aan Hem denken, die de dood overwonnen heeft. Jezus Christus wil u tot leven wekken. Hij wil u een eeuwig onverwoestbaar leven geven dat u nimmermeer verliezen zult. Neem Zijn genadegeschenk aan en denk in bange uren aan Hem. Beveel Hem uw ziel aan en bid tot Hem dat Hij zich over haar ontfermt en haar mag helpen om te leven. En u zult deze bede waarlijk niet tevergeefs tot Hem hebben gericht. Uw vrees zal verdwijnen en plaats maken voor een zalige rust. Een rust die alleen Jezus Christus haar kan schenken. Een levend geloof in Jezus Christus verjaagt alle angst voor de dood, want dan weet de mens dat hij zal opstaan ten leven, zoals Jezus opgestaan is op de derde dag. Wie echter dat geloof in Hem niet bezit, die vreest de dood of hij meent vergankelijk te zijn en dat hij zal terugkeren tot niets, waaruit hij zich ook voortgekomen waant. En het zal voor hem een onaangenaam ontwaken zijn, evenals voor allen die op aarde zonder Christus leefden. En het zal lang duren voordat zij zich ervan overtuigd hebben dat zij niet zijn vergaan, maar dat zij alleen een uitweg uit hun dode staat kunnen vinden als zij Hem aanroepen, die zij op aarde niet wilden erkennen, die echter alleen hun weer het leven kan schenken.
De dood hoefde alleen maar de overgang te zijn naar een nieuw, onvergankelijk leven. Hij hoefde in geen geval de mensen te verontrusten, omdat Jezus Christus hem heeft overwonnen. Want Hij heeft het verlossingswerk volbracht om de mensen te bevrijden uit een toestand die Zijn tegenstander in de wereld heeft gebracht. Maar het verlossingswerk en de opstanding van Jezus worden door de mensen niet juist gewaardeerd. Velen weten er van, maar geloven toch niet en daarom kunnen zij uit de gevolgen van het verlossingswerk en de opstanding ook geen voordeel trekken. Doch een levend geloof geeft de mensen het vaste vertrouwen en ontneemt hun daarom ook elke vrees voor de dood. En dezen zullen zalig inslapen in de Heer en met vreugde ontwaken bij Hem, in het rijk van licht en gelukzaligheid. Want voor dezen is er voor eeuwig geen dood meer, voor hen is er alleen nog maar een eeuwig leven.
Amen
BD.6617
9 augustus 1956
Belijden voor de wereld
Als u voor mijn naam uitkomt voor de wereld, legt u een openlijke getuigenis af voor Mij en mijn rijk. U verklaart Mij, mijn aanhanger te zijn en plaatst u bewust aan mijn kant. En dan hebt u uw taak op aarde geheel en al vervuld. U bent in vrije wil van Mij geworden, u hebt de scheiding voltrokken van mijn tegenstander, de weg van de terugkeer naar Mij is beëindigd, zelfs wanneer uw voltooiing niet bereikt is op aarde. Maar een terugval in de diepte is eeuwig niet meer mogelijk, want het lichtrijk heeft u al opgenomen en het licht kan eeuwig niet meer worden verduisterd. Wie Mij heeft gevonden, die geeft Mij niet meer op, evenals Ik hem niet opgeef omdat hij Mij nu toebehoort.
Het openlijk belijden van het geloof in Mij heeft mijn tegenstander elk recht ontnomen, want de beslissing is nu gevallen welke Heer u zich heeft gekozen en tegen uw wil kan hij niets meer uitrichten. En zo weet u nu ook hoe hoog dit geloofsbesluit is aan te slaan dat u allen nog zult moeten nemen en daaruit ziet u in dat het voor de mensheid noodzakelijk is een tijd van geloofsstrijd mee te maken die hen tot een openlijke beslissing dwingt. Want er zijn veel mensen voor wie het zelf nog niet duidelijk is, of en wat ze geloven, die dan pas ernstig hun standpunt bepalen tegenover de geloofsleren en na veel strijd tot het belijden komen of het afwijzen wanneer ze geheel zonder geloof zijn. Want geestelijke vraagstukken worden steeds minder beredeneerd en maar zelden zijn ze de inhoud van gesprekken of serieuze discussies. En daarom zullen de mensen zich met zulke vraagstukken moeten bezighouden wanneer van hen een duidelijke beslissing voor of tegen Mij wordt geëist.
Velen zullen bang zijn, velen besloten zijn om af te wijzen, maar ook zal mijn naam blijmoedig worden beleden door diegenen die steeds verbinding met Mij hadden, die Mij en mijn leiding hebben beseft gedurende hun aardse leven en die mijn aanwezigheid zo sterk voelen dat ze luid en blijmoedig getuigenis afleggen en Mij belijden. Elke angst zal verre zijn van hen en helder van geest zien ze er ook nog een teken van het naderend einde in, dat van de mensen het belijden van het geloof wordt geëist. Ze weten dus ook dat mijn komen nabij is en in deze zekerheid zullen ze ook standvastig blijven tegenover alle bedreigingen, omdat ze geloven in mijn macht en kracht, in mijn liefde en in de waarheid van mijn woord dat hun werd toegezonden en dat ze ook voortdurend mogen ontvangen tot aan het einde.
En zo angstig als de zwakgelovigen zullen zijn, zo moedig en standvastig zijn de anderen, omdat ze de kracht ontlenen aan mijn woord, omdat ze zeker zijn van mijn aanwezigheid en daarom in mijn tegenwoordigheid geen angst en zorgen kennen. Noch aardse beloften noch bedreigingen kunnen hen in de war brengen of wankel maken, want voor hun leven vrezen ze niet en de aardse goederen koesteren ze niet meer, want ze hadden al geestelijke goederen geproefd en dus ook geen verlangen meer naar de wereld. Maar vanwege hun medemensen moeten ze mede in deze strijd worden verwikkeld, opdat de zwakkeren nog steun bij hen kunnen vinden, opdat de kracht van het geloof zichtbaar zal worden bij de mijnen.
Zodra u mensen Mij belijdt voor de wereld, bent u van Mij en staat nu ook onder mijn bescherming en Ik houd waarlijk het beste voor u gereed. Maar u hoeft u geen zorgen te maken wat voor u het beste zou kunnen zijn. Ik zal u zo bedenken dat u gelukkig bent, om het even of het op aarde is of in het geestelijke rijk. Maar Ik verlang van de mensen een openlijke beslissing. Ik neem geen genoegen met de innerlijke erkenning van Mij zelf wanneer naar buiten toe de indruk blijft bestaan dat de mens niet mijn aanhanger is. Ik verlang een getuigenis voor Mij en mijn naam ook voor de wereld. Want dan pas gelooft u levend in Mij en dan pas zult u de zegeningen van zo’n geloof ervaren. Mijn belofte zal in vervulling gaan dat ook Ik u voor de Vader belijd zoals u Mij voor de wereld hebt beleden, dat u dus weer als kinderen zult terugkeren naar de Vader van Wie u zich eens wilde scheiden en dit ook door middel van de wil gedaan had omdat u Mij uw erkenning weigerde, die u daarom nu in het openbaar zult moeten tonen.
Amen
BD.6619
11 en 12 augustus 1956
Het zich verantwoorden voor het gerecht – Openlijk belijden
Treedt op de voorgrond, u mijn dienaren, als het er om gaat Mij en mijn leer te verdedigen. Want u zult gedrongen worden in deze situatie waarin u zich openlijk zult moeten uitspreken voor Mij. Er zal steeds openlijker worden gediscussieerd, hoe het zit met het werk van verlossing. De mens Jezus en Zijn lot op aarde, Zijn smadelijk einde wordt wel voor mogelijk gehouden, maar een goddelijke zending van deze mens zal nooit worden erkend en daarom zal ook het geloof in Hem, als Verlosser der mensheid, verworpen worden en in elk opzicht belachelijk worden gemaakt, om de mensen tot zakelijk denken te brengen dat niet op religieuze grondslag berust. En dit is de tijd waarop u op de voorgrond zult moeten treden. En wie met mijn geest is vervuld, zal ook niet anders kunnen dan het voor Mij en mijn naam op te nemen, want zijn innerlijke overtuiging zal hem ijverig laten spreken en weerleggen en hij zal proberen ook zijn medemensen tot deze overtuiging te brengen. Daarom dus vervaardig Ik me deugdelijke werktuigen, daarom doe Ik hen de waarheid toekomen en met haar tegelijk het vermogen van inzicht, want dan zal het nodig zijn met hun weten op de voorgrond te treden om met de tegenstander strijd te kunnen leveren die uitgevochten wordt met het zwaard van de mond. Waar Jezus Christus maar wordt gekleineerd, waar er aan Zijn missie wordt getwijfeld en deze twijfel openlijk wordt uitgesproken, daar zult u – mijn aanhangers en verdedigers op aarde – uw taak moeten inzien en vervullen. Want u zult het kunnen omdat u bent ingewijd in mijn heilsplan, omdat elke samenhang voor u duidelijk is en omdat u zelf vast en overtuigd zult geloven in Hem die u verlost heeft uit uw gebonden zijn. Alleen tegenwerpingen die zo overtuigd zijn, zoals u ze als wetende in staat bent over te brengen, kunnen uw tegenstanders tot zwijgen of tot nadenken brengen. En of u ook deze tegenstanders niet zult kunnen winnen, dan toch nog enkele medemensen die er eveneens door getroffen zijn en beginnen na te denken.
U zult dan moedig en zonder schroom moeten spreken, want Ik zal u de woorden in de mond leggen. En wegens de wijsheid die uit uw spreken kenbaar is, zult u verwondering tevoorschijn roepen bij diegenen die nog niet geheel in de macht van mijn tegenstander zijn. Die anderen echter zullen u beschimpen en belachelijk maken, maar dat zult u ter wille van mijn naam op u moeten nemen, zoals het al vaak voorspeld werd dat men over u recht zal spreken omdat u mijn aanhangers bent op aarde. Deze tijd komt zo zeker als de ene dag volgt op de andere. Ook als het u nu nog toeschijnt dat het aantal mensen dat Mij belijdt voortdurend groter wordt; het gaat om het levend belijden van Jezus Christus en dat tracht mijn tegenstander steeds meer tegen te gaan. Zijn inwerking is er op gericht dat de mensen alles – ook het religieuze leven – samensmelten met de wereld, dat zij het uiteindelijk zelf tot iets werelds maken maar de innige band met Mij maar zelden of helemaal niet tot stand brengen, al naar gelang hij zijn invloed op de afzonderlijke mensen kan uitoefenen.
Maar zelden is er een waar en levend Christendom te herkennen dat daarin bestaat dat de mensen liefde onder elkaar beoefenen, dat ze in de geest van mijn goddelijke leer van liefde leven, dat al hun denken en handelen bepaald is door de liefde en dus ook volgens mijn wil is. En daarom wordt het belijden voor de wereld steeds noodzakelijker, omdat ieder mens angstvallig zijn innerlijke gezindheid tracht te verbergen wanneer die goed – dat wil zeggen op Mij gericht – is, daarentegen openlijk tevoorschijn komt waar tegen Mij en mijn leer wordt opgekomen. Steeds zal men het afwijzen van mijn woord en mijn leer openlijk bekennen, doch het samengaan met Mij angstvallig trachten te verbergen. En de medemensen die nog zwak zijn kunnen zich geen versterking verschaffen die ze nodig hebben en ook verkrijgen moeten door ijverige belijders van Mij zelf. Daarom stel Ik aan u de eis openlijk op te komen voor Mij en mijn rijk wanneer dit bekennen geëist wordt. Want alleen door het openlijk belijden zult u mijn tegenstander kunnen tegenwerken en zijn invloed ondermijnen. Wie Mij openlijk voor de wereld belijdt kan dit ook vanuit een innerlijke overtuiging en hij zal resultaat hebben bij de medemensen en ook bij hen het geloof versterken.
Maar wanneer er angstvallig gezwegen wordt zullen ook de zwakgelovigen de moed niet opbrengen hun geloof te bekennen. Maar het openlijk getuigen heft alle remmingen op en bevrijdt u van de vrees, want Ik zelf vervul u met kracht als u openlijk een getuigenis voor Mij zult willen afleggen. En dan is ook uw optreden zelfbewust tegenover diegenen die over u rechtspreken. Weliswaar zal uit hun mond gif en gal naar u worden gespuugd, wat nauwelijks indruk op u kan maken, want nu toont zich de kracht van het geloof en de kracht van het woord dat Ik zelf door u tot dezen zal richten. Ze zullen er geen antwoord op kunnen geven en alleen in machteloze woede trachten u te vervolgen, maar niets tegen mijn macht en kracht kunnen uitrichten. Maar wie angstvallig zijn houding tegenover Mij tracht te verbergen zal steeds zwakker worden, want hem kan Ik niet bijstaan eer hij zich tot Mij bekent. Steeds weer vermaan Ik u daarom en steeds weer haal Ik mijn woorden voor u aan: “Wie Mij voor de wereld bekent, die zal Ik ook voor mijn Vader bekennen”. Denk daaraan wanneer de tijd komen zal dat u voor deze beslissing wordt geplaatst en denk eraan dat het niet in uw nadeel is, omdat Ik alleen het ben die u kan geven of van u afnemen en dat u daarom in de eerste plaats aan mijn wil en aan mijn eisen zult moeten denken voordat u de eis van het aards gezag nakomt als deze tegen Mij en mijn naam gericht is. Wilt u Mij trouw blijven, neem dan getroost op u wat u bedreigt, want Ik kan en zal alles van u afwenden als u zich openlijk tot Mij bekent en dan zal mijn macht en heerlijkheid openbaar worden. Dan zult u meemaken waartoe de kracht van het geloof in staat is.
Amen
BD.6621
14 augustus 1956
Afgedwongen handelingen zijn zonder waarde voor de eeuwigheid
Wat u gedwongen verricht, brengt u niet tot zaligheid. Wat u ook doet, moet in u uit een mate van liefde ontspringen, u moet het vrijwillig uit liefde doen, wil het u geestelijk zegen opleveren, wil het u naar de voltooiing brengen. En daarom kan het vervullen van een gebod nooit een positieve ontwikkeling met zich meebrengen, tenzij het gebod van de liefde wordt nageleefd dat Ik zelf u als het belangrijkste en voornaamste gebod gegeven heb, dat echter niet tot een wettelijk gebod gerekend kan worden omdat de liefde iets vrij’s is, dat geen dwang verdraagt. U moet dus in de liefde leven om zalig te kunnen worden.
En dat wil Ik door mijn gebod bereiken.
Maar werken die zonder liefde gedaan worden, zijn nog geen vervulling van mijn geboden van de liefde. Want Ik heb u niet bevolen werken te verrichten, maar om liefde te beoefenen. En de liefde kan niet onder dwang geeist worden, de liefde moet uit vrije wil gebeuren en aan het hart ontspringen. En zo kan Ik dus als zonder nut voor de eeuwigheid aanmerken wat vanuit dwang wordt uitgevoerd – zelfs wanneer het goede werken zijn – want ze hebben de ware liefde niet als beweegreden, die de ziel de hoogste goederen zou kunnen opleveren. Als echter het verrichten van goede werken zonder liefde al nutteloos is voor de eeuwigheid, hoeveel nuttelozer is dan het naleven van geboden die u van menselijke zijde gegeven werden. Alleen wat u vrij vanuit uzelf doet, wordt door Mij gewaardeerd naar de graad van uw liefde, nooit echter acht Ik dat wat u doet om plichten te vervullen die van u geeist worden, tenzij u daartoe ook niet door een gebod wordt gedreven, maar door de liefde tot Mij. Dit onderscheid moet u steeds maken en kennen, dat liefde alleen elke daad en iedere gedachte pas waarde geeft, dat alles echter waardeloos is, wanneer de liefde ontbreekt. Onderwerp dan uw denken en handelen ernstig aan een onderzoek, dan zult u ook spoedig inzien of u zich geestelijke rijkdommen verzameld heeft of dat u tot nu toe arm gebleven bent.
En u zult ook beseffen dat nooit Ik de grondlegger van geboden kan zijn, die plichtmatig vervuld moeten worden, die handelingen voorschrijven waarvan op de naleving streng wordt gelet.
U zult ook de gebrekkigheid van voorwaarden inzien, die Ik niet gesteld kan hebben, omdat ze een zekere dwang voor de mensen inhouden, dat echter nooit volgens mijn wil is. Ik waardeer alleen wat de vrije wil doet, want alleen om die reden heb Ik u de vrije wil in het stadium als mens teruggegeven, omdat u deze beproeven moet. U moet zelf over uw lot in de eeuwigheid beslissen, en opdat u uw wil juist gebruikt, moet u ook juist worden onderwezen.
Alleen dit laatste is de taak die Ik mijn discipelen stelde toen Ik op aarde leefde en die Ik steeds aan mijn volgelingen op aarde stel: te onderrichten en de mensen mijn wil te verkondigen.
Nooit echter heb Ik opdracht gegeven, wetten uit te vaardigen en de mensen te dwingen zich aan deze wetten te houden door te dreigen met tijdelijke of eeuwige straffen.
De mensen moeten zowel de gevolgen van een waar leven in liefde alsook van een liefdeloze levenswandel worden voorgehouden, maar dat zou ook voldoende moeten zijn.
De mensen moet echter geen vrees en angst worden aangejaagd door te dreigen met eeuwige straffen en daardoor ertoe worden gebracht, nauwgezet alles te doen wat er nu van hen verlangd wordt, en daardoor eerder de liefde in hen verstikt, dan dat ze ontvlamt. Iedere geestelijke dwang is dus te veroordelen, want ze hindert de mensen vrij te beslissen. Alleen de liefde verschaft de ziel een leven in gelukzaligheid, de liefde echter duldt geen dwang, daar ze anders geen “liefde” genoemd kan worden. En daarom moet iedereen met zichzelf in het reine komen bij al zijn denken en handelen, of dit door de liefde wordt bewerkstelligd of alleen een naleven is van wetten, die zogenaamd door Mij werden uitgevaardigd.
Ik vraag niets anders van u dan alleen liefde voor Mij en voor de naaste, die u Mij echter in vrije wil moet schenken.
Pas dan vervult u mijn gebod en kunt daardoor eeuwig gelukzalig worden.
Amen
BD.6624
17 augustus 1956
Roep tot Jezus Christus vanuit de duisternis
Niet mijn wil bepaalt uw lot in de eeuwigheid, maar u creëert zelf een heerlijk of vreselijk lot door uw wil. U zelf zult echter te allen tijde een vreselijke toestand kunnen veranderen en u zult, wanneer u dit wilt, te allen tijde mijn ondersteuning ondervinden. En al is het nog zo duister in u geworden, het licht wordt bij u gebracht. En verlangt u nu naar licht, dan zult u zich daar steeds in kunnen ophouden. U hoeft niet meer terug in de duisternis, want aan uw wil wordt gevolg gegeven, ook in het rijk hierna. Weer diegenen niet af die u met een licht gelukkig willen maken. U zult u beter voelen dan in de donkere gebieden waaruit alles eens moet opstijgen naar het licht, wat echter vrijwillig moet gebeuren.
U allen die in duistere gebieden vertoeft, hetzij op aarde of ook in het rijk hierna, u bent ongelukkige schepselen, zonder vrede, zonder licht en zonder kracht. En dit zijn de uitwerkingen van de zonde die u sinds eeuwigheden belast en die u in het leven op aarde nog hebt vergroot door uw liefdeloze levenswandel. Uw toestand kan zich niet verbeteren voordat u van deze zondenschuld vrij bent geworden. Maar uzelf zult kunnen willen dat de schuld van u wordt afgenomen opdat u het licht bereikt en gelukzalig zult worden. Houdt u vooreerst vast aan deze wil om vrij te worden uit de kluistering die u belast en kwellend voor u is. Neem u voor u aan Hem toe te vertrouwen die u vrij kan maken en Hem te vragen zich over u te ontfermen. U allen bent op de hoogte van die Ene die zich aan het kruis heeft geofferd voor uw zondenschuld. U allen kent Jezus Christus, maar niet allen geloven in Hem en Zijn verlossingswerk.
En toch is Hij de enige die u hulp kan bieden in uw noodsituatie, die u omhoog kan tillen uit de diepte, die u licht en leven kan en wil schenken, maar die u zelf zult moeten aanroepen en vragen om hulp. Wie niet in Hem gelooft, die richt zich ook niet tot Hem en hij zal eeuwig in de duisternis blijven. Want zonder Hem is er geen andere weg naar de gelukzaligheid. Maar steeds weer wordt u gewezen op die Ene. Steeds weer wordt u een licht aangeboden, een sprankje hoop waar u op moet letten. En wanneer u nu uw ogen op het lichtschijnsel richt, dan zal er steeds een kruis voor u lichten, als u niet helemaal verstokt bent, omdat het Zijn grote barmhartigheid is dat Hij u tegemoet komt om u te redden. Maar u zult er ook zeker van mogen zijn dat Hij u redt, wanneer u dat zelf maar wilt.
En dus herhaal Ik dat niet Ik u verdoem, dat niet mijn wil uw lot heeft bepaald waarin u zich ongelukkig voelt, maar u het zelf heeft gecreëerd. Maar u kunt het lot ook zelf veranderen wanneer u uw toevlucht neemt tot die Ene die u bevrijden kan, tot Jezus Christus, met Wie Ik zelf één ben geworden, die dus uw God en Vader van eeuwigheid is. Of u nog op aarde leeft of uw aards omhulsel al moest afleggen, pas wanneer u Jezus Christus hebt gevonden is het licht in en om u. Maar zonder Hem vertoeft u in de duisternis. Zonder Hem bent u ook ver van Mij verwijderd, van Degene die zich heeft belichaamd in de mens Jezus om voor u te sterven aan het kruis om uw zondenschuld teniet te doen. Alleen wie geheel gelovig zijn schuld aan Mij overdraagt, die wordt daar vrij van en dat hangt alleen af van uw wil.
En mijn liefde kan verder niets doen dan u steeds weer lichtdragers toezenden die u mijn wil verkondigen, die ook in u een licht ontsteken. Laat u verlichten en verander uzelf en kom tot Mij in Jezus Christus. Dan zal de duisternis wijken. Het zal helder licht worden en alle verschrikkingen van de duisternis zullen van u afvallen. U zult u in lichtsferen kunnen verheffen. U zult voor eeuwig gelukzalig zijn.
Amen
BD.6625
18 augustus 1956
Denk aan de tijd na de dood
Eenmaal zult u allen het aardse lichaam moeten afleggen en uw ziel zal een andere verblijfplaats worden toegewezen. Geen van u zal zijn lot ontgaan, een ieder heeft met zekerheid het einde van zijn lichamelijk leven te verwachten. Dus dit ene weet u, dat uw bestaan op aarde begrensd is en dat niemand zich kan verweren tegen de dood van het lichaam wanneer zijn uur gekomen is. Maar ondanks deze zekerheid leidt u een leven op deze aarde alsof het nooit zal ophouden. U maakt plannen en werkt steeds alleen voor later, zonder te weten of u dit later nog beleven zult. U houdt geen rekening met datgene wat echter zeker voor u is. U werkt en ploetert alleen voor het korte leven op deze aarde dat niet blijft duren. Uzelf zult echter niet vergaan, uw ziel blijft ook na uw lichamelijke dood in leven en uw ziel is uw eigenlijke ik. Dus is er voor u eigenlijk geen sterven, alleen een verandering van uw verblijfplaats.
Als u hier zeer ernstig over nadenkt, dan zult u wijs handelen als u er voor zorgt dat juist die verblijfplaats hierna u gelukkig maakt. U zult dan uw zorg verschuiven naar de tijd waarin u niet meer op deze aarde vertoeft, maar in het hiernamaals het leven verder leidt dat dan zodanig is dat het overeenkomstig uw aardse levenswandel is. U allen zou ook ijveriger zijn als u daarin zou geloven. Hoe meer uw zorg uitgaat naar het behoud van uw lichaam, hoe minder u gelooft dat u voortleeft. En daarvan kan u geen bewijs gegeven worden, omdat uw aards bestaan niet door vrees mag worden bepaald, die echter in u die niet uit vrije wil opwaarts streeft, elke zekerheid van een voortleven na de dood zou wekken. Zij die vrijwillig streven hebben die zekerheid wel in zich. Ze geloven, maar juist omdat zij streven naar boven te gaan. Een streven geboren uit angst voert niet tot voleinding. Daarom kan u mensen niet bewezen worden dat er een leven is na de dood. Maar ieder mens die er ernstig over nadenkt en altijd het juiste wil doen, kan het geloof daaraan in zich opwekken.
Steeds duidelijker worden de mensen gewezen op de snelle vergankelijkheid van alles wat zij veel te hoog waarderen. Er worden mensen midden uit het leven weggerukt zodat ieder daaruit zou kunnen leren ook zijn leven als een geschenk te beschouwen dat hem elke dag ontnomen kan worden. Hij hoeft alleen maar de gedachten de vrije loop te laten die bij hem opkomen naar aanleiding van de plotselinge dood van een medemens. Hij hoeft alleen maar de gestorvene te volgen in de oneindigheid. Hij hoeft zich alleen maar vaker bezig te houden met hem die niet vergaan is maar alleen zijn verblijfplaats verwisseld heeft. En waarlijk, er zouden zich vanuit het geestelijke rijk handen naar hem uitstrekken die hem op willen trekken.
Maar al heeft de mens niet de zekerheid van een verder leven, toch zou hij met de mogelijkheid rekening moeten houden en als gevolg van de dood van medemensen zou hij zich steeds weer deze mogelijkheid moeten voorstellen. En hij zou zich moeten afvragen hoe zijn lot er wel uitzag als hij plotseling zou sterven. Want zolang de mens niet kan bewijzen – wat ook nooit mogelijk zal zijn – dat er geen leven na de dood is, zou hij steeds voorzorgsmaatregelen moeten treffen. En het zal hem nooit berouwen als hij op de aarde niet alleen aan het lichaam denkt maar ook aan de ziel. Als hij op aarde een beetje geestelijke rijkdom vergaart die hem dan in het geestelijke rijk opwaarts helpt. Dan zal de ziel oogsten wat zij als mens op aarde gezaaid heeft, en gezegend de ziel die al op aarde voorzorgsmaatregelen heeft getroffen voor de eeuwigheid.
Amen
BD.6627
21 augustus 1956
Verschillende geestesrichtingen – Waar is waarheid?
Elke strijdvraag in geestelijk opzicht zou kunnen worden opgelost, wanneer iedere verdediger van eigen opvatting deze aan Mij zelf zou voorleggen en mijn verklaringen afwachten. Dan zouden er waarlijk geen conflicten zijn, dan zouden alle partners zich weer moeten verenigen, want ze zouden allen alleen hetzelfde antwoord van Mij ontvangen. Dat er nu zoveel afsplitsingen zijn ontstaan, dat er zich zoveel geestesrichtingen hebben gevormd, is een zeker bewijs dat deze weg naar Mij niet gegaan is, dat de mensen alleen maar het denken met hun verstand inschakelden en dit verstandelijk denken nooit dezelfde resultaten kon opleveren, omdat mijn tegenstander al te gemakkelijk tussen beide kan komen en het verstand in de war brengen, waar niet Ik zelf word aangeroepen om het te verlichten. Weliswaar kunnen enkele personen die hun zienswijze verdedigen dit hebben gedaan en hun opvatting zal daarom ook eerder overeenstemmen met de waarheid, maar deze vindt geen ingang bij hen die Mij genegeerd hebben. En daarom zal steeds weer het juiste, ware, naar buiten stralen, maar op zijn licht wordt te weinig acht geslagen en de conflicten worden niet opgelost, ze zullen steeds tevoorschijn komen, omdat het verstand hoger wordt gewaardeerd en het verstand de ergste verdraaiingen zo kan omkleden, dat ze als wijs worden aangezien en ook weer verdedigd.
Wanneer u, mensen dan nadenkt over de vele verschillende geloofsleren en geloofsrichtingen, moet u al daarom aan de waarheid twijfelen van datgene waar ze alle voor opkomen, want er kan maar één waarheid zijn. Dus zouden, wanneer de waarheid werkelijk onder die verschillende richtingen aanwezig zou zijn, alle andere vals moeten zijn. Maar welke is de ware? Iedere geestesrichting eist voor zich het recht op, de waarheid te bezitten en toch is ze dus niet te herkennen, daar er anders niet aan getwijfeld en de toevlucht tot een andere genomen zou worden. Overweeg dit: bedenk dat de waarheid mijn eigendom is, denk er aan dat u mijn kinderen bent die Ik liefheb. Dus zal Ik u de waarheid niet onthouden, dus moet ze ook te herkennen zijn.
Dus zolang u, mensen niet weet, veeleer alleen aanneemt, dat u de waarheid hebt, bezit u ze niet. Dit geldt echter niet voor hen die blindelings geloven, die nog nooit zelf een standpunt hebben ingenomen over datgene wat er van hen verlangd wordt te geloven; maar Ik wend me hiermee tot de leiders, de vertegenwoordigers van aparte geloofsgemeenschappen of geestesrichtingen, die weer trachten hun aanhangers te overtuigen van de waarheid van datgene wat ze uitdragen. Ik wend me tot diegenen die hun verstand gebruiken en op de voorgrond treden, opdat de medemensen die nog besluiteloos zijn zich weer bij hen aansluiten. Ik wend me tot diegenen die wel met hun verstand in staat zouden zijn de zuivere waarheid te onderkennen, wanneer ze tegelijkertijd het hart lieten spreken. Wanneer ze de geest in zich de mogelijkheid zouden geven zich te uiten, maar dit tot nu toe achterwege lieten en daarom dwalen, ofschoon ze over een hoog ontwikkeld verstand beschikken. Al dezen zouden zich verwonderen tot dezelfde resultaten te komen als ze de goede weg zouden willen inslaan, naar Hem, die in zich de Waarheid is en altijd en alleen de waarheid kan en zal uitdelen.
De vele gezindten en verschillende geestesrichtingen geven er een schrikbarend bewijs van, dat het “werkzaam zijn van de geest” al diegenen vreemd is, die aan het hoofd staan, die geen gemeenschap vormen omdat ze tegengestelde opvattingen verdedigen. En zouden ze het werkzaam zijn van de geest toelaten, dan zouden ze ook spoedig inzien, dat er geen uiterlijke organisatie nodig is, dat de mens de waarheid in zichzelf moet zoeken en dat ook ieder de waarheid dan zal inzien, die zich door zijn geest laat onderrichten, die de weg gaat naar Mij, mijn wil doet en dan naar Mij luistert. Maar deze kan dan ook met recht zeggen, dat zijn geloof tot zekerheid is geworden en hij zal dan ook de geloofsleren overtuigd verdedigen en allen, die gelijk van geest zijn, zullen ook hetzelfde worden onderricht door hun geest en dus weten, dat de zuivere waarheid alleen bij Mij zelf te vinden is, dat ze ieder, die haar gevonden heeft, onbeschrijflijk gelukkig maakt en dat elke strijdvraag is opgelost, wanneer de Ene, die daartoe alleen in staat is, ze duidelijk maakt.
Amen
BD.6629
27 augustus 1956
Laatste reddingspogingen – Laag niveau van de mensen
En wanneer er een engel van de hemel naar beneden zou komen om de mensen het evangelie te brengen, ze zouden het niet geloven. Want de wil om af te wijzen is in de eindtijd zo sterk omdat mijn tegenstander grote macht heeft over de mensen en omdat de afstand tot Mij zo groot is dat ze niets goddelijks kunnen voelen of vatten, omdat de aarde hen zo in z’n greep houdt dat ze niet in staat zijn zich in geestelijke gebieden te verplaatsen en daarom al het geestelijke wordt afgewezen of geloochend. Dit is een heel duidelijk teken van het dichtbij zijnde einde, want juist deze instelling brengt Mij ertoe een einde te veroorzaken omdat er geen positieve ontwikkeling op deze aarde meer kan bestaan. Want de mensen veranderen niet, ze worden veeleer steeds wereldser en steeds ongeschikter om geestelijke stromingen op te nemen. En daarom is het steeds moeilijker de mensen mijn evangelie te verkondigen. Het is steeds moeilijker hun denken te veranderen en hun hart ontvankelijk te maken voor mijn woord, omdat ze het niet herkennen als mijn woord en daarom hun oren sluiten, maar zodoende ook het middel afwijzen dat hen zou kunnen helpen en uit de diepte verheffen. Heel sporadisch gaat er een oor open en maar heel zelden wordt het woord door het hart opgenomen en ook herkend als goddelijke gave.
En ter wille van deze enkelingen grijp Ik niet eerder in, maar laat Ik eerst de dag dichterbij komen die bepaald is sinds eeuwigheid, ofschoon het lage niveau van de mensen al een trede heeft bereikt die een einde vereist. Maar iedere afzonderlijke ziel die Ik nog zal winnen is Mij dit uitstel waard. Iedere afzonderlijke ziel die van goede wil is sta Ik helpend terzijde en Ik laat haar de weg vinden naar verkondigers van mijn woord. Maar van deze zielen zijn er nog maar heel weinig en spoedig is de tijd vervuld. Spoedig zullen de aankondigingen toenemen die op het einde wijzen en spoedig zal voor alle mensen het uur van het oordeel slaan. In een tijd waarin mijn tegenstander de heerschappij heeft omdat de mensen zich bij hem hebben aangesloten zal de arbeid van mijn dienaren op aarde bijzonder moeilijk en ook vaak zonder resultaat zijn en toch moet ze worden gedaan, want niemand moet kunnen zeggen, van Mij uit geen genade te hebben ondervonden. Ieder mens moet een keer door Mij zijn aangesproken en het pad van ieder mens zal door een bode van Mij worden gekruist, alleen kan er op deze bode geheel geen acht worden geslagen of dat zijn gaven worden afgeweerd, maar dat wordt door de wil van de mens zelf bepaald. En deze wil moeten mogelijkheden ter beproeving worden geboden, waartoe dus ook het aanbieden van mijn woord hoort dat nooit onder dwang aan een mens kan worden overgebracht.
En evenzo zullen nog afschrikwekkende gebeurtenissen zulke mensen herhaaldelijk treffen, wier hart verhard is, en ook dan nog kunnen ze zich uit hun verstarring losmaken, want tot de laatste dag probeer Ik nog de mensen redding te brengen. Ik laat er geen vallen voor het einde, maar Ik kan het einde niet langer uitstellen dan mijn plan van eeuwigheid het heeft voorzien om de zielen van hen die verloren zijn niet nog dieper te laten zinken, om hun een nog smartelijker lot te besparen dan de hernieuwde kluistering in de scheppingen van de nieuwe aarde is, die daarom ook op de vastgestelde tijd moet plaatsvinden.
En Ik weet waarlijk wat goed is voor de zielen van de mensen en Ik weet ook hoe Ik ze kan beschermen tegen het uiterste. Maar mijn dienaren op aarde zal Ik kracht geven opdat ze – ondanks schijnbaar ontbrekend succes – toch vlijtig werkzaam zijn in mijn wijngaard, want geen arbeid is tevergeefs gedaan en eenmaal zullen ze het ook zelf inzien en gelukkig zijn, door hun arbeid aan de zielen te hebben bijgedragen aan de verlossing van het geestelijke, omdat mijn zegen op elke arbeid rust die graag en met vreugde wordt gedaan voor Mij en mijn rijk.
Amen
BD.6633
1 september 1956
Aardse grenzen kunnen overschreden worden op geestelijke wijze
Van Mij uit zijn aan u, mensen niet die grenzen gesteld die u zichzelf indenkt. U bent niet in die mate beperkt zoals u het zelf denkt, want u zult op geestelijke wijze steeds kunnen bereiken wat u onbereikbaar voorkomt. Maar deze geestelijke weg moet u in vrije wil bewandelen, hij is gesloten voor hen die deze wil niet kunnen opbrengen zich geestelijk met Mij in verbinding te stellen.
Dezen dus zijn beperkt, zowel in hun kennis als ook in de kracht, maar van Mij uit weer niet zo geschapen zoals ze zijn, veeleer hebben zij zichzelf in deze toestand gebracht, die zodoende ook een toestand van beperktheid is.
Nooit moest een mens de woorden uitspreken: “Niemand kan dat weten”, of, “Dat zal een mens nooit kunnen doorgronden”, want deze woorden bewijzen alleen, dat hij nog geen nauwe verbinding met Mij tot stand heeft gebracht. Ze laten zien dat zijn geestestoestand nog laag is en dat hij zelf nog niets gedaan heeft om tot het licht – tot inzicht te komen. Zolang de mens nog in zondigheid op aarde leeft, dat wil zeggen: zolang hij nog niet door Jezus Christus verlost is van de oerzonde die hem de duisternis van de geest bezorgde, kan het ook niet licht in hem worden.
Is echter de verlossing door Jezus Christus voorafgegaan, dan is ook het werkzaam zijn van mijn geest in de mens mogelijk – en dan vallen alle grenzen weg. Dan geeft mijn geest hem het weten dat zijn verstand alleen hem niet kan schenken. Maar hij kan ook grotere dingen presteren dan zijn niet geestelijke medemensen die nog niet geestelijk gericht zijn. Hij kan ook een overvloed van kracht bezitten en weer, in strijd met de menselijk natuurlijke bekwaamheid, dingen volbrengen die evenzo bewijzen, dat die grenzen overschreden kunnen worden.
Doch slechts weinig mensen verschaffen zich licht en kracht op geestelijke wijzen, slechts weinig mensen overschrijden de natuurlijke grenzen – hoewel alle mensen het zouden kunnen. Want de begrensde toestand is slechts de toestand van onvolmaaktheid, die echter te allen tijde veranderd zou kunnen worden door de mensen als zij daartoe bereid waren.
Dat er nu op aarde zo weinig ware kennis te vinden is, dat de mensen zo helemaal overtuigd zijn van de beperktheid van hun kennis en van de beperktheid van hun kracht, laat alleen weer de graad van hun onvolmaaktheid zien. Heb Ik niet gezegd: “Word volmaakt zoals uw Vader in de hemel volmaakt is?” Dus kunt u het ook en u zou dan ook, net als uw Vader in de hemel, alles weten en alles kunnen volbrengen.
Reeds deze woorden moesten u aansporen naar volmaaktheid te streven, en dan zou er voor u geen toestand van beperktheid meer zijn. Zo twijfelt u, mensen echter nog aan de waarheid van dat, wat diegenen zeggen die de grenzen overschreden hebben, die de geestelijke weg opgaan en met Mij zo’n innige verbinding tot stand hebben gebracht dat Ik zelf hun het weten ontsluiten kan dat die zaken betreft die buiten het aardse liggen, die uw verstand alleen niet doorgronden kan zolang u nog niet vrij bent van de oerschuld, die een werkzaam zijn van de geest onmogelijk maakt.
Eerst moet dus het verlossingswerk aan u volbracht zijn. De schuld die eens uw geest verduisterde moet gedelgd zijn, dan kan het ook weer licht in u worden en dan is er ook geen begrenzing meer voor u, want deze grens was door de schuld van de oerzonde getrokken. Ze kan echter te allen tijde verwijderd worden zodra de oerschuld niet meer bestaat, zodra ze gedelgd werd door Jezus Christus, zodra dus de mens door mijn geest verlicht kan worden en de verhouding hersteld is waarin hij in het allereerste begin tot Mij stond.
Dat de mensen daar geen weet van hebben toont hun toestand aan. Het laat zien dat zij nog niet van hun oerschuld verlost zijn. Het bewijst ook het dode geloof waarin de mensen leven en zich toch als christen uitgeven, die de mond vol hebben van mijn naam en die toch geheel blind in hun geest door het aardse leven gaan.
En het is moeilijk zulke mensen tot een levend geloof te brengen in de kracht van de geest, die zich openbaren wil en zich toch maar in weinig mensen openbaren kan. Het is daarom zo moeilijk omdat de mensen de liefde niet in zich laten ontvlammen, en daarom ook niet mijn grote liefde kunnen begrijpen die in de mens Jezus het werk van verlossing volbracht. En zolang het verlossingswerk niet helemaal bewust benut wordt, blijven de mensen in de duisternis en de grenzen kunnen dan door hen niet overschreden worden.
Amen
BD.6635
3 en 4 september 1956
Onheil en ellende – Gods wil of toelating
De wereldse mens stelt zich tevreden met wat zijn lichamelijke zintuigen bevredigt. En hij mist niets als deze zinnen van hem vervulling ten deel valt, zelfs al gelooft hij in “geestelijk” genot te zwelgen en daaronder alleen een door middel van het verstand verworven goed verstaat; wanneer hij zich met een weten bezighoudt, dat weer alleen aardse zaken betreft. Hij voelt zich dus goed en mist niets. Want zijn ziel met haar wensen dringt zich niet op en ze kan zich ook niet op de voorgrond plaatsen daar het lichaam de overmacht heeft.
Maar de toestand van tevredenheid blijft niet of slechts heel zelden tot aan zijn dood bestaan, omdat zo’n mens zich meestal zelf lichamelijk te gronde richt, omdat ziektes of de toenemende ouderdom dat aardse genot of die vervulling van lichamelijke begeerten verbieden en de mens nu vaak gedwongen wordt om na te denken over zichzelf, over zijn leven en over de zin van het bestaan. En dan komt steeds weer de liefde Gods op hem af en probeert hem van de wereld af te houden. Hij tracht de ziel kracht te geven, opdat die de mens innerlijk beïnvloedt zich los te maken van het streven tot nu toe en zich te bevrijden van wereldse gedachten.
Maar de ziel zal alleen doordringen wanneer ze een zekere kracht heeft die echter van buitenaf tot haar moet komen. Door hulp die kan bestaan in goede conversatie, geestelijke gesprekken of het overbrengen van het goddelijke woord, door goede boeken of door een liefdevolle voorbede van een medemens. Daarvan komt nu kracht naar de ziel om nu ook op het lichaam in te werken. En dan kan een langzame verandering van het denken plaatsvinden en kan de rest van het aardse leven toch nog goed worden benut voor het rijp worden van de ziel.
Ziekte, ongeluk en aardse nood zijn daarom noodzakelijk voor de mensen die zich al te zeer aan de wereld overgeven, en vaak de beste en enige middelen om ook de oppervlakkigheid van de wereld te leren inzien. En hoe meer de mensheid de blik op de wereld richt, des te meer worden deze middelen gebruikt en treden ze steeds meer aan het licht. En daarom zullen vergroot levensgenot, overmatige aardse vreugden en het zinnen verlustigende optreden van wereldse zijde steeds vergezeld gaan van verschijnselen van negatieve aard, van ongevallen, ziektes en op de voorgrond tredende ellende waaraan buitensporig levensgenot ten grondslag ligt.
In zekere zin moeten de mensen al aan het eigen lichaam de verwoestende uitwerkingen ervaren die genotzucht en onmatigheid tevoorschijn roepen. En ze moeten daardoor leren inzien wat het lichaam eigenlijk is en wat het leven hun tot nu toe heeft opgeleverd. Want andere middelen hebben bij dergelijke wereldse mensen geen resultaat. Maar deze kunnen nog bereiken, waartoe voorstellingen en goede gesprekken niet in staat zijn, dat ze afstand nemen van de wereld en ontsnappen aan het grootste gevaar, erdoor te worden verslonden.
Daarom moet ook al het schijnbare onheil in de laatste tijd worden beschouwd als goddelijke wil of toelating dat ook nog een zegenrijke uitwerking kan hebben, ofschoon het kwaadwillige aanleiding heeft of ook getuigt van het werkzaam zijn van de tegenstander. Steeds kan het ook mensen tot bezinning brengen en het zich afkeren van de wereld tot gevolg hebben. En dan is de ziel van deze mensen behoed voor een veel erger lot nadat ze zijn weggeroepen van de aarde.
Amen
BD.6636
5 september 1956
Beschermgeest – Geestelijke leidsman
Een trouwe geestelijke leidsman begeleidt u op al uw wegen door het aardse leven. Nooit bent u zonder geestelijke bescherming en wanneer zo’n leidsman, alsook de lichtwezens die u omringen, onbeperkt zouden mogen werken, zou uw voltooiing op deze aarde verzekerd zijn, omdat hun liefde voor u alles zou willen doen wat u kan helpen opwaarts te gaan. Maar ze mogen niet onbeperkt bij u werkzaam zijn, omdat uw wil zelf hen een beperking oplegt. Ze kunnen ook alleen maar in overeenstemming met deze wil op u inwerken en vaak belet u mensen die wezens die u leiden hun werkzaamheden, omdat uw wil daar tegenin gaat. Maar toch verlaten uw leidslieden u niet en ze zullen trachten steeds weer hun invloed op u uit te oefenen tot aan uw dood. Dus bent u voortdurend door beschermgeesten omgeven en u zult u ook steeds tot hen kunnen wenden om hulp, maar de hulp mogen ze u altijd pas dan verlenen, wanneer u tevoren de band met Mij tot stand hebt gebracht, omdat dit de wet is, dat de lichtwezens steeds alleen mijn wil uitvoeren, dat ze altijd alleen volgens mijn wil werkzaam zijn.
Een mens die met God verbonden is, kan dus waarlijk zonder zorg door het aardse leven gaan, omdat hem steeds liefdevolle hulp verleend wordt wanneer hij na innig gebed tot Mij zich dan aan mijn helpers toevertrouwt en hun ook om bescherming en hulp verzoekt. Zulke beschermgeesten en leidslieden zijn doorstroomd van licht en kracht en het is daarom voor hen ook gemakkelijk mogelijk uw aardse bestaan zo te vormen dat het voor u draaglijk is. Het is hun mogelijk u uit allerlei nood te bevrijden die aards op u afkomt of door inwerking van slechte krachten teweeg wordt gebracht.
Aan zulke beschermgeesten laat Ik u over, zodra u zichzelf eerst met Mij heeft verbonden door uw wil, door uw gezindheid, door werken van liefde en door het gebed. Dus kan een mens die zich aan Mij heeft overgegeven zich ook steeds beschermd weten door Mij zelf, en mijn hemelse dienaren voeren nu uit wat mijn wil is. En mijn wil zal steeds op uw welzijn gericht zijn, u die u al aan Mij hebt overgegeven en mijn bescherming verlangt.
En zo weet u dat u nooit alleen bent, al meent u nog zo eenzaam of door ieder verlaten te zijn. U bent door scharen bereidwillige geesten omringd, die onder de leiding van uw beschermgeest u al hun zorg ten deel laten vallen en u voor lichamelijke en geestelijke schade behoeden.
Maar het zou verkeerd zijn wanneer u zich alleen met deze wezens zou willen verbinden in een zeker bijgeloof, wanneer u iets anders in hen zou zien dan mijn dienaren, die pas bij u werkzaam mogen zijn wanneer u de band met Mij al tot stand hebt gebracht. Want zodra u, zonder geloof in Mij en zonder liefde voor Mij, tot geestelijke wezens roept om hulp, dan roept u vijandige krachten aan en onderwerpt u zich aan hun macht. Want ook deze vijandige krachten zijn in uw nabijheid en wachten alleen de gelegenheid af bezit van u te kunnen nemen, en deze gelegenheid is er altijd wanneer Ik word uitgeschakeld uit uw denken, wanneer u zonder Mij leeft en werkt op deze aarde. Dan kan ook uw geestelijke leidsman zich niet naar voren dringen, omdat uw wil zelf hem dat verbiedt.
En des te ijveriger zijn dan de vijandige krachten aan het werk, die u net zo om u heen zult kunnen voelen als de goede wezens die in mijn opdracht werken. Maar u wordt onherroepelijk een prooi van die slechte krachten, omdat dezen een grote macht hebben en die ook aanwenden, omdat uw wil hun daartoe het recht geeft. Maar u hoeft deze slechte krachten nooit te vrezen, wanneer uw wil altijd alleen maar Mij geldt en u zich in mijn bescherming aanbeveelt. Want dan staan Mij talrijke helpers terzijde die u willen dienen en dan zal uw levensweg over de aarde steeds onder de bescherming van uw geestelijke leidsman staan, die Ik zelf aan u ter beschikking heb gesteld vanaf uw geboorte tot aan uw dood.
Amen
BD.6637
6 september 1956
De angst om te sterven – Het van tevoren schouwen in het geestelijke rijk
De geestelijke dood is veel verschrikkelijker dan de aardse dood. Het is de geestelijke dood welke de mensen die angst hebben voor de lichamelijke dood onbewust vrezen. Want het is de angst wat er na de lichamelijke dood van hen terecht zal komen. Een angst die juist die mens overvalt die niet aan een voortleven na de dood gelooft. Het is de ziel die voelt dat zij in een armzalige toestand is, en die dit bewustzijn als angst op het lichaam overdraagt, dat zich daarom tegen het sterven verweert zolang het hem mogelijk is.
De angst voor de dood is een ongewild toegeven van de onrijpheid van de ziel, want het ontbreekt die mens aan elke kennis en daarom aan een vertrouwen op Gods barmhartigheid, de hoop op hulp, die haar toch te allen tijde zou worden verleend als zij om hulp zou vragen. Zij bevindt zich in een volslagen duister en vreest onbewust een nog diepere nacht, die zij tegemoet gaat. Een uitgerijpte ziel zal haar laatste uur volkomen rustig verwachten. Zij verlangt naar de bevrijding uit haar lichamelijk omhulsel. Zij geeft zich over aan Hem in wie zij gelooft, en beveelt zich in Hem en Zijn genade aan. En vaak mogen deze zielen reeds vóór hun dood een blik werpen in het rijk dat hen wacht. En stralend van geluk openen zij de ogen, om ze dan voor altijd te sluiten en hun lichaam te ontvluchten, om binnen te gaan in het rijk dat zij mochten aanschouwen. De angst voor de dood is een duidelijk teken in welke gesteldheid de ziel zich bevindt. Aan zulke zielen moet veel hulp verleend worden van de kant van de medemensen, opdat zij nog in de laatste minuut ontwaken en zich tot die Ene wenden, die hen helpen wil en kan.
Een ieder kan een innig, stil gebed tot Jezus Christus laten opstijgen als hij met een ziel meeleeft die in angst met de dood worstelt, en die hij helpen wil innerlijke rust te vinden. Want deze ziel zal die hulp gewaarworden en het laatste redmiddel aangrijpen. En zij wordt, als zij haar lichaam verlaat, door de liefde van de medemens naar Jezus Christus gedragen, die Zijn oor niet sluit voor een innig gebed om hulp. Daarom moeten de mensen zich in het bijzonder ontfermen over hen die angst hebben te sterven, want door die angst bekennen zij dat zij nog ver afstaan van het licht, van het juiste inzicht en daarom ook van God. De angst voor de dood bewijst dat zij hulp nodig hebben, anders zou een zalige rust hen vervullen als zij het uur van scheiden van deze aarde aan voelen komen.
En het is een werk van zeer grote barmhartigheid en liefde om een bange ziel bijstand te verlenen, die nu alleen nog daarin kan bestaan dat de Redder Jezus Christus zelf wordt aangeroepen opdat Hij zich over deze ziel moge ontfermen. En deze liefdevolle smeekbede zal gehoord worden en kan voor de ziel haar redding betekenen, zodat zij gespaard blijft voor de duistere nacht.
Amen
BD.6638
7 september 1956
Over “de hel” – De hernieuwde kluistering – De eindeloze liefde van God
Ook het verwerpelijkste schepsel is een kind van mijn liefde. Daarom geldt mijn zorg voor hem ook onverminderd, zodat het eenmaal naar Mij terugkeert, ofschoon het een veel langere weg zal moeten gaan om zich aan Mij en mijn Oerwezen aan te passen. Ik laat het niet vallen, en wat van mijn kant uit kan geschieden dat doe Ik om dit schepsel bij te staan – opdat het zichzelf doorziet en verandert. Maar de afstand tot Mij is vaak zo groot dat de tegenkracht een veel grotere invloed uitoefent, en mijn liefdestraling daarom onwerkzaam blijft. En daarom kan het ook eeuwigheden duren totdat het iets nader tot Mij komt, maar nooit geef Ik het op.
Als er nu van een “hel” wordt gesproken, dan is dit de concentratie van zulke afkeurenswaardige schepselen in het rijk hierna – die reeds het aardse leven met negatief gevolg afgelegd hebben en ook in hiernamaals steeds dieper zijn gezonken, omdat zij zich opnieuw aan mijn tegenstander hebben overgegeven. Voordat nu een hernieuwde kluistering in de aardse scheppingen plaats vindt, dat altijd het begin van een nieuwe verlossingsperiode betekent, bevinden deze wezens zich als aanhangers van satan in sferen waarin zij zich door hun slechte hartstochten laten beheersen, waar zij elkaar allerlei kwaad aandoen en er daarom steeds ruzie en strijd is. Zij proberen steeds weer de zwakkere wezens binnen hun bereik te trekken en doen in opdracht van mijn tegenstander alles, wat hen steeds dieper laat wegzinken. Het zijn dus geen “begrensde oorden”, de hel is overal waar zich zulke diep gezonken wezens verzamelen, waar zij tegen elkaar woeden. Om welke reden ook op de aarde van “hel” en “helse toestanden” gesproken kan worden, waar mensen met duivelse gezindheid elkaar haat toedragen en op iedere manier onheil stichten.
En toch zijn al deze wezens mijn schepselen waarover Ik Mij ontferm, en die Ik van hun zonde en gebondenheid aan mijn tegenstander zou willen bevrijden. Zij staan nog geheel en al onder de invloed van hem die zich boven Mij verhief, en die ook alle door hem geschapen wezens tegen Mij opzette – zodat zij ook afvielen en onzalig zijn geworden. Maar het waren ook mijn kinderen die mijn kracht liet ontstaan die onbelemmerd door mijn tegenstander stroomde, en hem dan in staat stelde tot het scheppen van die wezens. Daarom is mijn liefde ook voor die schepselen bestemd, al zijn ze nog zo diep gezonken. Dit is voor u mensen nu ook weer een verklaring waarom er weer een nieuwe schepping van de aarde tot stand moet komen. Ik denk evenzeer aan die ongelukzalige schepselen in de diepste diepten als aan de mensen op de aarde. Ook hen die al eindeloos lang smachten in de macht van mijn tegenstander wil Ik weer de weg effenen. Ik wil ze hem ontnemen en opnieuw kluisteren in de vaste vorm, zodat ook hun weg weer opwaarts gaat en hun tegenstand langzaam afneemt die zij Mij nog in de sterkste mate bieden.
De liefde tot de gezonken wezens is onveranderd en zal nooit minder worden. Anders echter dan door een hernieuwde kluistering in de scheppingen is mijn liefde niet aan te tonen, en op een andere wijze is er ook geen resultaat of een terugkeer mogelijk, en daaruit resulteert ook de noodzakelijkheid van een omvorming van het aardoppervlak – zoals Ik die u steeds weer verkondig. Het is alleen liefde die Mij tot mijn werken en besturen in het heelal beheerst, ook als u mensen daarin geen liefde kunt herkennen. Eens zult u mijn heilsplan begrijpen en Hem lof en dank zingen die ook u weggevoerd heeft uit nacht en dood. Die alle wezens zalig wil maken, die uit Hem zijn voortgekomen en die ook met onveranderlijke liefde hen gedenkt die Zijn hulp het dringendst nodig hebben, omdat Zijn tegenstander hen geketend houdt.
Amen
BD.6639
8 september 1956
Wat is onder “schijnlichten” te verstaan?
Omdat de mensen zich steeds verder van de waarheid verwijderen, wordt de geestelijke nood steeds groter, want zij bezitten geen oordeelvermogen meer. Dwaling en leugen schijnen hun geloofwaardiger dan de zuivere waarheid en het brengen ervan wordt steeds moeilijker, juist omdat hun denken verward is door de invloed van hem, die tegen de waarheid is, omdat hij tegen God is en die daarom alles doet om de mensen verward te laten blijven denken. Er kan werkelijk van een geestelijke chaos gesproken worden. En moet de waarheid weer tot u gebracht worden, dan kan dat alleen geschieden door mensen, die het licht van de waarheid van God ontvangen en dus als lichtdragers het ook proberen te verspreiden. Maar ook voor deze lichtdragers zal het moeilijk zijn gehoor te vinden, omdat de gebieden waar zij willen werken heel in het bijzonder door vijandige krachten zijn ingesloten, die er dus tegenin werken en wel op een manier alsof zij voor hetzelfde opkomen, om nu ook diegenen in verwarring te brengen die bereid zijn de waarheid aan te nemen.
U mensen kunt u geen begrip vormen van de strijd van de duisternis tegen het licht in de laatste tijd voor het einde. Toch zouden de mensen aan deze strijd niet ten offer hoeven te vallen, want wie de waarheid uit de diepste grond van zijn hart begeert, die zal waarlijk geen verkeerd denken te vrezen hebben en hij zal steeds inzien wanneer de tegenstander is binnengeslopen in een geestelijke lering, die de mensen wordt aangeboden. Dus zal hij ook inzien waar de waarheid te vinden is en hij zal zich aansluiten bij de lichtdragers en van hen graag de waarheid uit God aannemen.
De waarheid straalt, maar ze is geen schijnlicht. En onder schijnlicht is alles te verstaan, wat verblindend als een bliksemstraal het oog treft, om dit dan ongeschikt te maken het zuivere licht te herkennen, dat slechts een zacht schijnsel uitstraalt dat het oog weldadig aandoet. En als u nu bedenkt hoe eenvoudig en natuurlijk de leer van Christus is en hoe krachtig de uitwerking is van het zuivere woord van God. Als u daar tegenover stelt, hoe de mensheid in onrust, spanning en in een sfeer van sensatie gebracht wordt door berichten, waarin voorgespiegeld wordt, dat ze ook van geestelijke oorsprong zijn, terwijl echter de mens daardoor ongevoelig wordt voor de eenvoudige leer van Christus, en hij zijn oog altijd maar afwendt om het ongewone, opwindende te zien, dan weet u ook wat onder schijnlichten te verstaan is en dat deze u geen zegen voor de ziel kunnen brengen.
Als u zich tot God keert, zal u ook door God gegeven worden. Als u zich echter tot de krachten in het heelal wendt, waarvan u het werkzaam zijn niet vermag te beoordelen, dan zult u ook uit het heelal opflitsende schijnlichten te verwachten hebben. En u mensen raakt dan in verwarring, wat ook niet anders te verwachten is, omdat Gods tegenstander dan de geschikte grond gevonden heeft, waarop hij zich kan vestigen. En zolang de mensen in plaats van het goddelijke woord een spijs wordt aangeboden, die meer de zinnen dan het hart aanspreekt; zolang de werkzaamheden in de geestelijke wereld in verband worden gebracht met verschijnselen van mysterieuze aard; zolang er dus sensatie wordt gezocht of voorgespiegeld, die echter geen veredelende invloed op de ziel van de mens laat zien, is niet God zelf aan het werk, maar Zijn tegenstander, die zich achter een masker verbergt om de mensen te winnen, om hun het innerlijke gevoel voor het licht van boven, voor het zuivere woord van God, te ontnemen. En dit gelukt hem in ontstellende mate, zolang de zinnen van de mens niet uitsluitend naar God uitgaan, zolang de wereld nog niet geheel en al is overwonnen door diegenen, die geloven geroepen te zijn de wereld en de mensen te moeten verbeteren, bij wie de zachte glans van het goddelijke licht van de liefde niet volstaat en die aan verblindende bliksemschichten de voorkeur geven en in dit felle licht blind zullen worden.
Amen
BD.6640
9 september 1956
Twijfel aan geloofsleren – Geestelijke dwang
In innerlijke tweestrijd te geraken tegenover een geloofsleer is altijd alleen maar gunstig, omdat dit het verlangen naar de waarheid toont en omdat dan ook de mens door middel van gedachten de waarheid kan worden toegestuurd, omdat hij zich openstelt om te ontvangen. Elke twijfel is te verkiezen boven de absolute zekerheid, zolang het niet gaat om de rechtstreeks overgebrachte waarheid, die dan echter ook een mens die ernstig naar de waarheid verlangt aanneembaar zal voorkomen, zelfs wanneer twijfels eraan vooraf zijn gegaan. Maar in elk geval bewijst de twijfel dat het de mens niet onverschillig laat van welke aard de hem aangeboden geestelijke leer is. En daarom is het in elk geval te veroordelen wanneer het de mens wordt verboden na te denken over een geloofsleer, over het recht van aanspraak op de waarheid daarvan.
De mens heeft de plicht daarover na te denken, omdat hij alleen ook de verantwoording voor zijn ziel heeft te dragen. Omdat deze verantwoording niet kan worden afgewenteld op diegenen die het zonder twijfel aannemen van een geloofsleer eisen. Pas wanneer de mens zelf nadenkt, kan geestelijk goed voor hem nuttig worden. En dan zal hij ook, als hij het ernstig meent en waarheid verlangt, aanstoot nemen aan misvormde en onware leren.
Hij zal meestal beginnen te twijfelen en dit is waarlijk een zegen, want nu opent hij zich voor geestelijke toevloed die hem door de lichtwereld door middel van gedachten wordt toegestuurd. Het is zo eenvoudig dat de mens tot de waarheid komt, want het verlangen ernaar verzekert hem ook van het hem doen toekomen van de waarheid. Maar de mensen zijn in een zekere traagheid van denken geraakt, juist door de door Gods tegenstander weldoordachte truc, de mensen te verbieden na te denken over dat wat geëist wordt te geloven.
Dit is een van zijn meest schandelijke middelen, waardoor hij de mensen onderdrukt heeft en hij ze geestelijk blind kan houden.
Maar de mens zal zich ook niet kunnen verontschuldigen, want wat ook de vermeende kerk van hem verlangt, hij kan zich te allen tijde tot God zelf wenden en zich door Hem raad laten geven en laten onderrichten. En slechts een enkele gedachte om de wil van God te willen vervullen, zou hem waarlijk ook de wil van God openbaren. Want God heeft middelen en wegen genoeg om gevolg te geven aan het verlangen van de mens. Maar juist dit verlangen ontbreekt de mensen. En ze verschuilen zich achter dat gebod, zonder onderzoek en bezwaar elke geloofsleer aan te nemen. En daardoor schiep de tegenstander van God vele mogelijkheden de zuivere waarheid te vermengen, zonder dat daar aanstoot aan werd genomen. En daarom is elke twijfel de eerste schrede om aan dit gebied van hem te ontglippen. Elke twijfel bewijst eigen denken en gebruik van het verstand, dat God aan ieder mens gaf, omdat het gaat om een vrije wilsbeslissing in het aardse leven. Ieder mens moet voor zichzelf instaan en zijn verstand kan hem daarbij helpen, wanneer hij God wil bereiken en zijn taak op aarde wil vervullen. Maar de tegenstander van God verhindert deze vrije wilsbeslissing, doordat hij ze dwingen wil zich zijn gedachtenbrouwsels eigen te maken, die echter nooit tot God leiden.
En zolang dus de geestelijke dwang de mensen nog beheerst, zolang het hun nog verboden is zich kennis te verschaffen en vrij hun gedachtengoed te kiezen, zolang zijn ze nog in de macht van de tegenstander, aan welke ze echter meteen ontsnappen wanneer ze de in hen bovenkomende twijfel onderzoeken en trachten juiste kennis te verwerven.
En dezen komt God tegemoet. Hij laat ze tevoren het onhoudbare en verkeerde duidelijk inzien en leidt hen dan ook naar de zuivere waarheid, die hun twijfel zal doen verdwijnen en die ze zonder bezwaar en overtuigd als waarheid aannemen. Want het verstand moet niet alleen in aards opzicht worden gebruikt. Het geestelijke te doorgronden en recht te zetten is eveneens een taak van het verstand, zodra de mens er ernstig naar streeft zich te voltooien, God te naderen en overeenkomstig Zijn wil te denken, te willen en te handelen.
Dan kan hij ervan overtuigd zijn dat God hem niet een prooi laat worden van de dwaling, omdat Hij zelf de eeuwige Waarheid is en Hij ook wil dat Zijn schepselen in de waarheid wandelen.
Amen
BD.6642
11 september 1956
De ziel van Jezus
Alles wat de geest uit Mij aan u overbrengt, zal ook overeenstemmen met zijn bedoeling. Wel staat het de mens vrij eigenzinnig een andere betekenis toe te schrijven aan de woorden die mijn geest u doet toekomen, maar dan is diens geest niet verlicht. Maar er kan niet beweerd worden dat u van Mij uit geestelijke leren werden toegezonden die tegenstrijdig met elkaar zijn. Want de “geest uit God” vergist zich niet. En waar er nu tegenspraak aanwezig lijkt te zijn, daar moet om opheldering worden gebeden. Er moet aan Mij zelf om opheldering worden gevraagd, zodat Ik deze kan geven:
De ziel van de mens Jezus kwam van boven. Een Lichtgeest daalde af naar de aarde. Een Wezen dat uit Mij was voortgekomen en in alle vrijheid van wil bij Mij bleef, toen een groot leger geschapen geesten van Mij afviel en in de diepte stortte. Maar deze Lichtgeest had een missie te vervullen als mens. Hij moest afdalen in een gebied zonder licht, dus voorlopig Zijn volheid van licht achterlaten, die op aarde alleen een verwoestende uitwerking zou hebben gehad, omdat de mensen niet in staat waren zo’n licht van boven in ontvangst te nemen. Ze zouden dus vergaan zijn in zijn straal.
Een mens moest die missie ten uitvoer brengen, het verlossingswerk voor de mensen. En deze mens moest zich in dezelfde sfeer ophouden als de medemensen, want het ging erom dezen een weg te tonen, hun een leven voor te leven dat ze moesten navolgen. Bijgevolg moest de mens Jezus net zo geaard zijn als de andere mensen. En Hij was zo geaard, ondanks dat de ziel uit het rijk van het licht was neergedaald.
En het lichaam van het kindje Jezus droeg een ziel in zich, die door haar aardse uiterlijke vorm net zo bepaald werd in haar denken, willen en voelen als ieder ander mens. Dus moesten door de haar omgevende sfeer, evenals door haar uiterlijk omhulsel, ook dezelfde hartstochten en begeerten in haar ontwaken. Want de weg over de aarde te gaan als mens, betekende ook weerstand te moeten bieden aan dezelfde innerlijke en uiterlijke driften.
Want het ging er toch om de vergeestelijking van de ziel na te streven, de vereniging van de ziel met haar geest te bereiken, die zin en doel is van het leven op aarde van ieder mens. Het ging erom de mensen het bewijs te leveren dat het mogelijk was deze vergeestelijking op aarde te bereiken. En daarom waren de gevechten en het worstelen van de mens Jezus van dezelfde aard – wat nu eenmaal een ziel vereiste die net zo van aard was, maar die toch uit het rijk van het licht was neergedaald om God zelf als verblijfplaats te kunnen dienen, Die zich nooit in een zondige ziel zou hebben kunnen manifesteren. Want de ziel van Jezus was zonder zonde, wat echter niet betekent, dat ze helemaal gespeend zou zijn geweest van de driften en hartstochten. Want hoe heftig deze zwakheden en hartstochten ook waren, hoe hevig ook de verzoekingen waren die op Hem afkwamen, Hij heeft ze weerstand geboden en kunnen bieden, omdat ook zijn liefde sterk was en deze Hem kracht gaf voor deze weerstand.
De ziel van de mens Jezus verliet het licht en betrad de duisternis. En er hechtten zich aan deze ziel talloze aard-gebonden wezens die haar in het nauw brachten, op dezelfde manier als elke menselijke ziel door duistere krachten in het nauw wordt gebracht. En omdat Jezus de weg als mens moest gaan, kon de ziel deze wezens ook niet wegdringen. Integendeel, zij moest ze in een harde strijd trachten te overwinnen. Ze moest zelf de wil opbrengen niet aan hen toe te geven wanneer ze in verzoeking werd gebracht. En ze kon deze wil opbrengen op grond van de liefde die ze niet had prijsgegeven. Die haar deel was en bleef, omdat het goddelijke kracht was, met behulp waarvan de mens Jezus Zijn missie moest en kon vervullen, die echter ook iedere mens tot overwinnaar zou kunnen maken, wanneer hij maar de liefde in zich zou ontsteken en voeden.
Steeds weer moet benadrukt worden, dat het verlossingswerk door een mens volbracht moest worden, dat dus Jezus vooreerst alleen als mens moet worden beschouwd Die het gelukt is zich op aarde te vergoddelijken en dat daarom deze mens zich geheel aan de wet der natuur onderwierp, dat Zijn lichaam was geschapen zoals dat van ieder ander mens en dat ook Zijn ziel zich niet mocht verweren toen er onzuivere geesten bezit van haar namen. Maar nooit liet Hij deze geesten de overhand nemen, omdat Zijn wil dit verhinderde en omdat Hij door de liefde ook de daarvoor benodigde kracht opbracht. Maar Hij moest worstelen net als iedere andere mens, want Hij moest en zou een voorbeeld voor hen zijn. Hij wilde hun de weg wijzen, die ook zij konden gaan om zich op aarde nog te vergeestelijken. Want er kon van de mensen alleen dat worden verlangd, wat voor de mensen ook mogelijk was.
En zou Jezus over een kracht hebben beschikt die voor de mensen totaal onmogelijk was te verkrijgen, dan zou Hij nooit hebben kunnen zeggen: “Volg Mij na”. Maar dit sluit nooit uit dat Zijn ziel van boven kwam, dat het een ziel van het licht is geweest, in welke God zelf verblijfplaats nam en kon nemen omdat ze zonder zonde en rein was, omdat de liefde haar kracht gaf om aan alle verzoekingen weerstand te bieden.
Amen
BD.6647
17 september 1956
Wat is de ziel?
Volledige onwetendheid heerst er nog over zulke problemen waar het menselijke verstand niet toereikend is om ze op te lossen, waar de geest van God aan het werk moet zijn wiens werkzaam zijn echter zelden erkend wordt. Hij alleen vermag een duidelijk antwoord te geven, wanneer vragen gesteld worden die gaan over onopgeloste problemen. Maar ook de resultaten van zulke activiteiten van de geest die toch alleen beantwoorden aan de waarheid worden betwijfeld, en van welke aard nu een vraag ook mag zijn, altijd zal alleen het antwoord juist zijn dat God zelf door Zijn geest de mens geeft.
‘Geest’ mag men echter niet verwisselen met verstand, want het verstand kan net zo goed ook de verkeerde richting opgaan. Er is geen garantie gegeven dat verstandelijke resultaten met de waarheid overeenstemmen, anders zouden niet zo veel meningen veld proberen te winnen – die alle aanspraak maken op de waarheid en slechts door het verstand verkregen werden. De geest is echter de straal die van de eeuwige Waarheid zelf uitgaat en opheldering geeft, dat wil zeggen: inzicht in dat wat het verstand alleen aanneemt – maar waarvan geen bewijzen gegeven kunnen worden. Gods geest geeft echter de volste innerlijke overtuiging en een niet te betwijfelen opheldering, ook zonder gebruikmaking van het verstand.
Voor geen mens zal het begrip “ziel” begrijpelijk gemaakt kunnen worden die zich niet reeds een klein sprankje van geestelijke kennis verworven heeft, want de ziel is iets geestelijks. Zij is niet aards of stoffelijk en kan daarom ook alleen maar geestelijk verklaard worden. De ziel is dat fluïdum dat het lichaam, de omhullende vorm, eerst het leven geeft. De ziel is dus het “eigenlijke ik” van de mens en kan niet gezien worden, maar is altijd aanwezig zolang de een of andere kracht zich uitdrukt in deze uiterlijke vorm. De mens was geen ik-bewust wezen als de ziel in hem niet aanwezig was. De ziel is de eertijds van God uitgestraalde kracht die Hij als iets wezenlijks buiten zich stelde en die Hij een zelfstandig leven gaf. Daardoor werd het wezen uitgerust met een vrije wil en was tot denken bekwaam.
Dat en waarom nu in het aardse leven dat wezenlijke, namelijk de ziel, in het menselijk lichaam huist is een kennis op zich. Maar eerst moet u er op gewezen worden dat de ziel de oorzaak is dat de mens denken, voelen en willen kan. Verder moet er uiteengezet worden dat de ziel de stimulans is van alle organen, dat iedere bezigheid van het lichaam, iedere wils-impuls en ieder gevoelen de uiting is van de zich in het lichaam bevindende ziel. Die op zich iets geestelijks is dat met het menselijke oog niet te aanschouwen is, die echter wanneer zij gezien zou kunnen worden geheel gelijk is aan het menselijk lichamelijk omhulsel.
Zij is dat wat na de dood van het lichaam bestaan blijft, en dan ook aanschouwd kan worden door zielen met een bepaalde graad van rijpheid die geestelijk schouwen mogelijk maakt. Zij kan ook niet verklaard worden als de een of andere stoffelijke substantie die tot het lichaam behoort. Zij is en blijft geestelijke substantie, dus een geestelijke uitstraling van God die op aarde haar doel vervullen moet. Zij is ook onkwetsbaar en onvergankelijk, kan zich echter van andere zielen onderscheiden door de straling van haar licht, en de bedoeling van het aardse leven is de lichtgraad te verhogen die zij eens vrijwillig verduisterd heeft.
Het is voor geen mens mogelijk het wezen van de ziel te verklaren die dat zuiver wetenschappelijk onderzoeken wil, omdat de ziel niet met het menselijke verstand te begrijpen of te doorgronden is. Zij is en blijft kracht uit God, wiens Wezen eveneens ondoorgrondelijk is en blijven zal, maar door menselijk denken niet ontkend kan worden.
Dus is de ziel het “eigenlijke ik” van de mens dat niet gedefinieerd kan worden, dat is, en toch niet bewezen kan worden. Dat de lichamelijke organen de functies aanwijst, dat echter ook bestaan kan zonder lichaam, terwijl aan de andere kant het lichaam zonder ziel geheel levenloze materie is, ofschoon alle organen nog onveranderd zijn. Want het leven ontbreekt, zo gauw de ziel het uiterlijke lichaam verlaat, omdat het lichaam mist wat het tot werkzaamheid aanzet, wat de organen aandrijft tot het vervullen van hun functies, wat in vrije wil richting gevend inwerkt op de denkorganen en wat iedere gevoelsopwelling in de mens teweegbrengt. En dit denkende, willende en ook voelende iets, de ziel, beweegt zich na de dood in andere sferen, maar is steeds dat zelfde wezen dat het lichaam voorheen bewoonde. En het kan daarom in het rijk hierna ook herkend worden, waarvoor dan echter een bepaalde graad van geestelijke rijpheid vereist is.
Amen
BD.6649
20 september 1956
Het uren-christendom – De weg naar Gods hart
Slechts weinig mensen vinden de weg naar mijn hart, en slechts weinige zijn ook bereid, deze te gaan, ofschoon ze beweren, christelijk gelovig te zijn, ofschoon ze ook naar buiten toe tot hen behoren, die zich hebben aangesloten bij kerkelijke instanties en daarom religieus genoemd worden. Deze hebben allen weliswaar de weg ingeslagen, maar zijn blijven staan, voordat ze mijn hart bereikt hebben.
Jullie mensen zullen dit begrijpen, wanneer jullie je aardse leven nader beschouwen, dat het wereldse op de voorgrond plaatst, het lichamelijk welbevinden, en wanneer jullie je ernstig rekenschap ervan geven, hoe weinig tijd jullie spenderen om Mij te gedenken en het eigenlijke doel van jullie leven. En voor het merendeel schenken jullie Mij alleen de tijd, die traditiegetrouw daarvoor bestemd is; een kort ochtend-, middag- en avondgebed of het uur van de officiële kerkdienst. Maar slechts zelden zoeken jullie gedachten Mij in volledig vrije wil, slechts zelden voeren jullie uit eigen beweging een gesprek met Mij, slechts zelden hebben jullie het verlangen innig met Mij te verkeren – steeds zal jullie denken vervuld zijn van aardse zorgen, aardse plannen en aards plezier.
Ik ben niet de voornaamste inhoud van jullie gedachten, zelfs wanneer jullie in Mij geloven als jullie Schepper en Behouder, maar jullie zien in Mij nog lang niet de Vader, tot wie jullie in liefde worden gedreven. En dus nemen jullie ook zelden de weg naar mijn hart, dat jullie als kinderen tot de Vader spreken, dat jullie Hem onder alle omstandigheden bij jullie laten zijn, dat jullie als het ware jullie leven leiden in innigeschap met Mij. Dan zouden jullie mensen ook veel vaker over Mij praten, jullie gesprekken zouden andere wegen inslaan dan nu het geval is, want in het dagelijks leven word Ik nauwelijks genoemd, en die het doen, worden geringschattend uitgelachen, ze worden niet voor vol aangezien.
Zo staat het in werkelijkheid met jullie mensen, Ik zelf kan slechts zelden bij jullie tegenwoordig zijn, omdat jullie Mij niet gedenken en jullie nog veel minder samenkomen in mijn naam. Slechts zelden wordt een uur geofferd uit werkelijke innerlijke behoefte, en daarom zeg Ik; slechts weinig mensen gaan de weg naar mijn hart, slechts weinige laten Mij voortdurend hun Begeleider zijn op deze aarde. En jullie uren-christendom kan de mensen geen geestelijke vooruitgang brengen, want zolang het uit traditioneel kerkbezoek en gebruiken bestaat, is er geen sprake van een vrijwillige binding met Mij.
Pas de levendige verbinding, de innerlijke drang uit vrije wil, zal jullie mensen helpen tot voleinding, en het verlangen, mijn woord te horen en de ziel te voeden, zal als verlangen naar Mij beschouwd en vervuld worden. En daarover moet de mens zich zelf rekenschap geven, hoe zijn binnenste opwellingen tegenover Mij zijn en in hoeverre hij slechts de traditionele eisen nakomt, die aan hem worden gesteld, en of hij ze ook plichtmatig vervult. Ik kijk in de harten, en Mij kan niemand misleiden, maar Ik verlang ook naar al deze harten, en Ik ben niet tevreden wanneer Ik op de tweede of derde plaats word gezet. En zolang de wereld en haar verplichtingen nog op de eerste plaats staan, behoren jullie tot de “dode christenen”, want het levende christendom uit zich anders.
Het is een vastberaden werken in liefde, dus een werken met Mij. En bij wie Ik tegenwoordig kan zijn door de liefde, denkt ook op ieder uur aan Mij, hij plaatst Mij boven al het wereldse, en hij zal niets beginnen, zonder zich eerst innig met Mij te hebben verbonden. Maar van hen zijn er slechts weinig, en toch geloven veel mensen, juist te leven, omdat ze de “kerkelijke” verplichtingen nakomen. En dezen zullen geen van allen stand houden, als het om de laatste beslissing gaat, want het zal hun ontbreken aan kracht, die zij van Mij zelf moeten ontvangen en waartoe ook de innige verbinding met Mij nodig is.
Laat jullie erop wijzen, dat de tijd komen zal, waarop van jullie de beslissing wordt geëist en jullie dan in erge nood zullen komen, wanneer jullie niet het levende geloof bezitten, dat echter vereist, dat jullie de weg naar mijn hart vinden en moeten gaan. Want alleen Ik kan jullie kracht geven, maar Ik moet in jullie tegenwoordig kunnen zijn, om welke reden jullie je innig met Mij moeten verbinden.
Amen
BD.6652
24 september 1956
Het op de juiste waarde schatten van het leven op aarde
Jullie kunnen niet de zaligheid inschatten, die het geestelijke rijk jullie zal schenken, wanneer jullie je in je wezen zo door het aardse leven gevormd hebben, dat jullie bezit kunnen nemen van het lichtrijk. Het kan jullie ook niet aanschouwelijk worden gemaakt, omdat jullie dan in een zekere dwangmatige toestand jullie leven op aarde zouden leiden en het doel daarvan dan volledig gemist zou worden. En ook al wordt het jullie als waar voorgesteld, toch ontbreken de bewijzen, wat echer ook zijn reden heeft voor de wilsvrijheid, die daardoor in gevaar zou worden gebracht. Maar zoveel kan en moet jullie gezegd worden, dat het meest moeilijke leven op aarde in nood en verdrukking, in ziekte en ellende, duizendmaal vegoed wordt door alle gelukzaligheid en dat jullie terugblikkend niet zullen kunnen begrijpen, dat het jullie zwaar viel, wanneer jullie offers moesten brengen, omdat jullie de tijd op aarde dan ook als een vluchtig moment voorkomt en nu de gehele eeuwigheid in gelukzaligheid voor jullie ligt.
Jullie mensen hechten, werelds beschouwd, te veel waarde aan jullie leven op aarde. Geestelijk is het weliswaar van betekenis voor jullie, omdat een juist geleefd aards bestaan jullie juist een zalige eeuwigheid verschaffen kan. Maar wat dit aards bestaan jullie aards biedt, is volkomen nutteloos en biedt jullie slechts welbehagen voor een ogenblik, gemeten naar de eeuwigheid. Jullie moeten dat steeds in gedachten houden, dat jullie eens niet zullen kunnen begrijpen, dat jullie plezier beleefden aan dingen, die geen enkele geestelijke waarde hadden – en jullie zullen iedere ziel dankbaar zijn, die jullie tijdens het aardse leven juist die waardeloosheid voorstelde en jullie blik op andere doelen deed richten. Maar zolang jullie mensen op aarde leven, zal jullie zulke aanwijzingen niet bevallen en daarom ook de woorden van Jezus: “Het hemelrijk lijdt geweld, en alleen wie geweld aanwendt, trekt het hemelrijk naar zich toe”.
Zouden jullie je eens proberen voor te stellen, welke eindeloos lange tijd, wat de ziel betreft, jullie al op aarde verblijven en dat de eeuwigheid voor jullie ligt, dan zouden jullie ook de korte tijd van het leven op aarde beter op waarde weten te schatten, jullie zouden weten, dat het werkelijk slechts een ogenblik is en dan zouden jullie ook gaarne de vreugde van dit ogenblik willen opgeven gezien de zaligheid, die jullie door overwinning van jullie zelf verwerven. Jullie wilsproef bestaat juist hieruit, dat jullie niet streven naar het deel van Gods tegenstander, maar jullie bestemming in God zien. En wanneer jullie mensen nu zo duidelijk hulp geboden wordt, doordat jullie kennis gegeven wordt over het doel van jullie leven, wanneer jullie ogen worden geopend, zodat jullie in staat zijn te zien wat de blinde niet ziet, dan moet het doel jullie toch lokken, want het leven op aarde duurt niet eeuwig en kan voor de enkeling zelfs al de komende dag afgelopen zijn.
Jullie aards bestaan is onzeker, omdat jullie geen enkele zekerheid hebben er lang van te kunnen genieten – het geestelijke leven echter is voor ieder van jullie zeker, alleen kan het zeer verschillend vorm gegeven zijn. En dat bepalen jullie zelf door jullie houding tegenover het aardse leven. Desondanks hebben jullie het recht en de plicht, ook in het leven op aarde de plaats in te nemen, die jullie toegewezen is. Dus wordt jullie ook levensvreugde niet onthouden, en God verlangt van jullie geen kluizenaarschap, niet een zich volledig terugtrekken uit de wereld. Maar jullie moeten je niet door de wereld laten beheersen, jullie moeten haar beheersen, jullie moeten de wereld aan je dienstbaar maken, zoals het Gods wil is – maar als zin en doel van het bestaan op deze wereld steeds de geestelijke ontwikkeling zien, die jullie ook tijdens het leven op aarde kunnen bereiken.
Niet “de wereld” moet het volledige denken van de mens vervullen, maar de geestelijke gedachten moeten overheersen, dan zal de wereld ook geen gevaar meer zijn, ofschoon de mens zich te midden van de wereld ophoudt. En steeds moet de mens zich ervan bewust zijn, dat het leven op aarde niet een doel op zichzelf is, maar het middel tot het doel. Wie zich deze gedachten eigen maakt, die is ook niet tevreden met wat de wereld hem biedt. Hij zoekt en streeft hogere doelen na, en voor hem heeft de wereld aan gevaar ingeboet, hij zal in de wereld niet meer de vervulling vinden, omdat hij haar eigenlijke waarde of ook waardeloosheid herkend heeft. Bovendien heeft God de mens in zijn schepping veel geschonken, waaraan de mens gerust vreugde kan beleven, evenals Hij het ook aan de mens zelf overlaat, zich redelijkerwijs te verheugen in alle dingen, als steeds maar Hij zelf het doel is en blijft, dat de mens boven alles stelt.
Amen
BD.6657
29 september 1956
Gods aanwezigheid is de zekerste bescherming
U zult er zeker van kunnen zijn dat mijn Vaderhand u voortdurend leidt en dat u niet verkeerd zult kunnen gaan, wanneer Ik zelf uw bestemming ben. In tijden van aardse nood gelooft u vaak dat Ik mijn begeleidende hand van u heb afgetrokken, dat Ik u aan uw lot overlaat, en u wordt angstig en moedeloos. Maar in elke nood van lichaam of ziel ben Ik dichterbij u dan ooit, alleen wil Ik dat u probeert dichter bij Mij te komen, dat u verlangt naar Mij. En daarom houd Ik me schijnbaar verborgen, om het gevoel van verlatenheid in u te wekken, dat u dan naar Mij zal laten uitzien, zodat u Mij zult zoeken en met Mij innig verbonden zult wensen te zijn.
De innige band met Mij geeft u ook de zekerheid terug, dat Ik steeds tot helpen bereid ben. Altijd ga Ik naast u. Maar af en toe bent u zich hiervan niet bewust, omdat u uw blik op de wereld richt, of omdat u te zeer met uzelf bezig bent en daarom niet aan Mij denkt. En elke eenzame tocht zal u beangstigen, want dan bent u ook aan benauwenissen blootgesteld van de kant van de vijand van uw ziel, die Ik niet hinder, omdat u zult moeten inzien dat u Mij nodig hebt, die uw beschutting en beschermer, leider en begeleider wil zijn.
Steeds dreigender worden de gevaren voor u, wanneer u alleen op uw weg over de aarde voortgaat, omdat in de eindtijd uw vijanden niet in aantal zijn te overzien. En u hebt steeds meer mijn hulp en leiding nodig, om tegen de kwellingen stand te houden. Maar u mensen bent u van dit gevaar niet bewust. En u bent vaak lichtzinnig, omdat u zich te ver verwijdert van Degene, die alleen u helpen kan.
En daarom zorg Ik er steeds voor dat u Mij niet zult vergeten, door noden en lijden, waar u niet alleen tegenop zult kunnen. Want Ik wil dat u zich tot Mij wendt, dat u steeds vaker uw gedachten naar Mij laat afdwalen, dat u Mij voortdurend oponthoud bij u verleent. Alleen uw wil maakt het echter mogelijk, dat u zich door middel van gedachten met Mij verbindt en Mij daardoor naar u toe trekt.
Hoe meer het naar het einde toe loopt, des te sterker zal de wereld u ook boeien. Niet alleen door uw liefde voor de wereld, die u ook al zult kunnen hebben overwonnen, maar de eisen van de wereld zullen het u nog lastig maken, omdat ieder afzonderlijk mens te midden van de wereld zijn plichten heeft na te komen, die hem vaak onvervulbaar voorkomen. En het gevaar bestaat, dat wereldse zorgen en gedachten Mij proberen te verdringen, dat u nauwelijks tijd zult vinden om Mij een stil uurtje te schenken en daarom verzuimt, Mij in uw zorgen te laten delen en u tot Mij te wenden voor raad en hulp, voor het toezenden van kracht voor uw levensweg op aarde. En dan wordt u steeds zwakker. En u zou toch ook voor de moeilijkste situaties in het leven rijkelijk uit kracht kunnen putten, omdat Ik steeds bereid ben u die te verschaffen, wanneer u Mij zelf er maar om vraagt.
Laat het u gezegd zijn dat u geen enkele zwakheid hoeft te vrezen, zolang u Mij naast u laat gaan en bewust voortdurend met Mij in verbinding blijft. Maar sluit Mij niet van uw gedachten uit. Laat de zorgen van de wereld zich niet op de voorgrond dringen, al lijken ze nog zo groot. Wel heb Ik de macht ze van u af te nemen, maar Ik wil daar innig om worden gevraagd. Ik wil dat u steeds mijn tegenwoordigheid voelt en daarom wil Ik dus steeds de belangrijkste inhoud van uw gedachten zijn.
Zodra u Mij naar achteren plaatst, houd Ik me ook duidelijk op de achtergrond en dan zal de wereld u steeds meer in het nauw brengen. Pakt u echter mijn hand vast, zodat die u door alle ongemakken heen zal leiden, dan zullen ook de angst en zwakheid van u wijken, want u ontvangt dan mijn kracht. Ze stroomt in u over door de innige band die u met Mij tot stand brengt.
En Ik verlang naar deze innige band, die u jammer genoeg vaak losser maakt en Mij daardoor aanleiding geeft me schijnbaar terug te trekken. U zult nog veel kracht nodig hebben in de komende tijd. En steeds zal ze u ter beschikking staan, als u maar als kinderen naar de hand van de Vader reikt, die u veilig zal geleiden tot u uw bestemming hebt bereikt.
Amen
BD.6662
5 oktober 1956
Verlossende activiteiten in het hiernamaals
Ook u zult kunnen deelnemen aan het verlossingswerk, want dat is uw werk in het rijk hierna als u zelf zo ver voltooid bent dat u een activiteit kan worden toegewezen. U zult dan licht binnendragen in de duisternis omdat u zelf ervaren hebt hoe smartelijk het is in het duister te moeten gaan en welke gelukzaligheid dat licht u bereid heeft. Geen ziel die zelf verlost is zal werkeloos zijn en iedere ziel zal daarom worden ingedeeld in de schare van hen die aan de verlossing werken. Want zij allen worden door de liefde in henzelf er toe bewogen de ongelukkigen te helpen en ze terug te voeren tot God, voor wie zij nu onvermoeid werken en bezig zijn omdat zij van gelijke wil zijn en vervuld van liefde tot Hem. En zo is ook de verlossing gegarandeerd voor al het geestelijke, al zullen nog eindeloos lange tijden voorbijgaan tot al het geestelijke is teruggekeerd tot God, van wie het zich eens afgescheiden heeft in vrije wil. Maar deze vrije wil is ook beslissend voor de duur van het verlossingsproces van iedere ziel afzonderlijk. Want de ziel kan zich ook nog verweren en haar terugkeer tot God nog eindeloos lang vertragen, doch steeds ontfermen zich de reeds verloste zielen over haar, waardoor dus geen mens op aarde en geen ziel in het rijk hierna volledig zonder hulp is. En zo is het ook te verklaren dat hun steeds weer de gelegenheid geboden wordt de weg van terugkeer tot God te betreden, omdat die hun gewezen wordt.
Wanneer de mensen zich in het aardse leven nu hardnekkig afsluiten van elke aansporing om de geestelijke weg te betreden, dan gaan voor deze zielen in het hiernamaals toch altijd weer lichtspleten open, die hun die weg duidelijk zichtbaar laten worden omdat het de lichtzielen medelijden inboezemt als deze zielen in diepste duisternis voortgaan. En zo begint nu de bezigheid van de verloste wezens om voor de verlossing van deze arme zielen te zorgen. En daarom is geen ziel zonder een arbeidsveld, zoals ook geen ziel in het donker zonder leiding is, maar de vrije wil van deze laatste bepaalt het succes. Is echter het verlossingswerk bij een afzonderlijke ziel gelukt, dan is er ten behoeve van de duistere wereld weer een verlossende kracht bij gewonnen die weer onvoorstelbare arbeid verrichten kan en zal, omdat zij nu met liefde is vervuld en uit dankbaarheid tot elke denkbare hulp bereid is. En iedere ziel heeft haar aanhang aan welke zij bijzonder ijverig werken zal, ook al stuit zij lange tijd op weerstand. Haar liefde geeft niet op en liefde zal steeds verlossen, omdat geen wezen zich op den duur kan verzetten tegen de liefde.
De volkomen verlossing zou wel al op de aarde kunnen plaatsvinden, omdat Jezus Christus geleden heeft en aan het kruis gestorven is opdat de mensen nieuwe kracht kunnen ontvangen, opdat zij de genade van de verlossing deelachtig kunnen worden als zij dat willen. Maar de wil is ook door Jezus Christus niet onder druk gezet, en alleen de wil maakt gebruik van het verlossingswerk of laat het onbenut. Maar wat op de aarde verzuimd werd, kan in het hiernamaals worden voortgezet, omdat ook daar verlossende arbeid verricht wordt en Jezus Christus ook dan nog kan worden aangeroepen om Zijn genade en erbarmen. En iedere ziel die zelf de weg naar Hem gevonden heeft en door Hem verlost werd van zonde en dood, zal ook weer op Hem wijzen. Zij zal iedere nog niet verloste ziel Zijn liefde verkondigen, zij zal haar aandacht op het grote werk van barmhartigheid van de mens Jezus vestigen en dus proberen iedere nog niet verloste ziel tot de goddelijke Verlosser Jezus Christus te voeren. En haar steeds werkzame liefde zal er ook in slagen, want de liefde bereikt alles. En de liefde kan niet anders dan deelnemen aan het verlossingswerk, dat met de kruisdood van Jezus begon en nooit meer zal ophouden, tot al het nog niet verloste geestelijke vrij is van elke keten. Tot het tot leven en zaligheid is gekomen, tot de terugkeer naar God geheel voltrokken is en tot al het van God uitgegane geestelijke weer in het vaderhuis is teruggekeerd.
Amen
BD.6666
12 oktober 1956
Voortijdig verwoesten – Oppotten van aardse goederen
Elk scheppingswerk dat uw ogen kunnen waarnemen, bevat geestelijks dat in ontwikkeling is. En de ontwikkeling ervan gaat opwaarts, zodra deze scheppingen hun bestemming vervullen.
En zo zal het u ook begrijpelijk zijn, dat zulke scheppingen niet wederrechtelijk mogen worden verhinderd hun bestemming na te komen, wat echter het geval is, wanneer kwaadwillige verwoesting plaatsvindt van datgene, wat de mens of andere scheppingen op één of andere manier dient, voordat het zijn taak heeft vervuld, dus in overeenstemming met de natuur het verval tegemoet gaat. Dan wordt er ingegrepen in de ontwikkelingsgang van het geestelijke tegen Gods wil in. En zulke ingrepen hebben ook een schadelijke uitwerking op de mensen zelf, omdat het geestelijke, dat in strijd met de wet vrij wordt, zich afreageert, totdat het weer gebonden wordt in scheppingen van gelijke aard.
Want het rijp worden van het geestelijke heeft zijn tijd nodig. En wanneer de mensen hun leven leiden in goddelijke ordening, wordt ook steeds de aan het geestelijke toegestane tijd in acht genomen. Want schadelijk zijn alleen zulke ingrepen van de kant van de mens, die niet het motief van de liefde als aanleiding hebben.
Er kunnen ook ontbindingen of verwoestingen plaatsvinden van de harde materie, evenals ook van de planten- en dierenwereld die het al rijpere geestelijke bevatten, die liefde voor de naaste als motief hebben, wanneer er iets tot stand moet worden gebracht wat de mensen tot zegen strekt. Dan is ook de daad van de mensen door God gezegend. En dan is als het ware het doel van die scheppingen vervuld en het geestelijke betrekt nu alleen maar nieuwe uiterlijke vormen om verder opwaarts te klimmen. Want alleen door dienen, al is het ook onder de wet van gebonden wil, kan het geestelijke zich positief ontwikkelen, om welke reden het ook een vergrijp tegen de goddelijke ordening is, wanneer door oppotten van aardse goederen deze verhinderd worden te dienen. Dan is het geestelijke wel gebonden, maar het dienen in de scheppingswerken wordt het ontzegd wanneer aardse dingen onbenut blijven liggen, wanneer schatten worden verzameld die niet naar hun eigenlijke bestemming worden gevoerd.
Voor het geestelijke is steeds alleen het dienen verlossend. En daarom zal ook elke bezigheid van de mensen door God gezegend zijn, die het geestelijke helpt om te dienen. Die dus zulke dingen zal laten ontstaan die de medemens dienen, die aan een nuttig doel beantwoorden en dus ook in gebruik worden genomen, omdat het oppotten van zulke dingen de ontwikkelingsgang verlengt. Omdat het de positieve ontwikkeling van het geestelijke uitstelt en het onnodige kwellingen bereidt en ook een nog onrijpe geestestoestand laat zien van de mens, die er genoegen in schept aardse schatten op te potten.
Het gekluisterde geestelijke ervaart het als weldadig, wanneer het zich in een sfeer ophoudt, waar de goddelijke ordening in acht wordt genomen. Want zodra het wordt toegelaten dienstbaar te zijn, houden ook de kwellingen op, die het geestelijke ondergaat in het onvrij zijn. En evenzo neemt ook de weerstand af. En de tegenwoordige uiterlijke vorm zal steeds minder kluister betekenen, tot die mag worden opengebroken door het geestelijke, dat nu door het dienen weer een graad van rijpheid heeft bereikt, die een nieuwe, minder vaste uiterlijke vorm toestaat.
Al het geestelijke in de materie moet zich door dienen verlossen. En u mensen zult ertoe moeten bijdragen, dat het de gelegenheid wordt geboden.
Wát u ook tot stand brengt door de u door God verleende bekwaamheid, u zult altijd alleen daarop bedacht moeten zijn, dat het de medemens van dienst is. U zult u voor kwaadwillige verwoestingen in achten moeten nemen. U zult niet voortijdig één of ander scheppingswerk mogen verhinderen zijn doel te vervullen. Want u onderbreekt daardoor de ontwikkelingsgang van het geestelijke en al naar gelang de motieven die u tot uw handelen aanzetten, hebben zulke vernielingen een ongunstige uitwerking, ook op u mensen zelf. Want wat niet overeenstemt met de wet van de goddelijke ordening, heeft ook een dienovereenkomstige uitwerking. En de wet van de goddelijke ordening voor de mens zal altijd luiden: dienen in liefde. Dus ook de medemens beschermen, dat hij niet aan het woeden van het vrij geworden geestelijke ten offer valt. Want ook dit komt het recht toe zich te verweren, wanneer het in strijd met de wet in zijn ontwikkelingsgang wordt gestoord.
Amen
BD.6670
15 oktober 1956
Het erkennen van Jezus Christus en het benutten van de genaden
Wil uw leven op aarde succesvol zijn voor de eeuwigheid, dan zult u van de genaden gebruik moeten maken die de goddelijke Verlosser Jezus Christus voor u aan het kruis heeft verworven.
Doet u geen beroep op deze genaden, dan is het voor u onmogelijk die graad van rijpheid te verkrijgen, die u het binnengaan in het lichtrijk na de dood van uw lichaam verzekert.
Want het ontbreekt u aan kracht, omdat u door de vroegere afval van Mij zwak en hulpeloos bent geworden, omdat u aan de macht bent onderworpen van degene die u omlaag heeft getrokken in de diepte.
U bent nu aan deze macht overgeleverd en zult die uit eigen kracht geen weerstand kunnen bieden. U hebt ook een te zwakke wil om het losmaken van die macht na te streven.
Maar u zult met zekerheid toevoer van kracht en versterking van wil gewaar kunnen worden, wanneer u zich tot die Ene wendt die aan het kruis is gestorven om u te helpen, u los te maken van degene die u gevangen houdt. Want wat u ontbreekt, heeft Jezus voor u verworven, omdat Hij uw zwakheid en hulpeloosheid kende en omdat Hij de macht van de tegenstander wilde breken. Omdat Hij voor u de losprijs wilde betalen door Zijn dood aan het kruis en die tegenstander u niet meer vast kan houden wanneer u vrij van hem wilt worden. Alles is voor u gedaan opdat het nu voor u mogelijk is weer opwaarts te gaan. U zult op aarde de rijpheid van ziel kunnen bereiken, maar nooit zonder Jezus Christus.
Door Hem zult u zich tevoren moeten laten verlossen. Van Hem zult u voor uzelf kracht en genade moeten afsmeken, die u dan echter ook in overvloed in ontvangst zult mogen nemen, omdat u het verlangen hebt vrij te worden van de vijand van uw ziel. Dus zult u een beroep moeten doen op de genaden van het verlossingswerk. U zult moeten vragen om kracht en versterking van wil aan degene die door Zijn dood aan het kruis deze genadeschat verwierf. Wanneer u als mens op deze aarde komt, heeft mijn tegenstander nog macht over u.
En het gaat er in het aardse leven alleen om, of u uw wil van hem af en weer naar Mij toekeert, wat u echter alleen dan bewijst, wanneer u Jezus Christus erkent, omdat Ik zelf me in de mens Jezus heb belichaamd, om mijn liefde voor u in te schakelen, zodat u weer naar Mij terug zult kunnen keren.
Dus staat het erkennen van Jezus Christus gelijk met het erkennen van Mij zelf die u eens afwees, dus door middel van uw wil u van Mij scheidde. Deze grote zonde moest u verzwakken, want mijn liefdeskracht kon bij u niet meer werkzaam worden door uw weerstand.
En wil Ik dat u de weg naar Mij aflegt, dan moet Ik u tevoren kracht bezorgen. Dus moet Ik u iets schenken wat u niet kunt eisen: Ik moet u genaden verschaffen en deze moesten weer worden verworven door een ontzaglijk groot offer, dat de Liefde voor u brengen wilde. En dus moet onvoorwaardelijk ook het offer worden erkend en bijgevolg ook degene die het offer heeft gebracht. De mens Jezus die door de diepste liefde werd bewogen de gekluisterde zielen hulp te bieden. En in deze mens Jezus heb Ik zelf me belichaamd, omdat Ik de Liefde ben van eeuwigheid. Wilt u dus terugkeren naar Mij, wilt u uw weg over de aarde met succes afleggen, dan zult u nooit aan de goddelijke Verlosser Jezus Christus voorbij kunnen gaan. Want van Hem ontvangt u eerst de kracht en versterking van uw wil, terwijl u anders zwak zult blijven en u zich nooit uit de macht van mijn tegenstander zult kunnen verlossen.
Alleen het aanroepen van Jezus Christus is voldoende om te laten zien dat u Hem erkent. En nu zal u uit Zijn onuitputtelijke bron van genaden toestromen wat u nodig hebt om weer tot het licht te komen, om krachtig en gelukzalig te worden.
Maar zonder Jezus Christus leeft u uw leven op aarde tevergeefs. U blijft in de diepte, want u wordt zolang vastgehouden, tot u Mij zelf in Jezus Christus aanroept. Want zolang is uw wil nog gericht op hem die u niet vrij laat, maar die geen macht meer over u heeft, zodra u zich aan de goddelijke Verlosser overgeeft, wat ook erkenning van Mij zelf is. En dan hebt u ook de proef van uw leven op aarde doorstaan.
Amen
BD.6673
18-20 oktober 1956
Beantwoording van vragen over onbevlekte ontvangenis
In elke aardse en geestelijke nood wil Ik u bijstaan opdat u gelooft in mijn liefde, in mijn wijsheid en macht. Want u, mijn schepselen heb Ik oneindig lief en Ik wil ook uw liefde winnen. Ik ken uw nood en weet ook hoe die is op te lossen en Ik bezit de macht ze op te heffen. En hoe graag betoon Ik mijn liefde, wijsheid en macht aan de kinderen die zich tot hun Vader wenden en Hem vertrouwelijk vragen hen te gedenken en hen te helpen. Aardse en geestelijke nood wil Ik van u afnemen, maar in aardse nood verlang Ik soms uw geduld, omdat Ik alleen weet waarom ze over u moest komen. Maar Ik neem ze van u af.
Wie zich echter in geestelijke nood bevindt, zal niet lang hoeven te wachten, want als hij Mij maar aanroept om hem te gedenken, ben Ik ook al bereid om te helpen. En geestelijke nood is: zielszwakte, dus verzwakte wil, geestelijke duisternis en steeds terugkerende twijfel. Geestelijke nood is het werkzaam zijn en de invloed van mijn tegenstander, die zich heel vaak juist bij die mensen in de buurt waagt die al de mijnen zijn en die hij graag weer terug zou willen winnen in zijn macht. En zolang de mens op aarde leeft, zal hij trachten op hem zijn invloed uit te oefenen en hem steeds weer willen verzwakken. Doch zodra de mens zich tot Mij wendt, verdrijft hij hem en Ik laat mijn kracht overstromen en breng de mens licht en inzicht, Ik voldoe aan zijn verzoek om de geestelijke nood af te wenden.
U zult moeten weten dat het mijn tegenstander daarom te doen is, het licht der waarheid te doven dat zich met zijn heldere schijn door alle plaatsen zijn weg baant en de duisternis, het gebied waarin mijn tegenstander alleen maar kan werken, verjaagt. Dus zal hij proberen het licht te doven. Hij zal er schaduwen over willen uitspreiden, doordat hij dus de mens vragen influistert die twijfel oproepen en daardoor tracht het licht van het inzicht te vertroebelen. Maar dit laatste laat Ik niet toe. Integendeel, des te helderder zal mijn licht van de waarheid omlaag stralen. En het licht dat hij trachtte te verduisteren, zal des te helderder licht brengen in de nacht. En waar er nog ergens een schaduw aanwezig is, wordt deze verteerd door het licht uit Mij dat alles doorstraalt, want in dit licht kan niets bestaan wat donker is. En zo zal het “eeuwige Licht” u zelf verkondigen:
U die op aarde leeft, evenals al het geestelijke dat al een keer door het aardse leven is heengegaan als mens, bent het geestelijke dat eens gevallen is, op enkele uitzonderingen na, want er belichamen zich ook lichtwezens op deze aarde. Dus komen er uit het rijk van het licht wezens naar beneden tot u mensen om u te helpen in diepe geestelijke nood. U zult dus een onderscheid moeten maken tussen: van God afgevallen geesten en zij die Hem trouw bleven. De eerstgenoemden bevinden zich als aanhang van mijn tegenstander in de diepte, de laatstgenoemden vertoeven in alle volmaaktheid bij Mij. U zult dus ook een onderscheid moeten maken tussen: degenen die de wil van de tegenstander nog in zich hebben en zij die al in mijn wil zijn binnengegaan, maar nog geen volmaakte wezens zijn en die daarom nog aan zijn invloed zijn blootgesteld. En dan zult u het ook kunnen begrijpen dat die laatsten geholpen moeten worden omdat zij tegenover diens invloed nog te zwak zijn. Dus zal u ook de missie van die lichtwezens verklaarbaar zijn die zich vrijwillig op aarde belichamen om die te helpen. En dan begrijpt u ook de missie van de mens Jezus, die als net zo’n lichtwezen een reddingswerk wilde volbrengen dat de macht van mijn tegenstander brak.
Allen waren kinderen van mijn liefde, zowel de gevallen als ook de bij Mij gebleven wezens, maar deze wezens bleven niet gelijk. Ze waren nu verschillend geworden, er waren stralende wezens en wezens zonder licht, die ook niet in dezelfde sferen konden vertoeven. En bijgevolg waren het “rijk van het licht” en het “rijk van de duisternis” verblijfplaats geworden van deze van aard verschillende wezens. En er bestond geen brug tussen deze beide rijken tot de menswording van Jezus, een engelgeest die bij Mij was gebleven, die deze brug wilde slaan en geslagen heeft door een werk van erbarmen van een eenmalige aard. De wezens die eertijds hun volmaaktheid inboetten door hun opstand tegen Mij, hadden een Helper nodig daar ze alleen te zwak waren, ook wanneer er een brug geslagen was, omdat ook mijn tegenstander over grote kracht beschikte, die hij tegenover zijn vroegere aanhangers kon aanwenden. Maar ook de wezens die bij Mij waren gebleven waren vol kracht, omdat ze zich onophoudelijk door de kracht van mijn liefde lieten doorstralen. Dus zou de kracht van een niet gevallen engelgeest volop volstaan hebben om een zege over mijn tegenstander te behalen en hem zijn aanhang te ontrukken. Doch dit was in strijd met mijn wet van eeuwige ordening, omdat dan de vrije wil van al de wezens die mijn tegenstander eens vrijwillig gevolgd zijn, niet geëerbiedigd zou zijn gebleven en een zodanig verworven zege een vervolmaking van de wezens zou hebben uitgeschakeld.
Dus daarom moest er een andere weg worden gezocht. De liefde moest een offer brengen en het moest ieder gevallen wezen vrijstaan van dat offer gebruik te maken, dus te willen dat het ook voor hem gebracht was. Een offer brengen kan echter alleen een mens. Een lichtwezen kan wel de wil hebben zich zelf op te offeren, maar het moet dan als mens het offer volbrengen, omdat het als lichtwezen niet kan lijden en ook over zoveel kracht beschikt dat hem alles mogelijk is. Maar een mens is een zwak, gebrekkig wezen dat gevoelig is voor leed en pijn, dat nu een overgrote sterkte van wil moet opbrengen, wanneer het vrijwillig lijden en kwellingen op zich neemt, om niet voor zichzelf, maar voor zijn medemensen iets te bereiken wat zijn liefde graag zou willen schenken aan de ongelukkige mensen. Het moest als “alleen maar mens” een offer brengen voor zijn medemensen. Het moest in staat zijn te lijden en te sterven.
En zo zult u nu begrijpen, dat de mens Jezus helemaal geen voortreffelijke eigenschappen mocht laten zien die Hem als een mens met een buitengewone aard kenmerkte, zelfs wanneer Zijn ziel een lichtgeest was. Ze was weliswaar niet door de schepping gegaan zoals de zielen van de mensen, de gevallen broeders; toch was deze ziel, toen zij het vleselijk lichaam betrok, net als het lichaam van andere mensen, dat een opeenhoping van onrijpe geestelijke substanties was, dus ook met dezelfde gevoelens, begeerten en hartstochten vervuld, die de mens Jezus in Zijn aardse leven moest leren overwinnen. Want Zijn missie was, behalve de verlossing, de delging van de zwaarste zondenschuld, de mensen het leven voor te leven dat hun alleen een terugkeer naar Mij verzekerde. Werd dus van geheel ontoereikende, zwakke en door hartstochten gebonden mensen iets verlangd, dan moest het ook mogelijk zijn dit verlangde uit te voeren. En wilde de mens Jezus als voorbeeld dienen dan moest Hij net zo geaard zijn als Zijn medemensen.
Uit Zijn ongewone afkomst, net als ook die van de op de aarde belichaamde lichtwezens die de mensen willen helpen, mag men geenszins opmaken, dat er sprake zou zijn van ongewone capaciteiten of buitengewone eigenschappen die een minder harde strijd met zichzelf zouden hebben gevergd, dus om op aarde de vereniging met Mij te vinden, die doel en opgave is van ieder mens op aarde en waarvoor de mens Jezus het voorbeeld gaf dat die kan worden bereikt. Wat Jezus als lichtgeest ook voor had, offerde Hij op voor Zijn belichaming als mens, daar Zijn werk anders niet dat zou hebben kunnen zijn wat het is: een door de liefde gebracht offer waarvan de zegen aan alle mensen moest toekomen. Maar het kan ook nooit geloochend worden dat “God zelf” dat offer bracht, omdat de liefde bepalend was, die de mens Jezus zo vervulde dat Ik zelf dus in Hem kon zijn, nadat Hij als mens zich in vrije wil zo gevormd had, dat Ik mijn intrek bij Hem kon nemen, dat Hij tot opnamevat werd voor Mij en Hij nu dus kracht en licht in volheid bezat, weer een proces dat niet alleen in de mens Jezus kon plaatsvinden, maar dat alle mensen bij zichzelf moeten realiseren en ook kunnen, omdat dezen nu een helper hebben in de goddelijke Verlosser Jezus Christus, omdat Hij als mens door Zijn verlossingswerk een mate van genade verwierf die nu voor ieder mens toegankelijk is. En wie hiervan gebruik maakt, komt ook bij zijn doel. Hij zal op aarde eveneens de vereniging met Mij vinden, hij zal onbegrensd licht en kracht kunnen ontvangen.
Maar er moet u nog verder opheldering worden gegeven, want zolang er nog vragen bij u boven komen, blijkt ook de noodzaak u het juiste antwoord te doen toekomen. En hoe inniger u dit antwoord begeert, des te sneller zal dit ook tot u komen:
De zielen die zich vanuit de diepte hebben ontwikkeld, hebben als laatste stadium van hun ontwikkeling op aarde de belichaming als mens te verwachten. Dan is de ontwikkelingsgang op de aarde beëindigd en betreedt de ziel dus het geestelijke rijk, hoe ze ook gevormd is bij het afleggen van haar lichamelijk omhulsel. Deze zielen gaan dus hun weg volgens goddelijke ordening. Ze bevrijden zich uit de harde materie door dienstbaar te zijn en stijgen dus langzaam opwaarts. Maar de op de aarde belichaamde lichtzielen dalen alleen met het doel van een missie af naar de aarde. Ze betrekken dus meteen het menselijk lichaam om dan, wel net als ieder ander mens, ook de gang over de aarde af te leggen en dus ook aan alle natuurwetten onderworpen te zijn en net zo op aarde te moeten worstelen. Dus zal hun uiterlijk omhulsel aan hen dezelfde eisen stellen omdat het is samengesteld uit nog helemaal onontwikkelde geestelijke substanties, uit zielenpartikeltjes van een eens gevallen oergeest die nog helemaal in z’n weerstand tegen God volhardt en die de ziel ook eerst zachter moet maken en veranderen, wat steeds strijd kost. Die ziel is zich van haar eerdere staat van licht niet bewust. Het aardse lichaam veroorzaakt voor haar dezelfde verduistering, alleen zal de liefde in zo’n mens sneller en sterker ontvlammen en dus ook sneller de duisternis verjagen.
Een ziel van boven zal ook steeds haar ogen naar boven richten op God, die ze buitengewoon snel leert herkennen. Zo’n ziel heeft meestal niet zo’n lange tijd nodig dat ze zich verenigt met de goddelijke geestvonk in zich, die haar nu makkelijk kan beïnvloeden en nu geest en ziel ook haar uiterlijk omhulsel trachten te beïnvloeden, en dit met succes. Het feit nu dat de ziel de weg over de aarde aflegt, is steeds met de vanzelfsprekendheid verbonden, dat de ziel moet strijden, omdat ze in deze aards materiële wereld voortdurend hindernissen heeft te overwinnen om het geestelijke doel te bereiken.
Dus kan er geen enkele ziel zonder kwelling opwaarts gaan, ook niet een ziel van het licht, omdat ze zich bij het begin van haar belichaming in de diepte heeft begeven, in een toestand van geen inzicht, van gebondenheid en van zwakte. Dit moet men dus steeds in overweging nemen, wanneer de weg over de aarde van een belichaamd lichtwezen als, daarmee in overeenstemming, makkelijker wordt aangezien. Het aardse lichaam is en blijft een keten voor de ziel tot ze het verlaat. En toch kan ook het lichaam nog verschillend zijn. Het vlees kan nog diep in de zonde steken, dus nog veel van het duivelse in zich hebben, wanneer het geboren wordt uit de zonde, wanneer alleen maar satanische eigenschappen de mensen beheersen die een nieuw leven verwekken. En wederom kan een nieuw tot leven verwekt wezen zijn leven te danken hebben aan de drang van twee mensen om lief te hebben. Daarom kunnen overwegend goede aandriften ook in dit wezen zijn binnengestroomd en dus zal ook het uiterlijk omhulsel daarmee in overeenstemming geaard zijn. Ze zal veel van het “erfgoed” in zich dragen en dus meer of minder hard moeten strijden in het aardse leven en daarom ook moeilijker of makkelijker het doel bereiken. Maar van geen mens blijft het bestaan op aarde zonder strijd. En vaak is het leven op aarde van een lichtwezen zelfs buitengewoon zwaar, omdat de ziel onbewust van de reden ervan, het verblijf in de aardse wereld als kwelling ondervindt en ook ter wille van haar missie vaak een zeer zwaar lot op aarde op zich neemt.
Door Adams falen is nu het proces van de verwekking een niet gezegend gebeuren, want het stemde niet overeen met de wil van God, die Zijn zegen op het juiste moment aan het eerste mensenpaar wilde geven. Lucifer was betrokken bij de verwekking van de mensen, en hij zal zijn recht, hem door Adams wil verleend, ook nooit opgeven. Steeds zal hij betrokken zijn bij het ontstaan van nieuw leven, ofschoon de graad van liefde van de mensen hem tot een zekere grens kan weren en om Gods bescherming tegen hem wordt gevraagd. En nu zal het u ook begrijpelijk zijn, dat God zelf echter Zijn tegenstander weert, wanneer Hij zich zelf een lichamelijk omhulsel schept, dat Hij eenmaal in bezit wil nemen en dat Hem al bij de geboorte tot woonplaats zou moeten dienen. Want God zelf zal zich nooit of te nimmer verbinden met Zijn tegenstander in Zijn werkzaam zijn. En evenzo zal Hij ook de natuurlijke draagster van dit omhulsel van Hem niet door Zijn tegenstander in beslag laten nemen. Hij, de God en Schepper van eeuwigheid, Die alles liet ontstaan, Die aan alles doel en bestemming toewees, heeft waarlijk de macht om alles wat Hij wil, buiten zich te plaatsen, dus zal het Hem toch ook mogelijk zijn, een mens te laten ontstaan zonder de wettige verwekkingsdaad en het zal Hem waarlijk ook mogelijk zijn, Zijn tegenstander verwijderd te houden tot Zijn wil is geschied.
Want God verschaft zich alleen onderdak in een zuiver omhulsel. Hij verbindt zich niet met iets onreins. Dit sluit echter niet uit, dat de mens in dit rijk van onvolmaaktheid, in het rijk dat aan Zijn tegenstander toebehoort, nu toch nog aan alle benauwenissen is blootgesteld en dat zijn weg over de aarde daarom niet minder smartelijk en ook vol van strijd is, zoals die van zijn medemensen. Want zonder strijd zou er ook geen overwinning zijn. Maar de tegenstander van God moest overwonnen worden en Jezus heeft waarlijk standgehouden in de zwaarste strijd die ooit op aarde werd uitgevochten, en Hij heeft hem als mens doorstaan, niet als God.
Amen
BD.6674
22 oktober 1956
Mysterieuze verschijnselen
Denk er aan dat u in de eindtijd leeft, en het zal voor u dan ook begrijpelijk zijn dat mijn tegenstander alle middelen aanwendt om u, mensen te verhinderen naar Mij terug te keren – en daarom sticht hij grote verwarring, hij probeert het denken van de mensen in verkeerde banen te leiden, met alle middelen verhindert hij het sturen van de waarheid. Waar het hem maar mogelijk is ontsteekt hij verblindende lichten en verspreidt duisternis, opdat de wegen niet worden gevonden die naar Mij en het “licht” voeren.
Wie zich onder mijn banier gesteld heeft kan niet ontkennen dat het de tijd van het einde is. De aanhangers van mijn tegenstander echter bestrijden dit, dus zijn ze al door hun gezindheid de zijnen, en bij hen zijn de inspanningen om hun geest te verduisteren niet nodig. Maar die hij vreest te verliezen probeert hij vast te houden, en die hij reeds aan Mij verloren heeft, probeert hij terug te winnen en daartoe is hem elk middel goed.
Hij misleidt hen onder de dekmantel van geestverwanten en hij probeert daardoor slechts te bereiken dat zij zich van de zuivere waarheid afwenden, en zijn als waarheid gecamoufleerde dwaling aannemen. In de tijd van het einde kunt u, mensen allen rekening houden met zijn versterkte invloed, en daarom is het nodig op uw hoede te zijn en u niet door dwaallichten te laten verblinden.
Dit is alles wat Ik te zeggen heb over verschijnselen van zeldzame aard die u teveel aandacht schenkt, die u in verwarring brengen, vragen laten stellen, twijfelen laten en doen redetwisten, die voor u onopgehelderd blijven – dus verschijnselen van mysterieuze aard zijn. Gelooft u zelf dat Ik dat soort dingen nodig heb om Mij aan u te openbaren?
Ik zal waarlijk iedere gelegenheid benutten waarbij Ik Mij aan u kan openbaren, maar dan gebruik Ik een menselijk “opnamevat” waarin Ik mijn geest kan uitstorten. Dan spreek Ikzelf of mijn lichtwezens spreken door dat “vat” de mensen aan. En wat Ik tot hen spreek zal altijd alleen de ernstige vermaning zijn de wereld op te geven en zich tot liefde te vormen, om dan ook een hart dat van liefde vervuld is in de waarheid binnen te kunnen leiden, in mijn heilsplan van eeuwigheid, om het dan het juiste inzicht te verschaffen.
Een waar kind van de Vader in de hemel neemt genoegen met wat zijn Vader hem zegt en het probeert altijd alleen Zijn wil te vervullen, want dan wordt het ook zalig. Waarom echter verlangt u er naar verbindingen aan te knopen die u een kennis zullen ontsluiten die niet van belang is voor het bereiken van uw zaligheid? Iedere wens van die soort is ’n influistering van mijn tegenstander en u stelt u hem vrijwillig ter beschikking, zodra u zulke wensen uit, zodra u krachten in het heelal aanroept waarvan u niet weet welke “heer” ze dienen.
Ga de eenvoudige weg: Verbind u met Mij door de liefde en bid Mij om opheldering, en ze zal u gegeven worden. Wend u echter niet tot onbekende wezens, want mijn tegenstander werkt met list en bedrog en hij schuwt ook niet de naam Jezus uit te spreken, want hij gebruikt ieder middel in de laatste tijd.
Daarom heb Ik u gewaarschuwd voor deze tijd, waarin “valse Christussen” en “valse profeten” lelijk huishouden en dan moet u waakzaam zijn. Vergeet nooit dat u in de eindtijd leeft, dat in opdracht van mijn tegenstander de mensen zelf weliswaar het laatste vernietigingswerk uitvoeren, maar dat in mijn heilsplan van eeuwigheid, gebaseerd op de wil van de mensen, het einde van de aarde voorzien is. Vergeet nooit dat Ik door zieners en profeten dit einde heb aangekondigd en dit nu ook zo zeker voltrokken wordt, zoals de ene dag op de andere volgt.
En dit zeker te verwachten einde wil mijn tegenstander u als ongeloofwaardig voorstellen. Hij wil u, mensen misleiden, doordat hij u door zijn dienaren wijsmaakt, het einde te kunnen tegenhouden en de aarde voor vernietiging te behoeden, dus het geloof in u wekken dat “dienaren Gods” aan het werk zijn om deze vernietiging te verhinderen.
Alles verloopt volgens het plan van eeuwigheid. U, mensen moet alleen maar naar de rijpheid van uw ziel streven. En dat bereikt u alleen door de liefde, door een leven naar mijn wil, door een innige verbinding met Mij. Dan wandelt u ook in het licht en u schenkt geen aandacht meer aan dwaallichten.
Amen
BD.6675
23 oktober 1956
Voortzetting van BD.6674
Het is de mens eigen zijn aandacht steeds te richten op dat wat hun lichamelijke zinnen aanspreekt, daarentegen aan alles voorbij te gaan wat de ziel een impuls tot opbloei kon geven. En dit is eveneens de invloed van mijn tegenstander, die het zich tot doel gesteld heeft ieder lichtschijnsel van de ziel verwijderd te houden en het omhulsel om de ziel steeds uit te breiden – waartoe het lichaam zich gewillig bereid verklaart.
Reeds daarom moesten de mensen al vragen gaan stellen bij al de aardse vreugden en genietingen, als het hun ernst zou zijn het doel, hun zielenrijpheid, te bereiken. Maar zulke bedenkingen maken de mensen niet, en als zij er attent op worden gemaakt staan ze er alleen maar afwijzend tegenover.
De tijd tot het einde is echter nog maar kort, en om nog succes te boeken moeten er ongewone middelen worden gebruikt. Middelen die de gedachten van de mensen in die richting sturen die ze niet willen gaan. En zulke middelen staan Mij rijkelijk ter beschikking in velerlei noodtoestanden, in rampspoed of onverwachte gebeurtenissen, die alle geschikt zijn lichamelijke verlangens achter te stellen en zich voor geestelijke invloeden open te stellen, zonder daar echter toe te dwingen.
In geen geval zal Ik mijn toevlucht nemen tot mysterieuze verschijnselen om een inkeer bij de mensen te bereiken. Want zulke verschijnselen zijn niet geschikt de mensen tot geestelijk streven te brengen, ze verhogen eerder de drang om te onderzoeken, ze geven veel meer voeding aan het verstand van de mens, niet echter aan de ziel. Daarentegen bedient mijn tegenstander zich van zulke middelen, die toch ook die mensen die reeds de verbinding hebben gevonden met de geestelijke wereld, beïnvloeden, die echter wonderen verwachten, dus wier denken nog te veel aards gericht is.
Wel zullen zulke verschijnselen hun geen schade berokkenen omdat ze zich steeds weer aan Mij zullen vasthouden. Maar toch wint mijn tegenstander nog veel mensen voor zich, want hoe meer het verstand bezig is om die verschijnselen te doorgronden, des te minder komt de geest in hen aan zijn trekken. Op zo’n manier beïnvloed Ik de mensen nooit, dat zij tot meer verstandelijke arbeid worden aangezet. Want Ik wil de mensen licht brengen en geen onoplosbare problemen opgeven.
En het zijn onoplosbare problemen die mijn tegenstander u voorzet, als het ongewone onaardse verschijnselen betreft die hij op het einde der tijden in scène zal zetten om verwarring te stichten. En hij zal ook op de mensen die aan hem gebonden zijn zo inwerken, dat dezen toelaten dat dingen ontstaan die weliswaar aards-materieel, maar toch van een raadselachtige aard zijn en die hij eveneens als middel aanwendt om het denken van de mensen op een dwaalspoor te leiden.
Wie zich door zulke verschijnselen laat verblinden die kent de eeuwige wetten van de ordening niet, die onveranderd zullen blijven bestaan, omdat die alleen ook een verdergaande ontwikkeling van het geestelijke waarborgen. Wat van Mij uitgaat, wat dus van goddelijke oorsprong is, zal altijd licht zijn, klaarheid zijn en licht schenken aan hen die licht verlangen.
Wat echter onopgehelderd blijft, wat tot ontelbare gissingen aanleiding geeft en altijd weer veronderstelling blijft, dat komt van mijn tegenstander af die ook grote macht heeft, maar toch alleen dan als hem deze door het gedrag en de instelling van de mensen versterkt wordt: Dan kan hij zich ook zichtbaar uiten en schijnbeelden te voorschijn toveren die alleen een uitvloeisel van zijn satanische wil zijn.
De middelen die Ik aanwend om nog voor het einde zielen te winnen zijn van een andere aard, want ze beperken de vrije wil van ieder afzonderlijk niet, terwijl het doel van mijn tegenstander is de mensen door raadselachtige verschijnselen een gedachtegang op te dringen en hun zo de vrijheid van wil te ontnemen. Het zal hem niet gelukken dwang uit te oefenen, maar de mensen geven zelf liever aan hem gehoor dan aan de zachte stem waardoor Ik hen aanspreek. Maar ook Ik dwing de mensen niet.
Amen
BD.6676
24 oktober 1956
“Beproef alles en behoud het beste”
Beproef alles en behoud het beste. Dat zeg Ik tot hen die geneigd zijn te twijfelen, die geen juist oordeelkundig vermogen bezitten en die angstig zijn geestelijke lering aan te nemen dat hun op ongewone wijze wordt aangeboden. Laat het u geheel vrij van vooroordelen aanreiken en vraag Mij dan om verlichting van de geest en denk na over het ontvangene. En wat u niet aannemelijk voorkomt omdat u nog niet in staat bent het voor waar te houden, schuif dat eerst terzijde en verkwik u aan datgene wat voor u na ernstig onderzoek geloofwaardig is. Ik verlang niet van u dat u blind zult moeten geloven, Ik verlang van u een onderzoek van het geestelijke goed dat u wordt overgebracht. U zult daarover moeten nadenken en het is beter dat u afwijst wat u onbegrijpelijk voorkomt dan dat u alles zonder meer aanneemt, want zo’n gedachtegoed waartegenover u al denkend nog geen standpunt hebt ingenomen, brengt u geen zegen. Maar als u het ernstig meent en verlangen hebt naar de zuivere waarheid, zult u ook duidelijk de waarheid herkennen wanneer geestelijke leringen die in Mij hun oorsprong hebben, u door mijn boden worden overgebracht. Want dit woord heeft de kracht in zich leven te geven, wel vooropgesteld dat het leven wordt nagestreefd.
Beproef alles en behoud het beste. Zijn deze woorden niet in tegenspraak met de eis te geloven zonder erover na te denken? Ik zelf laat u toch vrij wat u zult geloven, wanneer Ik u vraag “het beste” te behouden. Ik laat u vrij omdat Ik geen blindelings geloof van u mensen verlang. Maar waarom verhindert u de mensen te onderzoeken, van wie u eist dat een nadenken over leerstellingen van het geloof achterwege moet worden gelaten. Handelt u niet tegen mijn wil in? En bent u zich dan van de gevolgen bewust die zo’n geloofsdwang de mensen oplevert?
Steeds weer benadruk Ik de vrijheid van de wil, steeds weer stel Ik de verantwoordelijkheid van ieder mens afzonderlijk voorop voor zijn wilsbeslissing, steeds weer waarschuw Ik voor geestelijke dwang en maak Ik u duidelijk waar het in het aardse leven eigenlijk op aankomt. En ook de schrift geeft u het bewijs met deze woorden: “Beproef alles en behoud het beste”. En iedere serieuze mens die mijn wil vervullen wil, zou omtrent deze woorden wantrouwig moeten worden dat ze toch niet overeenstemmen met de geboden van kerkelijke zijde en hem aanleiding geven tot nadenken. Want wiens woorden, wiens leerstellingen zijn nu geloofwaardiger?
En u zult aan deze woorden van Mij geen andere bedoeling kunnen toeschrijven dan deze: een standpunt in te nemen tegenover elke geloofsleer. U zult stelling moeten nemen, ongeacht wie u geestelijke leer voorhoudt, want ook de zuivere waarheid uit Mij, die van boven rechtstreeks naar u toekomt, zult u mogen onderzoeken en Ik zal u niet veroordelen wanneer u meent niet alles zonder meer te kunnen aannemen. Alleen zult u Mij altijd om raad moeten vragen en Ik zal u het begrip geven voor datgene wat u nodig hebt om uw zielen rijp te laten worden. En is uw graad van rijpheid nog laag, dan zult u niet in staat zijn alles te begrijpen, maar uzelf bepaalt wat u aan zou willen nemen.
Beproef alles en behoud het beste. Want daarmee toont u de ernst van uw gezindheid en het verlangen naar de waarheid. Maar wie zonder onderzoek aanneemt, laat zijn onverschilligheid zien, en hij zal zich ook nooit met de waarheid bezighouden, omdat ze hem onverschillig laat. Maar zo’n instelling mag van verantwoordelijke zijde nooit geëist worden. De mensen moeten worden aangespoord, maar niet worden verhinderd zich met geestelijke leer bezig te houden, dan pas kan het zegenrijk zijn en de mens helpen de zielenrijpheid te bereiken, omdat dan de vrije wil wordt ingezet op welks beslissing het alleen aankomt.
Amen
BD.6677
25 oktober 1956
“Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”
“Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.” Met deze woorden trachtte Jezus de mensen het belang van Zijn werkzaam zijn op aarde duidelijk te maken. Hij wilde hen erop wijzen dat ze niet aan Hem voorbij mochten gaan wanneer ze tot leven wilden komen, dat ze van Hem zelf de waarheid in ontvangst moesten nemen en daarom dus ook Hem aanhoren, Hem aandacht moesten schenken. Hij gaf zich zelf te kennen als de Weg en maande daarom de medemensen tot navolging aan. Ze moesten dezelfde weg gaan als Hij, de weg van de liefde en het lijden. En daar Hij zich zelf als de “Weg” aanduidde, kan dus de goddelijke Verlosser niet worden omzeild. Ieder mens moet Hem onderkennen en erkennen, daar hij anders niet de weg gaat naar het eeuwige leven. Jezus bestempelde zich eveneens als de “Waarheid” en met deze woorden maakt Hij kenbaar dat Zijn woord de eeuwige waarheid is, dat Hij alleen de mensen de waarheid kan brengen en daar de waarheid haar oorsprong heeft in God, legt Hij ook van zich zelf getuigenis af dat Zijn aardse lichaam drager van de eeuwige Godheid is. Verder kenmerkt Jezus zich als het “Leven.” Hij is het summum van kracht en licht. Hij is dat wat deel is van al het volmaakte dat in vrijheid, licht en kracht kan scheppen en werkzaam zijn. En wie tot deze staat van vrijheid, licht en kracht wil komen, die moet de weg nemen via Jezus Christus en hij zal leven in eeuwigheid.
Geen mens die ooit op aarde leefde, heeft deze woorden kunnen uitspreken die de mens Jezus uitsprak: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.” Want alle profeten tevoren spraken in opdracht van God en ze wezen voor het merendeel op Hem Die dan komen zal, op Hem Die van zich zelf heeft gezegd: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.” Want in Jezus betrad God zelf deze aarde en Hij lokte de mensen op de juiste weg die naar het eeuwige leven leidt. Want de mensen waren dood in hun geest en zouden ze weer tot leven moeten komen, dan moest hun een weg worden gewezen en moest hun de waarheid worden verkondigd die ze niet meer inzagen omdat ze in de duisternis vertoefden. En de mensen zouden eraan moeten denken dat ze op aarde in grote duisternis voortgaan en aan deze woorden, dat ze in duisternis zullen verblijven zolang als ze zich verre houden van Jezus Christus, wanneer ze nog niet de juiste weg hebben betreden waar waarheid en leven voorzeker hun verrijking is.
Alleen aan deze woorden zult u mensen moeten denken, om dan ook te weten dat er geen “leven” kan bestaan zonder Jezus Christus en dat ook het ware denken en het ware weten alleen deel is van diegene die Jezus Christus erkent. Dat nooit de mensen zich in de waarheid kunnen ophouden die nog ver van Hem afstaan, voor wie het verlossingswerk van Jezus nog een twijfelachtig begrip is, die zich innerlijk nog niet voor Hem hebben uitgesproken, dus nog niet verlost zijn van zonde en dood. Hun ontbreekt de waarheid en het leven, want ze zijn op de verkeerde weg omdat Jezus Christus alleen de Weg is die naar de waarheid en het leven leidt.
Deze woorden van Jezus zouden ernstig overdacht moeten worden, want ze schetsen heel duidelijk het lot van diegenen die niet in Hem geloven: dwaling en dood. Het aardse bestaan is de mensen echter gegeven om uit de dood op te kunnen staan tot het leven, om uit de toestand van onwetendheid, van duisternis tot het heldere licht van de waarheid te komen. En de mensen is de weg gewezen: de goddelijke Verlosser Jezus Christus te volgen Die zich zelf als de Weg kenmerkt. En geen mens zal in de duisternis van de dood wegzinken die zich aan Hem vasthoudt, die naar Hem roept, die Hem smeekt dat Hij zich over hem moge ontfermen in het donkere dal op aarde. En al dezen zal Hij met Zijn stem lokken om Hem te volgen, en zijn weg zal zeker naar het doel leiden. Hij zal in licht en kracht leven in eeuwigheid en nooit gedoemd zijn te sterven.
Amen
BD.6678
26 oktober 1956
Vriendschap van de Heer – Het voortijdig wegroepen
Hoe eenzaam bent u, mensen zonder Mij, ofschoon u van de aardse vrienden er vele zult kunnen opsommen. Ze kunnen u elk uur verlaten, ze kunnen elk ogenblik worden weggeroepen en u alleen achterlaten en niemand kan u de zekerheid geven dat hij klaar staat u hulp te bieden, wanneer u hem nodig hebt. Want deze vrienden van u zijn mensen die nog niet volmaakt zijn en daarom ook tekort kunnen schieten. Hebt u echter Mij uitgekozen uw Vriend en Broeder te zijn, heeft u zich bij Mij aangesloten, dan zult u ook zeker in elke nood en benauwenis op Mij kunnen rekenen, want Ik zal u nooit verlaten, nooit zal Ik van u weggaan of werkeloos toezien, als u in nood komt.
U bent onmetelijk rijk te noemen als u mijn vriendschap voor uzelf hebt verworven, wat uitermate makkelijk is wanneer u maar deze vriendschap wilt, wanneer het uw verlangen is u in algehele liefde aan Mij over te geven. Want ook Ik verlang naar u en kom u daarom dadelijk tegemoet, wanneer Ik deze wil van u zie.
Een weg over de aarde zal zonder Mij nooit een succes worden, ook al is u aards een geregeld leven met schijnbaar succes beschoren. Maar de ziel verkrijgt niets gedurende haar leven op aarde en daarom is dit tevergeefs geleefd. Daarom zeg Ik: Hoe eenzaam bent u, mensen zonder Mij, omdat Ik daarmee het lot van de ziel die door niemand terzijde wordt gestaan en haar helpt volmaakt te worden, te kennen geef. Zouden toch alle mensen minstens een poging willen doen zich aan hun God en Schepper, hun Vader van eeuwigheid, toe te vertrouwen, Hem een plaats in hun hart te geven en zich door Hem als Vriend en Broeder raad te laten geven. Maar waar het geloof aan Mij ontbreekt of het geloof slechts een dood geloof is, daar wordt niet aan Mij gedacht en ook wordt er geen beroep gedaan op mijn hulp, maar van het aardse leven wordt bewust ten volle genoten in een zelfverzekerdheid die duidelijk karakteriseert door wie de mensen worden beheerst. En hun ziel blijft eenzaam, omdat de vrienden in de wereld haar niet dat kunnen geven wat ze nodig heeft.
Een leven zonder Mij kan niet naar het doel leiden en daarom beëindig Ik heel vaak voortijdig de gang over de aarde van een mens, om hem in het rijk hierna nog de mogelijkheid te geven, een stap verder te komen, wat weliswaar ook nog de vraag is, maar toch nog mogelijk. En vóór het einde van deze aarde moet mijn barmhartigheid nog zo vele wonden slaan, wat kan bijdragen tot de genezing van de zieke ziel, hetzij door een plotseling wegroepen van deze of door noden en lijden van andere aard, die al in het aardse leven opvoedend van invloed op de mensen kunnen zijn, Ik moet hen in zulke moeilijkheden brengen, dat ze omzien naar een Helper om dan zelf dichter bij hen te komen, om dan door hen als Vriend en Broeder te worden herkend, aan wie ze zich nu onvoorwaardelijk toevertrouwen. Een leven zonder Mij is een nutteloos leven en zal daarom meestal samen gaan met aards succes, omdat mijn tegenstander daar kan werken waar mijn tegenwoordigheid is uitgesloten, Maar Ik probeer bij ieder mens dichterbij te komen en daarom zal ook ieder mens af en toe ongewoon moeten strijden en mislukkingen hebben te boeken, en dan verwacht Ik dat hij zich tot Mij wendt. Is dit tevergeefs, dan is ook mijn tegenstander weer aan het werk en de verwijdering van Mij wordt steeds groter. De ziel wordt steeds beklagenswaardiger en mijn erbarmen bevrijdt haar dan dikwijls van haar omhulsel en dan begint er in het hiernamaals het worstelen om deze ziel, dat ze daar haar eenzaamheid en ellendige toestand inziet en zich nu tot Hem wendt die alleen haar kan helpen. Maar haar berouw zal eens heel groot zijn, wanneer ze inziet hoe weinig ze het aardse leven heeft benut en hoe weinig ze heeft bereikt, omdat ze Mij die haar waarlijk juist zou hebben geleid, niet naast haar liet gaan.
Amen
BD.6679
27 oktober 1956
Het vermogen om te kunnen denken, legt ons een verplichting op
U bent uit Mij voortgekomen en zodoende in uw oersubstantie hetzelfde als Ik. En u moet derhalve ook volmaakt zijn, omdat uit Mij niets onvolkomens kan voortkomen. Dat u echter nu als mens niet bepaald volmaakt genoemd kunt worden, daar zult u niet aan twijfelen, want het ontbreekt u zowel aan kracht als ook aan inzicht. U moet ook toegeven dat er u veel aan kennis ontbreekt en dat u ook niet onbeperkt kunt scheppen en werken, zelfs al zou u het willen.
Het laatste behoeft u niet bewezen te worden omdat u zelf deze gebrekkige toestand bij u kunt vaststellen, terwijl het eerste, dat u uit Mij bent voortgekomen, heel vaak betwijfeld wordt. Toch kan de mens zichzelf ook geen andere verklaring over zijn ontstaan met overtuiging geven, omdat hem daar de bewijzen voor ontbreken.
Dus moet u dit laatste geloven, u moet het aannemen zonder bewijs. Maar u kunt zelf ook tot de innerlijke overtuiging komen, als u echt dichter bij de waarheid wilt komen, als u nadenkt over het ontstaan van uzelf en de gehele schepping. Dit vermogen alleen al kon een bewijs voor u zijn, want het getuigt van iets levends – van een zelfbewustzijn – dat niet vanzelf ontstaan kan zijn maar een eveneens Ik-bewust Wezen als oorsprong moet hebben.
Het eigen leven van de mens laat besluiten tot een alles omvattend leven, omdat de mens het niet aan zichzelf kan geven, daartegen toch aanwezig is. Want ook het natuurlijke proces van de verwekking is een natuurwet die eerst door een Wetgever werd uitgevaardigd die de wil had levende wezens te laten ontstaan.
U, mensen zou dus verstandelijk al tot de gevolgtrekking kunnen komen dat u schepselen bent van een almachtige Schepper, en dan zou het u moeten bevreemden dat u onvolmaakt bent. Pas als u door uw verstandelijk denken zover gekomen bent uzelf deze vraag te stellen, is er de mogelijkheid u in de vorm van gedachten, uw aardse opdracht duidelijk te maken: dat u er naar streven moet de volmaaktheid die u. in het allereerste begin had weer te verkrijgen, die uw deel was toen u van Mij bent uitgegaan.
U, mensen ontbreken de bewijzen, maar u kunt denken. En dit alleen al verplicht u, ook over het doel van uw bestaan na te denken en er opheldering over te verlangen. En zo’n wens zal Ik zeker vervullen omdat u een deel van Mij bent, omdat u kinderen van mijn liefde bent, die Ik ter wille van een doel geschapen heb.
U kunt de u ontbrekende kennis te allen tijde verkrijgen, maar daar is uw eigen wil voor nodig. Want u wordt niet gedwongen, juist omdat u oorspronkelijk vrij geschapen wezens bent die alleen hun vrijheid misbruikt hebben, deze echter als mens weer goed gebruiken moeten – om weer tot volmaaktheid te komen.
Maar de mens misbruikt opnieuw zijn vrije wil als hij noch zijn verstand, noch zijn levenskracht inschakelt om een juiste levenswandel te leiden. Want die zou hem licht vallen omdat hij voldoende aanwijzingen van Mij krijgt, het zij door mijn woord of door onontkoombare invloed van het lot.
Altijd echter is het zijn wil, die zich daarop instelt positief of negatief – en die wil is vrij.
Doch de band tussen Mij en mijn schepselen blijft bestaan, zelfs al wordt ze door de mens verloochend, want hij zou niet kunnen bestaan, als Ik mijn wil, dat wil zeggen: mijn liefdekracht van hem terug zou trekken.
Hij echter voelt zolang niets van deze band, zolang hij Mij afwijst, zolang hij zich zelf als een geheel onafhankelijk schepsel beziet. Pas als hij in vrije wil geheel bewust de verbinding met Mij nastreeft, heeft hij ’n besef over zichzelf en zijn toestand. En dan keert hij weer in zijn oertoestand terug, dan zal hij kunnen scheppen en werken in licht en kracht – en onuitsprekelijk zalig zijn.
Amen
BD.6681
30 oktober 1956
Over de wegneming
Steeds weer zal u door mijn woord opheldering worden gegeven in alle geestelijke vraagstukken, die u niet alleen kunt oplossen. Waar dus mijn geest wordt ingeschakeld. Zal ook uw denken juist zijn, en volgens de waarheid. En alleen de waarheid heeft een zegenrijke invloed, want een verkeerd denken is voor de ziel nutteloos en versterkt hoogstens nog het omhulsel dat haar omgeeft. Want steeds gaat een verkeerd denken niet van Mij uit, maar van mijn tegenstander. De mensen zijn meestal niet in staat de zuivere en onverholen waarheid te accepteren. Zij moeten net als kinderen door beeldspraak en gelijkenissen onderwezen worden, die toch volgens de waarheid zijn. Waar dit echter het geval is probeert mijn tegenstander op te duiken om deze parabels te verdraaien en het juiste denken van de mensen te verhinderen. Daarom is de verlichting van geest absoluut noodzakelijk om een goede verklaring te kunnen geven. Ook om zelf alles goed te kunnen begrijpen wat de mensen in gecamoufleerde vorm werd aangeboden door zieners en profeten, die in mijn opdracht zo hebben voorspeld.
De geestestoestand der mensen hield de zuivere waarheid tegen bij hen, die niet erkenden dat alleen de geestelijke ontwikkeling het doel is van het aardse levensbestaan. Die dus ook mijn geschreven woord zouden verwerpen, wanneer de gebeurtenissen van het einde hun onverholen waren voorspeld. Zij zouden dan nooit tot het geloof hebben gevonden, wat oorzaak geweest zou zijn van een geheel afwijzen van mijn woord. Een onverholen beschrijving van de laatste gebeurtenissen heb Ik destijds niet gegeven, maar Ik heb steeds verklaringen gegeven waar het nodig was. En door deze verhullingen zijn allerlei meningen ontstaan en elk mens houdt het bij zijn eigen mening, naar gelang van zijn geestestoestand. Maar toch zal alleen maar een “verlichte geest” ook zuiver kunnen denken, en zo de “gecamoufleerde” waarheid kunnen “ontsluieren”.
Het voorspelde einde is nu echter nabij. Maar de gebeurtenissen die zich afspelen in het einde, zullen alleen door weinig mensen bewust kunnen worden gevolgd. Zij moeten echter het navolgende mensengeslacht in kennis stellen van mijn macht en heerlijkheid. Van het beëindigen van de oude- en het begin van de nieuwe verlossingsperiode, want deze uitverkorenen neem Ik weg van deze aarde zodra het einde is gekomen. Maar zodra dit geschiedt zal er een huilen en weeklagen te horen zijn op aarde. Want de gebeurtenis van de wegneming is te zien door alle mensen op de aarde en zal een ontzaglijke ontzetting teweegbrengen, omdat zij buiten de natuurwetten staat. En de mensen die nu achterblijven weten dat zij aan het verderf zijn prijsgegeven. Mijn komen in de wolken kan door deze mensen niet worden gezien, want Ik ben niet zichtbaar voor diegenen die aan mijn tegenstander toebehoren.
Alleen de mijnen kunnen Mij waarnemen en zullen lovend de armen naar Mij uitstrekken.
Ik zal ze tot Mij omhoog heffen voor de ogen van hun medemensen, en bij het aanschouwen van dat gebeuren zullen nog enkelen uit de diepste nood en ellende tot Mij schreeuwen. Hoewel niet gedreven door hun angst, maar door een plotseling erkennen en een diep berouw.
Ik weet van deze weinigen en spreek ze daarom steeds weer aan. Zij hebben slechts een diepe schok nodig om hun weerstand op te geven, en zich van ganser harte aan Mij over te geven.
Dat zijn de mensen die uit hun graven zullen opstaan, en nu worden weggenomen van de aarde omdat Ik hun harten ken. Want zij schreeuwen hun geloof naar buiten in het verlossingswerk van Jezus Christus, en vinden daarom verlossing van zonde en dood. En de graven zullen nog velen vrij geven, doden opgestaan tot leven.
Mensen, die van het laatste gebeuren op deze aarde meer geschokt zijn dan zij willen toegeven. Bij wie alleen het grafdeksel behoeft weg gewenteld te worden, wat de onmiddellijk na de wegneming beginnende aardschokken teweeg zal brengen.
Alles wat voor de wegneming nog zal gebeuren kan bijdragen te helpen tot het ontwaken van de dode zielen. Want de hel zal de kwaadwilligste geesten over de aarde uitspuwen.
Maar ook uit het lichtrijk zullen hoge wezens neerdalen. Daardoor zal dat worstelen om de zielen van de mensen duidelijk te herkennen zijn, en door de mijnen gevolgd kunnen worden. Zij kunnen nu de vervulling beleven van hetgeen hun tevoren werd voorspeld.
Van de mijnen zullen de schellen van de ogen vallen, want nu wordt begrijpelijk wat voor hen tot nog toe verborgen was. Maar de geestelijk ontwaakte mens kan dit gebeuren met zekerheid begrijpen. Maar omdat de mensen van de eindtijd bijzonder sterk door de wereld in beslag zijn genomen, daarom is hun over de kennis van mijn “heilsplan van verlossing” weinig bekend. Maar toch is juist dát de sleutel tot alle openbaringen, die in verhulde vorm de mensen werden gegeven.
Van de afzonderlijke verlossingsperioden weten de mensen niets, zelfs als zij geloven in een vereffening, in een laatste gericht en in een ondergang van de wereld. Zij trachten de openbaringen over het einde volgens hun eigen mening uit te leggen, maar hoe meer zij daarmee met het menselijke verstand bezig zijn, des te verwarrender zijn hun resultaten. Mijn geest onthult hen op de eenvoudigste wijze zowel de tekenen, als ook de gebeurtenissen van het einde.
De wegneming van de mijnen is de laatste gebeurtenis voor de vernietiging, voor de totale verandering van de uiterlijke vorm van deze aarde. Deze vernietiging wist alles uit wat op haar leeft, en er blijft voor u mensen geen lange tijd meer om dit gebeuren te kunnen bediscussiëren.
Dat zou onbetwistbaar een dwang beteken om te moeten geloven, voor de achtergeblevenen. Dan zou geen mens de kennis van een aanwezige God meer kunnen ontkennen, en zou gedwongen zijn in Mij te geloven. Maar zulke middelen om uw geloof te winnen gebruik Ik niet. Dus is het einde van deze aarde gekomen wanneer Ik de mijnen van de aarde wegneem. En de ontzetting daarover zal samenvallen met de ontzetting over de zekere dood van het lichaam, die de achtergeblevenen nu zien aankomen. Want dan zal de aarde openscheuren en vuur zal uit haar voortkomen. En de mensen zullen verstomd staan en tot geen denken in staat zijn. Uitgezonderd de weinigen die maar een kleine stoot nodig hebben om Mij te herkennen, en die dan tot Mij roepen in hun grootste nood.
Maar diegenen ken Ik en heb daarom ook erbarmen met hen, en hun zielen hoeven daarom ook niet het smartelijke lot van de hernieuwde kluistering met de anderen te delen.
Maar wat zich ook zal afspelen, het kon alleen in beeldspraak aan de mensen worden voorgesteld. Zij hadden het nooit kunnen begrijpen zolang hun mijn heilsplan van eeuwigheid niet verklaard kon worden, en dat liet het lage geestelijke peil van de mensen niet toe.
Maar mijn woord werd de mensen te allen tijde gepredikt, en mijn woord spoorde hen steeds aan tot liefdadigheid. En het navolgen van mijn woord en het nakomen van mijn geboden der liefde zou de mensen ook in kennis gesteld hebben van mijn heilsplan en dan zou ook de bijbel voor hen begrijpelijk zijn geweest. Want de openbaringen werden steeds begrepen door hen, die door een leven in de naastenliefde tot verlichting van geest kwamen. Maar hoe dichterbij het einde is, des te meer verwart het denken van de mensen zich, en des te raadselachtiger is voor hen de beeldspraak die zij alleen met hun verstand proberen op te lossen. Het zou eenvoudiger wezen wanneer de mensen zich zouden herinneren wat Ik zelf sprak toen Ik op aarde wandelde.
Zij zullen mijn woorden in zich opnemen en naleven, en met verbazing zullen zij erkennen, dat het helder in hen wordt, dat zij daardoor het volle begrip verkrijgen van alles wat voor hen tot nog toe onbegrijpelijk was. Want pas dan kan mijn geest in hen werken en voor hen een helder licht ontsteken.
Maar wie gelooft door ijverig te studeren zelf tot deze kennis te komen en daarbij verzuimt te leven volgens mijn wil, die zal eeuwig nooit tot een inzicht komen. Hij zal steeds meer in een verkeerd denken geraken, en wat hij denkt te ontdekken zal hij weer moeten verwerpen en in zichzelf geen opheldering vinden. Alleen mijn geboden van de liefde en de vervulling ervan verzekeren u het juiste denken, en dan wordt ook elk woord, iedere voorspelling en iedere aanwijzing op het einde begrijpelijk. Want dan wordt u verlicht door mijn geest die zich nooit vergist, en die u steeds zal leiden in de waarheid.
Amen
BD.6682
1 november 1956
Het verkeer met het rijk hierna
Alle voorwaarden moeten voorhanden zijn als u een gezegend verkeer zult willen aangaan met het geestelijke rijk, als u zelf geestelijke winst zult willen behalen en een door Mij gewilde samenwerking hebben met de lichtwezens in het geestelijke rijk die de verlossing van onrijpe zielen betreft. Elk verkeer met het hiernamaals dat u aanknoopt zonder die vereisten is een gevaar voor uzelf alsook voor de nog onrijpe zielen in het hiernamaals. Zolang een mens aards gezind is zal hij weinig verlangen hebben een geestelijke verbinding aan te knopen. Maar doet hij het toch, dan zijn het alleen aardse vragen die hem ertoe aanzetten in de hoop daar antwoord op te krijgen.
De wil om met het rijk hierna verbinding te hebben veroorlooft nu ook wezens uit het hiernamaals de toegang tot hem, want hij opent zich. Het doet er niet toe op welke manier hij dit doet, door middel van gedachten of ook met aardse hulpmiddelen wanneer hij spiritistische bijeenkomsten bezoekt of zich door mediums zal laten onderrichten. Zo’n verbinding echter levert hem geen enkele zegen op, ze is veel meer een groot gevaar voor hem waarvoor niet genoeg gewaarschuwd kan worden. Want wat zich aan slechte geesten nu bij hem opdringt zou u laten schrikken als u het met uw lichamelijke ogen zou kunnen zien. En deze kwade geesten leggen beslag op de mens, ze antwoorden hem op zijn vragen, maar altijd slechts zo, zoals het overeenkomt met hun staat van duisternis en ze proberen hem steeds meer aan de materie te binden waarmee ze zelf nog net zo belast zijn zoals ze op aarde waren.
Hoed u voor zulke verbindingen. Want ze trekken u naar beneden, zelfs wanneer u daardoor aan een voortleven van de ziel na de dood gaat geloven. Want deze geesten zullen u er niet toe brengen zielenarbeid bij uzelf te verrichten en aan hun zich vaak tegensprekende uitingen zult u ook gemakkelijk herkennen dat u met verderfelijke geesten te maken hebt. Eerste vereiste voor een zegenrijk verkeer met de geestelijke wereld is een sterk verlangen naar de waarheid, de innerlijke drang om waarheid in ontvangst te nemen van wezens die een vast weten hebben, echter alleen zo’n weten waarvan de inhoud geestelijk is. Dus mogen er helemaal geen aardse vragen worden gesteld aan die wezens die in antwoord op uw oproep zich tegenover u uiten.
Dergelijk verkeer met de geestelijke wereld kan veel zegen brengen, zelfs wanneer het in het begin ook met aardse hulpmiddelen of door een medium plaatsvindt, want het voert met zekerheid spoedig tot alleen geestelijk verkeer, dat Ik u allen aanbeveel omdat u dan de zekere weg bent opgegaan, voortdurend geleid en onderricht te worden door Mij door mijn geest. Want ieder lichtwezen dat in mijn opdracht u onderricht, zal u ook in kennis stellen hoe u tot voltooiing zult kunnen komen. Uw wil, uw toestand van rijpheid, uw graad van liefde is steeds doorslaggevend: zodra u een verbinding met de geestelijke wereld tot stand brengt, komen de hieraan beantwoordende wezens dichter bij u.
En daar u mensen allen nog met zwakheden bent behept, zult u ook moeten vrezen voor het verschijnen van zulke wezens en daarom tevoren u bij Mij moeten aanbevelen, dat Ik u tegen hen bescherm. En dit verzoek zal altijd de beste bescherming zijn, want wie met Mij zo’n verbinding tot stand brengt, kan er zeker van zijn dat die nooit in zijn nadeel zal zijn. Maar zeer zelden zijn het zuiver geestelijke vragen die de mensen verbinding laten zoeken met de wereld hierna. De nieuwsgierigheid, te weten hoe het in dit rijk toegaat, persoonlijke verbindingen met gestorvenen en gewenste raadgevingen zijn veel meer de reden. En al vloeit er voor u ook geen directe schade aan uw ziel uit voort, dan toch ook weinig voordeel, want de resultaten bevredigen meer de zinnen dan de ziel.
De geestelijke wereld staat voortdurend in verbinding met de aarde en haar bewoners en ze zal elke serieuze band met alle krachten trachten te onderhouden of uit te breiden. En daarom zal Ik ieder mens zegenen die een zo serieuze band aanknoopt dat er in gunstige zin op de mensen en op vele zielen in het hiernamaals invloed kan worden uitgeoefend. Maar Ik zal ook de mensen die alleen graag een kijkje willen nemen in gebieden die voor hen nog gesloten zijn, eraan herinneren de grootste voorzichtigheid in acht te nemen. Want ze kunnen heel gemakkelijk in de macht komen van krachten, van welke ze zich maar heel moeilijk los zullen kunnen maken, terwijl zij die serieus streven, naar waarheid verlangend, rustig die brug mogen betreden, omdat hen de juiste boden tegemoet treden die hen bescherming verlenen en hen het licht verschaffen dat voor hen bevorderlijk is.
Amen
BD.6687
10 november 1956
Werkzaam zijn in liefde is een teken van Gods tegenwoordigheid
De innerlijke drang om in liefde werkzaam te zijn is het zekerste teken dat Ik zelf bij u tegenwoordig ben. Want de liefde drijft u en de liefde ben Ik zelf. En aan één stuk door zal Ik u aansporen in liefde werkzaam te zijn, wanneer u mijn aanwezigheid in u toelaat, wanneer u vooreerst zich met Mij verbindt in gebed en daardoor Mij dichter tot u roept. En dan zult u niet anders dan liefde kunnen voelen, want u wordt door de kracht van mijn liefde aangestraald. U wordt door Mijzelf onophoudelijk aangespoord in liefde werkzaam te zijn. Wat een heerlijke belofte is het voor u Mijzelf bij u aanwezig te weten.
En daarom zult u nu ook begrijpen dat liefdeloosheid betekent ook ver van God verwijderd te zijn, dat Ik niet daar zijn kan waar de liefde onder de mensen is bekoeld en dat er daarom ook weinig nood wordt gelenigd, omdat het de mens ontbreekt aan deze innerlijke drang om werkzaam te zijn in liefde. En toch is dit werkzaam zijn in liefde het doel van uw aards bestaan. Want het betekent de omvorming van uw wezen, of het weer worden tot dat wat u was in het allereerste begin.
Elke dag van uw aards bestaan, die u niet door liefde een stap dichter bij Mij brengt, is tevergeefs geleefd. Want het doel van het aardse leven is het dicht bij Mij komen, de totale aaneensluiting met Mij, die alleen door de liefde kan plaatsvinden. En wie nu de liefde in zich heeft ontstoken, wie ze heeft aangewakkerd tot een heldere gloed, kan met zekerheid zeggen dat hij Mij heeft gevonden. Want waar de liefde is moet Ik zelf zijn, omdat Ik de liefde ben. En waar Ik aanwezig ben, daar kan ook van de terugkeer naar Mij worden gesproken, die zin en doel is van het leven op aarde.
Wat voor gelukzaligheden zouden de mensen zich al op aarde kunnen bereiden, waar het hun mogelijk is zich geheel met hun God en Schepper, hun Vader van eeuwigheid, te verbinden door de liefde. U hoefde Mij alleen maar te vragen naar u toe te komen, u aan te nemen, en waarlijk, dit verzoek zou niet onvervuld blijven, want ze is het doel van het leven. Ze is de bewuste verandering van wil naar Mij toe, van wie u zich eens afwendde. En zodra u Mij door uw gebed deze wil bekend maakt, pak Ik u vast. Uw roep trekt Mij aan en laat Me bij u aanwezig zijn, omdat deze roep ook alleen maar uit een liefdevol hart komt.
En als nu het aanstralen van mijn liefde uw hart treft omdat het geen weerstand meer biedt, ontvlamt ook uw hart. En dan voelt u zich innerlijk gedrongen werkzaam te zijn in liefde, want dan kan Ik zelf in u zijn en mijn werkzaam zijn zal steeds liefde zijn. En daarom zal ook de liefdevolle mens de innerlijke vrede hebben, want Ik zelf ben het die alle wegen effent, die altijd aan uw zijde gaat, die nu voor u zorgt, aan wie u zich zonder bedenken zult kunnen overgeven en die u zult kunnen vertrouwen, dat Hij u veilig en ongedeerd door het aardse leven zal leiden.
U mensen zult allen de vonk van liefde, die Ik in u heb gelegd, kunnen laten ontvlammen en oplaaien tot een heldere vlam. En u zult vanaf dat moment ook voelen dat Ik zelf bij u aanwezig ben. En dan zult u ook vrij kunnen zijn van elke bange zorg, want dan hebt u de Vader gevonden en u gaat dan ook aan de hand van de Vader de verdere weg over de aarde. Maar geen mens kan verwachten dat hij zonder gebed en zonder werkzaam te zijn in liefde Mijzelf kan winnen, want Ik houd Me verre van diegenen die niet aan Mij denken en wier handelen steeds alleen liefdeloosheid verraadt. Want hij is nog steeds vol weerstand tegen Mij, zijn wezen is nog niet veranderd, hij is nog steeds aanhanger van mijn tegenstander die geheel zonder liefde is.
Maar iedereen heeft de mogelijkheid Mij te herkennen en zijn wezen te veranderen tot liefde. Want Ik zelf treed ieder mens tegemoet, ofschoon Ik niet door hem word herkend, maar Ik laat het niet ontbreken aan aanmaningen en waarschuwingen. Ik straal ook de harten van die mensen aan, om met de warmte van mijn liefde de vonk van liefde in hen te ontsteken. Maar iedereen moet in vrije wil ook de uitwerking van de liefde toelaten. Hij moet zijn weerstand tegen Mij opgeven. Dan kom Ik ook naar hem toe en houd niet op hem innerlijk aan te sporen werkzaam te zijn in liefde, tot hij zich geheel aan Mij overgeeft en Ik hem voor eeuwig gewonnen heb.
Amen
BD.6689
13 november 1956
Van het nabij zijnde einde moet steeds weer melding worden gemaakt
Elke gelegenheid die Ik u bied, moet u aangrijpen om van het nabij zijnde einde melding te maken want u gaat dit met reuzenschreden tegemoet. U zult weliswaar geen geloof vinden, veeleer zal men u uitlachen en bespotten, maar u moet het toch doen, want uw woorden zullen in het bewustzijn van de mensen terugkomen, zodra zich ongewone dingen op aarde afspelen die de mensen niet begrijpelijk voorkomen.
Ook zij die helemaal ongelovig zijn, zullen dan aan uw woorden terugdenken en er zullen er onder hen weer enige zijn die met de mogelijkheid rekening houden dat de overige voorspellingen ook uitkomen. Ze zullen zich dan in hun gedachten met mijn openbaringen bezighouden en dat kan voor hen van grote zegen zijn. Ik weet dat u nog maar weinig succes hebt bij uw medemensen wanneer u hun mijn evangelie zou willen brengen, zij daarentegen houden hun oren en harten gesloten. Ik weet ook dat de aankondigingen van het nabij zijnde einde nog veel minder geloof vinden, maar Ik laat niets over de mensen komen zonder hen tevoren te waarschuwen en te vermanen en daartoe moet u Mij uw mond lenen. Want Ik zelf kan hen niet aanspreken omdat hun geloof te zwak is en daarom hun harten ook niet in staat zijn mijn stem te vernemen. Maar Ik kan het door u doen doordat u nu uitspreekt wat mijn geest u heeft verkondigd.
Het wereldgebeuren neemt zijn loop, die steeds dichter naar het einde voert en enige mensen zullen het toch in verband brengen met dat wat ze van u vernomen hebben. Hun gedachten zullen erop gericht worden en dit kan hun in de komende tijd nog zegen brengen. U zult weinig geloof vinden – dat weet Ik en Ik zeg het steeds weer – maar toch is het beter dat u hen erover onderricht, dan dat hun geen enkele aanwijzing toekomt en het einde hen overvalt daar ze volledig onwetend zijn. En daarom is, ook iedere dag nog een genadegeschenk voor de mensheid, want hij kan geestelijk nog benut worden, zowel door u, doordat u informerend werkzaam bent, alsook door diegenen die door u van mijn evangelie horen. Dezen zouden zich alleen maar uw woorden ter harte hoeven te nemen en zo te leven zoals het mijn wil is. Ze hoefden alleen maar hun best te doen mijn geboden van de liefde na te komen en ze zouden dan tot aan het einde nog veel voor hun ziel kunnen bereiken. Daarom: word niet moede en verslap niet in de arbeid voor Mij en mijn rijk, want deze is in de eindtijd het meest urgent en overtreft alle aardse bezigheden aan waarde – ofschoon hij door de mensen niet als arbeid wordt gezien en hem alle waarde wordt ontzegd.
Maar de mensen weten niet welk nutteloos werk ze zelf verrichten wanneer ze zich alleen maar aards bezig houden zonder enig geestelijk streven, zonder geestelijk doel. En ook daarop moet u hen opmerkzaam maken dat ze immers toch niets zullen behouden, dat alles zal vergaan en dat ze alle levenskracht nutteloos verkwisten, die ze slechts aards gebruiken. Ze moeten weten dat ze er zich geestelijke goederen mee zouden kunnen verwerven en er dan onvergankelijke schatten voor de eeuwigheid mee zouden kunnen vergaren.
En nog eens: geloof zult u weinig vinden, maar woorden die het hart en het verstand eens heeft opgenomen kunnen wel uit het bewustzijn verdwijnen, maar ze komen zeker weer tevoorschijn hoe meer het naar het einde loopt en dan kunnen ze nog uitwerking hebben als ze maar ernstig genomen worden. Ieder mens wordt in de komende tijd nog door Mij aangesproken. En u staat Mij daarbij bij in zoverre, dat u de schakel bent tussen Mij en hen, dat u alleen maar uitspreekt wat Ik aan allen te zeggen heb. En de gebeurtenissen in deze tijd zullen uw woorden nog onderstrepen; en daarom, houd u steeds gereed, u, mijn dienaren op aarde, opdat Ik u te allen tijde kan roepen als Ik u nodig heb om in mijn plaats te spreken. Geloof niet dat u vergeefse arbeid verricht, want Ik zelf zegen uw activiteiten, en Ik help u waar uw kracht niet toereikend is. Want de tijd tot aan het einde moet nog goed benut worden en daarom moet nog elke gelegenheid worden aangegrepen waar er aan een ziel nog reddend werk kan worden verricht, opdat ze aan de macht van mijn tegenstander wordt ontrukt.
Amen
BD.6691
17 november 1956
Bezetenheid – Zondeschuld der vaderen
Ieder mens is door Mij met gaven begiftigd die hem het rijp worden van zijn ziel waarborgen; en of hij ook schijnbaar van nature lichamelijk of geestelijk misvormd is, in ieder mens is de ziel in die staat van rijpheid die eerst een belichaming op aarde toelaat.
Nu kunnen er echter krachten bezit nemen van het lichaam van een mens, die uit de diepte komen, wat ook uiterlijk te zien is, wanneer een mens dingen volbrengt die helemaal tegen mijn ordening zijn, waaraan echter de eigenlijke ziel van de mens geen deel heeft, maar zich alleen niet kan verweren tegen deze krachten, die haar zelf verdringen en in het menselijke omhulsel hun kwaad bedrijven.
En dat Ik zoiets toelaat heeft ook z’n wijze reden, maar moet u, mensen echter niet laten besluiten dat zulke mensen voor eeuwige tijden verloren gaan, want Ik sta de ziel bij dat zulke krachten geen bezit van haar kunnen nemen en het stille leed dat voor haar daardoor ontstaat, draagt bij tot haar eigen loutering, zodat ook haar gang over de aarde niet zonder resultaat blijft, ofschoon zijn medemensen menen het met een meest verdorven schepsel te doen te hebben, dat rijp is voor de hel.
In de laatste tijd echter spuwt de hel alle slechte geesten uit en dezen nu zoeken een onderkomen voor zich, doordat ze zich niet laten belichamen bij ’n verwekking, maar zwakke lichamen in bezit nemen, vaak op een manier dat de betreffende mens het heldere verstand en het vermogen tot elke verantwoordelijkheid wordt ontzegd, dat de mens zich niet van zichzelf bewust is en als geestelijk gestoord wordt bestempeld.
Toch is in hem een zichzelf bewuste ziel belichaamd die echter bij haar eigenlijke taak op aarde gehinderd wordt door zulke lage geesten, die zich uitleven in opdracht van hun heer. De zielen van deze mensen maken een gang over de aarde door van heel bijzondere hardheid, waaraan de meest verschillende aanleidingen ten grondslag liggen; maar ze zijn ook niet zonder geestelijke bescherming en hun hulpeloosheid tegenover hun plaaggeesten, hun kwellende angsten, dragen vaak veel meer bij tot hun loutering dan een normale gang over de aarde.
Dat echter zulke krachten zich ongestraft van een menselijk lichaam mogen bedienen, is vaak de schuld van mensen zelf wier zonden hun uitwerking doen gevoelen op hun kinderen. Mensen die zich tijdens hun aardse leven al te gewillig lieten beïnvloeden door mijn tegenstander, mensen die daden verricht hebben die veel genoegdoening vereisen en wier zonden nog geen vergeving vonden door Jezus Christus, omdat ze nog niet inzagen wie Hij was en de vergeving nog niet afgesmeekt hebben.
De nakomelingen van zulke mensen gaan nog gebukt onder deze last van de zonde, maar de zielen van hen hoeven niet dezelfde slechte aandriften in zich te hebben, maar het lichaam dat door de zonde van de voorouders verzwakt is, kan zich niet tegen de kwade geesten verweren, die ook zijn ziel zouden willen bezitten. Maar dit wordt hun belet, want Ik laat wel als verzoening voor de schuld der vaderen lichamelijk lijden toe, maar nooit dat een ziel schade lijdt door die lage geesten, want ze offert zich vrijwillig op en door zo’n offer verlost ze zichzelf en helpt ze ook de niet verloste zielen in het hiernamaals, dat die het door hun aangedane onrecht inzien – en de weg nemen naar Mij in Jezus Christus.
Amen
BD.6693
19 november 1956
“Ik ben de weg, de waarheid en het leven”
Jullie het leven schenken in eeuwigheid kan slechts Eén – Jezus Christus – die daarom echter ook erkend moet worden door allen, die streven naar een zalig leven in eeuwigheid. Want Hij zelf sprak op aarde de woorden: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”
Hij alleen kan de dood gebieden jullie vrij te laten, slechts Hij alleen heeft de dood overwonnen en daardoor jullie ook de weg naar het leven gewezen, en zonder Hem zal niemand de juiste weg vinden en het leven verwerven. “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”.
Geen enkel mens op aarde had deze woorden kunnen uitspreken, want voordat God zelf in de mens Jezus op aarde kwam, was er geen weg voor de mensen, die tot het leven voerde, omdat hij, die de dood in de wereld gebracht had, nog niet overwonnen was, omdat diens macht nog niet gebroken was en daarom de mensheid in duisternis, niet bekend met de waarheid, door het aardse leven ging. De mens Jezus echter volbracht het werk.
Hij ging met de tegenstander de strijd aan, want Hij wilde voor jullie, mensen, de weg tot het leven vrij maken, Hij wilde jullie mensen verlossen van de dood. Want vóór Zijn komst op aarde waren alle mensen een prooi van de dood. Toen Jezus op aarde wandelde, ging er een licht stralen, en Hij droeg dit licht de duisternis binnen, hij onderrichtte de mensen en bracht hun kennis bij over datgene wat zich afspeelde op aarde en in de geestenwereld. Hij bracht hun de waarheid, Hij onstak een licht in de harten van degenen die hem gewillig aanhoorden, en Hij leerde hun de liefde.
De mensen moest allereerst de waarheid worden verteld, opdat zij ook de betekenis van Jezus’ leven op aarde konden inzien, waaraan door de meest pijnlijke dood aan het kruis een einde gemaakt werd. En hij beloofde het eeuwige leven aan hen, die in Hem geloofden, die Zijn woord aannamen als evangelie, die Zijn leer van de goddelijke liefde naleefden en zo de weg gingen, waarop de mens Jezus hen was voorgegaan.
Deze mensen zouden het eeuwige leven verwerven. En deze weg voert langs het kruis van Golgotha. Er is geen andere weg tot het leven in zaligheid dan deze éne weg, die de mens Jezus is gegaan en die naar Golgotha leidde – omdat in deze mens Jezus, God zelf de weg is gegaan naar het kruis, omdat de eeuwige Liefde, die zich in de mens Jezus belichaamd had, het kruisoffer bracht.
Jullie mensen moeten geloven, dat het God zelf was, die voor jullie gestorven is, die verrees na drie dagen, die de dood overwonnen heeft, en daarmee ook degene die de dood in de wereld had gebracht. Dus moeten jullie God zelf volgen op Zijn weg, want God zelf is de waarheid en het leven. God zelf heeft jullie het eeuwige leven beloofd en omdat hij zich zelf niet zichtbaar kon maken, omdat de zielen vroeger en nu de zondige mensen Zijn aanblik niet hadden kunnen verdragen, volbracht Hij het verlossingswerk in de gestalte van de mens Jezus.
Want de oersubstantie van God is liefde, en de liefde belichaamde zich in de mens Jezus. De weg naar de eeuwige zaligheid leidt alleen via Jezus Christus. Hem moeten jullie herkennen en erkennen, Hem moeten jullie navolgen, door Hem moeten jullie je laten onderrichten en binnenleiden in de waarheid, en alleen door Hem kunnen jullie worden binnengeleid in Zijn rijk, waar jullie in zaligheid eeuwig zullen leven. En alle engelenkoren, alle zalige geesten, alle lichtwezens, roepen jullie toe: Erken Hem, snel op Hem af, geef je aan Hem over, de goddelijke Heiland en Verlosser Jezus Christus. En jullie zullen het eeuwige leven verwerven en dit leven nooit meer verliezen.
Amen
BD.6694
20 november 1956
Gods waarschuwing voor de kwellingen van de hernieuwde kluistering
Er kunnen eeuwigheden vergaan vooraleer uw zielen de weg naar Mij hebben gevonden; maar het is zeker dat ze eenmaal naar Mij terugkeren. Maar deze woorden moeten u, mensen niet lauw laten worden in uw geestelijk streven, u zult niet – in de zekerheid eenmaal het doel toch te bereiken en niet voor eeuwig verloren te gaan – onverschillig door dit aardse leven mogen gaan en de arbeid aan uw ziel achterwege laten, want u weet niet hoe vol kwellingen voor u de tijd is die na dit leven op deze aarde de zielen beschoren is die falen.
Want het is de tijd van het einde, het betekent uw dood – als u niet voortijdig zult sterven – wel wat anders dan tot nu toe. Want het geestelijke rijk is na het einde van de aarde voor u gesloten, dat anders de zielen opnam die van de aarde scheidden en die ook in het geestelijke rijk nog hun proces om helemaal rijp te worden, konden voortzetten als ze dit zouden willen.
Maar nu, na het einde van deze aarde, begint een totaal andere ontwikkelingsfase, overal wordt de orde weer tot stand gebracht, die mijn eeuwige wet is, en dat betekent ook een hernieuwde incarnering voor al het geestelijke – beginnend met de kluistering in de hardste materie en opname van het tot nu toe gekluisterde in het ontwikkelingsproces dat steeds verder voortgaat. Al het onrijpe geestelijke wordt als het ware weer geïncarneerd in de meest verschillende scheppingen van deze aarde; en ook voor het geestelijke rijk is er een tijd van rust en vrede, omdat de duistere krachten nu geen strijd meer kunnen leveren, want ook zij zijn gekluisterd in de vorm. Mijn tegenstander is de boeien aangedaan want zijn aanhang is gebonden.
En zo weet u, dat u een vreselijk lot tegemoet gaat na het einde van deze aarde, ook al hebt u de zekerheid eens vrij te worden van alle kwellingen en zalig te mogen zijn. Maar de tijd tot dan toe mag u niet negeren en daarom zou u alles moeten doen nog tevoren de weg naar Mij te vinden, want het zijn eeuwigheden die u dan nog op verre afstand van Mij doorbrengt. Maar door uw eigen schuld, want voortdurend doe Ik u, mensen het weten daarover toekomen, maar slechts heel weinige nemen het aan.
En de dagen gaan voorbij en blijven onbenut. En u kunt het geloven dat u Mij voor het zwaarste leed eeuwig dankbaar zult zijn, wanneer dit u tot andere gedachten heeft geleid, wanneer u door het leed nog voor het einde de weg naar Mij hebt gevonden. Maar het leed is nog maar het enige middel, het leed kan een zegen voor u zijn wanneer het u tot rede brengt dat u zichzelf zult moeten veranderen voor het te laat is. Mijn liefde wil niet dat de mensen lijden, maar mijn liefde wil u door ’n weinig leed een onmetelijk lange lijdensweg besparen, want Ik ben op de hoogte van de mate van kwellingen, en wat Ik op aarde nog over u laat komen om uw verandering te bewerkstelligen, is onbeduidend te noemen tegenover zulke kwellingen. Maar de verharde harten van de mensen zijn niet anders te treffen dan door overgrote nood.
En daarom moet er zo’n nood komen als Ik er nog een paar wil winnen, ook wanneer u, mensen het niet zult kunnen begrijpen dat Ik over alles zwijg wat de mensen elkaar aandoen, of wanneer Ik zelf de mensen hard aanpak door gebeurtenissen veroorzaakt op natuurlijke wijze. Ik laat veel toe want deze nood op aarde houdt spoedig op. Maar de nood van de zielen die de weg naar Mij niet vinden, duurt weer eindeloos lange tijden.
U belandt eens zeker bij Mij, maar wilt u zelf voor u de tijd dat u ver van Mij afstaat, de tijd van rampspoed, die het gevolg is van het van God verwijderd zijn, verlengen? Terwijl het u toch mogelijk is die nu op deze aarde al te laten ophouden! Ik bezweer u dringend: geloof deze woorden en keer in uzelf. Laat uw gedachten maar eens vragend dwalen in de oneindigheid, dat u opheldering verkrijgt over wat u meent niet te kunnen geloven. En waarlijk, Ik zal uw vragen gehoor schenken, Ik zelf zal u vastpakken en u helpen nog voor het einde de juiste weg te gaan, de weg die naar Mij voert en de eeuwige gelukzaligheid.
Amen
BD.6696
23 november 1956
Het doen ontvlammen van de liefdesvonk – Aanwijzingen daarvoor
Verstik de liefdesvonk in u niet, als hij tevoorschijn wil komen. Geef toe aan elke opwelling van het innerlijke gevoel als ze goed is en weer elke vijandelijke gedachte af die u van het werkzaam zijn in liefde zou willen afhouden. Want dit laatste is de invloed van mijn tegenstander die – omdat hij zelf zonder liefde is – ook u mensen graag in liefdeloosheid wil houden, om u niet aan Mij te verliezen. Denk eraan dat Ik zelf me om u bekommer, zodra u als mens de aarde betreedt. Dat Ik in u een liefdesvonk leg, die het u mogelijk maakt weer naar Mij terug te keren na een eindeloos lange tijd van scheiding. En voor deze liefdesvonk zult u moeten zorgen als voor het kostbaarste goed. Want het is een vonkje van Mij zelf. Het is een deel van Mij. Het is dat wat u al eeuwige tijden ontbeert, maar wat beslist noodzakelijk is als u gelukzalig wilt worden. Deze liefdesvonk schenk Ik u bij het begin van uw aardse leven, maar u zult hem zelf nu ook in u moeten ontsteken en laten opvlammen, om u weer met Mij te verenigen.
En dat wil mijn tegenstander verhinderen. Hij wil elke daad van liefde tegengaan. Hij wil dat u zult blijven zoals hij zelf is, dat uw hart steeds meer verhardt en u dus in zijn macht blijft. Hij wil u niet aan Mij verliezen. Maar Ik zelf wil u winnen. Het ligt echter alleen aan u welke heer aan zijn trekken komt. Want beoefent u de liefde, dan stuurt u in vrije wil op Mij aan en hij kan het u niet verhinderen. Maar hij kan u beïnvloeden af te zien van het werken in liefde. Hij kan u ophitsen tot liefdeloos handelen. Hij kan in u liefdeloze gedachten opwekken. En steeds zult u dan moeten weten, dat hij het is, uw grootste vijand die u alleen in een ongelukkige toestand wil houden of opnieuw erin wil storten, omdat hij zelf niet in staat is liefdevolle gedachten te hebben, omdat zijn wezen slechts haat is en hij al zijn slechte gedachten op u probeert over te dragen.
Laat u niet door hem opnieuw kluisteren. Bied hem weerstand. Maak u vrij van hem en houd u steeds alleen aan Mij vast, die u met alle liefde wil bijstaan opdat u vrij wordt van hem. En u zult dit alleen maar kunnen bereiken wanneer u de liefdesvonk in u ontsteekt, wanneer u hem voeding geeft, opdat hij zich zal uitbreiden als een helder vuur dat nu uw hart vervult en u steeds dichter bij Mij brengt. Nu vraagt u wat u zult moeten doen om deze liefdesvonk in u tot een heldere straal van vuur te laten worden?
Voor alles zult u de eigenliefde moeten terugdringen. U moet minder aan uzelf en uw welzijn denken dan aan dat van uw naaste. En u zult alle mensen die u omringen toegenegen moeten zijn en ze gelukkig willen maken, ze helpen en met raad en daad terzijde staan. U zult offers moeten brengen om de naaste te kunnen geven wat hem ontbreekt. In alle onbaatzuchtigheid moet u uw dagelijks werk verrichten, er steeds op bedacht, tot welzijn van de medemensen bezig te zijn, geen eigen voordelen na te streven ten koste van de medemens. Dan zal het verlangen om liefde te geven, steeds sterker worden, omdat Ik dan zelf u van binnen aanspoor en omdat u mijn aansporen als gelukkig makend ervaart. Omdat u nu ook door mijn liefde wordt bestraald en u opent en u nu de terugweg naar Mij hebt aanvaard, die zeker ook naar het doel voert.
Wanneer u maar niet de liefdesvonk in u verstikt, maar hem laat opvlammen, dan zult u nooit meer bang hoeven te zijn in de handen van de vijand van uw ziel te vallen. Want daar de liefde een deel van Mij is, zal dit deel ook steeds naar Mij toe dringen. En Ik zelf zal u in bezit kunnen nemen. Ik zelf zal u kunnen bijstaan met mijn liefdeskracht en de vlam in u zal steeds groter worden. En u allen zult dit tot stand kunnen brengen, omdat u allen deze goddelijke liefdesvonk in u draagt, omdat u allen dit geschenk van genade ontvangt, zodra u als mens deze aarde betreedt. Doch aan ieder afzonderlijk is het overgelaten, of en hoe hij dit geschenk van genade benut. En evenzo moet ieder zich eens verantwoorden, wanneer het uur van zijn heengaan van deze aarde gekomen is.
Amen
BD.6700
28 november 1956
Het verkrijgen van vrijheid in de huidige tijd tot het einde – Jezus Christus
Eeuwig kunnen de boeien van de gevangenschap jullie nog drukken, maar jullie kunnen er ook in zeer korte tijd van verlost worden. Want jullie staan waarlijk alle middelen ter beschikking door de goddelijke Verlosser Jezus Christus, die voor jullie gestorven is aan het kruis. Bedenk dat jullie nog eindeloze tijden zullen moeten smachten wanneer jullie geen gebruik maken van de genade van Zijn verlossingswerk, wanneer jullie niet jullie toevlucht nemen tot Hem die alleen jullie boeien losmaken kan.
En bedenk dat jullie tijdens het leven op aarde kennis ervan wordt gegeven, welke weg jullie moeten gaan om jullie uiteindelijke vrijheid te verwerven. Zodra jullie helemaal niet op de hoogte van Jezus Christus en Zijn verlossingswerk sterven, kunnen jullie Hem niet aanroepen om hulp. Maar dit weten wordt aan alle mensen gebracht, zij het ook op geheel verschillende wijze, en de weinige die het onthouden blijft omdat de rijpheid van hun ziel nog niet de graad bereikt heeft die tot voleinding op aarde leiden kan, zullen in het hiernamaals nog kennis over Hem verkrijgen en met goede wil ook bevrijd kunnen worden uit hun boeien. Maar het weten over Jezus Christus blijft voor de mensen op aarde niet verborgen, en waar het hun niet van buitenaf gebracht kan worden, daar brengt mijn geest het hun over, die de mensen in de waarheid binnenleidt, zoals Ik het beloofd heb.
Dit moeten jullie weten, om jullie bewust te worden van de grote betekenis van jullie verblijf op aarde, dat er een weg is om geheel vrij te worden en als zalig wezen het lichtrijk binnen te kunnen gaan – dat jullie allen deze weg kennen, maar hem nu ook moeten gaan. Jullie moeten allen de weg naar het kruis nemen, jullie moeten je allemaal overgeven aan Jezus Christus, om de poort naar de gelukzaligheid binnen te kunnen gaan. Maar niemand zal zonder Jezus Christus zalig kunnen worden, doch zijn boeien nog zo lang moeten dragen, tot hij het besluit neemt, deze weg tot Hem, de weg naar het kruis, te nemen. Jullie mensen hebben echter allen niet veel tijd meer. Bedenk dat jullie in de nog slechts korte tijd tot het einde de vrijheid kunnen bereiken, maar dat jullie haar voor eindeloos lange tijd weer verspelen, wanneer jullie Jezus Christus uitschakelen, wanneer jullie Hem – hoewel jullie Hem kennen en weten van zijn werk van barmhartigheid – afwijzen of onverschillig tegenover Hem blijven en Hem niet om hulp vragen op de weg naar de voleinding.
Jullie weten niet welk een geschenk van genade voor jullie klaar ligt waardoor jullie bevrijding vinden uit eeuwige gevangenschap, maar het wordt jullie steeds weer gezegd zonder dat jullie er geloof aan hechten. Jullie kunnen alleen door Jezus Christus verlost worden van jullie zondenschuld, uit de macht van mijn tegenstander. Jullie hoeven niet meer lang onder zijn heerschappij te blijven staan, jullie kunnen je vrij maken van hem en alle boeien van jullie afwerpen, want Een is er die jullie helpt wanneer jullie je maar tot Hem wenden en Zijn hulp afsmeken. En daartoe staat jullie nog slechts korte tijd ter beschikking. Verzuimen jullie dit, dan blijven jullie nog eindeloos lange tijden in zijn macht, tot ooit eenmaal opnieuw de mogelijkheid geboden wordt Hem aan te roepen om erbarmen. Verlengen jullie niet zelf de tijd van jullie gevangenschap, neem verheugd de blijde boodschap van de verlossing door Jezus Christus aan en wend jullie tot Hem, opdat Hij ook jullie helpt vrij te worden, dat Hij Zijn bloed ook voor jullie vergoten moge hebben.
Ga niet aan Hem voorbij, jullie die Hem kennen. Geloof, dat alleen Hij jullie kan redden van zonde en dood, en ga de laatste schreden van jullie ontwikkelingsgang op deze aarde, ga naar het kruis van Golgotha.
En in zalige vrijheid zullen jullie kunnen opstijgen in het rijk van het licht, waar er eeuwig geen nacht meer is.
Amen
