Inhoud

BD.6301 De gemeenschap van Jezus Christus
BD.6305 Wees werkzaam voor de eeuwigheid
BD.6306 Het een worden van de ziel met de geest
BD.6309 Het niet benutten van het leven – Kerkelijke christenen
BD.6311 Echte liefde is leven
BD.6312 Het weerzien in het hiernamaals
BD.6313 Verschijning in de kosmos
BD.6315 Het afdalen in de hel
BD.6317 Hernieuwde gevangenschap
BD.6319 Vrede in God
BD.6320 Dienen in vrije wil – Eigenliefde
BD.6321 Het gebed als genademiddel
BD.6323 Het geïsoleerd zijn van de hemellichamen
BD.6324 De nadering van een ster
BD.6325 Aardse leven slechts doorgang naar het vaderland
BD.6330 Verklaring van de slagen van het noodlot
BD.6331 Gods oneindige liefde – Het kruisoffer
BD.6333 Jezus Christus betekent alles
BD.6335 Het werkzaam zijn van satan (2)
BD.6336 Het plan van de vergoddelijking van de wezens
BD.6338 Genademiddelen – De weg met God
BD.6343 Dood christendom
BD.6344 Ontbrekend zelfbewustzijn in de scheppingen
BD.6346 Aandacht voor het wereldgebeuren
BD.6355 Het doel van de nood: de verbinding met God
BD.6359 De brede en de smalle weg
BD.6360 Sociale lasten – Naastenliefde
BD.6363 Verbinding met Jezus Christus in elke nood
BD.6364 Wezens van andere werelden
BD.6365 Armoede belemmert het werkzaam zijn in liefde niet
BD.6367 Het openen van de poort naar de gelukzaligheid
BD.6374 “Wat u de Vader vraagt in mijn naam”
BD.6375 Denkactiviteit
BD.6376 Het ernstige streven naar het rijk Gods
BD.6377 Voorwaarden voor het ontvangen van waarheid
BD.6378 Kruisweg – Kruisdrager Jezus Christus
BD.6379 Het begeren van de waarheid garandeert waarheid
BD.6381 Het toekeren naar God in vrije wil – Liefdesband
BD.6383 Het benutten van de genaden van het verlossingswerk
BD.6388 Het wijzen op gebeurtenissen in de natuur
BD.6391 Van geestelijke werkzaamheid mag niet materieel geprofiteerd worden

                                       – * –

BD.6301
2 juli 1955

De gemeenschap van Jezus Christus

Het is mijn wil dat mijn kleine gemeenschap vast bijeen blijft, opdat de een ’n steun zij voor de ander, geestelijk en aards. Allen moeten zich om mijn levensbron scharen en zich daaraan verkwikken. Ze moeten daaruit de kracht putten, die ze des te meer nodig hebben hoe dichterbij het einde is. En dat het einde in aantocht is zal ieder weten en geloven die zich door mijn levenswater laat doorstromen, want hij ziet dan dieper en weet daarom ook waarom het naar het einde toegaat.

Ik wil dat deze kennis aan vele mensen wordt uiteengezet. Ik wil dat iedereen deze levensdrank wordt aangeboden, aan allen die uw weg kruisen. En dan staat het iedereen vrij of hij bij u wil blijven, of zich weer afwendt van de bron die mijn liefde u allen ontsloten heeft.

Deel aan allen dat levenswater uit dat uit mijn bron is gevloeid. Verbreid allen mijn woord dat u uit den hogen wordt toegestuurd en help mee de kring te vergroten van hen die Ik door mijn woord kracht kan doen toekomen, omdat Ik weet dat allen deze kracht absoluut nodig hebben in de komende tijd.

U moet nog alles doen wat er maar gedaan kan worden om mijn evangelie in de wereld uit te dragen. Ik zal ieder daarvoor zegenen, want Ik alleen weet dat er nog steeds zielen gered kunnen worden. Zielen die ziek zijn, maar die als zij tot de bron van genezing vluchten – ook door het kostelijke levenswater gezond worden.

U allen die mijn woord rechtstreeks of door mijn dienaren op aarde ontvangt, u allen behoort tot mijn kleine kudde die door Mij, uw Herder behoed wordt. U allen behoort tot mijn kerk, die Ik stichtte toen Ik op aarde leefde. U allen bent mijn discipelen van de eindtijd, die Ik met de opdracht uitzend mijn evangelie aan de mensen te verkondigen. Weet dat Ik met ieder van u ben die wil arbeiden voor Mij en mijn rijk. Weet, dat Ik u leid naar hen die u moet laven met spijs en drank. Weet dat eenieder die Mij zijn diensten aanbiedt, arbeiden kan in mijn wijngaard. Maar weet ook dat Ik ieder van u ook nodig heb omdat er nog zeer veel werk verricht moet worden tot aan het einde. En omdat deze arbeid alleen kan worden verricht door mensen die bereid zijn mijn wil uit te voeren, die dus instructies van Mij zelf aannemen.

Geloof ook dat Ik heus wel weet wat dienstig is voor de dwalende zielen, opdat het licht in hen wordt en dat Ik u daartoe altijd die middelen ter hand stel die een succesvolle uitwerking op hen hebben. Geloof, dat Ik ook altijd door u de juiste woorden tot hen zal spreken, dus dat u allen mijn woord wordt gebracht zodat Ik die mensen direct kan aanspreken. En mijn woorden zullen waarlijk hun uitwerking niet missen – waar Ik nog een mogelijkheid zie dat die mens kan worden gered.

Werk tezamen met vereende krachten en wees er zeker van dat ook Ik midden onder u vertoef. Dat Ik zelf de mensen uitnodig tot de bron van liefde te komen om zich daar te laten laven en verkwikken. Wees er zeker van dat Ik iedere dienst voor Mij en mijn rijk zegen, geestelijk en aards. Werk daarom nog ijverig in mijn wijngaard, want de tijd van de oogst is nu gekomen, waarin Ik veel maaiers nodig heb die ijverig bezig zijn omdat er niet veel tijd meer overblijft voor het einde.

Amen

BD.6305
7 juli 1955

Wees werkzaam voor de eeuwigheid

Voor de eeuwigheid te werken is uw taak op aarde. En kwijt u zich van deze taak, dan is ook uw tijdelijk lot verzekerd, hoewel u op aarde nog gevechten hebt te doorstaan om u niet af te laten brengen van het streven naar het geestelijke doel. Maar als u in Mij uw Vader ziet en u nu het ware kindschap tracht te bereiken, bevindt u zich ook onder vaderlijke hoede en moet uw aardse leven zo verlopen, zoals de Vader het voor Zijn kinderen goed acht.

Maar het vertrouwen in de liefde en zorg van de Vader bevrijdt het kind van alle angst en zorg. Want het is vol vertrouwen dat zijn God en Schepper, zijn Vader van eeuwigheid, alles goed zal leiden. En dus kan het werken voor de eeuwigheid, want in hem is de liefde voor Mij, die zich ook uit tegenover de medemens. En het verricht nu alles met omhoog gerichte blik. Het stuurt volledig bewust op Mij aan en leidt een levenswandel naar mijn wil.

Ieder mens is de mogelijkheid gegeven in te zien dat hij Mij toebehoort, omdat hij kan nadenken over zichzelf en zijn oorsprong en hij door middel van gedachten tot inzicht wordt gebracht als hij dit ernstig wil. Ieder mens kan dus besluiten voor de eeuwigheid werkzaam te zijn, maar hij is er niet toe gedwongen. Ieder mens kan een beroep doen op mijn sturing en leiding, zoals hij zich echter ook kan afzonderen vanuit het gevoel van eigen kracht en sterkte. Dan staat hij echter geïsoleerd aan de kant, niet in staat om geestelijk vooruit te gaan, maar hij streeft dit ook niet na.

Dan staat hij innerlijk vreemd tegenover Mij. Hij voelt zich niet als mijn kind en ziet in Mij ook niet zijn Vader, die verlangt naar de liefde van Zijn kind. En dan zal hij ook niet werkzaam zijn voor de eeuwigheid. Integendeel, hij zal alleen de wereld zien met haar goederen en deze begeren met al zijn zinnen. De last van het leven zal in het begin nog wel op hem drukken, omdat Ik zijn gedachten op Mij wil richten. Maar deze last zal steeds lichter worden, omdat een ander ze van hem afneemt en hem alles geeft waar hij naar streeft, maar die daar ook zijn ziel voor verlangt.

Wees werkzaam voor de eeuwigheid en acht het aardse leven niet zozeer, maar neem het op u met alle lasten en moeilijkheden. Want deze dienen waarlijk alleen voor uw bestwil, zoals alles wat u overkomt alleen maar bevorderlijk is voor uw voleinding. U – die zich aan Mij hebt gewijd, die streeft naar vereniging met Mij, naar mijn aanwezigheid, die zich aan Mij overgeeft, opdat Ik me om u bekommer – hebt waarlijk het beste deel gekozen, hoewel u arm bent aan aardse vreugden. Maar u zult uw loon krijgen in mijn rijk en zo rijkelijk ontvangen, dat u weer zult willen uitdelen en dit ook zult kunnen, tot uw eigen gelukzaligheid.

Vergeet niet dat het aardse bestaan u alleen gegeven is om de toegang tot mijn rijk te vinden, die u echter serieus zult moeten zoeken. Niet, dat u uw taak zult vergeten en blijft steken in het moeras van de wereld, dat u niet zult bezwijken aan de pogingen van mijn tegenstander om u van het eigenlijke doel weg te houden. Weet dat een moeizame weg de juiste is, maar dat Ik steeds zelf u op deze weg tegenkom, dat Ik de leiding van u overneem en u zeker daarheen leid, waar uw ware vaderland is.

Amen

BD.6306
8 juli 1955

Het een worden van de ziel met de geest

Wanneer de ziel van de mens zich verenigt met haar geest, wanneer ze dus aan hem de leiding overlaat, kan de mens zijn doel niet meer missen en al zijn denken, willen en handelen zal nu juist gericht zijn.

Maar wanneer verenigt de ziel zich met haar geest?

Dit is het moment, waarop de mens uit de meest innerlijke overtuiging leert geloven in een God en Schepper, wiens schepsel hij zelf is en wanneer hij het verlangen heeft met deze herkende God in verbinding te treden, wanneer zijn gedachten op Hem zijn gericht en hij innerlijk wenst met Hem een relatie aan te gaan die God welgevallig is, wanneer hij zich positief instelt tegenover God.

Dan wordt hij gegrepen door het goddelijke in zich. De in hem sluimerende geest stuurt hem vanaf dat moment en hij zal zich innerlijk gedreven voelen, zo te leven als het Gods wil is. Hij zal de liefde in zich ontsteken, omdat dit al het werkzaam zijn van de geest in de mens is en omdat de geest zich nu ook merkbaar kan uiten, daar de mens door zijn levenswandel in liefde hem daartoe het recht geeft.

Het werkzaam zijn in liefde is dus in de eerste plaats een teken van een tot leven gewekte geest. Want de geest bepaalt de ziel – het denken, voelen en willen van de mens – hiertoe en van een in liefde werkzame mens kan men wel zeggen, dat zijn ziel zich heeft verenigd met de geest. En dan leeft de mens naast zijn aardse leven ook een geestelijk leven. Dan zullen zijn gedachten zich niet alleen met de wereld en aardse zaken bezighouden, dan zal hij vaak in gedachten vertoeven in dat rijk waar hij God zoekt. Hij zal zich met vragen bezighouden die buiten het aardse weten liggen en hij stelt deze vragen nu als het ware aan de in hem werkende geest, die ze hem ook beantwoordt, ofschoon de mens meent alleen zelf gedachten te vormen.

Het verlangen om in de juiste verhouding tot God te staan, heeft onherroepelijk de vereniging van zijn ziel met de geest tot gevolg en dit verlangen gaat voor hem zeker in vervulling. Want het is een geestelijk verzoek dat de mens naar de Schepper van het heelal zendt, dat gehoord wordt en waaraan altijd gevolg gegeven wordt, omdat het immers het levensdoel van de mens is, de juiste verhouding tot Hem aan te gaan.

Maar dan neemt de geest de leiding van de mens geheel over en dan bereikt deze ook zeker zijn doel.

Het goddelijke in de mens zal zich steeds uiten, wanneer diens gedachten serieus de weg tot God nemen, want dan werkt ook God zelf aan hem door Zijn geest en elke op Hem gerichte gedachte is een stap omhoog. En wordt deze gedachte bewust vervolgd, doordat de mens een gebed zendt naar Zijn God en Schepper van eeuwigheid, dan zal God zich ook spoedig als Vader aan hem openbaren, want het gebed is de brug die een verbinding van de mens met God tot stand brengt.

Maar dan is de mens onder de beste hoede, want de wezenlijke Godheid pakt hem vast en werkt door de geest op de mens in, opdat deze de kloof tussen hem en God steeds kleiner maakt. Want de geest stuurt onophoudelijk op de Vader aan en het verlangen in de mens om dichter bij God te komen, zal steeds groter worden, tot het vervulling vindt in de algehele aaneensluiting met Hem door de liefde, die nu het wezen van de mens vervult, omdat de eeuwige Liefde zelf in hem werkzaam is.

Amen

BD.6309
11 juli 1955

Het niet benutten van het leven – Kerkelijke christenen

Er moet rechtstreeks op de mensen worden ingewerkt, want aan het lot dat de medemensen overkomt, schenken ze geen aandacht en ze blijven er ongevoelig voor. Ze trekken dus ook geen conclusies die hen op hun levensweg gunstig zouden kunnen beïnvloeden. De onverschilligheid van de mensen is veel erger dan een bot afwijzen. Want zoiets komt voort uit onwetendheid en kan altijd nog een verandering van gezindheid tot gevolg hebben, terwijl op een onverschillig mens nergens greep is te krijgen en die daarom reddeloos verloren gaat, wanneer hij niet kan worden wakker geschud uit zijn onverschilligheid, wat steeds een in het nauw brengen van zijn eigen leven vergt. Ondanks een kerkelijk geloof en een schijnbaar religieus leven kunnen de mensen zich in een geestelijke leegte bevinden, omdat hun ziel er op geen enkele manier aan deelneemt, omdat slechts puur mechanisch eisen worden vervuld en een geestelijke instelling daarvoor totaal ontbreekt. Deze mensen zullen uiterlijk tot de “rechtvaardigen” worden gerekend, tot de “gelovigen”. Maar het zijn steeds slechts kerkelijke christenen, bij wie hun christenzijn een wereldlijke aangelegenheid is, net als al het andere.

Dezen op de hoogte te brengen dat hun de geest ontbreekt, zou zonder resultaat zijn, want ze hebben van zichzelf een te hoge dunk en nemen zulke onderrichtingen niet aan, zich steeds beroepend op de vervulling van datgene wat door de kerk van hen wordt geëist. En toch is hun leven nutteloos wanneer het geen blijk geeft van liefde. En deze mensen moeten vaak hard worden aangepakt opdat ze ontwaken uit hun zielenslaap, opdat ze zich bezinnen en zich afvragen wat wel de reden van zulke slagen van het noodlot zou mogen zijn. Ze moeten zelf worden getroffen, pas dan is het mogelijk dat ze zich serieus met geestelijke vragen bezighouden en dan zijn de slagen van het noodlot zegenrijk geweest. Zodra de mens gewillig is in liefde te leven, zal hem ook het lot van de medemens beroeren en dan kan hij geestelijk voordeel behalen uit alles wat hij om zich heen meemaakt.

Maar de mensen hebben een verhard gemoed, de liefde is bekoeld. En al is het ongeluk nog zo groot, het brengt geen warm gevoel in de medemens teweeg en nog veel minder zet het hem aan tot nadenken over de reden, of tot verandering van zijn levenswandel. De mensen verkeren in gevaar wegens hun onverschilligheid, want alle hulpmiddelen blijven zonder gevolg zolang die op hen geen indruk maken. En daarom moeten er steeds zwaardere slagen over de mensen komen en de nood zal niet minder worden, omdat alleen die als oproep tot ontwaken kan worden gehoord en een verandering van de gezindheid tot stand kan brengen. Want alles wordt nog geprobeerd wat zou kunnen dienen om die zielen te redden.

Amen

BD.6311
14 juli 1955

Echte liefde is leven

De wet van de ordening is liefde. De essentie van gelukzaligheid is liefde en God in Zijn oersubstantie is Liefde. En alles wat zich aan deze wet onderwerpt, zal zalig en met God verenigd zijn. En dat betekent in het bezit van kracht te zijn en in het licht van de waarheid te staan. Het betekent als goddelijk wezen te kunnen scheppen en vormen in grootste wijsheid en te kunnen heersen over werelden en hun bewoners die onder de bescherming worden gesteld van een door liefde volmaakt wezen dat nu bij dezen werkzaam kan zijn in verlossende zin. De volmaaktheid kan dus alleen worden bereikt door liefde en bij de volmaaktheid hoort de ononderbroken ontvangst van licht en kracht uit de Oerbron – uit God.

Zo’n staat van volmaaktheid is de mens op aarde bij benadering niet te beschrijven zolang hij zelf niet dichtbij deze voltooiing is. Hij kan die nog op aarde bereiken, want ieder mens kan in de liefde leven. Maar geen mens wordt daartoe gedwongen en maar weinigen streven vrijwillig dit doel na. Want hun verkeerd gerichte liefde hindert hen daarbij en deze verkeerd gerichte liefde is dus de muur tussen licht en duisternis, tussen gelukzaligheid en kwelling, tussen vervuld te zijn van kracht en totale zwakte en onbekwaamheid gelukkig makend bezig te zijn. Waar nu de liefde nog verkeerd is gericht, heeft noch licht, noch kracht toegang. Want de verkeerd gerichte liefde is het meest werkzame middel van de tegenstander van God om de terugkeer naar Hem te verhinderen en dus de Krachtbron voor de mensen ontoegankelijk te maken.

De verkeerd gerichte liefde is de erfelijke kwaal waaraan de mensen lijden sinds de val van Adam en waarvan ze niet eerder bevrijd zijn dan dat ze die Ene om hulp vragen Wiens liefde juist gericht was en Die alle mensen aanmaant Hem na te volgen. Deze heeft de mensen geleerd waarop ze hun liefde moeten richten. Hij heeft hun het ware evangelie verkondigd toen Hij op aarde wandelde. Hij heeft de mensen de echte liefde voorgeleefd en Hij is voor de versterking van de wil van de mensen gestorven aan het kruis, om hun te tonen waartoe echte liefde in staat is en wat ze tot gevolg heeft: de opstanding tot het eeuwige leven. Want leven betekent: in het bezit van licht en kracht te kunnen werken en scheppen in hoogste gelukzaligheid, omdat de eeuwige Levensbron nu ononderbroken het licht en de kracht uitstraalt op het wezen dat zich door de liefde geheel bij Hem heeft aangesloten. Deze Krachtbron nu is u mensen ontsloten door de kruisdood van Jezus. Maar de liefde zult u zelf moeten beoefenen om bij de Bron te komen die u nu voortdurend voedt, die u een eeuwig leven schenkt in gelukzaligheid.

Strijd daarom tegen de eigenliefde, tegen de verkeerd gerichte liefde die als doel slechts al datgene kent wat behoort bij de tegenstander van God. Strijd ertegen, want het brengt u alleen de dood. Maar vraag Jezus Christus dat Hij u helpt in de liefde te leven die Hij heeft gepredikt. Vraag Hem om kracht en versterking van uw wil. Sluit u bij Hem aan en volg Hem na, en uw weg over de aarde zal zeker leiden naar de vallei van het leven. Want daarvoor is Hij gestorven aan het kruis, dat u daar de kracht voor kan worden geschonken die u als gevallen wezens ontbreekt zolang u nog in de boeien bent van diegene die Gods tegenstander is. Jezus Christus zal u uit deze ketenen losmaken. Jezus Christus zal u op de weg naar God leiden, naar de definitieve vereniging met God die Hij zelf op aarde al had gevonden. Want de mens Jezus leidde op aarde een juist leven in liefde en vormde zich zelf daardoor tot het omhulsel dat God zelf nu kon betrekken om voor de mensen te lijden en te sterven, opdat ze het eeuwige leven verkrijgen.

Amen

BD.6312
15 juli 1955

Het weerzien in het hiernamaals

U mensen kunt ervan overtuigd zijn dat er een weerzien is in het geestelijke rijk. Maar of een weerzien met uw geliefden u al is vergund direct na uw scheiden van deze aarde, hangt af van de graad van rijpheid waarin zowel uw eigen ziel alsook de zielen van uw geliefden zich bevinden. Want waar deze graad nog niet zo hoog is dat een geestelijk schouwen mogelijk is, moet deze eerst bereikt worden, wat ook nog lange tijden kan duren. Pas bij een bepaalde graad van rijpheid is de ziel in staat geestelijke indrukken in zich op te nemen. Zij moet dus zelf in het licht staan om te kunnen herkennen wie haar nadert, ofschoon ook een ziel in een lagere graad van rijpheid zich omgeven weet door wezens, die zij echter niet kan herkennen zolang haar het geestelijke vermogen om te zien ontbreekt. De zaligheid van de wezens bestaat echter nu daarin, dat ze hun hart kunnen uitstorten bij hen met wie ze op aarde nauwe banden hadden. En daarom zullen de zielen die zich reeds als gevolg van hun rijpheid in het licht bevinden altijd dicht de hun dierbaren kunnen naderen en wel, of om met gelijk rijpe wezens van gedachten te wisselen, of om de nog zwakke zielen te helpen hogerop te komen.

Dus zullen de rijpere zielen in staat zijn de zwakkere zielen te herkennen, maar niet omgekeerd, omdat de zwakke zielen moeten worden aangespoord te streven naar het licht, terwijl ze niet door bewijzen daartoe gedwongen mogen worden. Want het zou altijd een bewijs zijn als haar een lichtziel nadert, die zij herkent als iemand met wie ze op aarde verbonden is geweest. En zo is dus de vreugde van het weerzien ook weer een genadegeschenk dat hoort bij het rijpe geestelijke, dat daar onuitsprekelijk gelukkig over is en nu van zijn kant alles doet om de nog onrijpe zielen evenzo te helpen dit geluk te bereiken. Deze zielen spannen zich op de meest liefdevolle wijze voor hen in en laten niet na hen voortdurend aan te sporen, maar altijd voor hen nog onherkenbaar omdat zij hen in gelijke omhulling en in hetzelfde kleed naderen. Het verlangen naar zielen waar ze nauwe banden mee hadden trekt dezen ook aan en kan nog een enorme impuls zijn. En is het moment van herkenning aangebroken, dan zijn de zielen oneindig dankbaar en gelukkig. Dan pas herkennen zij de zorg die naar hen is uitgegaan, en zij nemen nu op dezelfde manier de zorg op zich voor de zielen die nog in het duister smachten. Ze helpen ook hen weer opwaarts te gaan, want iedere ziel verlangt naar hen met wie ze eens verbonden was op aarde.

Er is een weerzien, maar het tijdstip dat dit mogelijk is, bepaalt u zelf. Hebt u nu op aarde al dit zekere inzicht bereikt, dan zult u ook alles doen om die graad al minstens op aarde te bereiken die u het binnengaan in de lichtsferen toestaat. U zult dan worden ontvangen door hen van wie u houdt en die in staat zijn u direct te herkennen, of u zult – zonder door hen herkend te worden – zich met hen in verbinding kunt stellen, om dan reeds voor deze zielen met uw verlossingsarbeid te kunnen beginnen. Zorg er in ieder geval voor dat u niet geheel zonder inzicht van de aarde heengaat. Zorg ervoor dat u reeds de weg tot God in Jezus Christus gevonden heeft, dat u verlost door Hem het geestelijke rijk kunt binnengaan. Dan zal dat binnengaan alleen al u zaligheden schenken, die bestaan uit de vreugden van het weerzien. Soms zult u echter lang moeten wachten, als u zelf die rijpheid niet bereikt op aarde. Want alles kan alleen in het kader van de wettelijke orde plaatsvinden en de vrijheid van uw wil moet ook in het geestelijke rijk geëerbiedigd worden, opdat u eens zalig zult worden.

Amen

BD.6313
16 juli 1955

Verschijning in de kosmos

Al spoedig kan u zich vergewissen dat er zich iets aan het voorbereiden is in de kosmos, want ongewone verschijnselen waarvan u, mensen zich geen voorstelling kunt maken, zullen u verontrusten. Veel gissingen zullen opduiken en veel meningen op tegenovergestelde meningen stoten. Maar alleen de mening van hen die een verbinding vermoeden tussen wat is aangekondigd in woord en geschrift, en door profeten en zieners te allen tijde de mensen werd verkondigd, zal volgens de waarheid zijn.

Wie alles met geestelijke ogen beschouwt kan voor zich ook al deze verschijnselen verklaren. Want alles heeft een geestelijke betekenis en moet dus ook een geestelijk doel vervullen, namelijk de mensen opmerkzaam te maken op hun eigenlijke levensdoel, opdat zij zich voorbereiden op het komende gericht. En ook de wetenschap zal hiertoe bijdragen, want zij zal het eerst de veranderingen in de natuur constateren en de verschijningen en ongewone voorvallen in de kosmos zullen hen zelf achterdochtig maken. En het zullen belangrijke verschijnselen zijn waarvoor hun echter de verklaring ontbreekt. Zij zullen het wel zien gebeuren en versteld staan, maar niet bereid zijn de enige juiste verklaring te accepteren, namelijk die, dat de aarde geschud wordt op haar grondvesten, want daartoe dienen deze verschijnselen.

Maar zij willen het niet geloven en zullen het ook steeds tegenspreken, als zij gewezen worden op de schrift en op de voorspellingen. Zelfs dan geloven zij het niet, als zij de opvattingen vernemen van de gelovigen of als de verkondigers van het nieuwe woord hen wijzen op het aanstaande einde. En daarom zal het uiterst moeilijk zijn de wereldse mensen in een ingrijpen mijnerzijds te doen geloven, omdat steeds geprobeerd zal worden om alles zuiver wetenschappelijk te verklaren. Slechts weinigen zullen acht slaan op deze ongewone verschijnselen en zullen daarom steeds zekerder wijzen op het einde. Maar hun vermanende en waarschuwende woorden zal Ik zo duidelijk ondersteunen, dat ook spoedig de geleerden hun onkunde zullen moeten toegeven.

Want zij zullen een ster ontdekken die gestadig nader komt tot de aarde, die schijnbaar een baan neemt die in strijd is met de wetten van de natuur. En zij worden steeds opmerkzamer op de eigenaardigheden van die ster als zij zijn baan volgen. Zij zullen beseffen dat hij een gevaar is voor de aarde, maar willen toch weer niet aan de vernietiging ervan geloven omdat zoiets nog nooit tevoren werd meegemaakt.

Ik laat dat echter toe omdat mijn heilsplan van eeuwigheid iets ongewoons vereist wat de mensen nog tot heil strekt, want het zal een voorteken zijn van het aanstaande einde en voor het spoedig daarop volgende vernietigingswerk, dat deze verlossingsperiode beëindigt. En hoe dichterbij het einde komt des te meer onnatuurlijke verschijnselen zullen de mensen beleven. Zij moeten versteld staan en de overeenkomst opmerken met wat van de kant van de gelovigen voorspeld werd als woord van God, en door zieners en profeten als waarheid werd beleden. En mijn geest zal ook nu weer spreken door mijn boden op aarde over het aanstaande einde, en door mijn donderende stem die eerst nog luid zal weerklinken. Mensen merk toch op en erken in alles wat gebeurt verwijzingen naar het einde die Ik u allen geef, opdat u niet aan het verderf ten prooi zult vallen. Want alles wat geschiedt is zo geweldig dat het u zeker zou kunnen overtuigen als u van goede wil bent, want de tijd is vervuld en het einde is nabij.

Amen

BD.6315
18 juli 1955

Het afdalen in de hel

Toen het uur van de verlossing voor de mensheid sloeg, bevond zich het tevoren gestorven geestelijke – de zielen van de mensen voor de geboorte van Christus – in een tussenrijk, niet op de aarde en niet in het rijk van het licht en van gelukzaligheid. En het wachtte daar het uur van de verlossing af.

Het is voor u mensen alleen dan begrijpelijk, wanneer u weet van de oerschuld en van de beweegreden van het verlossingswerk. Wanneer u op de hoogte bent van die eindeloos brede kloof tussen het eens afgevallen geestelijke en God.

Het aardse bestaan als mens kon deze kloof niet overbruggen, ofschoon het in goddelijke wil werd afgelegd. Want de oerschuld, die de mens alleen nooit gedurende een leven op aarde zou hebben kunnen aflossen, was nog niet teniet gedaan. Maar de verlossing door Jezus Christus gold voor al het geestelijke. Het verlossingswerk werd volbracht voor alle mensen van de tegenwoordige tijd, het verleden en de toekomst.

Want de poort naar het lichtrijk werd door de kruisdood van Jezus geopend, zodat nu ook die zielen van het tussenrijk toegang konden krijgen, zodra ze zich uitspraken voor de goddelijke Verlosser Jezus Christus.

Vanaf het begin van het terugbrengen van het geestelijke naar God, was dit heilsplan van Jezus Christus vastgelegd. En vanaf de tijd van de stamvaders werd gewezen op de geboorte van een Verlosser. En door zieners en profeten werd steeds weer Zijn komst aangekondigd.

En de mensen die zich uitspraken voor God, die hun best deden naar Zijn wil te leven, hoorden allen van de Messias die de mensen het heil moest brengen.

Maar niet allen maakten Hem mee, want vele generaties vóór Hem werden weggeroepen van de aarde en hun zielen moesten nu op hun Redder wachten. Daarom daalde Jezus na Zijn dood aan het kruis ook af in de hel.

Hij wilde ook bevrijding uit de keten van de satan brengen aan hen die deze nog gebonden kon houden omdat de zondeschuld nog niet volkomen was uitgewist. Want nooit zou de tegenstander van God deze zielen hebben vrijgelaten, op wie hij recht had omdat ze hem vrijwillig volgden in de diepte. Maar ook in de hel waren vele verstokte zielen die de goddelijke Verlosser nu, zoals allen, ook alleen maar als mens zagen, net als zichzelf, en niet geloofden aan de verlossing door Hem van zonde en dood.

Ook bij hen moest de vrije wil om te beslissen gehandhaafd blijven. En daarom kwam Jezus niet stralend in dat rijk van de geesten, maar als mens Jezus die aan het kruis was gestorven.

Maar velen wisten dat Hij de Messias was die steeds weer was aangekondigd.

En dit geloof in Hem zouden alle zielen hebben kunnen vinden, omdat ze door Gods lichtboden voortdurend kennis verkregen van dat wat zich op aarde afspeelde en omdat ook de God getrouwe vaderen in dat rijk niet nalieten hun het komen van de goddelijke Verlosser in het vooruitzicht te stellen.

Want ze deden dit in opdracht van de Heer, opdat Zijn afdalen in de hel werd verwacht en Hij nu ook talloze zielen redding kon brengen en voor hen ook de poort kon openen naar de gelukzaligheid.

Het afdalen in de hel bracht God de eerste eens gevallen geesten terug, voor welke de mens Jezus ook het losgeld had betaald door de kruisdood. En vanaf toen begon dus pas het eigenlijke terugvoeren. Het eerste door Lucifer geboeide kreeg zijn definitieve vrijheid, ofschoon voor dit geestelijke de weg tevoren al was bereid tot dicht voor de nog gesloten poort. Maar Jezus opende deze nu. En de weg naar het vaderhuis werd vrij voor iedere ziel die hem met Jezus Christus wil gaan.

Amen

BD.6317
21 juli 1955

Hernieuwde gevangenschap

Wat u mensen te wachten staat als u zich niet verandert, kan u niet zwart genoeg voorgeschilderd worden, want het overtreft al het aards voorstelbare. Het is voor u mensen zo verschrikkelijk omdat u de reeds verkregen mate van vrijheid weer moet opgeven, omdat u opnieuw gekluisterd wordt en u zich weer eindeloze tijden in gevangenschap bevindt totdat u eens weer hetzelfde lot als nu ten deel valt, dat u als mens weer over de aarde gaat. Maar al wordt uw lot u nog zo erg voorgesteld, u laat zich daardoor niet raken. En toch zou u dat lot nog kunnen ontgaan als u mijn woorden ter harte zou willen nemen en uzelf veranderen. Want Ik verlang alleen de verandering van uw wezen. Ik verlang alleen dat u mensen onder elkaar uw gezindheid verandert, dat u elkaar helpt in plaats van bestrijdt en vijandig bejegent, dat de een de ander gelukkig maakt en liefde geeft in plaats van elkaar alleen maar kwaad aan te doen en de haat in u te versterken. Ik verlang alleen dat een ieder zich ijverig bezighoudt met onbaatzuchtige naastenliefde. Dan verandert heel zijn wezen en dan treedt de mens in verbinding met Mij zelf, en het gevaar van een hernieuwde kluistering na het einde van deze aarde is voor hem geweken.

En al wilt u niet geloven wat u te wachten staat, toch moest u proberen uzelf te veranderen. Want ook in aards opzicht zou een levenswandel in liefde al een gunstige uitwerking hebben. En uw leven op aarde zou veel gemakkelijker zijn, omdat u dan over een kracht zou beschikken die bij de liefdeloos denkende en handelende mens ontbreekt. Steeds weer kan wat u te wachten staat als een ontzettende belevenis aan u worden voorgesteld waaraan u zelf ten offer valt. En steeds moet u tot liefdewerken worden aangespoord, wilt u dit verschrikkelijke lot ontgaan. Als het u moeilijk valt te geloven, dan zult u toch nog een leven in liefde kunnen leiden. En het zal dan spoedig tot zekerheid voor u worden wat u niet geloven wilt, omdat dan uw geest verlicht is door de liefde. En u zult dan duidelijk het onvermijdelijke gevolg van de overtreding van de wettelijke orde inzien, omdat u dan oorzaak en uitwerking zult kunnen nagaan van elk gebeuren en alle belevenissen. Maar wie onverschillig blijft bij de vermaningen en waarschuwingen, die zal dat ondervinden wat hij kon afwenden. En hij zal zelf het slachtoffer van zijn eigen liefdeloze levenswandel zijn. Want alle kracht wordt hem ontnomen en als krachteloze substantie zal zijn ziel weer verharden. De hardste materie zal zijn wezen weer insluiten, en om hiervan vrij te komen, zijn weer eindeloos lange tijden nodig om uiteindelijk hetzelfde niveau te bereiken waarop u zich nu bevindt. Een eindeloze kringloop zal zich herhalen, tot u zichzelf daaruit bevrijdt door een bewust aansturen op Mij en doordat u zich bewust bij Mij aansluit. Dan pas is de gang door de materie volbracht en de weg in het geestelijke rijk voor u gewaarborgd.

U zou dit nu al kunnen bereiken als u maar wilde doen wat mijn wil is: dat u zich door werken van liefde vrij maakt van alle ketenen. Dat u in Mij gelooft en de verbinding met Mij zoekt en tot stand brengt juist door werken van liefde. U zult dit kunnen doen zolang u zich nog op de aarde bevindt en de levenskracht u nog ter beschikking staat, maar u hebt daarvoor nog maar heel weinig tijd. Benut die tijd goed en geloof mijn woorden. Geloof dat u een ontzettend lot wacht en ga dit lot bewust uit de weg doordat u zich inspant juist en rechtvaardig te leven en onzelfzuchtige naastenliefde te beoefenen. Het is een dringende waarschuwing die Ik uit een met liefde vervuld hart laat horen. Bekeert u voordat het te laat is. Denk aan Mij en denk aan uw naaste in liefde, opdat u vrij wordt en het komende niet hoeft te vrezen.

Amen

BD.6319
26 juli 1955

Vrede in God

Alleen in verbondenheid met Mij vindt u de ware vrede. Alleen wanneer mijn straal van liefde u treft, voelt u gelukzaligheid. En zelfs wanneer u zult menen aards geluk te hebben gevonden, dan is het toch niet duurzaam zolang u niet met Mij verbonden bent. De ware vrede is alleen in de aaneensluiting met Mij te vinden, omdat alleen de ziel deze gewaar wordt en deze zich niet tevreden stelt met het aardse geluk. Weliswaar kan het denken en streven van de mens alleen aards gericht zijn, dus het lichaam de ziel er eveneens toe bewegen aardse vreugden na te streven, maar de ziel zal zich nooit werkelijk gelukkig voelen, want wat de ziel werkelijk gelukkig maakt, kan alleen in het geestelijke rijk zijn oorsprong hebben. En geestelijke goederen kan ze alleen ontvangen door rechtstreekse aaneensluiting met Mij. Dat zult u mensen pas ervaren wanneer u eenmaal geestelijk gevoed bent, wanneer u daardoor hebt ingezien met welke liefde uw Vader zich naar u over buigt. Dan zal niets anders u ook maar enigszins meer kunnen bevredigen, ook al heeft het lichaam nog verlangens waaraan het zou willen voldoen. Maar alleen dat wat de ziel van Mij uit toestroomt, bereidt haar gelukzaligheid. Dan wordt de ziel gewaar dat haar begeren gestild wordt, terwijl aardse vervulling toch geen echt geluk is, maar alleen een voorbijgaande roes.

Maar wereldburgers begrijpen dat niet. Ze jagen voortdurend alleen aardse goederen en vreugden na en ze trachten het in hen ontstane gevoel van leegte steeds met nieuwe zintuiglijke genoegens te onderdrukken. Ze voelen zich steeds alleen maar zolang bevredigd als ze zwelgen te midden van wereldse genoegens, om met zichzelf en de wereld ontevreden te zijn wanneer een afnemen van deze wereldse vreugden zich voordoet. Ze zullen nooit de ware vrede vinden, omdat Ik zelf Mij het recht voorbehoud deze te verlenen en haar altijd alleen kan uitdelen aan hem die zich op Mij richt en naar ware gelukzaligheid verlangt.

De wereld kan u mensen deze vrede niet geven, want ze is een deel van Mij, ze heeft niets met de wereld te maken. De mensen kunnen zich echter wel midden in de wereld ophouden en toch gelukkig zijn in mijn vrede. En dat zult u mensen moeten nastreven, opdat voor u ook dan het aardse bestaan tot bron van gelukzaligheid kan worden, wanneer u hierin steeds alleen de verbinding zoekt met Mij. En u brengt de verbinding met Mij tot stand door werkzaam te zijn in liefde. Dus zal onbaatzuchtige naastenliefde u wederom de diepste vrede opleveren. U zult niets meer verlangen, maar steeds alleen willen geven en des te dieper en meer gelukkig stemmend zal de vrede zijn die uw ziel vervult. En zelf bent u rijk, want u zult in dezelfde mate ontvangen, zoals u uitdeelt. U zult dus ook aards geen nood lijden, u zult daarom aardse goederen niet meer hoeven te begeren, omdat u alles zult ontvangen wat u nodig hebt, en naar meer geen verlangen hebt. Dan zal de innerlijke vrede uw hart vervullen, die echter niet met de aardse voldoening mag worden verwisseld. Want Ik wil u de vrede geven die de wereld u niet geven kan. Zo luidt mijn belofte, die ook vervuld wordt wanneer u de verbinding met Mij zoekt, wanneer u mijn geboden in acht neemt en in liefde werkzaam zult zijn en Mij daardoor ook de mogelijkheid geeft u te bedenken net zoals u uitdeelt. Dan zal een diepe vrede in uw hart neerdalen en u zult al op aarde gelukkig zijn.

Amen

BD.6320
27 en 28 juli 1955

Dienen in vrije wil – Eigenliefde

Wie op de hoogte is van de ontwikkelingsgang van het geestelijke, wie is onderricht over de zin en het doel van de schepping, die weet ook dat de mens als volkomen scheppingswerk de afsluiting van een eindeloos lang ontwikkelingsproces vormt dat zich op deze aarde heeft afgespeeld. Verder weet hij dat op dit aardse leven onherroepelijk een verblijf in het rijk hierna volgt, waar er geen materiële scheppingen meer zijn, waar weliswaar de verdergaande ontwikkeling onder ontzettend zware omstandigheden nog wel door kan gaan, maar geheel anders dan in de materiële wereld. En hij weet dat dit lot al diegenen treft die de ontwikkelingsgang op aarde niet zover hebben voltooid, dat hun ziel in het lichtrijk kan binnengaan. Dit inzicht echter hebben slechts weinig mensen op de aarde, want om dit te kunnen begrijpen en te geloven is op de eerste plaats de wil nodig dit alles te willen weten, maar het verlangen naar inzicht is maar zelden bij de mensen aanwezig. Daarentegen is de menselijke wil er uitermate sterk op gericht zich de schepping zoveel als mogelijk is ten nutte te maken, dat ze het lichamelijk leven tot voordeel strekt. Weliswaar helpen de mensen daardoor onbewust het nog in de schepping gebonden geestelijke omhoog, omdat dit nu kan dienen al is het ook onder de wet van je moet’- maar welke winst levert dat hun ziel op? Tegenwoordig wordt er zeer veel materie door menselijk willen opgelost, zielenpartikeltjes worden daardoor vrij en deze worden dan volgens goddelijke wil omgevormd tot nieuwe scheppingen waaraan een dienende functie is toegewezen die het geestelijke onvermijdelijk opwaarts laat klimmen.

De mens bevrijdt dus iets geestelijks uit de materie, maar hijzelf kan daarbij in zijn ontwikkeling blijven staan of ook nog achteruit gaan, wanneer hij niet tegelijkertijd zijn medemensen in vrije wil behulpzaam is. En omdat hij immers zelf niet meer onderworpen is aan de, je moet, wet, kan en moet hij zijn positieve ontwikkeling zelf door vrijwillige werken van liefde bespoedigen. En zodra hij dit bewust doet – steeds met de wil zijn medemens van dienst te zijn, kan zo zijn aardse activiteit een onvermoede zegen voor zijn ziel opleveren, zelfs als hij niet op de hoogte is van de ontwikkelingsgang van het geestelijke, zelfs wanneer hij niets weet van de zin en het doel van het aardse leven en van de scheppingen van deze aarde. En hij hoeft ook dit alles niet per se te weten, als hij maar vrijwillig dienstbaar is in liefde. Maar meestal wordt de mens door liefde voor een bezigheid gedreven, die echter geen naastenliefde is – het is slechts de liefde voor zichzelf. Dan kan zijn activiteit ook een schadelijke uitwerking op zijn medemensen hebben, omdat de eigenliefde deste meer bevrediging vindt, hoe kariger de medemens erdoor bedacht wordt.

De eigenliefde heeft echter ook een ongunstige uitwerking op de scheppingswerken die de mens als arbeidsterrein zijn toegewezen, doordat vaak voortijdig de ontwikkeling van het geestelijke in zulke scheppingswerken wordt afgebroken, en dat omwille van eigen voordeel, omdat de eigenliefde indruist tegen de goddelijke orde en daarom ook de handelwijze van de mens helemaal tegen de goddelijke ordening gericht is. Zelfs als zulke mensen, bij wie de eigenliefde nog voorop staat, op de hoogte waren van zin en doel van de schepping en het aardse leven, zouden ze toch hun verkeerde manier van leven en het handelen tegen de goddelijke ordening in niet opgeven – omdat de eigenliefde hen geheel beheerst en ze voor andere denkbeelden ontoegankelijk zijn. En deze mensen komen in een gesteldheid in het geestelijke rijk die helemaal ontzettend is, want ze kunnen hun eigenliefde nu niet meer bevredigen zoals op aarde, en de weg naar de juiste liefde, naar de liefde voor de naaste is voor hen oneindig lang en vaak helemaal niet te vinden.

De mens die alleen van zichzelf houdt, neemt dus ook de liefde voor de materie met zich mee in het hiernamaals. En het kwijtraken van deze verkeerde liefde is daar voor hem uitermate zwaar, want steeds verschijnen er zaken voor zijn ogen die hij op aarde met al zijn zinnen begeerde. En deze schijnbeelden prikkelen hem tot het uiterste, waarna ze direct vergaan als hij zijn begeerten wil bevredigen. Daardoor worden die begeerten des te heftiger en het zijn ontzettende kwellingen die de ziel nu heeft uit te staan en dat zo lang – tot ze zelf in zich de begeerte bestrijdt, wat dan ook steeds zwakker wordende verzoekingen tot gevolg heeft.

Maar de mensen weten niet welke voordelen ze zich kunnen verschaffen voor het rijk hierna, wanneer ze al op aarde de materie overwinnen, wanneer ze zelf gaan heersen over de materie en er niet de slaaf van worden. De mens kan op aarde alles dienstbaar aan zich maken, want het doel van de hele schepping is dat ze de mens en ieder schepsel dient, omdat dienen voor het erin gebonden geestelijke verlossing betekent. En zo draagt dus de mens zelf daar veel toe bij, wanneer hij de materie de mogelijkheid biedt te dienen, wanneer hij zelf dingen maakt waarvan het doel is dienstbaar te zijn en waarvan hij ook wel genieten mag als een geschenk van God. Maar hij moet steeds aan de geestelijke bestemming van materiële dingen denken, er zich echter niet aan ketenen zodat net al zijn zinnen en trachten alleen nog gaat om het winnen van materiële goederen, om zich daarmee een behaaglijk leventje te verschaffen. Want dientengevolge zal hij steeds weer een prooi worden van wat ver onder hem staat in ontwikkeling wat voor hemzelf dan geestelijke achteruitgang betekent. Steeds moet de ontwikkeling een opwaartse zijn. Het doel van de mens tijdens het aardse leven is, helemaal vrij te worden uit de materiële vorm, deze te overwinnen. Dan kan de ziel vrij en onbezorgd het aardse lichaam verlaten en zich in stralende hoogten verheffen. Dan wordt ze niet meer door de materie weerhouden en gedwongen zich nog langer in aardse sferen op te houden – ofschoon ze niet meer op aarde leeft.

Hoe oneindig dankbaar de ziel is die zich bevrijden kan uit deze sferen, weet u, mensen op aarde nog niet. Maar laat u dit gezegd zijn, dat datgene wat u op aarde met al uw zinnen nastreeft, uw grootste vijand is. Want uw gelukzaligheid ligt in de vrijheid, onvrij echter bent u, zolang de materie u nog in de greep heeft. En de materie ketent u zolang als uzelf nog door de eigenliefde beheerst wordt, als u zelf u niet door dienende liefde van haar losmaakt. Alleen wie dienstbaar is, wordt vrij. En het bestaan als mens geeft u steeds gelegenheid om in liefde te dienen.

Maar als mens hebt u weer een vrije wil en u wordt niet, zoals in het voorstadium van uw ontwikkeling, gedwongen te dienen. De liefde moet u nu aansporen om dienstbaar te zijn. Maar de dienende liefde zal alleen die mens beoefenen die de eigenliefde verslaat, die niet wil bezitten, maar weggeven. Deze echter leert ook de materie niet te tellen, hij maakt er zich los van en wordt daardoor helemaal vrij. Zijn ontwikkelingsgang op aarde is dan met het resultaat van een totale vergeestelijking van zijn ziel besloten, die nu weer in het geestelijke rijk in licht en volheid van kracht werkzaam kan zijn. En ze zal zich daar ook weer over de zielen ontfermen in dienende liefde, die nog in onvrijheid en troosteloosheid smachten en die hulp behoeven om zich ook eindelijk uit hun kluisters te kunnen bevrijden.

Amen

BD.6321
29 juli 1955

Het gebed als genademiddel

De genaden die u, mensen toestromen, benut u te weinig, want Ik wend me steeds met genadegaven tot u. Ik bied ze u aan, maar u gaat eraan voorbij. Waarom roept u niet naar Mij als u in nood bent – waarom gebruikt u het gebed niet. En waarom sluit u uw oor voor mijn woord dat u van boven wordt toegezonden door mijn dienaren op aarde? Geloof dat elke nood slechts een middel is dat door Mij wordt aangewend, dat u helpen moet – dus een genade van mijn kant is: Geloof dat ook het gebed een onverdiende genade is, dat Ik naar u luister, wanneer u tot Mij spreekt, en dat mijn woord de meest waardevolle genadegave is, omdat het voor u de grootste hulp betekent, wanneer u Mij aanhoort wat Ik u te zeggen heb en u help de eeuwige gelukzaligheid te bereiken.

Elk middel dat Ik aanwend om u te helpen om uit de diepte tot het licht te komen, is een genadegeschenk voor u, omdat u bij uw afwijzende houding niet verdient dat mijn liefde steeds maar zorg draagt voor u. In de eindtijd stromen u waarlijk genadegaven in overvloed toe en niemand hoeft met lege handen te vertrekken, ieder kan zich er zoveel van toe-eigenen als hij begeert en hij hoefde alleen maar te willen dat hij geholpen zal worden in geestelijke nood, en hij kan zeker zijn van die hulp.

Maar geen enkele genadegave werkt zonder uw bereidheid deze te gebruiken. Daarom kan niet Ik u veranderen maar u zelf moet dat doen. Uw wil moet streven naar een geestelijke vooruitgang. En overal zullen opstapjes zichtbaar worden die hij gebruiken kan om opwaarts te gaan. Maar u, mensen hebt een verkeerd idee van het woord “genade”. U meent door deze middelen u al in het bezit van kracht en zielenrijpheid te kunnen stellen. U gelooft dat formele gebruiken “genademiddelen” zijn en weet niet wat er eigenlijk onder genade te verstaan is. Ik houd van alle mensen, ook die ver van Mij afstaan en Ik wil alle mensen helpen opwaarts te gaan. Daarom geldt mijn zorg eerst diegenen die in geen enkele verbinding met Mij staan, dat ze op de eerste plaats in contact met Mij treden. En daarom breng Ik hen in situaties van het leven, waarin ze in nood en leed tot Mij roepen moeten, omdat de roep naar Mij een succesvolle uitwerking heeft. Dus bedenkt mijn liefde steeds nieuwe middelen om het Mij ontrouw geworden schepsel weer op Mij te richten. En al deze middelen die geschikt zijn de band tussen de mens en Mij tot stand te brengen, zijn genademiddelen omdat ze onverdiende gaven zijn.

En zodra een mens z’n toevlucht tot het gebed neemt, dan vraagt hij om mijn genade en dan zal hij die onbeperkt ontvangen. Ik zal me in zijn leven zo duidelijk openbaren dat hij een overtuigd geloof kan verkrijgen, want hij heeft door zijn bereidwilligheid laten zien mijn genaden te gebruiken. En daarom kunnen ze hem nu ook onbeperkt toevloeien en werkzaam worden, wat echter steeds de vrije wil van de mens vereist.

En in de eindtijd kan ieder de weg naar Mij vinden als hij het maar wil. In de eindtijd worden alle mensen zo duidelijk gewezen op hun God en Schepper, op een Leidsman en Helper. Iedereen kan met Mij zelf in verbinding treden en uit deze verbinding ongelofelijk veel voordeel trekken. Maar hij moet ertoe bereid zijn, daar anders alle genadegaven zonder effect blijven, maar dat dan de mens ook reddeloos verloren gaat als de laatste dag gekomen is.

Amen

BD.6323
31 juli 1955

Het geïsoleerd zijn van de hemellichamen

Ontzaglijke afstanden liggen tussen de scheppingen die u, mensen als hemellichamen aan het firmament aanschouwt. Afstanden, die voor u niet te schatten zijn en daarom ook niet te overwinnen, omdat ieder afzonderlijk hemellichaam zelf een wereld op zich is en deze werelden van elkaar hermetisch zijn afgesloten in zo verre, dat ze geheel verschillende levenssferen bezitten, steeds in overeenstemming met de aard van het hemellichaam en ook met zijn bewoners.

U, mensen mag niet geloven dat mijn scheppende geest niet veelzijdig genoeg zou kunnen scheppen en voortbrengen, u mag niet geloven dat u ook op andere hemellichamen uw levensvoorwaarden net zo terugvindt als op de aarde die u bewoont, en u mag nog veel minder geloven dat de hemellichamen u dezelfde levensmogelijkheden zouden bieden die voor uw bestaan noodzakelijk zijn – in geval u ooit in het gebied van zo’n hemellichaam terecht zou komen.

Doch het zou een vergeefse onderneming zijn, want het zal u nooit gelukken ook maar ’n enkele verbinding met andere hemellichamen aan te knopen, tenzij, dit op een zuiver geestelijke manier geschiedt – dat kan plaatsvinden door het zenden van gedachten, die voor u echter altijd tot ’n geestelijke vooruitgang dienen, nooit echter op de door u, mensen geplande informaties over de wereld betrekking hebben.

U, mensen kunt weliswaar grote bekwaamheden ontwikkelen, u kunt scheppend en vormend bezig zijn op aarde. U kunt de krachten der natuur doorgronden en u deze op elke manier nuttig maken. U kunt op grond van uw verstand diep in natuurwetten binnendringen en nu met al uw inzichten naar voren komen, maar uw arbeidsveld is en blijft altijd alleen de aarde. En als u nu al uw verstandelijke inzichten probeert te gebruiken tot heil van uw medemensen, dan zal ook mijn zegen uw werk ondersteunen, want dan wordt aan mijn wet van de ordening voldaan. U moet echter ook in deze ordening blijven, u moet de wetten die Ikzelf heb uitgevaardigd in acht nemen, en die aan alle scheppingswerken duidelijk te zien zijn.

En daartoe behoort ook de ontzaglijke afstand van de hemellichamen tot uw aarde, daartoe behoort het geïsoleerd zijn van ieder apart hemellichaam van de andere, die als het ware door de luchtledige ruimte, door de stratosfeer gekenmerkt is, die de verblijfplaats van een mens in deze ruimte onmogelijk maakt en u daarom duidelijk moest laten zien, dat Ikzelf u heb afgezonderd. Want al gelooft u ook zulke “hindernissen” te kunnen overwinnen, u, mensen zult bij zulke pogingen schipbreuk lijden, u zult te gronde gaan als u zich in gebieden waagt die van Mij uit voor u werden afgesloten.

U bewijst er alleen maar mee, dat u zeer arrogant van inborst bent te geloven goddelijke natuurwetten ongeldig te kunnen maken – u bewijst, dat u noch deze wetten, noch de Wetgever erkent en u bewijst dat u, mensen rijp bent voor een totale verandering van deze aarde omdat het voornaamste inzicht u ontbreekt: dat er Eén boven u staat, die het laatste woord spreekt en dat u die Ene niet onderkent, daar u anders niet iets zou ondernemen wat u als bewoners van deze aarde niet wordt toegestaan, namelijk andere hemellichamen die voor u geheel onbereikbaar zijn en zullen blijven, tot doel van uw onderzoek te maken.

Ieder hemellichaam dient de geestelijke wezens om zich te voltooien, en de rijpheidgraden van deze wezens zijn zo verschillend, dat ze allen andere scheppingen nodig hebben. Scheppingen in welke u, mensen niet bestaan kunt en daarom kan er ook nooit een verbinding tussen die werelden bestaan.

Mijn scheppende geest en mijn scheppende wil heeft waarlijk niets zonder wijsheid laten ontstaan, maar u mensen zult nooit kunnen doorgronden wat buiten uw aardse sfeer bestaat dan alleen dit, dat het bestaan van ontelbare sterren en werelden voor u is vast komen te staan, omdat dit blijk niet tot nadeel van uw ziel strekt – al het verdere weten kan u echter alleen geestelijk ontsloten worden.

Amen

BD.6324
3 augustus 1955

De nadering van een ster

Open wijd uw hart en maak uzelf ontvankelijk voor mijn straal van liefde van boven. Luister naar wat Ik u zeggen wil. Een zeker teken van het aanstaande einde is het zichtbaar worden van een ster die zich in de richting van de aarde beweegt en toch een zonderlinge baan inslaat. Hij zal zich vaak aan uw blikken onttrekken en dan weer plotseling te voorschijn komen, want hij is door ondoordringbare nevelen omhuld die af en toe oplossen en zich dan steeds weer opnieuw verdichten.

U mensen beleeft iets wat u tot nog toe onbekend was. Want de uitwerkingen van deze ster op de aarde zijn zodanig dat het u bang om het hart zal worden. U bemerkt dat de aarde wel eens ten offer kon vallen aan dit onbekende hemellichaam, want het veroorzaakt aanzienlijke storingen op de aarde die voor u echter onverklaarbaar zijn. Er zijn mensen die door niets wat er om hen heen gebeurt ontsteld worden, maar die nu hun rust verliezen. Zij voelen zichzelf en de gehele aarde overgeleverd aan natuurkrachten die zij vrezen, omdat zij die niet het hoofd kunnen bieden.

En ter wille van deze mensen zijn de “krachten des hemels” in beweging. Deze mensen wil Ik in het bijzonder aanspreken om te bereiken dat zij zich aan de ene God en Schepper toevertrouwen, zodra zij zichzelf geheel machteloos voelen. Wat door menselijke wil veroorzaakt wordt beroert zulke mensen niet, al is het nog zo verschrikkelijk in zijn uitwerking. Maar zwak en hulpeloos worden zij als zij zich overgeleverd voelen aan het natuurgeweld. En dan is er de mogelijkheid dat zij tot Hem hun toevlucht nemen die Heer en Schepper is van elke schepping. Dan is het mogelijk dat zij de weg naar Mij vinden in de grootste nood. En dit schouwspel van de natuur zal een enorme beroering onder de mensen veroorzaken en hun angst zal ook niet ten onrechte zijn, want zonderlinge verschijnselen begeleiden deze ster. Hij komt steeds dichter bij de aarde. Een botsing schijnt onvermijdelijk volgens de berekeningen van hen die zijn verschijning ontdekken en zijn loop volgen.

Maar ook dit heb Ik u al lang van tevoren gezegd, dat Ik u een “vijand uit de lucht” zal zenden. Dat een natuurcatastrofe van de grootst mogelijke omvang u mensen nog te wachten staat, die voorafgaat aan het definitieve einde, dat wil zeggen de totale omvorming van het aardoppervlak, en talloze offers zal kosten. En steeds weer wijs Ik u op deze aankondigingen en mijn woord is waarheid en zal vervuld worden. Maar u zult voor die tijd er al op gewezen worden, omdat u mensen mijn wil en macht zult inzien, omdat u weten zult dat niets geschieden kan zonder mijn wil. Dat niets zonder zin of doel is, wat er ook gebeurt, Ik daarbij denk aan hen die nog geheel zonder geloof zijn maar die Ik toch niet verliezen wil aan mijn tegenstander.

Daarom moet u mensen weten wat u te wachten staat opdat u gemakkelijker tot geloof kunt komen. Als u in grote nood denkt aan Hem die Heer is over hemel en aarde, over alle hemellichamen en werelden, en aan wiens wil alles onderworpen is. U zult van te voren reeds kennis daarover ontvangen, die u dan kan helpen te geloven als u van goede wil bent. Er komt een onheil over u, maar het kan voor iedereen afzonderlijk ook tot zegen zijn als hij daardoor het leven voor zijn ziel wint, zelfs als hem de lichamelijke dood beschoren is, als hij maar Mij aanroept in zijn nood.

Amen

BD.6325
4 augustus 1955

Aardse leven slechts doorgang naar het vaderland

Beschouw jullie zelf slechts als voorbijgangers op deze aarde, die er altijd slechts tijdelijk verblijven, maar nooit voortdurend, omdat jullie ware vaderland het geestelijke rijk is, dat jullie in vrijheid echter alleen door een gang over deze aarde bereiken kunnen. Dan zullen jullie ook met andere gedachten door jullie aardse leven gaan, want als jullie zeker zijn van een bepaald doel, streven jullie dit doel ook na. Daarom moet ook alles, wat jullie op aarde aantreffen, jullie noch belasten noch binden, jullie moeten het altijd beschouwen als slechts van voorbijgaande aard, als was het slechts geleend of als verspert het jullie slechts tijdelijk de weg, jullie moeten steeds alleen eraan denken, dat eens het uur komt, omdat jullie door dit aardse dal heen zijn gegaan en het moeten verlaten, dat nu de terugkeer plaatsvindt in jullie ware vaderland.

En zorg nu ervoor, dat jullie terugkeren rijk beladen met schatten, die jullie in het gindse rijk weer kunnen gebruiken; dat jullie niet arm en ellendig jullie vaderland betreden, maar stralend van licht en rijk gezegend met geestelijke bagage. Want dit alles kunnen jullie je in het aardse leven verwerven, hoe en waar jullie ook op aarde verblijven, jullie kunnen altijd jullie geestelijke rijkdom vergroten door werken van liefde, als jullie je niet laten ketenen door de aardse goederen en steeds eraan denken, dat deze vergankelijk zijn en jullie daarvan niets kunnen meenemen naar het gindse rijk.

Jullie kunnen je echter in deze tijd op aarde vele geestelijke goederen verwerven, want er is veel nood onder de mensen, en jullie kunnen altijd hun nood lenigen, geestelijk alsook aards. Wat jullie nu geven tijdens het aardse leven, ontvangen jullie als geestelijke rijkdom weer terug, en daarom moeten jullie uitdelen, helpen, waar jullie hulp ook maar verlangd wordt. En jullie moeten ook ongevraagd nood lenigen, waar deze voor jullie zichtbaar is, en jullie zullen na jullie lichamelijke dood rijk gezegend zijn en het geestelijke rijk binnengaan, want “zoals jullie meten zal jullie ook weer worden toegemeten”.

Wie zich echter als heer en meester van de aarde voelt, wie gelooft, recht te hebben op de aardse goederen en zich zeker voelt van zijn bezit, zonder aan de armoede van de medemens te denken, die zal volledig naakt op de drempel van de dood staan, hij zal een rijk binnengaan, waar hij bittere armoede zal lijden, want hij moet alles achterlaten, wat hij bezat, en kan geen geestelijke goederen tonen, want hij voelde zich niet als voorbijganger, maar voortdurend als heer op deze aarde, hij dacht niet aan zijn eigenlijke vaderland en treft deze daarom ook in een uiterst gebrekkige toestand aan.

Amen

BD.6330
10 augustus 1955

Verklaring van de slagen van het noodlot

Het worstelen in de geestelijke wereld om de zielen der mensen wordt steeds heftiger. De lichtwereld is onophoudelijk bezig op de wil van de mens in te werken, maar de krachten der duisternis doen dit ook. En de mens is veel eerder geneigd die laatste ter wille te zijn, omdat de hang naar de materie sterk is en die duistere krachten door materiële goederen en genietingen hun invloed uitoefenen.

Wat er maar kan worden gedaan om het denken van de mensen los te maken van de materie, voeren de lichtwezens uit. Vaak tot verdriet van de mensen, maar toch vanuit de liefdevolle instelling, alleen om de mensen te helpen. Het einde komt steeds dichterbij, dat alle materie voor de mensen zal laten vergaan. Ze moeten dan alles teruggeven en kunnen er niets van achterhouden. Maar het laatste vergaan van het aardse bezit willen ze niet geloven. En daarom moeten ze tevoren steeds weer ervaren, hoe onbestendig datgene is, waar ze met al hun zinnen naar streven.

De lichtwezens hebben slechts weinig toegang tot de gedachten der mensen. En naar hun ingevingen wordt niet geluisterd. Dat wil zeggen de mensen houden zich niet met zulke gedachten bezig, dat ze nu door de lichtwezens door middel van gedachten zouden kunnen worden onderricht. En daarom moeten ze aan gewelddadige ingrepen zijn blootgesteld, opdat ze gaan nadenken over de vergankelijkheid van aards bezit. En alleen zo zult u mensen de vele slagen van het noodlot kunnen verklaren, die in het verlies van aards materiële goederen of ook wel mensenlevens bestaan; in catastrofes en ongevallen, in verwoestingen van allerlei aard.

Dit zijn allemaal maar middelen, die van de kant van de geestelijke wereld worden aangewend in goddelijke wil. Die alleen in diepere zin het worstelen tot uitdrukking brengen om de zielen, die in het grootste gevaar zijn helemaal in de tegenstander van God op te gaan, omdat zij zich geheel hebben vastgeketend aan de materie, die hun ondergang is. Er blijft niet veel tijd meer over tot aan het einde. Dus moeten ook zulke slagen van het noodlot hand over hand toenemen, waardoor er nog een kleine kans bestaat, dat de mensen ertoe worden gebracht na te denken.

De strijd in de geestelijke wereld is buitengewoon heftig. Doch de lichtwereld strijdt niet tegen de duistere wereld, maar beide strijden ze om de zielen der mensen. De mens zelf is het voorwerp van de strijd. De mens zelf moet de strijd uitvechten en elke wereld gebruikt die middelen, waardoor ze op succes hoopt.

Alle leed en tegenspoed, alle gebeurtenissen die u mensen zwaar treffen, zijn middelen van de lichtwereld, die voor u alleen het beste wil. Die in liefde voor u steeds alleen datgene doet, wat voor u een zekere hulp kan zijn, wanneer u zich niet verzet. Maar een luxueus leventje en rijkdom, aardse vreugden en wereldse genoegens zijn steeds alleen de middelen van de tegenstander. En deze zult u moeten mijden en u zult zich niet moeten verheugen over het bezit ervan.

Want slechts kort is de tijd van uw leven op aarde. Dan zult u al het moeilijke hebben overwonnen. Dan zult u schadeloos worden gesteld voor het harde leven op aarde, als het u het geestelijke succes heeft opgeleverd, dat u zich vrijwillig heeft losgemaakt van de materie en u voor uw ziel geestelijke goederen heeft verworven. Verlang niet naar datgene, wat heel spoedig van u wordt afgenomen, maar verzamel u geestelijke goederen, die niemand meer van u kan afnemen en die u volgen in de eeuwigheid.

Amen

BD.6331
11 augustus 1955

Gods oneindige liefde – Het kruisoffer

De liefde houdt nooit op. Deze woorden moeten voor u een troost zijn, ook in de moeilijkste levenssituatie, want zodra u in een God gelooft die de Liefde is, weet u ook dat Hij u niet in deze nood zal laten, want daar u Zijn kinderen bent, zult u in u ook de zekerheid hebben, dat uw Vader u aanhoudend ook Zijn liefde doet toekomen. Geloof slechts aan mijn liefde, die nooit ophoudt, die naar u uitgaat tot in alle eeuwigheid – dan zult u getroost zijn in het leed en kracht hebben om vol te houden, om al het moeilijke te overwinnen, want de liefde zal u niet ten onder laten gaan. En wanneer het u moeilijk valt aan de liefde van een machtige God te geloven, wanneer twijfels u overvallen over Zijn hulp, denk dan aan de kruisdood van Jezus Christus – die voor u gestorven is aan het kruis, die het alleen heeft gedaan uit overgrote liefde voor u, mensen, want Hij kende uw leed, dat een gevolg van de zonde is, en Hij wilde u van dit leed bevrijden dat u voor uzelf had veroorzaakt door de zonde van het zich van Mij afkeren van weleer. Alleen Zijn overgrote liefde bewoog Hem tot Zijn verlossingswerk.

De mens Jezus was vol van liefde, die Ik zelf was in Hem. En deze liefde wilde u verlossen van zonde en dood. Gelooft u dat mijn liefde ooit zou kunnen eindigen, die u dit bewijs heeft gegeven, dat ze het zwaarste op zich heeft genomen en voor u gedragen? Ik zelf kon u geen zichtbaar bewijs van mijn liefde geven, daarom deed de mens Jezus het voor Mij. Een ziel van het licht daalde af naar de aarde, omdat haar liefde u, mensen als de gevallen broeders gold, omdat al het volmaakte met liefde is vervuld die van Mij uitgaat en het doorstraalt. En deze liefde houdt in eeuwigheid niet op.

Wees daarom niet bang u, mensen dat Ik u mijn liefde ontneem en trek geen verkeerde conclusies, wanneer u het vele om u heen ziet dat voor u een tegenbewijs schijnt te zijn voor mijn liefde. Alle mensen zijn mijn schepselen, die Ik naar de gelukzaligheid wil leiden, maar alle gaan verschillende wegen en Ik moet hen ook verschillend bedenken, mijn leiding is niet altijd dezelfde, maar het doel is steeds en eeuwig hetzelfde.

En Ik bereik het ook, ofschoon de mensen er een ongelijke lange tijd voor nodig hebben, als gevolg van hun vrije wil. Geloof dat Ik de liefde, maar ook de wijsheid ben en geloof, dat Ik het goed weet wat ieder afzonderlijk tot zijn heil dient. Doch weet, dat Ik Mij aan het heil van zijn ziel meer gelegen laat liggen dan aan zijn lichamelijk welzijn, ofschoon Ik ook ieder aards bijsta in zijn nood, als hij in vol geloof tot Mij komt en als waar kind de Vader vraagt. Dan zal hij wonderbare gebedsverhoring vinden, omdat een gelovig kind alles bij Mij bereikt. Alleen: kom niet in opstand, trotseer mijn liefde niet, buig u veeleer voor Mij en mijn wil. Want Ik doe waarlijk alleen het juiste, alleen dat wat u, mensen tot zegen strekt.

Amen

BD.6333
15 augustus 1955

Jezus Christus betekent alles

Niemand wordt gelukzalig zonder Jezus Christus.

En toch wijzen talloze mensen Hem af, omdat ze niets weten over de betekenis van Zijn verlossingswerk. En ook de mensen die Hem alleen maar met de mond belijden, moeten tot dezen worden gerekend, want het juiste inzicht over het werk van liefde en erbarmen van de goddelijke Verlosser, zou de mensen ook in Zijn navolging laten leven die naar de gelukzaligheid voert. En al wordt er ook in de hele wereld gepredikt, al wordt de mensen steeds weer Zijn naam voorgehouden als het enige redmiddel, slechts een heel klein deel weet wat de mens Jezus heeft gedaan voor Zijn medemensen en waarom Hij dat deed.

Voor maar weinig mensen op de aarde die door een gewekte geest op de hoogte zijn van de betekenis van het verlossingswerk en die daarom ook de grote nood op aarde inzien, die weten hoever de mensheid van die Ene afstaat die alleen hun een leven in gelukzaligheid kan schenken, is Jezus tot Redder geworden uit zonde en dood.

Jezus Christus wordt in de hele wereld gepredikt.

Veel mensen worden aangesproken door Hem zelf, die door de mond van de gewekte predikers tot hen spreekt.

Maar weinigen laten zich door Zijn woorden bekoren, zodat ze nu niet meer van Hem weggaan en hun leven eveneens aan de verkondiging van de naam Jezus wijden.

De meesten echter vergeten, net zo vlug als dat ze in geestdrift ontsteken, als een strovuur dat helder oplaait en weer zeer snel wordt verteerd.

Want Jezus Christus wordt niet levend in hen. Hij vindt de toegang tot hun hart niet, omdat ze niet in de liefde leven.

De liefde alleen maakt het geloof in Hem levend. Maar zonder liefde is het weten over Jezus Christus en Zijn verlossingswerk niet meer dan werelds weten zonder gevolgen voor de eeuwigheid. Daarom zullen er steeds slechts weinigen zich zo aangesproken voelen, dat ze nu werkelijke navolgers van Jezus worden. Dat ze verlossing vinden van zonde en dood, ofschoon de goddelijke Verlosser niemand overslaat om hem onder Zijn kruis te lokken. Hij spreekt ontelbare mensen aan en zal ze steeds weer aanspreken en ze aansporen om aan hun ziel te werken. Steeds weer zal Hij Zijn leer van de liefde verkondigen.

Maar Hij kan alleen levend worden in hun harten, wanneer ze Zijn leer van de liefde aannemen en opvolgen.

Dan pas begrijpen ze Zijn werk van liefde en weten ze welke nood er op aarde heerst.

Want de dood is ieder afzonderlijk beschoren, maar een dood zonder Jezus Christus betekent een vreselijk lot in het hiernamaals. Een lot waaruit er weer alleen door de goddelijke Verlosser een redding bestaat, daar anders de ziel eeuwig moet vegeteren in duisternis, in een ongelukkige toestand. Jezus Christus betekent alles. Maar de mensheid betekent buitengewoon weinig, want ze doet niet vaak een beroep op Zijn werk van genade, omdat ze Hem niet herkent.

En ze kan Hem niet onderkennen, omdat ze daartoe niet geschikt is zolang de liefde ontbreekt, en deze is bekoeld onder de mensen. En daarom moet onophoudelijk de liefde worden gepreekt. Er moet gewag worden gemaakt van Degene die zelf vol liefde was en zich voor de medemensen heeft opgeofferd. En als nu de mens zich inspant om de geboden van de liefde te vervullen, zal het ook in hem licht worden, om welke reden Jezus voor de mensen is gestorven. En hij zal zelf zijn toevlucht nemen tot het kruis en Hem aanroepen Die als enige hem verlossing kan brengen van zonde en dood.

Amen

BD.6335
18 augustus 1955

Het werkzaam zijn van satan (2)

Wat nadelig uitvalt voor uw ziel houd Ik ver van u, als uw wil goed is en op Mij gericht. Wanneer een vader weet, dat zijn kind in gevaar is, zal hij het bijstaan dat het dit gevaar ontwijkt, of het er vol zorg doorheen leiden. Want de vader houdt van zijn kind. En wanneer er u mensen een gevaar voor de ziel dreigt, dan is uw Vader in de hemel zeker de eerste, die u beschermt, omdat het in Zijn macht ligt en omdat Hij u liefheeft. En zo zult u onbezorgd kunnen zijn, zolang u zich als mijn kind voelt, zolang u in Mij uw Vader ziet.

Maar uw ziel ondervindt schade, wanneer ze door mijn tegenstander wordt aangeraakt. Want zijn greep is hard en meedogenloos. En hij maakt kapot wat hem in de handen valt. Ik vel een vernietigend oordeel over hem, maar alleen om u te waarschuwen, omdat u zich soms zo zorgeloos in zijn nabijheid waagt en u dan nauwelijks overeind zou kunnen komen, wanneer u Mij niet om hulp aanroept. U moet waakzaam zijn, want “de satan gaat rond als een brullende leeuw” en probeert u te verslinden. Maak u geen vriendelijk beeld van hem, want dan wordt uw voorzichtigheid minder en dan is alles mogelijk, ook dat hij bezit van u neemt. Er staan echter engelen om u heen, bereid om u te beschermen, wanneer uw hele wil Mij geldt, wanneer de liefde voor Mij uw hele hart vervult. En dezen zullen een barrière oprichten, waar mijn tegenstander niet overheen kan klimmen, want ze bestaat uit lichtwezens, die alleen al door hun licht de tegenstander wegdringen, die het licht ontvlucht. Want dezen zijn mijn kinderen, die – net als u – eens aan zijn invloed waren blootgesteld en zijn werken kennen, en die u bijstaan, opdat u de weg naar de Vader vindt. Die u daarom ook kunnen beschermen, omdat ze op de hoogte zijn van zijn list en zich tussen u en hem plaatsen.

Alleen één ding zult u zelf moeten doen: hem verafschuwen, omdat hij alleen maar haat en zonde is. De geestelijke band met Mij heeft hij van zijn kant uit totaal verbroken, dus moet hij tot mijn tegenstander zijn geworden, want hij heeft alles in zich verdraaid, wat uit Mij in licht en kracht is voortgekomen. Hij is zo onmetelijk ver van Mij verwijderd, dat hij zichzelf heeft gevormd tot een monster, dat vol trots en kwade gedachten in staat is u alles aan te doen, wat u verhindert dat u gelukzalig zult worden. Want hij wil u verderven. Hij wil u niet alleen bezitten, maar ook vernietigen. Want hij is door en door slecht, sinds zijn afval van Mij. Hij is mijn tegenpool en kan daarom niets goeds in zich hebben, daar Ik anders in gelijke mate het slechte in me zou hebben.

Maar zoals Ik het volmaaktste Wezen ben, is hij de onvolmaaktheid zelve. En dat betekent ook, dat hij slecht zal denken en handelen, zolang hij nog werkt en werken kan, zolang hij nog aanhang bezit. Juist omdat hij zich nog vol kracht waant door zijn aanhang, verandert hij zijn denken en zijn wil niet. En Ik ken het gevaar waarin u verkeert, wanneer u hem maar de geringste toenadering tot u oorlooft, doordat u hem medelijden betoont. Hij beantwoordt dit medelijden niet met liefde. Hij voelt ook geen medelijden met uw ziel, die hij in het verderf wil storten. U, die vol liefde bent, kent zijn haat en zijn kwaadaardigheid niet.

Doch Ik ben op de hoogte van het gevaar en bescherm u. Want mijn liefde geldt u, die hij heeft meegetrokken in de diepte. Mijn liefde gaat ook naar hem uit, wanneer hij is teruggekeerd en zich zal hebben overgegeven. Maar tot dan is hij mijn tegenstander, voor wie Ik u waarschuw. Want zijn wil is slecht en hij zint alleen op uw vernietiging. Laat u daarom niet misleiden. Wees waakzaam, opdat u hem ook onder zijn vermomming herkent.

Amen

BD.6336
19 augustus 1955

Het plan van de vergoddelijking van de wezens

Over eindeloze tijden strekt mijn verlossingsplan zich uit, het plan van de verlossing van het gevallene, de vergoddelijking van de geschapen wezens wier wilsbeslissing eens verkeerd gericht was en die daarom eindeloze tijden nodig hebben om hun wil de juiste richting te geven, omdat ze zich zelf volledig in het aan Mij tegenovergestelde hebben veranderd, maar eens weer mijn evenbeeld moeten zijn.

De toedracht van deze omvorming of verandering terug vereist een eindeloos lange tijd, omdat deze zich in een wetmatige ordening moet voltrekken, daar er anders een onafwendbare chaos zou ontstaan en het einddoel nooit bereikt zou worden.

De grondwet van mijn eeuwige orde is en blijft de liefde. Het is dus alleen mogelijk een terugvoeren naar Mij te bereiken, wanneer Ik al het gevallene, alles wat onvolmaakt geworden is, de mogelijkheid geef liefde te beoefenen. En liefde beoefenen betekent dienen.

Ik moest dus vooraf gelegenheden scheppen waar het gevallene dienend werkzaam kan zijn. Ik moest dus iets laten ontstaan waar het dat gevallene mogelijk was, bij te dragen aan de wording en het behoud, op welke manier dit ook gebeurt.

En zo bedacht Ik Me de schepping als beantwoordend aan dit doel. Ik liet als het ware het geestelijke mede actief zijn bij het ontstaan hiervan. Ik moest het echter gedwongen ertoe brengen, het moest volgens mijn wil bepaalde uiterlijke vormen betrekken en hierin de hem toegewezen bezigheid uitvoeren.

Het dienende principe beheerst de hele schepping, omdat mijn wil bepaalt, die altijd alleen uitdrukking van mijn overgrote liefde is. Een dienen onder dwang was dus eerst nodig, omdat geen wezen uit zichzelf tot dienen, tot uiting van de liefde zou hebben besloten, echter de terugkeer of ommekeer van het gevallene mijn doel is en blijft.

Het dienen in de gedwongen toestand bracht echter al een verandering tot stand, al vereiste dit ook een eindeloos lange tijd. Is nu de ommekeer zover gevorderd dat de oorspronkelijke weerstand tegen Mij is verminderd, dan kan het wezenlijke ook een zekere vrijheid worden teruggegeven, zodat het niet meer gedwongen is tot zijn doen, maar in vrije wil hetzelfde kan voortzetten: te dienen, waartoe het echter in zichzelf de liefde moet ontsteken.

De opzet en het doel van het hele ontwikkelingsproces is dat zijn wil nu de juiste richting inslaat, dat het denken, willen en handelen van het wezen nu door het principe van de liefde wordt bepaald, dat de ommekeer tot liefde bewezen wordt en dus de vergoddelijking van het wezen zich voltrekt, dat het doeleinde bereikt is dat Ik aan het door Mij voortgebrachte geestelijke gesteld heb, dat het geschapen wezen zich vrijwillig tot mijn evenbeeld heeft gevormd, tot mijn kind.

In deze eindeloos lange ontwikkelingstijd gaat het wezen echter door eindeloos veel stadia, die het eens terugblikkend zal kunnen overzien, wanneer het in de staat van licht bij machte is het geweldige van mijn heilsplan te begrijpen. En elk afzonderlijk stadium zal hem het leed en de kwellingen zichtbaar maken, die hem nu pas de kolossale omvang van zijn val in de diepte aantonen, de verwijdering van Hem Die het in het begin in alle volmaaktheid heeft geschapen.

Dan pas zal hun mijn liefde, wijsheid en almacht duidelijk worden en dan pas sluiten de golven van hun liefde voor Mij zich boven hen en gaan ze geheel op in mijn liefdesstroom. Ze loven en prijzen Mij onophoudelijk en ze hebben geen andere wil meer dan Mij te dienen en mee te helpen, dat Ik mijn doel, de vergoddelijking van al het geschapene, eens zal bereiken. Ze zijn onafgebroken werkzaam in liefde en vervullen hun oorspronkelijke bestemming: werkzaam te zijn en tot stand te brengen volgens mijn wil, die nu ook hun eigen wil is, omdat ze volmaakt zijn.

Amen

BD.6338
22 augustus 195

Gods voortdurende zorg over de mensen

Hoe vaak kom Ik niet dicht bij u, mensen, hoe vaak spreek Ik u niet aan, hoe vaak trek Ik u niet van een gevaar terug en bied u mijn leiding aan op uw levensweg. Maar zelden herkent u Mij. Mijn duidelijke leiding ziet u als toeval aan en mijn aanspreken gaat aan uw oren voorbij, u bent niet in staat Mij zelf te herkennen, omdat uw ogen langs Mij heen op de wereld zijn gericht. Maar mijn zorg volgt u. En of u zich midden tussen het aards gewoel bevindt, Ik wijk toch niet van uw zijde, steeds maar wachtend op het moment waarop u opmerkzaam wordt op Mij, dat u zich vrijwillig onder mijn bescherming zult stellen, dat u te midden van het werelds vermaak, toch uw nood voelt en dan uitkijkt naar Mij, die u volgt en die u kan helpen. Ik houd niet op Mij aan de mensen te openbaren. Zelfs. wanneer het resultaat slechts heel pover is, wanneer het nauwelijks is te bespeuren, schenk Ik aandacht aan de geringste wil om dichter bij Mij te komen en dan zal Ik nooit meer van zijn zijde wijken.

Mijn liefde brengt Mij ertoe u niet op te geven, zelfs wanneer u in de grootste onverschilligheid door het aardse leven gaat en een band met Mij niet zoekt. Maar Ik dwing uw wil niet Mij aan te horen en daarom zijn mijn woorden maar zacht en dringen zich niet op, zodat u ze makkelijk niet zou kunnen horen, wanneer u geen acht slaat op Mij. Ze klinken niet zo luid als de stem van de wereld weerklinkt, die daarom uw gehele opmerkzaamheid krijgt. En omdat uw wil zelf zich naar Mij toe moet keren, kom Ik nooit opvallend op de voorgrond, maar Ik laat het ook niet aan contacten ontbreken, Ik dring u zacht op wegen waar u eenzaam en zwak naar hulp omziet om dan te voorschijn te kunnen komen en u mijn hulp aan te bieden.

Geen van u, mensen laat Ik gaan, zolang hij Mij nog niet heeft gevonden en herkend, en omdat er niet veel tijd meer overblijft voor het einde, moeten de mensen ook kortere weggedeelten afleggen en deze zijn veel zwaarder en moeizamer te gaan, omdat Ik wil dat ze mijn leiding nodig hebben en er om vragen. De slagen van het noodlot zullen toenemen, de mensen zullen nog door veel nood en ellende heen moeten gaan, omdat ze, verder dan ooit, van Mij zijn verwijderd, zelfs wanneer Ik hen overal op de voet volg. Tot aan het einde van hun leven geef Ik hen niet op en mijn aansporingen om hen uit hun onverschilligheid op te schrikken, zullen steeds heftiger zijn, maar hoe zij daarop reageren, bepaal Ik niet, maar eens is hun lot doorslaggevend in het geestelijke rijk. Want hun wil is en blijft vrij en zelfs mijn overgrote liefde bepaalt niet een wil die beslist voor de dood, terwijl hij toch een eeuwig leven voor zichzelf kon verwerven.

Amen

BD.6340
27 augustus 1955

Genademiddelen – De weg met God

Nog is er een tijd van genade, nog probeer Ik u, mensen door allerlei middelen tot ommekeer te bewegen of tot volmaaktheid te brengen, alleen mag uw wil niet helemaal weerspannig zijn. Wanneer u, mensen tegen Mij in opstand komt, tegen uw lot en tegen alles wat u nog tot heil moet strekken, dan zijn mijn genademiddelen zonder uitwerking, en dan is ook uw leven in gevaar, het leven van de ziel, want zij valt ten prooi aan de geestelijke dood.

U, mensen moet u naar mijn wil voegen, u moet inzien dat u zelf machteloos bent en zonder weerstand (te kunnen) bieden overgeleverd aan Hem, die de macht heeft over hemel en aarde. Alleen door deze overgave zonder verzet zult u ook uw aardse leven voor uzelf verbeteren. En dan zult u ook de genademiddelen op u in laten werken en succes hebben voor uw ziel.

Het is de tijd van het einde, en daarom een tijd van grote nood, omdat Ik de mensen nog helpen wil om terug te keren of om zich te vervolmaken. Het zou waarlijk geen liefde van mijn kant zijn als Ik u, mensen aan uw lot zou overlaten, en u dus een vrij, onbezorgd leven op aarde zonder ellende en nood zou bereiden, want dan zou zeker uw ziel verloren gaan, omdat de innerlijke drang om vooruit te komen alleen nog maar in zeer weinig mensen aanwezig is.

Ik moet u bijstaan omdat Ik u liefheb en mijn bijstand kan Ik u alleen zo verlenen, zoals Ik deze als zegenbrengend inzie, doordat Ik u hard aanpak om u tot bezinning te brengen, daar u kort voor het einde staat en haast geboden is. Maar ieder mens kan voor zichzelf zijn aardse lot verbeteren, als hij in gemeenschap met Mij de weg over de aarde gaat, als hij zich dichter bij Mij aansluit en daarom iedere val in de diepte onmogelijk maakt. Dan zal Ik hem ook zo leiden dat zijn aardse leven makkelijker te dragen is, want dan heb Ik geen harde hulpmiddelen meer nodig – omdat Ik hem voor Mij gewonnen heb. Zolang echter de mens Mij nog weerstand biedt, bemerkt hij alleen de last, niet echter mijn hulp.

Doch mijn liefde geldt ook hem en zoekt hem te winnen, alleen met andere middelen, maar die nochtans genademiddelen zijn, omdat ze alleen de terugkeer van mijn schepselen naar Mij ten doel hebben en bereiken moeten. Hoe gering echter zijn dit lijden en deze noden tegenover de kwellingen van een nieuwe verbanning in de vaste materie die u, mensen echter onherroepelijk ten deel zal vallen, als u zich niet buigt onder mijn wil in de laatste tijd vóór het einde.

Niets anders wil Ik door lijden en nood bereiken dan dat u tot Mij komt, die u altijd kan en wil helpen. U bent vermoeid en belast. U weet er toch Een, die u tot zich roept. Volg Zijn roep: “Kom tot Mij, allen die uitgeput bent en onder lasten gebukt gaat, Ik wil u verkwikken”.

En er is niets wat Ik u onthoud, als het maar tot heil van uw ziel dient. Sluit u aan in de rijen van mijn kinderen, plaats u niet terzijde in eigenzinnigheid of trots, maar kom ook u, die nog ver van Mij bent en geef uw weerstand op, want de weg met Mij te bewandelen is waarlijk gemakkelijker en mooier. Ik leid u zo dat u moeiteloos uw doel bereikt, alleen voert mijn weg ver weg van de wereld. Maar het is uw ware vaderland, dat u opneemt als u de aarde moet verlaten. Want mijn rijk is niet van deze wereld. Slechts een korte weg over de aarde ligt nog voor u, maar hij is voor u voldoende om het juiste doel te bereiken. Maar geef u op dit korte traject over aan Mij en mijn leiding en u zult er geen spijt van hebben Hem gevolgd te zijn, die uw aller Vader is, die zijn kinderen wil brengen naar de eeuwige zaligheid.

Amen

BD.6343
31 augustus 1955

Dood christendom

U zult zwaar op de proef worden gesteld, u die zich christen noemt en nog geen bewijs van echt christendom hebt geleverd, u die meent voorbestemd te zijn tot het enige vooruitzicht op mijn rijk, u die gelooft dat voor Mij woorden en uiterlijkheden alleen volstaan om door Mij te worden opgenomen in mijn rijk. U zult u nog moeten bewijzen en het zal u dan zwaar vallen datgene trouw te blijven wat u tot nu toe met alle ijver hebt verdedigd. Want eens zult u zich voor Mij moeten bekennen. Niet zoals tot nu toe alleen voor een geloofssysteem dat dan als een kaartenhuis in elkaar zal vallen. En juist voor u zal het veel moeilijker worden, voor Mij en mijn naam uit te komen, want u zult Mij te weinig kennen.

U zult alleen onbelangrijke dingen weten en u zult onbelangrijke geboden nakomen. Maar u zult er te weinig van weten wat Ik zelf heb onderwezen op aarde en u slaat slechts weinig acht op mijn geboden. U leeft te weinig in de liefde en daarom ontbreekt u ook het weten dat u een blij gemoed zou geven om getuigenis af te leggen wanneer u voor de beslissing zou worden gesteld. Deze beslissing kan u niet bespaard blijven, omdat u steeds te licht hebt opgevat wat uw levenstaak op aarde is: aan uw ziel te werken, omdat u zich tevreden stelde met formele gebruiken die uw ziel niet de geringste graad van rijpheid kunnen opleveren.

Uw streven naar Mij laat waarlijk veel te wensen over, en u neemt genoegen met korte uren waarin u meent Mij te dienen. U zult geen innerlijke sterkte hebben verkregen die u in staat stelt tot een openlijk uitkomen voor Mij en mijn naam en het zal blijken dat uw geloof geen levend geloof is, maar alleen een vormgeloof, een aangeleerd geloof dat niet aan de verwachtingen beantwoordt wanneer het op de proef wordt gesteld. En met zo’n geloof zult u niet zalig kunnen worden.

Ik kan daar geen genoegen mee nemen, want Ik verlang liefde van u en de liefde zal een levend geloof voortbrengen. Zolang u zich echter niet door een leven in liefde zult bewijzen, kan uw geloof ook niet juist zijn. En daarom zult u dit dode geloof openbaren, wanneer van u het belijden van mijn naam wordt geëist. U zult falen omdat u de liefde ontbreekt, omdat u de geboden van de liefde slechts onbelangrijk leken, terwijl u buitengewoon ijverig vervulde wat mensen van u eisten. Leeg en onwetend zullen uw harten zijn en u zult u niet bewijzen als ware christenen, want u zult niet trouw blijven aan Hem Die voor u aan het kruis is gestorven, omdat u Hem nog niet echt hebt herkend. Een dood christendom zal niet de kracht overbrengen die nodig is om voor de wereld mijn naam te belijden. En dan zal blijken wie bij mijn kerk hoort die Ik zelf op aarde heb gesticht. En alleen het door de liefde levende geloof zal standhouden en de juiste beslissing nemen.

Amen

BD.6344
1 september 1955

Ontbrekend zelfbewustzijn in de scheppingen

Niets is zonder geest, wat jullie mensen ook om jullie heen zien. Alles wat voor jullie zichtbaar is, bergt geestelijks in zich, dat eertijds als wezenlijk van Mij is uitgegaan, maar dat opgelost in ontelbare partikeltjes, ook het zelfbewustzijn verloren heeft – en zo lang zonder dit zelfbewustzijn door de zichtbare schepping heen gaat, tot alle partikeltjes elkaar weer teruggevonden en zich verenigd hebben, die aaneengesloten, nu weer die geschapen oergeest tot resultaat hebben, die nu, als mens belichaamd, ook weer het zelfbewustzijn terugkrijgt.

De mens is dus een in een stoffelijk omhulsel geborgen oergeest, terwijl alle andere scheppingswerken, van de harde materie tot en met het dier, eveneens bevolkt zijn door partikeltjes die toebehoren aan een oergeest, die echter niet in staat is zichzelf als iets wezenlijks te herkennen, omdat hij dit besef had verloren door zijn eertijds zich afwenden van Mij.

De totale schepping zou echter niet kunnen bestaan, wanneer ze niet wezenlijk bezield was, ofwel: Wat Ik oorspronkelijk schiep, waren wezens, die, aan Mij gelijk, buiten Mij geplaatst werden. De materiële schepping echter bestaat uit dat door Mij geschapen wezenlijke, dat alleen ontstaan is met het doel, het in haar gebonden geestelijke de terugkeer tot Mij mogelijk te maken, van wie het zich vrijwillig had afgescheiden.

Al het door Mij geschapene is uitgestraalde kracht. Niets is zonder leven, omdat uit Mij niets doods kan voortkomen. Alles wat van leven getuigt is echter iets wezenlijks, het kan zich alleen in verschillende uitwerkingen van kracht uiten – maar het zal zich altijd als kracht tonen, het zal een werkzaamheid verrichten, die weliswaar voor het menselijk oog verborgen kan blijven, wanneer ze gering is, maar die niet te ontkennen valt, omdat niets blijft zoals het is, maar steeds een verandering laat zien.

Hoe duidelijker een werkzaamheid gevolgd kan worden, des te meer leven het schepsel verraadt, en alleen het ontbrekende zelfbewustzijn geeft aanleiding te twijfelen aan het wezenlijke van hetgeen jullie mensen omringt. Het wordt echter pas weer een zelfstandig wezen, wanneer het zelfbewustzijn weer verkregen heeft, ofschoon het bezielde – zowel de mens als elk scheppingswerk – substantieel hetzelfde is: eertijds als wezen van Mij uitgegane kracht. Wat leven verraadt, bergt deze kracht al in grotere mate in zich dan de schijnbaar dode materie en desondanks zou deze niet kunnen bestaan, als ze zelf niet iets geestelijks zou zijn, omdat uiteindelijk alles van Mij uitstromende kracht is, die, aan Mij gelijk, ook wezenlijk moet zijn.

Er is echter een onderscheid in de volmaaktheid van het wezenlijke, dat van Mij is uitgegaan. En dit onderscheid bepaalt ook de werkzaamheid van een bepaald moment, die uit het scheppen en tot leven brengen van werelden bestaan kan, maar ook uit een zeer minimale dienst van het onvolkomene tegenover het eveneens onvolkomene – een dienst, die echter voortdurend zal groeien en meer en meer tot een werkzaamheid leidt, die ook voor jullie mensen zichtbaar is, die leven bewijst. Want alles moet weer de volmaaktheid bereiken, waarin het oorspronkelijk geschapen was, om nu als afzonderlijk ik-bewust wezen, de hem onophoudelijk uit Mij toestromende kracht te kunnen benutten naar mijn wil.

Amen

BD.6346
3 september 1955

Aandacht voor het wereldgebeuren

U, mensen laat het wereldgebeuren veel meer indruk op u maken dan goed voor u is, want al uw denken, uw verwachtingen en wensen zijn daarop gericht en u vindt geen tijd voor uren van rustige bezinning, dat u uzelf aanpakt, dat u aandacht schenkt aan de loop van uw eigen ontwikkeling. Alles zou voor ieder afzonderlijk mens tot tevredenheid worden opgelost, wanneer hij zijn eigen vorming op de voorgrond zou willen stellen en overtuigd zou geloven dat ook het wereldgebeuren door Mij zelf gestuurd wordt – maar steeds in overeenstemming met de wil van de mensen en hun geestelijke gesteldheid.

Wat u, mensen als het voornaamste beschouwd, is steeds slechts het gevolg van uw geestelijke onverschilligheid – het is de uitwerking van het lage geestelijke niveau van de mensen. Want deze onverschilligheid bepaalt zowel de menselijke wil om liefdeloos op te treden tegen de mensheid, zoals die echter ook de grondslag legt voor duidelijk onheil en dus ook verontrustend wereldgebeuren, waardoor de mensheid moet worden wakker geschud en aangezet te streven naar het hogere.

Als de mensen maar een beetje meer op hun geestelijk welzijn bedacht zouden zijn, dan zou ook aards alles weer geordend worden, de mensen zouden zich niet moeten laten verontrusten door het handelen van ’n enkeling, want ze zouden Mij dan alles voorleggen en een verandering aan Mij overlaten. En dit zou werkelijk niet nadelig voor hen zijn, ze zouden ook aards weer in rustig vaarwater worden geleid en toch het doel bereiken.

En zo zult u, mensen nog op veel onheil kunnen rekenen dat de aarde te wachten staat, deels veroorzaakt door menselijk willen, deels door Mij zelf aan u toebedacht, om de richting van uw gedachten te veranderen, om u met geweld aan uw einde te herinneren, wanneer u het leven van veel mensen om u heen in gevaar gebracht of uitgewist ziet – wanneer u zult moeten ervaren hoe machteloos u zelf bent wanneer u zich niet tot de Enige wendt die alleen machtig is. Maar die door u vergeten wordt of die u niet wilt erkennen, anders zou u wel het vervullen van Zijn wil ter harte nemen en dan ook Zijn bescherming genieten in elke nood en elk gevaar, zelfs wanneer deze u van menselijke zijde te wachten staan.

Leeft u met Mij dan schenkt u aan het wereldgebeuren weinig aandacht omdat u zichzelf en uw lotgevallen aan Mij toevertrouwt, omdat u Mij ook vertrouwt dat Ik u help. Schakelt u Mij echter uit uw gedachten uit, dan let u alleen op datgene wat mijn tegenstander aanricht, dan houdt mijn tegenstander u zelf door de gebeurtenissen die zijn werk zijn in de ban, en u raakt mede in de draaikolk die u naar beneden trekt.

Wat er ook in de wereld gebeurt, mijn wil en mijn macht kunnen het uitbannen en mijn wil en mijn macht kunnen ook de uitwerkingen van al het slechte afwenden van u die bij Mij schuilt, die tot Mij uw toevlucht neemt, die zich aan Mij aanbeveelt en in Mij uw Vader ziet.

U hoeft waarlijk de wereld niet te vrezen, wanneer u uw blik op Mij richt, wanneer u het aardse rijk gering acht, maar ijverig streeft naar het geestelijke rijk. Niets hoeft u vrees aan te jagen, en al woedt ook de hel om u, Ik leid u door alle gevaren, zodra u met uw wil, uw liefde en uw streven met Mij in verbinding staat, zodra uw blik geestelijk gericht is. Er zal u op generlei wijze een gevaar dreigen, want er kan u niets gebeuren dan wat dienstig is voor uw voltooiing. Streeft u naar uw geestelijke voltooiing dan vreest u ook wereldse gebeurtenissen of verontrustende voorvallen niet meer, want u voelt u veilig geborgen onder mijn bescherming.

Amen

BD.6355
14 september 1955

Het doel van de nood: de verbinding met God

In welke nood u mensen zich ook bevindt, steeds ben Ik tot helpen bereid als u Mij hierom bidt. Ik sluit mijn oor niet voor een roep die uit een gelovig hart naar Mij wordt opgezonden. En Ik bekommer me ook om al diegenen die zich bij Mij aanbevelen. Maar elke nood heeft ook een doel: de mensen naar Mij toe te drijven die zich nog verre houden van Mij, die nog geen innige verbinding met Mij zijn aangegaan, die Mij vergaten in het gewoel van de wereld ofschoon ze Mij niet helemaal afwijzen. Naar hen werp Ik ook mijn netten uit en dan moet de nood tot stand brengen dat ze met aandrang op Mij aansturen. En Ik zal hen niet ten onder laten gaan, Ik zal hen helpen.

Alle zorgen kunnen de mensen op Mij afwentelen. Ze kunnen met alle zorgen en noden naar Mij komen, vertrouwelijk Mij alles voorleggen en Mij vragen alles voor hen te regelen. En ze zullen wonderbaarlijk worden geholpen. Maar hoe weinig mensen geloven dit en nemen Mij volkomen gelovig in vertrouwen. En mijn arm kan niet reddend ingrijpen waar de nood zijn doel nog niet heeft vervuld. En Ik moet toezien hoe zwaar de mensen onder hun kruis gebukt gaan. En Ik kan Mij steeds alleen maar als kruisdrager aan hen aanbieden, maar Ik kan niet tegen hun wil de last van hen afnemen, daar die anders geheel doelloos is geweest en de mensen in dezelfde geestelijke nood blijven verkeren, ook wanneer ze vrij zijn geworden van hun aardse nood.

Geloof toch mijn woorden, dat Ik alleen maar wacht op uw roep, dat Mij alles mogelijk is en dat Ik u liefheb. En als u dit gelooft, zoek dan in elke lichamelijke of geestelijke nood uw toevlucht tot Mij, die alleen de nood verhelpen kan en ook wil, omdat Ik u liefheb. Geef elke twijfel op, want die is alleen maar hinderlijk bij het in u werkzaam laten worden van mijn liefde. Geloof en u bereikt alles bij Mij. Maar houd dan ook de verbinding met Mij in stand, want het doel van elke nood is alleen dat u de weg vindt naar Mij en bij Mij zult willen blijven, dat u de weg neemt naar de Vader en nooit van Hem weggaat. Want ter wille van uw geestelijke nood komt de aardse nood over u. En de geestelijke nood bestaat in de verwijdering van Mij, in het dode geloof, daar u anders naar die Ene zou gaan, die alleen u helpen kan en wil. Laat het geloof in u levend worden en twijfel geen moment aan mijn liefde en mijn macht, en u zult door elke nood heen worden geleid. Ik zelf zal u daarvan bevrijden.

Amen

BD.6359
19 september 1955

De brede en de smalle weg

De weg die u op aarde gaat, kan heerlijk, aangenaam en rijk aan genoegens zijn, maar ook erg moeizaam en zwaar – en meestal kiest u de makkelijke vlakke weg en geniet van alles wat deze weg u aan vreugden en genot biedt. U schrikt terug voor de weg die erg moeizaam is en vraagt niet naar de eindbestemming van de weg die u bent opgegaan. Voor het ogenblik is het voor u voldoende de heerlijkheden te kunnen genieten die de brede weg u belooft – maar u denkt er niet aan waar hij heen leidt.

Steeds echter splitsen zich er smalle wegen af en steeds staan er op deze splitsingen boden die u toeroepen en vermanen om die wegen te gaan die weliswaar niet vlak zijn, integendeel een klim vereisen, en waarvoor u kracht moet gebruiken om de klim aan te kunnen. De boden beloven u echter ook een heerlijk doel, ze verzekeren u dat u de vele moeiten van de weg niet tevergeefs op u neemt, dat het doel u rijkelijk zal belonen voor alle lasten die deze smalle weg van u vergt, voor alles waar u afstand van moet doen.

Steeds weer hebt u gelegenheid van de grote brede weg af te gaan, want steeds weer ontmoet u deze boden die u waarschuwen om uw weg niet voort te zetten en die u proberen over te halen de weg op te gaan die naar boven leidt. U moet hun gehoor schenken, u moet er ernstig over nadenken dat u zich in gevaar bevindt door onverstoorbaar de weg verder te vervolgen die nooit ten hogen kan leiden omdat hij geen inspanningen van u vergt, wanneer hij schijnbaar horizontaal verder gaat, maar steeds meer naar beneden, de diepte in, voert.

U moet steeds zelf gaan twijfelen wanneer uw aardse leven u vervulling brengt van uw verlangens, want u moet toegeven dat het steeds slechts wereldse vreugden zijn die u begeert en u verschaft. Vreugden die vergaan als droombeelden waarvan voor u niets waardevols overblijft, veel meer in u een gevoel van banaliteit en van onbehagen achterlaten wanneer u uzelf ernstig aanpakt.

De grote weg waarover u loopt is wel door bloemrijke hagen omzoomd en u voelt u behaaglijk in zo’n omgeving, maar het is niet iets echts, het zijn slechts voorspiegelingen en verhullingen die voor u dat, wat erachter ligt, moeten bedekken en u zou schrikken wanneer u er doorheen zou kunnen kijken en het moeras ontdekken dat deze bloemrijke hagen enkel maar moeten verbergen.

De wegen echter die opwaarts leiden, vergen het overwinnen van oneffenheden en het is niet gemakkelijk zulke wegen te begaan, doch bovenaan wenkt een heerlijk doel de wandelaar, hij ziet een licht boven zich stralen dat onvergelijkelijk weldadig over hem uitstroomt en dat hem alle moeiten doet vergeten.

En de reiziger weet dat dit geen schijnlicht is, hij weet dat het ware vaderland hem verwacht dat hem dan alle heerlijkheden zal bieden. En hij legt graag en opgewekt de moeizame weg af, hij let niet op ongemakken, want voortdurend ontvangt hij kracht van boven en daarom bereikt hij ook zeker zijn doel. Hij keert terug in het vaderhuis om daar voor eeuwig gelukzalig te zijn en te blijven.

Amen

BD.6360
20 september 1955

Sociale lasten – Naastenliefde

Hoe vaak bent u mensen er op aangewezen dat u hulp wordt verleend en hoe vaak is het u mogelijk die te beantwoorden, want geen mens kan alleen op zichzelf steunen, ieder heeft de hulp van zijn medemens nodig zoals ook ieder weer in omstandigheden komt zijn medemens te helpen. Maar het streven van de mensen is er op gericht zich geheel onafhankelijk te maken van zijn naaste en ook elke hulpverlening van zich af te schuiven. Zij proberen dat wat vrijwillige hulpverlening zou moeten zijn, wettelijk te regelen, en een ieder probeert uit deze regeling weer voor zichzelf het grootst mogelijke voordeel te trekken. Dat, wat als onbaatzuchtige naastenliefde bovenal hoog gewaardeerd zou worden voor de afzonderlijke ziel, wordt veranderd in een onvrijwillige heffing en levert voor de ziel geen enkel voordeel op zolang elke vrijwillige liefdadigheid is uitgeschakeld.

Naar menselijke maatstaf zou op deze manier elke aardse nood van de mensen kunnen worden afgewend. En dit is ook wel het streven van hen die zich verantwoordelijk voelen voor de noodsituatie van de mensen, omdat die niet geheim gehouden kan worden en deze belasten. En zolang de liefdeloosheid heerst onder de mensheid zijn zulke pogingen ook tot zegen, in zoverre dat de mensen niet in ellende ten onder gaan, maar toch kan het lage geestelijke niveau van de mensen daardoor niet worden opgeheven, want daarvoor is een werkzaam zijn in onbaatzuchtige naastenliefde nodig. De mensen moeten geraakt worden door de ellende van de medemens opdat deze liefde in hen ontstoken wordt. Er moet nood zijn onder de mensen, zodanig dat dit een tot liefde bereidwillig mens aanspoort tot liefdadigheid. Hulp kan de mens op elke manier verleend worden door troostende woorden, door liefdevol medeleven of door daadwerkelijke bijstand. Maar in het menselijke leven gaat het in het bijzonder om de overwinning van de materie, om de omzetting van de eigenliefde naar onzelfzuchtige naastenliefde.

De mens moet zich losmaken van wat voor hemzelf begerenswaardig is, om het de medemens te geven die in nood verkeert. Daarom ook is het aardse bezit ongelijk verdeeld, om juist de wil tot geven aan te sporen, omdat dan de mens zelf zich tegelijkertijd kan oefenen in het overwinnen van de materie en omdat hij zichzelf daardoor het grootste geschenk geeft als hij zich bevrijdt van stoffelijk bezit om de nood van de medemens te lenigen. Alleen dat wat vrijwillig wordt weggegeven zal de mens rijkelijk worden vergoed, want alleen de vrije wil bewijst de liefde, terwijl bij de belastingen die de mens moet opbrengen, de liefde geheel ontbreekt, ja deze zelfs eerder het hart van een mens kunnen verharden en hij elke wil tot geven in zich terugdringt, omdat hij gelooft genoeg gedaan te hebben voor het welzijn van de medemensen. Maar al zijn de mensen nog zo bezig de economische nood op deze manier te lenigen, toch komt de nood weer in een andere vorm op de mensen toe. Enerzijds hem zelf tot zegen, maar anderzijds om weer het hart van de medemens tot hulpvaardigheid te bewegen, om het te beroeren zodat de liefdesvonk tot ontbranding komt, zodat de liefde onder de mensen niet geheel bekoelt.

En vaak worden juist die mensen door noden van niet materiële aard getroffen wier harten zeer verhard zijn, zodat zij een andere weg moeten inslaan als zij geholpen willen worden. Van hen wordt de vreugde die ze hebben van hun aardse bezittingen weggenomen. Wat zij niet zelf wilden weggeven om de nood van anderen te lenigen, daar kunnen zij nu zelf niet meer van genieten. De materie verliest nu haar waarde en gezegend is de mens die daar nu op de juiste wijze mee omgaat, die er nu vrijwillig afstand van doet om het aan de noodlijdende medemens te laten toekomen. Gezegend die zich nog in de laatste tijd de liefde van de medemensen verwerft door goede daden, want alleen die volgen hem na in de eeuwigheid. Dan was zijn nood niet vruchteloos voor zijn ziel.

Amen

BD.6363
23 september 1955

Verbinding met Jezus Christus in elke nood

U mensen zult u innig moeten verbinden met Jezus Christus, wilt u zich vrij maken van alle fouten en zwakheden, slechte gewoonten en begeerten, ondeugden van allerlei aard, als u volmaakt wilt worden. Hij alleen kan u daarbij helpen en Hij doet het, zodra u Hem daarom vraagt en daarmee getuigenis aflegt dat u in Hem gelooft als goddelijke Verlosser. Zodra u dus hebt te strijden, zodra u innerlijk ontevreden bent over uzelf, wend u slechts tot Hem, want Hij heeft begrip voor elke menselijke zwakheid, omdat Hij zelf als mens Jezus over de aarde is gegaan. Maar hij heeft ook het middel om u te helpen. Hij sterkt uw wil en geeft u de daartoe benodigde kracht uit Zijn genadeschat, die Hij voor u verworven heeft door Zijn dood aan het kruis. U zult de weg naar Hem niet tevergeefs gaan, u zult zekere hulp gewaarworden wanneer u maar hulp begeert. En zo zult u het er u steeds gelegen aan moeten laten liggen de verbinding met Hem tot stand te brengen en te bewaren. Niemand anders kan u hulp verlenen, Hij alleen kan het en wil het ook, omdat Hij het zelf wil dat u vrij wordt van alle boeien die u naar beneden trekken, omdat Hij het zelf wil dat u de volmaaktheid van weleer weer bereikt, opdat Hij u kan opnemen in Zijn rijk wanneer u deze aarde zult moeten verlaten.

Hij wil dat u terug zult keren in uw vaderhuis om weer gelukzalig te zijn zoals u het was in het allereerste begin. En daarom zal Hij ook alles doen om deze terugkeer voor u mogelijk te maken. En Hij zal het niet aan genadegeschenken laten ontbreken, want Hij is naar de aarde afgedaald om u te helpen omdat u alleen niet meer in staat was de klim omhoog naar het licht af te leggen. Hij is voor u mensen gestorven aan het kruis en Hij wil dit offer niet tevergeefs hebben gebracht. Hij wil dat alle mensen deel hebben aan de genaden van het kruisoffer, dat zij allen het doel bereiken waarvoor Hij zich zelf heeft geofferd. Maar u zult zelf naar Hem toe moeten komen, u zult u in uw nood aan Hem moeten toevertrouwen en om Zijn hulp vragen en ze zal u ten deel vallen. Daarom zult u zich steeds van Zijn tegenwoordigheid bewust moeten worden.

U hoeft Hem maar in gedachten tot u te roepen en Hij gaat naast u op al uw wegen. De verbinding door middel van gedachten verzekert u ook van Zijn tegenwoordigheid en als Jezus Christus dicht bij u is, praat dan met Hem als met een broeder en ontdoe u van alles wat u terneer drukt. Leg het Hem voor, en laat uw vragen van meer geestelijke aard zijn, ofschoon u ook in aardse noden volledige ondersteuning vindt. Maar denk eerst aan de toestand van uw ziel. En als u onvolkomenheden ontdekt, kom vol vertrouwen met de vraag bij Jezus Christus, dat Hij u vrij maakt van elke boei, van elk kwaad dat u scheidt van Hem. Ga zo vertrouwd met Jezus Christus om als met uw broeder en schaam u niet ook uw geheimste fouten en zonden bloot te leggen. Zijn liefde is oneindig en Hij zal ze u vergeven en u helpen helemaal vrij te worden, omdat u Hem erkent, omdat u in Hem en in Zijn verlossingswerk gelooft.

Maar niemand wordt zelf zijn fouten en slechte gewoonten de baas, die Hem in zijn leven buitensluit, die niet het verlossingswerk van Jezus en de menswording van God in Hem erkent. Want hem ontbreekt elke kracht, en ook de wil om serieus het werk van de omvorming van zijn leven ter hand te nemen, is zwak. Hij zal niets kunnen bereiken vooraleer hij zich aan de goddelijke Verlosser toevertrouwt. Want ieder die vrij wil worden uit de macht van de tegenstander van God, moet tot Jezus Christus roepen en zich vol geloof aan Hem overgeven. Pas dan kan hij worden gered, pas dan heeft hij de kracht zich te veranderen, om verlost binnen te kunnen gaan in het geestelijke rijk, om definitief terug te kunnen keren in het vaderhuis.

Amen

BD.6364
25 september 1955

Wezens van andere werelden

Er bestaat een geestelijke verbinding van de aarde met de wezens van andere werelden, zodra het gaat om lichtwezens die in mijn opdracht op u inwerken, dat u de juiste weg gaat die tot Mij voert. De lichtwereld is onophoudelijk bezig u te beïnvloeden in de goede zin. Maar ook de krachten van de duisternis gebruiken iedere gelegenheid u te misleiden om u van de weg der waarheid weg te voeren, om uw denken te verwarren. En er zal juist in de laatste tijd voor het einde veel gebeuren, wat voor u, mensen onverklaarbaar is.

Doch bedenk steeds dat de mensen zonder dwang de weg naar Mij moeten betreden. Dat dus nooit verschijningen die dwingen om te geloven van mijn kant uit worden gebruikt, zelfs dan niet als de mensheid zich in grote geestelijke nood bevindt. Bedenk steeds dat de lichtwereld in mijn opdracht werkzaam is, dus nooit iets vanuit zichzelf zou doen wat niet in overeenstemming is met mijn wil en mijn wijsheid.

Zijn dus lichtwezens er op bedacht u, mensen te helpen, dan kiezen zij in geen geval een verschijningsvorm die twijfel, verwarring en twijfelachtige resultaten teweegbrengt bij de mensen. Juist in alle duidelijkheid zullen deze lichtwezens zich tegenover de mensen uiten en steeds zo, dat zij als lichtgever herkend kunnen worden. Zij zullen zich dan altijd uiten tegenover hen die een geestelijke verbinding willen aanknopen, met het doel zich geestelijk te ontwikkelen. Zij zullen echter nooit verontrustend inwerken, doordat ze naar middelen grijpen die voor de mensen onverklaarbaar zijn, want zij willen de onduidelijkheid verjagen, ze willen licht geven, niet echter de duisternis vergroten die elk onnatuurlijk verschijnsel verspreidt.

Talloze lichtwezens spannen zich in voor uw geestelijk welzijn, talloze lichtwezens willen u helpen nog voor het einde het licht te bereiken. Want het einde komt onherroepelijk omdat mijn liefde en wijsheid ook denkt aan het nog gekluisterde in de vaste materie, dat ook eens verlossing ten deel vallen moet uit de vaste vorm.

In vrije wil grijpt u, mensen in, in mijn natuurwetten en brengt derhalve dit laatste vernietigingswerk op deze aarde zelf teweeg. U zult u ook volstrekt niet door terechtwijzingen van hen die weten van uw voornemens laten afbrengen, zelfs als engelen uit de hemel neerkwamen om u te waarschuwen. Anders zou Ik niet voortdurend door zieners en profeten op dit einde gewezen hebben, als Ik slechts de geringste verandering van wil zou hebben voorzien.

Dus is dit voornemen van u niet meer tegen te houden, het einde komt onherroepelijk. En daarom geldt de inspanning van de geestelijke wereld altijd alleen uw ziel. En dat proberen zowel goede als slechte krachten, alleen op geheel verschillende wijze. De lichtwereld spreekt altijd alleen uw geest aan, de duistere wereld daarentegen uw zinnen. De lichtwereld openbaart zich ook op de meest verschillende manieren maar steeds door bemiddelaars die door hun geestelijke rijpheid en gezindheid met de lichtwezens in verbinding staan, zodat dezen dan ook de medemensen die openbaringen kunnen mededelen. De duistere wereld daarentegen uit zich rechtstreeks. Ze spreekt willekeurig de mensen aan, ze vindt geloof bij de eigen aanhangers en sticht verwarring bij de anderen en er zal niet met zekerheid een uiting van goddelijke kracht te onderkennen zijn, veeleer een voortdurend vragen, voortdurende onzekerheid kan overal daar worden opgemerkt waar slechte krachten werkzaam zijn.

Wat van boven komt, wat van Mij uitgaat of van de in mijn opdracht werkende lichtwereld, zal altijd alleen licht verspreiden. Aan het licht alleen kunt u, mensen de werken, vol van licht, herkennen. Dan echter zult u ook niet meer vragen, maar weten.

Amen

BD.6365
26 september 1955

Armoede belemmert het werkzaam zijn in liefde niet

Ook de allerarmste kan het hemelrijk verwerven. Want het is ieder mens mogelijk mijn wil te vervullen. Mijn wil is onbaatzuchtige liefdadigheid. En al is de mens nog zo arm aan aardse goederen, de liefde tegenover de naaste kan hij beoefenen, omdat ze niet alleen bestaat uit het geven van materiële goederen. Ook de armste mens kan de vlam der liefde in zich laten oplaaien. Hij kan – juist in zijn armoede – de toestand van de medemens die in nood is overzien. En reeds de serieuze wil om te helpen is liefde die aandringt op werkzaam zijn. De liefde wordt niet afgemeten aan de materiële waarde van datgene wat ze weggeeft. De graad van liefde is maatgevend en dan kan zelfs de kleinste gave onmetelijk hoog worden gewaardeerd.

Een hart vervuld van liefde kan zich echter ook op een andere manier aan zijn medemens kenbaar maken, steeds tot diens zegen, omdat wederliefde wordt gewekt. Elk goed woord, elke deelneming aan het lot van de medemens, elke liefdevolle blik of energieke hulpverlening kan een verhard hart treffen en laten smelten. De medemens kan daardoor meer worden ontroerd dan door materiële hulp kan gebeuren, omdat juist de armoede van degene die schenkt de ander van werkelijke liefde overtuigt, die nu ook wordt beantwoord en een straal van liefde heeft ontstoken. En geeft nu ook een mens die in armoede leeft nog het weinige dat hij bezit, dan zal hij rijke schatten verwerven voor de eeuwigheid. Maar hij zal ook aards worden geholpen en hij zal ook zelf de grootste zegen ondervinden door zijn armoede, omdat in hem ook het verlangen naar materiële goederen ophoudt, naarmate hij meer behulpzaam is tegenover de naaste. En hij leert dus heel wat vlugger de materie te overwinnen dan een mens het zal leren te midden van aards bezit.

De liefde van het hart is niet afhankelijk van de grootte van het aards bezit. De liefde is een gevoel in het hart van de mens, dat steeds aandringt tot werkzaamheid en ook steeds een manier zal vinden om werkzaam te zijn. Alleen al dat de mens zich dan bekommert om zijn medemens, dat hij niet onverschillig aan hem voorbijgaat, dat hij hem opmerkzaam maakt op gevaren of hem de juiste weg wijst. De mens kan op elke wijze zijn liefde tot uitdrukking brengen. En steeds zal zijn liefde met dankbaarheid worden ervaren en wederliefde opwekken. Daarom zal geen mens kunnen zeggen door armoede verhinderd te zijn om werkzaam te zijn in liefde. De liefde heeft met materieel bezit niet het minste te maken, want ook de allerarmste mens kan bidden vanuit een hart dat van liefde is vervuld, of Ik me wil ontfermen over de ongelukkige naaste en hem wil helpen, omdat hij het zelf niet kan. Zo’n gebed vereist eerst de liefde in het hart van de mens en dan pas zal het werkzaam zijn. Want Ik zie zijn goede wil en terwille van zijn liefde ben Ik graag bereid te helpen.

Onbaatzuchtige naastenliefde zou zoveel leed kunnen lenigen. Maar aan die liefde ontbreekt het de mensheid en iedereen denkt alleen aan zichzelf en gaat aan de nood van de medemens voorbij. Zij zullen grote schatten verwerven, die tegen hun aardse armoede opwegen en die ze als onvergankelijke goederen mee mogen nemen in het rijk hierna. Ze zullen rijk zijn daar boven, omdat ze op aarde ook aan de armen dachten, ofschoon ze zelf niet in overvloed hebben geleefd.

Amen

BD.6367
29 september 1955

Het openen van de poort naar de gelukzaligheid

Volg Mij in het rijk dat Ik voor u heb geopend. Ga dezelfde weg die Ik ben gegaan en u zult uw doel bereiken: de vereniging met de eeuwige Liefde, een leven in eeuwige gelukzaligheid. Als mens ging Ik op aarde bewust deze weg, want Mij trok de eeuwige Liefde, tegen welke Ik me niet verzette, omdat Ik met alle liefde mijn hemelse Vader was toegedaan. De liefde voor Hem was in Mij en werd steeds groter, hoe langer Ik op aarde vertoefde. En door deze liefde die Mij vervulde, zag Ik ook de onuitsprekelijke nood van de medemensen bij wie de liefde helemaal ontbrak en die daarom krachteloos op de grond lagen, gekluisterd door een macht die totaal zonder enige liefde was. Ik verkreeg dit weten door mijn liefde en het weten vermeerderde weer mijn liefde. Want nu gold ze ook de ongelukkige broeders die eens in het licht stonden en onmetelijk diep in de duisternis waren gestort.

Ik werd door de toevloed van liefde steeds machtiger en Ik voelde me daarom sterk genoeg te strijden tegen hem die mijn broeders gevangen hield. Want Ik wist dat mijn hemelse Vader Mij nooit de liefdeskracht zou onttrekken, maar alleen zou vermeerderen, omdat Ik Hem Zijn kinderen terug wilde brengen, aan wie Zijn liefde ook toebehoorde, maar die Zijn tegenstander in zijn macht had. Maar de strijd tegen hem betekende een ongelofelijk liefdesoffer. Ik moest hem overwinnen met een daad van liefde, waardoor zijn macht gebroken werd. Ik moest voor alle gevallen broeders iets offeren om hen vrij te kopen van degene die hen pijnigde. Ik moest het losgeld betalen, want hij liet de zielen nooit los die van hem waren sinds de val in de diepte. En zo offerde Ik mijn leven aan het kruis.

Mijn overgrote liefde zette me daartoe aan en Ik verlangde vurig naar de liefde van de Vader. En Hij schonk ze Mij doordat Hij Mij totaal vervulde en zo nam de Vader helemaal bezit van Me. En alles wat Ik nu deed, volbracht de Vader in Mij. En zo ging Ik de weg naar het kruis, weliswaar als mens, maar gedreven door de liefde in Mij, die niet anders kon dan redding brengen aan de gevallenen die smachtten in grote nood. En mijn kruisweg voerde rechtstreeks naar de Vader. De poort was geopend en hij blijft geopend voor ieder die dezelfde weg gaat als Ik: de weg van liefde.

De weg van de liefde te bewandelen betekent voortdurend dichterbij komen bij de eeuwige Liefde en dus ook het binnengaan in het rijk van licht en gelukzaligheid. Want de liefdevolle mens is vervuld van de kracht van God en hij zal zich uit de boeien kunnen bevrijden wanneer hij Mij navolgt, wanneer hij naar Mij kijkt, wanneer hij Mij in zijn hart draagt, wanneer hij Mij liefheeft zoals de mens Jezus Mij heeft liefgehad. Want door de liefde trekt hij Mij dan tot zich en ontvangt onbeperkt kracht om de weg van de navolging van Jezus te gaan.

Er is geen andere weg naar Mij dan die van de goddelijke Verlosser Jezus Christus. Hij was mijn Zoon, die Ik naar de aarde zond, die met een van liefde vervuld hart voortdurend naar Mij en mijn liefde verlangde en in wie Ik – als de eeuwige Liefde – me dan ook kon belichamen. Hij heeft het werk van verlossing volbracht, omdat Zijn liefde uitging naar u als Zijn gevallen broeders. En ter wille van deze grote liefde heb Ik de poorten naar het paradijs geopend, naar de eeuwige gelukzaligheid, door welke u allen binnen zult kunnen gaan; u, die Jezus Christus, de Verlosser van de mensheid, navolgt, die de weg van de liefde gaat welke onherroepelijk naar Mij leidt.

Amen

BD.6374
10 oktober 1955

“Wat u de Vader vraagt in mijn naam”

En het zal u waarlijk gegeven worden, wat u vraagt in mijn naam. U moet in Jezus Christus tot Mij roepen. Alleen wie Mij, de goddelijke Verlosser Jezus Christus, erkent, wie in Hem zijn God en Vader ziet en dus tot de “Vader” bidt, diens beden zullen verhoord worden, want mijn geest wijst hem op Diegene van wie hij eens is uitgegaan. Wie de Mensenzoon Jezus niet als Afgezant van de hemelse Vader erkent, wie er niet in gelooft dat Ik zelf Me in de mens Jezus heb belichaamd, die zal ook niet in vol vertrouwen een gebed naar Mij opzenden, ofschoon hij een God niet loochent. Maar zijn geloof in een God en Schepper is hem slechts vanuit de opvoeding meegegeven, maar in hem niet levend geworden. Want een levend geloof komt voort uit de liefde, maar de liefde erkent ook Jezus Christus als Gods Zoon en Verlosser van de wereld, die een is geworden met Zijn Vader van eeuwigheid. En dus zal hij de Verlosser Jezus Christus niet meer scheiden van de eeuwige Godheid, zijn geest zal het hem begrijpelijk hebben gemaakt dat Hij en Ik een zijn. En diens gebed zal steeds verhoord worden, want hij zal altijd alleen maar vragen om dingen die Ik hem kan verlenen zonder dat zijn ziel schade lijdt.

U mensen zult steeds pas dan de juiste zin van mijn woorden begrijpen, wanneer mijn geest in u werkzaam kan zijn. Maar mijn geest kan altijd pas dan in u werkzaam zijn, wanneer u zelf Hem dit veroorlooft, wanneer u door een leven in liefde Hem de mogelijkheid zult geven zich tegenover u te uiten. Maar dan zult u mijn woord aannemen als ware het rechtstreeks tot u gesproken, want dan, in dat geval, spreek Ik ook tegen mijn kinderen en geef hun met mijn woord tegelijk ook daar het begrijpen van. En dan zult u zich zalig kunnen prijzen, want uw ziel ontvangt licht. Ze komt tot inzicht, ze wordt rijp, want nu zult u ook alles doen wat Ik van u verlang. U zult mijn wil vervullen en u zult u steeds meer tot liefde vormen en uw ziel zal zich nog op aarde voltooien.

Roep Mij aan in Jezus Christus en vraag als eerste voor uzelf dat u deze voltooiing op aarde zult bereiken. En waarlijk, dit gebed van u zal niet tevergeefs aan Mij gericht zijn. Want een geestelijk verzoek hoor Ik het liefst, een geestelijk verzoek zal vervuld worden omdat de Vader Zijn kind niets weigert en omdat de mens zijn kindzijn al toont wanneer hij zo’n vraag om hulp om zich te voltooien tot Mij richt. En vraag telkens dat u zich van mijn aanwezigheid bewust zal worden en blijven. Dan gaat u uw levensweg onder voortdurende begeleiding van uw Vader van eeuwigheid, dan zult u nooit meer verkeerde wegen kunnen gaan, dan zult u met uw gedachten steeds meer in geestelijke sferen vertoeven en uw vooruitgang zal verzekerd zijn. Wat zou u allemaal wel kunnen bereiken wanneer u zich mijn woord herinnert en u dienovereenkomstig gedraagt – wanneer u de “Vader vraagt in mijn naam”.

Aards en geestelijk zult u geen vergeefs verzoek doen, steeds zal Ik u verhoren, want Ik heb u deze belofte gegeven en Ik houd Me aan mijn woord. Roep de goddelijke Verlosser aan met wie de Vader zich heeft verenigd. Roep tot God in Jezus. Dan behoort u ook tot de verlosten, dan bent u binnengedrongen in het mysterie van de menswording van God. Want als niet-verlost ontbreekt de mensen helemaal het geloof daaraan dat Ik zelf Mij in de mens Jezus heb belichaamd. Maar u toont het geloof wanneer u de “Vader vraagt in mijn naam”.

Amen

BD.6375
11 oktober 1955

Denkactiviteit

Wat is gedachte? Deze vraag zal u nooit wetenschappelijk beantwoord kunnen worden, zolang de onderzoekenden zelf niet in geestelijke kennis binnendringen, zolang zij slechts zuiver verstandelijk deze vraag trachten op te lossen, want de oorsprong van de gedachte is het geestelijke rijk. Gedachten zijn uitstralingen uit het geestelijke rijk, die om u, mensen als golven heen cirkelen om al naar uw wil opgenomen of weggedrongen te worden. Het zijn uitstralingen die uw denkorganen aanraken en ze in werking zetten als u daartoe bereid bent, dat wil zeggen: door middel van uw wil het contact opneemt met de wezens die u aanstralen. Het is een uitwisseling van krachten, een proces dat van twee kanten wordt opgezet, doch het blijft aan de wil van de mens overgelaten met welke kant hij contact tot stand brengt.

U moet weten dat u zo geschapen werd dat alle organen een bepaalde functie te verrichten hebben, die nu in overeenstemming met de wil van de mens hun werk doen – maar ten dele ook nog onderworpen zijn aan de natuurwet, omdat zij een het leven in stand houdende functie uitoefenen. U moet verder weten dat u voor de duur van uw aardse leven een zekere vrijheid werd toegestaan, wat daarin tot uitdrukking komt dat de functies van bepaalde organen van uw wil afhankelijk zijn, omdat deze zich in het aardse leven moet laten beproeven en waar moet maken.

En daartoe behoort ook de verstandelijke activiteit die u zelf ontwikkelen kunt, waartoe u echter ook een denkvermogen werd gegeven. Dit denkvermogen bestaat echter niet daarin dat u zelf gedachten opwekt, maar u moet iets wat u toestroomt, iets geestelijks dat u voortdurend als golven omspoelt, krachtens uw denkvermogen op u laten inwerken. U moet de gedachten die u toestromen, opnemen en dan met uw verstand verwerken. Maar het staat u geheel vrij of en welke gedachten u opneemt, doch de wil en de keus zijn beslissend voor de positieve ontwikkeling van uw ziel.

Gedachten zijn geestelijke uitstralingen van kracht die in onvoorstelbare volheid van licht van God zelf uitgaan. Die eerst ontvangen worden door lichtwezens, die echter wederom trachten te verblijden met hetgeen zij ontvingen, wat dus een onophoudelijk verder leiden naar al het wezenlijke, tot denken in staat is, betekent.

Doch ook de tegenwoordige vorst der duisternis was eens licht- en krachtontvanger. Ook hij zendt stralingen van zich uit naar de wezens. En zo zal de mens als wezen met denkvermogen, gedachtenstromen van beide kanten kunnen opnemen. Uitstralingen van goede en ook slechte krachten zullen zich steeds als gedachtengolven openbaren en de mens zal steeds die gedachten aannemen, die overeenstemmen met zijn wil. Gedachten zullen nooit een dwingende invloed uitoefenen, maar alleen naar de wil van de mens zich op de voorgrond dringen – en aangenomen of afgewezen worden.

Nimmer is echter de mens de geestelijke vader van zijn gedachten, nimmer is hij in staat deze gedachten zelf te produceren, ofschoon hij er vaak van overtuigd is dat alles het product is van zijn eigen gedachten, wat hij door de werking van het verstand verkregen heeft. Hij gebruikt alleen de hem omringende gedachtengolven en kan ze ook in zeer hoge mate benutten krachtens zijn denkvermogen, dat hem door de Schepper gegeven is. Er zullen weliswaar ook altijd weer lichtvolle gedachten opkomen in de mens die zich meer naar de duistere gedachtenstromen toekeert, doch nooit zullen zich gedachten, onverschillig van welke richting, vastzetten in de denkorganen tegen de wil in van de mens. En dat is zijn eigen taak: te kiezen, met welke gedachten hij zich bezig wil houden.

Onder denkvermogen is derhalve te verstaan, het in staat zijn zich met de stromingen die als gedachten de mens aanraken bezig te houden, hun zin te verstaan, ze logisch te rangschikken – bijgevolg de toestromende gedachten zich ten nutte te maken. Maar daartoe is echter ten eerste de wil nodig, want de mens is niet gedwongen zich voor de hem toestromende gedachtengolven open te stellen. Hij kan dus bij een zekere luiheid van denken ook de gedachten afwijzen, zoals hij anderzijds ook gedachten kan opnemen die hem van beneden bereiken, dus slecht en waardeloos van inhoud zijn. Altijd is het zijn wil die de richting van de gedachten bepaalt – maar ook het uitgangspunt en hun oorsprong. Doch alleen gedachtengolven uit de wereld vol van licht zullen, als de wil van de mens gewillig is ze aan te nemen, tegelijkertijd een uitwerking van kracht hebben, doordat het denkvermogen scherper en helderder wordt.

Wie zich dus al denkend met geestelijke vragen bezig houdt, die neemt als het ware van wezens uit het lichtrijk deze vragen aan. En zulke gedachtengolven wekken in zijn ziel een verlangen op om opheldering te ontvangen. Dit verlangen wordt door de denkorganen opgenomen – en van dit moment aan wordt pas het verstand van de mens dit bewust. Nu heeft de mens het contact tot stand gebracht met het wezen dat hem die uitstraling toezond – dat in opdracht van God, of – als de mens nog niet van goede wil is – ook in opdracht van Zijn tegenstander zijn werk verricht: licht of duisternis te verspreiden.

Iedere gedachte is een uiting van een in de dienst van God of Zijn tegenstander staand wezen, echter nooit een eigen voortbrengsel van de mens. Want zelfs in de staat van volmaaktheid – eens in het geestelijke rijk – straalt het wezen altijd alleen uit wat het uit de bron – van God zelf – betrekt als liefdekracht, die hoogste wijsheid insluit. En uit de verscheidenheid van het denken van de mensen vloeit voort dat er een eindeloze hoeveelheid verschillende graden van kennis de wezens onderscheidt. Dat ze echter alle toegang hebben tot de mens, omdat diens wil zelf zich behoeden kan voor verkeerde of gebrekkige opvattingen – en omdat God ook Zijn tegenstander hetzelfde recht toestond, op de mens in te werken vanwege de vrije wilsbeslissing, die de zin en het doel van het aardse leven is.

Het denkvermogen kan echter ook de verschillende gedachten tegen elkaar afwegen. De mens kan concluderen en zijn wil kan door deze gevolgtrekkingen ook de eerst ingeslagen richting veranderen. En zijn verstand zal zich weren tegen de onjuiste ideeën, zodra hij van goede wil is. En de inspanningen van al die lichtwezens die in de volle waarheid staan, zullen nooit ophouden die mensen stromen van ware gedachten toe te zenden, die aan hun hoede zijn toevertrouwd. Want dat is hun missie: licht en waarheid te verspreiden en de duisternis te verjagen, en deze missie komen zij ook nauwgezet na.

En een hart dat opengaat, een mens die de waarheid begeert, zal een rijkdom aan gedachten kunnen ontvangen die in hem weerklank vindt. De uitstralingen uit het lichtrijk zullen ook in hem helder licht ontsteken. De mens zal weliswaar geloven door eigen nadenken tot het resultaat gekomen te zijn, wat echter slechts in zoverre waar is dat hij nu zijn denkvermogen ten volle heeft benut om zich dat tot geestelijk eigendom te maken, wat hem tevoren is toegestroomd maar wat nu bij hem blijft, zodat hij het weer kan uitstralen – zodra hij in het geestelijke rijk tot werk dat verblijdt is toegelaten.

Amen

BD.6376
13 oktober 1955

Het ernstige streven naar het rijk Gods

U allen streeft veel te weinig naar het rijk Gods met zijn heerlijkheid, zelfs wanneer u vast meent te geloven dat u eens dit rijk binnengaat, zelfs wanneer u zult willen dat dit rijk, eens uw verblijfplaats zou mogen zijn. U neemt het toch niet serieus genoeg met uw omvorming tot liefde, zonder welke u nooit het rijk Gods in bezit zult kunnen nemen. Uw wil is nog erg zwak en u roept te weinig Diegene aan die alleen uw wil de ware sterkte kan geven.

Zolang de wereld nog haar bekoringen op u uitoefent, zolang bent u ook Hem niet helemaal toegedaan die alleen u Zijn rijk met alle heerlijkheid kan ontsluiten. U wilt dan nog twee heren dienen; anders gezegd: de macht van de ene heer is nog te groot dan dat u hem zult kunnen opgeven en u aan de andere Heer geheel en al overgeeft. Want tegelijkertijd beide heren dienen is niet mogelijk, omdat hun eisen aan u van geheel tegengestelde aard zijn.

Maar wilt u het rijk Gods met al zijn heerlijkheid verwerven, dan zal u zich moeten losmaken van de wereld en al haar verlokkingen. U zult de hele kracht van uw wil moeten opbrengen en bewust alleen naar dat rijk streven, daar u anders het gevaar loopt door de wereld te worden gevangen en u het rijk Gods helemaal verspeelt.

U zult in alle ernst moeten beslissen, u zult u ervan bewust moeten zijn, dat alleen een sterke wil het doel kan bereiken en u zult om deze sterke wil moeten vragen, wanneer u uzelf te zwak voelt om de verlokkingen door de wereld te weerstaan. Heel weinig slechts kan de wereld u bieden in verhouding tot de heerlijkheid van het rijk dat niet van deze wereld is, en om minuten of uren van geluk te genieten offert u de hele eeuwigheid op.

U zult het ook niet mogen uitstellen, u serieus bezig te houden met uw doel. Want u weet niet hoe lang u daar nog tijd voor blijft, u weet niet wanneer uw laatste uur geslagen heeft en of u niet verrast zult worden en dan niets meer kunt doen voor het heil van uw ziel. Want de onverschilligheid van iemand die weet is erger dan de totale onwetendheid waarin een mens van de wereld leeft. Doch allen zijn nog onder de indruk van de wereld en een strijden tegen zulke verleidingen en begeerten is daarom ten zeerste geboden. U allen begrijpt de ernst van de tijd niet. Maar vele van u zouden zich kunnen vrijmaken van de wereld, die gelovig zijn, wanneer ze Jezus Christus aanroepen om hulp, om versterking van wil, om kracht om de verzoekingen te weerstaan.

U, mensen bent zwak van wil en de tegenstander van God probeert alles, om daar zijn voordeel mee te doen. De tegenstander van God zal u steeds daar aanpakken waar u nog kwetsbaar bent. Maar u kunt u van hem vrijmaken, want wat uw kracht niet klaarspeelt, dat doet die Ene die voor u aan het kruis is gestorven om voor u de genade van een sterkere wil te kopen. Roep Hem aan wanneer u zich in zielennood bevindt – wanneer de tegenstander van God zijn kunsten aanwendt, wanneer hij u lokt met de vreugden van de wereld, en u zult plotseling inzien, hoe leeg en smakeloos datgene is, wat u door hem voor ogen wordt gesteld. U zult u afwenden en de roep volgen van Hem die zijn rijk voor u wil openen, die u eens alle gelukzaligheid zou willen bereiden in Zijn rijk.

Amen

BD.6377
14 oktober 1955

Voorwaarden voor het ontvangen van waarheid

U zult door gedachten worden ingeleid in de waarheid, maar steeds alleen dan, wanneer u de voorwaarden vervult om op geestelijke wijze onderricht te kunnen worden. U zult van mensen wel een weten in ontvangst kunnen nemen, u zult het echter pas dan op heel zijn waarde kunnen onderzoeken en beoordelen, wanneer de geest in u werkzaam is, wanneer hij zelf u de waarheid kan ontsluiten. U zult u dus door het vervullen van voorwaarden zo moeten toebereiden, dat u in staat bent de stem van de geest in u te vernemen, zodat u in staat bent uw gedachten juist te ordenen en een juist oordeel te vellen. Dit zou voor ieder mens wel mogelijk zijn en daarom zou ieder mens in de waarheid vast kunnen staan, maar de meesten ontbreekt het aan de wil zich aan de voorwaarden te onderwerpen, want er wordt geëist: het overtuigde erkennen van God, dus een levend geloof. En daaruit vloeit voort, dat ook de liefde in de mens moet worden ontstoken, omdat deze pas een levend geloof oplevert.

Verder moet de mens naar de waarheid verlangen, want hij kan steeds alleen volgens zijn verlangen bedacht worden, omdat elke wilsdwang van de kant van God is uitgeschakeld, de verschaffing van de waarheid echter steeds bepalend zou zijn voor het geloof, dus de vrijheid van de wil daardoor beperkt zou zijn. Bovendien vervult ook alleen een mens die naar de waarheid verlangt de verdere gestelde eisen – de Gever van de waarheid daarom te vragen en dan ook in zijn binnenste te luisteren. Want alleen de naar waarheid hongerende mens houdt zich in gedachten met de vragen bezig die hem nu door de geest kunnen worden beantwoord. Het zijn weliswaar heel natuurlijke gebeurtenissen die eigenlijk niet hoefden te worden vermeld, omdat aan elk denkresultaat steeds een zoeken en vragen voorafgaat, maar alle voorwaarden moeten vervuld zijn, wil het resultaat juist zijn, dat wil zeggen overeenstemmen met de waarheid.

Denken en zoeken alleen garandeert nog geen zekere waarheid wanneer het “geloof in God” en de “liefde” ontbreken, omdat de aarde een duister gebied is, omdat de strijd tussen licht en duisternis in dit gebied voortdurend zal woeden en omdat de duisternis daarin bestaat, dat het denken van de mensen verward is, dat het licht van de waarheid niet doordringt zolang de liefde niet wordt ontstoken in de harten van de mensen. De mens die zonder liefde is, kan noch waarheid ontvangen noch waarheid inzien. De mens als wezen zonder kennis moet zich tot het “Licht van de eeuwigheid” wenden, dat dit hem een straal zal laten toekomen. Dus moet hij ook geloven in een God als Oerbron van het licht, als Oorsprong van dit weten, als “Waarheid in zich”. En deze God moet de mens nu vragen om overdracht van waarheid. Dan zal God zich ook tegenover hem uiten door Zijn Geest, die hem nu “in alle waarheid zal leiden”, zoals Hij het heeft toegezegd. U mensen zult Hem allen daarom kunnen verzoeken en u allen zou door Hem worden bedacht, het denken van u allen zou juist gericht zijn en een helder Licht zou over de aarde stralen.

Maar wie van u mensen gelooft dit en brengt de verbinding tot stand met God door liefde en geloof, zodat hij van Hem rechtstreeks de waarheid ontvangen kan? Wie van u mensen vervult de voorwaarden die waarlijk niets onmogelijks van u eisen? Slechts weinigen begeren de waarheid en luisteren in hun binnenste, wat de Geest uit God hun zal verkondigen. En slechts weinigen staan daarom in het licht en kunnen nu het licht verder dragen, zodat ook de medemensen een lichtje voor zich daaraan kunnen ontsteken, dat het donker van de nacht zal verlichten. Daarom zullen de dwaling en de leugen steeds de mensen beheersen, daarom zal de waarheid maar zelden te vinden zijn onder de mensen. Daarom wordt de strijd tussen licht en duisternis onophoudelijk gevoerd, maar voortdurend zal in de duisternis ook een Licht stralen dat uiteindelijk ook zal overwinnen, dat de duisternis geheel zal wegdringen wanneer het einde is gekomen, wanneer een nieuwe dag aanbreekt die stralen zal in heldere schijn, die de waarheid openbaart.

Amen

BD.6378
15 oktober 1955

Kruisweg – Kruisdrager Jezus Christus

Draag uw kruis met geduld, want het is niet zwaarder dan u in staat bent te dragen. Niemand hoeft onder de last van zijn kruis te bezwijken, omdat er Eén is die het helpt dragen, wanneer hij maar deze Ene aanroept, wanneer hij zich bewust is van zijn zwakheid en vol vertrouwen naar Hem gaat, die hem kracht en versterking kan geven en het ook doet, zodra Hij daarom gevraagd wordt. Maar wie gelooft goddelijke hulp niet nodig te hebben, wie zichzelf sterk genoeg voelt, wie geen Heer boven zich wil erkennen, die zal heel vaak de last van het kruis aan den lijve ondervinden. Want door deze last van het kruis werk Ik zelf op zulke mensen in, om hun de gang naar Mij lichter te maken, omdat Ik hun erkenning moet vragen, om hun eens een gelukzalig leven te kunnen bereiden.

Draag uw kruis met geduld. Want u gaat dan al een kruisweg die u tot zegen kan zijn. Maar u zult ook kunnen opvliegen en in opstand komen tegen uw lot. Dan bent u in groter gevaar. Want dan bent u al een prooi van mijn tegenstander, wanneer voor u opvallend snel hulp komt, wanneer u van elke last vrij wordt, want dan helpt hij u, omdat u in opstand komt tegen Mij, die u het kruis oplegde voor uw heil.

Ik ben voor u de weg naar het kruis gegaan. Ik ben zelf onder de last van het kruis bezweken, omdat het mateloos zwaar was. Maar Ik deed het voor u, dat u niet zo zwaar zou hoeven te dragen, dat het voor u altijd te dragen zou zijn. Daarom ga Ik als onzichtbare Kruisdrager naast u. En elk zich wenden tot Mij om hulp zal Mij ook bereid vinden om voor u de last te verminderen. Maar wie koppig voortgaat, wie geen beroep doet op mijn hulp, die zal ze steeds moeilijker gewaarworden. Maar zijn eigen wil bepaalt de zwaarte van de last van zijn kruis. En de mens moet ervoor waken, door misnoegen en aanmatigende gezindheid diegene dichterbij te roepen die alleen op het ogenblik wacht waar hij kan invallen, die echter geen hulp wil bieden, maar u alleen te gronde wil richten.

Ik ben u de weg voorgegaan en Ik maan u steeds weer aan tot navolging. Ik heb mijn doel bereikt, doordat Ik als mens Jezus Mij verenigd heb met de Vader, die van mijn lichaam bezit nam en Mij met licht en kracht vervulde. Ook uw weg kan naar dit doel voeren. Ook u zult mateloze gelukzaligheid kunnen bereiken, wanneer u uw best doet Mij na te volgen, wat echter ook het dragen van de last van een kruis met zich meebrengt. Maar u hoeft niet alleen te gaan. Steeds hebt u in Mij een begeleider, die u bijstaat en u helpt dragen, zodra u zich bewust aan Mij toevertrouwt en om mijn hulp vraagt.

Maar u zult weinig vooruitgang boeken wanneer uw leven op aarde gemakkelijk en zorgeloos is, wanneer u niet door het dragen van de last van een kruis de ziel van aanklevingen bevrijdt, die haar heel lang hinderen bij het binnen stralen van licht. Van deze aanklevingen zult u uw ziel moeten bevrijden, wat u niet zwaar zal vallen wanneer u de goddelijke Verlosser Jezus Christus aanroept om hulp. Maar daarom leg Ik u mensen een kruis op, opdat u aan Hem denkt. Door de last van het kruis wil Ik u tot Mij roepen, die zelf te onverschillig bent om de weg naar Mij in te slaan.

Ik wil u in herinnering brengen wat Ik voor u heb gedaan door mijn kruisweg, door mijn lijden en sterven aan het kruis. Als het u op aarde goed gaat, denkt u slechts weinig aan mijn grootste daad van liefde. Pas wanneer het kruis op uzelf drukt, richt u uw ogen op Mij. En dan erkent u Mij ook, wanneer u Mij om hulp vraagt. Dan gaat u bewust de weg van de navolging van Jezus, wanneer u zich buigt onder mijn wil, wanneer u denkt aan mijn kruisweg, aan mijn onmetelijk lijden, maar ook aan mijn liefde die zich voor u heeft opgeofferd.

Amen

BD.6379
17 oktober 1955

Het begeren van de waarheid garandeert waarheid

U neemt volledig bewust mijn woord in ontvangst zodra u zich voor mij openstelt doordat u het horen wilt. Wanneer u luistert naar wat Ik, uw God en Vader van eeuwigheid, u zeggen wil, wanneer u gelooft dat Ik zelf u wil toespreken en nu op mijn woord wacht. En dan zult u er ook zeker van kunnen zijn dat Ik tot u spreek, dat u de volle waarheid toestroomt. Dat zowel uw gedachten als ook het oor van uw ziel nu geleid en gescherpt worden en niets anders dan de zuiverste waarheid aannemen, dat u er dus een duidelijk gevoel voor hebt wat u zult mogen aannemen of afwijzen. Uw wil, Mij zelf te horen, garandeert u ook een geestelijk goed overeenkomstig de waarheid, dat u door middel van gedachten of door het innerlijke woord wordt overgebracht.

Maar steeds moet u gezegd worden dat u verlangen naar de waarheid zult moeten hebben. Door dit verlangen naar de waarheid stelt u zelf ook de Gever van de waarheid vast, terwijl u zich anders heel gemakkelijk overlevert aan diegene die uw gedachten in verwarring wil brengen wanneer u zich zelf al een bepaalde mening hebt gevormd en alleen maar verwacht dat deze u bevestigd wordt. En wanneer deze mening overeenstemt met de waarheid, is het goed, en ze zal uw bevestiging ervaren bij een ernstig verlangen naar de waarheid. Maar is uw denken onjuist en wilt u daaraan vasthouden, dan geeft u door uw verlangen al mijn tegenstander het recht om op u in te werken en dan zult u niet mogen geloven door Mij te zijn toegesproken.

U zult tegenover uzelf zeer kritisch moeten zijn. U zult zich heel ernstig moeten afvragen of het u ook werkelijk om de zuivere waarheid te doen is. En daarom is elke twijfel die in u opduikt goed, maar nooit een zekere zelfverzekerdheid de waarheid te bezitten. Want aan hem die vraagt kan antwoord worden gegeven, maar de mens die meent geen onderricht meer nodig te hebben, kan bezwaarlijk worden onderricht. U allen zult Mij mogen vernemen, u allen geef Ik antwoord op uw vragen, u allen breng Ik de zuivere waarheid over wanneer u deze maar van harte begeert. Maar Ik kan uw gedachten niet dwingen, want het staat u vrij welke weg deze nemen. Is er echter een betere belofte voor u dan dat u zich aan Mij zelf zult kunnen toevertrouwen, dat u in elk geval van twijfel alleen maar Mij om opheldering hoeft te vragen om een waarheidsgetrouwe oplossing te weten te komen?

Ik ben de eeuwige Waarheid zelf. U komt tot de Oerbron van de waarheid als u tot Mij komt. Maak u dan echter tevoren vrij van alle mentale ballast. Kom met een leeg hart en laat dit vullen met mijn liefde. Kom zonder enig gedachtengoed, zonder eigen meningen en verlang alleen Mij zelf te horen. En u zult Mij horen en door Mij in de waarheid onderricht worden.

Mijn tegenstander benut zijn macht ten volle. Hij heeft helpers en handlangers die allen ijverig hun best doen om de mensen onjuiste gedachten in te blazen, en dezen nemen zoiets veel liever aan dan zuivere waarheid, omdat ze zelf nog een duistere geest hebben als gevolg van hun verloren inzicht. Maar de mens zelf heeft toch een heel zeker middel om in het bezit van de waarheid te komen, wanneer hij naar Mij komt en Mij erom vraagt. En als hij serieus de waarheid verlangt, zal hij ook al het geestelijke goed of weten tot nu toe achter zich laten en dan kan hij overvloedig worden bedacht en elke duisternis zal van hem wijken. Want het licht der waarheid schijnt stralend in de duisternis.

En de mens moet alles met bedachtzaamheid aannemen wat hem wordt aangeboden van de kant van de medemensen, want hij moet zich steeds afvragen vanwaar dat weten kwam. Hij moet niet zonder onderzoek van de herkomst een weten aannemen, omdat ieder mens zich kan vergissen en zich ook vergissen zal, die Ik zelf niet de waarheid heb overgebracht. Want ieder die de waarheid begeert, moet naar Mij zelf komen. En pas wanneer hij zich kan beroepen op Mij zelf als Bron van zijn weten, kan hem geloof worden geschonken. En toch wil Ik ook door hemzelf worden gevraagd om de waarheid en Ik zal diens geest waarlijk scherpen, zodat hij duidelijk inziet dat hij in staat is waarheid van dwaling te onderscheiden. Kom naar Mij wanneer u de waarheid begeert en Ik zelf zal ze u geven, want Ik spreek waarlijk tot ieder die ernaar verlangt Mij te horen.

Amen

BD.6381
20 oktober 1955

Het toekeren naar God in vrije wil – Liefdesband

Er is een band aangeknoopt die Mij voor eeuwig met mijn schepsel verbindt wanneer het zich in vrije wil naar Mij keert, dus als het ware de liefdesstraal opvangt die het schepsel nu naar Mij toe trekt en het nooit zal laten vallen. Deze band is onverbrekelijk en als de mens hem eenmaal is aangegaan, houdt deze hem ook in zijn greep en hij zal zich daar nooit los van kunnen maken.

Maar Ik spreek nu alleen over degenen die hun blik ernstig op Mij richten, niet over degenen die Mij alleen formeel belijden, die Mij nog niet tot de inhoud van hun verlangen, hun denken en streven lieten worden. Want Ik spreek alleen over de meest innerlijke gevoelens van de mens, over zijn geheime gedachten, over dat wat zijn ziel vervult. Ik spreek over de wil van de mens die uit eigen aandrang Mij zocht en gevonden heeft. Ik spreek over de wil die door niemand kan worden gedwongen, die niet van buitenaf beïnvloed werd, maar opstijgt uit de ziel en zich wenden kan waarheen het hem trekt.

Het is een moment van wedergeboorte wanneer de mens de weg naar Mij vindt en mijn liefdesstraal opvangt waarmee Ik hem voor eeuwig aan Mij bind. Hoe nu diens weg ook mag zijn, hij voert met zekerheid eens naar Mij, ook wanneer de mens nog door dwalingen en verwarringen heen gaat en het lijkt alsof hij zich weer van Mij verwijderd heeft.

Ik geef eeuwig nooit diegene op, die vrijwillig naar Mij kwam ofschoon hij in zijn zwakte, als gevolg van de onvolmaaktheid, vaak in gevaar is de juiste weg te verlaten. Ik ga ook op dwaalwegen naast hem en dring hem steeds weer terug op de juiste weg, want daartoe heb Ik het recht, omdat hij zich vrij naar Mij keerde en dit toekeren hem nu ook mijn voortdurende hulp verzekert. Want Ik weet dat juist zulke mensen buitengewoon in het nauw worden gebracht door mijn tegenstander en Ik zal weten te verhinderen dat deze macht over hen krijgt.

Ik alleen weet wiens wil zich vrij, uit eigen aandrang naar Mij toekeerde en daarom zult u mensen er niet over kunnen oordelen, wie Mij door middel van de wil al toebehoort en wie nog ver van Mij af staat. Want schijn bedriegt, maar u zult met zekerheid kunnen aannemen dat Ik ieder opwaarts help die ernstig op Mij aanstuurt. Want Ik laat Me niet misleiden. Ik ken de toestand van de ziel van ieder afzonderlijk. Ik ben op de hoogte van alle motieven van zijn handelen en denken en Ik vel waarlijk een rechtvaardig oordeel. Ik stuur ieder mens alle denkbare hulp toe wanneer Ik de ernst van zijn streven onderken.

Maar u mensen laat u vaak blind maken door mooie woorden. U beoordeelt de medemens naar uiterlijkheden, u staat vaak klaar met een voorbarig oordeel, u volstaan verzekeringen of vrome gebaren, om te geloven dat de medemens op de goede weg is naar Mij. En toch kan hij nog zeer ver van Mij af staan en nauwelijks een stap vooruit komen, tot hij eenmaal in zichzelf keert en dan ook mijn liefdesstraal opvangt, waarmee hij zich nu voor eeuwig met Mij zal verbinden.

En Ik wacht steeds maar op dit moment van het bewuste verlangen naar Mij, dat Ik echter nooit voorbij laat gaan, want nu pas bent u aan het gevaar ontkomen weer voor eeuwige tijden voor Mij verloren te gaan. Toch zal ook dan het worstelen nog zwaar zijn, maar u zult zeker uw doel bereiken, omdat u zich nu steeds zult kunnen vasthouden aan de liefdesband, die u meer en meer omhoog trekt en die u ook nooit meer los zult laten, omdat u gelukkig bent een houvast te hebben gevonden in uw leven op aarde.

Maar tot dit besluit moet ieder mens uit eigen beweging komen. Niemand kan ertoe worden bestemd of overgehaald, omdat Ik alleen dat waardeer wat uit het binnenste van het hart komt. Maar de mens kan op Mij opmerkzaam worden gemaakt, als Ik hem als liefdevolle Vader zal worden voorgesteld Die naar Zijn kinderen verlangt. Dan kan het kind proberen de juiste verhouding met de Vader tot stand te brengen en het zal de liefde van de Vader gewaarworden en zich gewillig aan Hem overgeven. En Ik wacht op dit moment dat Mij mijn kinderen terugbrengt. En vanaf dat ogenblik waak Ik over hen. En hoe ook hun verdere levensweg zal zijn, hij zal naar het doel leiden, omdat mijn liefde niets meer terug zal laten vallen wat eenmaal in vrije wil de weg naar Mij heeft gevonden.

Amen

BD.6383
22 oktober 1955

Het benutten van de genaden van het verlossingswerk

Op de genaden van mijn verlossingswerk wordt slechts weinig een beroep gedaan. Voor alle mensen ben Ik aan het kruis gestorven, aan allen kan door mijn werk van barmhartigheid verlossing van zonde en dood ten deel vallen. Geen mens is uitgezonderd, tenzij hij zelf weerstand biedt om reden dat hij Mij en mijn verlossingswerk niet erkent, dat hij zichzelf uitsluit van de kring van hen die door mijn bloed zijn verlost, dat hij daardoor bewust een aanhanger is van diegene die de schuld is van zonde en dood.

Ieder mens die zich onder mijn kruis plaatst, die zijn zondelast naar Mij draagt, zal vrij worden. Voor hem is het lichtrijk geopend, dat vóór mijn kruisdood gesloten was. Want voor hem heb Ik het zoenoffer volbracht, opdat hij vrij zal worden van alle schuld. Maar wie mijn offer niet aanneemt, die mijdt het kruis. Hij staat afzijdig en mijn werk van liefde en erbarmen blijft volledig zonder indruk en uitwerking op hem, ondanks dat het offer ook voor hem heeft gegolden, ondanks dat ook hij zich kan bevrijden van alle schuld.

Maar tegen zijn wil in kan hij niet worden verlost, omdat hij zich vrijwillig aan de kant van mijn tegenstander opstelt. Mijn verlossingswerk geldt voor alle mensen, maar slechts zeer weinigen benutten het. De geestelijke nood op aarde zou niet een dergelijke omvang hebben kunnen aannemen, wanneer er meer aan diegene werd gedacht, die zich heeft opgeofferd voor de mensheid, opdat ze zalig zullen worden; wanneer u mensen aan de overgrote liefde van de mens Jezus zou denken, die naar u allen uitgaat. De mensen van de tegenwoordige tijd, het verleden en de toekomst, die Hij allen van de grote schuld wilde verlossen die hen van Mij scheidde. De mens Jezus was zo vervuld van liefde, dat Ik zelf in Hem kon verblijven, dat Zijn uiterlijke vorm Mij in zich kon dragen in alle volheid en dat uit de liefde bij Hem de kracht tot volle wasdom kwam om voor u mensen te lijden en te sterven aan het kruis.

En aan deze oneindige liefde zou u steeds moeten denken. En u zou ook deel moeten willen hebben aan de genaden die de mens Jezus voor u heeft verworven. Ze staan u zo rijkelijk ter beschikking. En u zult steeds alleen tot Hem hoeven te roepen, opdat u gered wordt, en uw roepen zal niet tevergeefs zijn. Want het werk van erbarmen werd toch voor u gebracht, opdat u hulp zou kunnen ervaren in uw zwakheid, in elke geestelijke en aardse nood. Want u zou vrij moeten worden van uw cipier, van hem die u al eeuwige tijden gevangen hield en in wiens boeien u nog steeds smacht en eeuwig smachten zult, wanneer u niet Mij zelf als uw Verlosser Jezus Christus aanroept, opdat Ik u zal bevrijden.

Waarom gebruikt u de genaden van het werk van de verlossing niet? Waarom vraagt u Jezus niet om versterking van uw wil? Waarom draagt u uw zondelast niet onder Zijn kruis? U zult u nooit kunnen bevrijden uit die macht. U zult hulp nodig hebben. U zult u aan de redder Jezus Christus moeten overgeven en daardoor van uw wil blijk geven, dat u zich losmaakt van mijn tegenstander. En het zal u gemakkelijk lukken, omdat de mens Jezus is gestorven, opdat u gesterkt zult worden om weerstand te bieden aan de vijand van uw ziel. Maar zonder Mij bereikt u niets. Zonder Mij bent u te zwak en blijft u eeuwig gekluisterd in zijn macht.

De beslissing hebt u zelf te nemen. Maar u mensen zou de goddelijke Verlosser Jezus Christus niet moeten afwijzen. U zou zich niet moeten aanmatigen Hem slechts als mens te beschouwen. U zou om opheldering moeten vragen wanneer het mysterie van de menswording van God voor u nog niet begrijpelijk is. U zou de waarheid moeten verlangen en erom vragen bij God. En het ware begrip daarvan zal u worden gegeven, omdat Ik u allen graag wil verlossen, omdat Ik voor u allen ben gestorven aan het kruis. En daarom wil Ik dat u Mij en mijn werk zult onderkennen en erkennen, omdat Ik wil dat ook u vrij zult worden van zonden en dood en binnen zult kunnen gaan in het rijk van licht, dat Ik voor u heb geopend door mijn dood.

Amen

BD.6388
30 oktober 1955

Het wijzen op gebeurtenissen in de natuur

Overal heen leid Ik mijn woord. En Ik ken ook de juiste middelen en wegen opdat de gewillige mensen in het bezit van het geestelijk goed komen dat in Mij zijn oorsprong heeft. Want Ik weet wie bereidwillig is Mij aan te horen. En voor Mij is waarlijk alles mogelijk, ook dat Ik zelf hen toespreek in de vorm die voor hen bevorderlijk is. Maar Ik denk ook aan diegenen die geheel leeg zijn, die het verlangen naar mijn toespreken nog niet hebben gevoeld, die voortgaan zonder op Mij gerichte gedachten, die alleen oog hebben voor de wereld en haar goederen. Ook hun doe Ik mijn woord toekomen. Ook zij worden steeds weer door Mij aangesproken, maar niet opdringerig, zodat ze Mij wel kunnen horen, maar niet moeten horen.

Vooreerst moet de wil in hen actief worden iets te horen uit andere sferen dan die waarin ze zich bevinden. Maar steeds weer komen zulke stimuleringen door gesprekken, boeken, gebeurtenissen in de wereld of eigen nood en tegenslagen. De mens kan dan zijn gedachten de juiste richting geven, naar de oneindigheid, naar Mij, naar geestelijke sferen. En al naar gelang zijn wil wordt hij nu ook gevoed.

Geloof dus niet dat Ik een mens mijn liefdevolle hulp onthoud. Geloof niet dat een mens zich zou moeten redden zonder mijn genadegave. Ik zorg voor allen, maar het resultaat is een eigen aangelegenheid van de mens die een vrije wil heeft. Maar mijn woord zal in heel de wereld worden gehoord, want Ik heb daar steeds alleen maar een bereidwillig mensenkind voor nodig dat zijn hart opent voor Mij en de waarheid rechtstreeks van Mij kan ontvangen. En deze waarheid zal het dan ook doorgeven, omdat Ik de mensen ken die bereid zijn te ontvangen en mijn mensenkinderen samenbreng waar er maar een kleine vooruitgang is te verwachten.

En steeds zullen boden van het licht uitdelen, waar het ook is. En allen zullen dezelfde waarheid verkondigen, omdat ze mijn afgezanten zijn die in de eindtijd overal en in alle landen zullen optreden. Geen hongerende ziel zal zonder sterking blijven en geen verlangend hart onvervuld.

En Ik leid alles. Hemel en aarde regeer Ik volgens mijn wil en ieder afzonderlijk schepsel verzorg Ik en verschaf Ik mogelijkheden zalig te worden. Ik wek overal ware predikers op aan wie mijn geest ingeeft wat ze moeten spreken en die Mij ook zo innig zijn toegewijd dat Ik door mijn geest ook werkzaam kan zijn. Overal zullen er resultaten te behalen zijn, maar overal zullen er ook mensen zijn die elke toegang tot hun hart beletten, die wel ook mijn woord horen, maar er volledig afkerig tegenover staan en daarom ook geen uitwerking kunnen bespeuren.

Maar ook zij zijn aangesproken en ze zullen steeds weer worden aangesproken, tot aan het einde van hun leven, omdat Ik Me tot aan het uur van de dood bekommer om hun zielen, opdat ze nog in het aardse bestaan de weg naar Mij zullen vinden. Wel staan ontelbare mensen nog ver van Mij af en zij zelf proberen ook niet de afstand te verkleinen, maar voor hen geldt mijn liefde en zorg in gelijke mate, omdat Ik al mijn schepselen terug wil winnen en er daarom geen enkele opgeef tot zijn laatste uur gekomen is. Maar de vrijheid van zijn wil tast Ik niet aan.

Maar wat mijn zachtzinnige pogingen niet tot stand brengen, wat mijn woord niet in staat is te bewerkstelligen, dat is nog mogelijk door ongewoon natuurgebeuren, waar de mens geen andere uitweg overblijft dan zichzelf gewonnen te geven of toevlucht te nemen tot een Macht die zo sterk is dat ze helpen kan.

Het erkennen van deze Macht is al een stap vooruit en ook de noodkreet van zo’n mens hoor ik. Dan is hij gered van het eeuwige verderf. Mijn stem klinkt overal. Zacht en luid is ze te horen en ieder kan zich door Mij aangesproken voelen. Ieder die maar gewillig is en acht slaat op mijn stem kan genaden ontvangen en ontwaken ten leven. Want mijn liefde wil redden. Ze wil zich weggeven en allen het leven geven die nog een prooi zijn van de dood.

Amen

BD.6391
4 november 1956

Van geestelijke werkzaamheid mag niet materieel geprofiteerd worden

Wat u aan genadegaven wordt toegezonden, dient alleen tot voltooiing van het geestelijke in u. Het zijn geestelijke goederen, die op geen enkele wijze een uitwerking hebben die aards gewin oplevert, omdat dan al het opwaartse streven ongegrond zou zijn als ter wille van aards voordeel deze geestelijke goederen ontvangen of doorgegeven zouden worden.

En alleen hij zal voor Mij een ware dienaar zijn die zich vrij van alle materiële verlangens ervoor inzet deze verder aan de medemensen door te geven. Want het zuiver geestelijke mag niet met aardse doeleinden vermengd worden, omdat dit voor het geestelijke een kleinering zou betekenen.

Verlossingsarbeid moet in liefde plaatsvinden. Een liefderijk hart moet geestelijke goederen ontvangen en ze met een liefdevolle wilt tot helpen doorgeven, dan pas zullen ze hun uitwerking hebben op de mensen, Iedere materiële samenhang met geestelijk weten heeft een nadelige uitwerking, want iets wat uit den hogen komt verdraagt geen materieel streven, omdat dit het eerste van zijn geest ontdoet.

Maar onthoud dit goed, dat Ik weet wat u, mensen ontbreekt en dat Ik waarlijk niemand gebrek laat lijden, die voor Mij onbaatzuchtig werkzaam is. En zo zal Ik ook altijd helpend ingrijpen waar materiële hulp nodig is om geestelijke leringen en opvattingen naar de mensen te brengen. Doch dat moet uw maar altijd alleen mijn zorg zijn. U zult daarom ongehinderd bezig kunnen zijn, zolang het uw wil is alleen Mij en het verlossingswerk te dienen. U gaat dan steeds de juiste wegen. U maakt dan ook een begin met de juiste arbeid. U kunt u dan op uw gedachten verlaten, die naar mate van uw ijver om te werken geleid worden. Ik kan alleen mensen gebruiken die belangeloos afstand doen van het aardse als het er om gaat mijn woord uit den hogen ontvangen en te verbreiden. Iedere materiële gedachte in verband daarmee brengt deze arbeid in gevaar. Het volste vertrouwen op mijn hulp echter bevordert deze arbeid en verzekert u tevens een zorgenvrij aards bestaan, omdat Ikzelf u dat kan bieden uw volkomen vertrouwen. U moet weten dat uw volle wil een buitengewoon machtige factor is, die alle hindernissen wegruimt. U moet weten dat uw geestelijke arbeid iets teweeg kan brengen, waar overgrote materiële schatten niet tegen kunnen opwegen. Daarom mogen angstige gedachten om de aardse voorzieningen deze liefdevolle wil niet verzwakken, waar in geestelijke opzicht mateloos veel van afhangt

Wat is dan wel het korte aardse leven tegenover de ontzettende kwellingen van wezens, die u beëindigen kunt. Gaarne en met vreugde zou u offeren, als u wezens in hun toestand en hun smekende gebaren hulp zou kunnen zien. Het armzaligste leven dat u leiden zou u onberoerd laten – en u zou steeds alleen willen dienen en helpen. En u kunt hen door liefde helpen. En Mij bereidt u een vreugde die u waarlijk beloon, want alleen de liefde is het middel om te verlossen. De liefde tot Mij geeft u licht en kracht en de liefde tot de niet verloste wezens geeft licht en kracht verder en trekt ook talloze zielen uit de diepte omhoog. Het is bewuste verlossingsarbeid die u verricht en die daarom nooit zonder succes blijft.

Deze zekerheid moet u verblijden, en tot een steeds ijveriger arbeid aansporen. U moet u van alle aardse zorgen ontdoen en nooit op een aards gewin door uw geestelijke arbeid hopen. Wat u nodig hebt, geef Ik u. Dat Ik u onbegrensd geestelijk weten toestuur moet voor u echter ook het bewijs zijn dat u dit nodig hebt, omdat u daarmee weer tot zegen kunt arbeiden van ben die onverlost naar het rijk hierna zijn heengegaan. Gebruik wat u bezit en maak u niet bezorgd om dat wat u ontbreekt, want alles wat u voor lichaam en ziel nodig hebt, wordt u door Mij gestuurd.

Amen