Inhoud
BD.6108 Het doel van God: eeuwig leven – De vrije wil
BD.6109 Vragende gedachten vormen de eerste stap omhoog
BD.6111 “Vrees niet”
BD.6112 Strijd met het zwaard van de mond
BD.6113 Zelfkritiek: gedachten – liefde
BD.6115 Kruising van wegen – De weg naar boven is juist
BD.6116 Gods antwoord op gedachten – Tegenwoordigheid
BD.6117 Geestelijke wedergeboorte – Tevergeefse aardse levensweg
BD.6118 De geest van liefde is bescherming tegen verzoeking en tegenstander Gods
BD.6121 De juiste maat van de eigenliefde – “Zoals jezelf”
BD.6124 Woorden van troost – Lijden – Ziekte – Verbinding met God
BD.6125 De wil de waarheid af te wijzen
BD.6130 Motivatie van de menswording van Christus – Daad van erbarmen
BD.6134 Raadselachtige lichtverschijnselen
BD.6135 “Neem en eet”
BD.6137 “Kom allen tot Mij die uitgeput bent en onder lasten gebukt gaat, Ik zal u verkwikken”
BD.6140 Levend water – De weg naar de bron
BD.6141 De ernstige wil bereikt het doel
BD.6143 De roep tot Jezus Christus is redding – Gods woord
BD.6144 Vrede aan de mensen die van goede wil zijn
BD.6145 Jezus vernam Gods woord – Middelaar tussen God en de mensen
BD.6147 Buitengewone nood – Buitengewone hulp
BD.6148 De verdere ontwikkeling op de nieuwe aarde
BD.6150 Wet van eeuwigheid: Liefde – Goddelijke ordening
BD.6155 Er bestaat geen eeuwige verdoemenis!
BD.6156 “Gij zult niet doden”
BD.6157 Voorbede voor zielen in de duisternis
BD.6158 Omvorming van het wezen alleen van binnenuit
BD.6160 Voor een ware knecht moet het oordeel van de wereld geen enkele waarde hebben
BD.6164 Alleen aansluiting bij God geeft kracht in de komende tijd
BD.6165 Het verspreiden van de goddelijke leer van de liefde is belangrijk
BD.6168 Het geloof in Jezus Christus – Verminderd leed
BD.6169 De naam Jezus overwint de duivel
BD.6170 Innerlijke weerstand – Hindernissen om de waarheid aan te nemen
BD.6176 Niemand wordt gelukzalig zonder Jezus Christus
BD.6182 Het werkzaam zijn van de tegenstander – Afweer tegen Gods woord
BD.6185 Het juist benutten van de tijd op aarde
BD.6189 Het werk van verlossing – Losprijs – Vrije wil
BD.6194 Ernstige waarschuwing de wereld niet aan te hangen
BD.6195 Het vernemen van het woord pas na de kruisdood
– * –
BD.6108
14 november 1954
Het doel van God: eeuwig leven – De vrije wil
U het eeuwige leven te geven, is het doel dat Ik me vanaf het allereerste begin heb gesteld. Ik wil u tot wezens vormen, die in eeuwige gelukzaligheid werkzaam zijn, die dus leven en scheppen, volledig beschikkend over licht en kracht. Het is mijn doel, dat u deze gelukzaligheid bereikt. En toch zult u zelf deze omvorming – die voorwaarde is voor een eeuwig leven – in u moeten voltrekken. Want ofschoon mijn macht onbeperkt is, kan Ik u toch niet zo vormen vanuit mijn macht, omdat het niet mijn doel is willoze schepselen in mijn nabijheid te hebben. Integendeel, Ik wil kinderen om me heen hebben, die vrij de volmaaktheid hebben bereikt, wier gelukzaligheid Ik voortdurend kan vergroten en in wier gelukzaligheid ook Ik zelf me kan verheugen. Uit vrije wil zult u kinderen van mijn liefde moeten worden.
Dit is mijn heilsplan van eeuwigheid, dat Ik ook zal nastreven tot Ik mijn doel heb bereikt. Maar er zullen nog eindeloze tijden vergaan tot alles wat uit Mij is voortgekomen, al het geschapene, de voltooiing zal hebben bereikt. Maar daar het niet alleen mijn werk, maar uw eigen werk blijft, is mijn liefde er steeds op bedacht u hulp te verlenen, u op de juiste weg te leiden, u kennis te verschaffen over uw taak en op elke wijze zo op u in te werken, dat uw wil nu uitvoert wat uw en ook mijn gelukzaligheid tot gevolg heeft.
En dat is steeds alleen maar mogelijk door mijn woord, dat u helder en begrijpelijk mijn wil bekend maakt, van welke de vervulling ook gelijk is aan het vervullen van uw taak op aarde. Als uw God en Schepper van eeuwigheid, blijf Ik door mijn woord voortdurend in verbinding met u, mijn schepselen. En mijn aanspreken wijst u ook op Hem, die u heeft geschapen. Mijn aanspreken gaat uit naar mijn kinderen, die in Mij hun Vader moeten herkennen, die mijn liefde moeten voelen, opdat ze Mij leren liefhebben en naar Mij verlangen.
Heb Ik bereikt dat ze Mij liefde betuigen, dan streven ze er ook naar bij Mij te komen. En dan heb Ik ze voor eeuwig gewonnen. Want dan bereiken ze ook de graad van volmaaktheid, die hen gelukzalig zal laten worden. Dan vormen ze hun wezen uit vrije wil tot liefde en dan heb Ik mijn doel bereikt.
Maar Ik dwing geen mens mijn woord aan te nemen. En daarom zijn nog zo veel mensen terughoudend tegenover Mij. Ze geven Mij niet de mogelijkheid mijn liefde bij hen te laten binnenstralen. Ze keren zich af van elke genadevolle gelegenheid. Ze mijden de plaatsen waar ze onmetelijk zouden kunnen ontvangen, wanneer ze gewillig zouden zijn.
Deze mensen verlengen zelf de tijd dat ze van Mij verwijderd zijn en Ik moet hun wil respecteren. Maar eens bereik Ik zeker mijn doel. Maar tot hun eigen leedwezen verlengen mijn schepselen de tijd van hun ongelukkige toestand, want ze bevinden zich in een toestand van dood. En pas wanneer ze verlangen te leven, onttrekken ze levenskracht aan mijn woord. Pas wanneer ze Mij zelf tot zich laten spreken, worden ze door mijn liefdekracht doorstraald en beginnen ze te leven. Maar dan zullen ze ook gelukzalig zijn en blijven tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.6109
15 november 1954
Vragende gedachten vormen de eerste stap omhoog
Het is een belangrijke stap die u mensen zet, wanneer u uw gedachten naar Mij verheft. Naar de oneindige Geest die het Al regeert. Wanneer u zich vragend tot het Wezen wendt, van wie u gelooft dat het u geschapen heeft. Want met deze stap betreedt u al het geestelijke rijk. U betreedt een gebied dat u niet door mensen kan worden ontsloten. Integendeel: het moet door Mij zelf worden ontsloten, ofschoon Ik me daarvoor ook weer van mensen bedien, wanneer u zelf nog niet zo gevormd bent dat u Mij zelf en mijn antwoord kunt vernemen.
Toch hebt u vooralsnog door middel van gedachten de verbinding met Mij tot stand gebracht. En u bent gezegend wanneer u deze band niet meer verbreekt. Wanneer u zich steeds weer losmaakt van de wereld en Mij zoekt. U bent gezegend wanneer u in gedachten vragen stelt en Ik u nu door middel van gedachten kan antwoorden. Want zo begint er een zekere verlichting van uw geest en daarmee ontstaat er ook een steeds vastere band met Mij.
Denk er toch eens over na of en wat er buiten het aards zichtbare bestaat, dan zet u die belangrijke stap al. Want hij beslist over uw ontwikkeling. Hij is de stap omhoog die moet worden gezet door ieder mens die zich wil vervolmaken. Maar daartoe moet de mens zich los kunnen maken van de wereld. Hij mag er niet met al zijn zinnen aan verslaafd zijn, hij moet de waardeloosheid van de aardse materie hebben ingezien. Want deze materie blokkeert voor hem de weg omhoog. Maar wie eenmaal zijn gedachten liet zwerven in geestelijke hoogten, die komt de aardse materie spoedig niet meer begerenswaardig voor. Maar vanzelf moet in hem het verlangen boven komen, meer te weten te komen over het gebied dat hem nog vreemd is. En zijn verlangen zal zeker worden vervuld.
Daarom wordt aan ieder mens daartoe aanleiding gegeven door zijn aardse bestaan, waarvan het verloop, door het lot bepaald, hem te denken kan geven. Door geschriften of gesprekken wordt hij op het geestelijke gebied gewezen. En hij wordt door Mij zelf steeds weer zachtjes aangesproken in de vorm van in hem opkomende gedachten die gericht zijn op het geestelijke doel. En nu moet zijn wil hem sturen en hij is gezegend wanneer deze de juiste richting kiest.
Vragen die in hem opkomen die Mij betreffen, zijn vaak beter dan een geloof in Mij dat nog niet levend is. Want iemand die vraagt door middel van gedachten, kan Ik door middel van gedachten onderrichten. En Ik kan Mij zo aan hem openbaren, dat hij een overtuigd geloof in Mij kan verkrijgen, terwijl iemand die alleen een vormgeloof heeft, geen vragen stelt en daarom niet zo onderricht kan worden dat zijn geloof levend wordt.
Van Mij uit wordt werkelijk alles gedaan opdat de mens wordt aangespoord om na te denken. Maar de vrije wil tast Ik niet aan. Wie zich echter in gedachten vrijwillig met Mij of met het hem nog niet ontsloten geestelijke rijk verbindt, sla Ik niet over. Mijn liefde zal zich aan hem openbaren en hij zal duidelijk en helder leren zien. Zijn geest zal worden verlicht en hij zal voor eeuwig van Mij zijn.
Amen
BD.6111
17 november 1954
“Vrees niet”
Vrees niet, maar geloof alleen. Niets zal u beangstigen, niets u terneer drukken, wanneer u maar vast en onwankelbaar gelooft. En zo kan een sterk geloof voor u een gemakkelijker leven op aarde betekenen, omdat er dan niets is wat u vreest en u zorgeloos voort zult kunnen gaan, steeds alleen de gedachten gericht op Hem, die u helpt uit alle nood. U zult er innerlijk steeds vast van overtuigd moeten zijn, dat u een Vader in de hemel hebt die over Zijn kinderen waakt en ze niet in nood zal laten, omdat Hij Zijn kinderen liefheeft. Deze vaste overtuiging is ook al de zekerheid dat het zo is. En wat zou er nu wel sterker kunnen zijn dan uw Vader in de hemel?
Geen mens op aarde en geen wezen van de duisternis is in staat Hem weerstand te bieden. En daarom hoeft u ook geen mens op aarde en geen duister wezen te vrezen dat ze u schade zouden kunnen toebrengen wanneer u in Gods overgrote liefde gelooft en in de bescherming die Hij u heeft beloofd. Want Zijn woorden luiden: Komt allen tot Mij. Vraag, dan wordt u gegeven. Klop aan, dan wordt u opengedaan. Hef uw ogen op naar Mij van wie er hulp voor u komt.
Wanneer het u lukt u de woorden van Zijn liefde eigen te maken, wanneer u zelf u daarmee door de Vader voelt aangesproken, dan zult u er geen twijfel meer tegenin brengen en vol geloof wachten tot er hulp voor u komt. Er bestaat niets dat Hij niet zou kunnen uitbannen, er bestaat niets dat voor Hem onmogelijk zou zijn. En dus is er steeds een oplossing, ook wanneer u er zelf geen ziet. Hij vindt waarlijk het middel om de zaak op te lossen. Hij vindt een uitweg uit alle nood. Overweeg deze woorden diep in uw hart tot alle twijfels zijn verdwenen, tot u zich onbevreesd aan Hem toevertrouwt en geduldig wacht. Want Zijn liefde gaat uit naar u, Zijn kinderen. En deze liefde houdt nooit op.
Amen
BD.6112
18 november 1954
Strijd met het zwaard van de mond
Ik wil u de vrede brengen en toch ook weer het zwaard. Maar u zult niet zodanig mogen strijden dat u uw medemens schade berokkent, dat hij lichamelijk of geestelijk moet lijden, integendeel moet uw strijd er alleen toe dienen dat de medemens vrede vindt in zichzelf. Uw strijd moet de leugen en de dwaling gelden, de duisternis, die u wel zult kunnen verjagen, wanneer u zult strijden met het zwaard van de mond, wanneer u spreekt in, mijn naam. Bent u serieus van plan, wilt u echt strijder voor Mij en mijn rijk zijn, dan zult u spreken, gedreven door mijn geest, dan zult u niet hoeven na te denken over wat u zult spreken, maar “Ik zal het u in de mond leggen”. En u zult strijden met het zwaard van de mond, omdat Ik zelf het zwaard hanteer. Maar een strijd met het wapen in de hand zij verre van u. Want zo iemand zondigt tegen de naastenliefde en zonder liefde zult u nooit vrede kunnen schenken, alleen het hart van de mens in geweldige beroering brengen en haat en liefdeloosheid zullen trachten vergelding te vinden.
Geloof Mij dat u zich op een harde strijd zal moeten voorbereiden, want men zal u aanvechten, doordat men dat wat u gelooft, als nietszeggend en ongeloofwaardig voorstelt en u dus ook zal uitdagen u te verdedigen. En dan zult u alleen op Mij moeten vertrouwen dat Ik u de juiste aanwijzingen geef. En staat u nu aan mijn kant, dan komt er voor u van mijn kant ook het inzicht, dan zult u spreken in mijn geest, omdat u Mij en mijn naam verdedigt en dan bent u ware strijders voor Mij, die in zichzelf de vrede hebben en deze ook aan hun medemensen kunnen brengen. Want Ik alleen kan de vrede laten neerdalen in de harten van de mensen, maar aan die vrede gaat een strijd vooraf, en voor deze strijd maak Ik u geschikt, als u maar toetreedt tot het leger van mijn strijders en Mij erkent als uw Legeraanvoerder. De strijd die u voor Mij en mijn naam zult strijden is en blijft steeds een heilige strijd tot welke Ik u oproep, terwijl daarentegen een gevecht met de wapens in de hand niet mijn wil is, zolang hij slechts gevoerd wordt uit zucht naar macht en eigenliefde, zolang hem elk edel motief moet worden ontzegd. Strijd met het zwaard van de mond, zodra mijn tegenstander u aanvalt, voer de strijd tegen de duisternis, tegen de onwaarheid, dan strijd u voor een rechtvaardige zaak en mijn ondersteuning is u verzekerd.
Amen
BD.6113
19 november 1954
Zelfkritiek: gedachten – liefde
Waar uw liefde is, daar zullen ook steeds uw gedachten zijn. En als u nu ernstige zelfkritiek wilt uitoefenen, let er dan alleen op waarmee u zich voornamelijk in gedachten bezighoudt. Want uw gedachten zijn vrij en die hoeft u niet te verbergen voor de medemensen, dus zullen de gedachten altijd blijk geven van het diepste verlangen of dat wat uw hart het meest beroert. Onderzoek nu of ze aards of geestelijk gericht zijn en doe uw best ze zoveel mogelijk van het aardse af te keren en op het geestelijke te richten. Span u in om God en Zijn rijk tot het doel van uw verlangen te maken en u los te maken van alles wat de wereld toebehoort.
Laat dus niet de wereld uw liefde gelden, maar God. Want God zal u uw liefde waarlijk beter belonen dan de wereld. God zal u weer liefde schenken en Zijn liefde te bezitten betekent: leven en gelukzaligheid te verkrijgen, licht en kracht te ontvangen en eens het eeuwige leven binnen te gaan wanneer het leven op aarde is beëindigd. Maar wie de wereld meer liefheeft, die kan alleen wereldse goederen ontvangen die vergankelijk zijn, die hem het aardse bestaan wel mooier maken, maar zijn ziel omhullen met duisternis. En aan het einde van het leven zal de mens daar niets van kunnen meenemen naar boven in de eeuwigheid.
U zult uzelf gemakkelijk kunnen onderzoeken wanneer u op uw gedachten let. En daarom wordt u gewaarschuwd en voortdurend aangespoord om uw gedachten naar boven te laten gaan. Want al is voor u niet meteen de winst zichtbaar, deze zal onmetelijk zijn als u heengaat naar het geestelijke rijk. En ook op aarde zult u al rijkelijk kunnen ontvangen, want elke geestelijke gedachte wordt opgepakt door de bewoners van het geestelijke rijk en voor u gezegend. U brengt met hen de verbinding tot stand en daar hun doel altijd alleen God is, leiden ze ook uw gedachten naar God toe en ze brengen u een geestelijke schat over die altijd overeenstemt met uw verlangen.
Laat niet de wereld uw gedachten beheersen. Verdring ze en houd u door middel van gedachten meer bezig met het rijk dat u eens zult betreden. En hoe meer u erin slaagt u van de wereld los te maken, des te meer zal God het doel van uw gedachten zijn. Uw liefde zal steeds meer naar Hem uitgaan en de beantwoording van Zijn liefde zal voor u onvermoede gelukzaligheden betekenen. U zult leven, want u ontvangt van Hem licht en kracht en u zult nu in ononderbroken werkzaamheid overeenkomstig de wil van God gelukzalig zijn in het geestelijke rijk.
Amen
BD.6115
21 november 1954
Kruising van wegen – De weg naar boven is juist
Wanneer u bij een kruispunt (kruising van wegen) komt en niet zult weten waarheen u zich zult moeten keren, kies dan de weg die naar boven voert. Vrees de inspanningen van de weg niet, schrik niet terug als hij soms onbegaanbaar schijnt, maar denk eraan dat u alleen door te overwinnen het doel zult kunnen bereiken, maar dat u duizendvoudig voor uw moeiten en inspanningen schadeloos zult worden gesteld. Laat u nooit verleiden een weg naar beneden te gaan, zelfs wanneer deze u bekoorlijk en niet lastig toeschijnt, hij voert toch in de diepte. Uw winst echter is boven en dat de weg naar boven bezwaarlijk is, bewijst al dat hij ook de juiste is.
U zult u moeten bewijzen gedurende het leven op aarde, u moet overwinnen, strijden en gestadig vooruitgaan, maar nooit blijven stilstaan of achteruitgaan, want Ik zal u steeds boven opwachten, niet in de diepte. En als u besluiteloos op een kruispunt staat, dan zullen u ook leiders naderen en sla dan acht op datgene wat ze u voorstellen. Let erop of ze u liefdevol hun begeleiding, hun hulp aanbieden, of dat ze u alleen maar trachten te lokken met verwijzingen naar de op u wachtende vreugden en genietingen, als u aan hun raad gevolg geeft.
Sla acht op datgene wat de vrienden u als doel aanwijzen. En u zult de ware leiders al herkennen als Ik zelf uw doel ben. Neem dan hun leiderschap aan en ze zullen u steunen en u over de klippen en rotsen heen helpen, door doornen en struikgewas, want ze zijn mijn boden die Ik u tegemoet zend, opdat u niet zwak zult worden of u omkeren. En spoedig zult u de moeite niet meer zo ervaren, want boven u straalt een licht en dit licht gaat u nu tegemoet en u slaat geen acht meer op de inspanningen van de weg, omdat uw ogen alleen hemelwaarts zijn gericht.
Een naar beneden voerende weg is een gevaar, een horizontale weg zonder resultaat. Alleen een weg die omhoog gaat kan u mensen naar het doel leiden, omwille waarvan u de gang over de aarde aflegt. Want dit doel kan alleen door overwinning en moeizaam streven worden bereikt. U zult in vrije wil werkzaam moeten worden en daardoor het bewijs leveren dat u de heer van de diepte zult willen ontvluchten en in het rijk zult willen komen dat van Mij is en dat u bewust alles op u zult nemen om Mij te bereiken. En u zult waarlijk dan ook de kracht ontvangen en zelf de onoverwinnelijk schijnende hindernissen overmeesteren. Want deze kracht is het resultaat van uw wil, die zich nu openlijk voor Mij bekent, die hij eens weerstand bood.
Amen
BD.6116
22 november 1954
Gods antwoord op gedachten – Tegenwoordigheid
U zult steeds van mijn tegenwoordigheid overtuigd kunnen zijn, wanneer uw gedachten zich met Mij bezighouden, wanneer u een smeekbede tot Mij zendt, wanneer u Mij door gedachten uw nood toevertrouwt. Dan zult u zich ook door Mij aangesproken voelen en u zult er alleen op hoeven te letten, welke gedachten u aanspreken als u stil binnen in u luistert. Want Ik antwoord u, hoewel u zult geloven dat dit antwoord uw eigen gedachten zijn.
Mijn wil en doel is, dat alle mensen in gedachten de verbinding met Mij tot stand brengen, maar slechts weinige doen het. En daarom is het toch vanzelfsprekend, dat Ik dezen met mijn aanwezigheid gelukkig maak, omdat ze zich in hun gedachten op Mij richten. Want elke van zulke gedachten raakt Mij als een kinderlijke roep die Ik niet negeer, omdat Ik daar immers op wacht. En de aard van de gedachten bepaalden mijn antwoord, zolang u nog niet zo innig met Mij verbonden bent door werken van liefde, dat Ik u ook geheel onafhankelijk van uw denken een weten kan overbrengen, wat echter ook het geloof vooropstelt dat Ik door de geest met u spreek. Maar dan bent u ook helemaal overtuigd van mijn aanwezigheid die zich duidelijk aan u bewijst.
Maar dat uw denken aan Mij eveneens aanleiding geeft tot mijn tegenwoordigheid en dat Ik me dan eveneens tegenover u uit, dat weet u mensen niet. Ook niet hoe gemakkelijk u Mij daarom tot u zult kunnen trekken en ook steeds inniger contact met Mij zult kunnen onderhouden als u onbaatzuchtige naastenliefde verricht, waardoor u Mij als de eeuwige Liefde tot u trekt. Dan zult u de verbinding met Mij kunnen versterken en tenslotte ook die graad van liefde bereiken, die vereist is voor een duidelijk werkzaam zijn van de geest in en bij u. Alleen zult u moeten geloven dat u zelf uw God en Vader ertoe brengt bij u aanwezig te zijn door gedachten die op Hem zijn gericht.
Beschouwt u vanuit deze kant uw dagelijks leven, dan zult u spoedig elk uur dat u niet aan Mij denkt als waardeloos beschouwen. Want als u weet dat Ik bij u tegenwoordig kan en wil zijn, zult u alleen maar gelukkig zijn in stille verbinding met Mij, door middel van gedachten. En mijn zachte aandringen om werkzaam te zijn in liefde zult u naleven. En u zult zich nu ook bewust worden van het licht en de kracht die uit zulke contacten met Mij voor u voortvloeien.
Amen
BD.6117
23 november 1954
Geestelijke wedergeboorte – Vergeefse aardse levensweg
Jullie aardse levensweg is tevergeefs, wanneer deze jullie ziel geen geestelijke vooruitgang verschaft, wanneer het jullie in deze periode niet lukt, jullie in geestelijke sferen te begeven, los te komen van de te nauwe verbinding met de aarde, met het materiële bezit – wanneer jullie niet op aarde de geestelijke wedergeboorte bereiken. Jullie ziel moet uit een donkere gevangenis naar buiten treden in een leven vol licht, ze moet vrij worden van elke materiële binding, want ze is een geest en voelt zich alleen prettig in het geestelijke rijk, wanneer ze door geen enkele kluistering wordt gehinderd.
Het aardse lichaam is een kluistering voor de ziel en zijn begeerten zijn altijd van materiële aard. Laat de ziel zich door hem leiden, dan blijft ze in onvrijheid, ze blijft aards gezind, en ieder geestelijk verlangen in haar wordt gesmoord. Ze moet zich losmaken van lichamelijke begeerten, ze mag het lichaam niet verlenen wat het verlangt, want zij is de drager van de wil, en ze beslist over zich zelf. Lukt het haar, het lichaam te overwinnen of hem zelfs aan haar eigen wensen of aan die van het door haar ingeziene “betere” te laten overhellen, dan vindt ze zelfs een geweldige ondersteuning van de zijde van de in haar geborgen geest, die haar meer en meer in de richting van het geestelijke rijk duwt, die haar de rijkdommen van het geestelijke rijk aanbiedt en haar deze als uitsluitend begerenswaardig voorstelt.
Zodra de ziel zich voor de geestelijke beleringen toegankelijk toont, is haar lot in de eeuwigheid reeds beslist, ze is verzekerd van de gang opwaarts, en de aardse levensweg heeft haar succes opgeleverd voor de eeuwigheid. Maar de strijd van de ziel hieraan voorafgaand is zwaar, wanneer het lichaam op iedere wijze op haar inwerkt, wanneer ze te zwak is hem weerstand te bieden, wanneer het lichaam de overheersing bewaart en de ziel benevelt, zodat zij zich nu willoos aan hem overgeeft.
Zodra de wereld jullie mensen bekoort, zodra jullie dit alles erop proberen te veroveren, zodra jullie alle geestelijke gedachten verjagen, als ze in jullie opduiken, zijn jullie ook in groot gevaar, want jullie doorzien het doel van jullie leven niet – jullie streven volledig andere doelen na dan die, waartoe jullie op aarde zijn. Jullie aardse leven gaat spoedig voorbij, en alles, wat jullie aan aardse materiële goederen verworven hebben, moeten jullie achterlaten in het uur van de dood. En jullie zullen ongelukkig zijn, wanneer jullie niet in het bezit van geestelijke goederen het geestelijke rijk ingaan.
Laat jullie gang over de aarde niet onbenut geweest zijn, tracht jullie los te maken van alles, wat alleen het lichaam dient, maar de ziel geen voordeel oplevert. En streef naar het rijk, dat jullie ware thuis is en dat jullie onafwendbaar ook opnieuw betreden, als jullie lichamelijke einde gekomen is – dat alleen zeer kan verschillen, al naar gelang jullie ziel geaard is. Verander jullie daarom, en streef en werk voor het geestelijke rijk, zolang jullie het aardse leven nog gelaten is, want jullie berouw zal groot zijn, wanneer het te laat is.
Amen
BD.6118
24 november 1954
De geest van liefde is bescherming tegen verzoeking en tegenstander Gods
Verblijf voortdurend in de geest van de liefde. Alleen dan bent u gevrijwaard van de aanvallen van de vijand. Want hij vlucht weg voor liefde en naar een mens die altijd vervuld is van liefde gaat hij niet. Maar zodra er maar een vonkje liefdeloosheid in het hart van een mens merkbaar is, kan hij binnensluipen en probeert hij alles om zich nog meer ruimte te verschaffen. Hij brengt hem ertoe onverdraagzaam, eigengereid en hoogmoedig te zijn, om de liefde in hem te verstikken, om dan de vrije hand te hebben en de wil van de mens aan hem te onderwerpen. Dat zal hem nooit lukken waar liefde is. Want daarop heeft hij geen vat. Ze weert hem en heeft ook de kracht hem af te weren.
Doch steeds weer komt de mens in situaties waarin hij zich waar moet maken, omdat hij alleen opwaarts kan gaan wanneer hij strijdt of dient. En dus zal hij weerstanden moeten overwinnen. Hij zal zich moeten buigen naar de hulpeloze om hem overeind te helpen. Hij zal dus in dienende naastenliefde werkzaam moeten zijn. Doet hij dit, dan zal zijn strijd minder worden, omdat dan de liefde hem kracht geeft zich waar te maken wanneer hij weerstand ondervindt.
Maar de mens moet ervoor oppassen dat het liefdesvuur niet minder wordt, wanneer hij zich niet aan de verleider wil overleveren, die dan direct bereid is een handje te helpen en het liefdesvuur helemaal te smoren. Hij zit vol list en bedrog en hij verstaat het meesterlijk u valstrikken te zetten, waarin u niets vermoedend terecht komt wanneer niet het licht van liefde in uw hart zo helder brandt dat u hem herkent, al vermomt hij zich nog zo goed. Daarom kan u steeds alleen maar worden toegeroepen: “Blijf in de geest van liefde, dan bent u verbonden met God en hebt u de vijand niet te vrezen.” En u zult ook elke verzoeking succesvol met liefde het hoofd kunnen bieden, wat het ook is.
Wanneer mensen u willen vernederen, wanneer ze u tot ongeduld willen aansporen, wanneer ze in u afgunst en nijd trachten te wekken, steeds steekt de verleider erachter en steeds zult u hem verslaan en verjagen wanneer u in de liefde blijft. Dan zal alles zonder uitwerking op u blijven. Dan zult u de medemensen alleen maar beschouwen als zieke zielen die zich bij zulke pogingen aan de vijand overgeven. En u zult hen met liefde tegemoet treden en soms ook bereiken dat ze in zichzelf keren en ophouden met onheus spreken en handelen. Want liefde is kracht en blijft niet zonder uitwerking waar ze geen weerstand ondervindt. Daarom zult u uw medemensen een leven in liefde moeten voorleven, dat vaak meer resultaat heeft dan woorden die niet door daden worden bewezen. Blijf in de liefde en denk eraan dat u dan in Hem blijft, die zelf de Liefde is, en dat Zijn aanwezigheid voor u een veilige bescherming is tegen alle aanvallen van de vijand van uw ziel.
Amen
BD.6121
27 november 1954
De juiste maat van de eigenliefde – “Zoals jezelf”
Een offer te brengen ten gunste van uw medemensen is ware naastenliefde, dan hebt u uw naaste meer lief dan uzelf. En geeft u hem hetzelfde wat voor uzelf begerenswaardig is, dan hebt u hem lief als uzelf. Ik verlang alleen deze naastenliefde; maar ook moet ze vrijwillig beoefend worden en dan zal ze u geestelijke zegen opleveren. Als u tot offeren bereid bent, als u vrijwillig afstand doet om aan uw naaste te kunnen geven, dan is deze naastenliefde nog heel wat waardevoller en dus ook dan voor uw ziel aanzienlijk groter. De mens is een zekere maat van eigenliefde toegestaan, want dat is nodig voor het vervullen van de aardse opdracht – dat de mens zijn lichamelijk leven in stand houdt, dat hij zichzelf geeft wat het lichaam nodig heeft om het aardse leven te kunnen volbrengen. Alleen mag deze eigenliefde de maat niet overschrijden zodat hij niet aan zijn naaste denkt, dat hij alles alleen maar voor zichzelf bestemt – dus zijn liefde verkeerd gericht is. Juist daarom voegde Ik er de woorden aan toe: “Als uzelf”.
De mens kan nu zelf de maatstaf aanleggen voor zijn denken en handelen. Hij moet, wil hij mijn wil vervullen, aan zijn naaste op dezelfde wijze denken als dat hij bedacht is op zijn eigen welzijn. En al naar gelang de bereidheid van het hart liefde te schenken, zal de mens nu gemakkelijker of moeilijker mijn gebod vervullen. Wie zichzelf echter bij zijn naaste achterstelt, diens hart is bovenmate bereid liefde te schenken en hij zal heel gemakkelijk tot voltooiing komen. Maar bij alles wordt u de vrije keuze gelaten. Ik gaf u weliswaar het gebod van de liefde, maar wie het niet vervullen wil die acht het gebod niet. En wie de liefde in zich heeft, heeft mijn gebod niet nodig. En dat is pas de ware liefde die vanuit zichzelf werkzaam wordt zonder door geboden er aan gehouden te worden. De mens echter die opmerkzaam gemaakt wordt op mijn gebod van de liefde kan ook zonder innerlijke drang nu werken van liefde verrichten, in het begin echter slechts aangespoord door dit gebod, tot dan de liefdesvonk in hem meer en meer ontvlamt en het de mens nu zelf gelukkig maakt als hij tegenover de naaste in liefde handelt. Maar datgene heeft pas waarde als de liefde voor de medemens de beweegreden ervan is.
Heb uw naaste lief als uzelf. Eigenliefde bezit ieder mens en dat is ook terecht. Maar ze mag de liefde tot de medemens niet overtreffen, wat echter het geval is als de mens aan de nood van de medemens voorbij gaat en gelooft niets te kunnen missen omdat hij zelf niet veel bezit. Hij moet ook het weinige met hem delen en hij zal er geen schade door ondervinden, want als hij het uit liefde doet zal hem rijkelijk vergolden worden. Want Ik zelf geef hem weer in dezelfde maat waarmee hij zelf gemeten heeft Een liefhebbend mens bedenkt zich echter niet eerst maar geeft ook als het offers kost – en zijn loon zal waarlijk groot zijn in de hemel – want hij wordt steeds rijker, hoe meer hij de mensen verblijdt. Hij zal veel liefde mogen ontvangen en met Mij verbonden zijn omdat hij zichzelf tot liefde veranderd heeft.
Amen
BD.6124
2 december 1954
Woorden van troost – Lijden – Ziekte – Verbinding met God
Vertrouw steeds op Mij, dat Ik u op rechte wegen leid, al lijkt het ook dat u zelf uw lot bepaalt, als zou u door uw wil uw aardse weg in andere banen kunnen leiden. Zolang u zich met Mij verbindt, zolang u verlangt met Mij contact te hebben, leid Ik u. En dan voert u alleen mijn wil uit, die Ik u als het ware in het hart leg, omdat u dat mogelijk maakt door uw wil, die op Mij is gericht.
Wie zich eenmaal bij Mij aansluit, wie met Mij in verbinding wil staan, die kan onbezorgd zijn over zijn verdere lot. Want dit verloopt zo, dat zijn ziel uit alles voordeel kan trekken en dat ook zal doen, als de mens zich gelovig aan Mij toevertrouwt, als hij zich vrijwillig aan Mij en mijn leiding overgeeft. Als hij zijn leven met Mij leeft, als hij steeds aan Mij denkt en probeert mijn liefde te winnen. Dan behoort hem ook mijn ganse liefde die alleen het heil van zijn ziel wil, dat bestaat in het bereiken van de eeuwige zaligheid.
Geloof Mij, dat u in het aardse leven alleen dan moet strijden, als u niet vrijwillig dient. Strijd kan u dus bespaard blijven als u actief bent in dienende naastenliefde. Maar lijden en ziekte kunnen nog bijdragen tot loutering van de ziel, maar desondanks draaglijk voor u zijn als u uw toevlucht neemt tot Mij. Ik ben er altijd voor u in alle aardse en geestelijke noden. En Ik wil dat u zich daardoor steeds inniger bij Mij aansluit, tot u zo vast met Mij verbonden bent dat Ik voortdurend naast u kan gaan en u steeds samenspraak met Mij houdt. Dat u zich ook steeds van mijn nabijheid bewust bent, dus nu een leven leidt in en met Mij.
Alles wat u meemaakt, moet er alleen toe bijdragen dat u zich onlosmakelijk met Mij verbindt. Dan zal niets u meer ontstellen of verontrusten, want het bewustzijn van mijn voortdurende nabijheid geeft u kracht en zekerheid in alles wat u onderneemt. En uw wil zal de mijne zijn omdat u zich geheel en al aan mijn wil onderwerpt en daarom alleen nog zult willen, denken en handelen, zoals het goed is in mijn ogen.
Amen
BD.6125
4 december 1954
De wil de waarheid af te wijzen
In welke nood bevinden de mensen op aarde zich, dat ze ontoegankelijk zijn voor de waarheid uit God? Alleen in de waarheid kunnen ze hun heil vinden en ze verzetten zich ertegen de waarheid aan te nemen. Ze zetten hier een uitermate sterke wil om af te wijzen tegenover, omdat ze gevangen zijn in dwaling en leugen. Alleen de zuivere waarheid zou hen licht kunnen geven en de mensen sluiten zich ervoor af en kunnen toch niet gedwongen worden hun weerstand op te geven. Dit is een bewijs, dat de tegenstander van God grote macht heeft over de mensen en in het bijzonder in de tijd van het einde. Het is een bewijs, dat het rijk der hemelen geweld lijdt en wie het naar zich toe wil trekken moet geweld gebruiken. Hij moet met geweld een stap zetten en het losmaken voltrekken van alle bedrog – het onware. Hij moet ook bereid zijn, zijn weten op te offeren, wanneer hij de zuivere waarheid wil verkrijgen. Hij moet voor alles met al zijn zinnen de waarheid begeren. Dan weerstaat hij de tegenstander van God en dan is diens macht gebroken.
Wie geeft u, mensen, de garantie, dat het oude dat aangenomen is, met de waarheid overeenstemt? Waarom houdt u zo vast aan datgene, wat menselijk onvermogen verbasterd weergeeft en denkt u niet aan de woorden, die de Heer zelf op aarde heeft gesproken?
En Zijn woorden zullen waarlijk goed begrepen kunnen worden, wanneer niet alleen het verstand, maar ook het hart daarover nadenkt. Zijn woorden kunnen ook wel verkeerd worden uitgelegd, maar ze zullen ook altijd díe betekenis toelaten, die overeen stemt met de zuivere waarheid. Maar anders is het bij de woorden, die door mensen aan het zuivere evangelie van Jezus Christus werden toegevoegd. Want menselijk gesproken woorden liggen vast naar hun betekenis. En het zijn menselijk gesproken woorden, die tot grote dwalingen en verwarringen leiden en hebben geleid, maar die aan de woorden van de Heer werden gelijkgesteld en toch alleen maar dan gelijkwaardig zijn, wanneer ze rechtstreeks het werkzaam zijn van de goddelijke geest waren. Zulke woorden echter komen geheel en al met het woord van de Heer overeen.
U zult uzelf geen grotere schade kunnen berokkenen, dan wanneer u zich vastlegt in woorden, die het menselijke al te menselijk behandelen. U zult moeten weten, dat de geest van overeenstemming, ten tijde van het leven van Jezus Christus op aarde zeer veel duidelijker merkbaar was dan nu, maar dat daarom de mensen elkaar ook begrepen, omdat ze bijna allen de sleutel van het overeenkomen kenden en er daarom ook soms figuurlijke vergelijkingen werden gebruikt, die echter door de mensen in latere tijden woordelijk werden uitgelegd. Maar zodra u het woord van de Heer zelf, in elk geval van twijfel, daar tegenover stelt, zult u ook de zin van figuurlijke vergelijkingen begrijpen. Maar nooit zult u deze mogen vooropstellen, boven het woord van de Heer. Hij bracht u, mensen, de zuivere leer, Hij gaf u uitsluitsel en Zijn woord is nog zuiver bewaard gebleven, alleen vaak ook verkeerd begrepen. Maar zo is het niet met de woorden, die aan Zijn zuiver evangelie werden toegevoegd, want deze bleven niet onveranderd. En menselijke wil verving af en toe het werkzaam zijn van de geest door verstandelijk denken. En dit bracht bijna onmerkbare veranderingen teweeg, die echter volop voldoende zijn verwarring te stichten, verkeerde leren te laten ontstaan, die waarlijk een groot gevaar zijn voor de nog geestelijk blinde mensheid. En ook dat is een reden, dat God zich steeds weer opnieuw uit tegenover de mensen, dat Hij, als de eeuwige Waarheid, steeds weer de zuivere waarheid naar de aarde stuurt, dat Hij Zijn evangelie in alle zuiverheid aan diegenen overbrengt, die in het verlangen naar de waarheid Hem daarom vragen en bereid zijn de waarheid te verbreiden.
Weliswaar bracht de geest Gods steeds Zijn dienaren de zuivere waarheid over, maar steeds weer zullen verstandsmensen het werkzaam zijn van de geest ongedaan maken, omdat de mens de vrije wil is gegeven, die ook dan niet door God wordt aangetast, als hij zich – ertoe aangezet door Zijn tegenstander – aan de zuivere waarheid vergrijpt. Maar steeds weer zal God reinigen wat mensen hebben verontreinigd. Steeds weer zal de eeuwige Waarheid zelf zich openbaren, steeds weer zal het licht van de waarheid diegenen toestralen, die – van goede wil zijnde – zich voor Zijn straal van liefde openstellen.
Amen
BD.6130
9 december 1954
Motivatie van de menswording van Christus – Daad van erbarmen
Vol erbarmen zag Ik op de aarde neer op de geknechte mensheid.
Ik zag haar grote nood, waaraan ze weliswaar zelf schuldig was, maar Ik zag ook de grote zwakheid van de mensen, die daarom door hun last werden terneergedrukt en uit eigen kracht niet meer konden opstaan.
En mijn liefde werd zo geweldig groot, dat ze de lijdende mensheid hulp wilde brengen.
Mijn liefde was zo groot, dat Ik zelf naar de aarde afdaalde om de mensen van hun zondelast te bevrijden en voor hen de weg naar Mij weer vrij te maken. Mijn menswording op aarde was een daad van liefde en barmhartigheid van uw Schepper en Vader van eeuwigheid.
Ik wilde de mensen de vrede brengen, het heil.
Ik wilde dat ze zich weer konden verheugen over het licht en de kracht, die ze verloren hadden door de zonde van de vroegere weerspannigheid tegen Mij.
De mensheid bevond zich zo diep in de duisternis en ze kon hieruit de weg naar buiten niet meer vinden, omdat ze ook geheel zonder kracht was.
Het was een toestand van de grootste rampzaligheid, want ze werden gevangen gehouden door een gebieder die hen in zijn macht had, die hen voor eeuwig niet meer vrij wilde laten.
Maar ook Ik had recht op u, omdat u eens uit de kracht van mijn liefde was voortgekomen.
En mijn aanspraak geef Ik niet op. Ik was bereid met mijn tegenstander om u te strijden en kwam naar de aarde, omdat niet de Godheid deze strijd wilde voeren, maar de liefde. En deze liefde belichaamde zich nu in een mens. Een mens die als wapen alleen gebruik maakte van de liefde, nam dus als het ware de strijd op tegen de tegenstander.
De liefde voert dus de strijd. De liefde bewoog Mij naar de aarde af te dalen en mijn intrek te nemen in de mens Jezus.
Jezus, die Mij met heel Zijn ziel was toegedaan, die met al Zijn zinnen naar de aaneensluiting met Mij streefde, die zelf de ziel van het licht in zich droeg, die haar gevallen broeders wilde helpen, zodat ze weer opwaarts konden klimmen naar de Vader, om gelukzalig te zijn. Wat volmaakt gebleven was, wilde wat onvolmaakt was geworden helpen weer volmaakt te worden.
De Liefde zelf wilde zich inzetten om de geknechte mensen de vrijheid te brengen.
En daarom daalde Ik zelf af naar de aarde. Daarom sloot Ik Me niet langer af voor de noodsignalen om hulp, die van de aarde naar Mij opstegen. Ik kwam als Redder en Verlosser om allen die van goede wil zijn de vrede te brengen.
Want de tijd was gekomen waarin de mensheid zo diep was gezonken, dat haar hulp moest worden gebracht, wilde ze niet helemaal ten prooi vallen aan het verderf. En zo ging in vervulling wat lang tevoren al was aangekondigd.
Het licht kwam naar de aarde en straalde in de duisternis.
Maar de duisternis herkende het licht niet en er waren maar weinige die het herkenden als de Redder, die van boven was gezonden om de mensen te verlossen en vrede te brengen aan allen die van goede wil zijn.
Amen
BD.6134
13 december 1954
Raadselachtige lichtverschijnselen
In het donker dat over de aarde is gespreid, hebben de mensen veel licht nodig en al zijn ze meestal niet bereid licht aan te nemen; al wandelen ze ook meestal liever in duisternis – mijn licht van boven zal hun toch worden toegestuurd, want de liefdevolle erbarmen van de lichtwereld zet hun ertoe aan u, mensen hulp te brengen.
En op aarde zijn er ontelbare lichtwezens dicht bij u, mensen, steeds bereid een licht in u te ontsteken, u zachtjes aan te manen werken van liefde te verrichten, opdat in u een licht gaat stralen en uw geest verlicht. Ik zelf heb mijn heerscharen opgedragen de drang van hun liefde bij u in daden om te zetten, en mijn wil is ook de hunne.
Juist in de laatste tijd voor het einde, waarin de duisternis steeds dieper wordt, is de aarde door lichtwezens omgeven, die hun krachten naar de aarde laten stromen en ook overal geopende harten vinden, die zij licht kunnen brengen. Voor het einde wordt hun wil om liefde te geven steeds machtiger en geeft hun soms aanleiding om ongewoon werkzaam te zijn, zodat lichtverschijnselen hun activiteiten duidelijk bewijzen. Verschijnselen die geen satanische verblindende lichten zijn, maar duidelijk wijzen op een andere Macht. Verschijnselen die de mijnen gelukkig zullen maken, echter mijn tegenstanders, die niets geloven en toch iets meemaken wat alleen door het geloof kan worden verklaard, vrees en ontzetting aanjagen.
Aan mijn lichtboden is opgedragen hun kracht vanuit mijn wil te gebruiken en waar het er om gaat een reddingswerk te volbrengen, daar scharen ze zich aaneen en werken met vereende kracht – zodat overal hun werkzaamheid duidelijk te zien is – dat de overvloed van hun licht naar de aarde straalt op een voor alle mensen duidelijke wijze.
Lichtverschijnselen van raadselachtige aard zullen de gedachten van de mensen voor het einde bezig houden en het zal niet makkelijk zijn deze verschijnselen op natuurlijke wijze te verklaren, wat de wetenschap weliswaar zal proberen. Lichtverschijnselen van raadselachtige aard zullen ook aanleiding geven tot vermoedens die volkomen verkeerd zijn, maar wie licht zoekt, zal het ook vinden, want de bewoners van mijn rijk zien de gedachten van ieder mens en ze bekommeren zich om diegene die in goede wil onderzoekt en naar licht verlangt. De hemel en de aarde, het rijk van het licht en dat van de duisternis zijn onderworpen aan Mij, en al het volmaakte, lichtdoorstraalde, helpt mee de duisternis op aarde te verdrijven. En het zal zich ook laten zien, omdat dit mijn wil is dat de mensen op de aarde nog elke hulp wordt geboden die hen kan redden, waartoe alle lichtwezens altijd bereid zijn.
Amen
BD.6135
14 december 1954
“Neem en eet”
Neem en eet – zo sprak Ik tot mijn leerlingen, hun bij deze woorden het brood aanreikend als symbool van het brood uit de hemel, van mijn woord dat – vlees geworden op de aarde – te midden van hen vertoefde.
Neem en drink – sprak Ik toen Ik hun de wijn aanreikte die – net als mijn bloed, de kracht van mijn woord – hun moest worden gebracht tot versterking.
Brood en wijn waren symbool voor vlees en bloed. En daar Ik het vleesgeworden woord zelf ben, kon Ik ook zeggen: dit is mijn lichaam dat voor u geofferd wordt, dit is mijn bloed dat voor u vergoten wordt.
Want pas door mijn dood maakte Ik het mogelijk dat u mijn woord in u kon vernemen. Pas door mijn dood verbrak Ik de ketenen die u in de duisternis hielden.
Begrijp het toch, mijn woord moet voor u weerklinken als u gelukzalig wilt worden.
En mijn woord moet gretig door u in ontvangst worden genomen. U zult het moeten eten en uw ziel het voedsel bezorgen, opdat ze kan leven.
Want mijn woord heeft de kracht in zich, die haar het leven geeft.
Vlees en bloed behoren tot het leven en Ik stierf voor u opdat u het leven zult hebben.
Het brood des levens is mijn woord.
Ik zelf ben het Woord en het Woord is vlees geworden.
Is er wel een meer begrijpelijke verklaring voor het avondmaal dat Ik met mijn leerlingen heb gehouden?
En steeds wanneer u mijn woord ontvangt en het gretig in u opneemt, zult u ook aan Mij denken.
U zult mijn woord niet anders in ontvangst kunnen nemen dan denkend aan Mij, omdat Hij die tot u spreekt niet in vergetelheid kan geraken zolang u Hem aanhoort.
Toen Ik voor mijn discipelen het brood brak, toen Ik hun de wijn aanreikte, wist Ik toch dat alleen mijn woord de verbinding tussen Mij en de mensen tot stand bracht en bewees.
Ik wist dat ze alleen het doel konden bereiken, wanneer ze Mij voortdurend tot zich lieten spreken.
Ik wist verder dat ze moesten geloven in mijn verlossingswerk. Ik wist wat er voor Me lag, dat Ik mijn leven moest geven voor de mensen om hen te verlossen. En met het oog daarop sprak Ik de woorden: “Die voor u wordt geofferd – dat voor u wordt vergoten”. Het eeuwige Woord zelf sprak tot de mensen: neem en eet, neem en drink.
En u mensen zult de innige verbinding met Mij tot stand moeten brengen om mijn aanspreken te vernemen, om door Mij te worden gespijzigd met het brood des hemels, om met Mij het avondmaal te kunnen houden.
En u zult deze innige verbinding met Mij weer alleen tot stand kunnen brengen door werkzaam te zijn in liefde.
Dan pas neemt u Mij zelf in u op. Dan wordt u doorstroomd met de kracht van mijn liefde.
Mijn bloed garandeert u het leven.
Dan deel Ik met volle handen aan u uit. Dan zal uw ziel nooit honger en dorst lijden, want Ik zelf zal haar verzadigen en te drinken geven.
Ik zelf zal haar het avondmaal aanbieden.
Ik zal het brood breken en de wijn aanreiken aan allen die willen ontvangen. En dezen zullen mijn vlees en mijn bloed genieten en hun zielen zullen voor eeuwig leven.
Amen
BD.6137
16 december 1954
“Kom allen tot Mij die uitgeput bent en onder lasten gebukt gaat, Ik zal u verkwikken”
U allen die zich in kwelling en nood bevindt, verzeker Ik mijn hulp, als u maar uw weg naar Mij neemt, wanneer u in uw toestand van benauwenis aan Mij denkt, wanneer u tot Mij komt. U moet geloven dat Ik u kan helpen en wil helpen, en met dit vertrouwen tot Mij komen, u op Mij verlaten, en aan mijn belofte denken, dat Ik u zal geven wat u afsmeekt. Nie-mand zal erbij Mij weg gaan die geen troost en kracht van Mij heeft ontvangen, als hij maar vol geloof tot Mij bidt, als hij tot Mij komt en bij Mij hulp voor zich verwacht te verkrijgen. Ik ken uw nood wel, maar toch vraag Ik u dringend, dat u zelf zich aan Mij toevertrouwt, omdat Ik u pas dan kan helpen, wanneer u Mij daarom vraagt, wanneer u de weg naar Mij hebt gevonden, want het is mijn doel dicht bij u te zijn en u om die reden ertoe te brengen dat u met Mij verbinding zoekt. Pas als u uit eigen wil u met Mij in gedachten hebt verbonden, wat gebeurt door innig gebed tot Mij, heb Ik dit doel bereikt: de erkenning van Mij zelf als God en Vader van eeuwigheid, die u eens hebt geweigerd en waardoor u daarom ongelukkig bent geworden.
Steeds zal Ik tot u zeggen: “Kom naar Mij” of ook “vraag, zo wordt u gegeven” of “roep Mij aan in nood”, omdat het steeds mijn wil is dat u zich met Mij verbindt. Dan pas kan Ik mijn rechten op u doen gelden, dan heeft u zich als het ware aan Mij overgegeven en dit betekent een zich losmaken van mijn tegenstander. En dan zult u ook begrijpen, waarom Ik u zo vaak in nood en benauwenis terecht laat komen, waarin het steeds alleen een uitweg is dat u Mij aanroept om hulp, als u zich niet helemaal aan hem overgeeft die u naar beneden trekt, die u dan ook helpt, maar op een manier die u duidelijk schade berokkent, want hij verlangt daar uw ziel voor. Hij zal u aards alles doen toekomen, maar daarvoor in de plaats zult u het leven van uw ziel verliezen, want u raakt steeds meer in zijn macht, u zult alleen nog maar aartsmateriële gedachten hebben en Mij volledig vergeten, u zult Mij verloochenen en hem opnieuw als uw heer erkennen – en het zal u goed gaan op aarde, maar u zult verloren zijn voor eeuwige tijden. Verlang niet naar dit welzijn op aarde, kom integendeel tot Mij in uw benarde toestand en Ik zal u waarlijk geven wat u nodig hebt voor lichaam en ziel. U zult niet spaarzaam worden bedacht, want mijn liefde deelt rijkelijk uit, echter alleen wat uw ziel tot heil strekt, maar (Ze zal) ook aards altijd voor u zorgen, zoals Ik het u heb beloofd. U hoeft niet in nood te zijn, want u hebt een Vader in de hemel, die alleen maar verlangt dat u zich tot Hem wendt in uw hart en die dan ook voor u zal zorgen net als voor kinderen aan wie Hij niets weigert, buiten dat wat hun schade toebrengt – maar u zult vrijwillig tot Hem moeten komen.
Amen
BD.6140
20 december 1954
Levend water – De weg naar de bron
Waar Ik mijn woord ook maar heen kan leiden, daar zal het ook klinken. Wel bedien Ik me daartoe van diegenen die mijn woord rechtstreeks kunnen ontvangen, maar naar hen breng Ik de mensen die het verlangen hebben geestelijke spijs in ontvangst te nemen en die Ik daarom ook met spijs en drank bedenk, opdat hun ziel rijp zal kunnen worden.
Want Ik weet wie zich door mijn woord zal laten aanraken. Ik weet wie in staat is het op te nemen. Ik weet ook waar mijn zaad op goede bodem valt en waar een goede oogst te behalen is. Maar het zijn er steeds maar weinigen die onder de indruk raken, die zich door Mij zelf aangesproken voelen als hun mijn woord wordt aangeboden. Maar Ik wil ook deze weinige zielen voor Me winnen, Ik wil dat ze zich geheel en al aan Mij overgeven en daarom spreek Ik hen aan.
U allen die Mij aanhoort, zult uit mijn woord een groot voordeel trekken en uw ziel zal het verheugd ervaren dat haar iets kostelijks wordt geboden, dat ze kracht ontvangt. Want mijn woord is gezegend met mijn kracht. U zult het wel overal in ontvangst kunnen nemen en steeds zal het u zegen opleveren als u van harte begeert door Mij te worden aangesproken.
Maar nog veel sterker zal mijn woord u treffen als u Mij zelf tot u laat spreken door de mond van een mens die Ik Mij zelf heb uitgekozen om door hem tot u allen te kunnen spreken. U moet levend water drinken, u moet putten uit de bron die Ik voor u heb ontsloten en waar het levenswater zuiver en onvervalst uit stroomt, dat daarom ook een uitermate levenwekkende uitwerking op u zal hebben.
Ga de weg naar mijn bron, dat wil zeggen: heb de wil dat uw ziel gelaafd en gesterkt wordt en let nu ook op diegenen die u de weg wijzen naar de onuitputtelijke bron van mijn liefde. Wens serieus door Mij te worden gevoed en te drinken gegeven en Ik zal mijn dienaren naar u toesturen, die u in mijn opdracht brengen wat uw ziel dringend nodig heeft, het brood des hemels waarzonder u de eeuwige zaligheid niet zult kunnen bereiken.
Versmaad zulke gaven die uw ziel tot heil strekken niet. Geef haar ook rijkelijk voeding en laat haar geen gebrek lijden vanwege uw lichaam dat u overvloedig bedenkt met aardse spijzen, want het lichaam is u alleen gegeven opdat u de ziel de geestelijke rijpheid zult verschaffen gedurende het aardse leven. En daarom moet u haar rijkelijk bedenken, want u zult rijkelijk ontvangen zodra u maar het brood des hemels begeert. Ik zal het u steeds aanbieden, omdat Ik een goede Huisvader en ook een goede Arts ben en precies weet wat u nodig hebt om zalig te worden.
Amen
BD.6141
21 december 1954
De ernstige wil bereikt het doel
Allen die juist willen gaan, allen die worstelen om het heil van hun ziel, worden door Mij ondersteund zodat ze ook hun doel bereiken, zelfs wanneer de weg die ze hebben genomen niet de juiste is. Maar Ik help hen op de juiste weg en ze zullen zich door Mij laten helpen wanneer ze de ernstige wil hebben mijn welgevallen te verkrijgen. Het gaat er altijd alleen maar om of het ze ernst is mijn wil te vervullen, want er zijn er velen die door opvoeding of door traditie op een bepaalde weg werden gedrongen die ze nu onbezorgd verder gaan in de veronderstelling dat hij naar het doel voert. Maar ze willen serieus het doel bereiken. En diegenen zal Ik steeds helpen dat ze de juiste weg vinden die opwaarts leidt, naar Mij.
Maar wie voortgaat in onverschilligheid, wie er helemaal niet over nadenkt waarheen de weg zou kunnen leiden die hij betreedt, wie ook op diegenen geen acht slaat die hem juist willen wijzen, of wie tegen beter weten in voortgaat op een weg omdat hij hem aanlokkelijk toeschijnt, die heeft ook geen ernstige wil bij Mij te komen en hem kan Ik daarom ook niet helpen, want mijn hulp verlangt zijn goede wil. Maar het is verkeerd te geloven dat elke weg naar Mij leidt. Het is verkeerd te geloven dat u het doel zult bereiken wanneer u zich zelf niet in beweging zet, wanneer u op een weg blijft staan, dat wil zeggen wanneer u niet uw wil actief laat worden, wanneer u genoegen neemt met alleen maar formaliteiten, zonder zelf werk te verrichten die uw vooruitgang verzekert.
De weg naar Mij moet door ieder mens zelf worden afgelegd in vrije wil. Wordt hij gedrongen of gedwongen een bepaalde weg te gaan, dan heeft hij daar geen eigen voordeel van. Maar hem wordt van Mij uit steeds weer een weg getoond die hij vrijwillig kan betreden en hij wordt geholpen van verdrukkers vrij te worden, maar steeds alleen mits hij zelf wil dat hij alleen het doel nastreeft Mij te bereiken. En op elke weg die de mens heeft ingeslagen is hem gelegenheid geboden de juiste weg naar boven te gaan. Ik zal ieder helpen hem te vinden en steeds zal deze weg naar Mij door licht kenbaar zijn, want het is de weg van de waarheid die altijd licht zal verspreiden en die daarom ook gevonden kan worden door ieder die het licht zoekt. En alleen wie het licht schuwt die gaat eraan voorbij.
Amen
BD.6143
23 december 1954
De roep tot Jezus Christus is redding – Gods woord
Er kan u geen andere hulp van boven worden gezonden dan mijn woord dat u waarschuwt en aanmaant en dat u wijst op de juiste weg en op Hem van wie het heil uitgaat, die u vrij wil maken van nood en leed, maar daar uw wil voor nodig heeft. Ik kan u altijd alleen maar roepen om naar Mij toe te komen, naar Jezus Christus, uw Heiland en Redder uit elke nood. Ik zal steeds naar uw roep luisteren als u tot Mij in Jezus Christus bidt. Want mijn belofte luidt: Wat u de Vader in mijn naam vraagt, dat zal Hij u geven. En daarom doe Ik u mijn woord toekomen opdat u door het woord tot inzicht zult komen, opdat het voor u gemakkelijk zal worden te geloven in Mij als Verlosser van de wereld die zich in Jezus Christus heeft belichaamd om met u in duidelijke verbinding te kunnen treden om voor u het verlossingswerk op aarde te volbrengen.
Ik kan u niet anders helpen dan door mijn woord. En u brengt de vrijwillige verbinding met Mij tot stand wanneer u mijn woord ontvangt of aanhoort. En dan kan Ik u helpen, ook in aardse nood, zoals Ik het u heb beloofd. Maar zolang de mensen geheel ver van Mij af staan en niet geloven en alleen aardse interesses hebben, zolang kan Ik ook niet dichter bij hen komen in het woord. Zolang moet Ik hun ook mijn hulp ontzeggen, omdat ze die niet aan Mij vragen. En daarom is er veel nood en ellende op aarde, want het heeft een klaarblijkelijke uitwerking dat de wereld door de tegenstander wordt beheerst. Het is duidelijk dat de mensen niet anders meer tot nadenken kunnen worden gestemd dan door nood. En dus kan ze hun zolang niet bespaard blijven, tot ze zich met Mij verbinden, mijn woord aannemen en daardoor tot inzicht komen waarom ze op aarde moeten lijden.
Ik kan en wil steeds helpen, doch u zult Mij daarom moeten vragen en Mij door uw roep bewijzen dat u in Mij gelooft en Mij als uw Heer erkent. Dan ben Ik ook steeds tot hulp bereid. Dan zal de aardse en geestelijke nood zijn opgeheven. Want deze laatste is de aanleiding voor de aardse nood die u pijnlijk ondergaat, terwijl u de geestelijke nood waarin de mensheid zich bevindt in de laatste tijd voor het einde, niet zult kunnen overzien. Verwonder u daarom niet wanneer u nog veel leed zult moeten verdragen. Verbaas u niet, maar probeer ze op te heffen doordat u zich innig bij Mij aansluit en om kracht en hulp vraagt in Jezus’ naam, die u dan ook zal worden toegestuurd, zoals Ik het u beloofd heb.
Amen
BD.6144
24 december 1954
Vrede aan de mensen die van goede wil zijn
Vrede aan de mensen op aarde die van goede wil zijn. Denk aan die nacht toen de goddelijke Verlosser ter wereld kwam. Denk aan Zijn geboorte en ook aan Zijn dood, aan Zijn verlossingswerk, ter wille waarvan Hij naar de aarde is afgedaald. Denk aan Zijn overgrote liefde die Hem ertoe bracht vlees aan te nemen en dan Zich zelf te offeren aan het kruis om u mensen verlossing te brengen uit uw gevangenschap. Hij wilde u de vrede brengen, het heil van uw zielen. Hij wilde u aan de eeuwige dood ontrukken, Hij wilde u het leven geven. Hij wilde Zijn schepselen tot kinderen laten worden en ze terughalen in het vaderhuis. Zijn overgrote liefde bewoog Hem naar de aarde af te dalen om midden onder de mensen reddingswerk te verrichten, om Zijn schaapjes om zich heen te verzamelen, om hen die verloren waren uit de klauwen van de wolf te redden die in Zijn kudde was binnengedrongen omdat niemand hem dat kon beletten.
Alle mensen waren in de macht van diegene die Zijn vijand was. En daarom daalde de Redder van boven neer om hen aan diens macht te ontrukken. Maar Hij moest de tegenstander daar een offer voor brengen, want deze liet zijn gevangenen niet vrij. Want hij had recht op hen omdat ze hem vrijwillig waren gevolgd in de diepte en net als hij zondig waren geworden. Ze zouden nu hun losprijs zelf hebben moeten betalen en waren daar te zwak voor. Ze zouden echter voor God ook zelf de boete hebben moeten doen voor die onmetelijke zonde van hun vroegere opstand tegen God. Nooit zou hun dit mogelijk zijn geweest en dus waren ze voor eeuwig een prooi geworden van de tegenstander van God wanneer hun geen hulp werd gebracht, wanneer God zelf zich niet over hen ontfermde.
En Hij verzoende voor u de schuld. Hij betaalde voor u de losprijs. Hij stierf aan het kruis voor uw zonden. Hij zelf verloste u mensen van zonde en dood. Alleen de liefde kon u mensen verlossen en daarom belichaamde de eeuwige Liefde zich in een mens, in een kindje dat zonder zonden en rein ter wereld kwam en ook zonder zonden en rein bleef, zolang het als mens midden onder de mensen vertoefde.
De mens Jezus nam de goddelijke liefde in zich op en deze overgrote liefde voor de medemensen liet Hem een werk van barmhartigheid volbrengen, zoals het zich maar één keer in de wereld heeft voorgedaan. Hij leed en stierf de dood aan het kruis omdat de liefde Hem ertoe bewoog God het zoenoffer aan te bieden. Hij nam alle zonden van de mensheid op zich en verschafte daar genoegdoening voor. De Liefde verdroeg alles om de mensen te verlossen.
Toen de Heiland ter wereld kwam, werd een groot werk van erbarmen ingeleid. Een lichtstraal viel op de aarde. Hij scheen helder in de harten van de weinigen die smachtten in hun nood en tot God riepen om hulp. Het kind Jezus straalde licht uit en enige weinigen herkenden het als de Messias die aan de wereld was verkondigd door zieners en profeten. En ze betoonden het kindje hun hulde. Ze loofden en prezen God die zich over hen ontfermde en ze vonden de vrede in hun hart. Maar het waren er maar weinige en ook nu zijn het slechts weinigen die in hun hart in liefde en dankbaarheid denken aan Diegene die zich zelf opofferde voor de zondige mensheid. Maar ook alleen dezen zullen vrede vinden, ook alleen dezen kunnen worden verlost, die in Jezus Christus als Gods Zoon en Verlosser geloven en het licht in hun harten laten stralen, die vol deemoed hun knie buigen voor de Heiland die in het kindje Jezus naar de wereld kwam om de mensen te verlossen.
Amen
BD.6145
25 december 1954
Jezus vernam Gods woord – Middelaar tussen God en de mensen
Toen de mens Jezus op aarde wandelde, was er een verbinding tot stand gebracht tussen de aarde en het geestelijke rijk. God kon zelf weer tot de mensen spreken door de mond van de mens Jezus.
Zijn woord kon weer klinken, wat tevoren onmogelijk was door de grote afstand die er tussen de mensen en God bestond. Zijn woord rechtstreeks te vernemen is alleen mogelijk wanneer de ziel van de mens zich zo heeft gevormd, dat hij in staat is de stem van de goddelijke geest in zich te vernemen. En het vormen van de ziel in deze staat geschiedt door werken van liefde.
De mens Jezus was de Liefde zelf.
Al Zijn denken en streven was alleen daar op gericht, het goede te doen voor Zijn medemensen, hen te helpen in alle noden van lichaam en ziel. Zijn ziel was licht en zuiver en Zijn wandel op aarde was een wandel in liefde.
Alle voorwaarden waren aanwezig die de goddelijke geest de mogelijkheid gaven zich te uiten. Want de ziel van de mens Jezus hoorde deze uitingen helder en duidelijk en kon dus het woord Gods aan de mensen overbrengen.
Door Hem kon God zelf tot de mensen spreken. De verbinding van God tot de mensen was hersteld. Jezus was de middelaar tussen God en de mensen.
En Jezus leerde nu de mensen te streven naar hetzelfde dat Hij zelf had bereikt.
Hij leerde hun de liefde te beoefenen, om zich nu tot een vat van de goddelijke geest gereed te maken, waarin de kracht van de geest kan worden uitgestort. Want iedere mens moest en kon de stem van God in zich vernemen. En de weg werd hem getoond door de mens Jezus die ook als mens eerst de graad van liefde moest bereiken die Hem de aanwezigheid van God waarborgde, zodat Hij Hem zelf in zich kon vernemen. God spreekt wel tot iedere mens, maar nooit wanneer tevoren niet de voorwaarden worden vervuld: een door de liefde gelouterd hart dat nu God zelf in zich kan opnemen, die dan ook Zijn aanwezigheid bewijst door Zijn toespreken.
De mens Jezus bezat een buitengewoon hoge graad van rijpheid van ziel, omdat de liefde Hem geheel vervulde.
Dus kon God zelf Hem ook geheel en al vullen. En nu sprak God uit de mens Jezus, niet meer de mens Jezus zelf. Hij deed uit zichzelf wat leidde tot de aaneensluiting met God.
Maar Hij onderwees Zijn medemensen. Hij wilde ook hun het resultaat doen verkrijgen dat Zijn liefde Hem had opgeleverd. En daarom onderwees Hij op de eerste plaats de liefde, en steeds weer alleen de liefde.
Uit Zijn grote liefde kwam de wijsheid voort. Want de geest van God onderrichtte de mensen door Jezus.
Het licht van het inzicht straalde uit het vuur van Zijn liefde.
Jezus wist dat ook de mensen door het licht van het inzicht werden doorstraald, als ze maar op de eerste plaats de liefde ontplooiden. Daarom werd al het diepere weten de mensen niet geleerd, omdat dit pas het resultaat was van een leven in liefde. En zonder liefde blijft het leven voor de mensen zonder enig nut voor de ziel. De liefde alleen is de verbinding van de mensen met God. Alleen de liefde leidt ertoe dat God in de mens Zijn intrek neemt en alleen de liefde geeft Hem aanleiding zich te uiten.
En dus zal de mens die in de liefde leeft, het woord Gods in zich vernemen. Hij zal met het diepste weten vertrouwd worden gemaakt en hij zal kunnen zeggen door God onderricht te worden. Hij hoort Zijn woord en derhalve heeft hij zichzelf met Hem verbonden door de liefde.
De mens Jezus bewees de mensen dat het mogelijk is deze graad te bereiken. En dus toonde Hij hun de weg die uit de diepte weer omhoog leidt, naar de Vader.
Hij onderwees de liefde en Hij leidde een leven in liefde en bekroonde uiteindelijk Zijn levenswandel met Zijn dood aan het kruis, om van de mensen alle zwakheden weg te nemen die door de zonde van weleer hun deel waren, opdat de mensen nu ook zelf de kracht hadden de weg te gaan, opdat de geest Gods zich nu in allen kon uitstorten die gewillig zijn Hem na te volgen, die een leven leiden in onbaatzuchtige naastenliefde, zoals Hij het hun heeft voorgeleefd op aarde.
Amen
BD.6147
28 december 1954
Buitengewone nood – Buitengewone hulp
Buitengewone nood vraagt om buitengewone hulp. Daarom zal er in de laatste tijd nog veel gebeuren wat vreemd aandoet en wat als geestelijk werkzaam zijn zal worden herkend door diegenen, die op de hoogte zijn van het nabije einde en die daarom ook op alle tekenen letten, die hun het einde aankondigen. De mensen zullen nog veel meemaken, wat ze wetenschappelijk niet kunnen verklaren, waarvoor ze echter de verklaring meteen vinden, wanneer ze alles beschouwen vanuit het oogpunt van de geestelijke ontwikkeling, wanneer ze zowel aan het geestelijk lage niveau van de mensen alsook aan het dichtbij zijnde einde denken.
Dan zullen ze ook kunnen begrijpen, dat de liefde van God nog alles probeert om de mensen wakker te maken, om hun bevreemding te wekken, opdat ze zich van hun verantwoordelijkheid bewust worden. Weliswaar zal ook maar bij weinigen resultaat te behalen zijn, doch God heeft iedere afzonderlijke ziel lief en Hij stelt alles in het werk om haar nog voor zich te winnen.
Maar al is God ook duidelijk werkzaam, al probeert Hij ook dat ze Hem door ongewone verschijnselen niet vergeten, het is moeilijk op de mensen indruk te maken, omdat ze voor alles een verklaring hebben, ofschoon deze ook ver van de waarheid afwijkt. En wat hen vandaag nog bezighoudt, heeft morgen al alle aantrekkingskracht, alle interesse verloren. De harten der mensen zijn afgestompt en alleen aards voordeel of mislukkingen kunnen hen nog aanzetten tot denken en handelen. Maar al het geestelijke is voor hen fantasie, een denkend mens met verstand onwaardig.
En zo kunnen zich geheel onnatuurlijke zaken afspelen in het universum. De meest duidelijke tekenen van boven zouden hun gegeven kunnen worden, ze zouden alles alleen maar voor kennisgeving aannemen, erover glimlachen of alles aards-natuurlijk proberen te verklaren, maar er zich overigens weinig door laten imponeren. En ook deze reddingspogingen zullen tevergeefs zijn. De resultaten zullen zeer gering zijn. En toch wordt nog alles gedaan, al zou het daardoor maar voor één ziel mogelijk zijn, aan het eeuwige verderf te ontsnappen en voor het einde nog naar God terug te keren.
Amen
BD.6148
29 december 1954
De verdere ontwikkeling op de nieuwe aarde
Al het geestelijke dat in staat is zich te ontwikkelen, zal zijn weg van ontwikkeling voortzetten, ook wanneer het einde van deze aarde is gekomen, wanneer een totale omvorming hiervan heeft plaatsgevonden, terwijl het geestelijke dat bewezen heeft niet in staat te zijn de laatste fase van ontwikkeling af te leggen, weer wordt teruggeplaatst en de gang van ontwikkeling nogmaals moet gaan volgens goddelijke wet, die al het geestelijke in die toestand verplaatst die past bij zijn graad van rijpheid.
En zo is er wel een tijdperk van ontwikkeling beëindigd, maar de kringloop van ontwikkeling is niet onderbroken.
Het zich nog in gebonden wil bevindende geestelijke gaat voortdurend opwaarts en ook de mens kan in vrije wil opwaarts gaan en zich definitief bevrijden uit de vorm.
Doch hij kan ook op grond van zijn vrije wil wegzinken en hij moet dan weer van onder af aan opwaarts gaan. De verlossing van het gevallene ondervindt geen onderbreking, ook niet wanneer de aarde voor een keerpunt staat, geestelijk en ook aards.
De goddelijke ordening die door de vrije wil van de mens aanmerkelijk werd verstoord, wordt alleen hersteld.
Alles wordt alleen daarheen verplaatst, waar het volgens zijn rijpheid thuishoort.
Het nog in de vorm gekluisterde geestelijke in de verschillende scheppingswerken, ondergaat dus eveneens een verandering van zijn verblijfplaats en dat vereist ook een oplossing van de zichtbare scheppingswerken en een doen ontstaan van een nieuwe aarde.
Dit is voor de mensen niet geloofwaardig en toch zal het plaatsvinden volgens Gods raadsbesluit, dat altijd de positieve ontwikkeling van het geestelijke ten doel heeft, dat uit de diepte omhoog, bij God, moet geraken. Zou het geestelijke in het stadium van de vrije wil – als mens – geheel in Gods ordening leven, dan zou er nooit meer een totale verandering van de aarde nodig zijn, omdat dan het positieve ontwikkelingsproces zich volgens plan zou voltrekken en een verlossing van al het geestelijke zeer snel zou kunnen plaatsvinden. Maar de vrije wil van de mens handelt zo vaak tegen de goddelijke ordening in, dat daardoor de hele ontwikkelingsgang van voorheen in gevaar komt en er steeds weer een gewelddadige ingreep van God nodig is om het uit de ordening geraakte weer in de juiste richting te leiden.
En dit betekent steeds het einde van een verlossingsperiode en het begin van een nieuwe. Het betekent steeds een omvorming van de aarde, dus ook een vergaan van alle scheppingswerken en het ontstaan van geheel nieuwe scheppingen.
Het betekent een vrij worden van het in de harde materie gekluisterde geestelijke en een opnieuw binden in aanzienlijk versoepelde vormen, die nu ook de positieve ontwikkeling van dit al eeuwige tijden gevangen gehouden geestelijke op gang brengen, wat dus door dit geestelijke dankbaar als verlichting wordt ervaren. Zo’n omvorming van het aardoppervlak betekent voor al het geestelijke een vooruitgang, alleen niet voor het in mensen belichaamde geestelijke dat gefaald heeft doordat het zijn wilsvrijheid misbruikte en voortdurend naar omlaag in plaats van naar boven streefde gedurende zijn leven op aarde. Dit geestelijke wordt daarheen verplaatst, waar het begerig naar verlangde. Het wordt harde materie. Het wordt gekluisterd door wat al zijn streven en begeerten gold.
Het is een rechtvaardige vereffening voor de buitengewone genade van de vrijheid in de belichaming als mens. Want de mens veronachtzaamde deze genade en gebruikte deze in verkeerde zin, zodat hij zich meer en meer van God verwijderde, ter wille van de materie die hem nu als loon ten deel valt.
En dat u mensen voor het einde van een verlossingstijdperk staat, wordt u steeds weer nadrukkelijk voorgehouden.
In alle liefde doet God u het weten toekomen over alle samenhang, over oorzaak en gevolg, over de gevolgen van een goede als ook van een verkeerde levenswandel.
Hij doet u dit weten toekomen door Zijn woord. En met goede wil zou u het ook kunnen geloven.
Maar Hij kan u niet dwingen Zijn woord als waarheid aan te nemen.
Alleen de vrijheid van uw wil bepaalt uw geloof. Hij bepaalt uw denken, willen en handelen, maar daarom ook uw lot na de omvorming, dat waarlijk heerlijk kan zijn in het paradijs op de nieuwe aarde, maar u ook onuitsprekelijke kwellingen kan opleveren als u opnieuw gekluisterd wordt in de materie, in overeenstemming met uw wil en uw liefde.
Amen
BD.6150
31 december 1954
Wet van eeuwigheid: Liefde – Goddelijke ordening
Er bestaat een eeuwige wet waar u zich allen aan moet onderwerpen als u gelukzalig wilt zijn. U zult er weliswaar van af kunnen wijken, u zult ook kunnen handelen in strijd met de wet, maar dan geeft u ook uw gelukzaligheid op, dan komt u in een toestand waarin alle harmonie is opgeheven, waarin u onzalig bent.
De wet van eeuwigheid echter heet liefde. En nu weet u ook wanneer u handelt in strijd met de wet; wanneer u zondigt tegen de liefde. Waar liefde is, is ordening, harmonie en volmaaktheid. En daarom ook gelukzaligheid. Wordt de liefde buiten beschouwing gelaten, dan wordt ook al het andere geruïneerd, uit de liefdeloosheid ontstaan andere eigenschappen die in strijd zijn met de wet, die er alle alleen maar toe bijdragen een ellendige toestand teweeg te brengen en kwaad voort te brengen dat steeds toeneemt en dus elke harmonie uitsluit, die een vereiste is voor gelukzaligheid.
Een leven in strijd met de wet van de goddelijke ordening, een leven in strijd met de liefde zal zijn uitwerking hebben in een chaotische toestand, omdat het nooit opbouwende, maar steeds verwoestende gevolgen heeft – tot uiteindelijk deze toestand een graad bereikt heeft waarin deze verwoestende effecten zichtbaar worden, waarin er daarom een gewelddadig terugvoeren naar de goddelijke ordening plaatsvindt, daar er anders ’n niet te overziene chaos een leven van de mensen op de aarde onmogelijk laat worden en daardoor ook het hoofddoel van de schepping: het rijp worden van het geestelijke in deze schepping, niet meer zou kunnen worden nagekomen.
Maar God brengt alles in orde. Hij herstelt de ordening zodra de tijd gekomen is waarin de grenzen overschreden worden, waarin het de mensheid aan liefde ontbreekt en ze daarom helemaal uit de goddelijke ordening is gestapt. Maar zo’n tot stand brengen van de goddelijke ordening is uitermate smartelijk, het vereist een harde hand, die in orde brengt wat verkeerd is, die recht buigt wat krom was. En de slachtoffers zullen die mensen zijn die zich verzetten en weerstand bieden, die door hun liefdeloosheid bewijzen dat ze geheel uit de ordening zijn gestapt.
Dezen moeten door een louteringsvuur gaan dat hun weerstand nog kan breken voor het rechtspreken plaatsvindt – of dat ze gedwongen worden zich te houden aan de eeuwige ordening door kluistering, waartegen ze zich niet meer kunnen verzetten.
De ordening moet hersteld worden ter wille van de verlossing van het geestelijke. De liefde moet weer heersen op aarde, harmonie en gelukzaligheid moet weer gewaarborgd zijn aan de bewoners van de aarde die zich onderwerpen aan de eeuwige wet, die dus leven in liefde en innige verbondenheid met God, die de eeuwige Liefde zelf is. Pas het nakomen van Gods wet bevrijdt het geestelijke van zijn keten, die zich echter opnieuw om het geestelijke sluit dat in strijd handelt met de wet van de liefde in een mate, zoals het voor het einde van een verlossingsperiode duidelijk zichtbaar is – dat geestelijk en aards slechts van een chaos gesproken kan worden die eens ’n totale vernietiging in gang zet. Eens wordt de goddelijke ordening hersteld, opdat het goede de gelukzaligheid kan bereiken en het kwade verbannen wordt. Want God is de Heer over hemel en aarde en voor Hem moet alles buigen wat uit Hem is voortgekomen. Zijn wil moet vervuld worden en Zijn wil is Liefde.
Amen
BD.6155
5 januari 1955
Er bestaat geen eeuwige verdoemenis!
Er bestaat geen eeuwige scheiding van God. Er bestaat geen eeuwige verdoemenis, geen eeuwige dood. Want de oneindige liefde Gods schakelt zoiets uit, die zich bekommert om ieder wezen, die zich over ieder wezen ontfermt, al is het nog zo diep gezonken en die ook nooit voor eeuwig datgene aan Zijn tegenstander zal afstaan wat uit de eeuwige liefde is voortgekomen. Doch er bestaat een scheiding van God gedurende oneindig lange perioden, die echter nooit Gods wil is, integendeel, de wil van het wezen zelf – dus kan er ook niet van ’n verdoemenis door God worden gesproken. Wanneer het wezen zo oneindig ver van God is verwijderd, dan is het zijn eigen schuld, zijn eigen wil en het kan te allen tijde deze scheiding verkleinen, het kan te allen tijde naar God terugkeren, omdat God hem elke hulp ten deel laat vallen, zodra het wezen maar zelf de wil heeft naar God terug te keren.
Dus het wezen schept de rampzalige toestand voor zichzelf en die ongelukkige toestand bestaat daarin dat het wezen aan licht en kracht ontbreekt hoe verder het zich van God verwijdert, omdat het de liefde van God afwijst, die licht en kracht betekent voor het wezen. Maar de liefde Gods spant zich onophoudelijk in het wezen dat door krachteloosheid dood is, weer terug te roepen in het leven, de liefde Gods is steeds bereid kracht en licht op het wezen uit te stralen, maar steeds met inachtneming van Zijn eeuwige ordening, van de wet die op Zijn Volmaaktheid is gebaseerd. En daarom kan de tijdsduur van de verwijdering van God voor een wezen eindeloos lang zijn. Het begrip “eeuwigheid” is dus niet helemaal onterecht, alleen is daar geen toestand onder te verstaan die nooit ophoudt. Maar voor het wezen dat zich van God heeft verwijderd, bestaat er altijd de mogelijkheid een einde te maken aan zijn ongelukkige toestand, want het blijft nooit aan zichzelf overgelaten, maar wordt steeds door God met Zijn liefde gevolgd. Steeds worden het mogelijkheden geboden zich te redden en steeds is het aan zijn vrije wil overgelaten deze te benutten. Want Gods liefde kent geen grenzen, ze is niet haatdragend, ze is steeds bereid om te helpen, te redden, te verblijden en gelukkig te maken, want het zijn altijd Zijn schepselen die eens door de kracht van Zijn liefde in het leven zijn geroepen – en die Hij nooit ofte nimmer zal opgeven, al zijn er eeuwige tijden mee gemoeid. Maar het is onmogelijk een wezen een leven vol licht en kracht terug te geven dat zichzelf afsluit voor de oerbron van licht en kracht. De vrije wil is het kenmerk van al het goddelijke en het uitschakelen van de vrije wil zou betekenen dat het wezen van zijn goddelijkheid wordt ontdaan, het eeuwig onvolmaakt te laten en daarom ook eeuwig ongelukkig – in een rampzalige toestand die Gods wil zou zijn.
Maar God wil Zijn schepselen eeuwige gelukzaligheid bezorgen en daarom laat Hij hun de vrije wil, dientengevolge kan het wezen nu zelf bepalen, of en hoe lang het zich van God verwijderd houdt of naar Gods liefde en tegenwoordigheid verlangt. Maar eeuwig zal geen wezen voor het aangezicht van God verstoten zijn, want Zijn liefde is zo sterk, dat ze weer alles naar zich terugvoert wat eens van Hem is uitgegaan.
Amen
BD.6156
6 januari 1955
“Gij zult niet doden”
Die in de wereld pienter zijn, zijn dat niet altijd wanneer het erom gaat anderen te onderwijzen in het goddelijk-geestelijke. Er is een verschil hoe de wereldmensen oordelen en hoe God oordeelt. En meestal zal werelds verstand zo oordelen, zoals het voor de wereldse mensen nuttig is. Maar of dit ook in overeenstemming is met de goddelijke wil, daarover denken ze niet na. Het kan nooit volgens Gods wil zijn dat het machtige zich verheft boven het machteloze, dat ’t het zwakke onderdrukt en van z’n vrijheid berooft. God heeft alle mensen met gelijke rechten geschapen en nooit aan de sterke het recht gegeven zijn kracht zodanig te gebruiken dat hij het zwakke vertrapt.
De wil van de mens is echter vrij en de uitwerking van een slechte wil kan en zal God toch weer zo sturen, dat hij de getroffene tot zegen is, zodat uiteindelijk dus ook afschuwelijke daden een opvoedende werking kunnen hebben en het rijp worden van de zielen bevorderen. Ze kunnen echter ook negatieve gevolgen hebben, wanneer de wil van de getroffen zwakke mens eveneens slecht is.
Gij zult niet doden. Dit gebod werd u gegeven en u dient het te allen tijde in acht te nemen. Maar ieder mens heeft ook de plicht ditzelfde gebod te volgen, het leven te beschermen, dus ook het recht zichzelf of het leven van anderen te verdedigen, omdat er altijd mensen zullen zijn die tegen Gods geboden zondigen, die hun kracht misbruiken, die zich niet aan de mensenrechten houden en klaarblijkelijk diegene ter wille zijn die als vijand tegenover God staat. Het is niet Gods wil dat er oog om oog, tand om tand vergolden wordt, dat de mens kwaad met kwaad bestrijdt. Want alle haat moet bestreden worden en de mens moet ook de vijand vergeven, als hij zelf vergeving van God verlangt.
Maar ook het leven van de mens is een geschenk van God, dat moet worden verdedigd door ieder die daartoe in staat is. Want het leven is hem geschonken voor het rijp worden van de ziel en mag daarom niet lichtvaardig worden opgegeven. Hij mag zijn eigen leven in bescherming nemen. Hij wordt dus niet ter verantwoording geroepen in geval van noodweer. Hij wordt echter ter verantwoording geroepen wanneer hij niet het leven van anderen in bescherming nam wanneer hem dat mogelijk was. Want dan heeft hij aan hun dood evenveel schuld als wanneer hij ze zelf gedood had. Want het gebod “Gij zult niet doden” omvat ook de zorg voor het leven van de naaste. Het is eenvoudig een gebod van naastenliefde dat dient te worden vervuld, steeds vooropgesteld dat de mens bekwaam is, het leven van de naaste te beschermen.
In de wereld zijn de begrippen echter door elkaar gehaald. Honger naar macht, politieke belangen, vijandigheden en liefdeloosheid hebben wetten geschapen die de goddelijke ordening omverstoten. Goddelijke geboden blijven veronachtzaamd. De mensen hebben een verkeerd begrip gekregen van wat eervol is. Alles bevindt zich buiten de goddelijke ordening en overal treft men wederzijdse vernietigende en verzwakkende gedachten aan, verscholen echter onder de mantel der gerechtigheid. Door mensen afgekondigde wetten dwingen tot het veronachtzamen van de goddelijke geboden en voor geen mens is het leven van de naaste heilig. Ze onderwerpen zich aan onterechte eisen, deels gedwongen, deel vrijwilligs. Ze gaan lichtzinnig om met zowel hun eigen leven als ook met het leven van de naaste. Ze brengen zichzelf lichtzinnig in gevaar en zetten het leven van anderen op het spel. Ze weten niet wat de waarde van het leven is voor de ziel. En daarom zijn ze ook bereid tegen de medemensen ten strijde te trekken. En het gaat hun niet alleen om de verdediging van mensenlevens, maar ook om het bereiken van andere doelen die steeds aards-stoffelijk zijn en daarom niet door God gewild kunnen zijn.
De gedachte aan een verdediging van het waardevolle leven kan men slechts bij weinige aantreffen. De gedachte aan wereldse voordelen of gunstige gevolgen hebben daarentegen de overhand. En het gebod “Gij zult niet doden” wordt achteloos verworpen of ook alleen maar aangevoerd om andere doelen te bereiken. Dit gebod blijft echter als goddelijk woord bestaan: Gij zult niet doden. En wie in vrije wil, zonder gevaar voor zichzelf of voor een ander het leven van een medemens beëindigt, die zondigt tegen dit gebod en zal zich daarvoor moeten verantwoorden. En God zal oordelen volgens recht en gerechtigheid.
Amen
BD.6157
7 januari 1955
Voorbede voor zielen in de duisternis
Ik wil barmhartigheid betrachten jegens allen die uw liefde aan Mij toevertrouwt. Er is een grote nood in het rijk hierna, in het bijzonder voor de zielen die geen voorspreker hebben op aarde, die vergeten zijn door de mensen of zo weinig liefde hebben verworven dat er alleen met misnoegen aan hen wordt gedacht. Al deze zielen hebben een bitter lot. Ze bevinden zich in kwellende duisternis en zijn geheel zonder kracht, zodat ze zich alleen niet kunnen redden en aangewezen zijn op hulp. Ze oogsten wat ze hebben gezaaid en hun lot is niet onrechtvaardig. Het is niet onverdiend, want zulke zielen kunnen niets anders verwachten dan wat ze zelf hebben verworven in het leven op aarde, waar ze geheel zonder liefde waren. Toch moeten ook zij worden geholpen. En de hun ontbrekende liefde moet van andere zijde worden geboden, die Ik echter ook aanneem en ten gunste van deze zielen laat komen. Wat u deze zielen aan liefde schenkt, komt hun weer als kracht toe die ze nu kunnen gebruiken in overeenstemming met hun wil.
Een ziel die door uw liefde kracht krijgt toegevoerd, weet echter ook met welk doel haar dit toekomt. En ze is zo dankbaar voor de hulp, dat ze ijverig haar best doet de kracht te laten toenemen, dat ze nu de kracht eveneens gebruikt om in liefde werkzaam te zijn. Ze zal nooit de liefde van een mens afwijzen, terwijl ze dezelfde pogingen van de kant van de lichtwereld vaak weerstand biedt omdat ze niet gelooft aan datgene wat deze haar zeggen. Want de lichtwezens staan in dezelfde hoedanigheid voor hen en daarom wordt er niet naar ze geluisterd. Maar mensen op aarde, in het bijzonder zij met wie ze nauwe betrekkingen hadden, bereiken veel meer. Want tegen hen zien die ongelukkige zielen op, omdat ze de liefdeskracht als een straal van dezen zien uitgaan, die voor hen een weldaad is.
U mensen hebt grote macht over die zielen in de duisternis, wanneer u in liefde aan ze denkt, wanneer u ze wilt helpen. Want dit voelen ze en ze hebben vertrouwen in u en luisteren naar u als u ze verwijten maakt of ze het evangelie verkondigt. En al is een ziel nog zo koppig, al is ze nog zo blind en onwetend, uw liefde verandert deze toestand. Ze begrijpt u meteen wanneer uw gedachten vervuld zijn van liefde en dan neemt ze ook aan. Zonder liefde is er geen vooruitgang, niet op aarde en ook niet in het geestelijke rijk. Zonder liefde is er geen verlossing uit de diepte. En Ik schenk de zielen in de duisternis de grote genade, dat de liefde die hun vanaf de aarde wordt geschonken, als licht duidelijk zichtbaar is, als licht dat hun hoop geeft en nooit tevergeefs straalt. Degenen waar u aan denkt, wier nood u aanzet om naar Mij om hulp te roepen, zijn waarlijk niet verlaten. Want wat u Mij geeft door uw liefde voor deze zielen, geef Ik ook door. En Ik draag mijn boden in het geestelijke rijk op om hulp te bieden van bijzondere aard. En het zal niet zonder succes zijn.
Aan de zielen in het rijk hierna wordt van de kant van de mensen slechts weinig gedacht. Het geloof aan een verder leven is niet zo sterk vertegenwoordigd en daarom zijn voor de meeste mensen ook de verbindingen opgeheven. De zorg voor het geestelijk welzijn houdt hen niet bezig en er volgen de zielen maar weinig gedachten na. Ook om de mensen op aarde heen is het duister en de zielen keren niet terug naar waar ze niets vinden wat ze goed doet.
Denk ook aan die zielen die geen voorbede krijgen. Roep ze tot u met de wil hen te helpen. Laat uw liefde ook in de diepte stralen, want steeds zal een ziel zich aan deze lichtstraal vastklampen en omhoog klimmen en ze zal tot u komen vanwaar het licht naar haar toe straalde. Geef haar datgene waaraan ze gebrek lijdt: licht en kracht. Leer haar mijn woord kennen en het is u al gelukt haar redding te brengen, omdat mijn woord deze kracht heeft dat ze het steeds wenst te horen en ze zich daarom steeds daar zal ophouden waar haar spijs en drank wordt aangeboden dat uw liefde voor hen toegankelijk kan maken. En die verloste zielen zullen u eeuwig dankbaar zijn.
Amen
BD.6158
8 januari 1955
Omvorming van het wezen alleen van binnenuit
Niets uiterlijks bevordert uw innerlijk leven. Niets formeels helpt uw ziel rijp te worden en leidt ze naar de voltooiing. Alleen van binnenuit kan de omvorming van uw wezen worden voltrokken, waarom u mensen vaak in de stilte zult moeten gaan om uzelf te beschouwen en al datgene uit u te verwijderen wat u ontsiert, wat als gebreken nog in u aanwezig is. U zult wel van buitenaf op uw zielenarbeid opmerkzaam gemaakt kunnen worden, er zal u wel geleerd kunnen worden op welke manier u ze zult kunnen verrichten, waar u naar moet kijken, wat u achterwege zult moeten laten omdat het schadelijk is en wat u zult moeten doen om volmaakt te worden, maar volbrengen zult u alles zelf moeten en alleen zodanig dat u zich zult afsluiten van al het uiterlijke, hoewel u in de wereld staat en gedwongen bent uw plichten te vervullen.
Deze zielenarbeid is immers tegelijk te volbrengen omdat ze volledig onafhankelijk is van uw aardse bezigheid. Want ze betreft uw innerlijke wezen, uw fouten en ondeugden, ze betreft het innerlijke leven van de mens, zijn denken, willen en handelen dat – al is het aards gericht – liefde moet uitstralen daar er anders van een omvorming van het wezen geen sprake kan zijn. Uw zielenarbeid moet dus daarin bestaan, al uw denken en willen te veredelen en op goddelijke doelen te richten. U zult steeds uw best moeten doen een leven te leiden in onbaatzuchtigheid, belangeloosheid, zachtmoedigheid, geduld en vredelievendheid. U zult alle goede eigenschappen in u moeten ontwikkelen en slechte gedachten en eigenschappen uit u verdringen. En dat alles vraagt de ernstige wil om juist te leven voor God.
Het hoeft niet naar buiten toe bekend te worden, dat wil zeggen het moet niet naar buiten toe ten toon worden gespreid, maar zo’n leven naar Gods wil zal altijd op de medemensen uitstralen. Het zal aansporen tot navolging en beter werken dan veel toespraken of formele gebruiken die nog geen innerlijke verandering van de gezindheid garanderen.
De mens kan zich alleen veranderen als hij zich serieus naar binnen keert, over zijn gebreken en fouten nadenkt en zich voorneemt zich te veranderen. En deze innerlijke verandering moet ieder mens zelf zich ten doel stellen, wil hij zijn doel bereiken volmaakt te worden. Op de wil moet ook de daad volgen, daar anders de wil niet serieus is. En daaruit zult u weer inzien dat niet de godsdienstige richting beslissend is voor het bereiken van de gelukzaligheid, maar steeds alleen de wil van de mens zelf om de liefde in zich te ontsteken die hem helemaal omvormt, die alle slechte eigenschappen verandert in goede en die daarom het enige middel is om zich te voltooien. Die echter door alle mensen beoefend kan worden, ongeacht bij welke geloofsgemeenschap ze zijn. Maar alle confessies onderwijzen liefde, daarom kunnen ze alle tot voltooiing leiden. Maar geen enkele gezindte garandeert deze voltooiing, alleen de mens zelf kan ze bereiken door ernstig aan zichzelf te werken.
Amen
BD.6160
10 januari 1955
Voor een ware knecht moet het oordeel van de wereld geen enkele waarde hebben
Trek u het oordeel van de wereld niet aan, zoek haar instemming niet, wees er integendeel alleen op bedacht mijn goedkeuring te vinden over alles wat u denkt, spreekt of doet. Want de wereld zal u steeds tegenstrijdig aan mijn wil willen beïnvloeden, de wereld zal steeds veroordelen wat Mij welgevallig is: de kloof met de wereld en ’n geestelijke instelling. Daarom kan mijn ware knecht alleen hij zijn die niets om het oordeel van de wereld geeft, die slechts Mij alleen als zijn Heer erkent en alleen maar mijn wil tracht te vervullen. En deze zal ook met succes kunnen arbeiden voor Mij en mijn rijk, want er zullen altijd mensen zijn die net als hij de wereld de rug toekeren en ontvankelijk zijn voor geestelijke woorden en die alleen te winnen zijn door zulke boden die zich van de wereld hebben teruggetrokken om Mij te dienen.
Ofschoon u, mijn dienaren, ook nog midden in de wereld staat, zo moet toch elk verlangen naar de goederen van de wereld in u zijn gestorven om geestelijk voorwaarts te kunnen gaan, om u ongestoord aan de geestelijke arbeid te kunnen overgeven. Want wat de wereld. nog toebehoort gaat verloren voor het geestelijke rijk. Het is onmogelijk tegelijkertijd beide rijken aan te kunnen hangen, het is onmogelijk iets geestelijks te ontvangen wanneer de handen naar de wereld zijn uitgestrekt. Het zijn twee heel verschillende rijken die de voet van de mens steeds dan betreedt, wanneer zijn gedachten het zoeken. Hoed u er daarom voor uw gedachten aan de wereld te verliezen. En hoed u er nog veel meer voor waarde te schenken aan het oordeel van de wereld, want dit zal steeds minachtend zijn, ook tegenover de kostbaarste gave, omdat het niet wordt ingezien door diegenen die nog tot de wereld behoren. U zult weliswaar door de wereld heen moeten gaan, maar dit kan gedaan worden met ’n naar boven gerichte blik, zodat uw ziel onberoerd blijft voor de verlokkingen van de wereld.
Maar evenzo zult u ook uw blik op alles kunnen richten wat u werelds verlokkend voorkomt, dan houdt de wereld u geketend en verhindert uw ziel opwaarts te vliegen en dan bent u in gevaar een verkeerd doel na te streven. En al zijn de mensen van de wereld u ook lief wanneer u met hen bent verbonden in liefde en vriendschap, laat hun oordeel u er niet toe brengen van de geestelijke weg af te wijken. Weet dat ze alleen spreken in opdracht van diegene die u van Mij wil losmaken, dat ze onbewust zijn dienaren zijn die tegen Mij zelf werken. Zie hun oordeel in als verkeerd en doe alleen uw best ook hun iets beters te leren en wanneer u dit niet lukt, hen te mijden ter wille van uw ziel. Blijf op de weg die u hebt begaan, waar uw ziel oprijst in geestelijke sferen. Ga verder op deze weg, want alleen hij voert u naar het doel, hij alleen is de weg naar Mij, die me niet in de wereld bevind, maar in het geestelijke rijk dat steeds alleen maar in bezit kan worden genomen door de wereld prijs te geven. Laat de wereld los als u binnen wilt gaan in mijn rijk.
Amen
BD.6164
14 januari 1955
Alleen aansluiting bij God geeft kracht in de komende tijd
U zult zich steeds nauwer bij Mij moeten aansluiten. Want steeds geweldiger zal mijn macht en mijn wil zich uiten, hoe dichter het bij het einde is. De hele wereld wordt in beroering gebracht, al is het ook overal door andere gebeurtenissen. En alles wat gebeurt, zou de mensen naar Mij kunnen laten vluchten. Ze zouden bij Mij troost en hulp kunnen halen en door de band met Mij alles gemakkelijker verdragen of alle gevolgen beperken. Maar niet iedereen zoekt de verbinding met Mij, want het ontbreekt hun te geloven in de Macht die alleen kan helpen, en aan de Liefde die helpen wil.
Maar voor wie zich innig bij Mij aansluit ben Ik de beschermer in alle nood en zijn lot ligt in mijn handen. Wie zich innig bij Mij aansluit hoeft zich vanaf dat ogenblik geen zorgen meer te maken, want Ik neem alle zorg voor hem op me. En velen zullen naar Mij toe worden gedrongen, omdat ze in erge benauwenis komen, deels door menselijk-satanisch inwerken, maar deels ook door ongelukken, door catastrofes van allerlei aard, door noodlottige gebeurtenissen die de mensen bang maken en de weg naar Mij laten vinden.
Doch veel meer mensen raken niet onder de indruk van alle gebeurtenissen en alle nood, die Ik alleen over de mensen laat komen om hun gezindheid te veranderen. Ze doen alleen ijverig hun best de ontstane schade zo snel mogelijk weer te compenseren, zonder mijn gebod van liefde in acht te nemen. Ten koste van de medemensen bouwen ze voor zich alles weer op wat mijn wil van hen afnam, want in Mij en mijn macht geloven ze niet en de eigenliefde beheerst hun hele wezen.
Dezen zullen nooit de hand van een God willen onderkennen in alles wat ze meemaken. Veeleer zullen ze Mij betwisten. Ze zullen geen scheppende God erkennen, omdat de al te duidelijke verwoestingen van scheppingen hun daarvoor bewijs schijnen te zijn. Ze bouwen een grote kloof. Hun afstand tot Mij is eindeloos ver. Ze bevinden zich nog in het rijk van mijn tegenstander, die al hun geestelijke vermogens en gedachten in de war brengt en ze niet tot het inzien van de waarheid laat komen.
Alleen die zich met Mij verbinden in hun hart, die onderkennen ook mijn heilsplan van eeuwigheid. En voor hen is alles begrijpelijk wat er in de laatste tijd over de mensheid komt. Ze houden zich aan Mij vast en ze zullen waarlijk niet verlaten zijn door Mij. Ik zal elke roep horen, die uit een angstig hart komt. En Ik zal kracht uitdelen, opdat de mijnen niet al te erg meemaken wat omwille van de medemensen over de aarde moet komen.
En het zal hun duidelijk worden waartoe een diep geloof in staat is en wat het tot stand brengt. Steeds weer zullen ze een uitweg vinden. Steeds weer zullen ze de kracht bezitten alles de baas te worden. Want Ik verlaat hen niet, wanneer ze zich innig met Mij verbinden. En mijn aanwezigheid zullen ze gewaar worden en ze zullen Mij belijden voor hun medemensen, wanneer dit getuigenis van hen wordt gevraagd.
Amen
BD.6165
15 januari 1955
Het verspreiden van de goddelijke leer van de liefde is belangrijk
Al uw zorg moet alleen uitgaan naar het verspreiden van de goddelijk leer van de liefde. Het gaat om niets anders dan om de verandering van de mensen tot liefde. En ze hoeven alleen maar te weten dat de geboden van de liefde voor God en de naaste moeten worden nagekomen om het doel van hun leven op aarde te bereiken: na de dood de eeuwige gelukzaligheid binnengaan in het rijk van het licht. De mensen geloven weliswaar niet aan een verder leven, toch zouden ze een leven in liefde moeten leiden omdat dit hun al het bewijs zou leveren van datgene wat ze niet kunnen geloven omdat hun de liefde ontbreekt. Ieder mens moet toegeven dat zijn weten gebrekkig is, dat hij nog voor onopgeloste raadselen staat wat de zin en het doel van zijn leven op aarde evenals van de schepping aangaat. En ieder mens kan daarom alleen de serieuze raad gegeven worden, de liefde in zich te ontsteken omdat het dan ook in hem zelf licht en helder zal worden, omdat voor hem dan veel begrijpelijk wordt wat hem zonder liefde nog onbegrijpelijk is.
Ieder mens zou deze “proef op de som” moeten nemen, en hij zou het in eeuwigheid niet betreuren de raad te hebben opgevolgd. Want alleen door de liefde kan hij dat bereiken wat hem op aarde al gelukkig zal maken en eens in de eeuwigheid. De liefde is de sleutel tot het inzicht, de liefde is de sleutel van de poort naar het lichtrijk. De liefde is alles: licht, kracht en gelukzaligheid. Daarom moet steeds de liefde worden gepredikt die de mens Jezus tot inhoud van Zijn leer maakte toen Hij op aarde wandelde. Hij kende de uitwerking van een levenswandel in liefde. Hij was op de hoogte van de nood van de mensen die zonder liefde voortgaan. Hij wist van de geestelijke duisternis die alleen door werken van liefde kon worden doorbroken omdat de liefde zelf licht is dat ook de donkerste nacht helder verlicht. Daarom heeft Hij de mensen een leven in liefde voorgeleefd en ze tot navolging aangemaand. Daarom zond Hij Zijn leerlingen uit in de wereld met de opdracht het evangelie te verkondigen. Hij preekte steeds de liefde en toonde de mensen zo de juiste weg naar de waarheid en naar het leven.
De mensheid bevindt zich in de meest donkere nacht. Ze leeft in verward denken, in dwaling, en bijgevolg in de geestelijke dood. De mensen moeten er steeds op worden gewezen dat hun aards bestaan doelloos is wanneer ze zonder liefde leven en dat ze het hoogste kunnen bereiken wanneer ze geheel veranderen, wanneer ze steeds maar aan Diegene denken Die de liefdesleer verkondigde en die zelf ook ten volle heeft ontplooid. De duisternis wordt steeds groter, hoe meer het naar het einde toe gaat, omdat de liefde onder de mensen steeds meer bekoelt. En daarom moet alles worden gedaan om de mensen op de juiste weg te brengen, op de weg van de liefde die moet worden begaan om levend te worden. De mensen moeten worden aangespoord tot helpen waar deze hulp nodig is, tot geduld en barmhartigheid. Ze moeten acht slaan op de nood van hun naaste en er niet aan voorbij gaan. Uit liefde moeten ze elkaar wederzijds diensten bewijzen. Ze moeten hun best doen de naaste voor schade te behoeden en hem als vriend en broeder beschouwen die aanspraak maakt op liefdevolle zorg. Want alle mensen zijn kinderen van één Vader. En ter wille van deze Vader moeten ze elkaar ook liefhebben en zo het doel van hun bestaan op aarde vervullen. Ze moeten hun wezen veranderen, de eigenliefde veranderen in naastenliefde, en hun ziel de rijpheid verschaffen die nodig is voor een leven in het licht, voor een gelukzalig leven in eeuwigheid.
Amen
BD.6168
18 januari 1955
Het geloof in Jezus Christus – Verminderd leed
Er hoefde niet zoveel ellende en nood op aarde te zijn, wanneer de mensen meer zouden denken aan hun Heiland en Verlosser, die het leed van de gehele mensheid op Zijn schouders nam en daarvoor geleden heeft en gestorven is aan het kruis. Hij droeg het voor de mensheid, maar ze moet in Hem en Zijn verlossingswerk geloven. Want de zondeschuld kan alleen maar als teniet gedaan gelden, als ze naar Hem – onder Zijn kruis – wordt gedragen in het geloof en in de hoop dat Jezus Christus Zijn bloed daarvoor heeft geofferd, dat ook deze schuld wordt uitgewist. Maar wie niet in de verlossing door Jezus’ bloed gelooft, diens zondeschuld belast de mens nog steeds. En hij moet daar zelf voor boeten. Hij moet zelf al het leed dragen, dat het gevolg is van zijn vroegere zonde: nood en ziekte, kommer en leed.
Jezus wist dat de mensheid onnoemelijk moest lijden wegens haar grote zondeschuld. En Zijn medelijdende liefde nam het leed, het gevolg van de zonde, op zich. Hij wilde het aflossen door Zijn lijden en een meest smartelijke dood. Hij wilde boete doen, opdat de mensen vrij konden worden van ellende en nood, opdat ze in deze vrijheid weer de weg naar God terugvonden, van wie ze zich eens vrijwillig hadden gescheiden. Jezus Christus stierf voor alle mensen. Dus alle mensen kunnen hun zonden bij Hem brengen. Ze zullen vergeving krijgen. Ze zullen vrij worden van hun zondenlast, omdat de goddelijke Verlosser alle last van hen heeft afgenomen en deze zichzelf heeft opgelegd uit overgrote liefde.
Maar het is wel gemakkelijk te begrijpen dat Hij ook als Verlosser van de wereld wil worden erkend. Het is begrijpelijk dat alleen diegene vrij wordt van zijn schuld, die in Jezus Christus gelooft als Gods Zoon en Verlosser van de wereld. Dat alleen hij vergiffenis krijgt, die met zijn schuld tot Hem komt en Hem vraagt ook hem te gedenken, die zich bewust onder het kruis van Christus plaatst om zich door Zijn bloed schoon te laten wassen van alle schuld.
Maar hoe staan de mensen nu tegenover Hem? Kan er nog van een levend geloof worden gesproken in Hem, in wie God zelf zich heeft belichaamd? De mensheid wil Hem niet meer erkennen, op enkelingen na die Hem toebehoren. Het verlossingswerk van Christus zegt de mensen niets meer en daarom blijven alle onverlost, die Hem niet erkennen zoals Hij erkend worden wil. En de zondenlast hoopt zich ontzaglijk op. De mensen moeten lijden onder de uitwerking van de zonde, omdat de goddelijke rechtvaardigheid verzoening eist van de mensen zelf, die niet tot de schare van verlosten behoren, omdat ze zich zelf van Hem afzonderen, omdat ze niet tot diegenen behoren die Jezus Christus heeft verlost van de zonde en die niet tot de verlosten behoren, omdat ze de goddelijke Verlosser niet erkennen, dus er niet in geloven dat de eeuwige Liefde zelf de kruisdood op zich nam om de mensen verlossing te brengen.
Geen mens is uitgeschakeld van het verlossingswerk. Maar wie zichzelf uitschakelt kan ook geen aanspraak maken op de genaden van het verlossingswerk. En hij zal daarom een verschrikkelijk lot niet van zich kunnen afwenden, dat hem met zekerheid wacht in het rijk hierna, wanneer het hem niet al op aarde treft. Want boete moet worden gedaan volgens goddelijke rechtvaardigheid door ieder die zijn zonden niet naar Jezus Christus draagt, die voor alle mensen is gestorven aan het kruis om hen te verlossen.
Amen
BD.6169
19 januari 1955
De naam Jezus overwint de duivel
U zult de duivel in mijn naam kunnen gebieden dat hij weg moet gaan, en u zult vrij zijn van hem. U hebt een zeker middel: de naam van uw Heer en Heiland, die – in vol geloof uitgesproken – enorm grote kracht heeft op al het kwade, op de u bedreigende krachten die in opdracht werken van hem die mijn tegenstander is. Ze zullen u moeten verlaten als u de kracht van mijn naam inzet tegenover hen, want hiervoor vluchten ze om niet vernietigd te worden.
Dus hoeft u zich steeds alleen maar aan de goddelijke Heiland en Verlosser Jezus Christus over te geven. U hoeft Mij alleen maar te roepen of te willen dat Ik bij u ben en u bescherm tegen het kwade, en niets slechts zal zich aan u kunnen opdringen omdat mijn wil alle krachten weert die u willen schaden. Maar steeds wordt vooropgesteld dat u zelf van Mij zult willen zijn, dat u de serieuze wil hebt Mij zelf en mijn welgevallen te verwerven, dat u dus bewust op Mij aanstuurt.
Weliswaar zal mijn tegenstander u dan juist feller aanvallen, hij zal proberen u met alle middelen van Mij weg te dringen en hij zal u zijn rijk voorstellen als waard om naar te streven. Hij zal vermomd naar u toe komen en dat wat hij verlangt zo aantrekkelijk mogelijk voor u trachten te maken, om uw zinnen in de war te brengen opdat u zult geloven dat het u niet schaadt. Hij vindt wel de juiste middelen om u te verleiden, maar u herkent hem zeker en ook zijn intriges, zolang u met Mij verbinding zoekt. Steeds zult u naar Mij moeten roepen. Steeds zult u de naam Jezus vol innigheid moeten uitspreken wanneer u zelf in twijfel verkeert of u door mijn tegenstander bedreigd voelt.
Alleen zult u Mij niet uit uw hart mogen verdringen, want dan heeft mijn tegenstander gemakkelijk spel en u zult bezwijken voor zijn wensen. U zelf bent vaak te zwak om hem te weerstaan en daarom zult u de hulp moeten inroepen van Diegene Die hem kent en zijn Heer is. En een innige roep bevrijdt u van hem. De naam Jezus doet wonderen, wanneer deze in diep gelovig vertrouwen wordt uitgesproken. Want in Hem roept u Mij zelf aan, uw God en Vader van eeuwigheid, die u waarlijk niet aan diegene zal overlaten met wie Hij om uw zielen strijdt, wanneer uw zielen zelf naar Mij verlangen.
Amen
BD.6170
20 januari 1955
Innerlijke weerstand – Hindernissen om de waarheid aan te nemen
Zonder weerstand moet mijn woord worden aangenomen wanneer het weerklinkt in het hart van een mens. De geringste weerstand maakt de mens niet bij machte het in zijn zuiverheid te vernemen, want weerstand betekent tegengesteld denken, dat mijn tegenstander de mogelijkheid geeft binnen te sluipen – al is het maar om afweer in de mens op te roepen om het ontvangen van de waarheid te verhinderen. Verder zal zijn kracht niet reiken, omdat de ontvanger van mijn woord zich bewust met Mij verbindt en zijn weerstand meer uit verlangen naar de waarheid voortvloeit, hij er dus alleen dan weerstand tegenoverstelt wanneer volgens hem de waarheid in gevaar is. Toch is deze weerstand niet terecht, omdat een mens die zich met Mij verbindt om mijn woord te ontvangen, zich nu ook helemaal aan Mij moet overgeven en er zeker van kan zijn dat Ik hem bescherm tegen onjuiste geestelijke leringen.
Daarom zijn er maar weinig mensen geschikt om mijn woord te ontvangen omdat de meesten een weten hebben dat ze niet graag bereid zijn op te geven. Daarom hoort er een sterk geloof toe om alleen dat als waarheid te laten gelden, wat Ik zelf naar de aarde zend door het werkzaam zijn van mijn geest. Mensen die een bepaald weten in zich hebben opgenomen dat met het door Mij rechtstreeks gesproken woord niet in overeenstemming is, zijn moeilijk bereid dit laatste aan te nemen, omdat ze dan hun hele denken moeten omzetten, maar daar een buitengewoon sterk verlangen naar de waarheid voor nodig is. Deze mensen met mijn rechtstreekse woord te bedenken, zou daarom al onmogelijk zijn, omdat in hen steeds weer de weerstand zou ontwaken, zodra mijn woord afwijkt van hun weten en denken tot nu toe, en dan zou mijn tegenstander steeds weer makkelijk spel hebben de mensen aan het twijfelen te brengen. En de mens moet geloven dat Ik zelf tot hem spreek en dat daarom elke dwaling is uitgesloten. Pas dan is het mogelijk een volledig misvormde leer weer te zuiveren, pas dan is het mogelijk de tegenstander onschadelijk te maken. Maar hoe dieper de dwaling al in een mens geworteld is, des te moeilijker bevrijdt hij zich ervan en daarom zou hij mijn woord niet rechtstreeks kunnen vernemen, omdat elke weerstand zoiets onmogelijk maakt.
De strijd tussen licht en duisternis wordt juist daar bijzonder heftig gevoerd waar het licht baan wil breken. En alleen een sterke wil die op Mij is gericht, verjaagt de vijandige krachten die van beneden zijn. Zo’n wil echter zal Ik zegenen en nooit meer toelaten dat hij verzwakt wordt door vijandige krachten. Maar ook zal Ik de mens steeds het inzicht geven wanneer hij wordt aangevallen, opdat hij zich zal wapenen en zich nog inniger met Mij verbindt, om dan echter ook beschermd te zijn tegen elke invloed die van beneden komt.
Wie er aan gelooft dat Ik spreek tot de mensen, hoeft ook niet te twijfelen aan de waarheid, omdat hij anders ook aan mijn liefde en macht twijfelt, die het wel zullen en kunnen verhinderen dat onjuiste ideeën zullen binnensluipen en de waarheid dus in gevaar brengen. Maar zolang hij twijfelt, is hij zelf nog niet in staat mijn stem in zich te vernemen, want daartoe hoort onvoorwaardelijk het sterke geloof aan mijn liefde, mijn wijsheid en mijn macht. Dan weet hij ook dat Ik de mensen de waarheid wil brengen, dat Ik daar de juiste weg voor kies en dat Ik waarlijk die mens behoeden zal voor dwaling die zich aanbiedt om Mij en de medemensen te dienen.
Amen
BD.6176
26 januari 1955
Niemand wordt gelukzalig zonder Jezus Christus
Niemand zal ooit gelukzalig worden die aan Jezus Christus voorbijgaat, die Hem op aarde niet erkent en ook in het hiernamaals geen beroep doet op Zijn hulp. Hij staat aan de poort naar de eeuwigheid en Hij wil door ieder mens als zijn Verlosser gezien worden opdat Hij hem geleiden kan naar het rijk van vrede en gelukzaligheid waartoe geen ziel toegang krijgt zonder Hem. En eeuwig zal daarbuiten moeten blijven de ziel die Hem niet belijdt, die Jezus Christus afwijst net zoals ze het op aarde heeft gedaan, die in Jezus Christus slechts een mens zag en ook in het geestelijke rijk niet meer in Hem wil zien dan een mens net als zichzelf. Ter wille van de mensen daalde Hij af naar de aarde om hun het lichtrijk te openen, waarin Zijn aanhangers nu kunnen binnengaan omdat Hij zelf bij hen is en ze binnenleidt.
Maar nooit mogen tegenstanders van Hem Zijn rijk in. En Zijn tegenstander is ieder die Hem niet erkent als degene die Hij is: God zelf, die zich in de mens Jezus belichaamde om het werk van verlossing voor de mensen te volbrengen. Niemand kan zich iets toe-eigenen wat hij zich niet zelf heeft verworven. De mens is een bewoner van de duistere wereld en hiermee zo lang verbonden als hij niet de weg gaat naar die Ene die zelf Licht is en licht schenkt aan allen die zich tot Hem wenden. Dus moet hij er tevoren in geloven dat hij met Zijn hulp het rijk der duisternis kan verlaten en hij moet Hem vragen om hulp. Hij moet zichzelf aan Hem toevertrouwen, de goddelijke Verlosser Jezus Christus die alleen aan het kruis is gestorven opdat Hij voor iedereen de weg naar het lichtrijk kon vrijmaken. Wiens dood aan het kruis het openen van de poort naar het lichtrijk was.
Maar geen ziel die niet tevoren zichzelf aan de goddelijke Verlosser heeft overgegeven, zal het lukken toegang te krijgen tot dit rijk. Want eens had ze het vrijwillig verlaten. Eens had ze voor zichzelf de toegang afgesloten door haar afkeer van God. Nu moet ze vrijwillig naar God terugkeren Die haar zelf tegemoet is gekomen in Jezus, Die haar grote schuld op zich nam en daarvoor boete deed. Maar dit offer moet worden aangenomen, daar het anders tevergeefs gebracht werd voor degene die de goddelijke Verlosser zelf afwijst, die zich buiten de door Zijn bloed verlosten plaatst. Zonder Hem is er geen verlossing uit de duisternis. En al zou u mensen daar eeuwigheden in moeten smachten, u zelf zult u daaruit kunnen bevrijden doordat u aan Diegene denkt Die voor u is gestorven en Hem aanroept opdat Hij u zal helpen. En Hij zal u aannemen, Hij zal u Zijn rijk binnenleiden zodra u zich vrijwillig aan Hem hebt overgegeven, zodra u zult geloven in Hem Die u verlost heeft van de eeuwige dood.
Amen
BD.6182
2 februari 1955
Het werkzaam zijn van de tegenstander – Afweer tegen Gods woord
Dat de mensen zich afwijzend gedragen tegenover Gods woord is begrijpelijk, omdat de tegenstander Gods hen net zo lang kan beïnvloeden al zij streven naar zijn rijk, dus door het verlangen naar aardse goederen, hem zelf de macht over zich toestaan, die hij goed gebruikt, doordat hij op hen invloed uitoefent tegen al het ware, lichtvolle, goede, zodat ze ook tegen het woord Gods afweer opwerpen, dat echter op aarde het meest waardevolle is, waarnaar ze zouden moeten streven.
De aardse wereld is nog het machtsgebied van de tegenstander van God, want ze bestaat uit het van God afgevallene, uit het in de aardse scheppingen, in de materie gebonden geestelijke, dat naar hun wil op de tegenstander Gods is gericht, alleen door deze niet kan worden gedwongen de wil van de tegenstander te vervullen. Maar de mens is in de staat van de vrije wil voor hem een geëigend object, dat hij nu aan zijn wil probeert te onderwerpen. Want hij wil, dat deze zich weer geheel en al op hem richt, dat hij zijn weerstand tegen God opnieuw laat blijken. En daar de mens nog zwak van wil is, daar hij nog niet voor God heeft beslist, wiens rijk hij niet ziet, lokt de ander hem met zijn rijk, dat voor de mensen heel wat meer aantrekkingskracht bezit, omdat hem alles onder ogen wordt gebracht. Maar door Gods woord worden ze gewezen op de vergankelijkheid van het aardse. Door Gods woord wordt hen voorgehouden, wat de uitwerking van een levenswandel kan zijn, wanneer hij goed of verkeerd wordt gebruikt. Door Gods woord wordt de mens gewaarschuwd en vermaand. En hij kan zijn doel met gemak bereiken, wanneer hij zich het woord Gods tot richtsnoer van zijn denken en handelen maakt.
Maar dat tracht de tegenstander Gods tegen te gaan, om dat, wat van hem is, niet te verliezen. Hij weet, dat Gods woord, als de eeuwige Waarheid, ook de kracht heeft de mensen juist te beïnvloeden en zij dan definitief voor hem verloren zijn. Daarom geldt zijn gehele inspanning steeds alleen, de mensen te verhinderen het goddelijke woord in ontvangst te nemen. En daarom blaast hij hen het gevoel in om het af te weren. En ze luisteren naar hem, omdat tegelijkertijd de wereld met haar goederen lokt.
Wie zich al meer van de materie heeft losgemaakt, richt zijn opmerkzaamheid eerder op het geestelijke rijk en hij laat zich door het woord Gods ook eerder boeien, zelfs wanneer hij in het begin niet bewust het verlangen naar het rijk Gods heeft. Maar hij neemt zonder weerstand aan en het zal dan ook zijn uitwerking op hem niet missen, omdat het woord Gods de kracht in zich draagt, zodra de weerstand is opgegeven.
In de eindtijd wordt er om iedere afzonderlijke ziel geworsteld en de tegenstander Gods heeft groot overwicht, omdat de mensen hem dit toekennen, omdat ze dermate materieel zijn, dat al het geestelijke voor hen verbleekt, dat ze niet eerst onderzoeken. Integendeel, daarom al willen ze niets weten van het goddelijk geestelijke, omdat ze dan de wereld achter moeten stellen, die hen echter eindeloos meer waard is. En toch is het woord Gods de enige redding voor de mensen, omdat het hen opheldering verschaft en tegelijkertijd licht en kracht. Maar de vrijheid van hun wil wordt niet aangetast en daarom beslist de mens zelf tot wie hij zich keert. En dus schept hij zich ook zelf zijn lot in de eeuwigheid.
Amen
BD.6185
6 februari 1955
Het juist benutten van de tijd op aarde
Het leven op aarde is slechts kort, maar eindeloos lang is de tijd daarna. Daarom zouden jullie mensen deze tijd op aarde goed moeten benutten, jullie zouden alle last op jullie moeten nemen en alle kracht moeten benutten voor het heil van de ziel. Jullie zouden moeten afzien van het aangename van het leven, om door dit afzien het recht op geestelijke goederen zeker te stellen, die jullie lot bepalen in de eeuwigheid, na de dood van het lichaam, dat alleen van aardse goederen voordeel heeft, maar ze niet voor altijd mag behouden.
De duur van het aardse leven is als een ogenblik, vergeleken met de eeuwigheid, en aan dit ogenblik zouden jullie niet zoveel belang moeten hechten, en het toch weer als uitermate belangrijk voor jullie ziel moeten beschouwen, het dus steeds alleen geestelijk moeten proberen te benutten. Voor jullie aards bestaan hebben jullie weliswaar een tijdsbesef, dat jullie de dagen en jaren als lang doet voorkomen. Bedenk echter, dat eindeloze tijden reeds aan dit aardse leven zijn voorafgegaan en dat de eeuwigheid volgt.
Jullie zijn je echter alleen van de tijd van het aardse leven bewust, en dit betekent daarom alles voor jullie. Maar jullie weten, dat jullie lichaam moet sterven, jullie weten, dat al het wereldse vergankelijk is, jullie weten, dat na jullie dood niets jullie tot nut kan zijn, wat voor het lichaam onontbeerlijk was, wat hem welbehagen verschafte.
Houd er dus eerst rekening mee, en wees bezorgd, wat jullie na de lichamelijke dood te wachten staat. Jullie kunnen tijdens het aardse leven een buitengewoon heerlijk bestaan voor jullie ziel voorbereiden, maar ook een toestand van kwelling en duisternis. En steeds weer wordt jullie gezegd, dat jullie verder leven. Jullie zijn daarover niet onwetend, ook niet wanneer jullie het niet willen geloven.
Houd daarom toch rekening met de mogelijkheid en neem voorzorgsmaatregelen. Leid een juist leven op aarde, en hecht je hart niet aan de materie, die jullie toch weer afgenomen wordt. Zorg niet voor het lichaam ten koste van jullie ziel. Zorg eerst voor de ziel, en dan zal ook het lichaam niets hoeven ontberen, maar laat jullie gedachten geen verkeerde wegen gaan, waardoor jullie vanwege het lichaam de ziel gebrek laten lijden. Want de ziel is jullie eigenlijke ik, het ik, dat onvergangelijk is en dat eens zalig kan zijn, wanneer jullie op aarde voor deze gelukzaligheid bezig zijn en werken.
De mooiste uren op aarde gaan als in een roes voorbij, het aardse genot maakt jullie niet eeuwig gelukkig, het leven op aarde gaat snel voorbij, maar het lot in de eeuwigheid ontgaat jullie niet, en dat zal zijn overeenkomstig het leven, dat jullie op aarde leidden – eeuwig leven of geestelijke dood. Jullie alleen kiezen de toestand in de eeuwigheid, want jullie zijn vrij, te kiezen, welk leven jullie op aarde leiden. Schat jullie aardse leven op de juiste waarde; dat het jullie ziel de rijpheid oplevert, maar niet alleen voor het welbehagen van het lichaam benut wordt, want jullie verblijven slechts kort op deze aarde, maar de eeuwigheid is eindeloos lang.
Amen
BD.6189
14 februari 1955
Het werk van verlossing – Losprijs – Vrije wil
Ik bracht de geknechte zielen hulp in hun nood, want ze voelden de slavernij en konden zich er niet alleen uit bevrijden. Ze waren gevangen genomen door een gebieder die sterk was en meedogenloos, bij wie elke liefde ontbrak en die daarom zijn slaven in harde boeien sloeg die ze zonder hulp niet konden losmaken.
Deze hulp nu bracht Ik de mensen, omdat Ik als eveneens Heer en Gebieder ook de macht had boeien los te maken. Maar eerst moest Ik hem overwinnen. Ik moest met hem de strijd aanbinden. Ik moest eerst het recht verwerven zijn eigendom te bevrijden. Want u mensen waren zijn eigendom, omdat u zichzelf aan hem had overgegeven door uw wil.
Uw nood was uw eigen schuld, maar Ik had medelijden met de mensheid, omdat Ik mijn schepselen liefhad ondanks dat ze zich vrijwillig van Mij afkeerden. En dus dwong Ik mijn tegenstander tot de strijd. En Ik overwon hem met het wapen van de liefde. Ik bood hem een hoge losprijs.
Ik liet me vrijwillig aan het kruis slaan. Ik gaf mijn leven aan het kruis om hem te bewijzen dat mijn liefde voor u mensen tot alles in staat was, om u redding te brengen. Ik liet zijn knechten en beulen ongehinderd hun afschuwelijke daden jegens Mij voltrekken.
Mijn liefde voor u mensen was zo diep, dat Ik alle lijden en smart op me nam om u daarvan te bevrijden. Mijn tegenstander en zijn aanhang mochten bij Mij dat verrichten, wat u door uw afval van Mij had verdiend en wat hij bij u voortdurend wilde uitoefenen, wanneer Ik u niet verloste uit zijn macht.
Ik betaalde dus voor u de zondeschuld. Ik gaf me in zijn handen, zodat hij zich op Mij kon uitrazen, ofschoon Ik niet van hem was. En hij moest u daarvoor vrijlaten, omdat Ik voor u de boete deed. Ik nam de strijd tegen hem op, maar Ik voerde die alleen met het wapen van de liefde. Ik brak echter zijn macht, die hij nu niet meer op u kon uitoefenen, omdat u vrij werd uit zijn macht door mijn verlossingswerk.
Hij kan alleen nog daar onbeperkt heersen, waar Ik en mijn verlossingswerk niet worden erkend. Want dezen blijven vrijwillig in zijn macht en zijn daar nu ook zolang aan prijsgegeven, totdat ook zij naar Mij roepen opdat Ik hen help in hun nood.
Het losgeld heb Ik voor alle zielen betaald. Dus door mijn tegenstander kan geen ziel in de diepte worden gehouden, die naar boven verlangt, die voornemens is zich door Mij te laten verlossen, die Mij als haar Heer erkent en daarom ook Mij wil toebehoren.
Maar Ik kan haar niet tegen haar wil bevrijden van mijn tegenstander, want dan heeft hij recht op deze ziel, omdat ze inwendig voor hem kiest. De wil van de ziel is bepalend of mijn verlossingswerk ook haar ten goede komt, of ze deel heeft aan de genaden van het verlossingswerk, die haar onmetelijk ter beschikking staan, maar haar niet tegen haar wil kunnen worden gegeven.
Ik daal wel af in de diepte en breng de zielen in de diepte redding, maar Ik dwing geen ziel Mij te volgen. Ik maak echter ook de zwaarste ketenen los, wanneer de ziel Mij daarom vraagt, wanneer ze bereid is Mij te volgen, wanneer ze de macht van mijn tegenstander wil ontvluchten. Ik geef allen de vrijheid die ze begeren, want Ik ben aan het kruis gestorven voor alle mensen, omdat alle mensen mijn schepselen zijn die Ik liefheb vanaf het allereerste begin.
Amen
BD.6194
21 februari 1955
Ernstige waarschuwing de wereld niet aan te hangen
Steeds weer vermaan Ik u zich van de wereld los te maken. Maar voortdurend ketent u, mensen uzelf meer aan haar, steeds meer jaagt u aardse goederen na, steeds meer zwelgt u in levensgenot en altijd verder verwijderd is voor u het geestelijke rijk, dat nooit tegelijk met de aardse wereld in bezit kan worden genomen.
En dat is uw ondergang, dat u zich uitlevert aan die heer die uw ziel omlaag trekt, dat u steeds meer in zijn vangnetten terechtkomt die verguld zijn, en daarom door u niet als datgene herkend worden – wat ze zijn.
Uw verlangen naar levensgenot brengt u de dood, want dit verlangen legt mijn tegenstander u in het hart, hij zet u aan tot ’n toenemend verlangen u aan het wereldlijk genot over te geven, hij wakkert al uw lichamelijke begeerten aan, dat ze vervulling zoeken en ook vinden in de zonde. Alle goede gedachten worden door hem verjaagd, de eigenliefde wordt tot hoogste gloed aangeblazen. De mensen zijn nog maar alleen aan hem gebonden, want zij vragen er niet meer naar of ze naar mijn wil leven, naar mijn welgevallen.
Zij zijn een prooi van de wereld, dus ook van hem die heer is van deze wereld. Dichte duisternis ligt over de aarde uitgespreid omdat geen geestelijke straal binnen kan komen en in deze duisternis heeft mijn tegenstander gemakkelijk spel, ontelbare zielen laten zich door hem vangen en hij bereidt dezen een lot dat zij in hun blindheid niet inzien. Hij geeft hun wel alles wat zij voor hun aards leven begeren, maar ontzettend is het lot na de dood van het lichaam, want dan neemt hij ze geheel in bezit en zijn ze krachteloos en kunnen zich niet uit zijn macht vrijmaken. En de korte tijd van het leven op aarde in welzijn, moeten zij betalen met een ontzettend lot in de eeuwigheid.
Maar of het de mensen nog zo ernstig wordt voorgesteld, of ze nog zo dringend vermaand en gewaarschuwd worden voor de vijand van hun ziel, zij luisteren daar niet naar, maar richten hun blik onafgewend naar de wereld – die hen lokt met haar glans. En de zonde neemt hand over hand toe, want wat de mens niet vanzelf toevalt, dat zoekt hij op een onrechtmatige manier te verkrijgen. Niets is meer heilig voor hem wat zijn lichaam streelt, eigendom noch leven van de naaste.
Bij zo’n gezindheid kan onmogelijk licht doorbreken in zijn hart. Hij bevindt zich in de dichtste duisternis en voelt zich daarbij wel. Het is een tijd van verdorvenheid – een tijd van zonde, waarin mijn tegenstander zijn triomfen viert, waarin mijn lichtboden weinig invloed krijgen en alleen de krachten uit de hel succes hebben.
Mijn tegenstander houdt verschrikkelijk huis – en de tijd loopt op z’n eind. Meer dan ooit is de arbeid in de wijngaard nodig, opdat die mensen nog gered worden die niet helemaal aan zijn invloed onderhevig zijn, wier zielen nog niet zijn slachtoffer zijn geworden.
Amen
BD.6195
22 februari 1955
Het vernemen van het woord pas na de kruisdood
Het horen van mijn woord is voor u een uiting van mijn geest die in u werkzaam is zodra u de voorwaarde vervult: dat u uw hart tot liefde vormt. Ik heb u beloofd mijn geest te zenden, die u inleidt in alle waarheid. Zolang Ik zelf op aarde wandelde, werkte mijn geest bij u en in u (in de mens) als Ik dit wilde. Maar alleen, zonder mijn toedoen, zouden de mensen mijn stem nog niet hebben kunnen vernemen. Want in die tijd was de mensheid zo volledig in de ban van mijn tegenstander, dat hij het niet toeliet. Want de mensen waren nog niet verlost. Toch sprak Ik voor de tijd van mijn geboorte voortdurend door de mond van de profeten. Deze profeten waren toen door mijn geest gedreven. Ik gebruikte hun mond om me door hen te uiten, om te spreken tot de mensen die zich van Mij afwendden. En deze profeten moesten spreken zoals mijn wil het hun gebood.
De oerstaat, rechtstreeks mijn stem te vernemen, was al lange tijd voor mijn geboorte bij de mensen verloren gegaan. Het waren er steeds maar enkele, van wie het hart Mij toebehoorde en die als zielen van boven leid-sterren moesten zijn voor hun medemensen die op zeer grote afstand van Mij stonden. Want de macht van de satan over alle mensen, die hij op de eerste plaats gebruikte om de mensen van Mij af te brengen, was nog ongebroken. En deze macht moest Ik eerst breken door mijn kruisdood. Ik moest de mensen verlossen. Ik moest de verbinding tot stand brengen tussen het rijk van het licht en de mensen, opdat de weg naar Mij vrij werd voor hen die het ernstig wilden. De mensen werden door mijn dood geboren tot nieuw leven. De mensen die vrijwillig deze wedergeboorte nastreefden door een levenswandel in liefde, overeenkomstig mijn levenswandel op aarde, werden nu met mijn geest vervuld.
Mijn geest kon in hen werken. Ik was dus zelf bij de mensen aanwezig en zo konden ze nu ook mijn stem vernemen. Ik kon hen zelf aanspreken, me niet alleen van hen bedienen om tot de mensheid te spreken. Ik kon ieder afzonderlijk voorzien van voedsel voor zijn ziel. Ik, het Woord van eeuwigheid, kon Mij zelf aan hen tot spijs geven. Maar dit was pas mogelijk door mijn verlossingswerk, daar anders de mensen de wedergeboorte van de ziel niet konden verkrijgen, daar ze anders het rijk der duisternis niet zouden hebben kunnen verwisselen voor het rijk van het licht.
Ik zei tot mijn leerlingen, dat Ik hun mijn geest wilde zenden. Ik onderwees hen weliswaar doordat ze mijn stem in zich konden vernemen, maar ze konden nog niet geheel begrijpen wat Ik tot hen sprak, omdat ook zij nog in de kluisters van mijn tegenstander lagen, die Ik pas verbrak door mijn kruisdood. Toen zond Ik hun mijn geest, wat bij mijn leerlingen zichtbaar in zijn werk ging.
Maar het uitgieten van mijn geest kunnen alle mensen nu zelf ervaren, al is het niet in die duidelijk vorm. Ze kunnen zich door hun wil in een situatie plaatsen waarin ze met Mij in verbinding staan. Ze kunnen door een leven in liefde naar mijn voorbeeld wedergeboren worden. En nu kan de Vader met Zijn kind spreken en het kind zal Hem horen. De Vader kan nu Zijn kind de echte kost aanreiken die het nodig heeft om rijp te worden, om dat te worden wat zijn doel is op aarde: een wezen vol van kracht en licht dat weer de oerstaat is binnengegaan waarin het eens werd geschapen.
Dit toespreken, mijn woord, is het teken van het werkzaam zijn van de geest in de mens. Het is het uitgieten van de geest, dat door mijn verlossingswerk pas mogelijk is gemaakt. De mens moet zich vrijwillig met Mij verbinden door de liefde. Dan pas heeft hij de wedergeboorte bij zichzelf voltrokken en dan pas kan Ik hem het brood uit de hemel – Mijn woord – verstrekken. En dat hij daartoe in staat is, daarvoor stierf Ik aan het kruis en verwierf voor hem de genade van een versterkte wil.
Want eerder hield mijn tegenstander hem geketend en verhinderde hem deze innige verbintenis met Mij, die voor het vernemen van mijn woord vereist is. Maar de mensen die tevoren waardig werden bevonden mijn stem te vernemen, vervulden daarmee de opdracht, ten behoeve waarvan hun ziel belichaamd werd op aarde. Het waren steeds maar enkele mensen die een missie hadden te vervullen: te wijzen op mijn geboorte en de mens tot geloof te brengen. Maar sinds mijn kruisdood is het voor alle mensen mogelijk Mij te horen, voor ieder die het maar ernstig wil, die mijn geboden onderhoudt en dus de voorwaarden vervult onder welke Ik me kan openbaren.
In het geloof in Jezus als Gods Zoon en Verlosser der wereld in wie Ik zelf me kon belichamen, wordt de mens ook de kracht toegestuurd mijn wil te vervullen. Hij kan nu, zonder gehinderd te worden door mijn tegenstander, de weg van de liefde gaan en zichzelf vormen tot een opnamevat van mijn geest, wat tevoren maar voor weinige mogelijk was. Maar deze weinige waren nog met de zondenschuld beladen en daarom was ook voor hen de weg naar Mij nog niet vrij. De liefde dus, die de band tussen de mensen en Mij tot stand bracht, was door de inwerking van mijn tegenstander bijna totaal bekoeld. En daarom waren de mensen ook uitermate ver van Mij verwijderd. Door de mens Jezus werd deze verwijdering verkleind. Hij was geheel met Mij verbonden en Hij leed en stierf voor de mensen om de schuld die ons scheidde teniet te doen, opdat nu ook de mensen ongehinderd tot Mij konden komen en dan ook de stem van de Vader konden vernemen.
De oerstaat die een graad van volmaaktheid vooropstelt, moest worden hersteld. Maar deze graad van volmaaktheid was alleen te bereiken na het tenietdoen van de grote oerschuld van het zich afkeren van Mij. Dus stierf Ik voor u de dood aan het kruis, omdat anders deze schuld niet kon worden tenietgedaan. En nu kan iedere mens de graad bereiken die hem in staat stelt mijn stem te vernemen. Iedere mens kan zich tot opnamevat van mijn geest vormen. En Ik kan nu mijn geest uitgieten in iedere mens die een leven leidt naar mijn wil en mijn geboden nakomt. Aan hem kan Ik me openbaren zoals Ik het beloofd heb.
Amen
