Inhoud

BD.5801 De waardeloosheid van aardse kennis in het hiernamaals
BD.5802 Adam – Oergeest – Lucifers poging – Vernielen van de vorm
BD.5803 De belevenis van Saulus – Genade
BD.5804 Toevlucht tot de Vader
BD.5806 Verschijningen van Maria
BD.5808 Plicht om door te geven – Waarschuwing voor vreemde kennis
BD.5810 Het laatste reddingswerk – Roepers en vermaners
BD.5812 Voortdurende verbinding met God
BD.5817 De grote geestelijke nood vereist vlijtige arbeid in de wijngaard
BD.5823 Geestelijke en aardse nood
BD.5825 Liefde tot de wereld
BD.5827 Troostrijke en liefdevolle woorden van de Vader
BD.5829 God is het woord – Het aangesproken worden door God
BD.5830 De voorloper – Het verkondigen van Jezus
BD.5832 De geboorte van Jezus – Licht – (Kerstmis)
BD.5836 Het Oerlicht van eeuwigheid straalt licht uit
BD.5843 Kracht van het geloof – Ziekengenezing – Wonderen
BD.5844 Erkennen of afwijzen – Jezus Christus
BD.5845 Gods liefde gaat uit naar allen
BD.5847 Het geloof in Jezus Christus – Het lijden van Christus
BD.5850 De goede wil herkent de openbaringen van God
BD.5855 De nood van de zielen in het hiernamaals – Jezus Christus
BD.5860 Het hand over hand toenemen van de zonde – Geloofsstrijd – Einde
BD.5861 Valse christussen en valse profeten
BD.5864 De geest van God werkt waar Hij wil
BD.5865 Twee verschillende werelden – De stem van de goede Herder
BD.5877 De korte fase van het aardse leven beslist het lot in het hiernamaals
BD.5878 De deur naar het lichtrijk is Jezus Christus
BD.5879 Het woeden van de natuurkrachten
BD.5886 “Wat u voor de geringste van mijn broeders doet”
BD.5887 Geestelijk blinden – lichtstralen
BD.5889 Zieken genezen in de naam van Jezus
BD.5895 Levend christendom
BD.5897 Het aardse leven is de weg, maar niet het doel
BD.5899 Gebed om het welslagen

– * –

BD.5801
4 november 1953

De waardeloosheid van aardse kennis in het hiernamaals

Waardeer kennis die alleen maar aards is niet te hoog, want in de eeuwigheid kunt u er niets mee beginnen. Ze kan u wel voor de duur van uw aardse leven van nut zijn, maar als u ze niet gebruikt om u een geestelijk weten te verschaffen, doordat u door aardse kennis het inzicht verkrijgt dat u een schepsel van God bent en dan moeite doet om de volle waarheid uit God te verwerven, dan zult u er geen voordeel van hebben wanneer u het geestelijke rijk binnen gaat.

Maar ook het geestelijke weten dat zuiver verstandelijk verkregen werd, is als aardse kennis te beschouwen, dat dus wel geestelijke problemen aanstipt maar net als elke andere aardse kennis door studie werd verworven, met het doel deze in een beroep te gebruiken.

En of u ook het boek der vaderen uit het hoofd leert of u probeert het goddelijke woord uit te leggen wederom op grond van profetische uitspraken, of u zin voor zin verstandelijk beheerst, dit alles kan toch niet hoger gewaardeerd worden dan iedere andere kennis die niet-geestelijke kwesties tot inhoud heeft. Want tenslotte blijft voor de ziel alleen dat over wat haar door onzelfzuchtig werken in liefde aan wijsheid is gegeven. Er blijft voor de ziel alleen dat wat de geest in haar kon overdragen. En dat vereist geen wereldse studie, geen scherp verstandelijk denken en geen buitengewoon geheugen, want de geest geeft het haar wanneer zij het nodig heeft.

En wat voor nut heeft u aan een rijkdom die u daarginds niet gebruiken kunt? Het is alleen maar dode kennis, het geeft u geen klaarheid en op aarde kunt u nog niet eens de waarheid van die kennis bewijzen zolang uw geest u niet het juiste inzicht en de oordeelskracht geeft. U moet er echter zelf deze geest in u om vragen. U moet het hem mogelijk maken zich tegenover u te uiten. Dan pas zal het helder worden in u en u zult ook een helder stralend licht verspreiden bij het ingaan in het geestelijke rijk.

Gezegend is hij die zich door de geest laat onderrichten en gelijktijdig zijn aardse kennis zoekt te vermeerderen. Hem zal veel geestelijke rijkdom toevloeien, hem zal ook aardse kennis ontsloten worden zodra zijn streven op de eerste plaats het winnen van geestelijke goederen geldt.

En deze zal al deze kennis waarlijk zegenrijk gebruiken wanneer zijn aardse leven is afgesloten. Hij zal alles wat hij bezit kunnen uitdelen in het geestelijke rijk, want hij zal ook weer leidinggevend en onderwijzend op die mensen kunnen inwerken die net als hij zoeken en streven in het verlangen naar God en naar de waarheid.

Amen

BD.5802
5 november 1953

Adam – Oergeest – Lucifers poging – Vernielen van de vorm

Wie tot de waarheid doordringt, die laat alle duisternis achter zich, hij zal overal een verklaring voor hebben. Hij zal kennis hebben van de samenhang van alle dingen. Hij zal inzien dat zijn weg opwaarts leidt, dat hij de verbinding met God gevonden heeft, dat hij niet meer kan dwalen, omdat God zelf hem de waarheid doet toekomen. Tot de waarheid doordringen betekent echter, haar allereerst ernstig begeren en dan het hart ervoor openstellen wat hem nu aan kennis wordt overgebracht, hetzij van buiten af of ook van binnen uit in de vorm van gedachten. Want het hart zal bereid zijn waarheid en dwaling aan te nemen of af te weren en dus ook dienovereenkomstig op de mens inwerken.

De waarheid moet in zoverre worden bevochten, dat de wil van de mens zelf werkzaam worden moet. Ze kan niet eenvoudig worden overgebracht aan de mens die zich volledig passief gedraagt, die niet zelf haar in bezit wil krijgen en daartoe de nodige aanstalten maakt. Want deze zal in de duisternis van zijn geest blijven en niet opwaarts gaan. De waarheid is echter de weg naar boven. De waarheid is het door God zelf naar de mensen toe geleide geestelijke goed dat in ieder mens een ontvanger zoekt, dat de wil van ieder mens zich eigen kan maken, omdat het de mens op de meest uiteenlopende manieren kan worden overgebracht – maar steeds het verlangen ernaar vooropstelt. Maar wie haar in zijn bezit heeft, die bevindt zich niet meer in de duisternis. Voor hem is alles zonneklaar. Voor hem bestaat er geen twijfel meer. Want ook wat hem nog niet duidelijk is, wordt hem op zijn verzoek verklaard, als hij zich maar tot de Bron der waarheid wendt. Als hij aan God zelf zijn twijfels en vragen voorlegt en er op wacht wat God hem door zijn hart antwoordt. Het verlangen naar de waarheid, de verbinding met God door middel van gedachten en zijn luisteren naar zijn innerlijk, garandeert hem ook een duidelijk waarheidsgetrouw antwoord. En jullie mensen zouden moeten weten, dat er voor jullie niets onopgehelderd hoeft te blijven wanneer jullie maar opheldering wensen en iedere vraag voorleggen aan Hem die de Waarheid zelf is en die haar ook aan Zijn kinderen op aarde wil doen toekomen om hun licht te geven, om hun de weg naar omhoog te verlichten.

De eerst geschapen mens was naar zijn lichaam ook een scheppingsdaad van mijn liefde. Ik moest het gevallen geestelijke op dat moment een uiterlijk omhulsel verschaffen, toen het zich vanuit de diepte weer zover omhoog gewerkt had dat het dus de laatste wilsproef in alle vrijheid kon afleggen. Ik moest vormen scheppen voor alle eertijds door Mij geschapen oergeesten, die zich na eindeloos lange tijd weer in alle eertijds opgeloste substanties verzameld hadden, die dus weer als zelfbewuste wezens wachtten op de toelating tot een werkzaamheid. De uiterlijke vorm voor zo’n oergeest te scheppen was niets anders dan de eindeloos vele scheppingswerken die tevoren waren ontstaan. Het was de uit Mij voortgekomen gedachte, die door mijn wil ook reeds gerealiseerd voor Mij stond. Maar om deze geschapen vorm nu het leven te geven was alleen mogelijk door het doorstromen van de kracht van mijn liefde.

Het oergeschapen geestelijke echter was de uitgestroomde kracht van mijn liefde. Dus hoefde het alleen de uiterlijke vorm in bezit te nemen om het tot een levend wezen te laten worden. Het geestelijke stond kort voor zijn voleinding, doch er ver van verwijderd omdat hem het laatste inzicht ontbrak, omdat de op het geestelijke drukkende zonde het beroofd had van het volledige inzicht en het dus in deze toestand onderricht en geboden nodig had. Het moest dus langzaam rijpen in kennis door gehoorzaamheid aan deze geboden. Tevoren heeft er een grote geestelijke strijd plaats gevonden, omdat er een groot aantal van deze gevallen oergeesten was die in de eerste door Mij geschapen vormen hun intrek wilden nemen. Want zij wisten dat zij alleen in de vorm van een mens weer toegang vonden tot Mij, dat zij alleen een onbeperkte rijkdom aan kracht en licht konden bereiken door een leven in welke zij beproefd werden, waarin zij moesten bewijzen hoe zij de hun ter beschikking staande kracht benutten. Maar Ik zelf bepaalde welke oergeest in de eerste mens zijn intrek moest nemen. Want Ik alleen wist wiens verzet tegen Mij zo was afgenomen dat hem de laatste proef tijdens het leven op aarde opgelegd kon worden. Ik wist wiens wil zou kunnen standhouden tegen de verzoekingen van mijn tegenstander. En Ik koos daarom een oergeest die eertijds aanvoerder was bij de afval der geesten, wiens zonde daarom weliswaar zwaarder op hem drukte, maar waar mijn liefde er bovenal naar streefde deze terug te winnen, omdat hem dan eveneens ontelbare wezens zouden zijn gevolgd en de verlossing veel sneller zou hebben plaatsgevonden. Ik wist weliswaar sinds eeuwigheid van het falen van deze oergeest, nochtans was hij door zijn in de voorstadia veranderde wil de sterkste geest, die dus ook gerechtigd was als eerste in de toestand van de vrije wil te worden geplaatst en die daarom het beste vooruitzicht bood de wilsproef te doorstaan.

De vorm van de eerste mens nu was – voordat deze oergeest hierin zijn intrek nam – ook voor Lucifer zichtbaar, die weliswaar wist dat deze vorm de doorgangspoort was uit het rijk der duisternis, uit zijn gebied naar mijn rijk, naar het rijk van het licht. Hij wist ook, dat hij – wilde hij zijn aanhang niet verliezen – ieder middel moest aanwenden, om Mij – in deze aan de mens toegekende proeftijd – het geestelijke te ontworstelen, om de proef in zijn voordeel te laten uitvallen.

De door Mij geschapen vorm was nog zonder leven toen Lucifer zich ervan meester maakte om hem met zijn geest leven in te blazen, maar zijn onbeteugelde geest brak de vorm met geweld open. En hij was er zeker van dat elke in deze vorm gebonden geest hem zou openbreken en dat voor hem nimmer meer het gevaar van verlies bestond. Deze poging liet Ik toe en Ik bewees hem nu dat zijn vermoeden verkeerd was. Want het geestelijke dat zich in de mens moest belichamen, was door de lange ontwikkelingsgang in de schepping niet meer van gelijke wil als Lucifer. Het betrok de laatste uiterlijke vorm vrijwillig en die oergeest was de oertoestand nabij, en de uiterlijke vorm scheen hem geen kluistering als voor de zondeval toe. Want hij was heer over de schepping, hij kon gebieden als een meester over de hem ter beschikking staande aarde met alle scheppingen. Hij was vol van macht en kracht – alleen ondergeschikt aan mijn macht, die hem slechts een gemakkelijk gebod gaf, waarvan het opvolgen elke hem nog opgelegde kluistering zou hebben doen verbreken.

En toen Lucifer dit besefte, zon hij op middelen om de mens te hinderen in het opvolgen van dit gebod. En omdat hij zelf de vorm van de eerste mens kende, probeerde hij ook de vorm voor hem onverdraaglijk te maken door de vorm als kluistering af te schilderen, doordat hij het vrij zijn van de vorm als afhankelijk van het overtreden van dit gebod voorstelde en dus de oergeest innerlijk weer tegen Mij opzette, dat Ik hem niet de volledige vrijheid gaf. Het was een bewust misleiden, waartegen de eerste mens weerstand had kunnen bieden als hij zich maar aan mijn eenvoudig gebod had gehouden, wanneer hij voorlopig genoegen had genomen met het bezit van macht en kracht die hem waarlijk gelukkig maakte, tot mijn tegenstander een onreine begeerte in hem ontstak om groter te zijn dan Degene die voor hem als macht boven hem herkenbaar was, van Wie hij op de hoogte was en wiens gebod hij desondanks veronachtzaamde. De zondeval van de eerste mens was derhalve een herhaling van de eerste val van de oergeest. Hij volgde Lucifer en trok ontelbare wezens mee de diepte in – zoals nu ook alle nakomelingen van de eerste mens zo lang in een toestand van zwakte van zondige mensen terechtgekomen waren, totdat Jezus Christus hun te hulp kwam, totdat Jezus Christus voor de mensen de wilskracht verwierf door Zijn dood aan het kruis, totdat Jezus Christus Zijn sterke wil tegenover de verzoekingen van Lucifer plaatste en hem bedwong.

Niets had het eerst geschapen wezen, Lucifer, ertoe kunnen brengen, de gang over de aarde als mens af te leggen, zolang hij zelf zich nog als heer voelde van de geestenwereld die met hem van Mij afvallig werd. Want hij zelf was de gang door de materie, door de schepping, vóór de schepping van de eerste mensen niet gegaan. Als wezenlijke geest was hij wilsmatig nog steeds mijn sterkste tegenstander. Hij voelde zich zelf als heer der schepping, die het hem toebehorende geestelijke bevatte, ofschoon hij zelf op dit geestelijke geen invloed had. In hem zelf was dus nog ongebroken weerstand en nimmer had hij zich enige dwang laten welgevallen. Nimmer had hij zich vrijwillig in een vorm geschikt die mijn wil geschapen had, omdat hij alle vormen ten behoeve van het geestelijke, alle scheppingswerken, haatte en ze probeerde te vernietigen. Maar de macht over de scheppingswerken was hem ontnomen, daarentegen de invloed op het geestelijke dan toegestaan, toen dit weer vrij moest kiezen voor Mij of voor hem. Hij wist ook dat hij zelf een vorm niet kon vernietigen zodra ze door geestelijke wezens bewoond was, en daarom nam hij de vorm van de eerste mens tevoren in ogenschouw. Want zijn doel was, de oergeest die daarin belichaamd moest worden, ertoe aan te zetten zelf zijn uiterlijke vorm open te breken, omdat hij geloofde hem dan de vrijheid te verschaffen die Ik het geestelijke door de scheppingswerken ontnomen had. Hij wilde Mij verhinderen het heilsplan te voltooien.

De vijandschap tussen Mij en hem bestond sinds zijn afval en zal van zijn kant nooit worden opgeheven, totdat hij inziet dat hij volledig krachteloos is en in diepste zwakheid en nederigheid om schenking van kracht smeekt. Daarom was het ook onmogelijk geweest, hem de eerste mensenvorm als verblijfplaats te geven. Want in hem was niet de wil omhoog te gaan, terwijl het geestelijke dat in een toestand van gebonden wil door de schepping was gegaan, al in zijn eertijdse weerstand tegen Mij verflauwd was, en het geestelijke nu nog eenmaal het opgeven van het verzet tegen Mij en de kracht van mijn liefde bewijzen moest. En Lucifer wist, hoe ver dit geestelijke reeds van hem verwijderd was. En hij wist ook dat nu het gevaar bestond het helemaal te verliezen. En omdat de in de eerste mens belichaamde oergeest eens een grote steun voor hem was, was hem ook bijzonder veel gelegen aan zijn val. Hij was echter ook op de hoogte van diens tegenwoordige verlangen, vrij te worden van elke materiële keten.

Bij deze oergeest voegde Ik nu een tweede wezen, dat hem ter ondersteuning, maar ook ter beproeving van zijn wil moest dienen. De een had de ander kunnen bijstaan, het laatste doel te bereiken. Ik legde de verantwoording niet op één schouder alleen. Beiden gaf Ik het gebod en beiden konden gezamenlijk het doel bereiken. En Lucifer die diens verzwakte wil herkende en door wie hij zijn doel hoopte te bereiken, maakte gebruik van dit tweede wezen. De wilsproef moest geëist worden van het eerste mensenpaar en ter beproeving moesten ook de tegenkrachten kunnen werken, want ook Lucifer streed om zijn schepselen, die hij niet wilde prijsgeven, ofschoon ze Mij ook toebehoorden. Zijn plan slaagde, maar weerhield Mij er desondanks niet van, ontelbare wezens in het vervolg steeds weer de mogelijkheid te bieden, zich om te vormen in de mensen op deze aarde en dus een steeds hogere graad van rijpheid te bereiken, ofschoon door de val van het eerste mensenpaar de poort naar het lichtrijk gesloten bleef totdat Jezus Christus kwam. Door de eerste zonde was de verlossing van de geestelijke wezens uitgesteld, maar niet opgeheven, want wat de eerste mens niet gelukt is, dat heeft de mens Jezus bereikt. Hij was sterker dan mijn tegenstander, want Hij maakte gebruik van mijn kracht. Hij was en bleef door de liefde met Mij verbonden en deed vrijwillig wat de eerste mensen niet als gebod zijn nagekomen. Hij schikte zich volledig naar mijn wil en bewees Zijn overgave aan Mij door Zijn lijden en sterven aan het kruis. Hij was op de hoogte van de oerschuld en van de tweede schuld van de eerste mensen, en om deze schuld te delgen, om de mensen te verlossen, bracht Hij Mij een offer dat Ik toereikend vond. Een offer dat de poort naar het geestelijke rijk, de weg naar Mij weer opende en waardoor al mijn schepselen, die Hem erkennen als de Zoon van God en Verlosser van de wereld, nu zalig kunnen worden.

Amen

BD.5803
11 en 12 november 1953

De belevenis van Saulus – Genade

Een ongewone belevenis kan steeds als genade worden beschouwd, omdat die er steeds toe kan bijdragen, de gedachten van een mens in de goede richting te leiden. Ze kan echter net zo goed alleen als zuiver aards worden beschouwd en beoordeeld en dan is ook de genade zonder spoor aan een mens voorbij gegaan. En zou u mensen aan alle gebeurtenissen denken, die u zelf zijn overkomen, die altijd daartoe waren veroorzaakt, de verbinding te zoeken en te vinden met Hem die uw lot stuurt; zou u in elk ongewoon voorval een vingerwijzing van Mij hebben onderkend, dan zou waarlijk geen genadestraal u hebben geraakt zonder inwerking en u zou zich buitengewoon rijk met genade bedacht voelen.

Maar u mensen schenkt weinig aandacht aan mijn duidelijke leiding. U beleeft alles als vanzelfsprekend. En wat u ongewoon toeschijnt, is voor u slechts toeval. Het is voor u alleen maar een vreemde samenloop van gebeurtenissen, die evenwel onbelangrijk zijn. U verwacht tekenen en wonderen. Voor ieder van u afzonderlijk maakt u aanspraak op onmiskenbare bewijzen van mijn bestaan en mijn werkzaam zijn. Deze zouden uw ziel echter geen voordeel opleveren, omdat ze bij de werkzaamheid van haar eigen wil gehinderd zou worden en nu door het inzicht werd aangezet tot willen en tot handelen; door een inzicht dat ze zou moeten verwerven om een zegenrijke uitwerking te hebben.

Dat wat u mensen onder dwang zou doen, zou niet kunnen worden beoordeeld als een vrijwillige daad. Dus schakel Ik weliswaar alles uit wat als dwang op u zou kunnen inwerken, maar zonder dat u niets krijgt. Maar waar een ziel sterk genoeg is dat ze ook een geweldige belevenis niet als geloofsdwang beschouwt, daar bestaat ook geen gevaar van onvrijheid voor deze ziel.

Zwakke zielen zouden zich door ongewone genadegaven geïmponeerd voelen en dus ook geloven, als ze tevoren ongelovig waren. Maar een sterke ziel laat zich niet van de wijs brengen, want niet elke gebeurtenis is voor honderd procent een bewijs. Elke gebeurtenis die een mens op ongewone wijze overkomt, hoeft niet per se indruk op hem te maken, want hij bedenkt er veel verklaringen voor, zoals zinsbegoocheling, een storing in de gezondheid, een natuurverschijnsel. Hij kan voor zichzelf alles natuurlijk verklaren als hij dat wil. En een wilskrachtige ziel zal veel eerder deze verklaring laten gelden dan in een voor honderd procent sluitend bewijs geloven; dan in een openbaring van mijn kant.

Doch zulke voorvallen die hem buitengewoon treffen, kunnen diep in zijn denken ingrijpen. Hij kan leren er anders over te gaan denken. Hij kan de mogelijkheid accepteren en nu met een dergelijke mogelijkheid rekening houden, om welke reden dan nog steeds zijn eigen wil moet beslissen. Het is verre van Mij, door ongewone verschijnselen die als genadestroom worden bestempeld, de wil van een mens ertoe te brengen om te veranderen, zodanig dat hij dus geloven moet wat hij tevoren niet wilde geloven.

Maar een ziel die worstelt om de waarheid, wier denken en doen gebaseerd is op de wil het juiste te doen, zo een ziel kom Ik te hulp in zoverre, dat Ik haar tevoren in de war breng en ze nu opnieuw haar denken moet ordenen. En de mens zal nu een betere oplossing vinden dan tevoren. Ieder ongelovig mens wordt door Mij door een ongewone belevenis geholpen zijn denken te veranderen. Maar de meesten gaan er blind aan voorbij. Ze zoeken steeds een puur natuurlijke verklaring en stellen zich daarmee tevreden. Dus werden ze door een genade geraakt die ze niet werkzaam bij zich lieten worden.

Ieder mens heeft belevenissen als Saulus, die hem in een Paulus zouden kunnen veranderen. Saulus legde zijn verschijningen gewoonweg uit als een duidelijke openbaring. En ook de stem die hij hoorde – die echter ook nu in vele mensenharten te vernemen is – was voor hem zonder twijfel de stem van God. Ze klonk echter niet duidelijker of overtuigender dan heden ten dage, wanneer Ik een mens toespreek om hem te waarschuwen of aan te manen, om hem te winnen. Maar zijn oor luisterde ernaar, terwijl tegenwoordig de mensen hun oor sluiten. Zijn verstand deed moeite juiste gevolgtrekkingen te maken. Dus een geringe aansporing was voldoende om zijn wil te veranderen. En hij gaf zijn belevenis zo weer, zoals die indruk op hem had gemaakt, waaraan vele mensen voorbij zouden zijn gegaan zonder ze op zich in te laten werken.

Ik ken iedere ziel en Ik geef iedere ziel wat ze nodig heeft en wat haar help om zalig te worden. Maar niet iedere ziel neemt aan wat mijn liefde haar biedt. Niet iedere ziel zal de genaden bij zich werkzaam laten worden, maar ontvangen kan iedere ziel onbeperkt. Maar ze wordt nooit onder dwang ertoe gebracht de genade aan te nemen. En daarom wordt ook nooit de vrijheid van wil belemmerd door zulke ongewone belevenissen, zodat ze geloven moet.

Amen

BD.5804
13 november 1953

Toevlucht tot de Vader

Wie tot Mij zijn toevlucht neemt, gaat geen verkeerde weg, want Ik zal hem steeds helpen, zelfs wanneer de hulp voor hem niet zo duidelijk is zoals hij het wenst. Degene die tot Mij zijn toevlucht neemt, gaat naar de juiste plaats, omdat alleen Ik hem helpen kan en helpen wil, waar menselijke hulp onmogelijk lijkt. Degene die tot Mij zijn toevlucht neemt, voelt zich als mijn kind. En hij kan vol vertrouwen verwachten dat de Vader hem begrijpt. Hij zal niet tevergeefs naar Mij roepen. Aardse noden en zorgen moeten de mens naar Mij drijven, als hij niet uit zichzelf de weg naar Mij vindt, als hij niet uit zichzelf vaak samenspraak met Mij houdt. Dan moet Ik hem zorgen en lijden zenden, opdat hij aan Mij denkt en zich daarheen wendt vanwaar voor hem hulp komt. Maar zalig zij die uit zichzelf de verbinding met hun Vader zoeken. Zalig zij die Mij vaak zoeken in hun gedachten en die verwachten door Mij aangesproken te worden, die hun denken naar boven richten. Zalig zij die niet eerst aardse noden en lijden nodig hebben om naar Mij te komen. Zalig zij die zonder Mij niet meer kunnen leven, die voortdurend als kinderen tot hun Vader spreken, die dus al beseffen een deel van Mij te zijn en proberen Mij te bereiken. Hen kan ik naderbij komen en aan hen kan Ik Mij openbaren.

Aan hen kan Ik me schenken, dat wil zeggen onmetelijke genaden uitdelen, omdat ze steeds bereid zijn deze te benutten en daardoor steeds dichter bij Mij te komen.

Hoe vaak echter vinden de mensen ook in noden en zorgen niet de weg naar Mij, omdat ze geen geloof hebben aan die ene die helpen kan en wil.

Machteloos zijn ze en zonder kracht. En hun tegenspoed neemt geen einde, ook al zijn ze nog voor Mij te winnen. Ofwel: ze betrekken de kracht van beneden, van mijn tegenstander, tot wie ze zich gewilliger wenden dan tot Mij, omdat ze zich verkopen aan de wereld met haar goederen en zodoende ook aan degene die heer van de materiële wereld is. En dan zijn ze voor eeuwige tijden verloren, dan wordt de afstand van hen tot Mij steeds groter en elke genadegave waardoor Ik ze zou willen helpen om tot inzicht te komen, wijzen ze af. Waar u mensen daarom nood en leed ziet, is mijn bijstand duidelijk zichtbaar. Daar worstel Ik nog om elke ziel, daar heeft mijn tegenstander de heerschappij nog niet bereikt en daarom bestaat er nog steeds hoop dat de nood hun de weg naar Mij zal laten vinden. En iedere mens die zich in nood bevindt, moet gewezen worden op deze ene en tot Hem bidden. Hij moet vol vertrouwen zijn toevlucht nemen tot Mij en Ik zal me openbaren en hem tonen dat Ik de Heer ben, ook over leven en dood.

Mensen die zich in grote nood bevinden, nemen soms ook een les aan en grijpen de reddingsboei vast. Ze wenden zich tot degene die hun als Redder en Helper wordt aangeraden.

En Ik zal hen waarlijk helpen om het uitermate zwakke geloof nu sterker te maken. Ik zal te voorschijn komen, waar Ik me anders verborgen houd omdat Ik niet geroepen word.

Ik zal waarlijk geen van mijn schepselen dat smekend tot Mij komt, in nood laten.

Amen

BD.5806
15 november 1953

Verschijningen van Maria

Wat u ook ooit vraagt, het wordt u gegeven als het u tot heil van de ziel strekt. Voor elke geestelijke vraag open Ik mijn oor en ieders inzicht laat Ik groeien. En zo ook zet Ik recht, wat als onjuiste leren bij u mensen ingang heeft gevonden. Maar geloof zullen mijn woorden maar bij weinig mensen vinden, want ze zijn al te zeer vertrikt in de dwaling, dan dat deze zo snel zou kunnen worden uitgeroeid, ofschoon een gezond verstand alleen al het onzinnige zou moeten inzien, van wat hen als waarheid wordt voorgesteld.

Ik ben daarom waarlijk druk bezig, de mensenkinderen de weg naar Mij te laten vinden en Ik zou waarlijk alles doen om hen een helder licht te geven. Maar steeds moet Ik rekening houden met de vrije wil van de mens en Ik kan daarom niet openlijk een gebouw in elkaar laten storten, dat de mensen zelf voor zich hebben gebouwd. Ik kan de gedachtengang van de mensen niet dwangmatig juist leiden. Ik kan ze steeds alleen maar opheldering geven, waardoor ze vanzelf juist zouden kunnen leren denken, wanneer ze het willen. Juist de wil is bij veel mensen juist buitengewoon sterk op de dwaling gericht en ze houden daar met hardnekkigheid aan vast. En de dwaling bestaat daarin, dat de mensen een weg kiezen, die niet rechtstreeks naar Mij leidt, dat ze een doel nastreven en alle krachten daarvoor gebruiken, dat hoger wordt geplaatst dan Ik, wat echter menselijk begrepen wil zeggen: U zult geen vreemde goden hebben naast Mij. En dat is het werk van mijn tegenstander, die probeert díe mensen in de war te brengen, die het juiste willen doen.

Het gaat om de wilsvrijheid van de mens, om de keuze tussen Mij en hem, die het enige doel van het aardse leven is. Om Mij nu uit de gedachten van de mensen te verdrijven, die hem niet openlijk toebehoren, probeert hij hen een schijnbaar gelijkwaardig doel het nastreven waard te maken. Hij werkt onder de dekmantel van vroomheid tegen Mij – die te bereiken de gehele wilskracht en onverdeeld streven vergt – en hij ontneemt dus de mensen veel tijd, die schijnbaar wordt gebruikt voor geestelijk streven. Hij vond overal goede bodem voor zijn werkzaam zijn tegen Mij, waar een tweede beeld naast Mij al was opgericht; waar de verering van de moeder Gods – Maria – ver boven het streven naar innige aaneensluiting met Mij stond. Daar had hij gemakkelijk spel en hij komt als engel van het licht om de mensen in des te grotere duisternis achter te laten.

Wel kunnen ook wezens van het licht zich met mijn toelating laten zien aan de mensen, waar grote geestelijke nood dit vraagt, maar ze zullen steeds alleen op Mij wijzen. Ze zullen de mensen in een waarheidsgetrouw denken proberen te leiden. Ze zullen de mensen willen bekeren van de dwaling, maar nooit een al bestaande dwaling bevestigen, doordat ze zich aan deze dwaling proberen aan te passen. En nooit zullen lichtwezens, die in mijn opdracht de mensen hulp willen brengen, zich aan onmondige kinderen openbaren, want elke openbaring uit het geestelijke rijk heeft het doel, mijn wil aan alle mensen te verkondigen. Mijn tegenstander echter wil alleen maar verwarring stichten. Mijn tegenstander wil alles tegengaan, wat een verlossend gevolg zou kunnen hebben. Mijn tegenstander wil het innige tweegesprek met Mij verhinderen; het gebed in geest en in waarheid, dat alleen maar uit korte woorden of innige gedachten kan bestaan, doordat hij de mensen aanzet tot het verrichten van mechanische gebeden, om zich als engel van het licht geloofwaardig te maken. En hij wil daardoor de mensen van kostbare tijd beroven, die ze beter voor hun eigen vervolmaking zouden gebruiken, als ze zich in alle eenvoud en liefde tot Mij zelf wenden en om mijn genadevolle hulp willen vragen.

Mijn tegenstander werkt met veel list en slinksheid. Hij schrikt er niet voor terug zich in een gewaad te hullen; in het gewaad van de koningin des hemels, van het zuiverste en meest lichtvolle wezen, dat Mij in vurige liefde is toegedaan. Dat geen ander doel kent, dan de mensen op aarde naar Mij toe te leiden en dat daarom nooit op de voorgrond zou willen treden, om de gedachten van de mens op zichzelf te richten, vanuit het inzicht van het levensdoel en de bestemming van de mens op aarde. Toch verhinder Ik mijn tegenstander zijn werkzaamheid niet, want al deze verschijningen zijn de wonderen van de valse christussen en profeten; de wonderen, die uit verkeerd denken en onjuist geloven voortkomen, die hem het recht en de mogelijkheid geven zichtbaar te worden en die alleen maar hem zelf versterken, dat de dwaalleren steeds vaster worden geloofd. Maar Ik bekommer me steeds liefdevol om hen, die op dwaalwegen zijn geleid, die van goede wil zijn, doordat Ik me in hun gedachten dring, dat ze het ware doel inzien en met hulp van de lichtwezens, die in mijn opdracht werkzaam zijn, toch het licht bereiken. Maar voor hen niet nadenken wordt de weg naar Mij ten zeerste verlengd, want zolang ze de ballast niet uit de weg ruimen, vinden ze de kortste weg ook niet, die echter moet worden begaan om bij Mij te komen; de weg van de zuivere waarheid, waarop ieder in korte tijd het doel bereikt.

Amen

BD.5808
19 november 1953

Plicht om door te geven – Waarschuwing voor vreemde kennis

Niets moet u er vanaf houden voor de waarheid op te komen die u van Mij zelf ontvangt. En wat u niet door Mij zelf werd gegeven, laat dat geen inhoud van uw spreken zijn; wat Ik u niet heb gegeven, kunt u ook niet overtuigd als waarheid verdedigen, en alleen het overtuigd spreken heeft succes en kan zegen brengen.

Het weten is onuitputtelijk – maar voor uw leven op aarde zult u alleen dat kunnen ontvangen wat u ook zult kunnen verwerken. En dit weten doe Ik u toekomen, steeds in overeenstemming met uw gedachten en aangepast aan de rijpheid van uw ziel. Ik wil alleen dat u een juiste, doelmatige levenswandel leidt en daarom stel Ik u in kennis van de taak van uw leven op aarde en verklaar u zodoende wat er aan deze levenstaak ten grondslag ligt. Alleen dat zult u moeten weten dat u gebonden schepselen bent, maar die zich in vrije wil van hun boeien kunnen losmaken. En opdat u deze verlossing nastreeft en zult bereiken, vermeld Ik u de richtlijnen voor uw levenswandel. Het verantwoordelijkheidsbesef in u moet worden gewekt, dat dan uw denken en handelen bepaalt.

En Ik geef u daar waarlijk uitputtende opheldering over – maar het zal steeds slechts een gedeeltelijk weten zijn, in vergelijking met het volledige inzicht van een tot lichtwezen rijp geworden ziel in het rijk hierna. Wat Ik u geef omvat toch alle voor u wetenswaardige gebieden, zodat u in zekere zin zonder hiaten bent onderricht, zodat u steeds opheldering zult kunnen geven als u van menselijke zijde daarom wordt verzocht.

En toch zou het van u onverstandig zijn alles wat u van Mij aan weten in ontvangst mocht nemen, in het wilde weg aan uw medemensen die daar nog niet rijp voor zijn over te dragen en het daarom niet begrijpen. U zult steeds alleen kunnen uitdelen wat de medemens nodig heeft – maar dat dan ook in volledige waarheid, omdat u zich heeft aangeboden Mij te dienen en de dienst voor Mij steeds bestaat in het uitdelen van de waarheid, omdat elke dwaling verstrekkende gevolgen heeft.

Het weten dat Ik u doe toekomen, geeft vooreerst uzelf een helder licht, zodat u goed in staat bent te onderscheiden of uw medemens in de waarheid wandelt of zich in dwaling bevindt. En als u nu dwaling ontdekt, zult u de waarheid er tegenover moeten stellen, omdat u daartoe het recht hebt, en wel daarom, omdat Ik zelf u onderricht en van Mij waarlijk alleen waarheid kan worden ontvangen.

Het ontvangen van de waarheid legt u de verplichting op deze door te geven – dat moet u steeds weer gezegd zijn. Daarom, wat u inziet, geef dat zonder u zorg te maken verder, maar zwijg over geestelijke zaken die u nog niet duidelijk zijn – of laat u niet door medemensen onderrichten over zaken die Ik zelf u heb onthouden. Laat steeds alleen mijn woord gelden en sluit uw oren voor leren die van buitenaf tot u doordringen. Want zo Ik u daarover geen uitsluitsel heb gegeven, vind Ik dit weten niet gunstig voor u.

Elke vraag die u zelf aan Mij stelt, zal Ik u beantwoorden, vooral dan, wanneer het weten door u gebruikt wordt om weer voor Mij te werken. Maar geenszins moet u eigen gedachten als waarheid verdedigen zolang ze door mijn geest niet worden bevestigd. En dit is het geval, wanneer u zich door medemensen laat beïnvloeden hun ideeën en opvattingen aan te nemen en daarvoor op te komen.

Mijn dragers van de waarheid leg Ik het gevoelen voor waarheid en dwaling in het hart en steeds zullen ze acht slaan op hun gevoelen. Steeds moeten ze ernstig de waarheid verlangen en hun best doen alleen de waarheid te dienen, dan willen ze ook Mij dienen en hun denken zal vrij blijven van dwaling, het zullen bruikbare knechten zijn voor Mij, die succesvol arbeiden voor Mij en mijn rijk.

Amen

BD.5810
23 november 1953

Het laatste reddingswerk – Roepers en vermaners

U allen die Mij wilt dienen, wil Ik aannemen. En er is nog veel arbeid te verrichten tot het einde en juist voor deze arbeid heb Ik trouwe en ijverige knechten nodig, die zich bewust zijn van hun taak en die Mij zo zijn toegedaan, dat ze steeds alleen datgene uitvoeren wat ze als mijn wil herkennen, maar die ook het geestelijk lage niveau van de mensen inzien en hun afschrikwekkend einde, als ze zichzelf niet veranderen.

Het einde komt onherroepelijk, want de mensheid trekt het zelf naar zich toe en ook al stevenen er een handjevol opwaarts, ze kunnen wat dat betreft het einde niet meer tegenhouden omdat ook deze weinigen geen geestelijke ommekeer meer kunnen teweeg brengen en de gehele mensheid zonder ophouden op de diepte af zou stevenen – dus een positieve verandering helemaal is uitgesloten, juist omdat de mensen helemaal geen geestelijk besef meer hebben.

Het einde van deze aarde betekent weliswaar ook een gericht, een vereffening van de goddeloze levenswandel, een scheiding van de goeden en de slechten. Maar nog veel meer is het een daad van erbarmen voor het ongelukkige geestelijke dat zich in de diepte bevindt, dat tegengehouden moet worden van zijn voortdurend negatieve streven en aan wie dus weer opnieuw de wilsvrijheid wordt ontnomen – zoals het echter eveneens een daad van liefde betekent voor het nog gekluisterde geestelijke dat zich nog in positieve ontwikkeling bevindt.

Daarom dus is een einde niet meer tegen te houden. En toch kan er nog in de tijd ervoor veel worden gedaan voor dit geestelijke dat op de afgrond aanstuurt, voor de mensen die blind naar hun ondergang snellen. Ieder die gewaarschuwd wordt, kan blijven stilstaan, zich bezinnen en omkeren en op een weg komen die naar een ander doel leidt – ieder mens kan worden tegengehouden in zijn val naar de diepte. Wie nu deze mensen die voortdurend hun weg naar omlaag nemen, tegenhoudt en hun een halt toeroept, wie hun de verschrikkingen en kwellingen beschrijft die hen aan het eind van hun weg wachten, wie hen wijst of terugvoert op de juiste weg, houdt weliswaar het einde niet meer tegen, maar hij redt die enkelen van de afgrond, want zolang er nog een weg is die omhoog leidt, is het voor hen niet te laat die te zoeken en op te gaan.

Zolang het einde er nog niet is, kan ieder apart de verschrikkingen van het einde van zich afwenden. Want Ik ben een God van liefde en niet van toorn, Ik ben een God van leven en niet van dood en vernietiging. Wel staat mijn plan vast sinds eeuwigheid en niemand vermag het omver te werpen, niemand kan ingrijpen in mijn wet van de eeuwige ordening, maar ieder kan zich aanpassen aan deze ordening eer het te laat is en het is pas dan te laat, wanneer de dag van het einde is gekomen.

Daarom zegen Ik allen die zich Mij als roepers en vermaners ter beschikking stellen, die raad geven en helpen, waarschuwen en vermanen. Ik zegen allen die zelf op de juiste weg wandelend, ook trachten hun medemensen dichterbij te lokken, Ik zegen elk werk van liefde dat gedaan wordt met het doel te redden voor de ondergang. Zolang de aarde nog bestaat, is het de tijd van genade, want zolang kan de enkeling omkeren, tot bezinning komen en zichzelf veranderen. Want nog is de mens instaat te denken en te bidden. Maar wanneer de laatste dag is gekomen is het voor allen te laat die verzuimd hebben hun ogen ten hemel te richten.

Gebruik daarom allen de tijd die u nog overblijft en verricht nog ijverige arbeid voor Mij, want u die wetend bent, moet uw weten onder de mensen uitdragen, en al zijn het maar weinig zaadjes die op goede bodem vallen en ontkiemen, het is een reddingswerk dat buitengewoon dringend en nodig is en dat de inzet van uw hele wil vraagt. Maar word niet moede en onverschillig, want er is niet veel tijd meer over. Daarom: werk en breng tot stand, zolang het nog dag is, want de nacht komt waarin u niet meer zult kunnen werken.

Amen

BD.5812
27 november 1953

Voortdurende verbinding met God

Het is mijn wil dat u voortdurend met Mij in verbinding blijft, dat u voortdurend werken van onbaatzuchtige naastenliefde zult verrichten en in het gebed aan Mij denkt. Dat u mijn kracht begeert en u openstelt om ze te ontvangen, wat u alleen bewust door het gebed of door werkzaam te zijn in liefde zult kunnen doen. Mijn wil is alleen dat u Mij niet uit uw gedachten bant of mijn toenadering onmogelijk maakt door liefdeloosheid. Dan gaat u uw weg over de aarde zonder Mij. Dan voegt er zich meteen een ander bij u en deze tracht u aan zichzelf te onderwerpen en dan bent u prijsgegeven aan verderf. Zolang Ik in welke vorm dan ook nog op u in kan werken, wat echter uw vrije wil zelf bepaalt, bent u niet in gevaar. Want dan zult u door de kracht van mijn liefde worden bestraald, die u feilloos opwaarts helpt. Maar zonder Mij bent u krachteloos en blootgesteld aan het werkzaam zijn van mijn tegenstander, die zeer doeltreffende middelen gebruikt om u in zijn macht te krijgen.

Ik let op de geringste wil die zich naar Mij keert, om nu ook Mij zelf aan de mens kenbaar te maken. Maar deze wil moet voorhanden zijn. De mens mag geen weerstand bieden aan het Wezen dat hem geschapen heeft en dat hij als zijn God en Schepper erkent. Hij moet zich laten sturen, zich aan Hem willen overgeven. De mens moet mijn genegenheid willen winnen, dan erken Ik zijn wil als op Mij gericht en dan sta Ik hem steeds behulpzaam en met raad ter zijde en weer de aanvallen van de vijand van de ziel af. Dan opent hij voor Mij de deur van zijn hart en Ik kan hem nu voorzien van mijn liefdeskracht.

Maar de wil van de mens is meestal besluiteloos. Dat wil zeggen: de mens leeft van dag tot dag en slaat alleen maar acht op datgene wat voor zijn lichaam gunstig lijkt. Hij houdt zich niet inhoudelijk bezig met problemen die zijn verhouding tot Mij zouden kunnen ophelderen. En daarom schakelt hij Mij niet zelden helemaal uit zijn gedachten uit, zonder bewust mijn tegenstander ter wille te zijn. Hij leeft alleen maar in de wereld en neemt genoegen met de verwezenlijking van aardse arbeid en plichten, hij denkt niet na. Hij hoeft niet tegen Mij te zondigen, hij hoeft niet liefdeloos te handelen. Hij hoeft nog niet een prooi van mijn tegenstander te zijn en toch heeft hij Mij ook nog niet herkend als doel. En deze bevindt zich in het grootste gevaar zich helemaal aan mijn tegenstander te verliezen, want onbewust streeft hij hem en zijn rijk na.

En Ik kan hem niet helpen zolang hij Mij niet tot zijn gedachten zal laten doordringen. Zolang hij zich niet bewust in het gebed tot Mij wendt en zolang hij alleen maar voor zichzelf leeft, maar niet voor zijn naasten. En de mensen die niet openlijk slecht of materialistisch zijn en toch alleen aan zichzelf denken, zijn in de meerderheid. Ze besteden daarom totaal geen aandacht aan een werkzaam zijn in liefde en kunnen bijgevolg geen liefdeskracht van Mij betrekken. Maar ze vallen ten prooi aan de geringste bestorming door mijn tegenstander, die op de eigenliefde van de mens rekent en daarom snel invloed krijgt. Deze kan Ik echter ook niet verdringen of afweren, omdat Ik niet zal worden aangeroepen om hulp. Omdat de mens Mij zelf nog niet heeft herkend en daarom ook niet de weg naar Mij neemt als hij in nood is.

Om het doel te bereiken dat u mensen voor uw leven op aarde is gesteld, is de verbinding met Mij absoluut noodzakelijk en deze verbinding moet eerst mentaal tot stand worden gebracht, hoewel ze in het begin meer vaag dan zeker is, ofwel de mens moet onbewust werken van liefde verrichten, dan verkrijgt hij van Mij kracht, die hem langzaam ook aan Mij zal laten denken. De scheiding van Mij geeft mijn tegenstander het recht en de mogelijkheid om zijn invloed te laten gelden. Daarentegen weert de verbinding met Mij hem af en maakt diens werkzaam zijn krachteloos. Want een mens die zich met Mij verbindt, reageert niet op de inwerking van de vijand van de ziel. En deze hoeft niet bang te zijn verloren te gaan, omdat Ik degene die aan Mij denkt niet laat vallen.

Amen

BD.5817
2 december 1953

De grote geestelijke nood vereist vlijtige arbeid in de wijngaard

De nood van de tijd vereist dat buitengewoon ijverige arbeid wordt verricht in mijn wijngaard, omdat alleen hierdoor deze nood kan worden tegengegaan, wanneer het lukt de mensen voor mijn rijk te winnen, wanneer ze aan dat van het aardse rijk weinig belang hechten en steeds meer trachten alleen Mij te bereiken. De mensen weten niet veel meer van Mij en mijn rijk, hun oren horen er wel over, maar hun harten weten niets en zo gaan ze er vaak aan voorbij terwijl hun kennis gegeven zou kunnen worden, terwijl hun mijn rijk zo aanschouwelijk gemaakt zou kunnen worden, dat ze werden aangespoord het te zoeken. En daarom is slechts een ding nodig: de mensen daarover het weten uiteen te zetten dat een onvergankelijk rijk hen wacht na de dood van hun lichaam en dat dit rijk in overeenstemming is met hun aardse levenswandel.

De mensen moeten worden gewezen op hun einde, op de dood, die ze niet kunnen ontgaan en die buitengewoon snel bij allen zal naderbij komen, er moet hun duidelijk worden gemaakt dat met de dood van het lichaam hun bestaan niet is beëindigd, dat ze niet kunnen vergaan, ook niet wanneer ze het aardse omhulsel hebben afgelegd, het moet hun geloofwaardig worden gemaakt dat er een dood is, maar geen volkomen vergaan en dat die dood een toestand is van kwelling in krachteloosheid zonder licht, maar die de ziel, omdat ze onvergankelijk is, moet verdragen, terwijl anderzijds een bovenmate zalige staat, een eeuwig leven in gelukzaligheid de ziel ook beschoren kan zijn, wanneer de mens op de aarde voor het leven in de eeuwigheid bezig is en werkt, wanneer hij al op aarde op Mij en mijn rijk aanstuurt en dus na zijn dood door Mij zelf in dat rijk wordt binnengeleid waar alleen licht en kracht en gelukzaligheid bestaat. Er moet nog ijverige arbeid worden verricht door mijn knechten, die alleen in opdracht van Mij en voor Mij spreken, die de onwetende mensen moeten zeggen wat zij weten, wat Ik zelf hun aan weten heb doen toekomen, juist ten behoeve van van deze arbeid in mijn wijngaard.

De nood is onuitsprekelijk groot, omdat de mensen niet aan het eigenlijke doel van hun aardse leven denken, omdat ze alleen maar leven voor deze aardse wereld en omdat alles wat na hun lichamelijke dood komt, hen onverschillig laat. Onmetelijk groot is hun berouw als ze in het rijk hierna inzien wat ze konden bereiken en uit eigen schuld niet hebben bereikt.

En daarom moeten ze worden aangesproken en gewezen op de grote verantwoordelijkheid tegenover hun ziel, daarom moet hun mijn rijk bekend worden gemaakt, ze moeten weten wat hun te wachten staat wanneer ze niet veranderen, wanneer ze hun zinnen geen geestelijke richting geven maar alleen voor de wereld leven. Ze moeten te weten komen dat deze wereld met al haar schatten vergaat en dat alles waaraan hun hart hangt hen wordt afgenomen, maar dat voor hen datgene blijft behouden wat ze aan geestelijke schatten hebben verworven.

Want niemand moet kunnen zeggen, niet gewaarschuwd en niet vermaand te zijn gebleven. En ieder moet door mijn knechten opmerkzaam worden gemaakt op Mij en mijn rijk, en zalig zij die luisteren en proberen mijn rijk te verwerven, zalig zij die geloven wat hun wordt verkondigd. Want ofschoon ze de aardse dood ondergaan, zullen ze leven.

Amen

BD.5823
9 december 1953

Geestelijke en aardse nood

Breek voor de hongerige het brood, deel alles wat u bezit als u iemand gebrek ziet lijden, als hij zich tot u wendt om hulp en wees niet bang al uw geld uit te geven, want naar de mate waarmee u geeft zal ook u worden toegemeten. Geestelijk en ook aards zal het u rijkelijk toestromen, zodra u de rijkdom maar goed besteedt, zodra u die daarheen uitstrooit waar nood is en waar Ik zelf u heenleid, zodat u haar opmerkt.

Ik spreek nog meer van geestelijke dan van aardse nood, want de geestelijke nood leidt tot een totale krachteloosheid van de ziel, tot de geestelijke dood. Maar ook aan aardse nood moet u zich gelegen laten liggen, omdat u dan in het hart van uw medemens liefde opwekt, omdat hem dan ook een licht zal opgaan waarom hij in aardse nood is geraakt – en hoe hij zich daar weer uit bevrijden kan. De aardse nood zal daarom in de tijd van het einde zo groot zijn, omdat Ik de mensen zou willen redden uit de overgrote geestelijke nood – en dit nooit gebeuren kan als het de mens in aards opzicht alles naar wens gaat en zijn blikken onafgebroken op de wereld zijn gericht. Dan heb Ik geen toegang tot hun hart en dan kan Ik hen ook niet aanspreken. Dan kan Ik hun gedachten niet op het geestelijke richten, want de wereld treedt steeds op de voorgrond en heeft grotere macht over de mensen.

Wanneer ze echter geconfronteerd worden met aardse nood, vluchten ook enkele zielen naar Mij en roepen Mij aan om hulp, en als zij de weg rechtstreeks naar Mij niet vinden, daar zij niet in staat zijn te bidden omdat zij niet in Mij geloven, in mijn liefde en mijn macht, dan moet u hun een weg banen – doordat u zich om hen bekommert en liefde geeft, die op een mens die zich in nood bevindt niet zonder uitwerking zal blijven, die hem weldadig zal treffen en ook wederliefde kan wekken, wat steeds een klein licht betekent, een zweempje inzicht – een schrede nader tot Mij.

Alleen op die manier kunt u de overgrote nood en ellende in de laatste tijd vóór het einde duidelijk maken. Ik wil daarmee niet straffen maar alleen opvoeden en Ik wil de mensen dat ontnemen wat vergif is voor hun zielen, hun echter in plaats daarvan een levenwekkende drank aanbieden. Ik wil helen waar mijn tegenstander wonden geslagen heeft die naar de dood voeren. Ik wil mijn kinderen alleen maar redden, ook als de middelen tot deze redding door u niet begrepen worden.

Ik weet waarlijk hoe deze middelen kunnen werken en Ik wend ze alleen daar aan, waar Ik mijn kinderen door een zware ziekte overvallen weet, die zij zelf niet onderkennen en die Ik zou willen genezen omdat Ik hen liefheb. En u, mensen moet Mij daarbij helpen doordat u zich bereidwillig laat leiden door Mij naar die zieken, bij wie de geestelijke ziekte zich in aardse nood doet gevoelen – en die u daarom helpen moet, opdat zij daaruit kracht putten en dan ook geduldig dragen wat mijn liefde hun zendt.

Denk aan allen die in nood zijn en weet, dat Ik allen probeer te redden die mijn tegenstander nog niet geheel in zijn macht heeft – doordat hij ze rijkelijk van aardse goederen kan voorzien, want dezen zijn verloren voor een eindeloos lange tijd.

Amen

BD.5825
13 december 1953

Liefde tot de wereld

De wereld tol betalen wil zeggen, het hemelrijk verspelen, omdat de mens beide tegelijk niet kan winnen. Wie de wereld aanhangt, die spant zich er ook niet voor in het hemelrijk te verwerven, want voor hem is er alleen de aardse wereld met haar bekoringen – en aan een rijk daarbuiten gelooft hij niet. En toch moet de weg naar het hemelrijk door deze aardse wereld heen gegaan worden, ze kan niet uitgeschakeld worden, want de mens leeft in deze wereld, hij moet het laatste stadium van zijn ontwikkeling op de aarde afleggen – te midden van het rijk dat aan de tegenstander van God toebehoort. Maar hij kan dit rijk overwinnen. Hij kan door de aardse wereld heengaan zonder zich buitengewoon door haar te laten imponeren, zonder haar met zijn zinnen te begeren. Hij kan haar bewust ervaren en toch boven haar staan. En dat is uw opgave – de wereld te overwinnen, want ze is u tot dit doel ter beschikking gesteld dat uw ziel daarin kan uitrijpen, dat zij zich in vrijheid van wil losmaakt van alles wat de wereld toebehoort, omdat dit loslaten ook tegelijkertijd een losmaken is van hem die heer van deze wereld is, en een toekeren naar het geestelijke rijk en zijn Heer.

En zo is het vanzelfsprekend dat, wie zich tot slaaf van de wereld maakt, nimmer het geestelijke rijk in bezit kan nemen, noch in het aardse leven – noch na de dood van de mens. Het is begrijpelijk dat de heer van de wereld hem gekluisterd houdt, omdat de mens zelf hem daartoe het recht geeft, want het losmaken van de materiële wereld, het zich bevrijden uit zijn macht moet de mens zelf volbrengen. Hij moet strijd voeren tegen zichzelf, hij moet afstand kunnen doen om iets waardevols te winnen. Hij moet in de korte tijd van zijn aards bestaan alle verzoekingen weerstaan, om dan het geestelijke rijk met al zijn heerlijkheden in bezit te kunnen nemen – dat hem duizendvoudig voor zijn afstand doen van het aardse schadeloos stelt. Hij zal dit echter alleen doen als hij de waardeloosheid en onbestendigheid van datgene inziet, wat hem op aarde begerenswaardig toeschijnt.

Alleen dit inzicht geeft hem kracht zijn wil juist te richten, en dit inzicht kan hij verkrijgen als hij maar nadenkt over de materiële wereld, want hij kan niet tot een verandering van wil gedwongen worden, hij kan alleen maar door wederwaardigheden tot innerlijke beschouwingen aangespoord worden, maar met welk resultaat – dat bepaalt hij zelf.

God kan hem alleen in zoverre helpen dat Hij hem de vergankelijkheid altijd weer laat zien, dat Hij wat de mens op aarde lief is aan het verval prijsgeeft. Dat Hij ingrijpt op een smartelijke wijze die op de mens indruk maakt. Dat Hij dat van hem wegneemt waaraan zijn hart hangt, altijd alleen om hem een aanwijzing te geven hoe waardeloos steeds het doel is van al zijn streven. Maar diegenen die uit zulke wederwaardigheden lering trekken kunnen zich gelukkig prijzen, want zij veranderen langzaam de richting van hun wil en geven de wereld op, om eenmaal het geestelijke rijk in bezit te nemen. Maar niemand moet geloven compromissen te kunnen sluiten, niemand moet geloven de wereld ongestraft te kunnen aanhangen. Elk streven heeft na de dood zijn uitwerking en gold dit alleen de wereld, dan brengt het hem ook de geestelijke dood, dan heeft hij ter wille van aards gewin het geestelijke rijk opgeofferd en de wereld heeft hem de dood gebracht. Dan heeft hij zich opnieuw aan de macht van hem overgegeven die zich in de diepte bevindt, en de weg naar boven duurt weer een eindeloos lange tijd.

Amen

BD.5827
15 december 1953

Troostrijke en liefdevolle woorden van de Vader

U allen zult getroost moeten worden door mijn woord, u die treurig en bedroefd bent, die in aardse nood en ’n benarde toestand moedeloos van zinnen bent. U zult moed moeten putten uit de woorden die Ik u uit den hogen doe toekomen in het besef van de toestand van mijn schepselen, in het besef van hun zwakheid en eenzaamheid, wanneer ze Mij niet in hun hart dragen.

Ik wil allen troost inspreken, Ik wil allen het vertrouwen weergeven dat ze hulp vinden bij hun hemelse Vader als ze Hem maar aanroepen. Ik spreek uit den hogen tot u omdat u aan mijn woord dat u is overgeleverd, geen geloof meer schenkt, omdat het u onwaarschijnlijk lijkt dat Ik me bekommer om mijn kinderen op aarde, dat Ik op de hoogte ben van al hun noden en lijden en steeds bereid ben te helpen.

En Ik wil u dit opnieuw verzekeren en u alleen van de voorwaarden in kennis stellen, dat Ik door u wil worden aangeroepen wanneer Ik u helpen moet. Ik moet deze voorwaarde stellen daar anders mijn hulp aan u geen zegen voor de ziel zou kunnen brengen; want zou Ik u helpen zonder door u te worden aangeroepen, dan zou u nooit de verbinding met Mij tot stand brengen, die zin en doel van het aardse leven is en dan zou Ik er zelf toe hebben bijgedragen dat u uw doel niet bereikt.

Ik wil dat u gelooft in Mij als God en Schepper van eeuwigheid, die steeds met het door Hem geschapene in verbinding staat, die deze band nooit zal verbreken en die alleen van u verlangt dat ook uzelf bewust deze band tot stand brengt – dat u Hem als uw Vader herkent en u nu vol vertrouwen tot Hem wendt in elke aardse en geestelijke nood. Maar omdat elk geloof daaraan verloren is gegaan, tracht Ik u door mijn woord nader te komen en het geloof in u opnieuw te wekken.

Ik spreek tot u en spreek ieder mens rechtstreeks aan, al is het door de mond van Mij toegedane dienaren – maar zo’n dienaar spreekt alleen wat Ik zelf voor u nuttig acht, hij spreekt alleen als mijn werktuig, hij spreekt voor Mij en in mijn plaats. Maar het zijn mijn woorden die u hoort, die indruk op u moeten maken met alle kracht en die u moeten lokken dat u in mijn armen vlucht in elke nood van het lichaam en de ziel.

U die mismoedig bent, zult worden opgericht, die bedroefd bent, zult worden getroost, u die zwak bent van lichaam en ziel, zult kracht ontvangen en die blind bent van geest zult ziende worden, u allen wil Ik mijn liefde bewijzen door het woord dat vanuit den hogen naar omlaag tot u klinkt. Want Ik zelf buig me als Vader over naar mijn kinderen die Mij herkennen en moeten leren liefhebben, opdat ze zalig worden.

Amen

BD.5829
17 december 1953

God is het woord – Het aangesproken worden door God

Ik, uw God en Vader van eeuwigheid kom nader tot u mensen door mijn woord. Want Ik zelf ben het woord en als u dus mijn woord aanhoort, hebt u Mij zelf tot u laten spreken. U bent rechtstreeks met Mij in verbinding getreden. En u zult nu van mijn tegenwoordigheid kunnen spreken, van een bewijs van mijn liefde en zorg voor u, doch steeds alleen dan, wanneer u mijn woord in uw hart laat weerklinken. Wanneer u het hoort of leest, denkend aan Hem, door wie u wordt toegesproken. Wanneer u de woorden diep in het hart laat binnendringen en ze niet slechts voor uw oren wegsterven. Of Ik levendig bij u ben, dat bepaalt u zelf. Maar steeds is mijn liefde bereid met u te spreken, u in de vorm van mijn woord een bewijs te geven dat Ik wis en waarachtig besta en verbinding met u zoek. U zelf brengt Mij er dus toe Me te uiten wanneer u ernaar verlangt mijn woord te horen. Maar ook ongeroepen kom Ik tot mijn mensenkinderen om hen eraan te laten denken dat ze de verbinding met Mij tot stand moeten brengen.

Ik spreek ook tot diegenen die nog niet bewust om mijn toespreken vragen, doordat, midden in het gewoel van de wereld, de blikken van de mens gericht worden op mijn vertegenwoordigers, die mijn woord verkondigen, ook te midden van de wereld. Sommigen win Ik, maar meestal slaan de mensen geen acht op de woorden die voor hen weerklinken en die van Mij zelf afkomstig zijn. Maar enkele mensen merken dat Ik zelf hen toespreek en ze laten mijn woorden tot hun hart doordringen. En dezen reageren ook op mijn aanspreken. Ze nemen de woorden ter harte en doen hun best ernaar te leven. Ze willen zelf ook mijn aanwezigheid voelen. In gedachten verbinden ze zich met Mij en Ik laat ze nu ook nooit meer gaan. De mensen weten niet hoe eenvoudig het is met hun God en Vader van eeuwigheid in verbinding te treden. Ze weten niet dat ze zich vooreerst alleen maar hoeven open te stellen wanneer Ik hen toespreek, en dat ze te allen tijde door bewust willen Mij ertoe bewegen tot hen te spreken. Dat Ik hun door mijn woord de weg wijs waarop ze veilig onder mijn leiding het doel van het aardse bestaan bereiken. Maar Ik houd niet op ze toe te roepen of roepers hun pad te laten kruisen, opdat ze zich bewust worden van mijn liefde en mijn zorg en er aandacht voor hebben wanneer Ik zelf tot hen spreek.

Amen

BD.5830
19 december 1953

De voorloper – Het verkondigen van Jezus

Streef ernaar in alle deemoed mijn ware kinderen te worden maar richt u niet op ongewone kennis, zij heeft voor de volmaaktheid van uw ziel weinig nut. In mijn rijk geldt de kleinste en geringste meer dan hij die denkt verheven te zijn, in mijn rijk wordt de ootmoed buitengewoon gewaardeerd en voor de arrogantie is er geen plaats. Maar u moet ware grootte onderscheiden van zelfverheffing, onderscheiden moet u het groot zijnde van het groot schijnende. Wat voor Mij groot is dat verhef Ik als heersend over hele werelden met hun bewoners. Het regeert met Mij en in mijn wil over eindeloze scheppingen en talloze schepselen, en toch zal zijn geest daardoor niet verwaand zijn.

Maar wie zich groot dunkt en gelooft ook voor regeren bevoegd te zijn die zal in alle eeuwigheid niet de hoogte beklimmen die hem een heerserambt verzekert, want Ik ken de innerlijke gezindheid van elk wezen. Ik weet precies waar ware deemoed is en waar alleen mijn wil een wezen vervuld. Daarom zeg Ik dan ook: Op deze aarde is geen wezen zo deemoedig dat Ik het zou kunnen laten heersen over werelden in het rijk hierna. Deze deemoed is bovenaards en zo’n wezen is met Mij zo innig verbonden dat de aarde hem geen woonplaats zou kunnen zijn, want alles zou in het helderste licht stralen wat in zijn omgeving zou zijn.

Want deze lichtwezens zijn de weg over de aarde al gegaan met het gevolg van volkomen vergeestelijking op aarde. Zij keren nooit meer naar de aarde terug maar werken desondanks voortdurend op de aardbewoners in. Zij zenden hun lichtstralen naar de aarde toe omdat een overgrote liefdewil hen vervult, en de wil om te helpen ze bij voortduring bezig laat zijn in verlossende zin. Dus kan een bepaald mens zeer sterk door zulk een lichtwezen beïnvloed worden, wat echter niet betekend dat de ziel van deze mens een van boven neergedaalde lichtziel is. Ook is het zo dat veel lichtzielen zich belichamen voor het einde, met het doel een missie te volbrengen. Zij staan nog voor hun voleinding als Gods kind, die zij door zulk een missie wel kunnen bereiken. De volmaakte Gods kinderen werken alleen van boven af op de mensen in, beïnvloeden echter bepaalde mensen sterk wanneer daarvoor de voorwaarden zijn gegeven om ook in verlossende zin op aarde bezig te kunnen zijn.

Maar één lichtgeest is het toegestaan naar de aarde af te dalen, namelijk mijn voorloper, die Mij zelf voor het einde zal aankondigen. Hij wil Mij verkondigen en zal Mij de weg bereiden. Want dat is volgens mijn wil van eeuwigheid omdat hij Mij van het begin der tijden af aan was toegedaan, omdat hij is een strijder voor zijn Heer. Hem heb Ik uitverkoren tot mijn vazal, tot mijn heraut die Mij steeds aankondigde. Die in de wereld luide verkondigde toen Ik tot de mensen kwam, die voor Mij ging als roepende opdat de mensheid op Mij acht zou slaan. Hij streed voor Mij en zal altijd strijden voor de naam van zijn Heer. Hij is zodoende de straal en het licht dat Ik van Mij uit neer zend tot de aarde. Hij weet van mijn komen, van het einde en van zijn missie op aarde. Hij herkent zichzelf als degene die hij is. En hij is Mij zo toegenegen dat uit zijn mond alleen mijn naam weerklinkt, dat iedere ademtocht mijn naam verheerlijkt. Want elke slag van zijn hart geldt Mij, die hij op aarde verkondigt met overgrote ijver en voor wie hij ook zijn leven geeft – wanneer zijn missie is beëindigd.

Deze dus gaat over de aarde kort voor mijn wederkomst, maar de mensen zullen hem in zijn eenvoud niet herkennen tot hij zijn mond zal openen om Hem te verkondigen die na hem komt. Dan zullen bij de mijnen de schellen van de ogen vallen, maar mijn tegenstanders zullen hem niet herkennen. Hij zal ongeacht het eigen gevaar spreken, hij zal de mensen het nabije einde verkondigen en aanmanen boete te doen. Hij zal hen waarschuwen het heil van hun zielen te zoeken en de mammon te verachten. Hij zal hun met donderstem de Verlosser der wereld verkondigen, Jezus Christus, hij zal alles doen wat voor de verheerlijking van de naam Jezus – van de eeuwige God – nuttig is, want hij zal in de waarste zin van het woord mijn voorloper zijn. Hij zal het zijn die het paradijs weer opent voor allen die zijn woorden geloof schenken, die Mij getrouw verwachten opdat Ik hen red uit de diepste nood.

Amen

BD.5832
21 december 1953

De geboorte van Jezus – Licht – (Kerstmis)

U allen zult huiswaarts moeten keren naar de Vader. En u allen zult voor eeuwig gelukzalig moeten zijn. En om dit doel te bereiken doe Ik alles, omdat Ik u liefheb vanaf het allereerste begin en lief zal blijven hebben tot in eeuwigheid. Nooit zal Ik toelaten dat mijn tegenstander u voor eeuwig in bezit neemt, omdat u kinderen van mijn liefde bent en de liefde nooit voor eeuwig afstand doet van dat wat haar aandeel is. En zo zal het voor u ook begrijpelijk zijn waarom Ik zelf naar de aarde afdaalde, te midden van de wereld van mijn tegenstander, naar mijn schepselen die zich van Mij hadden afgescheiden.

Mijn tegenstander wilde Mij mijn aandeel betwisten. Hij wilde het voor eeuwig van Mij gescheiden houden en hij had mijn schepselen in zijn macht. Dus moest Ik ze uit deze macht verlossen, wilde Ik ze weer terughalen naar Mij. Daarom daalde Ik af naar de aarde, want mijn liefde trok Mij naar het ongelukkig gewordene toe en wilde het weer onuitsprekelijk geluk bereiden. En mijn liefde vond een weg, waarover het gevallene terug kon keren in het vaderhuis.

Ik zelf nam tegenover mijn tegenstander alle schuld op me en betaalde aan hem de losprijs voor alle zielen in de diepte. Ik offerde Mij zelf. Ik gaf mijn leven aan het kruis. En dus maakte Ik me kenbaar in een mens, omdat de offerdaad te midden van de mensen moest worden gebracht en omdat voor de mensen alleen dat betekenis kon hebben, wat zichtbaar gebeurde. Omdat de mensen zelf de schuld zouden moeten hebben betaald en omdat een dergelijke genoegdoening – door mensen verricht – eindeloos veel lijden en smart in het aardse leven zou hebben betekend, welke mijn liefde de mensen wilde besparen.

Ik kwam naar de aarde. De Liefde betrok een menselijke vorm, in het kindje Jezus nam mijn liefdegeest intrek met als doel een werk van erbarmen van unieke aard. Want wat de mens Jezus op zich nam en ten uitvoer wilde brengen, was zo geweldig, dat het alleen maar mogelijk was door mijn liefdekracht, die de mens Jezus in overvloed verwierf, om voor Zijn medemensen te kunnen lijden en sterven. Hij volbracht het verlossingswerk met Mij. Of anders gezegd: Ik zelf volbracht het in de mens Jezus, dus werd Ik mens. Jezus werd God, omdat Hij de Liefde in alle volheid in zich droeg.

Er is geen groter mysterie dan de menswording van God in Jezus. En toch is ook dit mysterie begrijpelijk voor de mens, die het begrip “liefde” heeft begrepen, die in mijn oneindige liefde voor mijn schepselen de reden zoekt, dat de eeuwige Liefde zich belichaamde in een mens, die in vrije wil de eigen vergoddelijking heeft bereikt door de liefde.

Ik kon me alleen in zo’n mens zichtbaar maken. En Ik bewees de mensen door een ongewone geboorte en de begeleidende verschijnselen, dat Ik zelf de juiste uiterlijke vorm had gekozen; dat alleen een uiterlijke vorm zonder zonde mijn verblijfplaats kon zijn, die zich echter nu zelf vrijwillig zo moest vormen, dat hij een vat van goddelijke liefdekracht werd en bleef, ook als vijandelijke krachten op hem in werkten en Mij uit hem trachtten te verdrijven. De mens Jezus moest de vergoddelijking nastreven en bereiken en als mens de zondeschuld teniet doen. Maar de liefde bestemde Hem tot Zijn verlossingswerk, dat Hij nooit zonder liefde zou hebben kunnen volbrengen.

Tevoren lag er een diepe duisternis over de aarde. Want alle mensen waren nog aan de vorst der duisternis overgeleverd, die geen licht naar hen liet komen. Toen daalde het Licht van boven neer en bracht het licht in de duisternis, opdat het nooit weer zou doven. En in het licht zal gaan wie aan de goddelijke Verlosser denkt, wie zich door mijn liefde zal laten verlossen, wie onder Zijn kruis gaat staan en wie de weg bewandelt die Jezus is gegaan: de weg van liefde en leed.

Amen

BD.5836
26 december 1953

Het Oerlicht van eeuwigheid straalt licht uit

Mijn volheid van licht zal over u stralen als u maar zonder twijfel in Mij gelooft en u het licht van de eeuwige waarheid van Mij zelf in ontvangst zult willen nemen. Want van het Oerlicht gaat elke lichtstraal uit. Wat echter niet van Mij afkomstig is, is geen licht. Het verspreidt geen helderheid, maar zou alleen maar kunnen verblinden om des te grotere duisternis achter te laten.

Maar Ik, het Oerlicht van eeuwigheid wil helder licht ontsteken in de harten der mensen. Ik wil dat de lichtstraal ze als weldaad zal treffen. Ik wil dat hij hun weg zal verlichten die ze nog op aarde hebben te gaan, opdat ze hem zonder gevaar begaan en zonder te verdwalen. Want ze moeten het doel bereiken. Ze moeten de weg naar Mij vinden. Ze moeten naar steeds helderder licht verlangen om zich uiteindelijk met het Oerlicht van eeuwigheid samen te smelten en eeuwig gelukzalig te zijn. Want licht is leven. Licht is gelukzaligheid. Licht is waarheid. Licht is op de hoogte te zijn van de diepste samenhang van de Schepper met Zijn schepsel. In het licht te vertoeven is een goddelijke toestand die u mensen allen zult moeten bereiken omdat dit uw bestemming is vanaf het allereerste begin.

En zo zult u nu begrijpen dat alleen de band met Mij, het Oerlicht, u de doorstraling van licht verzekert. Want om iets wat van Mij uitgaat te kunnen ontvangen moet het contact met Mij tot stand worden gebracht. U zult dus nooit tot het licht kunnen geraken zolang u zich afzijdig van Mij houdt, zolang u niet in Mij gelooft. Zolang u zich zelf niet opent als vat waarin mijn licht en liefde zich kunnen uitgieten. En dit moet u zelf willen, dat u zich opent, dat u uw hart klaarmaakt tot zo’n vat. Dat u het vormt tot een tempel waarin Ik, het eeuwige Licht zelf aanwezig kan zijn en u nu van binnen zal verlichten. Dat Ik u een licht kan ontsteken dat helder zal stralen en elke hoek zal verlichten.

U zult weer tot het inzicht moeten komen dat voor u verloren ging door uw vroegere zondeval. En u vormt uw hart tot een tempel Gods wanneer u maar mijn geboden zult nakomen, wanneer u mijn geboden van de liefde zult vervullen. Dan zult u alles doen wat u veredelt. U zult uw hart reinigen van onedele begeerten, van ondeugden, zonden en slechte gewoonten van allerlei aard. U zult het zuiveren van alle aanklevingen en versieren met de deugden van de gerechtigheid, barmhartigheid, zachtmoedigheid en vredelievendheid, deemoed en geduld. U zult steeds alleen maar werkzaam zijn in liefde en Mij tot u trekken omdat mijn liefde nu uw liefde niet meer kan weerstaan.

En als u Mij nu hebt gewonnen, kan Ik mijn licht in alle volheid bij u naar binnen doen stralen. En dan zijn voor u ook de poorten naar de eeuwige gelukzaligheid ontsloten. Dan vertoeft u al in mijn rijk, ook wanneer u nog op aarde leeft. En van licht doorstraald gaat u over in het geestelijke rijk. En u zult op de hoogte zijn van alles wat tevoren nog voor u verborgen was, en u zult eeuwig gelukzalig zijn.

Amen

BD.5843
2 januari 1954

Kracht van het geloof – Ziekengenezing – Wonderen

Met onvermoede kracht zult u kunnen werken als u in diep geloof Mij aanroept u te helpen, doch de liefde moet aanleiding zijn deze, mijn kracht, te vragen. Uw geloof moet zo sterk zijn dat u geen seconde twijfelt, als de gedachte in u opkomt een noodlijdende te hulp te komen.

U moet dan in mijn naam werken en u wordt daartoe door mijn geest aangespoord. Geloof dus niet dat u bij uw doen zich iets aanmatigt wat niet volgens mijn wil is, maar, waar u zich toe gedrongen voelt, voer dat ook uit zonder te twijfelen – want het zal u dan gelukken. Ik heb u toch mijn kracht beloofd als u een sterk geloof bezit! En Ik wil dat in de laatste tijd voor het einde uw medemensen overtuigd zullen worden van de kracht van het geloof, dus zal Ik u ook niet beschaamd doen staan als u Mij en tegelijkertijd uw medemensen wilt dienen.

Ik zal echter nooit mijn zegen geven aan daden van zelfzucht, vernietiging of liefdeloosheid. Begrijp dat liefde dus de drijfveer moet zijn, ze moet u er toe aansporen mijn kracht te vragen – nooit haat of vergeldingsdrang, alleen de liefde geeft mijn geest aanleiding om werkzaam te zijn. Alleen door liefde verbindt u zich met Mij, zodat u nu ook mijn kracht deelachtig wordt. En deze liefde laat ook uw geloof zo levendig worden dat u voortaan aan het slagen van datgene gelooft wat u wilt volbrengen.

Zo zijn ook vele ziekengenezingen die in mijn naam bewerkstelligd worden te verklaren. Want word Ikzelf om hulp aangeroepen, dan wordt er een beroep gedaan op mijn belofte: Bid en u zal gegeven worden, klop en u zal worden open gedaan. Wie nu de Heelmeester in vol geloof aan de waarheid van mijn woord in zijn hart sluit, die zal gezond worden, want die heeft zich geheel aan Mij toevertrouwd en Ik ben dan waarlijk met mijn kracht bij hem. Hij kan dan genezen omdat hij zich onbeperkt van mijn kracht kan bedienen.

Diep gelovige mensen kunnen daarom op aarde werken tot zegen van hun medemensen. En zij mogen dat doen zodra zij daar een levendige getuigenis van mijn naam aan verbinden. Zodra mijn naam daardoor verheerlijkt wordt, zodra het geschiedt om de mensen die naar Mij op weg zijn, te helpen om zonder twijfel vast te geloven, maar niet om ongelovige mensen tot geloven te dwingen.

Een totaal ongeloof is een hindernis voor het werken van mijn geest. Daarom wordt iemand die mijn naam belijdt door mijn geest ervan teruggehouden voor de ogen van een ongelovige wonderen te verrichten. Of, als hulp levensnoodzakelijk is, zal de hulp van dien aard zijn dat de ongelovige er een natuurlijke verklaring voor vindt waarop hij de genezing baseert.

Doch in de eindtijd zullen nog vele zwakken gewonnen worden, wier weerstand al gebroken kan worden door de kracht van het geloof van de mijnen. Daarom zullen er in de eindtijd in mijn naam veel wonderen worden verricht, opdat zij die nog zwak van geloof zijn zich daar door sterken, opdat nu ook zij overtuigd kunnen geloven en dan ook standhouden in de laatste strijd op deze aarde.

Amen

BD.5844
3 januari 1954

Erkennen of afwijzen – Jezus Christus

U mensen zult alleen Mij kunnen erkennen of Mij afwijzen. Het laatste bewijst uw volledig ongeloof en zal voor u een zeer smartelijke uitwerking hebben. Want Mij afwijzen betekent, nog helemaal in de macht van mijn tegenstander te zijn en Mij openlijk weerstand te bieden. Maar Mij erkennen betekent, volledig achter Mij te staan en dus ook in mijn ordening van eeuwigheid te zijn binnengegaan. Mij erkennen wil zeggen, in Jezus Christus als Gods Zoon en Verlosser van de wereld te geloven en te leven vanuit de navolging van Jezus. Mij erkennen betekent, op Mij – als de eeuwige Liefde – aan te sturen, wat alleen mogelijk is door een leven in liefde, omdat alleen zo’n leven de aaneensluiting met Mij tot stand brengt. En zo zal het u nu begrijpelijk zijn, dat Ik slechts een “ja” of een “nee” ken en dat men Mij niet kan bedriegen met woorden die eromheen draaien, die worden gebruikt wanneer men Mij alleen met de mond belijdt, maar het hart niet betrokken is bij dat wat de mond uitspreekt.

U erkent Mij niet wanneer uw levenswandel niet het serieus streven verraadt om bij Mij te komen. Wanneer uw levenswandel de liefde laat ontbreken, wanneer u niet mijn beeltenis in het hart draagt. Wanneer het geloof in u nog niet zo levend is geworden dat er nu met een vlijtige arbeid aan uw ziel wordt begonnen. Wanneer u zich niet met nadruk tot Jezus Christus wendt met het verzoek om hulp en genade, wanneer u zonder Jezus Christus uw weg gaat. Dan zijn al uw woorden die een geloof moeten bewijzen, slechts lege zegswijzen die Mij niet om de tuin leiden over de ware toestand van uw ziel en die hetzelfde zijn als een afwijzen van Mij zelf.

Wie Mij erkent, leeft ook met Mij. Hij verbindt zich steeds weer in gedachten met Mij. Hij houdt innige samenspraak met Mij. Hij zal Mij als Vader tot zich laten spreken, want hij voelt zich als mijn kind en hij behoort dus tot de mijnen die Ik voor eeuwig heb teruggewonnen. Hij hoort bij de verlosten, want zijn wil om bij Mij te komen, kon alleen de versterking gewaarworden door de genade van het verlossingswerk.

Begrijp het, alleen via Jezus Christus kan de weg naar Mij leiden. Niemand bereikt Mij en ook niemand stuurt op Mij aan, die niet een beroep heeft gedaan op de door Jezus Christus verworven genaden, zich dus bewust onder het kruis van Christus plaatst. Want hij kan er pas ernstig naar streven om bij Mij te komen, wanneer hij levend is geworden door de genaden van de goddelijke Verlosser Jezus Christus in wie Ik voor u mensen een zichtbare God ben geworden. Maar vraag uzelf af of en in hoeverre u er serieus naar streeft bij Mij te komen. En denk niet dat u tot de mijnen gerekend zult kunnen worden, wanneer u nog niet doordrongen bent van de geest van mijn liefde, wanneer u slechts naar buiten toe blijk zult willen geven van het geloof in Mij, maar uw levenswandel elke verbinding met Mij laat ontbreken.

Woorden alleen doen het niet. En ook het toebehoren aan christelijke kerkgenootschappen maakt u niet tot erfgenaam van mijn rijk, wanneer u de weg naar Jezus Christus nog niet hebt gevonden. Wanneer u – die zonder Hem en Zijn verlossing nog in de boeien van de tegenstander gekluisterd bent – nog niet de serieuze roep tot Hem hebt gericht, opdat Hij zich over u zal ontfermen. U zult moeten inzien dat u met schuld beladen bent en u zult Hem uw schuld moeten bekennen en om verlossing moeten vragen omwille van Zijn bloed dat Hij voor u heeft vergoten. Dan behoort u tot diegenen die een luid “ja” zeggen, wanneer de liefdesroep van de Vader weerklinkt. U behoort tot diegenen die Hem tegemoet snellen, die zich definitief hebben gescheiden van mijn tegenstander, die Mij innig liefhebben en zich met Mij verbinden, die de mijnen blijven tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.5845
5 januari 1954

Gods liefde gaat uit naar allen

De zieken en zwakken kom Ik naderbij om ze te genezen en te sterken – tot de bedroefden en verdrukten kom Ik, om ze te troosten en hun mijn bijstand te verzekeren – de vervolgden neem Ik in mijn armen opdat zij bij Mij weer een thuis vinden – en de gevallenen til Ik op, Ik help hen dat zij weer vaste voet krijgen en vrolijk zijn. Ik kom tot allen die enkel met een gedachte Mij roepen, die in een God en Vader geloven, die Mij niet afwijzen als Ik hen wil helpen En zij allen kunnen zich gelukkig prijzen dat mijn oor hun roep hoort, dat mijn oog hun nood ziet en dat mijn liefde hun toebehoort, omdat zij mijn kinderen zijn – omdat zij geloven.

Maar Ik benader ook alle ongelovigen. Ik probeer Mij aan hen bekend te maken als helper – om hen aan te sporen mijn hulp te vragen en dankbaar aan te nemen. Ja, Ik benader de ongelovigen vaak in de vorm van nood en kommer, opdat zij aan Mij denken, van wie zij wel op de hoogte zijn maar niets willen weten. Want er bestaat geen mens die totaal geen kennis zou hebben van een Schepper en Behoeder van alle dingen. Wat echter velen ontbreekt is het geloof, dat er een verbinding is tussen Schepper en schepsel. En dit ongeloof laat ze niet de verbinding zoeken die hen zou overtuigen van Mij en mijn werken en van de grote liefde, die Mij met alle schepselen verbindt. Het geloof daarin maakt de mens gelukkig en laat hem ook de weg naar Mij vinden, maar meestal alleen als hij in nood is. De nood zou echter voor allen ondraaglijk zijn als Ik daarvan niet op de hoogte zou zijn en met mijn hulp overal daar zou kunnen zijn, waar geloof is.

Dat er altijd weer uitkomst is, dat altijd weer een tijd van nood en lijden gevolgd wordt door draaglijke omstandigheden is geen toeval – en is geen vanzelfsprekendheid, het is mijn ingrijpen, mijn leiding – het is mijn besturen en werkzaam zijn, dat in het lot van ieder mens duidelijk te herkennen is. En iedere weg door het lot genomen, zou de mens tot geloof in Mij kunnen en moeten voeren, maar wie Mij niet erkent – die wijst ook een voorbestemd lot af. Hij tracht alles vanuit eigen kracht of krachteloosheid te verklaren, zonder daaruit duidelijkheid te hebben vanwaar hij die kracht betrekt en waarom hij ook krachteloos kan zijn. Maar de erkenning van mijzelf en een roep tot Mij zou waarlijk een grote verandering in zijn denken en ook in zijn aardse en geestelijke toestand ten gevolge hebben.

Ik weiger niemand die tot Mij roept. Maar Ik blijf op de achtergrond waar openlijk tegenstand tegen Mij geboden wordt, waar de afwijzing van mijzelf zo groot is dat ook de noden van het lichaam geen verandering in het denken teweeg brengen. Maar dan is het gevaar groot dat diegene tussenbeide komt die zijn doel bereikt heeft, namelijk Mij te verdringen. En deze geeft rijkelijk in het aardse leven – ontneemt echter alles wat tot het leven in de eeuwigheid zou kunnen leiden. Hij vergiftigt de ziel en levert haar uit aan de dood, die veel pijnlijker is dan het zwaarste leven op aarde – en dit vergaat, de ziel echter moet lijden voor eeuwige tijden – totdat zij Mij toch eenmaal erkent en dan tot Mij om hulp roept, die haar dan ook verleend wordt.

Amen

BD.5847
7 januari 1954

Het geloof in Jezus Christus – Het lijden van Christus

Het lijden van Christus in zijn volle omvang te kunnen beseffen, zoals Jezus het heeft ondergaan, is voor geen mens op aarde mogelijk, omdat onuitsprekelijke geestelijke kwellingen de lichamelijke pijnen vergezelden, waarvoor de mens geen begrip heeft zolang hij zelf nog niet vergeestelijkt is. Daarom zal ook geen mens kunnen zeggen dezelfde kwellingen te hebben uitgestaan als Jezus, omdat de lichamelijke pijnen vele malen werden overtroffen door die kwellingen van de ziel. Omdat Jezus de zondenlast van de hele mensheid droeg en Hij te midden van de strijd van de kwade machten stond, waartegenover Hij zich zelf had geplaatst. Zijn lichtziel huiverde voor deze duisternis en Zijn ziel werd nog veel meer gepijnigd dan Zijn lichaam.

En dit ontzettende lijden is voor u mensen onvoorstelbaar, ofschoon u er van op de hoogte bent. En de omvang van Zijn verlossingswerk zult u pas in het geestelijke rijk beseffen, wanneer uw ziel in het licht staat en u dat onvoorstelbare werk van barmhartigheid wordt getoond.

Zolang u op aarde vertoeft, zult u toch in Hem moeten geloven. U zult u de liefde van de mens Jezus moeten voorstellen, Die een buitengewoon smartelijke dood op zich nam, alleen om de medemensen te helpen in hun geestelijke nood.

U zult u moeten indenken dat Hij onschuldig heeft geleden. Dat Hij zelf het zuiverste en meest liefdevolle wezen op aarde was en dat Hij door Zijn overgrote liefde ook krachtig en machtig was, en toch van Zijn kracht afzag, om te lijden voor u.

U zult – of u met de diepte van Zijn lijden zult kunnen meevoelen, of niet – bewust naast Hem moeten gaan staan. U moet niet wegblijven, want door Zijn kruisdood roept Hij u tot zich.

Hij wil alleen dat u Hem erkent als Gods Zoon en Verlosser van de wereld. Dat u gelooft aan Zijn missie. Dat u gelooft dat God zelf in de mens Jezus was en dat Zijn lijden en sterven aan het kruis alleen daarom door God was toegelaten, opdat de mensheid verlost werd van de dood. Dat God de verzoening werd gebracht voor een misdrijf dat niet ongewroken kon blijven volgens goddelijke gerechtigheid en dat de mensen zelf zich nooit van deze schuld hadden kunnen bevrijden.

U mensen moet het geloven, dat de missie van de mens Jezus daarin bestond, Gods liefde en Zijn gerechtigheid in overeenstemming te brengen en zo weer de ordening tot stand te brengen die door de vroegere zonde van de opstand tegen God omver was geworpen.

U zult het toch moeten geloven dat ieder mens de verlossing door Jezus Christus nodig heeft. Dat de kruisdood niet alleen een historische gebeurtenis was, maar een geestelijke reden had.

U zult het moeten geloven dat de Liefde naar de aarde afdaalde om u mensen te verlossen. En u zult moeten geloven dat de mens Jezus zo vol van liefde was voor God en voor Zijn medemensen, dat dus de eeuwige Liefde zelf zich in Hem kon openbaren en alleen zo alle wonderen en de wijsheid van Jezus te verklaren zijn.

U zult toch moeten geloven dat de kruisdood van Jezus meer was dan een historisch voorval. En u zult nu zelf de consequenties moeten trekken. Dat wil zeggen: u zult zelf moeten plaatsnemen bij het kruis en weten dat ook u tot diegenen behoort, voor wie Jezus het verlossingswerk heeft volbracht. U zult Hem moeten erkennen als Gods Zoon en Verlosser van de wereld.

En uw geloof zal u dan ook de verlossing van uw ziel opleveren, want zij zal zich losmaken van de vijandige macht. Ze zal het voelen dat de Heiland Jezus Christus zich over haar ontfermt, want ze zal Hem leren liefhebben en alleen tot welgevallen van Hem willen leven. Ze zal de zonde mijden en het goede doen. Ze zal zich aan Hem schenken, Die haar de vrijheid heeft gebracht en ze zal Zijn naam belijden voor de hele wereld.

Amen

BD.5850
10 januari 1954

De goede wil herkent de openbaringen van God

In de hemel en op aarde is alleen mijn wil beslissend en alles komt zo op de mensen af zoals het met mijn liefde en wijsheid overeenstemt. Niemand, noch de mensen op aarde, noch de zalige en ongelukkige wezens in het geestelijke rijk, kunnen mijn wil tegengaan zolang Ik hem aanwend. En Ik laat Hem zo lang actief worden, als het voor mijn schepselen het meest nuttig is. En zo lang moet ook al het wezenlijke zich aan mijn wil aanpassen. Maar Ik weet ook wanneer het voor het wezenlijke nuttig is zich naar vrije wil en goeddunken te bewegen, te handelen of achterwege te laten. Dan trekt mijn wil zich terug, om het wezen de mogelijkheid van een vrije beslissing te geven.

Op aarde moet nu de vrije wil van de mens beslissen en daarom zult u mensen op de aarde zelden een opvallend, de wil bepalend ingrijpen mijnerzijds kunnen verwachten of in acht nemen, want dit zou noch aan mijn liefde, noch aan mijn wijsheid beantwoorden, daar het er anders met de graad van rijpheid van de mensen wel anders uit zou zien, maar een volmaakt worden betwijfeld zou worden. En daarom zal Ik steeds mijn openbaringen – die wel geschikt zouden zijn op de wil van de mensen beslissend in te werken – u zo aanbieden dat de vrije wil op geen enkele manier gedwongen of beïnvloed wordt, dat ze niet dwingen te geloven, maar de mens volledig vrij kan beslissen ze aan te nemen of af te wijzen. Maar of een openbaring van Mij afkomstig is, of Ik zelf Me aan de mensen op de aarde te kennen geef, dat zal een goede wil steeds kunnen beoordelen. Want deze kracht stroomt uit elke openbaring van mijn kant, dat een mens van goede wil zich aangeraakt, zich dus aangesproken voelt door Mij. Maar daarom zullen ook mijn openbaringen in de laatste tijd voor het einde slecht doordringen en weinig aandacht krijgen, omdat de mensen in deze tijd meestal niet meer van goede wil zijn.

Dit is een harde uitspraak, die de mensen ontstemd zouden willen afwijzen. En toch hebben maar weinig mensen een goede wil, een wil die ze onvoorwaardelijk onder de mijne plaatsen, dat ze de eigen wil geheel opgeven om alleen mijn wil te laten gelden. En Ik kan deze mensen geen duidelijker bewijs geven, omdat niet Ik hun wil veranderen wil, maar zij dit zelf moeten doen. Maar Ik maar gebruik van de weinigen die zich onvoorwaardelijk onder Mij plaatsen en Ik laat hen spreken in mijn plaats. Want mijn geest kan in hen werkzaam zijn en dus spreek Ik toch ook tot diegenen die twijfelen. Maar steeds zal Ik de vrije wil van de mens respecteren en hem niet buitengewoon tegemoet treden, want Ik zou niets hebben gewonnen aan dezen, die pas geloven wanneer hun mijn werkzaam zijn bewezen wordt.

Amen

BD.5855
16 januari 1954

De nood van de zielen in het hiernamaals – Jezus Christus

Haal u de nood voor de geest van de zielen in het geestelijke rijk die onvolmaakt gestorven zijn, die op aarde geen geloof hadden aan een voortleven na de dood en die zich nu overgeplaatst zien in donkere, verlaten streken zonder licht en zonder vrede. Ze dwalen rond en vinden de weg niet. Hun lot is treurig, want ze zijn meestal eenzaam, of samen met net zulke ongelukkige wezens. En omdat hun elk geloof ontbreekt, zoeken ze ook geen toevlucht tot God, want ze komen daarboven aan zoals ze hier gestorven zijn en hun gedachten gaan nog in dezelfde richting als op aarde. Ze menen alleen dat ze lokaal zijn overgeplaatst en denken er ook niet over na hoe zoiets zou kunnen gebeuren. En daarom bevinden ze zich in grote geestelijke nood en weten ze daaruit geen uitweg. Mensen die geen liefdevolle gedachten navolgen in dat rijk, kunnen vaak eindeloos lang in deze toestand blijven. En deze zielen zijn buitengewoon betreurenswaardig en toch zijn ze alleen te helpen door voorbede, dat ze kracht krijgen overgebracht om hun wil juist te richten. Maar volgen een ziel hulpvaardige gedachten na, dan ervaart ze deze ook als weldadig en ze houdt zich voortdurend op in de nabijheid van diegenen van wie de krachtstroom uitgaat. Dan vindt de ziel ook gemakkelijker een uitweg uit haar situatie. Ze zinkt niet weg in een apathische toestand maar laat zich gemakkelijk de weg wijzen door behulpzame leiders.

Het ongeloof eist de meeste slachtoffers, want een ziel die op aarde niet wilde geloven, kan in het geestelijke rijk niet een uitweg worden gewezen die ze steeds heeft afgewezen. En daarom moet zo’n ziel zich eerst bewust worden van haar kwellende toestand, waarin ze door haar ongeloof is terechtgekomen. In haar grootste verlatenheid is ze dankbaar wanneer een wezen haar nadert en dan neemt ze ook onderrichtingen aan. Ze denkt erover na en zal al enige verlichting bespeuren wanneer ze gewillig is om aan te nemen, terwijl haar kwellingen zich nog vergroten als ze zich daartegen verzet.

Van de kant van God worden alle mogelijkheden benut om ook deze zielen in de duisternis nog te helpen in het licht te komen. Maar de vrije wil blijft ook in het rijk hierna onaangetast en daarom is een grote verlossingsarbeid nodig om deze wil toch te veranderen, dat hij zich naar God keert, dat de ziel toch tot het inzicht komt, dat ze een Heer boven zich erkent aan Wie ze zich nu moet overgeven, wil ze uit haar kwelling bevrijd worden. Ze moet leren geloven, want pas door het geloof begrijpt ze de liefde van de goddelijke Verlosser Jezus Christus. En pas in het geloof roept ze Hem aan en dan zal ze ook geholpen worden.

Zouden de mensen weten hoe vreselijk de uitwerking van het ongeloof bij hen is na hun lichamelijke dood, dan zouden ze waarlijk al op aarde alles doen om tot zekerheid te komen over wat er van hen verlangd wordt te geloven. Ze zouden opheldering wensen om het goede te doen op aarde. Doch de kwellingen van zulke zielen kunnen de mensen wel beschreven worden, maar er kan hun geen blik in het geestelijke rijk verleend worden. En er scheiden talloze zielen van de aarde in een toestand van totaal ongeloof. En gelukkig zijn diegenen die zo op aarde leefden dat hen goede gedachten navolgen. Gelukkig zijn diegenen, aan wie in voorbede gedacht wordt en aan wie daardoor kracht overgebracht kan worden. Want bij hen zullen zich spoedig wezens voegen en deze zullen hen leiden naar de Bron van het licht. Doch eindeloos lang blijven de zielen in de duisternis die weinig hulp krijgen of die de helpers afwijzen. Die de weg naar Jezus Christus niet vinden, Die alleen hen zal verlossen uit de nacht van de dood.

Amen

BD.5860
23 januari 1954

Het hand over hand toenemen van de zonde – Geloofsstrijd – Einde

Wanneer de zonde sterk toeneemt, wanneer er onder de mensen geen geloof meer is aan de gerechtigheid Gods, wanneer de mensen zich onverantwoord uitleven en hun driften de vrije loop laten, wanneer er onder de mensen geen liefde meer is, wanneer al hun begeerten alleen maar uitgaan naar de wereld en haar goederen, dan is het einde gekomen en wordt de schrift vervuld, de voorspellingen van de profeten, die in opdracht van God het einde te allen tijde aankondigden, worden bewaarheid.

En als u, mensen om u heen ziet, als u met open ogen op alles let wat er op aarde gebeurt, dan beseft u die van goede wil bent, in welk uur u leeft. U ziet in, dat dit alles tekenen zijn van het nabije einde, dat de mensheid zelf het einde naar zich toe trekt, omdat ze in zonde leeft en omdat ze haar God niet meer acht.

Nog zijn er mensen die niet geheel bedorven zijn, die de tegenstander van God nog niet helemaal toebehoren, die echter ook geen geloof hebben en daarom onnadenkend voortleven – maar hoe dichter het bij het einde is, zullen er ook van deze mensen steeds minder komen. Deels zullen ze wegzinken en in de macht van de tegenstander van God raken en deels weggeroepen worden uit dit leven in het hiernamaals. En de verdorven en satanische mensen zullen toenemen en slechts een klein aantal zal God trouw blijven en zo leven op aarde zoals het Zijn wil is. En dezen zullen veel te lijden hebben onder de eersten, want ze zullen gehaat en vervolgd worden ter wille van hun geloof. En zodra er openlijk wordt opgetreden tegen allen die zich uitspreken voor God, voor Jezus Christus, staat u, mensen kort voor het einde.

Ook dit is u, mensen lange tijd tevoren aangekondigd, dat u zich zult moeten verantwoorden en voor de rechters wordt geleid ter wille van de naam Jezus. En zodra elk geestelijk streven vijandig wordt bejegend, zodra de dienaren Gods op aarde gehinderd worden bij hun arbeid voor het rijk Gods, zodra ze gehoond en belachelijk gemaakt worden vanwege hun geloof, is ook al de tijd gekomen waarin de satanische krachten werkzaam zijn, die op het eind tekeer zullen gaan tegen alles wat op God gericht is.

En al het zwakke, nog niet totaal kwade, zal worden weggeroepen van de aarde, opdat het niet geheel in de handen van Gods tegenstander zal vallen, wanneer de laatste dagen zullen aanbreken, waarin op zo’n manier tegen de gelovigen wordt opgetreden, dat alleen de sterken van geloof, mensen die helemaal op God vertrouwen, stand houden, omdat het geloof hun kracht geeft en omdat God hen zichtbaar kan bijstaan vanwege hun geloof. En dan zal ook het werkzaam zijn van de satan duidelijk worden, want hij zal zich belichamen in alle mensen die hem toebehoren door hun gezindheid. En ieder van hen zal werken verrichten die om vergelding roepen. En de vergelding zal komen, de dag zal aanbreken, waarop aan al dat doen en laten een einde gesteld is, waarop Gods rechtvaardigheid tevoorschijn komt en de werken van ieder mens openbaar worden. De dag zal komen dat er recht wordt gesproken, zoals er geschreven staat, waarop ieder het loon ontvangt dat hij verdient, waarop Gods woord vervuld wordt, omdat het de eeuwige Waarheid is.

Amen

BD.5861
24 januari 1954

Valse christussen en valse profeten

Ik verkondig u steeds weer: De tekenen en wonderen zullen toenemen, zowel die van de kant van mijn dienaren op aarde als ook die van de kant van mijn tegenstander. Want er zullen vele valse christussen en profeten opstaan om in opdracht van de vorst der duisternis dat te verzwakken, wat door mijn ware dienaren verkondigd en gedaan wordt, om hun wonderen en voorspellingen als twijfelachtig voor te stellen en de mensen in steeds diepere duisternis te storten. Doch de wonderen, die de valse profeten verrichten, zullen alleen daaruit bestaan aardse macht en rijkdom te vermeerderen. Het zullen geen daden van liefde zijn, die zij volbrengen. Door hen zullen werken ontstaan, die zij bestempelen als door bovenaardse macht tot stand gebracht, die echter alleen als opeenhopingen van aardse goederen gekenschetst kunnen worden, dus ook hem verraden, die heer is van de materie. Maar echte wonderen zijn werken van barmhartigheid voor de lijdende en verzwakte mensheid. Echte wonderen zijn duidelijke uitwerkingen van de kracht van boven. En echte wonderen zullen alleen gedaan kunnen worden door hen, die als ware verkondigers van mijn woord op aarde werkzaam zijn. Die Mij en mijn stem belijden voor de wereld en trachten het geloof in Mij tot leven te wekken en te stimuleren. Dat zijn ook de echte profeten, die volgens mijn wil de mensen verkondigen wat hen te wachten staat en die Ik daarom heb uitgekozen om het verkondigde woord te verbinden met bewijzen van geloofskracht, opdat de mensen inzien door welke kracht en welke geest mijn vertegenwoordigers arbeiden. Want er zullen op het einde ook veel valse profeten optreden en door wonderdaden proberen de mensen in verwarring te brengen.

Mijn tegenstander zal met dezelfde middelen werken en het zal hem ook gemakkelijker vallen de mensen te misleiden, omdat hij hen geen ondergang verkondigt, maar steeds alleen een leven van aards welzijn en wereldse vooruitgang belooft. En omdat zijn wonderen daarin bestaan, deze wereldse vooruitgang op de voorgrond te plaatsen – omdat zijn wonderen voor de mensen een betoverende materiële opbloei zijn – omdat zijn voorspellingen een toekomst van rijkdom, eer en aards succes beloven, een wereld van opbouw en aardse volmaaktheid, wordt daarom aan zulke voorspellingen ook meer aandacht geschonken. Doch de mensheid wordt daardoor steeds meer afgeleid van het echte en ware dat mijn vertegenwoordigers op aarde hen bekend maken, dat de mensen voor het einde staan, dat al de materiële goederen hen niet van de ondergang – die zij met zekerheid tegemoet gaan – kunnen redden, als zij mijn woorden niet aannemen, maar naar de woorden luisteren van hen, op wie de vorst der duisternis zijn invloed uitoefent, die wel ook wonderen verrichten door zijn kracht, die op aarde machtig zijn omdat zij zich aan hem hebben uitgeleverd, wiens activiteiten echter steeds te herkennen zijn. Want liefde spreekt er niet uit hen. Hulp voor noodlijdende mensen valt er niet te ontdekken, hoewel zij zich ook van mijn woorden bedienen, of ook wel mijn naam op de voorgrond plaatsen om voor ware profeten gehouden te worden. Daar zal duidelijk het drijven van hem te herkennen zijn, die mijn tegenstander is, die in de laatste tijd alles proberen zal om mijn kleine kudde te verstrooien en voor zichzelf te winnen. Deze tijd is nu gekomen. Daarom geef acht op alles wat Ik u zeg, opdat u het juiste van het valse leert onderscheiden, het Licht van de verblinding, de Waarheid van de leugen, opdat u niet in handen valt van hem, die u wil verderven.

Amen

BD.5864
28 januari 1954

De geest van God werkt waar Hij wil

De geest van God werkt waar Hij wil, want God alleen weet waar Zijn geest zich zonder weerstand openbaren kan. Hij alleen weet wie Zijn boodschappen zonder weerstand aanneemt en er gebruik van wil maken, en Hij alleen weet welke begaafdheden de werkzaamheid van Zijn geest toe laten. Zijn wil is dat de waarheid ingang vindt onder de mensen, waardoor misvattingen en leugens zo worden belicht dat ze als zodanig door de mens worden herkend.

Het is Zijn wil dat de mensen de weg tot zaligheid leren vinden, een weg die steeds de weg der waarheid is. Daarom is Hij er steeds op uit de mensen de waarheid te doen toekomen, omdat Hij alleen dat éne doel voor ogen heeft, namelijk de zaligheid van Zijn schepselen op aarde waar Zijn tegenstander heerst zal de waarheid steeds door diens invloed bestreden worden en verontreinigd, zij zal steeds met leugen en dwaling vermengd worden omdat het doel van Gods tegenstander is de waarheid aan de mensen te onthouden om het streven naar en het aannemen van God te verhinderen.

Daarom moet steeds weer de zuivere waarheid van boven tot de aarde gebracht worden, hetgeen echter alleen door de werking van de geest, dat wil zeggen: door het uitstorten van de geest over de mens kan geschieden. En deze mensen kiest God zelf, want Zijn geest werkt waar Hij wil. Dit werken kan alleen in vrije wil plaatsvinden, want nooit wordt door God dwang uitgeoefend om een mens te bewegen de waarheid aan te nemen. Het is altijd een aangelegenheid van de vrije wil van de mens, en zulk een zich aan God overgegeven wil is Hem zeker bekend.

De vrije wil opent als het ware het hart van een mens zodat Gods geest dat hart kan binnenstromen. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat het stromen van de geest onvertroebeld dat hart binnenkomt. Waar aan de voorwaarde is voldaan dat God een mens de zuivere waarheid kan geven, daar is ook de geestelijke beschutting aanwezig die de onreine en duistere krachten tegenhoudt. Want een mens die zich en zijn wil geheel aan God heeft toevertrouwd, staat in de “lichtkring” van God die door duistere wezens niet betreden mag worden.

Het is dus Gods wil dat de waarheid naar de aarde wordt gebracht, daarom is het begrijpelijk dat dit geschiedt door een mens waarvan de wil geheel is ingegaan in de wil van God. Daardoor wordt het binnensluipen van Gods tegenstander niet meer toegelaten en God kan nu beschutters opstellen, omdat de mens Hem door zijn God toegekeerde wil daartoe het recht geeft. Dan toont zich ook de werkzaamheid van Gods geest, doordat een helder licht in ’t hart van die mens binnenstroomt waarvoor elk wezen van de duisternis vlucht.

De reden dat God steeds opnieuw de waarheid naar de aarde zendt is gelegen in Zijn liefde voor Zijn schepselen, die Hij tot de zaligheid zou willen leiden, en er mag dus niet aan worden getwijfeld dat Hij Zijn wil ook zal verwezenlijken. Hij zal dan ook begrijpelijkerwijs die mensen kiezen die voor het aannemen van de waarheid van boven in aanmerking komen, maar Hij zal deze uitverkorenen zo leiden dat door hen geen dwaling aangenomen wordt. Anders zou het onmogelijk zijn dat Hij de zuivere waarheid aan de mensheid kon geven.

Wel moet er de nadruk op gelegd worden dat van een uitstorten van de geest pas gesproken kan worden, als het gaat om het doen toekomen van geestelijke kennis. Onder het toezenden van de zuivere waarheid door het werken van de geest wordt alleen verstaan het weten over geestelijke gebieden, dus het verkrijgen van een inzicht in datgene wat goddelijk-geestelijk genoemd kan worden. God kan en zal de mensen ook opheldering in aardse dingen geven, dat gebeurt echter gedachtelijk – waarbij de juistheid van deze gedachten weer afhankelijk is van het geestelijk niveau van die mens. Het uitstorten van de geest kan nooit met aardse wetenschap of studie in verband worden bracht, derhalve moet geestelijke en aardse kennis steeds gescheiden worden. Deze beide vallen niet gelijkelijk onder het begrip “ontvangen van de goddelijke waarheid”, ofschoon het denken van een mens ook door de geest verlicht kan zijn, wanneer hij in de goddelijke orde tracht te leven. In zo’n bijzonder geval kan het denken ook volgens de waarheid zijn.

Zodra u mensen alle aardse zaken uitsluit en u zich alleen het geestelijke rijk tot doel van uw verlangen stelt. Zodra u poogt uw kennis op geestelijk gebied te vergroten en u alleen de toestand van uw ziel tracht te verbeteren door slechts aan te nemen wat nuttig voor haar is. Zodra u zich alleen bepaalt tot datgene wat voor uw ziel een leven in de eeuwigheid verzekert en geen acht slaat op wat het lichamelijke leven op deze aarde betreft, streeft u het geestelijke na en zal de geest in u de leiding overnemen. Hij zal zich in u openbaren en u innerlijk op een wijze onderrichten, die voor uw geestelijke ontwikkeling nuttig is.

Dan kunt u ook goddelijke boodschappen ontvangen overeenkomstig de rijpheid van uw ziel. Zij zullen u echter alleen opheldering geven over het geestelijke rijk, over samenhangen in de geestelijke wereld, over de geestelijke oorsprong en het doel vanal het geschapene. Dus over alles wat u met uw verstand niet doorgronden kunt en over datgene, wat voor u niet bewijsbaar is zolang u leeft op aarde. Aardse problemen daarentegen kunt u oplossen door het verstand, waarbij een waarheidsgetrouw resultaat alleen het gevolg is van een verlicht denken. Dat is echter alleen het geval als een mens, door een God welgevallig leven, streeft naar dit verlicht denken. Er moet dus op worden gelet dat goddelijke openbaringen het zielenleven, de geestelijke ontwikkeling van de mens, de kennis over oorsprong en einddoel en het weten over Gods heilsplan van eeuwigheid, tot inhoud hebben. Aardse vragen beantwoorden de mensen min of meer waarheidsgetrouw zelf, afhankelijk van de rijpheid van hun ziel.

Hoe inniger een mens met God verbonden is des te sterker zal hij ook Zijn invloed bemerken, en des te helderder wordt zijn denken en zal hij wereldse vragen kunnen beantwoorden. Want dan laat hij het werken van de geest in zich toe die hem dan ook in het aardse leven leidt en stuurt.

Maar woordelijke boodschappen waarmee de waarheid direct naar de aarde gezonden wordt zijn anders te beoordelen. Dat soort openbaringen heeft een goddelijk-geestelijke kennis tot inhoud die alleen direct van God uit tot de menselijke middelaar overgebracht kan worden, waarvoor echter weer bepaalde voorwaarden gelden.

Dit soort overdracht gebeurt volgens het goddelijke plan waarvan Hij alleen weet hoe dat volbracht kan worden, en daarvoor kiest Hij zich ook zelf een bruikbaar werktuig”. En Hij doet dit steeds als de noodzaak gebiedt dat de mensen door het zenden van de zuivere waarheid hun opwaartse ontwikkeling zullen bespoedigen. Alleen God kent de harten van de mensen en Hij alleen weet bij welk aards kind de voorwaarden aanwezig zijn voor het ontvangen van de goddelijke boodschappen, en Hij zelf kiest dan dat kind uit.

De geest van God waait waar Hij wil. Zijn geest wordt uitgestort in een “vat ‘ dat daarvoor geschikt is (Bertha Dudde), want het gaat daarbij om een buitengewone hulpactie. De bedoeling is de geestelijke duisternis te doorbreken met “lichtstralen” die van God zelf uitgaan. En dit is een proces dat nog veel mensen redding van de geestelijke dood kan brengen. Want daardoor wordt een weg gewezen die vanuit de wereld der materie naar het rijk van het licht voert. Het is een mogelijkheid de mensen aan te sporen tot een ommekeer, als zij van goede wil zijn en de uitgestoken hand van de Vader aannemen, die Zijn kinderen niet weer voor een eindeloos lange tijd verliezen wil.

Daarom geniet elke ontvanger van goddelijke boodschappen ook de bijzondere bescherming van God, opdat zijn opdracht volbracht kan worden, opdat het licht der waarheid de aarde kan verlichten in een tijd van diepe geestelijke duisternis. Vooral, opdat de korte tijd die de mensen nog rest tot het einde, ten volle wordt benut.

Amen

BD.5865
31 januari 1954

Twee verschillende werelden – De stem van de goede Herder

De aarde en het geestelijke rijk zijn twee verschillende werelden en zelden zullen de bewoners van de aarde begrip hebben voor datgene wat uit het geestelijke rijk tot hen komt in de vorm van het goddelijk woord. Ze zullen zelden begrip hebben voor het geestelijk goed dat hun uit het geestelijke rijk wordt overgebracht. Maar het gaat hier om mijn woord: mijn schapen herkennen mijn stem.

Het is maar een kleine kudde van welke Ik zelf Herder ben. Het is maar een kleine schare die tot de mijnen kan worden gerekend. Het zijn maar weinig mensen die in levendige verbinding met Mij staan, bij welke niet alleen de mond spreekt maar ook het hart als ze bidden. Er zijn maar weinig mensen die een levend geloof hebben, in wier leven Ik op de eerste plaats kom en voor wie Ik ook een ware Vader kan zijn, die Ik als mijn kinderen kan bedenken met gaven die hun mijn liefde bewijzen. Het merendeel van de mensen staat verre van Mij. En als Ik tot hen spreek, maakt mijn stem geen indruk op hen. Ze onderkennen in mijn woorden niet de stem van de goede Herder, die hen roept Hem na te volgen. Ze gaan hun eigen gang. Ze zijn alleen maar op de wereld en knopen geen verbinding aan met het geestelijke rijk, waaruit ze grote zegen zouden kunnen putten voor hun ziel.

Maar zoals de twee werelden verschillend zijn – de aarde en het geestelijke rijk- zo zijn ook de mensen verschillend en behoren bij één van deze twee rijken. En daarom zal mijn woord steeds alleen worden aangehoord door diegenen die de roep van hun Herder vernemen, die van Mij zijn of zij die nog besluiteloos zijn naar welk rijk ze zich zullen keren. Ze horen mijn roep en ervaren die als een lokroep waardoor ze zich aangetrokken voelen.

Mijn roep blijft altijd en eeuwig hetzelfde: “Volg Mij na”. Want er is maar één weg die naar het doel leidt, die al mijn schaapjes moeten gaan: de weg van de liefde. En wie deze weg gaat behoort tot de mijnen en deze volgt zijn Herder, die hem waarlijk naar zijn thuisstal leidt, die hem niet aan Zijn vijand uitlevert, die hem beschermt als de vijand de kudde binnendringt om ze te verstrooien. En deze vijand zal alles doen om Mij mijn schaapjes te ontvreemden. Hij zal als verklede wolf midden onder mijn schaapjes komen en deze eveneens trachten te lokken, om ze dan meedogenloos te verscheuren en aan de eeuwige dood prijs te geven.

Maar mijn schapen herkennen mijn stem en ze blijven bij Hem die ze als hun goede Herder zien. En alleen de andere schapen zullen zich door hem laten verleiden indien mijn lokroep hen niet sterker treft en ze naar Mij dringt, dat Ik ze opneem in mijn kudde en ze bescherm tegen de vijand. Mijn stem klinkt waarlijk luid en duidelijk en mijn lokroep dringt overal door, dat niemand kan zeggen hem nooit gehoord te hebben.

Maar alleen zij die van goede wil zijn, horen hem en herkennen hem als de roep van liefde van de Vader naar Zijn kinderen en volgen Hem. En al is de weg nog zo smal, Ik ga voor hen uit en leid de mijnen veilig en behouden naar hun bestemming. En ieder die mijn stem hoort, volgt Mij als hij tot de mijnen behoort. Maar het is niet de stem van de wereld; de stem weerklinkt uit het geestelijke rijk en maakt daarom alleen indruk op de mijnen, die streven naar dat rijk en zijn gerechtigheid.

Amen

BD.5877
15 februari 1954

De korte fase van het aardse leven beslist het lot in het hiernamaals

Uw aardse bestaan als mens is een van de oneindig vele fasen van uw opwaartse ontwikkeling. Want ook als u op aarde uitgerijpt bent om nu in het lichtrijk in te kunnen gaan gaat uw ontwikkeling toch nog steeds verder, omdat de ziel die tot inzicht is gekomen nooit zal ophouden haar weg omhoog verder te gaan. Zij zal altijd naar God streven omdat zij altijd tracht dichter bij Hem te komen, om in volkomen vereniging met Hem onuitsprekelijk zalig te zijn.

De tijd als mens op aarde is daarom net een kort ogenblik, vergeleken met de eeuwigheid en gemeten aan de eindeloos lange ontwikkelingsgang tevoren door de materiële schepping. En toch is dit korte ogenblik beslissend voor het lot van de ziel en is beslissend voor de verdere ontwikkelingsgang in het geestelijke rijk. Want het maakt verschil of de ziel reeds op aarde een hoge graad van rijpheid heeft bereikt, of pas in het hiernamaals tot inzicht komt. Wel gaat ook de laatstgenoemde opwaarts, maar met uiterst moeizame arbeid moet zij zich verwerven wat haar op aarde rijkelijk ter beschikking stond, en haar het bereiken van de lichtgraad mogelijk gemaakt zou hebben.

Op de aarde de wilsbeproeving te doorstaan, betekent een toestand van licht en kracht in overvloed reeds bij het ingaan in de eeuwigheid. Het betekent: steeds vermeerdering van licht en kracht, omdat de ziel van het uur af dat zij de aarde verlaat als een ontvanger van kracht ook een tussenpersoon is die kracht geeft – en steeds meer en meer ontvangt, hoe meer zij ervan uitstraalt.

Zij gaat nu ook uitermate snel omhoog, want zij sluit zich aan bij geesten met gelijke rijpheid en werkt nu naar goddelijke wil en in goddelijke opdracht. Zij betrekt alle krachten vanuit God en benut ze voor God, terwijl de zielen die op de aarde in hun wilsbeproeving faalden ook wel in het hiernamaals tot inzicht kunnen komen, maar pas met behulp van andere wezens. Zij moeten zich nu zo omvormen dat het ook in hen licht wordt en zij de lichtstralingen kunnen opnemen – en nu deze gebruiken naar de wil van God.

Ook deze zielen moeten in vrije wil de toevoer van licht en kracht verlangen, want pas dan zullen zij ontvangen. Dan pas begint ook hun opwaartse ontwikkeling met de werkzaamheid die zij weer verrichten ten behoeve van de zielen in duisternis. Het is in zekere zin een moeizame gang, een opstijgen waar tree voor tree beklommen moet worden met inspanning van alle kracht en gehele wil. Er blijft echter geen moeite onbeloond, want het helpt de ziel zeker verder. Maar omdat zij zelf nog zeer zwak ’s en over weinig kracht beschikt, moet zij haar gehele wil inzetten en veel steuning ondervinden van de kant van de lichtwereld – of door menselijke voorspraak. Tot zij zelf in zover licht- en krachtontvanger is geworden, dat zij nu van haar kant kan uitdelen en nu ook steeds meer kracht ontvangt.

Het korte aardse leven is beslissend voor het lot in de eeuwigheid. Want het binnengaan in het geestelijke rijk kan al van een hoogste zaligheid zijn die nu nooit meer eindigt, als de tijd op de aarde goed besteed werd.

Maar die tijd kan ook onbenut blijven en de gevolgen daarvan moet de ziel dragen. Zij moet verder worstelen en strijden als zij niet ten onder wil gaan. Haar leven in het geestelijke rijk lijkt nog in veel opzichten op het worstelen op de aarde, maar is toch niet hopeloos als de ziel zelf de wil heeft licht en kracht te verwerven. Alleen haar wil is beslissend. Is die wil reeds in het aardse leven op God gericht dan zal de ziel vastberaden het doel nastreven nader tot Hem te komen, wat zij dan ook spoedig bereikt.

Maar zolang de wil nog van God is afgekeerd, betekent dit voor haar duisternis en zwakheid. In deze toestand gaat de ziel dan het hiernamaals in, terwijl in het vorige geval de ziel doorstraald is van licht, en niets haar meer aan het aardse bindt dan alleen de liefde tot hen die zij verlaten heeft en die zij nu haar hulp aanbiedt op iedere wijze. Maar de anderen hebben nog lange tijd hulp nodig ofschoon zij aan de aarde ontrukt zijn. Zij houden zich echter nog in de nabijheid van de aarde op tot ook zij zoveel licht en kracht kunnen ontvangen, om van hun kant nu werkzaam te zijn in het geestelijke rijk.

En elk werk bestaat nu daarin de wil van hen te beïnvloeden die hem nog verkeerd gericht hebben, om hen te bewaren voor hetzelfde noodlot, voor een moeilijke gang opwaarts in het geestelijke rijk, die het gevolg is van een verkeerd gerichte wil op aarde.

Amen

BD.5878
16 februari 1954

De deur naar het lichtrijk is Jezus Christus

De deur naar het lichtrijk is voor ieder geopend die de weg via Jezus Christus kiest. Maar zonder Hem is het rijk van het licht voor u gesloten en gaat u in duisternis of in zo’n erbarmelijke schemering dat u zich niet wel voelt en daarom ook niet gelukzalig bent. Waar Jezus Christus ook maar gepredikt wordt, wordt u gewezen op de juiste weg, want Hij zelf heeft de woorden gesproken: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”. En Hij zal u steeds weer tegenhouden op uw weg als u eenmaal aan Hem voorbij bent gegaan zonder op Hem te letten. Hij zal u steeds weer wijzen op de waarheid, op Zijn verlossingswerk, Hij zal zich aan u als Leider ter beschikking stellen op uw levensweg op aarde, Hij zal u trachten te winnen in liefde en geduld, Hij zal zich niet onwillig van u afwenden wanneer u Hem niet wilt aanhoren. Hij zal u achterna lopen als u in de diepte dreigt te verdwalen en dan weer lokken en roepen, dat u zich naar Hem omdraait en terugkeert, dat u de weg opgaat die naar het ware doel voert, naar het eeuwige leven.

Alleen Hij is de poort door welke u binnen kunt gaan in de gelukzaligheid, en wijst u Hem op aarde af, dan wordt u daarginds in een donker rijk ontvangen, alles is er in duisternis gehuld, want er ontbreekt het licht dat alles verlicht, Jezus Christus van wie het licht uitgaat. Maar in dit rijk der duisternis zult u naar Hem moeten roepen, dan kunt u ook verlost worden uit uw kwelling, doch het is moeilijk voor een ziel die Hem op aarde afwees, om uit vrije wil naar Hem te roepen, omdat ze niet geloofde en dit geloof haar in het hiernamaals ook niet kan worden geschonken. Voor zulke zielen is het moeilijk omdat de duisternis hun denken verwart en vaak verkeerd richt, omdat ze te weinig eigen licht bezitten dat nu hun wil aan zou kunnen sporen naar Hem om redding te roepen. Het afwijzen op aarde van Jezus Christus heeft een uitermate smartelijke uitwerking in het hiernamaals, want het ontbreekt de ziel aan alles, kracht en licht, ze heeft geen inzicht en is te zwak van wil om zich inzicht te verschaffen.

Maar de barmhartigheid van de goddelijke Verlosser stuurt zulke zielen ook dan nog hulp. Ze worden ook in dit rijk der duisternis gewezen op het kruis van Christus, wat zodanig wordt geopenbaard, dat plotseling een gedachte aan Hem als een bliksemstraal in de ziel omhoog flitst, dat een lichtschijnsel in de vorm van het kruis haar plotseling treft, dat echter dadelijk weer uitdooft maar toch in de ziel een sprankje inzicht kan achterlaten, dat ze nadenkt over Jezus Christus en van Hem verlossing verwacht, dat ze Hem in gedachten dichterbij roept en Hem haar nood voorlegt, dat ze daardoor haar wil te kennen geeft in Hem te geloven en alleen maar hulp nodig heeft om weer geen andere mening te krijgen.

En dan wordt haar ook hulp gestuurd, dan neemt de duisternis onmerkbaar af, een gering schemerlicht laat haar de weg zien die ze nu volgt en die haar in steeds lichtere streken voert, zolang ze de gedachte aan Jezus Christus niet laat varen, maar die dadelijk weer duister wordt wanneer ze niet meer aan Hem denkt. De ziel moet vrij uit haarzelf naar Jezus Christus willen, dan wijkt elke hindernis van haar, dan straalt haar een licht toe, waar ze naartoe gaat, dat ze spoedig herkent als het licht van Christus en dat haar de eerste gedachten aan Hem toestuurde.

Het geloof in Jezus Christus is de poort die naar de gelukzaligheid voert. En gezegend hij die Hem nog op aarde vindt, de goddelijke Verlosser, die zelf de Weg is, de Waarheid en het Leven. Zalig wie met dit geloof het rijk hierna ingaat, want voor hem gaat de deur open naar het rijk van het licht, naar het eeuwige leven.

Amen

BD.5879
17 februari 1954

Het woeden van de natuurkrachten

U zult luid en machtig mijn stem vernemen. En allen die aan mijn zachte roep geen gevolg wilden geven, zullen ontstellen als hij u luid zal weerklinken, als u door het woeden van de natuurkrachten aan Mij zult worden herinnerd, tegen Wie u zich steeds heeft verzet en Die u toch zult moeten erkennen bij het zien van de uitingen van de natuurelementen. U zult weliswaar niet aannemen dat er een samenhang is tussen deze en uw doen en laten in de wereld, maar alleen dit laatste geeft Mij aanleiding om Mij duidelijk te uiten, want uw doen en laten bewijst dat u Mij niet erkent als uw God en Schepper voor Wie u zich eens zult moeten verantwoorden. U gelooft daar niet aan en leeft daarom uw aardse leven niet volgens mijn wil.

En daarom laat Ik mijn stem weerklinken, opdat u zich Mij zult herinneren en verandert, opdat u Mij onderkent en u mijn wil tot de uwe zult laten worden. Ik spreek u aan. Eerst zacht en liefdevol u tot ommekeer aanmanend, om vervolgens steeds luider mijn stem te verheffen tot ze u angst en verschrikking zal brengen omdat u nu voor uw leven vreest. En velen zullen hun aardse leven verliezen, maar als ze nog op het laatste ogenblik de weg naar Mij hebben gevonden is de lichamelijke dood voor hen geen nadeel. Hij is alleen een genade, want ze liepen gevaar geheel weg te zinken en daarom roep Ik ze weg op het ogenblik van het onderkennen van Mij zelf, op het moment dat het geloof ontwaakt dat hun dan het binnengaan in het rijk hierna vergemakkelijkt en voor de ziel het begin van de weg omhoog is.

Ik wil Me door het razen in de natuur duidelijk bekend maken. Waar de menselijke wil aan het werk is, daar is het geloof in Mij maar zelden te verwachten. Maar waar de mensen hopeloos aan de elementen van de natuur zijn overgeleverd, daar denken ze eerder aan hun Schepper en roepen Hem aan. En daar is nog hoop dat zielen gered worden uit de duisternis van het ongeloof, dat ze Mij erkennen en zich nu door Mij laten leiden, op aarde of ook in het rijk hierna. Wat aardse gebeurtenissen niet tot stand brengen, dat kan een natuurcatastrofe van grote omvang nog bereiken: dat aan de God en Schepper van eeuwigheid wordt gedacht en dat de verbinding met Hem in het hart van de mens tot stand wordt gebracht door innig roepen om redding uit de grote nood. En wat schijnbaar een niet te overzien verwoestingswerk is, kan een reddingsactie betekenen voor veel zielen die daardoor het eeuwige verderf ontvluchten en tot leven ontwaken, ook wanneer ze de aardse dood ondergaan.

Ik zal alles doen wat nog gedaan kan worden tot redding van diegenen die hun oren sluiten voor mijn zachte, liefdevolle aanspreken en die Ik toch niet wil laten vallen. Met luide stem wil Ik hen nogmaals toeroepen. En gezegend zijn zij die zich Mij nu herinneren. Gezegend, uit wier harten Ik nog niet geheel werd verdrongen en die nu tot Mij roepen voordat het te laat is.

Amen

BD.5886
24 februari 1954

“Wat u voor de geringste van mijn broeders doet”

Wat u voor de geringste van mijn broeders doet, dat hebt u voor Mij gedaan. Dagelijks en ieder uur is u daartoe gelegenheid gegeven goed te doen, een vriendelijk woord te zeggen, de naaste behulpzaam bij te staan met raad en daad en zo diens nood te lenigen, die niet alleen uit aardse behoeften hoeft te bestaan, maar die ook geestelijke hulp nodig heeft door troostende woorden of door het brengen op de juiste weg die uit geestelijke en ook aardse nood wegleidt.

U moet alleen niet uw hart verharden en uw ogen afwenden als u nood ziet. U zult niet onverschillig mogen worden en geloven genoeg te hebben gedaan, als u eenmaal hulp hebt verleend. U moet voortdurend de liefde beoefenen, dan zult u zelf in u het gelukzalige gevoel leren kennen van iemand die geeft, die door Mij gezegend is, die in dezelfde mate zoals hij uitdeelt, van Mij weer ontvangt, en waarlijk gaven die hem veel gelukkiger maken dan het aardse bezit waarvan hij afstand doet. Want u geeft aan Mij als u uitdeelt aan de naaste. U schenkt Mij de liefde die de naaste van u ontvangt.

U zult de liefde voor Mij alleen kunnen bewijzen doordat u de naaste liefde geeft. U zult niet kunnen inschatten welk een grote rijkdom u voor uzelf verzamelt door onbaatzuchtige liefde. Maar eens zult u verheugd de waarheid van mijn woord inzien en toegeven, dat het waarlijk niet zwaar viel op aarde geestelijke schatten te verwerven. En deze diepe vreugde wil Ik u verschaffen en daarom wil Ik u voortdurend aansporen om werkzaam te zijn in liefde. Wanneer u er steeds aan denkt, dat Ik zelf als smekeling voor u verschijn, wanneer een behoeftige u om een gave vraagt; wanneer u eraan denkt, dat Ik op de hoogte ben van elke gave die in liefde wordt aangeboden en Ik daarvoor met zegenende ogen naar u kijk, dan zal uw liefde voor de naaste groeien, omdat liefde steeds wederliefde wekt en kracht en zegen in zich draagt.

Wat u voor de geringste van mijn broeders doet, dat hebt u voor Mij gedaan. U allen bent mijn kinderen en als de kinderen elkaar onderling beminnen, dan schenken ze de Vader het grootste geluk, omdat alleen de liefde ware gelukzaligheid kan bereiden en omdat de liefde u allen tot voltooiing voert, die zonder liefde nooit kan worden bereikt. Wees dankbaar zolang u gelegenheid hebt te helpen en raad te geven. Want nog bezit u daar de levenskracht voor, die u echter ontbreekt wanneer u later uw nalatigheid inziet en zou willen goedmaken. Gebruik de tijd op aarde om werkzaam te zijn in liefde, opdat u vol van kracht het rijk hierna binnengaat en daar zult kunnen werken met de schatten die u zich door werken van liefde heeft verworven, opdat u niet zwak en hulpeloos bent en bitter berouwt wat u op aarde hebt verzuimd te doen.

Amen

BD.5887
25 februari 1954

Geestelijk blinden – lichtstralen

De geestelijk blinde blijft alles verborgen, elk inzicht ontbreekt hem, hij is niet in staat een blik te werpen in het rijk van de geest, want hij heeft zijn ogen dicht en geen lichtstraal vermag bij hem binnen te dringen; hij bevindt zich in voortdurende duisternis en al mag hij zich nog zo opgewekt in de aardse wereld gedragen, al mag hij ook op aardse successen kunnen bogen, het verandert niets aan de blinde toestand waarin zijn ziel zich bevindt, in de toestand zonder enig licht en daarom ook zonder enige kracht om de duisternis te verlaten.

Maar de geestelijk blinde houdt zelf zijn ogen gesloten voor het licht. Hij kan daarom niet beklaagd worden als slachtoffer van zijn lot, als een door God gebrekkig bedacht wezen aan wie elk inzicht, elke lichtstraal wordt onthouden. Ook hij wordt door het goddelijke liefdelicht aangestraald en zou zich maar open hoeven te stellen, hij zou zich alleen maar zonder weerstand aan deze straling van licht hoeven bloot te stellen, dan zou hij ook zijn ogen openen om te zien vanwaar hij die weldaad van de stralen licht ontvangt. Dat wil zeggen: ook hem wordt de goddelijke uitstraling – het woord Gods – gezonden, en als hij er maar naar zou luisteren, zou het ook een weldadige uitwerking op hem hebben, en het verlangen zou in hem ontwaken, steeds meer te horen; zijn geestelijk oog zou worden geopend en het licht nu naar binnen schijnen en alles verlichten wat tot nu toe duister in hem was.

Maar de geestelijk blinde heeft nog weerstand tegen God. En daarom is het zijn eigen schuld dat hij niet bij machte is te zien, dat hij steeds in de nacht leeft, dat het licht van de ochtend hem niet gelukkig kan maken. De geestelijk blinde heeft een sterke wil, die tegen alles gericht is wat licht betekent. En hij geeft deze wil maar zelden op. Want meestal voelen deze blinden van geest zich buitengewoon goed op de aardse wereld en zijn haar met al hun zinnen toegedaan, dus is hun wil volledig en helemaal naar de tegenstander van God gewend en deze houdt hen gevangen, hij spiegelt hun zoveel licht voor dat ze hun geestelijke blindheid niet voelen, dat ze alleen steeds meer deze verblindende lichten najagen en niet inzien aan welke schijn en welk zinsbedrog ze ten prooi gevallen zijn.

Maar hun geestelijke duisternis hindert hen ook zich bewust te worden van datgene wat hun als schijnlicht door de tegenstander van God wordt aangeboden. En deze versterkt ook hun weerstand tegen elke straling van licht die hen van boven aanraakt. Ze kunnen ziende worden, ze kunnen veel goddelijk licht ontvangen, zodra ze zich maar openstellen, zodra ze bereid zijn hun weerstand op te geven, zodra ze wensen ziende te worden, wat ook altijd mogelijk is, zolang ze op aarde leven; want ook de geestelijk blinde kan van de wereld met haar vreugden genoeg krijgen als hij daar rijkelijk van genoten heeft. Ook hij kan de waardeloosheid en onbestendigheid van aardse goederen inzien en zich er niet meer mee tevreden stellen.

Ook in hem kan het verlangen ontwaken naar het weten van wat verborgen is en dan is het altijd nog mogelijk dat hem de ogen worden geopend, dat hij zich daarheen wendt waar hij gelooft dat er lichtstralen zijn te ontdekken, en dan kan hij ook tot het inzicht komen welke dwaallichten hij tot nu toe heeft nagejaagd en dan is het nog steeds niet te laat zich tot die Ene te wenden die hij heeft herkend als het eeuwige Licht en Hem om Zijn genade te vragen, dat Hij ook hem de ogen mag openen en hem het licht mag schenken dat hem voortaan de weg zal verlichten. En zijn verzoek zal verhoring vinden.

Amen

BD.5889
27 februari 1954

Zieken genezen in de naam van Jezus

Leg de zieken in mijn naam de handen op en zegen ze en de kracht van uw geloof zal hen dan genezen. Want Ik ben het aan wie u de zieken toevertrouwt, en mijn kracht is onbeperkt en werkt ook onbeperkt als u rotsvast gelooft. Alles wat u in verbinding met Mij doet zal u gelukken. Maar voelt u zich zo innig met Mij verbonden? Deze vraag moet Ik u stellen omdat daarvan alleen de kracht om zieken te genezen afhangt, daar het aan u ligt of u de genezing van uw medemensen mogelijk maakt. Uw geloof moet dus zo krachtig zijn dat u Mij levend naast u voelt en u nu samen met Mij werkt als u mijn naam uitspreekt, als u de zieke in mijn naam zegent.

Ik ben voor de mensen zo’n verre God geworden dat zij niet begrijpen kunnen dat, wanneer een mens zo innig met Mij verbonden is, hij mijn kracht naar eigen wil kan gebruiken. Zelfs mijn gelovigen brengen maar zelden zo’n sterk geloof op dat zij geen ogenblik twijfelen dat Ik ze ondersteun als zij hun medemensen willen helpen. En daarom zijn er maar weinig die over de gave om zieken te genezen beschikken, daar zij door hun vast geloof over mijzelf en mijn kracht beschikken als zij die nodig hebben.

In de eindtijd is het geloof aan Mij onder de mensen zo klein en zwak geworden dat een diep gelovig mens die over ongewone kracht beschikt, ook direct opvalt en hij nu óf grote geestelijke successen behaalt doordat hij zijn medemensen tot het geloof in Mij en de kracht van mijn naam brengt, óf wordt bestreden door hen die iedere kracht vanuit het geloof ontberen maar toch aanspraak maken op het recht de mensen mijn woord en mijn naam te verkondigen. Doch deze laatsten zijn meer te veroordelen dan zij die geheel ongelovig zijn, want zij kennen en erkennen Mij ook – maar hun ontbreekt het levend geloof in Mij. Zij zijn alleen behept met woorden die in henzelf nog niet levend zijn geworden, anders moest de werking van mijn woord bij hen te zien zijn. Zij hebben zelf nog niet beproefd wat een levend geloof vermag. En wanneer iemand hun een voorbeeld geeft, bestrijden zij hem, omdat zij zijn geestelijke superioriteit voelen daar zij vol nijd inzien dat Ik hen bijsta terwijl ze daar voor zichzelf nog geen beroep op hebben gedaan.

Doch in de laatste tijd voor het einde zullen er meer mensen komen in wie de gaven van de geest tot uiting komen. Mensen die zich zo innig met Mij verbinden dat zij alles wat ze doen, alleen met Mij verwezenlijken vanuit mijn wil en onder het aanroepen van mijn naam. Op allerlei manieren zullen zij blijk geven mijn afgezanten te zijn, want alles wat een met mijn geest vervulde mens doet, wijst op Mij en mijn rijk. Alles verraadt een bijzondere kracht waarover hij alleen daarom beschikt omdat hij Mij door zich laat werken, omdat zijn geloof in Mij en de kracht van mijn liefde zo sterk is dat die hem onbeperkt toe stroomt en hij daardoor ook zijn medemensen op bovennatuurlijke wijze onbeperkt kan helpen. Want hij is van liefde tot hen vervuld en die liefde geeft hem de directe kracht uit Mij, dus zal het hem ook mogelijk zijn alles tot stand te brengen.

Amen

BD.5895
5 maart 1954

Levend christendom

Een levend christendom zou de uitwerking van mijn verlossingswerk moeten zijn, dan zou waarlijk ieder mens een “navolger van Jezus” zijn en zou er niet het geestelijk lage niveau te constateren zijn waarin de mensen in de laatste tijd voor het einde leven. Een levend christendom is een leven volgens mijn geboden, een leven in onbaatzuchtige naastenliefde, waarmee ook de liefde voor God is bewezen. Een levend christendom zou mensen tot gevolg hebben in wie mijn geest zou kunnen werken en er zou licht zijn onder de mensen, een inzicht dat hun nu echter ontbreekt.

Mijn geboden waarvan Ik de mensen tijdens mijn aards bestaan in kennis stelde, waren niet zo moeilijk te vervullen. Ze waren echter door Mij gegeven opdat de mensen die Mij wilden navolgen richtlijnen hadden. Ze waren alleen een verwijzing naar mijn orde van eeuwigheid die de liefde als grondslag had. Een leven in deze eeuwige orde dus verlangde Ik en Ik leefde op aarde dit leven voor. Ik was op de hoogte van de uitwerking van een leven volgens goddelijke orde en daarom ging aan u mensen de roep uit: Volg Mij na. Ik wilde dat ook u mensen licht en kracht zou ontvangen en toonde u daartoe de weg: de weg van de liefde, die dus de weg van de eeuwige orde was. Met mijn hulp zou u allen deze weg moeten gaan en u allen kon tot ware christenen worden die de weg vervolgden die Ik zelf ben gegaan, want Ik gaf de kracht daartoe aan allen die zich door Mij lieten verlossen, dat wil zeggen die Mij als Verlosser van de wereld erkenden en in mijn goddelijkheid geloofden.

De mensen echter geloofden te weinig in Mij. Ze lieten Mij wel gelden als een mens die edele doelen nastreefde, maar ze lieten Mij niet tot hun Voorbeeld worden – dat overeenkomstig te worden hun taak was. Ze werden geen levende christenen, geen christenen van de daad die door het nakomen van mijn geboden van de liefde ook van de waarheid van mijn woord overtuigd zouden worden. Er zijn maar weinig mensen als echte christenen te bestempelen. En het christendom is tot nog slechts een woord geworden waarvoor elke motivatie ontbreekt. Ik ben misschien nog in het verstand van vele mensen te vinden, maar niet in het hart. En dus heeft het woord “christen” elke betekenis verloren, want alleen die de weg van de liefde gaat op aarde, die zal Mij navolgen en is bijgevolg een christen. Hij leeft het echte christendom, hij leeft de leer die Ik als mens Jezus op aarde heb gepredikt en hij heeft een standvastig geloof in Mij en mijn verlossingswerk. Hij roept naar Mij als God en Vader, want in hem is het licht van het inzicht, de uitwerking van een oprecht leven in liefde, van een waar christendom.

En daarom ligt de aarde in diepste duisternis. Daarom zullen de mensen in deze duisternis de juiste weg niet vinden. Daarom zullen ze zich vergissen en neerstorten, zolang ze niet in Mij hun Verlosser zien, hun Leider die ze navolgen en dus een leven in liefde leiden. Daarom is de mensheid rijp voor de ondergang, omdat ze Hem afwijst Die een leven in liefde heeft gepreekt en omdat ze zich aan hem uitlevert die mijn tegenstander is en wiens ijverigste streven is, het christendom op aarde het echte leven te ontnemen, het tot een schijnchristendom te maken dat eeuwig geen waarde heeft voor de ziel.

Amen

BD.5897
1 maart 1954

Het aardse leven is de weg, maar niet het doel

De wereld is u tot toetssteen van uw wil gegeven, dat wil zeggen: u moest in een arbeidsveld geplaatst worden dat u mensen aansporen zou uw wil in een bepaalde richting te gebruiken. Deze wereld kan dus niet vermeden worden, maar zij moet overwonnen worden door de mens die het doel bereiken wil. De laatste belichaming van de ziel, het geestelijke in de mens op deze aarde, is beslist noodzakelijk, omdat er voor u een mogelijkheid geschapen moest worden om uw vrije wil te gebruiken, die voorheen gebonden was door uw vroegere afval van Mij. Een ziel die deze laatste belichaming ontwijken wil kan ook niet in het bezit komen van een vrije wil, want haar nog te grote weerstand tegen Mij zou dat niet toelaten. Pas wanneer ze bereid is op aarde de weg van de dienende liefde te gaan, valt haar de genade van de belichaming ten deel. Want deze bereidwilligheid getuigt van de rijpheidsgraad die voor de laatste wilsproef nodig is. Ook is elke ziel voor haar intrede in het lichaam bereid deze laatste gang te gaan omdat dit haar het volkomen vrij worden uit de vorm kan brengen en zij ook de wil heeft vrij te worden. De ziel verliest echter iedere herinnering aan het verleden. Zij betreedt zonder enig besef deze aarde en maakt nu een langzame ontwikkeling door. Zij leert haar wil te gebruiken, zij wordt opgevoed en onderricht, totdat haar wil zelf begint te beslissen. En dan wordt haar door Mij op iedere wijze hulp geboden om tot inzicht van het goede en juiste te komen, om in vrije wil nu ook dat goede en juiste te doen.

Van mijn kant uit geschiedt alles wat voor een goede wilsbeslissing bevorderlijk is. Nochtans behoudt de mens de vrijheid van zijn wil, en het gehele aardse leven werkt nu in zekere zin op hem in als een te kiezen of af te wijzen voorwerp. Want de mens moet dit alles doorlopen om tot Mij in mijn rijk te komen. Maar hij moet er niet in blijven steken, hij mag zich niet laten vangen om opnieuw onvrij te worden, terwijl hem de uiteindelijke vrijheid wacht. Het aardse leven is een weg die hij moet gaan, maar is niet het doel zelf. En laat hij zijn blikken omhoog gaan, dan vervolgt hij ongestoord en vastberaden zijn weg. Maar blijven zijn ogen naar de grond gericht, dan zal hij alleen zien wat er om hem heen gebeurt en hij zal gevaar lopen vast te worden gehouden op de grond, zodat zijn vlucht omhoog niet plaatsvinden kan. Hij moet de wil en de kracht opbrengen zich los te maken van alles wat hem op aarde begerenswaardig lijkt, dan zal hij ook als overwinnaar tevoorschijn komen. Hij zal dan de aardse weg afleggen als noodzakelijke laatste fase van zijn opwaartse ontwikkeling en hij zal zijn wilsproef doorstaan. Zijn wil blijft dan naar Mij toegewend ondanks alle verleidingskunsten van mijn tegenstander, die eveneens om zijn ziel, om zijn wil worstelt. Hij wordt dan overwinnaar van deze wereld en kandidaat voor mijn rijk – dat niet van deze wereld is.

Amen

BD.5899
10 maart 1954

Gebed om het welslagen

Alles moet u tot zegen strekken, wat u begint na een innig gebed tot Mij, dat Ik u moge leiden en helpen om goed te slagen. Ik wil steeds uw raadgever zijn. Hij, die u kracht schenkt. Uw meester, die u alleen zal aansporen tot een bezigheid die uw ziel vooruit helpt. Ik wil uw denken mogen beïnvloeden, waartoe u Mij echter het recht zult moeten geven, omdat Ik uw vrije wil geen geweld wil aandoen.

Maar dan hoeft u niet bang te zijn iets te doen wat in strijd is met mijn wil. U zult u het leven waarlijk gemakkelijk kunnen maken, wanneer u het maar totaal aan Mij overgeeft, wanneer u in voortdurende verbinding blijft met Mij door gedachten en gebed en wanneer u zich door werken van liefde een mate van kracht eigen maakt, zodat u alles aankunt. Dan hoeft u alleen maar steeds zo te handelen, zoals uw gedachten het u ingeven. Want Ik zelf stuur dan uw denken en leid u aan de hand als een vader.

Eens moet uw wil zich verantwoorden. Maar als u uw wil plaatst onder de mijne, als u zich in alles aan Mij en mijn wil overgeeft, legt u ook de verantwoording in mijn handen. U hebt dan niets meer te vrezen, want uw aardse leven is dan zo door Mij geleid, dat alles u tot heil van uw ziel zal strekken. En u zult nooit eenzaam zijn. Wie Mij als vaste begeleider heeft, wie elke zorg, elk verlangen, elke vraag aan Mij voorlegt, is nooit alleen. Hij kan tegen Mij aanleunen, hij kan getroost alles aan Mij toevertrouwen, dat Ik het voor hem regel, dat Ik voor hem denk en handel, ofschoon hij ook zelf de uitvoerder ervan schijnt te zijn.

Hoe gemakkelijk kunt u mensen u het aardse leven maken, als u Mij nooit uit uw gedachten weglaat. Wanneer u het dagelijks werk met Mij begint en beëindigt, wanneer u alles wat u bezighoudt met Mij bespreekt en vol vertrouwen de zorg aan Mij overlaat. Ik zal u waarlijk niet teleurstellen. En het zal duidelijk zijn, dat u een geweldig sterke kracht naast u hebt, die alles voor u tot stand brengt. In de verbondenheid met Mij voelt u zich ook zelf krachtiger worden. Elke angst en zorg vallen van u af, zodra u tweespraak met Mij houdt. U wordt vrij van elke nood.

Maar uw spreken moet levend zijn. Het moet uit uw hart komen om tot mijn oor door te dringen. U zult Mij bij u moeten laten vertoeven wanneer u bidt. En het gebed moet kinderlijk vol vertrouwen tot de Vader zijn gericht. En Ik zal bij u zijn en blijven. U zult niet alleen door het aardse leven gaan. En onbevreesd zult u alles op u af kunnen laten komen, omdat Ik naast u sta en alles orden, zoals het voor u het beste is.

Amen