Inhoud

BD.5303 Doel van het aardse leven: verandering van wil en wezen
BD.5305 Plotseling en onverwacht komt de laatste dag
BD.5307 Het Nieuwe Testament en toevoeging
BD.5308 De mens is verantwoordelijk voor de wil
BD.5309 “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”
BD.5313 Verandering van wil door voorbede
BD.5314 Liefde is de sleutel tot het geestelijke rijk
BD.5318 De nood van de zielen in het hiernamaals – Voorspraak – Wilsverandering
BD.5321 Kosmische stromingen
BD.5322 De gevolgen van liefdeloosheid in het hiernamaals
BD.5323 Rechtvaardigheid – Vereffening in het hiernamaals
BD.5324 De geloofsstrijd is meedogenloos – Het harden van het geloof
BD.5328 Gods woord maakt Zijn wil bekend
BD.5331 Aardse kennis in het hiernamaals
BD.5332 De toestand van de zielen in het hiernamaals – Dwaalleer – Ongeloof – Liefde
BD.5335 ’n Bijzondere missie: Strijden voor de waarheid
BD.5336 Mijn rijk is niet van deze wereld
BD.5339 Kan het gericht afgewend worden door gebed?
BD.5341 Aanmatiging
BD.5343 God – Vader
BD.5349 Gods erbarmende liefde draagt zorg voor het verlorene
BD.5353 Geloofsarmoede
BD.5358 De kracht van de liefde – Genezing van zieken -Wonderwerken
BD.5360 Weerzien in het hiernamaals – Graad van rijpheid
BD.5365 Het weerzien in het hiernamaals – Graad van voltooiing
BD.5368 Een gelovig gebed maakt de wil van God genegen
BD.5369 God neemt de zorg voor aardse zaken op zich
BD.5371 Versterking van het geloof door werken van liefde
BD.5376 Ik ken de mijnen – De goede Herder
BD.5377 Geloofsbeproevingen om het geloof te stalen
BD.5378 De wil wordt beoordeeld, ook als de daad niet kan worden uitgevoerd
BD.5383 ’n Ernstige vermaning – Laatste fase van de aarde
BD.5384 Communie
BD.5389 Dwaalleer over de drie-eenheid
BD.5394 Voordeel van de ontvangers van het woord (de genade) in vergelijking met de ongelovigen
BD.5397 Ernstige aanmaning
BD.5400 Het tot leven wekken van Gods vonk in de mens

                                    – * –

BD.5303
26 januari 1952

Doel van het aardse leven: verandering van wil en wezen

Het vernieuwingsproces moet zich bij u mensen voltrekken, daar u anders ongeschikt bent voor het geestelijke rijk, voor de sferen van het licht. Daarmee wordt bedoeld dat u, zoals u mensen tijdens uw leven op aarde bent, niet de rijpheid hebt die noodzakelijk is voor het verblijf in het lichtrijk. Voorwaarde om door het lichtrijk te worden opgenomen als bewoner is een totaal andere toestand en deze zult u moeten bereiken op aarde, wat heel wel mogelijk is. Het is dus een zeker veranderingsproces waarin u zult moeten worden opgenomen en u zult u er vrijwillig aan moeten onderwerpen.

Onder dwang kan uw wezen niet worden veranderd. U zelf bepaalt dus uw toestand op het einde van uw aardse leven en in overeenstemming met de wil uzelf te veranderen, zal uw ziel het lichaam verlaten, ontvankelijk voor het licht of nog met dichte omhullingen omgeven die geen lichtstraling verdragen. Welke mens is hiervan op de hoogte, welke mens denkt erover na wanneer hij daarvan op de hoogte wordt gebracht en meent het serieus met de verandering van zijn wezen?

Ieder mens moet aan zichzelf werken. Hij moet fouten, zwakheden en ondeugden afleggen en zichzelf opvoeden tot deemoed, zachtmoedigheid, vredelievendheid, geduld, barmhartigheid. Ieder mens moet zich vormen tot liefde om al deze deugden in zich te kunnen verenigen, dan vormt hij zich zo dat hij in het lichtrijk kan worden opgenomen. Dan is zijn wezen vergoddelijkt, dan heeft hij zich aan mijn oerwezen aangepast en het bijgevolg mogelijk gemaakt dat Ik zelf met hem de verbinding kan aangaan, want alles wat ons scheidt is bewust uit de weg geruimd. Het omvormen van zijn wezen was de weg die naar Mij leidde. Hij heeft het doel op aarde bereikt en het laatste zware omhulsel afgelegd zodra hij zijn lichaam zal verlaten om nu als gelukzalig geestelijk wezen een eeuwig leven te leiden. Dan begint pas het ware leven.

Laat deze woorden in u gaan leven: “Het ware leven begint voor u met het binnengaan in het lichtrijk”. Wat er tevoren was, is alleen de ladder geweest, de voorbereidingstijd voor het eigenlijke leven, dat echter in deze voorbereidingstijd moest worden verworven. U mensen bent ijverig en onverdroten bezig voor het aardse leven, want u houdt dit alleen voor belangrijk en u beschouwt het als doel op zichzelf. Maar aan het eigenlijke leven denkt u niet, omdat u niet in een voortleven na de dood gelooft.

Oh, u bent dwazen. Uw levensdoel op aarde is een totaal andere dan alleen voor het lichamelijk welzijn te zorgen. Het wordt u steeds weer gezegd, maar u gelooft er niet in en u stelt u daarom ook niet een verandering van uw wezen ten doel en dat is uw ondergang. Want als u niet geschikt bent het rijk van licht binnen te gaan, maar Ik u ook niet wil en kan vernietigen omdat u uit Mij bent voortgekomen, zult u uw verandering ergens anders moeten voltrekken en dat kan ook een diepe val betekenen en een langzame positieve ontwikkeling volgens mijn plan van eeuwigheid wanneer de mogelijkheid van een rijpwording in het hiernamaals van u is afgenomen. Eens zult u deze verandering van wezen moeten voltrekken in het stadium als mens, daar kan ook mijn liefde u niet van ontslaan.

Maar het stadium als mens is het eindstadium van een ondenkbaar lange ontwikkelingsgang door alle scheppingen van de wereld. Als mens zult u een bewuste verandering van uw wil en wezen ten uitvoer moeten brengen, wil deze ontwikkelingsgang met succes beëindigd zijn met de dood van het aardse lichaam. Uw loopbaan op aarde is dan onherroepelijk ten einde. In het geestelijke rijk kan echter de ontwikkeling nog doorgaan. In het geestelijke rijk kan de ziel nog tot het inzicht komen van haar ellendige toestand en proberen zich te veranderen, waarbij echter heel veel hulp van lichtwezens of menselijke voorspraak nodig is. Maar het wezen kan ook terugzinken in de diepste diepte, omdat het zich niet doorzag en trachtte te veranderen. Het kan een vreselijk lot op zich moeten nemen om na eindeloos lange tijd weer in het veranderingsproces te worden ingelijfd waarin het zich opnieuw moet waarmaken.

Amen

BD.5305
28 januari 1952

Plotseling en onverwacht komt de laatste dag

Er wordt u een plotseling einde aangekondigd. Hieronder moet worden verstaan, dat niemand de dag weet, dat alleen de mijnen hem kunnen vermoeden vanwege de grote, bijna ondraaglijke nood die eveneens is aangekondigd als voorafgaand aan het laatste einde. Wel weten velen dat de eindtijd is aangebroken en dat hij vroeg of laat deze dag brengt. Ze weten het, omdat er overal over wordt gesproken. Maar ze geloven het niet zo vast dat ze zich op deze dag voorbereiden. Een grote roes van vreugde zal zich van de wereldse mensen meester maken, steeds begeriger huldigen ze de wereldse geneugten, steeds gewetenlozer verschaffen ze zich de genoegens ten koste van de naaste, hun wensen en prestaties overtreffen elkaar en honend lachen ze hen uit die in het geloof in Mij aan de genietingen van de wereld voorbij gaan, en ze doen hen kwaad waar ze maar kunnen. De wereld leeft in zonde. En dat moet voor u een heel zeker teken zijn, want u zult dingen beleven die u niet voor mogelijk houdt. Het satanische optreden van uw medemensen verraadt u ook het uur op de wereldklok.

En ondanks dat u alles zult kunnen volgen en de tekenen van de tijd heel duidelijk zijn, zult ook u verrast zijn. Want het einde komt sneller dan u vermoedt. Het einde komt van vandaag op morgen, dat wil zeggen: de drukte van de wereld klopt buitengewoon levendig en laat de mensen geloven dat zij het leven beheersen, dat zij gebieders zijn en zich hun leven kunnen vormen naar believen. De mijnen zullen deze manier van doen gadeslaan en – een voorgevoel hebbend – de ondergang voorzien, maar zij zelf denken eveneens nog aan uitstel van het gericht, bij het zien van de bruisende levensvreugde van hun medemensen, wier wezen echter slecht en liefdeloos is. Doch de kwellingen van hun zijde nemen toe en hier maak Ik zelf een einde aan. Daarom zal Ik komen, plotseling en onverwacht ook voor de mijnen, want de zonden van de wereldse mensen schreien ten hemel, de satan gaat zijn bevoegdheid te buiten en daarom is zijn einde gekomen.

Wanneer geen mens het zal verwachten, breekt de dag aan die bepaald is sinds eeuwigheid – de laatste dag van deze aarde, die angst en schrik zal brengen voor de mensen die de satan toebehoren, maar die ook verlossing betekent voor de mijnen uit de grootste nood. De dag van het oordeel, omdat vervuld wordt wat verkondigd is in woord en geschrift.

Amen

BD.5307
31 januari 1952

Het Nieuwe Testament en toevoeging

In het Nieuwe Testament leest u Gods woord dat door de mens Jezus werd verkondigd en dat ook na Zijn dood aan het kruis door Zijn discipelen is gepredikt. De uitspraken van Jezus, evenals die van de eerste apostelen zijn tamelijk zuiver gebleven, ofschoon er kleine afwijkingen ingeslopen zijn, die echter de zuivere leer van Christus niet wezenlijk anders maken. Maar er zijn ook toevoegingen bij gemaakt die niet uit de mond van Jezus noch uit die van de apostelen afkomstig zijn, om welke reden in latere tijden twijfels opdoken over de echtheid van datgene wat het Nieuwe Testament als inhoud heeft. Er kunnen ook geen bewijzen worden geleverd over de echtheid van de aan de evangeliën toegevoegde brieven. Maar hun strekking stemt overeen met het goddelijk woord en daarom zijn ze niet te verwerpen. Evenals alles wat overeenstemt met de goddelijke leer van de liefde die de mens Jezus op aarde heeft gepredikt mag worden beschouwd en erkend als woord van God. Maar dat betekent niet dat er geen enkele dwaling in deze toevoeging te vinden is. Want zolang mensenhanden werkzaam zijn die niet toebehoren aan een door de geest gewekte mens, heeft ook de tegenstander van God de macht deze handen voor zich te laten werken, al is het niet op een duidelijke manier. En het zijn mensenhanden geweest die zowel de samenstelling alsook de vertalingen op zich namen, het zijn mensenhanden geweest die schriftelijk werk en drukwerk leverden en al zou de wil goed mogen zijn, wil dat niet zeggen dat steeds de geest Gods werkzaam was die kon uitfilteren en rechtzetten wat verkeerd was.

Maar Hij nam het goddelijk woord in bescherming om dit zoveel mogelijk onvervalst te behouden. En waar de aan God tegengestelde bedoelingen niet in het spel waren, is dit woord ook zuiver bewaard gebleven in boek en geschrift. Ook konden de eerstgenoemde afwijkingen de zuivere zin van het goddelijk woord niet veranderen, ze konden zijn waarde niet afzwakken. Maar tevens zal het een in de geest gewekte mens steeds mogelijk zijn te herkennen wat goddelijk is en wat van menselijke zijde is toegevoegd. En deze zal om opheldering vragen en die ook verkrijgen, want wie de waarheid zoekt zal ze vinden, wie ze begeert wordt ze ook overgebracht.

Amen

BD.5308
2 februari 1952

De mens is verantwoordelijk voor de wil

Of het goede of het kwade in de mens tot bloei komt, is zijn eigen wil die vanuit geen enkele kant kan worden gedwongen, ook niet wanneer de mens beweert onder een zekere dwang te moeten handelen. Zijn wil kan zich te allen tijde tegen de dwang verzetten, ook wanneer hij lichamelijk te zwak is om weerstand te bieden. Maar hij moet zich steeds voor zijn wil verantwoorden. Want deze is en blijft vrij en de richting die de wil van een mens gaat, vormt hem tot een goed of slecht wezen. De richting van de wil bepaalt zijn levenswandel, zijn instelling tot God en zijn lot eens in de eeuwigheid. Want wat de mens als zodanig doet, dat doet hij bewust als voor of tegen de goddelijke ordening gericht. En over deze bewuste wil oordeelt God naar rechtvaardigheid.

Maar daarom draagt Hij er ook zorg voor, dat de mens gedurende zijn aards bestaan kennis zal worden gegeven van Zijn wil, in welke de menselijke wil zich moet schikken, wil hij in de goddelijke ordening leven. Wat tegen de goddelijke wil is gericht, is slecht, en dat voelt de mens ook als verkeerd. Want meestal handelt hij heimelijk, zodra hij zich in de nabijheid van mensen bevindt die zich inzetten voor de goddelijke wil. En als hij openlijk voor hen handelt, dan is de wil bewust tegen God gericht. Dan is hij ontegenzeglijk herkenbaar als een aanhanger van degene die tegen God is. En de uitwerkingen van zijn handelen zullen steeds nadelig zijn voor de medemensen. Hij handelt openlijk tegen de liefde in en berokkent de medemensen leed. Hij drijft ze in nood en ellende en misbruikt zo zijn vrije wil voor slechte handelingen, waar hij zich eens voor moet verantwoorden.

Daar hij zelf als mens dezelfde gevoelens heeft als zijn medemensen, weet hij ook, dat alles wat de medemens schade berokkent, slecht is. En hij kan zijn daden nooit als goed en gewetensvol kwalificeren. Hij kan zichzelf nooit van schuld vrijspreken, ofschoon hij geen eeuwige Rechter boven zich wil erkennen. En als hij meent het recht van de sterke tegenover de zwakke te bezitten, zou hij zelf zich ook voor een sterkere moeten buigen en diens slechte daden billijken, wat echter nooit het geval is, maar hem alleen maar tot nog meer liefdeloos handelen aanzet. Zijn wil is verkeerd gericht, uit eigen vrije beweging, ondanks besef en kennis van de wetten van de eeuwige ordening die hem voortdurend voor ogen worden gehouden door de manier van doen van goede mensen, die hem zijn handelen als door een spiegel laten zien. Steeds wordt een slecht mens de gelegenheid gegeven zich te bezinnen. Steeds wordt hem zijn levenswandel voorgehouden, die tegen God is gericht, opdat hij zichzelf zal doorzien en tracht te veranderen. Maar steeds moet zijn vrije wil actief zijn, die goed kan zijn en niet slecht hoeft te zijn.

Amen

BD.5309
3 februari 1952

“Ik ben de weg, de waarheid en het leven”

“Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. De waarheid gaat van Mij uit, door de waarheid wijs Ik u de juiste weg en deze leidt naar het leven, naar de eeuwige gelukzaligheid. Er bestaat geen tweede weg via de waarheid, er is geen tweede leven buiten Mij en er is er maar Een die u het leven kan beloven, die het voor u heeft verworven aan het kruis. Ik leefde en streed voor de waarheid en Ik stierf een smartelijke dood voor de enige waarheid, opdat ieder van u, mensen deze kan inzien zodra hij in Mij gelooft. Mijn weg is makkelijk te begaan door hem die van goede wil is. Ik ben u voorgegaan, het is de weg van de liefde die nooit falend ook naar het inzicht van de waarheid leidt. Daar Ik alleen maar de liefde predikte, toonde Ik u voortdurend de weg – omdat Ik zelf de leer voorleefde kon Ik ook de zuivere waarheid verkondigen, want in Mij was alles licht en helder, Ik was overal van op de hoogte en kon derhalve u ook het juiste weten overbrengen. Maar alleen maar van Mij zult u de waarheid kunnen ontvangen, omdat ze van Mij uitgaat en daarom ook weer naar Mij terugvoert. Wie de waarheid wil bezitten, moet ze van Mij met aandrang vragen, die zelf de eeuwige Waarheid ben. Zonder Mij blijft u in geestelijke duisternis en gaat u een verkeerde weg, een weg die naar beneden leidt.

U, mensen weet dat Ik een tegenstander heb, die wil vernielen waar Ik opbouw, die het licht zou willen doven, die de duisternis zou willen uitspreiden over de mensen, opdat ze Mij niet kunnen onderkennen. Deze tegenstander probeert van alles om op de weg naar Mij, naar het eeuwige leven, een rookgordijn te leggen, opdat die niet zal worden gevonden. En deze tegenstander is een vijand van de waarheid, zoals hij ook een vijand is van Mij. Want de waarheid onthult zijn plannen, zijn activiteiten en zijn wezen, dat te verafschuwen is. En bijgevolg valt hij de waarheid aan, en steeds zullen zijn inspanningen daarop zijn gericht Mij zelf voor de mensen onherkenbaar te maken. Hij zal Mij tegenwerken waar hij maar kan. Hij is de antichrist, die voor geen enkele daad terugschrikt om de mensen van Mij af te brengen

De antichrist is in de eerste plaats aan het werk tegen de waarheid. Daaruit kan men concluderen dat de zuivere waarheid steeds zal worden bestreden, dat de verdedigers van de zuivere waarheid worden aangepakt, terwijl de dienaren van de antichrist worden erkend als “verkondigers van de waarheid” en massa’s mensen achter hen staan en de dragers van de waarheid steeds meer geïsoleerd zullen raken, omdat er voortdurend tegen hen wordt opgetreden. De weg naar de waarheid is smal en hij wordt maar door weinigen begaan. De meeste mensen gaan over brede paden en dat al moet u een kenteken zijn wie deze massa’s aanvoert.

Wie Mij wil navolgen op de smalle weg van de waarheid zal niet veel gezelschap hebben, want de meesten schuwen de moeizame weg. Maar Ik zelf ga voorop en Ik zelf ben de Liefde en wie Mij navolgt, moet ook de liefde in zich hebben en dan komt de weg hem licht en duidelijk voor en hij gaat onbekommerd over dit moeilijke pad, want zijn doel ben Ik en het eeuwige leven.

Zoek de waarheid niet daar waar de massa is. Ik zelf ging mijn weg op aarde en was steeds alleen maar door weinigen omringd, terwijl de meeste mensen afwijzend stonden tegenover Mij, omdat Ik hun de waarheid bracht en deze voor hen onaangenaam was, omdat mijn tegenstander achter de massa stond en tegen de waarheid tekeer ging en er steeds maar tegen zal strijden waar hij maar kan. Maar wie in de waarheid vaststaat, ziet zijn manier van doen in en het zal hem nooit van zijn stuk brengen. Want zodra hij Mij navolgt, gaat hij de juiste weg en hij zal leven in eeuwigheid.

Amen

BD.5313
9 februari 1952

Verandering van wil door voorbede

Het rijk van de duisternis houdt zijn zielen gevangen, omdat er geen grote kracht nodig is om deze zielen gekluisterd te houden. Want ze bieden geen weerstand, omdat hun wil te zwak is.

Maar deze wil kan een versterking ervaren door voorbede. U mensen zult zich moeten voorstellen, dat u tot alles in staat bent door een liefdevol gebed voor deze gekluisterde zielen, die daardoor het verlangen in zich voelen ontwaken, vrij te worden uit de keten van de satan. Het zijn vaak slechts momenten waarop dit verlangen in hen opkomt, maar ze worden steeds langduriger, hoe vaker in liefdevolle voorbede aan deze zielen wordt gedacht. Dan is het alsof ze ontwaken uit een diepe slaap. Ze worden levendig en zoeken naar een gelegenheid om aan hun boeien te ontsnappen. Want ze ondergaan de duisternis als een keten en verlangen naar het licht. Wanneer deze verandering is begonnen als gevolg van liefdevolle voorbeden, dan zijn deze zielen ook gewillig te zoeken. En het kleinste lichtstraaltje laat hen naar de plaats snellen waar ze vandaan gekomen zijn. Ze beginnen op te leven.

Maar de vorst van de onderwereld laat hen niet zo gemakkelijk vrij.

Daarom zullen in het begin licht en duisternis elkaar afwisselen. Ze zullen tijdelijk kennis over zichzelf hebben en dan weer geheel onwetend in de duisternis ronddolen. Daarom moet er met deze zielen met liefdevol geduld worden omgegaan. Ze moeten steeds weer toevoer van kracht krijgen door gebed. Ze moeten door liefdevolle gedachten dichterbij worden geroepen en dus steeds weer aan hun duister gebied worden onttrokken. Ze moeten door middel van gedachten opheldering ontvangen en op Jezus Christus worden gewezen, hun Verlosser, opdat ze zelf zich tot Hem wenden en Hem aanroepen om hulp en erbarmen. De zielen uit de duisternis zijn weliswaar vaak verstokt en moeilijk te onderrichten, maar ze voelen de weldaad van een liefdevol gebed en deze verzacht ook langzaam het hart dat het meest verhard is. Dat wil zeggen: een mens kan door liefdevolle voorbede zulke zielen aan de duisternis ontwringen. Hij zal steeds resultaat hebben, wanneer zijn wil om te helpen – die ook de wil van de ziel versterkt – niet verzwakt. In het rijk hierna bestrijden kwade zielen elkaar vaak, maar nooit zal een duistere ziel schade toebrengen aan de mens die voor haar bidt. De liefde van een mens kalmeert ook de meest opgewonden ziel, zoals ze anderzijds de zwakste ziel doet opleven en aanspoort haar toestand te verbeteren. Liefdevolle voorbede van de kant van de mensen op aarde is een grote verlossingsfactor, die veel te weinig door de mensen wordt ingezien. Waar er ook maar aan deze ongelukkige zielen wordt gedacht, daar wordt ook het verlangen naar licht levend. En dat betekent steeds een verandering van de wil van de zielen, waarmee dan ook rekening wordt gehouden. De ziel moet zelf willen dat ze verlost wordt en deze wil brengt vaak de liefdevolle voorbede van een mens op aarde tot stand.

Er kan dus over de dood heen nog liefde worden beoefend. Ook uit de duisternis kunnen de zielen nog worden gered, want de liefde is een kracht die tot alles in staat is.

Amen

BD.5314
10 februari 1952

Liefde is de sleutel tot het geestelijke rijk

U zult Mij alleen maar kunnen verstaan door de liefde. Ik ben niet anders te winnen, niet anders te herkennen dan alleen door de liefde. En zo hebt u nu de sleutel die u de deur naar mijn hart opent, de poort naar het geestelijke rijk, naar uw vaderhuis. Zonder deze sleutel blijft elke toegang voor u versperd, alles blijft voor u verborgen wat mijn liefde, wijsheid en almacht heeft geschapen in het geestelijke rijk. Zonder deze sleutel blijft elk weten van de waarheid voor u verborgen. Elke goddelijke wijsheid ontbreekt u, omdat zonder liefde duisternis u omgeeft, omdat liefde alleen u het licht geeft, u dus ook tot het inzicht leidt. U zou onbeschrijfelijk machtig zijn als u deze woorden van Mij ter harte nam en in de liefde zou leven. Want de liefde is ook kracht en niets is voor u onmogelijk te volbrengen als uw wezen zich tot liefde veranderde. Ik geef u dus door deze woorden de belofte van licht en kracht in alle volheid, van gelukzaligheid door het toestromen van mijn vaderliefde, als u zich maar met Mij aaneensluit door werken van liefde, als u maar mijn liefde voor u beantwoordt. Maar u gelooft mijn woorden niet, daar u allen anders uw best zou doen een leven in liefde te leiden.

Neem toch de proef op de som, stroop alle eigenliefde van u af, kijk om u heen en waar u nood ziet, probeer daar hulp te brengen. Waar u zieke mensen ziet die lijden aan lichaam of ziel, probeer ze te genezen. Geef hun aards en geestelijk wat ze nodig hebben. Geef ze te eten en te drinken en ontdoe u van uw bezittingen wanneer u daarmee noodlijdenden zult kunnen helpen. Probeer het en u zult de waarheid van mijn woord ondervinden. U zult toenemen in kracht en licht, u zult u verheffen boven het aardse leed dat uzelf betreft. Niets zal u deren wat u tevoren als een druk voorkwam. U zult de kracht van de liefde bij uzelf bemerken. En de gelukzaligheid van de aaneensluiting met Mij die u door elk werk van liefde tot stand brengt, zal duizendvoudige vergoeding voor u zijn, voor dat wat u hebt weggegeven. U zult Mij herkennen en mijn hand voelen die u vasthoudt. U zult de stroom van de kracht van de liefde in u binnen voelen vloeien en met een helder verlichte geest horen en zien wat voor u mensen anders is verborgen.

Neem de proef, geloof mijn woord. Beoefen de liefde en u zult Mij winnen en u zult Mij eeuwig niet meer verliezen. Geloof Mij, want Ik wil u waarlijk niet verkeerd onderrichten. Ik wil dat u gelukzalig zult worden en daar alleen de liefde u tot gelukzalige wezens kan maken, predik Ik u onophoudelijk de liefde.

Maar u zult dan de geest in u moeten bestrijden die zonder enige liefde is en aan wie u uw aards bestaan te danken hebt. Hij spoort u aan tot eigenliefde, hij wil de goddelijke vonk in u verstikken, hij wil u van de liefde afhouden. Daarom zult u tegen hem moeten strijden, dat wil zeggen, tegen uw eigen begeerten welke de eigenliefde alleen maar sterker maken en de ware liefde voor Mij en voor de naasten verzwakken zodat u de kracht van de liefde niet zult kunnen ervaren. Strijd tegen hem en volg Mij, neem deze woorden op in uw hart en handel ernaar en uw lot zal een totale vereniging met Mij en onbegrensde gelukzaligheid zijn.

Amen

BD.5318
16 februari 1952

De nood van de zielen in het hiernamaals – Voorspraak – Wilsverandering

De nood van de arme zielen in het hiernamaals is overgroot, want hun toestand is vaak ondraaglijk omdat dichte duisternis hen omgeeft en zij geen uitweg vinden. Hoe meer een ziel lijdt, des te eerder is het echter mogelijk dat zij tot zichzelf inkeert, over haar schuld nadenkt en naar hulp omziet, om welke reden zij dan ieder kleinste lichtstraaltje zal volgen waarvan zij redding voor zichzelf verwacht. Want pas dan kan zij tot het licht worden gebracht, als zij de duisternis tracht te ontvluchten. Tevoren zou zij niet in staat zijn onderrichtingen te begrijpen. Zij zou dan nog zo verward zijn dat, als zij onderwezen zou worden, iedere moeite aan haar besteed, vergeefs zou zijn.

De wil van iedere ziel kan door de lichtwezens worden gezien, en volgens die wil leiden zij de arme zielen die daarnaar verlangen tot het licht. Want die zielen zijn nu in een staat waarin hun hulp geboden kan worden, omdat ze bereid zijn hulp aan te nemen en er ook om smeken dat hun hulp geboden wordt.

Dan kan dus het werk van verlossing voor deze zielen beginnen, zelfs als zij uit de diepte komen. Want dan heeft de genade en liefde van Jezus ook in de diepte gewerkt op enkele zielen. En deze zielen nu redding te brengen is een uitermate dankbare taak, waartoe u mensen onuitsprekelijk veel kunt bijdragen door bewuste voorspraak en het door middel van gedachten onderrichten van hen die bij u om hulp komen. De arme zielen in het hiernamaals weten dat de mensen op aarde nog in het bezit zijn van levenskracht, die hun geheel ontbreekt. En daarom omringen zij deze mensen om kracht van hen te krijgen. Zij weten weliswaar niet in welke vorm die kracht tot hen komt, doch zij smeken de mensen om dat, wat hun ontbreekt, wat zij niet hebben, maar bij de mensen kunnen waarnemen.

Hun grote nood drijft hen steeds weer naar de mensen op de aarde toe, ofschoon zij vaak maar zwakke herinneringen hebben aan de kennis die zij op de aarde bezaten. Daarom is het onderrichten van deze zielen niet gemakkelijk, omdat met hun zwak denkvermogen rekening gehouden moet worden, en hun – naar de mate van hun schuld, hun staat van voltooiing – ieder inzicht ontbreekt. Maar toch verlangen zij sterk naar opheldering, en ze zijn geduldige toehoorders als hun uitleg wordt gegeven.

Er is een grote nood in het rijk hierna, die echter door u mensen verzacht kan worden als u bereid bent hen te helpen, als deze zielen uw medelijden opwekken en uw wil wordt aangespoord te helpen. Want liefderijke gedachten van u ondervinden zij reeds als een merkbare toevoer van kracht. En zij zullen daarom niet meer een mens verlaten die hen op zo’n manier helpt, dat hij in liefde aan hen denkt en om hulp smeekt bij Jezus Christus voor deze arme zielen.

De goddelijke Verlosser is altijd bereid de zielen te helpen uit de diepte omhoog te komen, maar aan de wet van de liefde kan niet voorbij worden gegaan. En als de ziel zelf nog geen liefde kan opbrengen, neemt Hij met de liefdevolle voorspraak genoegen en Hij neemt deze aan als door de zielen zelf gedaan. En zij zullen door Zijn liefde en barmhartigheid verlossing vinden.

Oneindig veel kunnen de mensen eraan bijdragen zielen uit de duisternis te redden. Zij smeken u er allen om en zodra zij u vragen, zodra zij zich in uw gedachten invoegen, weet u dat hun hulp ten deel kan vallen. Dat zij reeds in een toestand zijn aanbeland waarin zij hulp willen hebben en nu ook de moeite van de kant der mensen niet meer tevergeefs is.

Help hen, red hen uit hun nood en draag zo bij tot de verlossing van die zielen die op aarde verzuimd hebben aan hun vervolmaking te werken. Die daarom in het hiernamaals in grote nood zijn, waaruit echter alleen de liefde van de mensen hen kan helpen.

Amen

BD.5321
21 februari 1952

Kosmische stromingen

De geest in u moet werkzaam worden, als u duidelijkheid wilt hebben in alle zaken, als u juist wilt denken en verkeren in de goddelijke waarheid. Het juiste begrijpen kan u, mensen niet gegeven worden, veeleer zult u eerst de voorwaarden moeten vervullen die u een volledig begrip garanderen en deze voorwaarde is nu eenmaal dat u de geest in u doet ontwaken, opdat deze u onderricht, uw denken juist leidt en u het begrip geeft voor hogere wijsheid, die u als mens zonder hulp, alleen met uw verstandelijk denken niet zult kunnen begrijpen.

Er is totaal geen beginnen aan om in goddelijke scheppingsgeheimen door te willen dringen zonder hulp van de geest, die als deeltje van God, alles weet en u, mensen ook het weten kan mee delen. Zonder het werkzaam zijn van de geest zult u dus nooit inzicht verkrijgen in het goddelijke scheppings- en heilsplan, of, als u het weten daarover van buitenaf wordt gebracht, het niet kunnen begrijpen. Wat u echter daarover door de geest uit God wordt verschaft, is de volle waarheid en zal uw inzicht vergroten, want dat is van God uitgegaan, het is een rechtstreeks overbrengen van de waarheid die zijn oorsprong in God heeft.

De hele schepping, aards en geestelijk, is tot vorm geworden wil van God, in Zijn liefde gegrondvest en door Zijn wijsheid bepaald door het doel ervan. Dus is elk scheppingswerk in zijn ontstaan en zijn doelmatigheid vol wijsheid overdacht en in de hele schepping ingepast, zoals God het van eeuwigheid af als in hoge mate heilzaam, inzag voor het geestelijke dat zich positief moest ontwikkelen. Elk scheppingswerk is de vervollediging van een ander en de algehele geestelijke en aardse schepping is een onbegrijpelijk – geestelijk – samengesteld geheel dat wacht op zijn ontbinding. De mens is alleen in staat het kleinste stukje (ervan) in zijn (menselijke) geest op te nemen en dus moet hij zich ook tevreden stellen met verklaringen die hem slechts een zwak denkbeeld geven, die slechts in grove trekken zin en doel van datgene begrijpelijk maken, wat uit Gods scheppende hand is voortgekomen. Het past de mens ook niet de diepste geheimen te willen doorgronden, zolang hij nog in (zijn) aards materiële omhulsel op aarde is, omdat zijn geestelijke horizon begrensd is, omdat hij elk voorstellingsvermogen mist om scheppingen die buiten de aarde bestaan, te kunnen begrijpen.

Maar voor zijn lichamelijke ogen zijn talloze sterren zichtbaar die dus ook als scheppingen van God in het oneindige heelal rondtrekken en op oneindige afstand van de mens zich bewegen in banen die wetmatig zijn vastgelegd. Deze sterren zijn wel door hem te zien, maar niet met zijn verstand te onderzoeken. Dit zijn werelden waar, of een soort vooropleiding, of de verdere ontwikkeling van menselijke zielen plaatsvindt, omdat er ontelbare sferen zijn die de zielen die talloos verschillende graden van rijpheid bezitten, tot verblijfplaats dienen. Beschouw alle sterren die door uw ogen te zien zijn als verblijfplaats voor verdere ontwikkeling van het geestelijke, dan is voor u zin en doel van de sterren al op z’n duidelijkst verklaard.

De hele schepping, dus alle hemellichamen van aards materiële of geestelijke aard, wordt door een Wil geleid, en alle (scheppingswerken) zijn onderworpen aan de wet van de eeuwige ordening, waarvan de grondlegger de goddelijke Schepper zelf is. Buiten de wet om kan er in het gehele universum niets gebeuren, alles moet zich wetmatig voltrekken daar anders God zelf de schepping aan het verval zou prijsgeven, zodra Hij tegen Zijn wet in zou handelen.

Dit inzicht moet de mens eerst bezitten om dan te kunnen begrijpen dat er zich noch willekeurige gebeurtenissen op aarde, noch willekeurige gebeurtenissen in de kosmos kunnen voordoen, omdat elk gebeuren al in de eeuwige basiswet is ingecalculeerd en zich zo openbaart als God het sinds eeuwigheid als zinvol voor de geestelijke ontwikkeling heeft ingezien. In tijden van op de spits gedreven verstandelijke onderzoeken meent men wel een zekere regel te kunnen ontdekken en ontdekt te hebben, en nu voor een kennis te kunnen instaan die ook geldt voor komende gebeurtenissen. Wel kan men een zekere wetmatigheid onderkend hebben en zich nu aan deze wet onderwerpen, maar dan past de mens zelf zich aan de wet aan, maar niet, dat hij meent de wet te kunnen beheersen, doordat hij berekenen wil wat voor hem volgens de natuurwet verborgen moet blijven – doordat hij het lot, de levensloop van een mens, in verband brengt met hemellichamen, rondcirkelend volgens goddelijke wet, en de loop ervan.

U, mensen zult uzelf afvragen of het wel goed zou zijn, dat u uw levensloop, alle gebeurtenissen en bijzonderheden vooruit zou kunnen weten – en u zult u niet in het laatst afvragen hoe uw vrije wil dan wel te verdedigen zou zijn, u zult u afvragen of u dan wel van een levenstaak zou kunnen spreken, van een positieve geestelijke ontwikkeling in vrije wil. Dit alles zou wegvallen wanneer het u mogelijk zou zijn aan de loop van de sterren berekeningen op te hangen die uw levenswandel moeten bepalen.

Wel zijn er goddelijke wetten, volgens welke de levensloop, het lot van de mens, zich ontwikkelt, maar nimmer kunnen de mensen inzicht verkrijgen in deze wet, nooit is hun een weten daarover toegankelijk, daar anders God de toekomst voor de mensen niet verborgen hield, juist ook als een wet die in Zijn wijsheid en liefde gegrondvest is. Maar in de hele schepping bestaat er tussen de afzonderlijke scheppingswerken een niet te loochenen samenhang en ook elk hemellichaam straalt bepaalde krachten uit die door andere hemellichamen worden opgevangen, wat niet zonder invloed blijft. Dit zijn kosmische stromingen juist ten gevolge van goddelijke wetten veroorzaakt door de natuur – en deze stromingen werken zo nu en dan ook op de mens in, hem meer of minder aansporend, maar soms ook verlammend, om welke reden een zuiver natuurlijke invloed van de hemellichamen op de mens niet kan worden geloochend, die echter de geestelijke ontwikkeling op geen enkele manier beïnvloedt, maar alleen lichamelijk kan worden ervaren.

En deze kosmische stromingen kunnen ook ’n opbouwende of verwoestende uitwerking hebben, maar natuurcatastrofen kunnen niet met volstrekte zekerheld volgens vaste perioden berekend worden, daar anders ook zulke voorspellingen, (die de periodieke terugkeer van de catastrofen vaststellen) de grootste verwarring zouden aanrichten onder de mensen en daarom een hindernis betekenen voor de geestelijke ontwikkeling in vrije wil. Ook kunnen zo nu en dan de mensen aan kosmische invloeden zijn blootgesteld, maar nimmer worden ze daardoor tot beslissingen gedwongen die bepalend zijn voor de geestelijke ontwikkeling.

Maar het verlangen om dat wat verborgen is, te onthullen, kan door mensen niet bevredigd worden, want wat God verborgen houdt, zullen de mensen niet bloot kunnen leggen, tenzij God het hun laat weten om hen te helpen opwaarts te gaan – als Hij zelf toekomstige zaken bekendmaakt om de mensen voor het gevaar van een val in de diepte te behoeden.

Amen

BD.5322
23 februari 1952

De gevolgen van liefdeloosheid in het hiernamaals

De liefdeloosheid heeft verstrekkende gevolgen op aarde zowel als in het hiernamaals, want zij omringt de ziel met de dichtste bedekkingen zodat geen lichtstraal bij haar kan binnendringen en zij eeuwig in het donker blijft. Licht is overal, maar waar het de menselijke ziel niet kan binnendringen daar is duisternis. De liefde echter straalt licht uit en verlicht zo de ziel van binnen. De omhullingen lossen zich op en het licht kan dan van buitenaf inwerken – de ziel heeft inzicht. Op de aarde betekent inzicht hebben het kennen van de eeuwige Waarheid, van de zin en het doel van het aardse leven en het besef van de voortdurend toenemende liefde tot God. In het rijk hierna echter is het licht alleen die ziel verzekerd, die door de liefde op aarde tot inzicht is gekomen. De duisternis is voorgoed verdwenen en voor de ziel is alles duidelijk. Voor haar is er niets onzekers meer, niets is onbegrijpelijk en niets onmogelijk, want zijzelf is vol van licht en kracht geworden door de liefde.

De liefdeloosheid is daarom de eeuwige ondergang voor de ziel, want een ziel die nog in de diepste duisternis smacht is onzalig. Zij is hem ten prooi gevallen die zelf geheel zonder liefde is en deze toestand ook die zielen wil bereiden die zich door hem laten beïnvloeden. Die alleen vol eigenliefde zijn en tegenover de medemensen alleen liefdeloos handelen omdat satan hen daartoe verleidt, want hij wil zijn eigen gevoelens op de mensen overbrengen opdat zij hem onderdanig worden. De liefdeloosheid is de dood van de ziel. Zij vergiftigt het denken van de mensen, zodat de resultaten van het denken leugen en boosaardigheid zijn waaruit daden van haat voortkomen, waaruit weer het kwade zal voortkomen. Dit kan ook niet anders, want waar liefde heerst daar is God en waar liefdeloosheid en haat te voorschijn komen daar is satan. En deze voert zo’n heerschappij dat hij waarlijk te veroordelen is als de grootste vijand van de zielen, die de mensen niet alleen op de aarde najaagt en ze voor zich tracht te winnen, maar met verhevigde boosaardigheid in het hiernamaals werkt en ook daar tracht op de zielen in te werken. Hij probeert hen tot steeds grotere hardvochtigheid aan te sporen om ze steeds dieper naar beneden in de afgrond te trekken. En omdat liefdeloosheid zo’n afschrikwekkende uitwerking heeft in het hiernamaals, kan er daarom alleen met liefde tegenin worden gegaan. De zielen in het hiernamaals moet veel liefde worden betoond, die als een geneesmiddel op de zieke ziel werkt, waardoor zij gezond kan worden als het schenken van liefde aan die zielen niet wordt verminderd. Ook de meest verstokte zielen der duisternis worden door liefdestralen veranderd, al zijn zij in het begin onwillig. Maar wat zij eenmaal als een weldaad aanvoelen geven zij niet meer op.

De liefde is het meest doeltreffende wapen tegen de tegenstander, waartegen hij niet kan standhouden en die hij ontvlucht. Hij ziet liever van zijn slachtoffers af voordat hij zichzelf door liefdestralen laat aanraken. Daarom, strijd tegen de liefdeloosheid, weet dat ze tot verderf voert terwijl het werken in liefde u het lichtrijk opent. Weet dat u door de liefde ook hun het licht kunt brengen die nog in de duisternis smachten ten gevolge van hun levenswandel op de aarde, die arm aan liefde of liefdeloos was. Alleen de liefde kan hun hulp brengen en hun ketenen los maken, alleen de liefde kan u allen zalig maken.

Amen

BD.5323
24 februari 1952

Rechtvaardigheid – Vereffening in het hiernamaals

Er is een rechtvaardigheid en er is een vereffening, is het niet op aarde dan is het in het rijk hierna, waar de ziel oogst wat zij heeft gezaaid. U mensen moet bedenken dat niemand zich iets kan toe-eigenen wat hem niet toekomt, dat hij rekenschap moet afleggen voor iedere cent en elk dubbeltje – en dat hij betalen moet voor wat hij zich onrechtmatig heeft toegeëigend.

Mensen denk eraan, dat Ik u niets kwijt kan schelden omdat Ik een rechtvaardige God ben. Dat u zich daarom met een grote schuld belast als u gelooft ongestraft te kunnen zondigen. Eenmaal komt de dag van vergelding voor ieder die er zonder scrupules op los leeft, omdat hij niet aan Mij als een rechtvaardige God gelooft en daarom zonde op zonde stapelt.

Het aardse leven is voor u allen spoedig voorbij, en wat u overblijft is alleen het geestelijke bezit. Maar wee degene die dat niet kan laten zien, hij zal arm en naakt daarginds aankomen en in grote ellende en duisternis ronddwalen. Dat is de vereffening voor een leven op de aarde als dit niet werd geleefd naar mijn wil met inachtneming van het gebod der liefde tot Mij en de naaste. Als de mens alleen aan zichzelf dacht en er zo op los leefde dat mijn tegenstander er plezier in had, als hij in werelds genot zwelgde en zijn hartstochten en lusten de vrije loop liet.

Wie op aarde alleen aan zichzelf dacht zal ginds verlaten ronddolen, en niemand zal hem zijn liefde betonen zoals hij zelf hen die op aarde zijn hulp nodig hadden, gebrek liet lijden. Hij moet dan op de cent terugbetalen, daar niemand die schuld voor hem kan voldoen behalve Jezus Christus, aan wie de ziel die zonder liefde leefde echter niet gelooft.

U mensen moet uw leven op aarde eens van deze kant bekijken, dan weet u ook dat u er niet gewetenloos op los kunt leven. Dat eens het lichamelijke leven beëindigd is en de ziel de schuld moet betalen waarmee zij zichzelf belast heeft. En weet, dat alles wat u de wereld aan tol betaald heeft de ziel ontnomen zal worden en dat haar armoede in het hiernamaals daarvan het gevolg is. Weet, dat er een vereffening is voor ieder uur dat u mijn tegenstander toejuicht en u de genoegens van de wereld bent toegedaan – en Mij geheel vergeet.

Het aardse leven is u gegeven tot voltooiing van uw ziel. Maar wat doet u? U verzorgt alleen maar uw lichaam en vervult al zijn wensen. U wordt dronken van alle wereldse genoegens en u loopt al te gewillig in de val – die de vijand van uw ziel voor u opstelt. U neemt van uw ziel af en geeft het uw lichaam, en dat moet u duizendvoudig betalen. Want uw nood zal bovenmate groot zijn als u het geestelijke rijk ingaat, waar alleen gewaardeerd wordt wat door de ziel aan onvergankelijke goederen wordt meegebracht. De ziel zal groot gebrek lijden en niemand zal haar helpen als zij zich niet tot Jezus Christus wendt, van wie zij echter in haar duistere toestand niets weet. Alleen Hij kan haar helpen. Maar eeuwigheden kunnen vergaan voordat de ziel dat inzicht verkrijgt en zich tot Hem keert. Eeuwigheden kan zij haar schuld met zich meeslepen, omdat mijn rechtvaardigheid haar niet kan ontlasten zolang zijzelf Mij daar niet om bidt.

Amen

BD.5324
27 februari 1952

De geloofsstrijd is meedogenloos – Het harden van het geloof

Het is dringend nodig dat u zich harden moet voor de laatste geloofsstrijd, want er zullen eisen aan u gesteld worden die u zonder een vast en onwankelbaar geloof niet kunt nakomen. Veel zal u onoverkomelijk lijken, als u op mijn kracht van het geloof geen beroep doet. Want bijna onmenselijk treedt de vijand van uw zielen tegen u op, en hij bedient zich van hen die op aarde macht bezitten en daarbij vol list en boosaardigheid zijn en met allen, die nog geloven, de strijd aan binden.

Het zal zulk een openlijk optreden zijn van satanische macht, dat u duidelijk herkennen kunt welk uur geslagen heeft. Dan weet u dat het de laatste periode is van de eindtijd, en dat het nog maar een korte tijd zal duren tot u verlost wordt van deze macht, die u echter niet kan schaden als u zich een vast geloof eigen kunt noemen. Het optreden van de vijand richt zich zo duidelijk tegen Mij zelf, dat u daaraan reeds herkennen kunt dat hij zijn wettig gezag overtreedt. En Ik heb u verkondigd dat dan het einde nabij is. Want de mens is op de aarde om tussen twee machten te beslissen, en moet daarom ook van die twee machten weten. Zodra echter een macht de kennis over die andere “Macht” verhindert, overschrijdt zij haar bevoegdheid en doet dat niet ongestraft.

Is nu de geloofsstrijd ontbrand, dan wordt door de manier waarop dat geschiedt duidelijk zichtbaar, welke macht aan het werk is. En deze tijd moet eerst komen omdat Ik niet eerder ingrijp dan nodig is, om die zielen nog gelegenheid te geven tot verandering van wil en geloof, die door het optreden van de satanische macht achterdochtig worden en zich dan nog bezinnen.

De mensen moeten hard aangepakt worden want zij luisteren niet meer naar de stem van de Vader die hen liefdevol aanspreekt. De stem van satan kan echter nog op sommige zielen een bepaalde uitwerking hebben en een omkeer tot Mij veroorzaken, maar alleen als de mens nog een vonkje geloof in zich heeft in een God, en zich aan deze God eerder toevertrouwt dan aan hem wiens slechtheid hij nu erkent. Het sterke geloof van de mijnen die ondanks de grote verdrukking niet van Mij afvallen, die hoe meer zij bedreigd worden, des te meer mijn naam belijden, zal hem tot nadenken brengen.

U moet zich harden voor de laatste geloofsstrijd ter wille van uzelf. Maar ook ter wille van uw medemensen, die u door uw geloof helpen kunt in een God te geloven die helpen kan, helpen wil en ook helpen zal als de nood ondraaglijk is geworden, als satan zijn werk volbracht heeft, als de mijnen met de dood bedreigd worden en Ik alleen hun hulp brengen kan.

Dan zal Ik komen en de mijnen wegnemen. Ik zal hun nood en verdrukking beëindigen, maar ook alles wat zich tegen Mij verzet terechtstellen op de laatste dag van deze aarde. Dan zal er een loven en prijzen zijn door de mijnen en de ontzetting van de dood bij de anderen. Dan is de dag gekomen waarvan geschreven staat; dat Ik zal richten de levenden en de doden, de gelovigen en de ongelovigen. Want mijn woord dat de waarheid is, zal vervuld worden.

Amen

BD.5328
3 maart 1952

Gods woord maakt Zijn wil bekend

Om mijn welgevallen te kunnen verwerven hoeft alleen mijn wil geacht en nageleefd te worden. En mijn wil is heel gemakkelijk te vervullen, want deze roept u alleen op tot liefde. Hij verlangt van u iets wat niet onnatuurlijk is, daar u immers zelf uit de Liefde bent voortgekomen. U zult weer moeten worden zoals Ik u eens geschapen heb en dit vereist liefde. U zult Mij dus alleen welgevallig kunnen zijn wanneer u zich vormt zoals u was vanaf het allereerste begin. En daarom zult u mijn geboden van de liefde moeten vervullen die in mijn wil besloten liggen.

En Ik doe u mensen mijn woord toekomen opdat u kennis neemt van mijn wil. En mijn woord zal u steeds aanmanen tot een levenswandel die van liefde getuigt. Mijn woord zal u in detail voorschrijven wat u zult moeten doen en laten om volmaakt te worden. U zult daarom op aarde niet zonder mijn woord kunnen, want dat brengt u pas kennis van Mij en mijn wil. Het wijst u op uw oertoestand en op uw taak in het aardse leven. Mijn woord spoort u aan verbinding te zoeken met zijn Gever. En als u deze verbinding bent aangegaan is ook uw wil bereid zich aan mijn wil te onderwerpen. Uw taak op aarde is: het juiste willen om mijn welgevallen te verwerven. Daarvan zult u doordrongen moeten zijn. U zult u mijn wil tot richtsnoer moeten nemen, dan zult u uw doel bereiken.

Wie kennis neemt van mijn woord zal zich dan ook door Mij laten leiden. Hij erkent Mij en doet zijn best dat te doen wat Ik verlang. Hij doet zijn best in de liefde te leven. Zijn positieve ontwikkeling gaat door en hij is zeker van het doel. Hij wordt weer wat hij was, een krachtig wezen dat zich door de liefde met Mij heeft verenigd en nu zelf onbeperkt werkzaam kan zijn en onvoorstelbaar gelukzalig is.

Amen

BD.5331
7 maart 1952

Aardse kennis in het hiernamaals

Elk inzicht is voor u, mensen nutteloos dat u op aardse wijze u verworven hebt, want het is u slechts eigen zolang u op aarde leeft. Gaat u echter het rijk hierna binnen, dan is voor u iedere herinnering daaraan verloren, als u zich niet geestelijk een graad van rijpheid verworven heeft die u geschikt maakt voor het rijk van het licht, waar u helder en duidelijk alles weet en u ook aardse kennis, die u dan is bijgebleven, in geval van nood gebruiken kan. Maar voor een gestorven ongelovige ziel ziet het er dan slecht uit. Want hoe meer zij bezat aan aardse kennis, des te meer wordt zij zich de armzalige toestand bewust nu geheel zonder kennis te zijn, zich weinig of geheel niets te kunnen herinneren en zich op geen enkele manier te kunnen onderscheiden.

Zo’n ongelovige ziel ontbreekt het ook vaak aan de herinnering aan haar levensomstandigheden op aarde, en zij vindt de herinnering pas dan terug als zij moeite doet omhoog tot het licht te komen. Dan is zij echter ook buitengewoon dankbaar voor ieder onderricht en zij beseft haar toestand, haar nalatigheid op aarde en vaak ook haar schuld.

Houd u dit steeds weer voor gezegd, dat u uw lot voor de eeuwigheid zelf op aarde bereidt, dat u ervoor moet oppassen op de aarde naar aardse goederen, roem, eer en te grote aardse kennis te streven, omdat dat alles vergankelijk is. Aardse kennis behoedt u niet voor geestelijke duisternis. In tegendeel, aardse kennis kan er veel toe bijdragen uw geest te verduisteren – en daar moet u steeds voor gewaarschuwd worden. Want in het geestelijke rijk is het dan moeilijk voor een ziel om kennis op te doen die voor die tijd nooit geïnteresseerd was, in wat het geestelijke rijk haar wilde bieden, omdat zij zich door aardse wetenschap ongeschikt maakte voor ’n geestelijk weten.

Maar bovenmate zegenrijk kan een ziel werken in het geestelijke rijk als zij het licht bezit, geestelijk en aards. Want zij kan dan ook de mensen op aarde bijstaan en hun raad geven in aardse noden, en haar aardse kennis gebruiken waar het nodig is. De zielen van de duisternis worden weliswaar vaak door lagere krachten beïnvloed, zich te uiten en met hun vermeende kennis van zich te doen horen. Maar dan is het niet meer de ziel zelf, maar de door haar zich uitende krachten, die bewust dwaling trachten te verspreiden onder de mensen om hun denken te verwarren ten gunste van de duistere macht. Daarom zijn ook verbindingen van de aarde met het geestelijke rijk schadelijk, wanneer de geestelijke voorwaarden niet aanwezig zijn, dat geestelijk strevende mensen zich bewust met de lichtwereld verbinden, dat zij onderricht willen worden, echter duistere krachten geen gelegenheid geven zich te uiten – doordat zij bidden om bescherming tegen dwaling en slechte wezens.

Licht uitdelen kunnen alleen wezens die zelf in het licht staan, en die wezens moeten bewust aangeroepen worden. Zij zullen gaarne hun kennis uitdelen en geven aan de mensen die geestelijke goederen ontvangen willen, omdat die alleen waardevol zijn en onvergankelijk, omdat de ziel die alleen met zich mee over kan nemen in het geestelijke rijk.

Amen

BD.5332
8 maart 1952

De toestand van de zielen in het hiernamaals – Dwaalleer – Ongeloof – Liefde

Het is voor veel mensen onbegrijpelijk dat zij rechtstreeks met Mij in verbinding kunnen staan dat wordt bewezen door mijn aanspreken, door het vernemen van mijn woord in de vorm van gedachten. En dat is enerzijds een teken van verwijdering van Mij zoals anderzijds een dood geloof, een geloof dat wel traditiegetrouw werd aangenomen maar niet levend is.

Het is een schools aangenomen kennis, waar maar zelden zo over nagedacht wordt dat de mens daarover een standpunt inneemt. Maar ook uit zo’n aanvaarde kennis konden de mensen afleiden, dat de eeuwige Godheid zich openbaren moet en zal, maar ook het geloof aan een eeuwige Godheid is zwak en daarom worden ook de geloofsleren niet ernstig genomen zodat er een geestelijke vooruitgang behaald zou worden die alleen al daarin bestaat dat de mens de verbinding met Mij tot stand probeert te brengen.

Eerstens moet Ik serieus erkend worden voordat Ik Mij aan een mens kan openbaren. En dat overtuigd geloof aan Mij ontbreekt bij oneindig veel mensen, wat de oorzaak is dat zij ook in geestelijke duisternis leven en in deze duisternis het hiernamaals ingaan.

En wat zij op aarde verzuimden moet nu in het hiernamaals worden ingehaald. Zij moeten nadenken maar zullen daartoe vaak te zwak zijn door eigen schuld. Worden ze in de eeuwigheid gevolgd door hun liefdewerken, dan zijn zij niet geheel krachteloos ondanks hun ongeloof. Hun kracht bestaat daarin dat de herinnering aan de kennis die zij op aarde niet ernstig namen, hun nlet geheel ontnomen is. Dat zij nu dus kunnen nadenken, terwijl de ongelovige zielen die geen werken van liefde met zich meenamen zich in onzegbare nood bevinden, omdat zij niet in staat zijn zuivere gedachten op te nemen om zich hiermee bezig te houden.

Toch kunnen ook deze zielen nog onderwezen worden in het geestelijke rijk door zielen die hun op een begrijpelijke manier datgene aanbieden wat zij moeten weten, als zij tenminste hun onderrichtingen willen aannemen. Ten gunste van deze zielen voor te spreken is een werk van grote liefde en barmhartigheid, opdat zij de kracht tot willen krijgen en aansluiting zoeken bij die sferen waar hun opheldering gegeven kan worden.

Werken van liefde kunnen ieder tekort vereffenen en de ziel tot geloven brengen. Maar de geestelijke duisternis, die een gevolg is van het ongeloof op aarde, zal pas van hen wijken als zij Jezus Christus kennen, omdat Hij alleen hun schuld kan delgen dle door het ongeloof op aarde veroorzaakt is. Het denken dat op een dwaalspoor is kan spoedig goed gericht worden waar liefde en geloof aanwezig waren op aarde. Maar ongelovige mensen moet eerst kennis worden bijgebracht, omdat zij deze op aarde voor zichzelf niet wilden laten gelden, ook al waren zij er tegenover hun medemensen voorstander van.

Ik kan de zielen die Mij niet erkennen en wier liefde niet Mij of hun medemensen gold, niet ineens het inzicht geven. Ik kan hun alleen de mogelijkheid geven zich kennis eigen te maken onder de voorwaarde, dat hun wil niet meer aan Mij weerspannig is. Dan is mijn erbarmende liefde ook bereid hun licht te geven – als zij daarnaar verlangen. En dan wordt hun ook weer het evangelie gebracht, dat zij nu in vrije wil kunnen aannemen of ook kunnen afwijzen. En al naar gelang hun wil tot het goede en hun verlangen naar onderricht, zal hun nu mijn leer licht geven en kan hun opgang beginnen.

Maar veel leed en ellende in de duisternis gaan eraan vooraf, eer een ongelovige, van de aarde weggenomen ziel door een lichtstraal wordt beroerd en die volgt. Dan echter is zij ook bereid haar wezen te veranderen, als zij eenmaal de weldaad van het licht ondervonden heeft, waar zij nu steeds naar verlangt totdat deze haar ten deel valt.

De duisternis geeft haar zielen maar zelden vrij, doch Ik weet wanneer Ik de poorten openen en de zielen de vrijheid geven kan. Ik weet, wanneer zij voor een lichtstraalontvankelijk zijn en Ik help hen de weg te vinden die uiteindelijk tot Mij voert en tot de zaligheid.

Amen

BD.5335
12 maart 1952

’n Bijzondere missie: Strijden voor de waarheid

De dienstwilligheid bewerkstelligt dat uw missie gewetensvol door u wordt uitgevoerd en dat u trouwe arbeiders bent in mijn wijngaard. En daarom zijn u taken gegeven die niet iedereen kan vervullen, die weer bijzondere bereidwilligheid vooropstellen en die van grote betekenis zijn: U moet strijden voor de waarheid! De liefde prediken is wel het meest noodzakelijke, omdat zonder liefde niemand zalig kan worden, maar het ambt van prediker kan door mensen worden uitgeoefend die vervuld zijn van de geest, ook wanneer ze niet bekwaam zijn om te strijden; want tot liefde aanzetten kan ieder die zelf in de liefde wandelt.

Maar de strijd voor de waarheid vereist een bijzondere bekwaamheid, een op de hoogte zijn van de waarheid en een strijdlustige geest, die zich voor het juiste en ware inzet, maar tevens een uitermate sterk geloof in mijn woord, want verdedigen kan de mens alleen dat wat hij als waarheid inziet, wat voor hem buiten twijfel staat, omdat de “eeuwige Waarheid” het hem heeft verschaft. Om overtuigd voor de waarheid op te kunnen komen, moet ze hem op de eerste plaats zelf overtuigd hebben en daartoe hoort weer een leven in liefde opdat mijn geest werkzaam kan zijn in hem. Zo ook moet de liefde voor de medemens hem weer aansporen, deze de waarheid te willen doen toekomen, om welke reden hij nu met vurige ijver tegen leugen en dwaling optreedt.

Waar leugen en dwaling is kan het licht moeilijk doorbreken. Waar de akker begroeid is met onkruid, kan een goed zaadkorreltje zich niet ontwikkelen en is de akker in zekere zin waardeloos geworden voor zijn bezitter. En daarom moeten mijn knechten deze eerst van onkruid zuiveren, een arbeid die buitengewoon moeizaam is en volharding en kracht vereist. Waar leugen en dwaling zich hebben vastgezet in de harten der mensen, kan alleen met onverbiddelijk geweld het zuiveringswerk worden gerealiseerd, de vertegenwoordiger van de waarheid moet niets ontziend alles blootleggen wat indruist tegen de zuivere waarheid en daarom moet hij zelf bezitten wat hij de medemens wil brengen.

Zulke knechten heb Ik nodig op aarde in de laatste tijd voor het einde. En deze missie is zo belangrijk, dat Ik deze knechten heel bijzonder bijsta, hun op elke manier het veld waarin ze moeten werken gereed maak – dat Ik hen bijsta zowel in geestelijke als in aardse nood, hun de levensweg op aarde effen en hen aanspoor om steeds ijveriger geestelijk werkzaam te zijn, opdat hun missie succes zal hebben.

De voortbrengselen van zijn eigen gedachten moet hij niet uitdragen, ofschoon deze ook juist kunnen zijn, wanneer hij door mijn geest verlicht is. Maar een buitengewoon werkzaam zijn van mijn geest in hem zal hem de zekerheid geven, moedig op te treden tegen dwaling en leugen. En met een heldere geest zal hij inzien waar dwaling en leugen is, hij zal er de zuivere waarheid tegenoverstellen en zich niet in de war laten brengen door openlijke tegenstand, door vijandigheden of vervolging, hij zal onverschrokken strijden met het zwaard van de mond en volledig overtuigd zijn dat hij zelf in de waarheid vaststaat.

Zulke knechten heb Ik nodig op aarde, die voor niemand vrees hebben en voor hun Heer door het vuur gaan. Ik heb mensen nodig met een sterk geloof en vaste wil, met een absolute liefde voor de waarheid en besef van de grote geestelijke nood, en waar Ik dezulken vind, verricht Ik, om te beginnen, het voorbereidende werk, hun de waarheid te zenden en hen met de missie die voor hen bestemd is, vertrouwd te maken.

Ik leid ze op tot ware verdedigers zonder vrees, Ik verlicht zelf hun geest opdat ze duidelijk inzien waar en wanneer hun ingrijpen nodig is, waar en wanneer ze tegenover de leugen staan om deze openlijk te brandmerken.

Tegen deze taak is niet iedere arbeider in mijn wijngaard opgewassen, omdat de vijandige macht al te sterk is geworden, omdat de mensen zich goed voelen in de onwaarheid, omdat die hun een gemakkelijk leven veroorlooft, terwijl de zuivere waarheid zelfoverwinning vraagt, die ze niet willen opbrengen. Daarom moet mijn knecht in het besef hiervan zonder consideratie de gevolgen van een onjuist denken en ook de gevolgen van dwaalleren blootleggen en hij mag er niet voor terugschrikken de verdedigers van de dwaling de waarheid in hun gezicht te zeggen.

Want niet eerder kan goed zaad worden uitgezaaid en tot bloei komen, tot de akker is gereinigd van onkruid, dat nergens toe dient en onverbiddelijk moet worden uitgeroeid. De waarheid moet en zal zich baan breken en daarom wil Ik ieder die de waarheid uitdraagt zegenen en zijn arbeid voor Mij en mijn rijk ondersteunen, zoals Ik trouwens ook zijn aardse weg wil effenen, opdat hij zich ongehinderd aan zijn arbeid kan wijden waarvoor Ik hem heb uitgekozen.

Amen

BD.5336
14 maart 1952

Mijn rijk is niet van deze wereld

Mijn rijk is niet van deze wereld. Acht daarom de aardse wereld zeer gering. Word er slechts in zoverre mee geconfronteerd zoals uw aardse levenstaak het vergt, maar streef onophoudelijk naar mijn rijk dat buiten de aardse wereld te vinden is. Mijn rijk is het rijk dat eeuwig voortduurt, terwijl de aardse wereld vergaat met de dood van uw lichaam. Maar u zult mijn rijk al op aarde kunnen bezitten, als u zich afwendt van de vreugden en goederen van de wereld en uw gedachten verheft naar Mij, wanneer u ze zendt in de oneindigheid, Mij vragend en u openstellend voor mijn antwoord. Dan betreedt u al het geestelijke rijk dat eens uw verblijfplaats zal zijn. Dan is het geestelijke rijk u meer waard dan de aardse wereld en dan ontvangt u ook de goederen die deel uitmaken van dat rijk, maar die u aards niet zult kunnen ontvangen. Mijn rijk is niet van deze wereld. Begrijp dat Ik u door deze woorden wil roepen in de gindse wereld die uw ware vaderland is en die u ook weer wil opnemen na de dood van uw lichaam. Mijn rijk is het lichtrijk dat u alleen maar binnen kunt gaan als u ontvankelijk voor licht bent geworden, als u op aarde naar mijn rijk hebt gestreefd en dus kandidaat bent geworden voor het rijk dat Mij toebehoort en waarin u Mij eens zult mogen aanschouwen.

Deze woorden van Mij geven u duidelijk te verstaan dat u deze wereld, het aardse rijk, niet vurig moet begeren, veeleer dat u dit zult moeten overwinnen als u in mijn rijk wilt worden opgenomen. Ik wil u het verschil duidelijk maken. Ik wil u zeggen dat deze wereld Mij niet toebehoort maar dat mijn tegenstander daarvan heer is en stel dus mijn rijk tegenover de aardse wereld. Ik wil u hierheen, in mijn rijk lokken, omdat Ik u geven wil wat de aardse wereld niet bezit: een eeuwig leven in gelukzaligheid.

De aarde is het dal van lijden en beproevingen. Ze is de plaats van onvolmaakte mensen die volmaakt moeten worden. De aarde is evenwel geen duurzame verblijfplaats, ze is slechts een stadium van ontwikkeling dat voor de mensen uitermate kort is vergeleken met de eeuwigheid. En de mens zelf, zijn aards materieel omhulsel, is vergankelijk. Het dient het geestelijke dat zich opwaarts moet ontwikkelen, slechts voorbijgaand tot woning. Dan pas betreedt de ziel het geestelijke rijk dat onvergankelijk is, maar ook dan nog het rijk van mijn tegenstander kan zijn, wanneer de ziel op aarde geen geestelijke vooruitgang heeft geboekt en dus binnengaat in het rijk der duisternis.

Maar u zult moeten streven naar mijn rijk, het geestelijke rijk waarin Ik de Koning en Heerser ben, waar alleen maar licht en gelukzaligheid bestaat, waar Ik zelf uitdeel om allen gelukkig te maken die mijn rijk zijn binnengegaan. Acht daarom de aardse wereld gering. Streef naar het rijk dat voor u heerlijkheden ontsluit, waarvan u mensen nooit zult kunnen dromen, het rijk waarvan Ik u de heerlijkheden heb beloofd met de woorden: “Wat geen menselijk oog ooit heeft gezien en geen menselijk oor ooit gehoord, heb Ik bereid voor hen die Mij liefhebben”.

Amen

BD.5339
18 maart 1952

Kan het gericht afgewend worden door gebed?

U mensen zou het aanstaande gericht wel kunnen voorkomen. U zou het werk van vernietiging dezer aarde kunnen tegenhouden, als u Mij daar ernstig om zou bidden. Maar alleen met een gebed dat uit de diepte van uw hart voortkomt, en niet alleen met de mond gesproken wordt. Maar zulk een gebed vereist een onwankelbaar geloof in Mij, en dat geloof ontbreekt u. En de meeste mensen moeten als zij ernstig over hun gedachten nadenken en zichzelf daar rekenschap van geven, dit ongeloof bekennen.

Bij veel mensen wordt mijn naam nog wel genoemd, maar het hart weet daar reeds lang niets meer van. En daarom bent u voor zulk een gebed dat Mij zou bewegen dit aangekondigde gericht af te wenden, niet meer in staat. Bovendien geloven de mensen er ook niet meer aan, en dus doen ze ook geen beroep op de genade van een waar gebed, dat nog alleen in staat is mijn Wil te wijzigen. En als Ik u het komende zo vastbesloten verkondig dan komt dat omdat Ik van de geloofstoestand der mensen weet, en hun wil Mij sinds eeuwigheid bekend is.

Ik kan hun wil niet door dwang veranderen, want deze is naar mijn tegenstander gewend en keert zich geheel van Mij af. Tot een bepaalde grens laat Ik de wil van de mensen de vrije loop. Maar zodra die grens overschreden wordt, grijp Ik in om te verhinderen dat de mensen in de eindeloze diepte afzinken. Ik weet wanneer Ik er een einde aan moet maken, wanneer Ik de macht van mijn tegenstander breken moet. Ik weet daarom ook hoe Ik de mensen uit zijn macht en invloed onttrekken kan. En Ik weet ook dat de kluistering in de hardste materie voor het van Mij vervreemde geestelijke veel gunstiger en hoopvoller is, dan wanneer Ik de mensen in deze lage geestesgesteldheid de oude aarde, en zodoende ook hun leven zou laten behouden. Als Ik ze tot ware duivels zou laten worden door de invloed van mijn tegenstander. En bovendien heb Ik reeds ieder mens afzonderlijk benaderd om hem voor Mij te winnen.

Ieder mens had persoonlijk genoeg gelegenheid tot Mij te komen, Mij te leren kennen en mijn vaderliefde te ondervinden, als hij maar wilde. Talloze middelen heb Ik al geprobeerd. Ik lokte met woorden van liefde, Ik vermaande en waarschuwde hen door leed en nood en Ik sprak tot hen door mensenmond. Ik probeerde hun gedachten naar het geestelijke te leiden, maar mijn tegenstander won hen voor zich door de wereld en haar materie. Mij echter achtten zij niet, behalve de weinigen die Mij erkenden en lief hadden, en die daarom ook niet voor het einde behoeven te vrezen.

Dezen zijn echter op de hoogte van de nood der mensheid in deze tijd. Zij begrijpen ook waarom Ik een tijdperk beëindig dat alleen nog maar een lagere geestestoestand brengen kan, echter nooit meer een verandering ten goede, tot geloof en geestelijke opwaartse ontwikkeling. U mensen zou door een diep geloof en innig gebed wel veel bereiken kunnen, maar uw begeren geldt slechts de wereld en haar goederen, en daarom zullen die vergaan omdat de tijd vervuld is

Amen

BD.5341
21 maart 1952

Aanmatiging

Verheft u niet boven uw medemensen, integendeel, wees hen behulpzaam. Dan pas beoefent u de ware navolging van Jezus, dan pas is de liefde werkzaam in u, die elke verwaandheid uitschakelt, die u de medemensen als broeders leert zien en die elk verschil in rang of stand opheft, dat wel alleen maar werelds bestaat, maar in mijn rijk niet wordt geduld. Dienstbare liefde zal waar geluk in u teweeg brengen, in dienende naastenliefde bent u echter navolgers van Jezus, van die mens op aarde die u het juiste leven heeft voorgeleefd, die waarlijk licht en kracht en macht in alle volheid bezat, omdat Hij Mij zelf in Zijn hart had opgenomen en die toch van deze kracht geen gebruik maakte, door te heersen en zich door Zijn medemensen te laten bedienen: Hij diende Zijn broeders in diepste liefde en deemoed en dat verhief Hem tot Heerser over werelden en talloze schepselen, want Ik zelf betrok Zijn uiterlijke vorm en vervulde Hem met licht en kracht.

De aanmatiging is een kenmerk van hem die uit verwaandheid en heerszucht is gevallen in de diepste diepte. En als u, mensen aanmatigend bent, leent u hem gewillig uw oor en laat u zich door hem verleiden, u neemt zijn eigenschappen, zijn zonden over en bent hem onderworpen Stel u niet boven uw medemensen, die toch in waarheid uw broeders zijn, omdat u allen alleen één Vader hebt en elkaar, als diens kinderen, zult moeten liefhebben en dienen uit liefde tot Mij. De verwaandheid brengt u makkelijk ten val, want wie arrogant van geest is, herkent Mij die de eeuwige Liefde ben, heel spoedig niet meer, omdat er geen liefde in hem is. Want de ware liefde is één met de deemoed, echter niet met arrogantie.

In deemoed dienen getuigt steeds van diepe liefde tot Mij en die tot uitdrukking komt in dienende naastenliefde. En u zult waarlijk heel wat meer winnen, wanneer u in deemoed dienstbaar bent dan wanneer u in aanmatiging heerst. Want u zult alleen aards tot macht kunnen komen in verwaandheid, maar geestelijk verwerft u zich niets, ja, u verliest ook nog dat weinige dat u bezit. Want de verwaandheid hoort bij mijn tegenstander, dus versterkt ze alleen zijn rijk en wat dat voor u, mensen betekent, is niet moeilijk te raden.

Maar mijn rijk is niet van deze wereld, daarom kan dienende naastenliefde wel schijnbaar aards verlies van goederen, van aanzien en macht als gevolg hebben, maar ze verwerft zich geestelijke waarden die onvergankelijk zijn en later in mijn rijk die ziel worden aangerekend, die nu in licht en volheid van kracht ver boven diegenen staat die op aarde heersten en hun medemensen onderdrukten.

Wie zich zelf verheft, zal vernederd worden, overweeg deze woorden en denk niet dat u datgene wat u zich op aarde verschafte door aanmatiging in bezit houdt en wat u zich in zekere zin onrechtmatig toeeigent. Want hij die wil heersen neemt, hij neemt wat hem niet toekomt, hij eigent zich onrechtmatig een recht toe en misbruikt zijn macht. Dienende liefde daarentegen geeft onophoudelijk, in woorden en daden schenkt ze zich aan diegene die gebrek lijdt en haar hulp nodig heeft; dienende liefde is ware ware deemoed en Mij daarom welgevallig, dienende liefde is de ware navolging van Jezus, die zeker naar Mij voert, naar de Vader van eeuwigheid.

Amen

BD.5343
24 maart 1952

God – Vader

Ik ben uw God en Vader.

Als God zult u Mij misschien nog erkennen, wanneer u zich door middel van gedachten met uw oorsprong en uw bestaan bezighoudt. U zult dus door verstandelijke overwegingen tot het resultaat kunnen komen, dat u een Schepper en Behoeder van eeuwigheid erkent, die voor u de Oerbron van kracht is en die u nu God noemt. Maar Ik wil als Vader door u worden erkend.

En dit is niet door verstandelijke activiteit tot stand te brengen. Dit stelt de werkzaamheid van de geestvonk in u voorop, die – zelf een deel van God – u de juiste verhouding tot uw Schepper van eeuwigheid duidelijk maakt. Maar u zult nu eerst zelf deze verhouding moeten aangaan, om Mij dan als Vader en uzelf als mijn kinderen te herkennen. Een mens die wel God erkent, maar niet op de hoogte is van de zin en het doel van zijn aards bestaan, zal niet de samenhang weten tussen zichzelf en God. En hij zal ook niet in staat zijn door middel van zijn verstand een band tussen zichzelf en God tot stand te brengen.

Want dit is de werkzaamheid van de geest, die als deel van Mij weer op Mij aanstuurt. De geest probeert dus weer nader tot zijn Vadergeest te komen, met wie hij weliswaar onafscheidelijk verbonden blijft, maar de geest zet ook de ziel die hij bewoont aan tot de vereniging, omdat deze – als hier buiten staand – de gelukzaligheid van de vereniging met Mij mist. Dus is de aaneensluiting met Mij gelijk aan de verhouding van een kind tot de Vader, terwijl het geïsoleerd staande wezen alleen het “schepsel” van God is en dus ook God beschouwt als een Wezen dat ver van hem af staat. Maar Ik wil met mijn schepselen verenigd zijn, ze als mijn kinderen aannemen, om ze gelukzalig te maken. Ik ben wel uw God, maar wil uw Vader zijn. Want u bent uit mijn liefde voortgekomen, niet alleen uit mijn macht. En de liefde zoekt blijvende verbinding, omdat ze gelukkig wil maken.

Maar de liefde is een vrij gevoel, dat nooit kan worden afgedwongen.

Daarom moet Ik voor u mensen eerst als God herkenbaar zijn, die u nu zult moeten leren liefhebben en die dan als Vader uw liefde beantwoordt. Deze vaderliefde zult u dan ook voelen. Ze zal u gelukkig stemmen en steeds inniger naar de Vader doen verlangen. Zolang u Mij als uw God alleen eerbied en gehoorzaamheid toont, openbaar Ik me nog niet als uw Vader. Want Ik verlang naar uw liefde, om dan vaderlijk met mijn kinderen om te gaan en ze gelukkig te maken met mijn liefde.

Dan staat u niet meer geïsoleerd in de schepping, ofschoon u zelfstandige schepselen bent. Dan hebt u Mij door uw liefde tot u getrokken. En de verbinding tussen ons kan nooit meer worden verbroken, omdat die altijd heeft bestaan, waarvan u zich alleen niet bewust was toen u in Mij alleen de God en Schepper zag, maar die uw Vader is en blijven zal tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.5349
1 april 1952

Gods erbarmende liefde draagt zorg voor het verlorene

Mijn liefde en genade kent geen grenzen en mijn barmhartigheid richt zich op de zwakken, zieken en gebrekkigen. Vanuit een oneindig geduld draag Ik zorg voor diegenen, die zich van Mij verwijderen en vol lankmoedigheid verdraag Ik hun zonden en probeer Ik hen tot ommekeer te bewegen. Ik probeer de ziekte van hun ziel te genezen en Ik wend alle middelen aan om de liefde van diegenen te winnen, die Mij nog sterke weerstand bieden, die nog geen liefde voor Mij voelen. Want Ik geef mijn schepselen niet op, ook wanneer ze zich vrijwillig van Mij afzonderden, Ik blijf voortdurend voor hen de Vader, die Zijn kinderen wil redden van het eeuwige verderf. Ik draag zorg voor hen. En daarom is mijn werkzaam zijn bij de mensen zo duidelijk en zal tegen het einde van deze aarde nog duidelijker zijn, omdat het gevaar steeds groter wordt, dat de mensen opgaan in hem, die mijn tegenstander is en die hen in het verderf wil storten.

Blindelings lopen de mensen hun ondergang tegemoet, want ze luisteren niet naar de boden, die Ik op hun pad zend. Ze slaan geen acht op mijn goddelijke woorden van liefde en hebben slechts ogen en oren voor de wereld, waardoor mijn tegenstander de mensen lokt en verleidt. Maar mijn vermanende en waarschuwende stem zal telkens dringender weerklinken en aan geen van hen, die Mij ontrouw zijn, zal mijn stem kunnen ontgaan, want ze klinkt geweldig en getuigt van Mij en mijn macht.

Wat geen mens meer in staat is te herkennen als liefde van mijn kant, is toch nog liefde van Mij, omdat Ik de mensen wil winnen voor het te laat is. Weliswaar zullen allen eens van Mij zijn, al duurt het ook nog eindeloze tijden, maar Ik wil niet, dat ze meer moeten lijden dan nodig is voor hun positieve ontwikkeling. Ze hebben al een verre weg afgelegd, met kwellingen en leed in overvloed en er ontbreekt slechts nog een kort stukje van de weg tot Mij. Maar keren ze nu voor het einde nog om, dan bestaat het gevaar, dat ze de eindeloos lange weg nog eens moeten gaan en onuitsprekelijk lijden weer hun lot is. Ik wil echter niet, dat ze meer lijden dan nodig is. Doch Ik laat de mensen hun vrije wil.

Maar mijn stem zal weerklinken tot aan het einde. En wordt ze niet gehoord, daar ze teder en zacht klinkt, dan zal Ik met donderstem spreken en zal Ik moeten worden aangehoord. Maar ook dan is de mens nog niet gedwongen aan mijn stem gevolg te geven. Daarom spreek Ik niet uit de wolken, om mijn bestaan te bewijzen, maar Ik spreek door de elementen van de natuur, die wel ieder als mijn stem kan herkennen, wanneer hij het wil, maar die hij ook kan afwijzen als een door de natuur veroorzaakt gebeuren, dat juist alleen de mensen verontrust, maar geen aanleiding geeft om hun wil te veranderen. Maar mijn liefde rust niet tot Ik mijn doel verwezenlijkt zie, tot al mijn schepselen de terugweg naar Mij hebben gevonden, tot zij zelf vurig naar mijn liefde verlangen en Ik nu voor hen de vervulling ben. Mijn liefde zal het ook bereiken, in kortere of langere tijd, naar gelang de mens zelf zijn wil gebruikt.

Amen

BD.5353
6 april 1952

Geloofsarmoede

Hoe arm zijn de mensen die geen geloof hebben, die niet geloven aan een God als Schepper en Vader van eeuwigheid – die in Jezus Christus het verlossingswerk volbracht, om Zijn schepselen te bevrijden van een onwaardige keten, die zij zich door eigen schuld lieten aanleggen.

Hoe arm zijn de mensen die zonder geloof door het leven gaan, want zij bezitten niets dan vergankelijke goederen die hun door het lot waren toebedeeld om hun aardse levensopdracht te kunnen vervullen en die voor hen nu het voornaamste zijn, die zij ijverig trachten te vermeerderen in plaats van de materie te overwinnen. Een juist geloof zou hun leven een andere inhoud geven, want zij zouden bezig zijn voor de eeuwigheid voor het leven van de ziel na de dood. Zonder geloof echter is al hun denken alleen op het aardse leven gericht – het is een toestand van aanhoudende zorg voor het vergankelijke.

De mensen werken daarom voor de dood – niet voor het leven. Zij zijn reeds arm op aarde, maar ze gaan nog armer het geestelijke rijk binnen waaraan ze op aarde niet wilden geloven. Zij komen naakt en armzalig in het hiernamaals aan, en onmetelijke smarten en duisternis is hun lot. Maar zij hebben zichzelf dat lot geschapen, want zij zijn op aarde niet zonder ’n weten geweest over God als Schepper en Vader – over Jezus Christus als Verlosser. Zij namen de leringen daarover niet aan – wat zij wel gekund hadden als zij maar gewillig geweest waren opheldering over hun aardse levensdoel te verkrijgen, want deze wil is het fundament van het geloof.

De mens moet slechts willen geloven, dan zal hij ook kunnen geloven. Het weten over God wordt ieder mens eens bijgebracht. En denkt hij maar na over wat de aanleiding en het doel mag zijn van zijn aardse bestaan, dan helpt God hem ook zeker het ware inzicht te verkrijgen, want dan is de wil klaarblijkelijk van zins vast te staan in de waarheid.

Ieder mens weet dat hij geen tegenbewijzen kan leveren, en daarom zich ook niet mag aanmatigen af te wijzen wat hem over God en Zijn verlossingswerk, Zijn onbegrensde Macht, Wijsheid en Liefde verkondigd wordt. En daarom moet hij trachten opheldering te verkrijgen, en door dit pogen zal hij beloond worden, omdat God zelf degene aanneemt die zijn gedachten al vragend in de oneindigheid zendt. Deze zal kunnen geloven en een onmetelijke rijkdom verwerven door zijn geloof, terwijl de mens zonder geloof nog dat verliezen zal wat hij aards bezit. Hij is in de ware zin van het woord arm – want niets geeft hem hoop en vertrouwen, niets geeft hem kracht als hij in moeilijkheden verkeert – als hij niet aan God als een Vader, aan Jezus Christus als zijn Verlosser geloven kan, naar wie hij moet streven om voor eeuwig zalig te zijn.

Amen

BD.5358
9 april 1952

De kracht van de liefde – Genezing van zieken -Wonderwerken

Wie in de liefde leeft die heeft ook kracht in zich. Hij zal daarom tot iedere daad in staat zijn, als het vaste geloof hem niet ontbreekt. De liefde maakt weliswaar het geloof levend, maar het moet eerst worden gewekt. Dat wil zeggen: de mens moet zich eerst met dat wat hij geloven moet bezighouden en de liefde zal hem dan ook de kracht geven, zodat hij niets meer in twijfel trekt en dus ook in staat is alles tot stand te brengen. De liefde is dus het waardevolste, want zij maakt alles mogelijk.

U mensen echter weet de kracht van de liefde niet op waarde te schatten. U zou wonderen kunnen verrichten. U zou zieken kunnen genezen. U zou iedere zorg kunnen uitbannen. En voor u zou niets onmogelijk zijn, zodra u de liefde in u volledig zou ontwikkelen en in haar kracht geloofde. En zo is het niet een gave die Ik u verleen als u dit alles vermag, maar de uitwerking van de kracht van uw liefde. Het is het vanzelfsprekende gevolg, wanneer u zich door de liefde mijn kracht heeft eigen gemaakt. U mag dus niet weloverwogen naar zo’n gave streven zieken te genezen, wonderen te doen enzovoort, daar het geen bekwaamheid is die u ontwikkelen kunt, maar u moet alleen de liefde in u sterker laten worden. U moet geestelijke voltooiing nastreven die dan door deze bekwaamheden wordt bewezen.

Alleen de liefde vermag alles. Wie zich totaal tot liefde vormt en daardoor ook een overtuigd geloof heeft, die put uit mijzelf. Hij voelt zich als mijn kind, als een deel van Mij, en hij kan daarom niet anders denken dan dat hem iedere taak gelukt omdat Ik hem bijsta. De liefde echter moet in het hart opvlammen. Zij moet de mens geheel en al vervullen, het moet hem zalig maken zich dat alles te ontzeggen wat de medemens ontbreekt. De ware liefde is totaal onzelfzuchtig, zij eist niets meer voor zichzelf, zij deelt onophoudelijk uit. De stelregel om te geven beheerst haar en toch is zij onbeschrijfelijk zaligmakend. En zo’n liefde kan alles wat ze wil, wat als gevolg van haar intensiteit als opwelling van het hart in de mens tevoorschijn komt, wat ze wenst dat er gebeurt. Een sterk levend geloof hoopt bij Mij op de vervulling van zijn wens en het zal niet tevergeefs vragen.

Ook een mens kan zich van mijn kracht bedienen en hetzelfde volbrengen. Maar hij kan dat alleen als hij is vervuld van liefde. Dan geef Ik hem niet de kracht, maar hij heeft ze zich dan zelf eigen gemaakt door werken van liefde en dat geeft hem het recht. Hij is dan in zijn oorspronkelijke toestand teruggekeerd en heeft zich niet onrechtmatig iets toegeëigend, maar hij is weer dat geworden wat hij in het allereerste begin was, vervuld van licht en kracht, daar de liefde in zich licht en kracht is en de mens dus ook met licht en kracht doorstroomd moet zijn als hij de liefde heeft. Er is dus alleen een zichzelf vormen tot liefde nodig, zodat u mensen gelijk goden alles kunt volbrengen. En dat u dan alleen dat wilt wat volgens mijn wil is, is begrijpelijk, omdat de liefde tegelijkertijd ook de bron van de wijsheid is en niet anders kan handelen dan volgens mijn wil.

Amen

BD.5360
10 april 1952

Weerzien in het hiernamaals – Graad van rijpheid

Er is een gelukzalig weerzien in het geestelijke rijk voor allen die met een bepaalde rijpheid het aardse bestaan verlaten en dus in staat zijn met geestelijke ogen te schouwen. Dat wil dus zeggen: de goeden zullen elkaar weerzien, maar de slechten zo lang niet, totdat zij zich zelf eveneens hebben veranderd en goed willen zijn. Er is een bepaald niveau van inzicht nodig zodat de wezens elkaar kunnen zien. Want ook de volledige eenzaamheid, het op zichzelf aangewezen zijn, moet de eerste grote opvoedkundige uitwerking hebben, dat ze zolang over hun toestand nadenken, totdat ze een resultaat hebben bereikt waarbij ze verder geholpen kunnen worden. Slechte wezens zijn weliswaar met dezelfde slechte tezamen, toch blijft ieder wezen onherkenbaar voor het andere. Aan hun handelwijzen herkennen ze elkaar wederzijds alleen als tegenstanders en daarom bestrijden ze elkaar steeds.

Maar de zielen die nog voor verbetering vatbaar zijn, die zonder geloof zijn gestorven en toch niet tot de geheel slechte zielen kunnen worden gerekend, moet inzicht in hun erbarmelijke toestand worden gebracht, om eindelijk een verandering ervan na te streven, wat dan al een schrede omhoog betekent. De eenzaamheid kwelt in het bijzonder zulke zielen die vurig verlangen naar hun geliefden en hen niet kunnen vinden. Maar dezen kunnen in hun nabijheid zijn en hen willen helpen, doch voor de onrijpe zielen blijven ze onzichtbaar, tot ze na verandering van hun gezindheid hun bereidwilligheid tonen ingelicht te worden. Dan vaak treden hun geliefden hen tegemoet, maar nog steeds zonder herkend te worden. Pas in een zekere graad van rijpheid mogen ze zich aan de ziel bekend maken en is dit een onuitsprekelijk geluk, dat ook steeds een aansporing is opwaarts te gaan voor de zielen die nu pas de werkelijkheid van het geestelijke rijk inzien en gewillig zijn zich aan de wil van God aan te passen.

Een voortijdig weerzien in het hiernamaals zou op de wezens in zoverre dwangmatig inwerken, dat ze nu aan een voortleven van de ziel zouden moeten geloven, terwijl ze zeer vaak zelf nog niet van hun eigen dood op de hoogte zijn, alleen menen in een ander gebied verplaatst te zijn en daarom zich vaak tegen hun lot verzetten. Maar ze moeten door eigen nadenken zover komen dat ze zich om hulp roepend tot Jezus Christus wenden. En het geloof in Hem moeten ze zelf verkrijgen wanneer hun van de kant van de hulpvaardige wezens het weten daarover wordt bijgebracht. Ze moeten hun nood inzien, hun machteloosheid en ook de uitweg: Jezus Christus, de goddelijke Verlosser. Dan pas kan hun zoveel licht worden toegestuurd dat ze zelf ziende worden. Maar zonder dit geloof is hun geest verduisterd en onderscheiden ze niets anders dan alleen een buitengewoon troosteloze, verlaten streek, waar ze onophoudelijk in nood en kwelling doorheen trekken, want ze lijden gebrek en hun leed is ontzettend. En ze vinden geen uitweg tot ze zichzelf flink de waarheid aanzeggen en proberen zich te veranderen, of ook: door stug in opstand te komen zinken ze nog dieper weg en verharden ze volledig in hun gevoelens.

Ze zijn nooit verlaten door hun geliefden, maar volgens goddelijke wet is dezen de toegang zo lang ontzegd, tot de ziel naar boven verlangt, tot ze een verbetering van haar toestand wenst en haar gedachten mild en vragend worden. Dan wordt haar van alle kanten hulp geboden en kan ze zeer snel opstijgen en al haar geliefden terugzien. Maar een onbeschrijflijk geluk is diegenen gegeven die van deze aarde in het licht weggaan en daarboven al hun geliefden terugvinden die vóór hen het geestelijke rijk zijn binnengegaan.

(vervolg: BD.5365)

BD.5361
11 april 1952

De val der engelen – De boodschap van Goede Vrijdag

U allen, die op aarde leeft, bent door mijn liefde vastgegrepen. En er zijn voor u mogelijkheden geschapen, weer de oer verhouding met Mij aan te kunnen gaan. Er was u een tijd toegekend voor deze omvorming uit een verhouding, die geheel tegen God gericht was, naar de hereniging met Mij. Om dit doel te bereiken, werden u alle genaden ontsloten en mijn nooit eindigende liefde helpt een handje waar u dreigt te falen. Maar één ding kan ook mijn overgrote liefde voor u niet: uw wil veranderen vanuit mijn macht. Uw wil is de factor, waarmee rekening moet worden gehouden, die alleen de verandering moet volbrengen en net zo goed falen kan. Want uw wil is verzwakt door hem, die mijn tegenstander is en die u, die hij in de diepte deed vallen door de zonde tegen Mij, ook in de diepte bij zich zou willen houden en die daarom u de weg naar Mij verspert op elke manier, die dus ook graag uw wil zwak wil houden. En daardoor bent u niet in staat, de verandering van uw wezen te voltrekken. De wil is echter daarom zwak, omdat het wezen, dat nog in zijn macht is, ook zonder enige liefde is en daarom geen kracht kan ontplooien. Want de liefde is kracht in zich en zou onvermijdelijk ook de wil de nodige versterking verlenen. Het wezenlijke, dat hem toebehoort, heeft een totaal verzwakte wil en is niet bij machte zichzelf te verlossen van zijn heerschappij over zich. En dit wezenlijke bracht Ik hulp.

Zou u mensen nu begrijpen, wat Mij ertoe bracht naar de aarde af te dalen en u redding te brengen? Ik was hetzelfde in het allereerste begin, zoals het door Lucifer in de afgrond gestorte geestelijke. Ik was uit de liefde Gods voortgekomen als engelgeest en onderkende God als het toonbeeld van alle macht en kracht en heerlijkheid van eeuwigheid. Als tegenstander van Lucifer stond Ik aan de kant van Hem, die ons had geschapen uit de kracht van Zijn liefde. Ook Ik kon God niet zien, maar mijn liefde voor Hem was mijn gelukzaligheid.

Maar ook de liefde voor het van God afgevallen geestelijke vervulde me en deed in Mij een plan rijpen, aan de verlossing van dezen uit de macht der duisternis deel te nemen, omdat Ik op de hoogte was van de macht van Lucifer en van de invloed op het willoze geestelijke. Ik wilde het helpen op de manier, die alleen de tegenstander kon overwinnen. Ik wilde een beroep doen op de kracht van God, om tegen hem op te kunnen treden en het doel te bereiken, hem de wezens te ontwringen en zo weer terug naar God te brengen, van wie ze waren uitgegaan. Ik wilde voor dit gevallene de kracht verwerven en ze hen doen toekomen, opdat ze een sterke wil kregen en zich vrij konden maken uit de macht van satan. De wilszwakte is gebrek aan liefdekracht, dus gevolg van een liefdeloze gezindheid. Wilde Ik nu deze wezens aan een sterke wil helpen, dan moest Ik proberen hen aan te zetten tot liefde en hun liefde weer eerst opwekken door mijn liefde. Ik moest hen bevrijden uit zijn macht, doordat Ik hem de koopprijs betaalde voor de zielen, die hij gevangen hield. Hij zelf geeft weliswaar nooit de toestemming, hij laat nooit de ziel vrij, maar de ziel heeft nu zelf de kracht zich te bevrijden, waarbij hij haar niet kan hinderen, wanneer ze zich van mijn kracht bedient, die Ik haar bereidwillig doe toekomen, als ze bereid is ze aan te nemen, dus van de aan het kruis verworven genaden gebruik te maken.

Ik heb voor alle zielen deze koopprijs betaald door mijn lijden en sterven aan het kruis. En iedere ziel kan haar vrijheid weer terugkrijgen, wanneer ze zich maar tot Mij wendt, wanneer ze haar wil de juiste richting geeft, wanneer ze Mij erkent en mijn werk van verlossing en tot Mij roept om hulp. Om de wil van deze wezens te versterken ben Ik aan het kruis gestorven. Ik plaatste een overgrote liefde tegenover de macht van satan en overwon hem, zodat ook de hardste keten los kon springen van wie aan mijn zijde gaat staan.

Twee uit de kracht van de eeuwige Liefde voortgekomen wezens worstelden tegen elkaar. Maar Ik bediende me van deze liefdekracht. Ik streed voor God en met God. De liefde vervulde me geheel en mijn aardse lichaam werd bijgevolg tot drager van de eeuwige Godheid. Mijn lichtziel sloot zich tegelijk met het lichaam bij Haar aan en nu had de vereniging plaatsgevonden, die ook ieder door God geschapen individu zou moeten aangaan volgens bestemming van eeuwigheid, om nu als volmaakt te kunnen werken in licht en kracht en gelukzaligheid.

De oergeschapen geest was van God afgevallen. Hij ontving licht en kracht in overvloed en misbruikte die om tégen God te werken. Gods kracht doorstroomde ook hem, maar hij gebruikte ze in negatieve zin en verwijderde zich daardoor steeds meer en meer van God. Maar de kracht uit God te gebruiken in Zijn wil leidt ook tot algehele samensmelting met Hem, welke Ik als mens Jezus op aarde bereikte door de liefde. De liefde is de sterkste macht en moet ook de wil zo beïnvloeden, dat hij zich op God richt. En deze gave van kracht voor de wil van de mensen op deze aarde, heb Ik als mens verworven door mijn lijden en sterven aan het kruis, door onuitsprekelijke pijnen en overgrote kwellingen. En ieder, die Mij erkent en in zichzelf de liefde tot volle wasdom brengt, kan zich van deze kracht bedienen.

Ieder mens, die Mij als Redder en Verlosser aanroept om hulpverlening, zal zijn huidige heer willen ontvluchten en het ook kunnen. Want deze laat Ik niet in de handen van mijn tegenstander vallen. Ik verbreekt zijn ketenen en maak hem vrij. Maar Ik kan dit alleen maar doen, zodra de wil van de mens zelf naar verlossing streeft. Hem tegen zijn wil bevrijden kan Ik niet.

Maar mijn liefde is oneindig en ze zal de tegenstander iedere ziel ontwringen. De liefde zal bereiken, dat de wil van ieder wezen eens geheel verandert en zich naar Mij keert. En daarvoor ben Ik aan het kruis gestorven, dat de verzwakte wil van het gevallene versterking ondervindt. En dus heb Ik de wereld verlost uit de slavernij van de satan.

Amen

BD.5365
15 april 1952

Het weerzien in het hiernamaals – Graad van voltooiing

Het is een onvergelijkelijk zalig moment wanneer de ziel van de aarde scheidt en het lichtrijk binnengaat in sferen waarin er niets slechts meer is, waar de ziel door een golf van zalig makend licht omvangen wordt. Waar uiterst schone wezens haar benaderen en haar een mate van liefde betonen die haar bijna overweldigt. De lichtuitstralingen zijn aan haar graad van rijpheid aangepast, dus steeds in die mate dat ze wel onvoorstelbaar gelukkig stemmen maar de ziel niet verteren, wat een overmaat aan licht die de ziel nog niet in staat is op te nemen, wel zou kunnen. In oneindige uitgestrektheid ziet zij de wonderbaarlijkste scheppingen, want haar geestelijk oog is nu geschikt geestelijke scheppingen te kunnen aanschouwen, die niet stoffelijk meer zijn maar zich toch net zo werkelijk aan haar vertonen en dus geen zelfbedrog zijn.

En te midden van deze schoonheid die haar oog aanschouwt, treft zij haar geliefden aan die haar vooraf zijn gegaan in die graad van rijpheid dat het lichtrijk hen kon opnemen. Voor mensen is de zaligheid van zo’n weerzien niet in te denken, maar in het geestelijke rijk is de ziel in staat diepere indrukken op te doen zonder te vergaan. En zij ervaart bewust de zaligheid die God haar bereidt en zingt Hem in haar hart lof en dank toe, net als ze, wanneer het lichtrijk haar vaderland is geworden, helemaal in liefde ontbrandt tot de Vader die haar al deze zaligheden heeft bereid.

Het samenwerken met zielen met dezelfde graad van rijpheid, verhoogt haar kracht en haar wil tot werkzaam zijn. En deze richt zij nu op de zielen die nog ver onder haar staan, om hen te helpen dezelfde zaligheid te bereiken. En zij bekommert zich nu in barmhartige liefde om degenen die haar na stonden op aarde en die nog in lagere sferen vertoeven. Die op aarde door ongeloof en liefdeloosheid in hun geestelijke ontwikkeling zijn achtergebleven – en daarom in het hiernamaals nog ongelukkig in duisternis of in schemerlicht vertoeven. Zij herkent weliswaar deze zielen en zij kan hen ook naderen en hun haar hulp aanbieden, maar zijzelf wordt door deze zielen niet herkend en daarom wordt haar hulp ook vaak afgewezen.

Maar de liefde en het geduld van een lichtziel doen onophoudelijk moeite voor deze zielen en bereiken ook eens dat zij invloed krijgt. Haar eigen zaligheid die zij vanuit de voortdurende liefdesuitstraling van God ontvangt, de onvergelijkelijke scheppingswerken in het lichtrijk en het samenwerken met wezens met wie zij in gelukkig makende liefde verbonden is, geven haar voortdurend nieuwe kracht om verlossend werkzaam te zijn. Zelf vindt zij haar geluk daarin, te geven wat zijzelf ontvangt. Steeds wordt haar verlangen naar God vervuld en zij kan niet anders dan eveneens gelukkig willen maken.

Het is onmogelijk de mensen op deze aarde de heerlijkheid van het lichtrijk te beschrijven, omdat alleen een voltooide ziel de volheid van licht kan verdragen en daardoor ook de zaligheid kan begrijpen waarvan de nog onvolkomen mens geen begrip heeft. Doch één ding moet en kan hij geloven: dat er een weerzien is in het rijk hierna. Dat de dood niet een einde maakt aan het eigenlijke leven van de ziel en dat deze zielen elkaar herkennen, als een bepaalde graad van rijpheid bereikt is die echter veel zielen nog niet bezitten. En daarom kan het voor veel zielen ook lang duren voordat zij het geluk van de vereniging met hun geliefden ervaren. Maar het verlangen ernaar is vaak een reden om opwaarts te streven. De liefdeskracht van de zielen is voortdurend bezig zielen uit de diepte te verlossen en hen te helpen zalig te worden, hen te helpen het rijk binnen te gaan waar stralend licht hen omringt, waar zij God kunnen aanschouwen en waar alle nood ten einde is.

Amen

BD.5368
18 april 1952

Een gelovig gebed maakt de wil van God genegen

Vertrouw op Gods hulp in elke nood van lichaam en ziel en schenk uzelf volledig aan Hem. De hardste tegenstrijdige wil kan niets uitrichten tegen Zijn wil en aan deze wil zult u zich deemoedig moeten onderwerpen. U zult alles uit Zijn hand moeten aannemen in het vaste vertrouwen dat het voor uw bestwil is. U zult Hem moeten laten heersen, dan kan het alleen maar goed voor u zijn. De goddelijke liefde probeert ijverig iedereen afzonderlijk te winnen, maar de middelen zijn verschillend omdat ook de wil van Zijn schepselen verschillend is. En om aan deze wil een bepaalde richting te geven wordt ieder mens zodanig geconfronteerd met belevenissen dat deze hem aanzetten tot het uiten van zijn wil, omdat het nodig is. Daarom zullen de mensen niet allen hetzelfde lot meemaken, maar steeds een van elkaar verschillend lot. En nu kan ieder mens zich daar anders tegenover opstellen en dat helpt hem bij het rijp worden van zijn ziel, vooropgesteld dat de mens steeds Gods wil onderkent en zich toegedaan hiernaar voegt.

Toch zult u om hulp kunnen vragen, hoewel u zich aan Zijn wil onderwerpt, want een gelovig gebed heeft grote kracht en maakt de wil van God u genegen. Een gelovig gebed kan afwenden wat moet dienen voor uw opvoeding, want een gelovig gebed is blijk geven van deemoed en zwakte, wat God welgevallig is en Zijn liefde ertoe aanzet het gebed te vervullen. Wend u daarom in elke nood van lichaam en ziel vol vertrouwen en optimisme tot Hem voor Wie niets onmogelijk is, Die vol van liefde zich naar een vragend mensenkind over buigt als dit Hem roept. Verlaat u op Hem en Hij zal helpen als het niet nadelig is voor uw ziel. Hij zal helpen als u gelooft, want een vast geloof zal Hij niet beschamen.

Amen

BD.5369
19 april 1952

God neemt de zorg voor aardse zaken op zich

Ik zorg voor het lichamelijke welzijn, als u het geestelijke welzijn nastreeft, dat zin en doel is van uw leven op aarde. Ik heb u deze belofte gegeven, dat Ik u wil bedenken met alles wat u nodig hebt, als u maar mijn rijk zoekt en zijn gerechtigheid. Als u ernaar streeft voor mijn ogen rechtvaardig te leven en voor uw ziel de graad van rijpheid te verwerven, die haar het recht geeft om het lichtrijk binnen te gaan. En Ik houd Mij aan mijn woord. Ik zorg als een vader voor uw aardse leven, omdat Ik deze zorg wel op me kan nemen, maar niet vanuit de volheid van mijn macht uw positieve ontwikkeling bevorderen kan, waarvoor uw vrije wil voorwaarde is.

Maar u moet niet door aardse zorgen gehinderd worden bij het geestelijk streven. U zult u volkomen zorgeloos alleen aan uw geestelijke taak moeten kunnen toewijden. Daarom zult u vol vertrouwen elke aardse zorg aan Mij kunnen overlaten. Ik wil ze voor u dragen. Ik wil u helpen in elke aardse nood. Ik wil als liefdevolle Vader voor mijn kinderen alles doen wat voor hen het aardse bestaan draaglijk maakt. Ik wil u bedenken met spijs en drank, met kleding en woning. Ik wil u gezondheid geven voor lichaam en ziel. En niets zal u ontbreken, als u maar uw best doet de taak van uw aardse bestaan te vervullen, voortdurend de vorming van uw wezen tot liefde na te streven en daardoor dichter bij mijzelf als uw Vader van eeuwigheid te komen.

Wie Mij tracht te winnen schenk Ik mijzelf en nog alles erbij wat hem gelukkig maakt. Maar op aarde moet hij zijn wil bewijzen, zijn liefde voor en zijn verlangen naar Mij. Hij moet leven naar mijn wil. Hij moet mijn geboden nakomen, die alleen liefde eisen voor Mij en voor de naaste. Dan kan hij er waarlijk zeker van zijn, dat Ik elke zorg voor zijn lichamelijk welzijn op me neem, omdat Ik wil dat mijn kinderen op aarde niet van het geestelijk streven worden afgehouden door zorgen van allerlei aard.

En al mag het ook lijken dat mijn liefde minder is geworden, al mag het ook lijken dat Ik niet aan u denk, wacht geduldig tot Ik me duidelijk aan u kenbaar maak. Vaak wil Ik dat u zich van de hulp van boven bewust wordt, wat pas kan gebeuren wanneer u schijnbaar hopeloos tegenover een nood staat.

Er bestaat geen nood, die zo groot is, dat Ik haar niet zou kunnen uitbannen. En er bestaat geen liefde, die zo diep is als de mijne, die steeds bereid is te helpen, maar door wijze beoordeling vaak eerst het tijdstip afwacht dat ze zich uit, om Mij aan u te kunnen openbaren in mijn liefde en macht. Maar laat u niet van de wijs brengen, doordat Ik me zo nu en dan verborgen houd. Ik weet precies wat u nodig hebt, zoals Ik ook weet hoe Ik u helpen kan, zodat het een echte hulp voor u zal zijn.

Maar vergeet niet uw ziel, wier nood waarlijk veel groter is wanneer haar geen hulp wordt gebracht. Want de ziel blijft bestaan wanneer uw lichaam vergaat. En wat u de ziel aan zorg hebt doen toekomen, kan niet meer van haar worden afgenomen. Het zijn schatten, die ze met zich meeneemt in het rijk hierna en die onvergelijkelijk kostbaar zijn in vergelijking met dat, wat het lichaam nodig heeft om op aarde te kunnen leven.

Maar nooit zult u zich ongerust hoeven te maken en bezorgd in de toekomst te kijken. Alleen wat u voor uw ziel doet is belangrijk. Laat al het andere aan Mij over, uw Schepper en Vader van eeuwigheid.

Amen

BD.5371
21 april 1952

Versterking van het geloof door werken van liefde

U wordt in uw geloof geweldig gesterkt als u een leven in liefde leidt en er steeds op bedacht bent Mij en de naaste te dienen. Wat u ook onderneemt, steeds moet de wil om te helpen u aandrijven. Steeds moet de liefde u bepalen en u aansporen om te denken, spreken en handelen. Dan komt u in nauwe verbinding met Mij en het gevolg daarvan is een vast en onwankelbaar geloof dat uw hele wezen vervult. Een geloof dat u de innerlijke rust en zekerheid geeft dat u onder mijn bescherming staat, dat u – als kind van uw Vader – nooit verlaten en eenzaam bent, dat u niets kan gebeuren dan datgene wat Ik goed acht voor u. De liefde in u moet dieper worden, opdat uw geloof sterker zal worden.

U zult uw medemens moeten willen helpen en gelukkig maken. U zult leed moeten lenigen en nood verkleinen. U zult hem met raad en daad moeten willen bijstaan en afstand moeten doen van wat hem ontbreekt wanneer de nood daardoor wordt verminderd. U zult hem geestelijk moeten bijstaan, zijn ziel helpen te geloven, hem door werken van liefde een goed voorbeeld geven. U zult hem moeten onderrichten en u over hem ontfermen als zijn geloof zwak is en hij Mij niet juist ziet. U zult alles moeten doen wat u zult wensen dat u geschiedt in dezelfde nood.

En u zult daardoor zelf de grootste zegen hebben, want u ontsteekt daardoor een licht in u dat nu afstraalt op allen die u omgeven. U zult uw medemensen de kracht van een sterk geloof kunnen bewijzen. U zult tot grote dingen in staat zijn als gevolg van de liefde en van het uit u voortkomende geloof. Voor u bestaan er dan noch krachteloosheid noch angst, noch zorgen noch bange vragen. U voelt zich in Mij geborgen, omdat Ik daar moet zijn waar liefde is en mijn nabijheid u rust en zekerheid geeft. Laat niet af van het werkzaam zijn in liefde. Geef en maak gelukkig en laat u dan gelukkig maken door Mij, die u alles geeft en u niets weigert als u maar gelooft.

Amen

BD.5376
27 april 1952

Ik ken de mijnen – De goede Herder

Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij. Ik ben waarlijk de goede Herder, die Zijn schapen niet aan de vijand prijsgeeft, die om het leven van elk bezorgd is, die alles doet om Zijn kudde tegen het binnendringen van de wolf te beschermen, die zelf Zijn leven offert voor Zijn schapen. Vol liefde rust mijn oog op alle mensen. Alle wil Ik graag naar de thuisstal leiden, alle wil Ik graag behoeden voor de aanvallen van de vijand, die ze Mij ontrukken wil. Aan alle mensen wil Ik me graag bekend maken, hun mijn bescherming aanbieden, ze met zorg omringen en behouden. Ik wil graag alle mensen het eeuwige leven geven.

Maar nu is het een tijd waarin bijna geen mens meer op mijn lokroep let. Mijn kudde heeft zich verspreid. De vijand is in hun midden gedrongen en hij heeft het tot stand gebracht dat mijn schapen zijn verdwaald, dat ze zich van hun Herder verwijderden, dat ze te hoog klommen in wereldse hoogten, dat ze hun Herder hebben verloren en de weg naar Hem niet meer terugvinden. Ze zoeken Hem niet. Veeleer verwijderen ze zich steeds meer van Hem. En al roept mijn liefde hen ook, ze slaan geen acht meer op mijn stem, op enkelen na, die in Mij hun goede Herder herkenden en Mij niet opgeven.

Maar Ik wil geen van mijn schapen verloren laten gaan. En dus zal mijn lokroep met zo’n sterkte weerklinken dat hij gehoord moet worden, ook door diegenen die heel ver van Mij verwijderd zijn. En Ik zal ieder van mijn schaapjes hardnekkig blijven nalopen en het de weg effenen die naar Mij terug leidt. Ik zal me beschermend opstellen voor hen die angstig zijn en die de vijand vrezen, zodat hun geen leed zal geschieden. Ik zal me neerbuigen tot diegenen die gevallen zijn, om ze op te heffen, om ze uit de afgrond omhoog te trekken. Allen zullen mijn roep vernemen, want hij zal over de hele aarde weerklinken en mijn nabijheid aankondigen, zodat ieder zich naar Mij kan keren en ook door Mij zal worden aangenomen als hij Mij maar wil navolgen.

Ik ben de goede Herder. Ik kan het werkzaam zijn van mijn vijand weliswaar niet verhinderen, maar Ik kan ieder bescherming verlenen die zich achter Mij opstelt, omdat de vijand Mij zelf niet kan aanvallen, maar wel u, zolang u zich niet aan Mij vasthoudt, als u zich van Mij afkeert en wegen gaat waar hij u kan achtervolgen en bereiken. Weliswaar volgt mijn roep van liefde u, maar hij dwingt u niet om om te keren. U zult er vrijwillig gevolg aan moeten geven, dan kan de tegenstander u waarlijk niets maken. Dan bent u onder veilige hoede en Ik leid u behouden naar het vaderland, waar Ik nooit meer van u weg ga en u in gelukzalige vrede zult kunnen leven.

U mensen, allemaal, sla acht op mijn lokroep, want hij zal spoedig weerklinken. Keer u om, nog voordat het te laat is. Laat u door uw Herder leiden en vertrouw u aan Mij toe. Verlaat niet de weg die Ik ben gegaan. Integendeel, volg Mij na, dan zal u waarlijk niets kunnen overkomen door de vijandige macht. Want Ik zelf houd mijn handen beschuttend boven u en u zult het doel bereiken. U zult binnen kunnen gaan in uw vaderhuis, u zult gelukzalig leven in eeuwigheid.

Amen

BD.5377
29 april 1952

Geloofsbeproevingen om het geloof te stalen

U bent aan voortdurende beproevingen van het geloof blootgesteld, maar alleen opdat uw geloof gehard wordt, want nog is het zwak net als van een kind, gemeten naar de eisen die nog aan u gesteld worden in de komende tijd. Daarom zult u steeds weer in nood geraken waarin u zich waar zal moeten maken, in zoverre dat u zich tot Diegene zal moeten wenden, die uw nood verdrijven kan.

Als een wolkenformatie zal de nood verdwijnen, als u zich vol vertrouwen aan de hemelse Vader overgeeft en zich aan Hem en Zijn genade toevertrouwt. U hebt zo’n zeker middel om iedere nood de baas te worden, u hoeft alleen maar Hem uw noden voor te leggen en Hem innige vragen om hulp en u zult geholpen worden. Maar dit vaste geloof moet u tevoren rijp laten worden zodat Hij u helpen kan en helpen wil. Zo’n geloof verdrijft elke nood. Maar om dat te bereiken moet u zich van Zijn tegenwoordigheid bewust zijn: u zult in een zo innige verbinding met Hem moeten staan, dat u nooit het gevoel hebt alleen te zijn, integendeel, Hem, uw Vader van eeuwigheid steeds naast u voelt en er dan ook helemaal van overtuigd bent, dat Hij u helpt.

Een leven zonder strijd, zonder noden van aardse of geestelijke aard, zou u niet vooruithelpen in uw geestelijke ontwikkeling, want alleen door strijd wordt uw kracht gestaald, alleen tegenover weerstand bewijst de kracht zich en wordt tenslotte overwinnaar. Daarom zijn aardse noden niet uit te schakelen, ze zijn in zekere zin alleen maar een beproeven van krachten om die te ontplooien, waar u doorheen moet om sterk te worden in het geloof. Want u zult grote geloofskracht nodig hebben in de komende tijd, waar alleen maar die mens kalm en zeker zal blijven die door een sterk geloof zo vast staat dat hij zich altijd onder de hoede van de Vader in de hemel weet en daarom meester is over alles wat komt.

Er gebeurt niets in uw leven of Hij weet het en niets kan u overkomen zonder Zijn wil; wat er echter over u komt is Zijn wil en is steeds het beste voor uw ziel. Prent deze woorden diep in uw geheugen, dan zult u zich steeds geleid voelen door de liefde van de hemelse Vader en geen ogenblik zult u twijfelen aan Zijn hulp als u in nood bent. Alles is goed wat uw gedachten op Hem richt, die alleen maar uw roep verlangend tegemoet ziet om u helpend bij te kunnen staan. Hij wil dat u zich naar Hem wendt, Hij wil uw vaste Begeleider zijn, Hij wil om raad gevraagd worden in al uw noden, hetzij geestelijk of aards, Hij wil u altijd helpen, maar kan dit alleen als u door uw geloof aan Hem, u ook vrij uitgesproken hebt voor Hem. Dan echter bent u onder veilige hoede, dan zult u ook het zwaarste noodlot tegemoet kunnen zien, het zal voor u ten beste verkeren, u zult aards geholpen worden en geestelijk zult u de grootste zegen behalen uit alles, wat de Vader over u zendt om u voor eeuwig te winnen.

Amen

BD.5378
29 april 1952

De wil wordt beoordeeld, ook als de daad niet kan worden uitgevoerd

De wil wordt beoordeeld, ook als de daad niet kan worden uitgevoerd. Maar steeds moet u gezegd worden dat de wil niet alleen door woorden kan worden uitgedrukt, maar dat Ik de wil op zich beoordeel. Alles wat u in uw hart voelt, wat in u opstijgt als wens die u aanzet iets te doen – of tot goed of tot slecht handelen – dat is de wil die uw geestelijke ontwikkelingsgang bepaalt en waarvoor u zich eens moet verantwoorden.

De wil is in u gelegd daar u anders niet als wezen beschouwd zou kunnen worden – en deze wil is vrij. Er kan door niemand over worden beslist. Begrijp dit goed: de wil in u is aan geen dwang onderworpen ofschoon u bij de uitvoering van uw wil gehinderd kunt worden. Daarom zeg Ik u: uw wil wordt beoordeeld, die dus goed of verkeerd gericht kan zijn. En daarom zal nooit bestreden kunnen worden dat u, mensen een vrije wil hebt – ook als u vaak niet kunt realiseren wat u wilt omdat andere mensen of ook Ikzelf de wil tegenover de uwe stellen en nu de sterkte van deze wil uw voornemen verhindert. Dat Ik mijn wil vaak tegenover de wil van de mensen stel, dient alleen hun geestelijke voltooiing, het zal echter nooit de wil van de mens onvrij kunnen maken. Want de wil wordt door het denken van de mens zelf bepaald en zo kan het denken van de mens verkeerd of goed zijn, al naargelang de graad van liefde die in hem ontstoken wordt.

De liefde echter is mijn goddelijke kracht en ze stroomt ieder wezen toe. En het hart dat zich door deze kracht laat aanraken, zal ook goede gedachtenstromen opnemen en de wil in zich ook de juiste richting geven, terwijl de toevoer van slechte gedachten uit een liefdeloze sfeer komt en begrijpelijkerwijs door die mens worden opgevangen die eveneens zonder liefde is en daarom ook zijn wil op het kwade is gericht, zelfs als de mens het niet verwerkelijken kan.

Om hem zondig te laten zijn is zijn wil echter voldoende, dat wil zeggen: zijn denken en willen is tegen Mij gericht en heeft ook overeenkomstige werken ten gevolge. En zo kun je zeggen, dat goed denken en goed willen altijd alleen maar door een liefdevol mens tot stand kan worden gebracht, want de liefde geeft alles de goede richting. En daarom moet de mens zich met heel zijn wil aan Mij overgeven, omdat dan zijn denken door de liefde niet anders dan goed kan zijn en zich bijgevolg naar Mij wendt, zijn Schepper en Vader van eeuwigheid. Daarom zou de mens met zijn wil dat alles moeten nastreven wat naar Mij leidt, zelfs als er wordt geprobeerd, door een tegengestelde wil, hem daarin te hinderen – omdat Ik zelf dan diegene nog dichter tot Mij trek die zich door de liefde de aanspraak Mij te bezitten, heeft verworven. En daar ieder mens tot liefde instaat is en dus goed denken en willen kan, is hij ook voor zijn wil verantwoordelijk – en daarom wordt ieder geoordeeld naar zijn wil.

Amen

BD.5383
6 mei 1952

’n Ernstige vermaning – Laatste fase van de aarde

Een korte tijd nog bent u in geregelde omstandigheden, waarna u dan in een chaos gestort zult worden waaraan u zich uit eigen kracht niet kan ontworstelen. Want nu gaat de aarde de laatste fase binnen, ze gaat haar einde tegemoet. Deze voorspelling moet heel ernstig worden genomen want ze moet u er bewust van maken dat ook uw laatste tijd gekomen is, dat u allen geen lange levensduur meer hebt en dat zelfs velen zich moeten voorbereiden op een plotseling weggeroepen worden voor het einde van de aarde.

Iedere dag die u nog meemaakt is een geschenk dat u zou moeten waarderen, want elk goed werk dat u op een dag doet, vermeerdert uw kracht, die u in de komende tijd dringend nodig zult hebben. Wie echter zonder liefde en geloof verder leeft, die zal mijn kracht totaal missen of hij zal zich aan mijn tegenstander overgeven, die hem wel van kracht voorziet, maar die hem niet behoedt voor het einde, voor het laatste gericht, voor de hernieuwde verbanning in de vaste materie. Verkoop daarom uw ziel niet voor een prijs die waarlijk niet opweegt tegen de nood die de ziel te wachten staat wanneer het aardse leven is afgelopen.

Ik kan u er niet vaak en ernstig genoeg voor waarschuwen, omdat Ik u een zalig lot zou willen bereiden. U, mensen gelooft echter niet wat Ik u steeds weer door zieners en profeten laat verkondigen – u gelooft het niet en Ik kan u niet dwingen om te geloven. U hebt een wereldse mentaliteit en staat dientengevolge ontzettend ver van het geestelijke af; u bent helemaal verzonken in de materie en deze materie zal u bedelven, ze zal u weer helemaal gevangen nemen, omdat u zich niet van haar los maakt, zolang u er nog de kracht toe bezit.

Stel het u zich eens ernstig voor, geheel ingesloten te worden door de hardste materie, zodat u zich daar niet meer uit bevrijden kan. Deze gedachte zou u waarlijk de kracht verlenen dit noodlot te ontgaan, zo u zou willen geloven, maar u mist er het geloof voor en dit geloof kan Ik u niet geven, integendeel moet u het uzelf door een leven in liefde verwerven. Dan wordt de hele samenhang u ook duidelijk en ook de betekenis van uw leven als mens op aarde. En u zou schrikken, hoe ver u bent afgedwaald van datgene wat u als opgave gesteld is voor de tijd van uw aardse leven.

Doe, daarom goede werken, dwing u ertoe, leer ontberingen dragen voor uw medemensen, lenig leed en nood, troost en verkwik de zieken en zwakken, help overal barmhartig waar u ellende ziet – u doet het dan niet alleen voor anderen, u doet het dan ook voor uzelf, want uw ziel ontwaakt daardoor en komt tot het ware eeuwige leven. En ieder goed werk levert uw ziel de verlichting van geest op – u zult ziende worden en mijn grote liefde overal daar herkennen, waar u nu alleen maar een onbarmhartig heersen van een macht ziet die u op aarde slechts kwellen wil.

Luister naar mijn vermanende en waarschuwende stem, die Ik opnieuw laat horen en laat hem niet aan uw oren voorbijgaan en wegsterven. Geef het verlangen naar de materie op, denk alleen aan het heil van uw ziel en wees onbezorgd, want Ik zorg ook aards voor u, als u oprecht voor uw ziel zorgt, die in het grootste gevaar is, want het einde is nabij.

Amen

BD.5384
6 mei 1952

Communie

De geestelijke communie, de verbinding van de geestvonk in u met de Vadergeest van eeuwigheid, kan alleen door de liefde tot stand worden gebracht. U zult zich ook wel in gedachten met Mij kunnen verbinden door innig gebed, u roept me dan en Ik buig me neer tot u, maar het blijft zolang een roep uit de verte, als u zonder liefde bent. Er bestaat dan nog geen innige gemeenschap, die echter door werkzaam zijn in liefde meteen tot stand wordt gebracht, zodat u dan als het ware nauw met Mij bent verbonden en in deze staat nu het avondmaal met Mij zult kunnen houden, dat wil zeggen dat Ik zelf u het voedsel voor uw ziel kan doen toekomen, dat Ik u het brood des hemels, mijn woord, kan aanbieden, dat u alleen zult kunnen vernemen als u Mij in u aanwezig zult laten zijn, dus de communie met mij bent aangegaan. Communiceren heet bijgevolg, vlees en bloed – mijn woord en zijn kracht – uit mijn hand in ontvangst nemen, waartoe onvoorwaardelijk de liefde volledig een mensenhart in beslag moet nemen, daar anders mijn tegenwoordigheid ondenkbaar is. Van mijn aanwezigheid zal nooit een mens kunnen spreken, die de liefde tot Mij niet bewijst door onbaatzuchtige naastenliefde. Nooit kan een mens zich met zijn Vader van eeuwigheid verenigen, die zijn medemens niet als zijn broeder beschouwt, die tegenover hem zonder liefde is en bijgevolg ook nooit de Vader kan liefhebben, wiens kind de medemens is.

Laat het u duidelijk zijn, dat alleen de liefde het kind met de Vader verbindt, dat door de liefde de mens pas de verhouding kind tot Vader aangaat en dat dan het kind aan de tafel van de Vader te eten en te drinken krijgt met goede gave en eeuwig geen nood meer hoeft te lijden. En mijn woord is het kostbaarste, dat een mens kan ontvangen. Het is waarlijk lafenis en versterking en waar mijn woord klinkt, daar is ook mijn tegenwoordigheid bewezen, zoals omgekeerd mijn aanwezigheid niet in te denken is, zonder een uiting van kracht. En daar Ik zelf kracht en licht ben, openbaar Ik me ook als licht en kracht aan de mens, in wie Ik tegenwoordig kan zijn; die mijn tegenwoordigheid in zich toelaat door werkzaam te zijn in liefde. Maar licht en kracht stroomt uit mijn woord, licht en kracht hebben de zielen nodig voor de positieve ontwikkeling, dus zijn licht en kracht het voedsel, dat Ik de ziel aanreik, als de mens met Mij het avondmaal houdt, als hij mijn gast is, dus met Mij in innigste gemeenschap beantwoording van zijn liefde ondervindt.

Alleen dat is onder communie te verstaan. Alleen zo wil Ik weten, dat het avondmaal wordt verstaan, waartoe Ik u allen uitnodig, dat Ik heb ingesteld met de woorden: “Neem dit aan en eet, neem dit aan en drink – dat is mijn vlees, dat is mijn bloed”. Uit mijn hand zult u het voedsel voor uw ziel in ontvangst nemen en dit vereist de innige band met mij, die niet anders dan alleen door liefde tot stand kan worden gebracht.

Amen

BD.5389
11 mei 1952

Dwaalleer over de drie-eenheid

De goddelijke drie-eenheid is voor de mensen tot een volledig vals begrip geworden en dat door de verkeerde voorstelling van een Godheid in drie personen. Zo’n uitleg is voor ieder denkend mens onaannemelijk, dus wordt hij of zonder na te denken aangenomen of afgewezen, terwijl een juiste uitleg door ieder mens kan worden aangenomen, omdat hij het Wezen van de eeuwige Godheid aanschouwelijk maakt en er aanzienlijk toe bijdraagt het geloof in God weer tot leven te brengen. Het Gods begrip is voor de mensen als zo onduidelijk geworden, dat ze bijna niet in staat zijn te geloven, en als hun de Godheid ook nog als drie personen begrijpelijk moet worden gemaakt, raakt het begrip steeds meer verward en wordt het geloof wankel, en met recht, want om aan een driepersoonlijke God te kunnen geloven, moet het verstand volledig worden uitgeschakeld. Maar God heeft de mens het verstand gegeven om datgene te beoordelen wat hij geloven moet. Het verstand kan echter met goddelijke ondersteuning, dat wil zeggen: door de geest Gods, heel goed een Godheid erkennen, wanneer hem de leer daarover volgens de waarheid wordt voorgehouden. Dan zal ook het denken van het scherpste verstand zich niet verweren om er mee in te stemmen.

Maar deze waarheid openbaart een Wezen Gods op de manier, dat het liefde, wijsheid en kracht in zich verenigt, dat het ene niet zonder het andere is voor te stellen – dat de liefde het oerbegrip is uit welke de wijsheid voortkomt en beide samen een uitwerking hebben door de kracht van de wil. De liefde is het scheppende principe uit welke alles voortkomt, ze is de kracht die alles doet ontstaan, maar die niet zonder een bepaald plan of willekeurig schept, integendeel werkzaam is met de wijsheid Gods. Wat Gods wijsheid als goed en juist inziet, voert Zijn wil uit als de liefde Hem daartoe aanzet. Het is het begrip van een hoogst volkomen Wezen. Want liefde, wijsheid en almacht zijn het bewijs van een volmaakt Wezen, dat niet meer kan worden overtroffen. Liefde, Wijsheid en Almacht zijn bewijzen van goddelijkheid, ze geven de mensen een begrip van het wezenlijk Zijn van de eeuwige Godheid, maar nooit zijn het drie verschillende goddelijke personen die in één wezen verenigd zijn.

De verkeerde leer van de drie-eenheid Gods heeft er veel toe bijgedragen dat de mensen ongelovig werden, omdat zo’n voorstelling instinctief afwijzing tevoorschijn moet roepen en daardoor de genade van het gebed niet werd gebruikt, die de ernstig (naar waarheid) verlangende mens opheldering zou hebben kunnen geven, want het doel van het aanroepen was voor hen twijfelachtig, het was voor de mensen een vreemd idee tot drie personen te moeten roepen die hun als één God geloofwaardig moesten zijn. Er is grote verwarring aangericht, het was een duidelijke invloed van de satan, die steeds de waarheid tracht te ondergraven, het Wezen van God te versluieren en God zelf voor hen tot een vreemde te maken.

Dat deze dwaalleer ook werd aangenomen, getuigt van de verduisterde geestelijke staat van diegenen die, daar ze helemaal zonder licht waren, ook geen vermogen bezaten om te oordelen en daarom goede werktuigen waren in de handen van de satan, de leer te verbreiden en daardoor het geloof op een manier in gevaar te brengen zoals een dwaalleer het zelden heeft gedaan. Want om te kunnen geloven in één God als hoogst volmaakt Wezen, moet dit Wezen zich ook aan de mensen zo bekend maken, dat ze Zijn volmaaktheid kunnen inzien, ook moet het verstand van een mens die de waarheid zoekt klaar kunnen komen met begrippen, daar er anders geen rekenschap van hem geëist zou kunnen worden.

God neemt geen genoegen met een blind geloof. Hij vraagt nadenken en een standpunt innemen tegenover elke leer, omdat pas dan het geloof levend kan worden wanneer het tot een innerlijke overtuiging is geworden. Maar waar deze mogelijkheid van het begin af aan is uitgesloten, waar een verkeerde leer de mensen wordt voorgehouden deze onvoorwaardelijk aan te nemen, daar kan ook slechts een blind geloof worden verlangd en bereikt, dat voor God geen waarde heeft, dat veelmeer ongemeen schadelijk is voor de ziel, in het bijzonder dan, als het beeld van God wordt vertekend en daardoor de liefde voor Hem niet wordt ontstoken, die absoluut noodzakelijk is om zalig te worden.

Amen

BD.5394
17 mei 1952

Voordeel van de ontvangers van het woord (de genade) in vergelijking met de ongelovigen

Voor u allen, die mijn woord zult ontvangen, rechtstreeks of overgebracht door mijn boden, is de levensbron geopend. U allen bent ontvangers van genade, die Ik zelf naderbij kom en zal uitdelen wat u nodig hebt om gelukzalig te worden. U allen zult u mogen laven aan het levenswater. U zult mijn bewijs van liefde in ontvangst mogen nemen, mijn woord dat allen mogen horen die het willen horen. U zult een weten in ontvangst nemen dat u de samenhang laat inzien van dat wat is, een weten dat u mijn heersen en werkzaam zijn zal verklaren, en u zult leren Mij lief te hebben omdat u ook Mij zelf zult leren herkennen door mijn woord. En u zult uw taak op aarde inzien en u zult proberen ze te vervullen.

U bent aanzienlijk in het voordeel vergeleken met de mensen die niets van Mij weten omdat ze niets uit mijn hand willen aannemen, die mijn boden met mijn genadegeschenk afwijzen, bij wie geen licht kan schijnen omdat ze het ontvluchten en die daarom ook Mij zelf niet leren herkennen en bij wie het aardse leven een leegloop is en blijven zal, omdat het donker is in hen. U bent in het voordeel vergeleken met hen en zult u daarom in erbarmen over hen moeten ontfermen. U zult moeten proberen in hen een licht te ontsteken en met de genadegave werken waar het maar mogelijk is. U zult u voortdurend kunnen verkwikken. De anderen echter lijden gebrek, al is het ook uit eigen wil en bijgevolg door eigen schuld. Doch u zult hun voeding moeten doen toekomen, waar u maar kunt.

Uit mijn levensbron stroomt onophoudelijk het water van het leven. Deel de frisse drank uit wanneer u iemand tegenkomt die vermoeid en hongerig op aarde ronddoolt. Menigeen zal in zijn ellendige toestand toch naar de lafenis grijpen en menigeen zal zich daaraan verkwikken en zal nooit vergeten dat hij kracht heeft ontvangen.

Bied iedereen de kostelijke gave aan, ook op het gevaar af dat u wordt afgewezen. Maar niemand moet kunnen zeggen dat hem mijn genadegave geweigerd zou zijn gebleven. U allen die mijn woord ontvangt, zult voor Mij uit dankbaarheid minstens voor één zwerver moeten zorgen. U zult op dezelfde manier moeten uitdelen, zoals Ik aan u mijn gaven uitdeel. U zult in liefde moeten aanbieden wat u zelf kostelijk voorkomt. U zult uw medemensen moeten proberen te winnen voor mijn woord.

En Ik wil de inspanning van ieder mens zegenen. Ik wil mijn liefdesstroom uitgieten over allen die de grote geestelijke nood willen tegengaan, die meehelpen bij het verlossingswerk in de laatste tijd voor het einde. Ik geef onbeperkt. U zult mogen nemen in overvloed en u zult weer moeten uitdelen in de geest van mijn liefde, waar u maar geestelijke nood zult zien.

Onophoudelijk zal uit de levensbron het kostelijke water stromen dat een leven wekkende uitwerking heeft. En iedereen heeft toegang tot de bron. Wie echter zelf niet komt, hem zult u levenswater moeten brengen, opdat ook hij de kracht zal ervaren die het levenswater in zich bergt, opdat ook hij tot leven zal worden gewekt en nu voortdurend naar het levenswater verlangt.

Beloon Mij zo de liefde die Ik u zal schenken door het doen toekomen van mijn woord. Want de nood is groot en Ik wil haar tegengaan, waarbij u Mij zult moeten helpen omdat Ik door mensenmond moet spreken om hun wil te winnen. Wees vlijtige arbeiders in mijn wijngaard als u Mij zult willen dienen. Ieder kan werken in zijn omgeving en steeds zal hij als mijn knecht door Mij gezegend zijn.

Amen

BD.5397
22 mei 1952

Ernstige aanmaning

Er rest u niet veel tijd meer. Steeds weer moet Ik u dat zeggen, want u neemt mijn woorden niet ernstig. U staat midden in de wereld en zult het niet kunnen geloven, dat alles om u heen eenmaal ophoudt te bestaan en dat alleen datgene blijft wat onvergankelijk is: uw ziel. Steeds weer wil Ik u aanmanen, u dan ernstig een voorstelling te maken van de toestand van uw ziel. Steeds weer wil Ik u ervoor waarschuwen al uw denken en streven te richten op het verkrijgen van aardse goederen, op verbetering van uw aardse toestand. Dit alles is vergeefse moeite, want niets ervan zal van u blijven als uw tijd gekomen is: de tijd dat u zult worden weggeroepen of dat alles wat u omringt opgelost wordt.

Geloof het toch, dat u uw kracht onnodig en nutteloos gebruikt, dat u werkt voor een niets, dat het slechts een voorbijgaande welstand is die u misschien nog een paar gemakkelijke levensdagen bereidt, maar voor de ziel nadelig is, wanneer u niet eerst aan haar denkt en ijverig geestelijke goederen verwerft. Wel zult u ook aards een goed leven kunnen hebben, wanneer u uw aardse goederen goed gebruikt, wanneer u uitdeelt waar armoede en nood is, wanneer u uw goederen op zegenrijke wijze beheert, wanneer u ze beschouwt als van Mij ontvangen en uw dank betuigt op zodanige wijze dat u actieve naastenliefde beoefent, dat u nood lenigt, aards en ook geestelijk, doordat u de medemensen tot voorbeeld bent en ook hen aanzet tot een leven in liefde. Dan zal de aardse rijkdom goede gevolgen hebben. Dan hoeft uw ziel geen gebrek te lijden. Dan denkt u op de eerste plaats aan uw ziel en hoeft u het komende niet te vrezen. Maar wee degenen die alleen maar acht slaan op het lichamelijke leven. Het zal van hen worden afgenomen en ze zullen hun armoede ontzettend zwaar ondervinden in het rijk hierna.

Geloof het, dat u voor grote gebeurtenissen staat. Geloof het, dat u slechts nog een korte termijn is verleend. Verschaf u nog geestelijke goederen eer het te laat is. Alles wat u aards verwerft gaat voor u verloren. Zorg dat u goederen bezit die niet verloren kunnen gaan. Ik maan u ernstig aan, opdat u niet zult zeggen niet in kennis te zijn gesteld van datgene wat u onherroepelijk beschoren is. Mijn raad en mijn waarschuwing moet u niet in de wind slaan. Het is de roepstem van mijn liefde die u voor een vreselijk lot wil bewaren, die u door mensenmond toekomt en die Ik zal herhalen in een andere vorm voor de mensenkinderen die niet willen luisteren en geloven.

Mijn aanmaning en waarschuwingsroep weerklinkt zeer spoedig met een kracht, die u zal doen beven. Door de krachten der natuur wil Ik nog eenmaal tot u spreken en u weer van boven toeroepen: Word wakker, jullie slapers. U zwakken, vermant u zich. Zoek niet de lusten van de wereld en alles wat vergankelijk is. Tracht mijn rijk te winnen en denk aan uw eigenlijke ik. Denk aan uw ziel voor welke u zelf het lot in de eeuwigheid bereidt. En nog eenmaal zeg Ik het u: na deze laatste aanmanende roep van boven volgt na korte tijd het laatste gericht, het verval van de aarde en het einde van alles wat erop leeft.

En daarom bent u mensen in zo grote nood, omdat u niet inziet en wilt geloven dat voor u het einde is gekomen, daar u zich in het andere geval nog zou voorbereiden en de wereld met haar goederen geen aandacht meer zou schenken. De tijd die Ik u heb verleend is om. En tot het einde toe probeer Ik nog zielen te redden. En mijn liefde roept onophoudelijk de mensen op tot bezinning, tot boete en ommekeer. Want Ik wil niet dat ze verloren gaan. Ik wil alleen dat ze gelukzalig worden.

Amen

BD.5400
25 mei 1952

Het tot leven wekken van Gods vonk in de mens

Mijn geest moet in u werkzaam worden. Een vonk van mijn geest is in u, dus sluimert er iets goddelijks in u, dat op uw denken, willen en handelen kan inwerken, wanneer u zelf hem dit toestaat. U beslist zelf of deze geestvonk in u werkzaam kan worden. Het hangt geheel van uw wil af, de geest in u tot leven te wekken. Want hij is wel in u, maar hij wacht op de vervulling van de voorwaarden onder welke zijn werkzaam zijn mogelijk is.

Noch mijn almacht, noch mijn overgrote liefde kunnen mijn deel in u tot werkzaamheid bewegen. Want de wet van de eeuwige ordening ligt aan alles ten grondslag, ook aan de vorming van de mens met al zijn vermogens en niet op de laatste plaats aan de vrije wil van de mens, zonder welke een volmaakt schepsel niet denkbaar is en die er daarom ook naar moet streven weer in de staat van volmaaktheid binnen te gaan.

Maar het is ook de tegenpool niet mogelijk de goddelijke geestvonk in u te hinderen bij zijn werken, als u dit niet zelf wilt. U alleen bepaalt uw instelling tegenover Mij en ook tegenover mijn tegenstander. Dus hebt u ook een vrije wil die evengoed slecht als goed kan handelen. Ik ken nu het hart van ieder mens en volg zijn geestelijke ontwikkeling. Maar Ik doorzie ook de pogingen van mijn tegenstander, de mensen onder zijn invloed te brengen. En zijn invloed is vaak zo sterk, dat die niet zonder uitwerking blijft, dat de mens zwak wordt het juiste te willen en geneigd is toe te geven aan hem die zijn wil in een verkeerde richting wil sturen.

De mens is zwak zonder mijn bijstand. Want deze wilszwakte is het natuurlijke gevolg van zijn afstand tot Mij door de vroegere zonde tegen Mij. Hij kan het goede willen, maar heeft daartoe een genadegave nodig van mijn kant, die volledig tot zijn dienst staat in het erkennen van Christus. Daarom dus moet hij Christus erkennen, die voor het versterken van de wil van de mensheid het zwaarste offer bracht.

Want Ik eis van de mens gedurende zijn aardse bestaan een vrije wilsbeslissing, dus moet Ik hem ook garanderen deze vrije wilsbeslissing af te kunnen leggen, wil Ik dat hij de volmaaktheid bereikt. Hij moet zijn wil in elke richting kunnen gebruiken, daar Ik anders niet zo’n eis aan hem zou kunnen stellen. En daartoe verleent uw geest uit Mij u de nodige hulp, als u hem daartoe het recht geeft. De geestvonk die een deel is van Mij zelf, werkt steeds op u in vanuit mijn wil, zodat de mens die de geest in zich het recht heeft gegeven zich te uiten, wel met recht kan zeggen, door de goddelijke wil te worden geleid.

Daarom is het steeds mijn zorg dat u zichzelf in een toestand brengt, waar de geest in u kan werken, omdat u dan al van elke verantwoordelijkheid bent ontheven. Want zodra mijn geest in u werkt, onderwerpt u zich ook al aan mijn wil. Dus kan mijn wil in u werkzaam zijn. Doch u hebt uw wil vrijwillig aan de mijne aangepast, niet gedwongen door mijn wil.

Maar mijn geest kan wederom alleen in een mens werken die zich bewust onder het kruis van Christus plaatst. Dat wil zeggen: de eens verzwakte wil kon door het erkennen van Christus en Zijn werk van verlossing, nu ook door de goddelijke Verlosser de versterking ervaren, zo te denken en te handelen dat de voorwaarde voor het werken van mijn geest vervuld werd. De mens die de geestvonk in zich deed ontwaken, behoort tot de door Zijn bloed verloste mensenkinderen. Hij deed op de door de kruisdood verworven genaden in zekere zin al een beroep om zich te vormen tot liefde. Zijn wil was toegekeerd naar de goddelijke Verlosser en dus naar Mij, de Schepper en Vader van eeuwigheid, omdat de kracht daarvoor naar hem toestroomde, omdat hij zich zelf opende voor de ontvangst van de genaden.

Een zich wenden tot Jezus Christus en erkennen van het verlossingswerk, heeft onvermijdelijk ook de juist gerichte wil tot gevolg. Want de wilszwakte van de mensen was de beweegreden van het grote erbarmen van Jezus, hen te hulp te komen. De wil moet versterking ondervinden, maar zonder onvrij gemaakt te worden. Nu kan de mens iets volbrengen waartoe hij tevoren niet in staat was. Want de satan had de vrije wil in zoverre gebonden, dat zijn invloed op de mensen zo sterk was dat ze ervoor bezweken, wat ze echter niet hoefden wanneer ze een beroep zouden hebben gedaan op de kracht van de liefde. Dus was ook vóór het verlossingswerk de wil vrij, alleen volledig verzwakt door het inwerken van de satan. En zo zal ook nu de wil van een mens die niet in Jezus Christus en Zijn werk van verlossing gelooft, dezelfde zwakheid vertonen. Hij zal een grote innerlijke strijd nodig hebben de wil juist te richten en er vaak niet toe in staat zijn. Maar noch van boven, noch van beneden zal hij gedwongen kunnen worden in een bepaalde wilsrichting.

Maar wat hij niet kan uit eigen kracht, zal voor hem gemakkelijker zijn met Jezus Christus. Hij wordt als het ware verlost van zijn wilszwakte. Hij voelt merkbaar de toevoer van kracht. Zijn wil beweegt zich nu in de goede richting. Het goddelijke principe in hem krijgt de overhand. De geestvonk laait op en mijn wil is nu in hem binnengegaan, omdat zijn geest een deel van Mij is en niet anders kan denken en willen, en zijn denken en willen nu op de mens overdraagt, die zich nu zal laten leiden en vrij uit zichzelf op Mij aanstuurt. Hij is nu in waarheid verlost uit de boeien van mijn tegenstander, omdat hij Mij heeft erkend als God en Vader van eeuwigheid, die in Jezus Christus ter wereld is gekomen om de mensen te verlossen.

Amen