Inhoud

BD.5001 God spreekt steeds weer
BD.5004 Een rots zal aan het wankelen worden gebracht (geestelijke schok)
BD.5006 De afval van het geestelijke van God, menselijk voorgesteld
BD.5016 De weg naar de volmaaktheid – Het kindschap Gods
BD.5018 Het lot naar gelang van wil en weerstand
BD.5021 Wie zich zelf verheft – Aanmatiging – Huldiging
BD.5024 Wie zijn leven liefheeft, die zal het verliezen
BD.5025 Vrijwillige terugkeer in liefde naar God – Onlosmakelijke band
BD.5027 Het nederdalen van Christus eertijds en nu
BD.5029 De krachten des hemels zullen gaan werken – Het omvergooien van de natuurwetten – De wegneming
BD.5037 De strijd tegen de vijand van de ziel – Het aanroepen van Jezus Christus
BD.5038 Het werkzaam zijn van de satan – Ik ben de goede Herder
BD.5041 Het gelukzalig worden – Vrije wil – Wolf in schaapskleren
BD.5048 Verklaring en motivatie van een moeilijk aards lot
BD.5049 Vele wegen één doel – Ware leden van de kerk
BD.5056 “Waar twee of drie verzameld zijn in mijn naam …”
BD.5057 Innige troostrijke woorden van de Vader
BD.5061 Toelichting bij de verschillende karakters van de ontvangers van het woord
BD.5062 Reïncarnatie – Ja of nee?
BD.5063 De individualiteit van de ziel (1)
BD.5064 De vreugde van God over de liefde van Zijn kinderen
BD.5067 De op God gerichte wil – Liefdesbanden
BD.5068 Liefde beoefenen, de enige opdracht op aarde
BD.5069 Gebed in geest en in waarheid – Vrome gebaren
BD.5072 Het overwinnen van de materie – Het wekken van de geest
BD.5076 De nood van de ongelovigen bij het binnengaan in het hiernamaals
BD.5077 De wederkomst van de Heer – Tegenwoordige tijd – Getuigen van de nieuwe aarde
BD.5081 “Het geloof verzet bergen”
BD.5085 “Ik heb u nodig” – De zorg van de huisvader voor Zijn knechten
BD.5086 De invloed van geestelijke wezens is al naar gelang de wil van de mens
BD.5087 De wereld is alleen middel tot het doel – Overwinnen van de materie
BD.5091 Geestelijke gemeenschap – Verenigd werkzaam zijn
BD.5092 Het lijden van Christus (Goede Vrijdag)
BD.5099 Voorwaarde om kind van God te worden.
BD.5100 De dwaling van het menselijke streven naar aardse goederen

                                                   – * –

BD.5001
17 november 1950

God spreekt steeds weer

O jullie dwazen die menen de liefde van uw God te kunnen bepalen. Jullie blinden van geest, die Mij nog niet herkend, mijn tegenwoordigheid nog niet gemerkt hebben. Die daarom niet kunnen begrijpen, dat Ik me kenbaar maak aan diegenen die naar mijn woord verlangen. Jullie dwazen die niet weten dat Ik het eeuwige Woord zelf ben en bijgevolg moet spreken wanneer Ik bij u aanwezig ben en u mijn aanwezigheid wil bewijzen. U praat wel na wat Ik eens gesproken heb toen Ik op aarde wandelde, maar zolang Ik zelf niet bij u aanwezig ben, zijn het slechts dode letters die u verbreidt, die pas levend worden, wanneer u ze als teken van mijn aanwezigheid ervaart, omdat u Mij dan zelf hoort spreken, die me door de geest in u openbaar.

In het begin was het Woord en het Woord was bij God (en het Woord is God). Mijn woord ben Ik zelf en mijn geest is in elk woord dat van Mij getuigt. Ik spreek tot de mensen en wel overal en altijd, zodra de mens zijn oor voor Mij opent, zodra hij verlangt Mij te horen en luistert naar de uiting van mijn liefde. En nooit zal deze liefde uitgeput raken, zoals daarom ook nooit mijn woord kan ophouden te weerklinken in het hart van de mensen die Mij liefhebben.

Wie dus gelooft dat Ik me slechts één keer aan de leerlingen heb geopenbaard, wie gelooft dat Ik nu zwijg en nooit meer met de mensen in een zo innig contact sta dat ze in staat zijn Mij te horen, die bevindt zich in grote dwaling. En die dwaling is voor hem zelf zeer nadelig, omdat hij nooit mijn stem kan horen, wanneer hij niet gelooft dat Ik me openbaar, dat mijn liefde zich tegenover u mensen wil uiten en u een teken wil geven dat Ik bij u tegenwoordig ben.

Omdat mijn Godheid wezenlijk is, moet Ik ook van mijn Wezen getuigenis kunnen afleggen en dus tot u mensen spreken. Ook u zult alleen een ander wezen kunnen herkennen wanneer dit zijn denken, willen en voelen tot uitdrukking kan brengen, daar het anders voor u dood blijft en niet herkend wordt. En daar Ik wil dat u mensen Mij leert herkennen, moet Ik tot u spreken.

Welke vader die zijn kinderen liefheeft, zou wel blijven zwijgen als hij weet dat ze in nood zijn? Welke vader zou wel een gelofte afleggen slechts eenmaal tot zijn kinderen te spreken, om dan voor altijd te blijven zwijgen? U mensen kent uw Vader in de hemel niet als u zich Hem voorstelt als een onbarmhartig wezen met principes die elke liefde ontberen. Zoals een hen haar kuikentjes lokt om ze te beschermen tegen het gevaar, zo ben Ik ook alsmaar iemand die roept en aanmaant. En hoe anders dan door mijn woord, dat van Mij zelf getuigt en van mijn liefde en zorg voor u?

O jullie dwazen die geloven dat mijn liefde minder zou worden. Dat ze ooit uitgeput zou kunnen raken. Dat Ik, het Woord van eeuwigheid, eens zou kunnen zwijgen, omdat Ik al een keer tot u gesproken heb. Wees erop bedacht hoe zwak uw geloof toch is en hoe u Mij beoordeelt naar aardse maat. Hoe u Mij de zwakheden en gebreken van een aardse mens toeschrijft, wiens liefde beperkt is omdat hij nog onvolmaakt is.

Mijn woord zal steeds weerklinken en ieder mens die zich vormt volgens mijn wil, die zijn hart gereed maakt tot woning waarin zijn Heer Zijn intrek kan nemen, zal het kunnen horen. En als Hij bij hem aanwezig is, zal Hij zich ook uiten en woorden van liefde en wijsheid tot hem spreken, zoals Ik het beloofd heb. En nooit zult u eraan moeten twijfelen, daar anders ook mijn op aarde gesproken woord vervallen zou zijn, dat mijn geest u heeft verkondigd tot aan het einde der tijden: “Ik blijf bij u tot aan het einde van de wereld”, “mijn geest zal u in de waarheid binnenleiden”.

En als u een diep levend geloof bezit, zult u Mij niet beschouwen als een verre God, veeleer als een uitermate goede, liefdevolle Vader die altijd met u verbonden wil zijn en blijven en die u dan ook zult kunnen vernemen, die altijd tot u spreekt als u ernaar verlangt Hem te horen.

Amen

BD.5004
21 november 1950

Een rots zal aan het wankelen worden gebracht (geestelijke schok)

Een grote geestelijke schok zal de mensheid meemaken opdat haar gelegenheid wordt geboden een dwaling in te zien die ze tot nu toe als waarheid verdedigde. Ik zal de mensen duidelijk wijzen op mijn woord.

Ik zal een rots doen wankelen en de mensen zullen zelf kunnen bepalen wat ze willen verwerpen.

Mijn woord of een organisatie, die zich op dit woord heeft gebaseerd. Eén kunt u er slechts laten gelden en het oordeel staat ieder mens vrij. Alleen in het belang van de mensen laat Ik dit gebeuren opdat ze loskomen van een dwang die het denken en willen onvrij maakt en zo de beslissing van de wil verhindert, ter wille waarvan de mens op aarde leeft. Ik zal een rots doen wankelen en als de grondvesten aan het wankelen zijn gebracht, zal het hele gebouw ineenstorten, dat wil zeggen: de mensen zullen zich niet meer gebonden voelen, maar vrij naar eigen goeddunken denken en handelen, ze zullen geen macht meer vrezen, waarachter ze God vermoedden, omdat ze Mij nu pas herkennen, die sterker ben dan die macht en niet aan haar kant sta. Het zal wel een chaos betekenen in geestelijk opzicht en aanvankelijk zal de dwaling zich nog willen handhaven, maar nu zal de waarheid als een bliksem oplichten en een fel licht werpen op de valse leren en ze zullen niet standhouden tegen de waarheid, want nu verschijnen er overal verkondigers van de waarheid, lichtdragers die men zal aanhoren, ofschoon ze bitter vijandig worden bejegend door de aanhangers van die macht die schipbreuk heeft geleden. Ik kondig u, mensen aan dat wat gaat gebeuren en u zult het kunnen verwachten op korte termijn; maar alles moet zijn tijd hebben en ook dit gebeuren wijst op het nabij zijnde einde, want door zieners en profeten is het einde van een grote stad aangekondigd.

Het is een wereldschokkende gebeurtenis, die echter geestelijke oorzaken heeft en geestelijke uitwerking moet hebben. Ze moet getuigen van Mij, die als de eeuwige Waarheid nooit de onwaarheid kan dulden en er tegen optreed, wanneer het tijd is.

Amen

BD.5006
23 en 24 november 1950

De afval van het geestelijke van God, menselijk voorgesteld

U bent kinderen van liefde, uit mijn liefdekracht voortgekomen en door mijn nooit eindigende liefde voortdurend met zorg omringd en begeleid. Mijn liefde voor u is grenzeloos en zal u nooit voor eeuwig verloren laten gaan. Maar mijn liefde gaf u ook als kenmerk van volmaaktheid de vrije wil, daar anders mijn liefde voor u begrensd zou zijn geweest, wanneer ze u iets zou hebben onthouden wat bij de volmaaktheid hoort.

Pas de vrije wil maakt u tot goddelijke wezens, die – uit Mij voortgekomen – ook aan Mij gelijk moesten zijn. Maar de vrije wil maakt u tegelijkertijd tot wezens met zelfbeschikkingsrecht, die nu uit eigen kracht konden doen en laten wat ze wilden en hun saamhorigheid met Mij zelf konden bevestigen of afwijzen. Deze vrije wilsbeschikking moest de mensen ook worden toegekend, opdat ze hun volmaaktheid konden bewijzen, wat onvoorwaardelijke aansluiting bij Mij vereiste. Een volmaakt geschapen wezen had nog niet de hoogste graad bereikt, want deze moest het eerst verwerven, doordat het uit vrije wil volmaakt bleef, terwijl het ook kon wegzinken.

U mensen op aarde kan de vroegere afval van het geestelijke van Mij alleen zo worden voorgesteld, wil het voor u begrijpelijk zijn waarom het geestelijke viel, waarom het zondig werd tegen Mij. Het misbruikte zijn vrije wil en keerde zich van Mij af, omdat het meende zo krachtig en verheven te zijn dat het geloofde niet afhankelijk van mijn liefdekracht te zijn. Er moest hem voor een vrije wilsbeslissing de gelegenheid worden geboden voor een andere bestemming te kunnen kiezen dan voor Mij.

En deze tegenpool was het eerste uit Mij voortgekomen wezen, dat zich mijn kracht – die hem zonder mate toestroomde – ten nutte kon maken, doordat het talloze wezens schiep. Wel met mijn wil, omdat Ik hem de kracht niet ontnam. Maar zijn wil had versterking van de eigen kracht tegen Mij ten doel, om van Mij onafhankelijk te zijn. Het wilde Mij niet erkennen als dat, wat Ik was: als Oerbron van de kracht die het betrok en die het in staat stelde naar eigen wil te scheppen en te vormen. Zijn vrije wil keerde zich dus van Mij af. En deze wil, tegen Mij gericht, legde het ook in de geestelijke schepselen, die uit mijn kracht door hem waren voortgekomen. Dus zo was u wel kinderen van mijn liefde, maar ook kinderen van een kwade wil die tegen Mij was gericht.

En zo hebt ook u zich eens in vrije wil van Mij gescheiden, zonder echter een algehele scheiding van Mij te kunnen voltrekken, omdat Ik u vasthoud op grond van mijn overgrote liefde, die u ook weer zal terugwinnen, die u niet laat vallen, maar u steeds weer opheft uit de diepte als u daar uit eigen wil naar streeft.

Maar mijn liefde eindigt nooit en ze wint u onherroepelijk. Maar de tijd bepaalt u zelf, want u hebt een vrije wil. De vrije wil kenmerkt u als mijn schepselen, als zelfstandige wezens. En in overeenstemming met deze vrije wil schept u voor uzelf de desbetreffende toestand, zonder daar door Mij in te worden gehinderd.

Maar omdat Ik u liefheb en u wil winnen, bepaal Ik uw lotsbestemming zodanig, dat u bij juist gebruik van uw wil de scheiding van Mij zult kunnen opheffen, dat u streeft naar de verbinding met Mij en dus ook weer uw oerwezen aanneemt, dat u weer in waarheid mijn kinderen bent, die nu uit zichzelf hebben gekozen voor Mij, en mijn tegenstander afwijzen.

Maar Ik wil ook hem winnen, al gaan er eeuwigheden overheen. Ook hij was een kind van mijn liefde, uit mijn oerkracht voortgekomen en begiftigd met alle gaven die hem tot een volmaakt wezen maakten. Daarom laat Ik ook hem niet voor eeuwig verloren gaan. Ook hem tracht Ik te winnen en Ik laat hem steeds weer mijn liefde voelen. Doch zijn wil is nog star van Mij afgekeerd. En daar Ik ook hem de vrije loop laat, is het nog een werk van overgroot geduld en erbarmen, zijn wil de vrijheid te laten en desondanks op hem in te werken, opdat hij zich vrijwillig aan Mij overgeeft.

Maar al duurt het eeuwigheden, mijn liefde zal zegevieren over hem die nog zonder enige liefde is. Eenmaal zal ook hij mijn liefde inzien en naar haar verlangen, omdat slechts zij alleen gelukzaligheid bezorgt en omdat geen wezen zich voor eeuwig van Mij kan scheiden. Integendeel, het streeft uiteindelijk toch de vereniging na, die het onuitsprekelijk gelukzalig maakt.

Amen

BD.5016
8 december 1950

De weg naar de volmaaktheid – Het kindschap Gods

U zult al op aarde volmaakt kunnen worden, wanneer u Mij vrijwillig de leiding over u geeft, wanneer u leeft volgens mijn wil, wanneer u voortdurend in de goddelijke ordening verkeert. Alles wat goed is, beantwoordt aan mijn wil, al het slechte echter aan de wil van de tegenpool, die evenzo op u inwerkt om u volgzaam te maken aan zijn wil. Het ligt aan uzelf aan wie u zich zult willen onderwerpen. Het staat u volledig vrij, alleen leidt de juist gebruikte wil naar de volmaaktheid, terwijl u anders een prooi wordt van de eeuwige dood, een toestand van onvrijheid in nood en kwelling.

Er bestaat dus maar één weg naar de volmaaktheid, een levenswandel volgens mijn wil, dat wil zeggen: een wandel in liefde uit vrije wil. Zodra u uw best doet om in onbaatzuchtige naastenliefde te werken, leeft u ook volgens mijn wil en uw ziel wordt rijp tijdens uw leven op aarde. Dan is de korte tijd van leven op aarde voldoende om een graad van rijpheid te bereiken die haar vrij maakt van elke keten, dus geschikt voor het lichtrijk waarin de ziel alleen maar kan binnengaan wanneer ze vrij is van elk omhulsel dat geen licht doorlaat.

De graad van rijpheid van een ziel kan ook dan nog verschillend zijn, maar ze is gelukkig wanneer ze tenminste in het lichtrijk kan wonen, waar er een voortdurend opstijgen is en ze een steeds grotere gelukzaligheid kan bereiken. Doch de korte tijd van leven op aarde kan haar ook de hoogste gelukzaligheid opleveren, ze kan als waar kind van God de meest volkomen vereniging met Mij aangaan, om nooit meer van Mij gescheiden te zijn en de hoogste verrukkingen te kunnen genieten. Deze toestand, een kind te zijn van God, vereist alleen een leven in liefde op aarde in volledige onbaatzuchtigheid, een voortdurend streven naar het bereiken van Mij zelf en innige vereniging met Mij, die de mens elke keer tot stand brengt als hij in liefde werkzaam is.

De wereld moet hem geheel onberoerd laten, leed en tegenspoed moet hij in berusting aannemen als door Mij gezonden, zijn geloof moet diep en onwankelbaar zijn en zijn wil moet zich altijd onder de mijne buigen. Hij moet steeds met Mij leven en Mij zelf in zich werkzaam laten zijn. Hij moet zich al op aarde als mijn kind voelen en Mij liefhebben met heel zijn hart, dan leeft hij ook helemaal volgens mijn wil en neemt afscheid van deze aarde als waar kind van God.

Als u dus weet wat u in de korte tijd van leven op aarde zult kunnen bereiken, hoewel echter heel weinig mensen het leven benutten voor hun zielenheil, dan zult u zich ook de toestand van berouw van de zielen kunnen indenken, die nalieten mijn wil tot de hunne te maken en nu op een mislukt leven op aarde terugzien. Want zelfs mijn opvoedingsmiddelen helpen vaak niet veel en met dwang kan Ik de zielen niet voltooien. Daarom gaan ontelbare zielen het rijk hierna binnen in een toestand van duisternis en moeten daar een weg gaan vol van kwelling tot ze boven aankomen, wat echter heel wat moeilijker is dan op aarde, waar de levenskracht, te handelen naar hun wil, hun ter beschikking staat – alleen dat hun wil verkeerd gericht was. Maar ook in het geestelijke rijk blijft de wil van het wezen vrij.

Daarom zult u mensen in alle ernst aan uzelf moeten werken, dat u een graad van licht bereikt die u inzicht verschaft, opdat u dan zeker opwaarts gaat in het hiernamaals en het gevaar om terug te zinken in de diepste duisternis niet meer is te vrezen. U zult op aarde veel kunnen bereiken, omdat onbeperkte kracht en genade tot uw beschikking staan. Gebruik ze en schep u een basis voor de eeuwigheid. Leef volgens mijn wil opdat u binnen kunt gaan in het rijk van licht, opdat het leven op aarde voor u niet nutteloos is geweest.

Amen

BD.5018
12 december 1950

Het lot naar gelang van wil en weerstand

Er wordt u alleen het lot opgelegd dat u nodig hebt om uw wil te veranderen, om de weerstand tegen Mij op te geven. Hoe sterk de weerstand van uw ziel is, zie Ik alleen. En beantwoordend aan deze weerstand, neemt uw leven op aarde een vorm aan. De verhouding van de mens tot Mij kan zo verschillend zijn, wat door de medemens niet is te beoordelen. Want Ik zie ook de meest geheime gedachten en opwellingen van een ziel en daarom kan een mens kinderlijk nauw met Mij in verbinding staan. Dan wordt hij in zekere zin geleid door mijn Vaderhand en waarlijk voorbij elke afgrond en komt hij veilig bij het doel.

Maar anderen willen zich niet laten leiden. Ze denken alleen te kunnen gaan en vertrouwen op hun eigen kracht. Dezen laat Ik soms strijden, opdat ze om een Leider roepen en Ik dichter bij hen kan komen.

Weer anderen wijzen mijn leiding af en wantrouwen Mij. Ze geloven niet in Mij en gaan alleen door het leven. En dus bieden ze Mij nog weerstand. En dezen zijn het, die Ik hard moet aanpakken en die in het aardse bestaan niets blijft bespaard, opdat ze zich veranderen eer het te laat is.

Ik probeer alleen de verandering van wil te bereiken. En deze verandering kan vaak een gebeuren tot stand brengen, dat voorkomt als wreed en liefdeloos van Mij, wanneer u nog niet weet dat u niet voor dit aardse bestaan geschapen bent, maar dat de gehele eeuwigheid nog voor u ligt. En ter wille van deze eeuwigheid gebruik Ik alle middelen, al naar gelang van de hardheid van uw weerstand.

Maar wie zich aan Mij overgeeft, behoeft geen buitengewoon opvoedingsmiddel meer. En bij hem strek Ik mijn handen uit onder zijn voeten en zijn weg over de aarde zal gemakkelijker begaanbaar zijn, ofschoon om zijn graad van rijpheid te verhogen ook hij nog beproevingen nodig heeft, die hem naar Mij toe drijven, tot ook de laatste afstand tot Mij is overwonnen, tot hij in gelukzalige vereniging met Mij zijn aardse bestaan kan beëindigen.

Amen

BD.5021
15 december 1950

Wie zich zelf verheft – Aanmatiging – Huldiging

Wie zich zelf vernedert, zal verheven worden. Maar wie zich zal laten eren door zijn medemensen, diens loon zal in het hiernamaals waarlijk gering zijn, want hij heeft zijn loon al ontvangen. U, mensen bent toch alleen maar daarom op aarde, omdat u nog onvolmaakt bent, anders zou u al in het rijk van de gelukzalige geesten zijn binnengegaan dat de graad van volmaaktheid vooropstelt. Maar als u onvolmaakt bent, hoe zult u dan eerbetoon mogen verlangen van de medemens? Hoe zal u zich kunnen laten eren die zich voor mijn ogen nog niet staande zou kunnen houden als Ik u plotseling wegroep van deze wereld?

Wie zichzelf vernedert, zal worden verheven. Dus stelt een verheven worden in mijn rijk bijgevolg een diepe deemoed voorop, die u niet alleen aan Mij, maar ook tegenover de medemensen zult moeten tonen, waarmee helemaal niet een onderworpen zijn en ’n kruiperige dienstbaarheid moet worden verstaan. Maar nooit zult u, mensen u verheven mogen voelen boven de medemensen.

Wat u onderscheidt aan geestesgaven, wat u aan talenten, levendig verstand of andere vermogens bezit, is niet uw verdienste, integendeel u gegeven door uw Schepper en Vader, al naar uw bestemming op aarde. Dus zullen deze gaven u niet verwaand moeten laten worden, veeleer alleen maar dankbaar tegenover Hem die u zo rijk heeft voorzien. U moet u echter toch van het volgende bewust blijven: dat uw ziel nog onvolmaakt is en alleen zij is het die het lichaam overleeft – dat dus alle aardse gaven vergaan, zoals u zelf eens vergaat en er buiten uw ziel niets overblijft dat u het recht geeft, arrogant te zijn. Daarom is het op aarde niet gepast dat aan een mens overdreven eer wordt bewezen, dat de mensen, die zijn broeders zijn, voor hem buigen of hem dienend aan de voeten liggen. Het betaamt niet dat een mens zich zo laat eren, dat dit hem tot een koning verheft, als zo’n heerschappij hem niet is opgedragen door Mij. Want zelfs iedere aardse heerser moet voor zijn onderdanen als liefdevolle, vaderlijke machthebber gelden, wil hij hun liefde voor zich winnen en niet alleen gevreesd zijn. Dan zal vanzelf iedere onderdaan hem ook de eer bewijzen die hem toekomt; Deze is echter als aardse machthebber door mijn wil boven de mensen geplaatst. Maar ook zijn aanmatiging is geen deugd, maar een zwakheid en een fout voor mijn ogen.

U, mensen bent allen voor Mij gelijk en onder elkaar zult u als broeders moeten zijn, de een zal de ander in liefde moeten dienen, dan bent u op de aarde als mijn ware kinderen en blijft deemoedig van hart. Want steeds zal u zich mijn weg over de aarde moeten voorstellen, hoe Ik midden onder de mensen wandelde met mijn leerlingen, die Ik als een broeder en vriend terzijde stond en die Ik dus ook broederlijk onderrichtte. Alle macht stond Mij waarlijk ter beschikking en Ik kon Mij alles verschaffen, aardse rijkdom en aanzien van de wereld. Ik zou hebben kunnen heersen als een koning en alle eer en aanzien voor Mij opeisen, maar Ik zag het hoge niet, Ik zag alleen maar het ellendige en zwakke en boog me er naartoe. Want Ik kende geen verwaandheid en zocht geen eer en roem van mensen, Ik gaf alleen maar liefde en verlangde ook slechts liefde van de mensen. En wie Mij wil navolgen, moet in liefde dienen, maar nooit in macht willen heersen. Dan pas kan hij over het grote worden gesteld in mijn rijk, wanneer hij zich op aarde zelf heeft vernederd net als Ik.

Amen

BD.5024
20 december 1950

Wie zijn leven liefheeft, die zal het verliezen

De wil om te leven betekent een zekere overwinning op de dood.

Weliswaar kunt u de aardse lichamelijke dood niet gebieden, maar ook dan nog kan de lichamelijke dood de overgang zijn tot het leven, als de wil om het eeuwige leven te verwerven in de mens sterk werd. Deze levenswil wordt door Mij goedgekeurd, ofschoon Ik de woorden sprak: “Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen en wie het overgeeft, zal het verkrijgen!”

Wie er alleen aan denkt hoe hij voor zijn lichamelijk leven kan zorgen, die zal heel spoedig ondervinden dat hij zelf volledig machteloos is en van de aarde wordt weggenomen zonder er zich tegen te kunnen verzetten. Deze levenswil is dus niet bedoeld om over de dood te zegevieren.

De mens moet naar het ware leven van de ziel verlangen en voor dit leven moet zijn wil zich met al zijn kracht inzetten. Dan is er voor hem in eeuwigheid geen dood meer, dan zal hij leven in licht en kracht en ononderbroken werkzaam kunnen zijn tot eigen geluk. Dan heeft hij waarlijk de dood overwonnen en het uittreden van de ziel uit haar lichaam is een ontwaken tot een nieuw leven, niet bezwaard door het lichamelijke omhulsel, vrij van iedere materie en toch in onvermoede volheid van kracht. Dit leven moeten de mensen op de aarde lief krijgen, en alleen ernaar streven het eenmaal te bezitten. Dan verlangen zij sterk naar de dood, dan willen zij het aardse leven opgeven ter wille van het ware leven in de eeuwigheid. Maar de mensen hangen nog veel meer aan hun lichamelijke leven. Zij vrezen het te verliezen, zij hebben hun aardse leven lief, daarom verliezen zij het en hun lot is de dood. En weer is niet de dood van het lichaam bedoeld, maar de dood van de geest, waarin de ziel die het leven op de aarde liefheeft onherroepelijk wegzakt. En deze dood is erger dan de mens het zich kan voorstellen, want hij heeft zichzelf verloren. Hij is het aardse leven kwijt geraakt en zijn ziel is zonder licht en kracht, geheel machteloos en in diepste duisternis.

De geestelijke dood is voor de ziel een onbeschrijfelijke kwelling, omdat zij zichzelf bewust is, dus niet uitgewist op het moment van de dood, maar verder vegeteert in een toestand die voor haar zeer kwellend is. Het verlangen om gelukkig makend bezig te zijn zal altijd alleen een levend wezen kunnen vervullen, omdat daar kracht toe behoort die alleen een levend wezen in zich heeft terwijl een wezen zonder kracht dood is. Wat echter op aarde door middel van aan de mens toestromende levenskracht tot stand wordt gebracht, kan uit zuiver wereldse activiteit bestaan, die wel aardse stoffelijke goederen vermeerdert maar voor het geestelijke rijk zonder waarde is, of ook in geestelijke werkzaamheden die onvergankelijke schatten opleveren en zodoende ook een leven in de eeuwigheid verzekeren. En daarom moet de wil van de mens ernstig op het eeuwige leven gericht zijn, opdat hij dan de levenskracht gebruikt voor het winnen van de geestelijke kracht. Dan zal hij zegevieren over de dood, want dan is voor hem een eeuwig leven zeker en hij zal de dood in eeuwigheid niet smaken.

Amen

BD.5025
21 december 1950

Vrijwillige terugkeer in liefde naar God – Onlosmakelijke band

U zult Mij in eeuwigheid niet meer verliezen als u eenmaal in vrije wil de weg naar Mij hebt gevonden. Dan zult u er nooit meer naar kunnen streven van Mij weg te gaan, want de band tussen u en Mij is onverwoestbaar. Ze is sterker dan elke vijandelijke poging om u van Mij weg te rukken. Mijn liefde houdt u gevangen ofschoon u wezens blijft die vrij willen en denken. Maar de liefde is een bindmiddel dat eeuwig blijft bestaan. U zult u niet meer van Mij los kunnen maken, zoals ook Ik u nooit meer laat gaan, omdat u een deel van Mij bent dat Ik Mij zelf tot vreugde heb geschapen.

Maar mijn vreugde is pas onbegrensd wanneer u zelf naar Mij bent teruggekeerd, wanneer uw liefde voor Mij u ertoe bracht terug te keren, wat dan het geval is wanneer u vrijwillig tot Mij komt. Daarom kan een wezen dat eenmaal de band met Mij is aangegaan door de liefde niet meer terugzinken in de diepte, omdat Mijn eeuwige liefde het vasthoudt. Zolang de vereniging met Mij nog niet heeft plaatsgevonden, is wel een afval mogelijk, maar dan streeft een wezen uit vrije wil ernaar van Mij weg te gaan. Dan kan het Mij dus nog niet als gevonden aanvaarden. En daaraan zult zien, hoe onuitsprekelijk belangrijk het is dat u zich tot liefde verandert, omdat alleen daardoor de aaneensluiting met Mij kan plaatsvinden, die u voor eeuwig aan Mij bindt, die u ervoor behoedt weg te zinken in de diepte.

De liefde betekent alles. Ze is in zekere zin de sleutel tot de eeuwigheid, tot het rijk van het licht. Ze is de weg naar Mij, naar de Vader Die u verwacht om met u gelukzalig te zijn. Hebt u de liefde, dan hebt u ook Mij, de eeuwige Liefde zelf. U zult dus zeker kunnen zijn van Mijn tegenwoordigheid, zodra u de liefde beoefent. En dan zal Ik nooit meer van u weggaan. Elk werk van liefde stelt echter de vrije wil voorop. En bijgevolg is de wilsproef doorstaan, u hebt gekozen tussen Mij en mijn tegenstander die u elk werk van liefde verhindert als uw wil niet sterker is.

Wie in de liefde leeft heeft zich aan de macht van mijn tegenstander ontworsteld. Hij heeft Mij in zich opgenomen, Ik zelf heb bezit genomen van zijn hart en kan in hem werkzaam zijn. Ik ben in diegene die in de liefde leeft en wat van Mij is geef Ik in eeuwigheid niet meer op. De satan heeft wel grote macht, maar het lukt hem niet een mens die in de liefde leeft van Mij te ontvreemden, omdat deze Mij zelf in zich draagt en hij mijn tegenstander heel goed herkent. Schenk uzelf aan Mij door de liefde. Laat u door Mij gevangen nemen door voortdurende werken van liefde, en een gelukzalige gevangenschap zal uw lot zijn. Mijn liefde zal u nooit meer opgeven, u zult aan Mij toebehoren en toch vrij zijn.

Amen

BD.5027
24 december 1950

Het nederdalen van Christus eertijds en nu

In de tijd van mijn geboorte was er dezelfde nood op aarde als er nu onder de mensen is, want zij bevonden zich in de diepste geestelijke duisternis, als nu. Maar Ik ontfermde Mij over hen en om ze te helpen kwam Ik zelf naar de aarde.

Ik kwam als redder, en er was voor de mensen nu een weg uit de duisternis tot het “licht” die Ik hun zelf wees. Zij behoeven Mij maar na te volgen en hun geestelijke nood is ten einde. Ik kwam als Redder en bevrijdde hen uit de klauwen van de satan die de schuld was van hun grote nood, en die ze niet konden ontvluchten omdat zij zonder kracht waren.

De weg die Ik de mensen wees om te gaan kon door hen gegaan worden; want Ik zelf ging als Leider voorop. Ik kende de weg want Ik moest hem eerst ook gaan omdat Ik Mij zelf in een menselijk omhulsel belichaamde, en daarom alleen dat van de mensen verlangde wat voor hen mogelijk was te vervullen.

Ik ging de weg der liefde, en deze weg moet door ieder mens gegaan worden die uit de duisternis van geest tot het licht van het leven ontwaken wil, die zich bevrijden wil van de ketenen van mijn tegenstander, die verlost wil worden van de zonde die de reden is van de diepe geestelijke nood der mensheid.

Ik kwam als de Verlosser der mensheid naar de aarde die zonder mijn hulp verzonken zou zijn in de duisternis. Ik heb dat werk van verlossing volbracht Voor alle tijden, voor het verleden, voor de huidige tijd en de toekomst. Derhalve ook voor de mensen van deze tijd die zich in dezelfde nood bevinden en dringend hulp nodig hebben, willen zij niet ondergaan en in de afgrond storten door het drijven van mijn tegenstander. Nu is het gevaar nog veel groter omdat de mensen geen lange tijd meer gegeven is, omdat spoedig de genadetijd is afgelopen die het menselijk geslacht voor zijn verlossing werd toegestaan.

De mensheid staat aan het einde van een ontwikkelingsperiode, zij staat voor een belangrijke fase, zij staat voor de beslissing: voor leven of dood. Er is allen nog blijven bestaan of ten onder gaan, dat wil zeggen: of een leven leiden naar de wil van God of een stoffelijke en geestelijke dood als de mens niet de juiste beslissing neemt.

En weer kom Ik als Redder in de nood – ten eerste geestelijk zoals Ik het verkondigd heb, dat Ik Mij openbaar aan hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. Aan dezen openbaar Ik Mij door het woord en kondig hun het naderende einde aan. Dan echter zal Ik wederkomen in de wolken zoals Ik eens opgevaren ben tot de hemel. Ik zal komen en hen die Mij nagevolgd zijn, die de weg der liefde gegaan zijn zoals Ik hun gepredikt heb, in hun overgrote nood helpen doordat Ik ze bij Mij haal van de aarde weg die alleen nog door duivels bewoond wordt in heel grote getale.

Ik zal weer als Redder verschijnen, maar mijn komst zal de afsluiting beteken van mijn verlossingswerk op aarde. Want wie niet beseft wie Ik ben voor die ben Ik vergeefs aan het kruis gestorven, die heeft mijn verlossingswerk niet aanvaard en blijft nog voor een ondenkbaar lange tijd in de boeien van mijn tegenstander gekluisterd. Hij wordt met al de aanhangers van satan in de materie gebonden en de geestelijke dood is het lot van dezen die Mij niet willen erkennen. Zij stelden zich vrijwillig onder de invloed van mijn tegenstander en schonken geen aandacht aan mijn verlossingswerk, daarom smachten zij door eigen schuld in de boeien van de duisternis.

Amen

BD.5029
28 december 1950

De krachten des hemels zullen gaan werken – Het omvergooien van de natuurwetten – De wegneming

De kracht uit de hemel is een genadegave van boven. Zij komt voort uit het geestelijke rijk van het licht, uit de hemel, in tegenstelling tot het krachtsvertoon van beneden wat in de hel zijn oorsprong heeft. Wezens uit het lichtrijk worden dus werkzaam in buitengewone mate, zodra het zuivere woord van God tot de mensen kan worden gebracht door de wil van mensen die God dienen en op aarde in liefde werkzaam zijn, die zich openstellen voor het ontvangen van de geestelijke gaven.

De krachten des hemels gaan werken en komen buitengewoon in actie in de laatste tijd voor het einde. Deze verklaring voor woorden van Jezus over de tekenen van het einde en Zijn wederkomst moest op de eerste plaats worden gegeven. Het was een geweldige uitspraak die Hij had gedaan, want Hij kondigde veranderingen aan die letterlijk een omvergooien van de wetten der natuur betekenen. Zijn woorden hadden steeds een geestelijke betekenis, maar in de tijd van het einde zal buiten de geestelijke betekenis ook een andere aan het licht komen. Want op onvoorstelbare wijze zullen ook natuurverschijnselen optreden, welke de mens met zijn verstand niet kan verklaren. Zij gaan schijnbaar in tegen de goddelijke wetten der natuur, maar zijn in wezen alleen natuurwetten die aan de mensen nog niet bekend zijn. En deze gebeurtenissen worden bedoeld met de woorden: “De sterren zullen van de hemel vallen”.

Zon en maan zullen hun glans verliezen.

Wetenschappers en zij die zich daartoe rekenen, zullen daar geen verklaring voor kunnen geven. Ze zullen niet in staat zijn hier een licht op te werpen, want hun wetenschap faalt waar God werkt. Het zijn natuurwetten wier oorzaak geen mens kan doorgronden omdat zij pas dan in werking treden wanneer een verlossingsperiode ten einde gekomen is, en het oplossen van de uiterlijke vormen nodig is geworden. Het zijn tegennatuurlijke gebeurtenissen die desondanks in het heilsplan van God zijn voorzien, en dus in Zijn natuurwet van eeuwigheid zijn inbegrepen, wat geheel onbegrijpelijk is voor de mensen wier geest nog niet verlicht is. Bij God is geen ding onmogelijk, dus kan Hij altijd werken en alles volbrengen, al is het buiten de wet. Want anders zou Zijn almacht begrensd zijn. Toch werkt Hij steeds in de goddelijke ordening, maar dat als zodanig te beoordelen is voor geen mens mogelijk. Het zou echter vermetel zijn daaraan te twijfelen, omdat het een twijfel zou zijn aan de wijsheid van God. Maar omdat God in zichzelf de eeuwige Liefde is, zal Hij Zijn wil altijd zo werkzaam laten worden, als het nodig en goed is voor Zijn schepselen die Hij voor zich wil winnen. Voor het einde zullen er nog dingen gaan gebeuren die u mensen niet kunt vermoeden. Deze dingen kunnen de mensen alleen worden aangeduid met woorden die het ongewone of zelfs het ongelooflijke gebeuren aankondigen. Toch is Gods woord de zuivere waarheid en het zal vervuld worden als de tijd daarvoor gekomen is. Dan zullen ook in de kosmos de vreemdste veranderingen gaan plaatsvinden, maar de mensheid van deze aarde zal dit alleen aan het begin kunnen aanschouwen. De laatste veranderingen beleven de mensen niet meer, uitgezonderd de weinigen die worden weggenomen en het vernietigingswerk van deze aarde en haar bewoners kunnen volgen.

De aarde in haar oude vorm en hoedanigheid heeft dan opgehouden te bestaan. Op de nieuwe aarde bevinden zich echter alleen mensen die geestelijk ontwaakt zijn en die weten waarom alles zo moest gebeuren op het einde van deze aarde. Maar zij hebben ook kennis van Gods macht en heerlijkheid, van Zijn overgrote liefde en rechtvaardigheid.

Amen

BD.5037
9 januari 1951

De strijd tegen de vijand van de ziel – Het aanroepen van Jezus Christus

In de strijd tegen het kwade zult u steeds overwinnaar blijven als u Jezus Christus aanroept om hulp. Hij kent de vijand van de zielen, die ook Hemzelf als vijand tegemoet trad toen Hij op aarde leefde, en die de mensen ertoe bracht Hem aan het kruis te slaan. Hij kent hem en weet van zijn boosaardigheid, zijn list en geweld en zijn macht af, die hij misbruikt om u, mensen van God af te brengen en van Hem te vervreemden.

Hij kent hem en plaatst zichzelf tegenover hem om de strijd aan te binden zodra u Hem maar aanroept om hulp. U bent in voortdurend gevaar want hij ligt bij u op de loer en probeert u schade te berokkenen, hij weet wie er naar God streeft en deze in het bijzonder probeert hij ten val te brengen, doordat hij hem m.b.v. een vermomming wil misleiden, doordat hij zich vroom voordoet en toch vol van satanische gedachten is.

Jezus Christus echter legt zijn schandelijk spel bloot en geeft diegene het vermogen dingen helder te doorzien die zich aan Hem toevertrouwt. Geen roep tot Hem sterft ongehoord weg en Hem is geen vijand te machtig dan dat hij tegen Hem zou kunnen optreden, Hij dwingt allen en komt als overwinnaar tevoorschijn. Daarom hoeft u de vijand van uw ziel niet te vrezen, wat hij ook tegen u wil ondernemen, want zodra u Jezus Christus aanroept om hulp, om Zijn bijstand, laat hij u vanzelf met rust, omdat hij de kracht van de goddelijke naam kent en die vreest. Wie echter op eigen kracht vertrouwt en gelooft de hulp van Christus niet nodig te hebben, die blijft ook aan zichzelf overgelaten en moet zelf de strijd tegen de satan aanbinden. En hij zal het onderspit delven, want ’n zwakke mens is tegen zijn kracht niet opgewassen die hij (satan) ook van God ontvangen heeft en die hij nu op een totaal verkeerde wijze gebruikt.

Jezus Christus staat u, mensen altijd behulpzaam ter zijde, maar u moet naar Hem toegaan en Hem vragen om Zijn liefde en genade, u moet geloven in Hem, dat Hij een sterke overwinnaar is van de satan, dat Hij u dus helpen kan; en de hulp zal niet uitblijven, Hij zal de vijand van de zielen de toegang tot u beletten zodra u Hem wilt erkennen als uw Heer, zodra u zich aan Hem overgeeft, dat Hij u helpt. Want aan Zijn macht is alles onderworpen en Hij is ook meester over het geestelijke rijk van het boze, dus hebben de krachten der duisternis geen macht over u die de goddelijke Verlosser Jezus Christus om bescherming aanroept tegen het kwade. Beveel u zich aan in Zijn bescherming en Zijn genade, en Hij waakt over u.

Amen

BD.5038
10 januari 1951

Het werkzaam zijn van de satan – Ik ben de goede Herder

Ik wil u een teken geven, waaraan u zult herkennen wie degene is die tot u spreekt; een teken dat onweerlegbaar is, opdat u ook mijn rechtstreeks werkzaam zijn erkent. Maar u zult op alles moeten letten wat u overkomt, want Ik werk steeds binnen de grenzen van het natuurlijke, opdat u niet in geloofsdwang belandt, maar het u toch gemakkelijk moet vallen te geloven.

Het is mijn wil dat u in de vaste overtuiging leeft de zuivere waarheid te ontvangen. Daarom wil Ik u helpen waar dit geloof in gevaar is, waar twijfels in uw hart bovenkomen, waar u zwak wordt door de invloed van de satan. Weliswaar heeft hij grote macht, maar deze heeft nooit betrekking op de mijnen, die in mijn liefde de veiligste bescherming hebben tegen hem. Bent u dus van Mij door uw wil en uw gezindheid, dan zult u hem ook niet meer hoeven te vrezen. Want alleen over de besluitlozen en zijn aanhangers heeft hij zo lang macht, tot ze Mij aanroepen om hulp. Wanneer Ik de mijnen niet zou beschermen tegen hem, dan zou waarlijk mijn liefde of mijn macht gering zijn.

Kijk om u heen en let erop hoe hij werkt. Waar de wereld boven Mij wordt geplaatst, waar het verlangen naar de materie overheerst, waar geen liefde aanwezig is, daar is hij overal heerser en brengt hij het denken van de mensen in verwarring. Maar waar duidelijk het bij Mij willen komen zichtbaar is, waar Ik het doel ben, waar de materie slechts wordt geringschat en de mens ernaar streeft mijn wil te vervullen, daar is mijn gebied. En daar heeft de satan zijn macht verloren, ofschoon hij steeds weer tracht binnen te dringen als een wolf die Mij van mijn schapen wil beroven.

Maar Ik ben de goede Herder. Denk aan deze woorden van Mij: “Ik ben de goede Herder”. Gelooft u dat Ik mijn schapen aan mijn vijand overlaat? Gelooft u dat Ik toezie hoe hij wil binnendringen in de schapenstal om verwarring te stichten in mijn kudde? Dan zou Ik geen goede Herder zijn en zou u moeten twijfelen aan mijn woord. Zelfs de verloren schapen probeer Ik terug te winnen, hoeveel te meer zal Ik hen die van Mij willen zijn tegen de vijand beschermen.

De macht van satan is wel groot, maar groter dan deze is mijn liefde. Dus is ook aan zijn macht een grens gesteld, om welke reden u, die naar mijn liefde verlangt, hem niet zult hoeven te vrezen. U bepaalt zelf door uw verlangen uw heer aan wie u wilt toebehoren. Alles wat u begeert en hem nog toebehoort, maakt u ook tot zijn knecht.

Streeft u echter Mij en mijn rijk na, dan bent u van Mij en blijft het tot in eeuwigheid, daar anders mijn liefde en mijn macht waarlijk begrensd zou zijn, als de mijnen er niet op zouden kunnen vertrouwen in elke geestelijke en aardse nood. Ik ben de goede Herder en laat mijn leven voor mijn schapen. Vergeet dit woord niet en u zult u steeds door Mij behoed weten en mijn tegenstander niet hoeven te vrezen.

Amen

BD.5041
14 januari 1951

Het gelukzalig worden – Vrije wil – Wolf in schaapskleren

Ik heb waarlijk maar één doel: u mensen gelukzalig te maken. Maar uw gelukzalig worden vereist op de eerste plaats dat u het zelf wilt. Begrijp, dat niet mijn wil beslist, maar alleen uw wil die vrij is. En om deze wil worstelt ook mijn tegenstander die u niet wil teruggeven, maar u niet kan vasthouden wanneer u naar Mij verlangt. Daarom zal het voor u ook begrijpelijk zijn, dat en waarom hij ook die mensen in het nauw brengt, die op Mij aansturen, wier wil eigenlijk al heeft gekozen voor Mij, maar die hij weer terug wil winnen.

Een gelukzalig worden is alleen mogelijk in aaneensluiting met Mij, die ook onherroepelijk wordt bereikt wanneer de mens voor Mij heeft gekozen. Er bestaat geen gevaar meer voor degene die naar Mij verlangt. Maar hij zal aan verzoekingen van allerlei aard zijn blootgesteld zolang hij op aarde is, omdat zolang ook mijn tegenstander de strijd niet opgeeft, zelfs niet wanneer hij zonder succes is. Mijn tegenstander werkt wel met list en geweld, maar hij heeft een troebele geest, daar hij anders de nutteloosheid van zijn streven zou inzien. Ik wil u gelukzalig maken. En u mensen geeft Mij door uw wil die op Mij is gericht het recht u tot Mij te trekken. De satan die inziet dat u voor hem verloren bent verslapt echter niet, omdat hij de kracht van mijn liefde onderschat, omdat hij gelooft Mij nog te kunnen ontwringen wat echter Mij toebehoort. En zijn middel is verwarring te stichten, twijfel in het hart van de mensen te zaaien en zo het geloof in Mij aan het wankelen te brengen.

Maar weer geeft uw wil alleen de doorslag. Behoort u Mij toe, dan ziet u ook spoedig zijn vals spel in en wendt u zich van hem af. Wat u onduidelijk was, wordt u begrijpelijk. En u bevrijdt u zelf uit zijn macht. Hij kan u niet vasthouden, omdat u op Mij aanstuurt.

Wie dus naar Mij wil, zal ook zijn doel bereiken, al mag de satan nog zo erg woeden in de laatste tijd voor het einde. Hij zal zo nu en dan wel moeilijk herkenbaar zijn. Want hij sluipt vaak binnen onder een masker en hij pakt de vluchtigste gedachte op die dienstig zou kunnen zijn voor zijn plan. Hij werkt met veel list en geweld en als werktuigen bedient hij zich van diegenen die niet volledig in de waarheid zijn onderricht, omdat de dwaling hem zelf de schuilplaats verschaft die hij nodig heeft om van daaruit zijn strijd te voeren.

De zuivere waarheid zorgt ervoor dat hij niet de overhand zal krijgen, omdat hij steeds wordt herkend door diegenen die in de waarheid staan. Maar een nog zo geringe misvatting verleent hem toegang en dan richt hij heilloze verwarring aan, als een wolf die inbreekt in de schapenstal en angst en verschrikking teweegbrengt. Desondanks zal hij ook dan nog geen schade kunnen aanrichten, wanneer mijn schapen naar Mij vluchten, naar hun Herder, die hen beschermt tegen elk gevaar. Dus is weer alleen de wil beslissend en zodra deze op Mij is gericht heeft de satan elke macht over de mens verloren. Dat zult u dus moeten weten, dat u steeds dan de juiste weg gaat, aangezien Ik uw doel ben, dat u dan noch weer zult kunnen vallen, noch struikelen, daar Ik dan met u ga, omdat Ik zelf u de gelukzaligheid wil verschaffen.

Vrees daarom geen vijandige kracht. Vertrouw alleen op Mij, uw God en Vader van eeuwigheid. Geef uzelf aan Mij en richt u op Mij. Dan behoort uw wil Mij toe en Ik laat u waarlijk niet in handen van mijn tegenstander vallen, die u van Mij wil vervreemden. Mijn liefde pakt u vast en de kracht van mijn liefde zal ook overwinnaar zijn over hem, omdat haar niets voor eeuwig kan weerstaan.

Amen

BD.5048
24 januari 1951

Verklaring en motivatie van een moeilijk aards lot

Dat u een moeilijk lot op aarde is toebedeeld dient alleen voor het heil van uw ziel. Want iedere dag brengt voor u het einde nader, het einde echter is dichtbij. En weet u of u het laatste einde nog meemaakt? Weet u of u niet vóór die tijd reeds opgeroepen wordt en dat daarom uw aardse leven nog maar kort kan zijn? Bedenk steeds dat uw laatste dag al morgen kan zijn, dat u dan dankbaar bent als u reeds zo’n graad van rijpheid bereikt hebt die u het recht geeft het lichtrijk binnen te gaan.

Bedenk dat het aardse leven een middel is tot het doel en dat het niet eeuwig duurt. Alles is vergankelijk, zowel vreugde als leed, genot en smart, alleen de ziel is onvergankelijk en haar pijnen moeten minder worden. Daarom moet het lichaam lijden zolang de ziel op aarde in haar omhulsel vertoeft. Wie op aarde het lijden bespaard blijft die zal geen doodsuur zonder pijn te verwachten hebben, omdat de ziel nog veel onreinheid aankleeft die zij met zich meeneemt in het geestelijke rijk. Maar het leed in het hiernamaals is aanzienlijk smartelijker en kan eindeloos lange tijden aanhouden, als de ziel koppig is en daarom weinig hulp ondervindt.

De mensen moeten nog door grote nood gaan omdat de tijd voortsnelt en heel spoedig het einde met zich zal brengen. Kracht om te weerstaan in de laatste tijd zal alleen die ziel hebben die reeds gelouterd is door droefheid en lijden, omdat zo’n ziel met mijn kracht doorstraald kan worden, terwijl een ziel die een dicht omhulsel om zich heeft niet door mijn uitstraling kan worden geraakt.

Daarom ook moet de mens iedere dag als een genadegeschenk beschouwen en er dankbaar voor zijn. Hij moet de tijd goed benutten daar hij niet weet wanneer zijn einde komt, want eens zal hij elke dag berouwen die hem geen geestelijke vooruitgang heeft opgeleverd. Leed en liefde brengen de ziel tot voltooiing en daarom moet u mensen geduldig dragen wat u wordt opgelegd, want het is voor uw bestwil, alles wat mijn wil u oplegt, kan tot uw voleinding dienen.

Amen

BD.5049
25 januari 1951

Vele wegen één doel – Ware leden van de kerk

Vul elkaar aan maar ga niet uit elkaar, loop samen op maar ga geen verschillende wegen, als u allen het ene doel hebt, bij Mij te komen, mijn aangezicht te aanschouwen en zalig te zijn tot in eeuwigheid. Weet dat Ik ieder afzonderlijk mens naar zijn innerlijk wezen beoordeel en dat Ik niemand verwerp, ook al keert hij zich niet naar Mij toe, want dit is een afgedwaald kind dat alleen mijn genade en barmhartigheid nodig heeft maar niet mijn toorn. Dus sta Ik ook allen bij die dwalen en dring hen zachtjes op de goede weg die naar Mij leidt. Ieder wordt anders toebedeeld, maar dat moet u niet laten geloven dat hij daarom niet het doel zou kunnen bereiken. Wie naar Mij verlangt, trek Ik ook omhoog.

Bestrijd elkaar daarom niet en ga niet uit elkaar, maar vecht samen in de laatste strijd op deze aarde. Voor Mij is er dan maar één schare, waarvan Ik de Legeraanvoerder ben, die vast in Jezus Christus geloven en bijgevolg Zijn naam op hun voorhoofd dragen. Ik let maar op een ding dat van belang is: in hoeverre hun geloof levend is. Dat ze Jezus Christus met de mond belijden, deelt hen nog niet in bij de schare van de mijnen, maar dat ze ware christenen zijn, die een leven leiden in de navolging van Jezus en daardoor een levend geloof hebben bereikt, is doorslaggevend om tot mijn kleine kudde gerekend te worden, waarvan Ik de Herder ben. En zolang de gemeenschappen elkaar wederzijds bestrijden, ontbreekt hun ook dit levende geloof, omdat hun dan ook het inzicht ontbreekt, wat Ik onder de door Mij gestichte kerk versta.

Ware leden van deze kerk van Mij begrijpen elkaar, ofschoon zij behoren tot verschillende geloofsgemeenschappen en geestelijke richtingen. Ware leden zoeken elkaar en zijn gelukkig elkaar gevonden te hebben, en ware leden staan in innigste relatie met Mij zelf, omdat ze naar mijn woord verlangen en het ook herkennen als ware spijs en drank. Ware leden van mijn kerk storen zich niet aan uiterlijkheden en hechten daar ook geen waarde aan, veeleer vervult hen de liefde tot Mij evenals de liefde tot de naaste, en als gevolg daarvan is ook de geest gewekt en onderricht hen juist, zodat ze elkaar herkennen en niets meer tegen elkaar hebben. Ze streven er dan gezamenlijk naar opwaarts te gaan, terwijl de een de ander helpt als de klim omhoog moeilijk is. Want ze gaan dan een hoog doel tegemoet: ze keren terug in het vaderhuis en Ik kom hen tegemoet en laat Me aan hen zien. Want wie ernstig naar Mij verlangt, kom Ik naderbij, Ik kom hem als vriend en broeder tegemoet en druk al mijn kinderen als een Vader aan mijn hart en laat hen eeuwig niet meer van Mij weggaan.

Amen

BD.5056
4 t/m 7 februari 1951

“Waar twee of drie verzameld zijn in mijn naam …”

Waar twee of drie verzameld zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden. Mijn aanwezigheid trekt u zelf naar u toe als u Mij aanroept in uw hart. Als u om mijnentwil samenkomt, als u Mij tot het onderwerp van uw gesprekken maakt. Ik ben in uw midden en meng Me in uw gesprekken, want Ik vervul u met kracht en leid uw gedachten in goede banen. Daarom zult u steeds zeker kunnen zijn van mijn aanwezigheid en ook dat Ik alles verdrijf wat u vanaf duistere zijde in het nauw zou willen brengen. Want waar mijn licht straalt, daar vlucht het duistere geestelijke dat u schade wil berokkenen. Dan bent u ontoegankelijk voor zijn kwade invloed en staat u open voor de lichtstralen vanuit het geestelijke rijk. Dan zult u ook mijn woord vernemen zoals het van Mij uitgaat, en zijn kracht en werking voelen.

Ik zelf vertoef in uw midden en deel mijn genadegaven uit, ieder bedenkend naar behoefte. En uw ziel zal jubelen omdat Ik zelf haar voedsel geef. Dan eet u allen aan de tafel des Heren. Ik deel uit en u ontvangt. Brood en wijn, mijn vlees en mijn bloed. U bent mijn gasten die Ik voor het avondmaal heb uitgenodigd en die gewillig aan mijn uitnodiging gevolg hebben gegeven, en daarom uitermate rijk door Mij bedacht zullen worden met hemelse gaven, met mijn woord dat kostelijke verkwikking is voor uw ziel. Wanneer Ik bij u tegenwoordig ben zult u nooit gebrek hoeven te lijden, want uw Vader zorgt waarlijk bovenmate rijk voor Zijn kinderen die Hem liefhebben en Hem gehoorzaam willen zijn. Komt u nu in mijn naam bijeen, dan dringt u ook als kinderen naar Mij toe, naar uw Vader, en mijn hart verheugt zich over uw liefde en komt naar u toe om u ook mijn liefde voor u kenbaar te maken.

Elke roep vanuit een liefdevol hart, elk verlangen naar Mij vervul Ik. Want Ik wil met u spreken en Ik wil dat u naar Mij luistert. Ik ben steeds bij u als u Mij toegang verleent tot de kring terwijl u wacht. Waar mijn naam valt, uitgesproken met de mond of ook in het hart, daar is de plaats waar Ik Me graag ophoud, ofschoon u niet in staat zult zijn Mij met lichamelijke ogen te zien. Elke gedachte van u trekt Me aan, dus hoeft u ook niet te twijfelen aan mijn aanwezigheid. En waar de mensen samenkomen om met elkaar te spreken over mijn rijk, daar is ook de mogelijkheid gegeven Mij zelf te uiten. Want hun harten hebben totaal geen weerstand tegenover mijn goddelijke kracht en deze kracht maakt bij hen de tongen los. Ze spreken, gedreven door mijn geest. Hun gedachten zullen op het juiste gericht zijn, omdat ze nooit in dwaling kunnen verkeren waar Ik zelf werkzaam ben. Mijn werkzaam zijn is zeker als een mens Mij in liefde is toegedaan. Op geestelijke gesprekken zal altijd mijn zegen rusten, want ze zijn voor Mij toch het bewijs dat mijn kinderen ernaar verlangen in de waarheid te staan, dat ze Mij liefhebben en dat hun denken naar Mij uitgaat.

Waar twee of drie verzameld zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden. Deze woorden van Mij zult u serieus moeten nemen, want ze zijn een belofte mijnerzijds die u te allen tijde troost en kracht kan geven, zodat u nooit alleen bent als u aan Mij denkt. En vol vertrouwen zult u dan ook elke hulp van Mij kunnen verwachten, want als Ik bij u ben zie en hoor Ik ook uw leed. Ik ken elk verzoek van uw hart en vervul het naar uw geloof. Ik vertoef in uw midden. Hoe sterker dit geloof aan mijn aanwezigheid is, des te sterker zal ook uw geloof aan mijn hulp zijn als u in nood bent. Maar Ik wil ook dat u Mij zult vragen en zo uw geloof aan mijn tegenwoordigheid bewijst. En daarom zegen Ik degenen die zich openstellen en naar mijn antwoord luisteren, die bereid zijn mijn stem te vernemen als Ik tot hen spreken wil. Want Ik spreek steeds door de mond van uw medemensen, het zij in woord of weerwoord, of ook in het rechtstreeks toespreken van degene die binnen in zich luistert naar mijn stem.

Ik wil Me aan u mensen openbaren en ben daartoe steeds bereid, maar niet altijd vind Ik mensen die ook bereid zijn naar Mij te luisteren. Aan hen geef Ik in overvloed woorden van liefde en wijsheid, woorden van raad en vertroosting zoals Ik het heb beloofd. Want als Ik in uw midden ben, wil Ik Me niet verborgen houden. En daar u niet in staat bent Mij te zien, zult u Mij moeten horen. En zalig zij die geloven en in mijn naam samenkomen, want Ik zal ze zegenen. En ze zullen mijn zegen voelen als kracht die zich uit in het verlangen naar boven, naar Mij en naar het eeuwige leven.

Amen

BD.5057
8 februari 1951

Innige troostrijke woorden van de Vader

U zult de ogen naar Mij moeten opslaan in elke nood en u niet aan zorgelijke gedachten overgeven die u afhouden van het geestelijk streven, die u zwak en wankelmoedig maken omdat het de materiële wereld is die u in zekere zin gevangen houdt. Elke aardse zorg is overbodig zolang u in Mij uw Vader zult herkennen tot Wie u vol vertrouwen zult mogen komen in elke aardse nood. U moet te allen tijde mijn grote liefde voor ogen houden. U moet geloven zelf in deze overvloed van liefde te staan en u moet weten dat er geen nood bestaat welke Ik niet de baas zou kunnen worden en dat Ik alles doe waar u Mij om zult vragen, om Mij zorgeloos te kunnen dienen.

Ik heb altijd een open oor voor uw vragen en noden en Ik zal u nooit vergeefs laten roepen, omdat Ik wil dat u levend zult geloven, om de kracht van zo’n geloof te kunnen ondervinden. Ik wil u helpen en Ik zal u helpen. En als u dat vast zult geloven, zult u zelfs elke nood uitbannen en u zult u steeds inniger bij Mij aansluiten, wat Ik bereiken wil opdat u standvastig bent en vol kracht wanneer de tijd van nood over u uitbreekt, die onafwendbaar is voor de gehele mensheid.

Zoek altijd hulp bij Mij en kijk vol vertrouwen naar Mij op, en mijn hulp zal duidelijk zijn, want Ik ontnam u alles, om u onbeperkt te kunnen geven.

Amen

BD.5061
12 februari 1951

Toelichting bij de verschillende karakters van de ontvangers van het woord

Mijn kind, (Bertha Dudde) neem mijn woorden zonder weerstand en geef je over aan hun werking. Jou is een opdracht toegewezen die alleen een mens vervullen kan die de verbinding met het geestelijke rijk met hart en verstand tot stand brengt. Die dus rekening houdt met de gevoelstoestand van de mensen op aarde, daarbij echter zelf verlangen heeft naar het geestelijke rijk. En dit is nodig in de laatste tijd voor het einde, waarin de mensen bijna iedere verbinding met Mij verbroken hebben, waarin het geloof aan een geestelijk leven en een geestelijke toekomst, bijna geheel verloren is gegaan.

Ik ken de noodtoestand onder de mensheid en Ik moet, om hen hulp te brengen, naar middelen grijpen die succes beloven zonder de vrije wil te beperken. Zo’n middel nu is het toesturen van de zuivere waarheid van boven door tussenpersonen die in staat zijn deze te ontvangen. Die echter in zover tussenpersonen genoemd kunnen worden omdat zij de toegang tot de mensenharten gemakkelijker vinden door hun karakters, want zij moeten toch diegenen winnen die nog ver van Mij af staan.

Bedenk dit wel, dat de mensen die naar Mij op weg zijn reeds in een sfeer vertoeven waar mijn werkzaam zijn gemakkelijker herkend wordt. Dat echter de mensen die nog ver van Mij afstaan zich buiten deze sfeer bevinden en dat het daarom nodig is dat iemand in beide sferen toegang heeft, om te spreken zoals het voor hen begrijpelijk is en toch ook te spreken over wat van Mij is uitgegaan. Ik weet waarom Ik jou (Bertha Dudde) uitkies voor deze missie, omdat Ik de mensenharten ken die met hun verstand eerst alles onderzoeken voordat zij het aannemen, en hun verstand dus niet genegeerd mag worden om, succesvol op de zielen te kunnen inwerken.

Het verlossingswerk bij zulke mensen is veel moeilijker maar toch niet hopeloos, want mijn genade werkt daar waar het oor zich opent, zodat mijn genadegave ook het hart kan raken. Mijn wil is nu dat van mijn werkzaam zijn melding wordt gemaakt, ook daar waar de wereld nog sterke invloed uitoefent. In de eindtijd levert het verkondigen van mijn evangelie op de tot nog toe gebruikelijke wijze weinig succes op, als het al niet geheel onmogelijk is. Mensen die in de wereld staan en ook contact hebben met de wereldse mensen, worden niet zo gauw afgewezen als zij in mijn opdracht spreken, als diegenen die weinig contact hebben, omdat hun geestelijke sfeer reeds een andere is waarin de wereldse mensen zich niet kunnen verplaatsen en zich daarom eerder afgestoten dan aangetrokken voelen. Deze sferen nu worden door gevoelsopwellingen gevormd die dus goed of slecht, liefdevol of arm aan liefde kunnen zijn. Steeds zal de aard van de mens het soort sfeer vormen waarin zijn ziel nu verkeert.

Bestem Ik echter een mens die Mij dienen wil om een missie te vervullen, dan bouw Ik zelf die sfeer om hem heen die beantwoordt aan zijn missie, waarin dan degene die Mij dienen wil met succes werkzaam kan zijn voor Mij en mijn rijk. Wat niet betekent dat Ik Mij van een mens bedien die geheel buiten geestelijke sferen staat, daar deze niet in mijn naam werkzaam zou kunnen zijn. Doch Ik spreid mijn sluier over het licht dat te helder en stralend door zou breken en juist een zodanige verwarring onder de wereldse mensen zou kunnen aanrichten, dat deze belemmerend zou werken om een van hen te winnen.

Ik kies voor Mij die mensen uit voor zo’n missie die in hun willen van Mij geworden zijn, die mijn liefde begrepen hebben en die Ik nu als werktuig gebruiken kan in de laatste tijd vóór het einde. Ikzelf werk in hen en door hen. En dat is jou (Bertha Dudde) als verklaring gegeven op de vraag waarom niet alle mensen de zelfde gemoedsbeweging hebben – en dat toch een overvloed van liefdekracht werkzaam wordt die niet zichtbaar is. Want Ik zie in het hart en ken de wil van de mens, in welke mate hij Mij is toegedaan, en overeenkomstig deze wil is ook zijn roeping voor mijn rijk.

Amen

BD.5062
12 februari 1951

Reïncarnatie – Ja of nee?

Waar het in u nog donker is zal u van boven licht worden gegeven, want mijn dienaren is opgedragen het licht beschikbaar te stellen aan allen die er naar verlangen. Wat tot verlichting van de geest bijdraagt wordt hun verschaft, opdat zij duidelijk de waarheid van dwaling kunnen onderscheiden en steeds Hem voor ogen houden, die de eeuwige Waarheid zelf is.

u mijn aardse kinderen bent bestemd voor de hoogste zaligheid die Ik u kan bereiden. Maar steeds naar uw eigen wil zal ook uw mate van zaligheid zijn, want uw wil bepaal Ik niet. De hoogste zaligheid veronderstelt echter ook de hoogste eisen aan uw wil. Want om het kindschap van God te bereiken, dat u verzekert van het erfdeel van de Vader, moet u volmaakt zijn zoals ook uw Vader in de hemel volmaakt is. Ik vraag oneindig veel van u stervelingen, maar Ik geef nog oneindig veel meer. Wat Ik van u vraag is uzelf geheel naar mijn wil te voegen en uzelf om te vormen tot een hoge graad van liefde. Oneindig verschillend kan de graad van zaligheid zijn in het eeuwige leven, steeds naar de graad van liefde die u in u laat opvlammen en tot werkzaamheid ontplooit.

Dit werken in liefde bepaalt dus de graad van rijpheid en tevens ook die van de zaligheid, waaruit volgt dat het kindschap van God een volledig leven in liefde op de aarde vereist. Dat het wezen van de mens tijdens het aardse leven omgevormd wordt tot liefde, tot mijn evenbeeld, tot mijn ware kind, voor wie Ik al de zalige vreugden bereid heb zoals Ik het heb beloofd. In een eenmalig leven op de aarde moet die ziel het kindschap Gods bereikt hebben, omdat deze hoge graad van rijpheid in het rijk hierna niet meer bereikt kan worden, ofschoon een wezen ook daar nog tot een nooit gedachte volheid van licht kan komen.

Wel kan een lichtwezen het kindschap van God verwerven, als het ten behoeve van een leidersfunctie zich nogmaals op de aarde in het vlees belichaamt. Wat echter een bijzonder zwaar leven vol leed met zich meebrengt samen met een verlossende taak op aarde, die de aanleiding is van zijn hernieuwde belichaming. Alleen wezens die al een hoge graad van licht bereikt hebben streven een herbelichaming op aarde na, maar enkel uit liefde tot de dwalende mensen, om hun hulp te willen verlenen in tijden van de grootste geestelijke nood.

Daarentegen is iedere lichtontvangende ziel in het geestelijke rijk in zekere mate ook zalig te noemen. En deze zaligheid is voldoende om de wil tot helpen in haar op te wekken voor de wezens die nog in duisternis smachten, en waarvan zij de toestand kennen en willen verbeteren. Er is geen lichtziel die deze wil tot helpen niet in zich heeft, want het ontvangen van licht vereist eerst liefde, en liefde wil zich steeds weer uiten. En ieder buitengewoon werk van liefde in het geestelijke rijk verhoogt de zaligheid van het wezen en zo’n wezen verlangt nooit meer naar de aarde terug. Het ziet immers een groot arbeidsveld voor haar liefdekracht en ondervindt ook de steeds toenemende volheid van licht en zaligheid. En tegen zijn wil in wordt geen wezen weer op de aarde geplaatst omdat dat tegen mijn goddelijke ordening zou zijn. Bovendien is bij wezens met maar een geringe mate van licht deze wil niet aan te treffen. Alleen buitengewoon hoge geestwezens dalen naar de aarde om de bovengenoemde missie te volvoeren. Zodra de ziel maar een geringe graad van inzicht eigen is, kent zij ook de mogelijkheid om zich verder te, ontwikkelen in het geestelijke rijk. Want dan is de liefde in haar ontvlamd anders zou zij nog in totale duisternis verkeren

Is echter een ziel nog geestelijk blind, dan kan het verlangen naar de aarde in haar opduiken. Maar nooit met het doel om tot geestelijke voltooiing te komen. Het is alleen het verlangen naar de materie wat haar naar de aarde drijft, en dat verlangen wordt van mijn kant uit niet vervuld. Want dat verlangen is in het hiernamaals gemakkelijker te overwinnen dan op de aarde, en zonder overwinning van dat verlangen is er geen licht, geen geestelijke vooruitgang. Wie op de aarde verzuimd heeft zich een sprankje inzicht te verwerven, die is ook in het hiernamaals in diepe duisternis en een opnieuw plaatsen van hem op de aarde zou geen daad van erbarmen zijn, wel een handelen tegen mijn eeuwige ordening, die een gestadige vooruitgang nastreeft en iedere achteruitgang door mijn wil uitsluit.

Een herbelichaming zou in dit geval een onrechtvaardige vereffening voor het falen op aarde van de ziel zijn. Het zou geen liefde en genade mijnerzijds zijn, maar een ontzaglijke last voor de ziel, als zij voor de tweede keer de verantwoording op zich zou moeten nemen zonder zekerheid haar doel te bereiken. En zij zou haar doel ook niet bereiken omdat begrijpelijkerwijs de herhaalde belichaming veel hogere eisen aan haar zou moeten stellen, om dat buitengewone voorrecht te vereffenen – terwijl haar wil wederom vrij bleef. En zij zou dan tweemaal een wilsproef moeten afleggen, wat evenzoveel betekenen zou als zou Ik de levenstijd van een mens op aarde verdubbelen en zodoende een bestaande natuurwet omzeilen.

Bovendien zou daardoor een ziel die eenmaal op de aarde gefaald heeft door mijn tegenstanden opnieuw worden gebonden en haar wil verzwakt, want de weg naar Mij, de goddelijke Verlosser, zou haar door de wereld van satan versperd worden, want haar verlangen geldt zowel die wereld alsook de materie. Altijd is alleen de wil van het wezen beslissend, maar deze wil voelt niets voor een hernieuwde plaatsing op aarde als de ziel maar een glimp van inzicht bezit. Een nog geheel in het donker dwalende ziel wordt echter de hernieuwde plaatsing niet toegestaan, omdat mijn wijsheid het gevaar en het meestal vergeefse van een tweede gang over de aarde kent. En mijn liefde bevordert geen achteruitgang maar alleen een vooruitgang.

Mijn wet van eeuwigheid is opbouw en vooruitgang. Van mijn kant uit worden alleen mogelijkheden tot opwaartse ontwikkeling begunstigd, die weliswaar ook zonder succes kunnen blijven – maar dan wel vanwege de vrije wil van het wezen. Een achteruitgang wordt dus alleen veroorzaakt door zijn wil, nooit echter door mijn wil. Enkele gevallen van een weer terugkomen op de aarde hebben hun reden, hoewel men daarom niet aannemen mag dat iedere ziel willekeurig weer tot de aarde terug kan komen, als zij eenmaal deze weg heeft afgelegd – zonder of met weinig succes.

Maar dat de ziel altijd weer gepersonifieerd wordt staat vast, omdat zij haar opwaartse ontwikkeling in het rijk hierna voort moet zetten en dit steeds een haar toegewezen werkzaamheid vereist die zij uitvoert in een nieuwe belichaming op een van de ontelbare scheppingen – die voor het geestelijke dienen als plaats om uit te rijpen. Maar de werkzaamheid en de opdrachten zijn anders van aard dan op de aarde en voor u mensen ook niet begrijpelijk te maken. Steeds blijft het principe van verlossing en voltooiing – de dienende liefde.

Ontelbare mogelijkheden staan Mij ter beschikking om op de zielen die nog onrijp van de aarde heengegaan zijn gunstig in te werken. Het leven op deze aarde was een buitengewone mogelijkheid die succes beloofde; die niet te benutten kan echter nooit meer zodanig worden goedgemaakt dat het wezen dit later kan evenaren door een willekeurig aantal malen weer op de aarde belichaamd te worden, om welke reden de leer van een herbelichaming dus misleidend is. En daarom mag niet uit enkele gerechtvaardigde bijzondere gevallen tot een herbelichaming van iedere ziel op deze aarde geconcludeerd worden, die veel eerder nadelig dan voordelig zou zijn voor de ziel.

De vrije wilsbeslissing van een ziel moet op aarde in een eenmalig leven worden genomen, met de hulp van de goddelijke Verlosser Jezus Christus. Wie Hem afwijst heeft voor zichzelf een buitengewone genadegave verspeeld en hij moet worstelen in het hiernamaals tot hij tot inzicht is gekomen, en daar nog aanspraak maakt op Zijn hulp.

Want de kruisdood van Jezus is van zulk een geweldige betekenis voor de verlossing van al het geestelijke, dat alleen al de wil van de mens om verlost te worden voldoende is. Dat echter een wil die faalt de gevolgen moet dragen: een ontzaglijk moeilijke ontwikkeling omhoog in het geestelijke rijk, of een wegzinken in de diepste diepte, dat weer een gang door de materiële schepping ten gevolge heeft. Dus een reïncarnatie die een zeer kwalijke zaak is, een eindeloos voortgaande smartelijke toestand van kwelling, tot het stadium als mens hem weer de vrije wil brengt en daarmee weer opnieuw de mogelijkheid wilsbeslissingen te nemen.

Geen wezen zal voor eeuwig verloren gaan, maar wanneer het tot zaligheid zal komen bepaalt de wil van de mens zelf. Maar de wet van de eeuwige ordening blijft bestaan, want mijn wijsheid en liefde, die eeuwig en onveranderlijk zijn, liggen er aan ten grondslag.

Amen

BD.5063
14 februari 1951

De individualiteit van de ziel (1)

Toen mijn scheppingswil werkzaam werd, zag mijn wijsheid ook de afloop van alles wat mijn liefde en kracht geschapen had. Ik zag de ontwikkelingsgang van het gevallen geestelijke, Ik zag ook de gedeeltelijke terugval in de diepte. Ik zag een leger van oergeschapen geesten strijdend tegen elkaar in het heelal. Ik zag de demonische activiteiten overal in het rijk der geesten en in de scheppingen van aards materiële aard. Ik zag de ups en downs – Ik zag vormen die voortdurend veranderden. En mijn wijsheid zag allerduidelijkst het ontzaglijke verlossingswerk dat eens succes zou opleveren, waarover mijn liefde zich verheugde en daarom was mijn wil aanhoudend scheppend bezig.

Ik voorzag dus het welslagen al van eeuwigheid. Maar Ik zag ook de ontelbare oergeschapen zich tegen Mij verzettende geesten, die een oneindig lange tijd nodig hebben voordat zij zich zonder weerstand aan Mij overgeven.

Dit maakte Mij echter niet verdrietig, want de tijd komt bij Mij niet in aanmerking als Ik maar eenmaal mijn doel bereik. Toch wijkt het verlossingsplan voor dat geestelijke dat zich tegen Mij blijft verzetten aanmerkelijk af van dat van het minder verharde geestelijke. Want de eersten hebben meerdere eindeloos lange ontwikkelingsperioden nodig tot hun uiteindelijke verlossing, en iedere periode betekent een ander verlossingsproces dan dat van het voorafgaande. Want de zonde wordt steeds groter hoe vaker de vrije wil misbruikt wordt en het eindstadium als mens verschaft het geestelijke wezen ook het inzicht, omdat Ik hem het verstand gegeven heb ten gevolge waarvan hij recht van onrecht kan onderscheiden.

Totdat de ziel van een mens gevormd kan worden, moeten de afzonderlijke zielensubstanties door alle scheppingen zijn gegaan. De ziel heeft dan al haar partikeltjes die eens bij een in geestelijke vrijheid scheppend oerwezen behoorden, bijeen gezocht. En dit oerwezen ontvangt als mens dan ook weer het zelfbewustzijn, dat het in de voorstadia van zijn ontwikkeling niet meer bezat.

De ziel blijft dan ook in het rijk hierna een zich zelfbewust individu, ofschoon het dan in vereniging met even rijpe geesten scheppend werkt. Ze herkent zichzelf ook als dat wat ze eenmaal was en is onbeschrijflijk zalig in dit zelfbewustzijn.

De laatste proef in het leven op aarde kan echter ook – ofschoon die niet te zwaar is – niet doorstaan worden en dan is mijn verlossingswerk in één ontwikkelingsgang niet mogelijk geweest – en moet het wezen een tweede, veel zwaarder verlossingsproces doormaken. Het moet weer in nieuwe scheppingen van stoffelijke aard zijn verblijf nemen. De ziel wordt weer opgelost in ontelbare partikeltjes en naar gelang hun hoedanigheid weer in verschillende vormen ingelijfd, en de ontwikkelingsgang begint weer opnieuw.

Een als mens van Mij afgevallen ziel heeft nu haar zonde van afvalligheid veelvoudig vergroot, en moet nu begrijpelijkerwijze meer lijden dan in de afzonderlijke ontwikkelingsstadia van de voorafgaande periode. Maar toch is ook nu mijn onbegrensde liefde aan het werk om deze ziel te helpen opwaarts te gaan, zodat nu ook weer aan het einde van de aardse weg die stond onder de wet van “je moet” de ziel die zichzelf heeft teruggevonden zich weer in het vlees kan belichamen, met het doel de laatste wilsproef op deze aarde te doorstaan.

Deze ziel kan wel later ná voltooid te zijn op een geheel andere aardse levensweg terug zien dan op die die er in de voorafgaande periode is geweest, toch is zij hetzelfde geestelijke wezen als hetwelk ze zich echter pas herkent in een bepaalde staat van licht, waarin haar de herinnering aan vroeger wordt gegeven. De ziel die na haar lichamelijke dood het hiernamaals ingaat, blijft wat zij is en kan steeds hoger en hoger stijgen. Zij kan met en in vereniging met gelijkgezinde geesten ontelbare wezens op de aarde en ook in het geestelijke rijk zalig maken. Ze blijft echter steeds hetzelfde wezen en haar zelfbewustzijn zal zij niet meer verliezen.

Zinkt zij echter in de diepte dan wordt ook haar denken verward. Zij herkent zichzelf niet meer en kan bij ’n totaal wegzinken weer tot vaste substantie verharden, dus weer de ontwikkelingsgang beginnen in nieuwe scheppingen van de aarde.

Alleen in een bepaalde graad van rijpheid herkent het wezen zichzelf. En deze rijpheidsgraad is bereikt zodra de ziel zich kan belichamen als mens. Om welke reden dus de mens een helder zelfbewustzijn heeft dat de ziel ook niet meer verliest, tenzij ze weer in de diepste duisternis terugvalt waarin ze zichzelf niet meer herkent als dat wat ze is en wat ze was.

Ik breng me al het geestelijke weer bijeen dat eens verloren ging. Ik wil het weer net zo terugwinnen als het van Mij is uitgegaan. Ik wil vrije, in hoogste volmaaktheid staande en van liefde gloeiende engelen aan mijn hart drukken en Ik zal dit doel bereiken, ook al zullen er eeuwigheden mee gemoeid zijn, want mijn liefde, wijsheid en macht zijn onbegrensd en nooit zal mijn wil te scheppen stoppen, tot ook het laatste geestelijke wezen verlost is en mijn kind geworden.

Amen

BD.5064
16 februari 1951

De vreugde van God over de liefde van Zijn kinderen

Ik beleef waarlijk mijn vreugde aan de liefde van mijn kinderen op aarde voor Mij en Ik ben steeds bereid deze liefde voor Mij te doen ontbranden, omdat dit ook voor mijn kinderen grotere gelukzaligheid betekent, wanneer ze zich steeds meer met Mij verbinden en het bewijs van mijn wederliefde ontvangen: dat ze Mij horen, dat ze mijn stem in zich vernemen als het kostbaarste geschenk. Alleen de liefde maakt gelukkig en daarom moet ze ook in u worden ontstoken. Er moet een vuur in u opvlammen dat licht verspreidt. Uw hart moet verlangen naar de vereniging met Mij, want dat is liefde, dat u vurig verlangt naar de aaneensluiting met Mij.

Ieder mensenkind, dat Mij erkent als Schepper en Vader van eeuwigheid, wil ook met Mij verenigd zijn en daardoor de kracht in zich vergroten. Het verlangt onbewust terug naar de staat waarin het zich bevond in het allereerste begin, toen het nog in totale liefde voor Mij, bij Mij was als teken van zijn volmaaktheid. Deze staat heeft het vrijwillig verlaten. Het zegde Mij zijn liefde op. Het wendde zich van Mij af en werd ongelukkig, daar alleen de liefde echt gelukkig kan maken.

Maar Ik wil u graag weer het puurste geluk geven. Ik wil u graag de gelukzaligheden van mijn liefde laten proeven, die echter ook uw wederliefde verlangt om doeltreffend te kunnen zijn. Ik wil graag uw harten opwinden, zodat ze voor Mij gaan kloppen. Ik wil graag bezit nemen van uw geest; Ik zou graag willen dat elke gedachte van u alleen Mij geldt, dat u Mij tegemoet snelt en Mij uw hart aanbiedt. Ik zou u graag helemaal willen bezitten en tot in alle eeuwigheid.

Daarom wil Ik dat u de liefde voor Mij zult laten opvlammen, dat u al uw gedachten op Mij richt, dat Ik voor u het meest begerenswaardig ben, dat u Mij in alle ernst zoekt en als u Mij hebt gevonden, Mij nooit zult loslaten. Ik wil dat hart en gemoed bij Mij aandringen en dat Ik zelf mijn liefde in u kan laten stromen, om u tot een gelukzalig wezen te maken. En daarom probeer Ik onophoudelijk uw liefde te winnen en Ik verheug me over ieder kind dat zich door Mij omhoog laat trekken aan mijn hart. En mijn vaderliefde zal nooit meer van zich weg laten gaan, wat zich eenmaal vrijwillig aan Hem heeft overgegeven.

Amen

BD.5067
20 februari 1951

De op God gerichte wil – Liefdesbanden

Voor Mij volstaat het dat uw wil op Mij is gericht, dat u naar de waarheid verlangt en, om met Mij in verbinding te kunnen treden, er naar streeft op Mij te lijken. Dan is ook mijn wil bereid u te bedenken en u zult moeiteloos uw doel bereiken: de uiteindelijke vereniging met Mij die u licht en kracht verzekert tot in alle eeuwigheid. Het zich in gedachten op Mij richten levert voor uw ziel resultaat op, want Ik laat Me niet tweemaal roepen. Ik kom als er maar een gedachte van u naar Mij uitgaat. Want deze gedachte is al het uitstrekken van uw handen naar boven. Uw wil beslist ten gunste van Mij. U keert u zelf van mijn tegenstander af en deze gelegenheid grijp ik aan om u helemaal naar Mij toe te trekken omdat u uw weerstand hebt opgegeven zodra u in gedachten Mij zoekt.

Mijn rijk is niet van deze wereld. Zoekt u Mij in gedachten, dan zet u de aardse wereld al bewust op de tweede plaats, want de wereld laat geen gedachten aan Mij opkomen. Dat wil zeggen: wie in haar is gevangen die denkt niet aan Mij, maar hij is geketend aan degene die in de wereld regeert. Een mens die nog geheel aan de wereld toebehoort kan niet met Mij in verbinding treden, omdat Ik voor hem niet besta zolang hij zijn liefde op de wereld richt. Hij kan mijn leer wel kennen, maar hem ontbreekt het geloof aan de waarheid van deze leer. En dus besta Ik in zijn gedachten ook niet anders dan als een fantasiefiguur van wiens bestaan hem elke overtuiging ontbreekt. Tracht hij echter serieus Mij te doorgronden, dan heeft hij zich al van de wereld losgemaakt. En dan kan Ik hem ook omhoog trekken. Dan hindert hem niets om tot het juiste inzicht te komen, dan richt zijn liefde zich op Mij, op Degene die hij tracht te bereiken.

Ik weet het dus wanneer de scheiding van mijn tegenstander zich heeft voltrokken. En dan kan Ik ook mijn invloed doen gelden, terwijl tevoren de wil eerst moet beslissen tot wie hij zich aangetrokken voelt. Steeds weer zet Ik iemand de voet dwars opdat hij een andere denkrichting zal mogen inslaan die niet alleen de aardse wereld betreft. Ik maak Me op de één of andere manier aan hem bekend opdat hij nadenkt over het Wezen dat hem liet ontstaan. En is hij eenmaal bij deze gedachte aanbeland, dan laat die hem niet meer los. Dan heb Ik hem lichtelijk vastgepakt, wat hem echter niet belast, maar wat hem Mij onafgebroken zal laten volgen zonder weerstand. Hij wil zichzelf niet meer uit deze band bevrijden. Hij heeft zich vrijwillig door Mij gevangen laten nemen, omdat zijn wil Mij zocht en Ik Me liet vinden.

Het is de band van de liefde, de kracht die hem doorstroomt, die van Mij uitgaat en nu in zijn hart weerklank vindt. En deze liefdeskracht wil hij nooit meer ontvluchten, omdat ze zijn wil goed doet. En dat is mijn “vastpakken”. Met mijn liefde houd Ik vast wie maar zijn gedachten op Mij richt, want de liefde is geen dwang, omdat ze alleen maar werkzaam is waar de weerstand is opgegeven.

Amen

BD.5068
21 februari 1951

Liefde beoefenen, de enige opdracht op aarde

Er is maar één weg naar Mij, die u zult moeten gaan, daar anders mijn rijk voor u gesloten blijft, daar anders de weg in de diepte voert. Het is de weg van de liefde, die onvoorwaardelijk moet worden begaan, omdat hij de enige weg is die naar Mij voert. De weg van de liefde te gaan betekent: een verandering van wezen bij zichzelf voltrekken, omdat bij het begin van de belichaming als mens de eigenliefde overheerst, die de mens moet afleggen, wil de ware liefde, die hem als goddelijk schepsel kenmerkt, in hem tot ontplooiing komen.

De onbaatzuchtige naastenliefde is het, die in u deze verandering van wezen voltrekt en die dus steeds beoefend moet worden als u dichter bij Mij wilt komen en in mijn rijk wilt worden opgenomen, waar hoogste gelukzaligheid uw bestemming is. Liefde te beoefenen is dus de taak die u werd gegeven gedurende de tijd van uw aardse bestaan. Steeds maar onbaatzuchtig werkzaam te zijn in liefde, te geven, te helpen en zo voortdurend wederliefde op te wekken.

Een verdere opdracht heb Ik u niet gesteld, want als u deze vervult, doet u alles wat voor het slagen van de laatste beproeving van uw wil op aarde noodzakelijk is. Want wie de liefde beoefent richt zich op mijzelf en Ik ben de eeuwige Liefde. Alleen door de liefde herstelt u de verbinding met Mij, die heel in het begin uw bestemming was. Alleen door de liefde zult u weer degene worden die u was vanaf het allereerste begin, tot goddelijk wezen dat volledig beschikt over kracht en licht.

De liefde voor de naaste vraagt wel om een zekere zelfoverwinning, omdat de mens moet opofferen wat hij bezit, omdat hij zich moet losmaken van datgene wat hem zelf lief is om het de naaste, die in nood is, te doen toekomen. Maar hij wint duizendmaal meer dan hij weggeeft, want met elk werk van liefde komt hij mijzelf naderbij. Met elk werk van liefde verkleint hij de afstand tot Mij en met elk werk van liefde ontvangt hij zelf licht en kracht, de uitstraling van mijn eeuwige liefde. Hij geeft iets aards weg en ontvangt iets geestelijks terug, tot zijn verkregen rijkdom hem dan in staat stelt zelf het geestelijke uit te delen en hij nu al als mijn knecht voor Mij werkt, wat steeds eerst diepe liefde voor Mij en voor de naaste vereist. Zonder liefde zult u niet zalig kunnen worden. Maar de vonk van de liefde draagt u allen in uw hart en hij kan zeer snel tot een heldere vlam oplaaien. Dan grijpt hij alles vast en geeft de vlam steeds nieuwe voeding, zodat ze helder gaat stralen en de weg naar Mij nu voor iedereen zichtbaar is.

Beoefen de liefde. Ontdoe u van datgene wat de medemens ontbreekt en bedeel hem naar vermogen, dan zal in u ook het bewustzijn van mijn tegenwoordigheid ontwaken en dan hebt u wat u weggaf verruild voor iets heerlijks. Uw liefde heeft mijzelf aangetrokken en de liefde in u laat nu een vereniging toe, die voordien niet mogelijk was. De liefde brengt de aaneensluiting tot stand met de eeuwige Liefde, die steeds de hoogste gelukzaligheid tot gevolg heeft.

Amen

BD.5069
22 februari 1951

Gebed in geest en in waarheid – Vrome gebaren

Op vrome gebaren sla Ik geen acht, want ze zijn slechts een uiterlijk pronkgewaad dat de blik in het hart moet tegenhouden. Wie waarlijk innig aan Mij denkt en met eenvoudige niet aanstellerige woorden tot Mij spreekt, is elke ceremonie, elke uitwendige bewogenheid of uiterlijke gebaar vreemd. Het hart heeft zoiets niet nodig, het wendt zich rechtstreeks tot Mij en roept Mij zijn noden of ook zijn liefde en verering toe. En Ik verneem elke gedachte die uit het hart naar Mij opstijgt. Waar echter een innerlijk gevoelen naar buiten toe zichtbaar is, wordt teveel waarde gehecht aan de mening van de medemens, daar Ik zelf zulke uiterlijke bewijzen niet nodig heb en het hart van de mens zonder deze open voor Mij ligt.

U wilt dus dan alleen maar de medemens overtuigen van een schijnbaar vertrouwde verhouding met Mij en zo zult u niet met ’n onverdeelde instelling tot Mij komen, maar laat u aan het oordeel van de medemensen teveel gelegen liggen. Maar tevens verliest ook uw gebed aan innigheid, want een innige verbinding met Mij zal u alles om u heen doen vergeten en ook elk uiterlijk gebaar onzinnig en minderwaardig laten voorkomen. Zolang u dus naar buiten toe nog prijsgeeft wat u alleen maar innerlijk moet bezig houden, hebt u ook nog niet de innige aaneensluiting met Mij in uw gedachten gevonden, die geen uiterlijkheden toelaat, omdat u dan zo volledig door Mij gegrepen bent, dat u de wereld om u heen vergeet. Dat u ware kinderen van uw Vader bent, wier liefde voor de Vader geen ruimte laat voor iets anders.

Wel zult u uw naaste niet mogen vergeten en altijd een open oog en oor voor zijn noden hebben, u zult niet achteloos aan hem voorbij mogen gaan, wanneer hij vol leed tot u komt, u zult hem niet mogen negeren of verwaand tegenover hem zijn, integendeel hem in deemoed, geduld en barmhartigheid bijstaan, hem naar vermogen behulpzaam zijn uit liefde tot hem. Maar als u verlangt om met Mij in innig contact te komen, moet uw denken ook alleen maar Mij gelden en niets uiterlijks moet deze innige verbondenheid verstoren of kenbaar maken. Ik wil in geest en in waarheid aanbeden worden en dit moet in alle stilte gebeuren, waar niemand getuige is van de samenspraak tussen de harten van Vader en kind. En alle schijn moet van u afvallen, want Ik ben de eeuwige Waarheid en wil ook in alle waarheid worden aangeroepen.

Amen

BD.5072
24 februari 1951

Het overwinnen van de materie – Het wekken van de geest

Wie zich in de materie bevindt en haar te veel macht verleent over zijn gedachten, die kan bezwaarlijk de geest in zich gewaarworden die lijnrecht tegenover de materie staat. Wie dus de geest in zich wil laten ontwaken, die moet op de eerste plaats de materie overwonnen hebben, dat wil zeggen: hij mag niet meer haar slaaf – maar hij moet haar meester zijn. Ze mag hem niet meer beheersen. Hij moet zich gemakkelijk van haar kunnen scheiden en bijgevolg zichzelf er van losmaken, doordat hij wat hijzelf bezit aan materiële goederen met zijn medemens deelt die nood lijdt en die hij door het geven van aardse materiële goederen helpen kan.

Dit proces om in liefde te werken tegenover de naaste is nodig om de geest in zich het leven te geven, omdat daardoor de mens zich zo vormt dat mijn geest in hem werkzaam kan worden, want de geestvonk in hem staat in onlosmakelijke verbinding met Mij – zijn Vadergeest van eeuwigheid. Begrijpelijkerwijs moet nu het goddelijke in de mens, wil het zich kunnen uiten, zich wenden tot het goddelijke, omdat een verbinding van het goddelijke met het onvolmaakte niet mogelijk is, de liefde echter het onvolkomen wezen tot een goddelijk wezen vormt.

Zonder liefde kan mijn geest zich in de mens niet uiten. De liefde van de mens wordt daadwerkelijk tegenover de medemens en zo toont ook die mens Mij zijn liefde, en bijgevolg kan hem ook de uitwerking van mijn liefde ten deel vallen. Mijn kracht kan op hem overstromen en in het werken van de geest tot uitdrukking komen. Onbaatzuchtige naastenliefde zal altijd alleen die mens beoefenen die heer over de materie is geworden, en dan kan ook de geest in hem werkzaam zijn. Daardoor stel Ik mijzelf in innige verbinding met de mens omdat zijn geest een deel is van Mij.

Beseft u, mensen nu wat u wint als u zich van de materie vrij maakt? Ziet u nu hoe onbelangrijk aardse goederen zijn als u,door ze prijs te geven Mij wint? Weinig geeft u op en oneindig veel ontvangt u terug: het kostbaarste wordt uw eigendom, mijn liefde, die zich uitstort in uw hart en u ’n onmetelijke geestelijke rijkdom schenkt. De materie is u wel gegeven om uw wil te beproeven, maar u kunt haar aanwenden om zegenrijk bezig te zijn, u kunt daarmee veel nood lenigen en zo doende in liefde werkzaam zijn op aarde. Dan bezorgt de materie u geestelijke goederen omdat u er goede werken mee verricht, dan is ze in uw handen het middel om geestelijke schatten te vergaren, maar altijd dan als u zich van haar losmaakt, omdat de materie en geestlijke goederen nooit tezamen verworven kunnen worden zolang de mens zijn hart nog door de materie gevangen laat nemen.

Ze moet overwonnen worden en dat is uw opdracht op aarde, wilt u de geestvonk in u laten ontwaken en daarmee ook de verbinding tot stand brengen met Mij, wilt u Mij het recht geven te wonen in uw hart. Dan echter hebt u alles gewonnen, dan werkt u alleen voor het geestelijke rijk, dan hebt u de aardse levensproef doorstaan. Want als Ik eenmaal mijn intrek in u genomen heb, verlaat Ik u nooit meer. Dan bent u met mijn geest vervuld en hebt recht op mijn rijk dat niet van deze wereld is. Dan keert u terug in het vaderhuis, naar Mij, van wie u eens bent uitgegaan en die niet eerder rust tot u van Hem geworden bent voor eeuwig.

Amen

BD.5076
2 maart 1951

De nood van de ongelovigen bij het binnengaan in het hiernamaals

U allen moet mee helpen aan de verlossing van de dwalende zielen. Een ieder die in Mij gelooft, dus ook aan een leven van de ziel na de dood, zal ook proberen dit geloof op zijn medemensen over te dragen. En dan doet hij ook een werk van barmhartige naastenliefde, want hij redt zulke zielen van de dood.

Als u wist hoeveel makkelijker het lot van die zielen is die maar een vonkje van geloof in zich dragen bij het verlaten van deze aarde, dan zou u alles doen om dat vonkje in u te doen ontbranden. En hoe groter die vonk is, des te helderder is het in uw ziel bij het ingaan in het rijk hierna. Wie echter zelf reeds gelooft, mag niet ophouden voor hij zijn medemensen voor dat geloof gewonnen heeft. Hij moet met alle ijver arbeiden en zal zich daarvoor een groot loon verwerven, want de zielen die hij gewonnen heeft zullen hem er duizendvoudig voor bedanken.

De geestelijke nood te lenigen is waarlijk een arbeiden in liefde, en de gevolgen werken door tot in alle eeuwigheid. En in geestelijke nood bevinden zich alle mensen die het aan geloof ontbreekt. Die niet overtuigd zijn van een Wezen dat bovenmate volmaakt is, die niet geloven verantwoording voor een rechterstoel te moeten afleggen aan het einde van hun aardse leven. Die er in de wereld op los leven en niet denken aan hun opdracht om de ziel ten goede te ontwikkelen. Die hun zondeschuld, die oorzaak is van dit leven op aarde, niet hebben verminderd maar vergroot, omdat zij het slachtoffer werden van mijn tegenstander, die hen voor eeuwig verderven wil.

Deze mensen verkeren in grote moeilijkheden, maar de liefde van de medemensen kan hen helpen: Neem deel aan het verlossingswerk van Christus en tracht uw medemensen te onderrichten, daar u zelf de grote liefde en barmhartigheid kent van Hem, die u geschapen heeft. Stel Mij aan hen niet voor als een straffende God maar als een liefdevolle Vader, die Zijn kinderen terug roept in het vaderhuis, dat zij vrijwillig hebben verlaten. En help ze weer tot geloven te komen, dan verwerft u zich een groot loon. Want dan verricht u een werk in mijn wijngaard dat Ik niet onbeloond laat. Want daardoor win Ik mijn kinderen weer terug naar wie Ik verlang en wier liefde Ik ononderbroken tracht te winnen. Help Mij deze kinderen voor Mij te winnen, opdat Ik ze voor eeuwig met mijn liefde gelukkig kan maken.

Amen

BD.5077
2 maart 1951

De wederkomst van de Heer – Tegenwoordige tijd – Getuigen van de nieuwe aarde

U allen zult getuige zijn van mijn kracht en heerlijkheid. U zult mijn wederkomst beleven deels in de geest en deels in het vlees, want de tijd loopt nu ten einde en het zal geschieden zoals Ik het altijd en steeds weer verkondigd heb.

U zult mijn wederkomst beleven en daarvan getuigen in het paradijs op de nieuwe aarde, want die Mij trouw blijven tot het einde zal Ik op de nieuwe aarde plaatsen waar zij mijn woord ook aan hun nakomelingen zullen verkondigen zoals zij dat nu ook doen in mijn opdracht.

Ik weet wie daarvoor geschikt is en zal mijn knechten weten te beschermen voor de ondergang. Ik zal mijn discipelen van de eindtijd van buitengewone kracht voorzien opdat zij hun ambt goed kunnen uitoefenen, opdat zij moedig strijden tegen allen die Mij vijandig gezind zijn en hun haat ook op de mijnen overdragen. Doch geen van mijn knechten zal eerder van de aarde scheiden dan wanneer zijn missie vervuld is.

En de laatsten op deze aarde zullen de eersten op de nieuwe aarde zijn, waar hun opgave ook dezelfde zal zijn, namelijk mijn woord te verkondigen – al is het ook op een andere wijze. Het zal met verlangen aangenomen worden en daarom gezien worden als dat wat het is, als bewijs van liefde van de Vader die Zijn kinderen zalig wil maken. Allen zullen mijn stem herkennen als Ik door hen tot de mensen op de nieuwe spreek, want allen hebben zij de vuurproef op deze aarde doorstaan en zijn Mij trouw gebleven. Daarom zal ook hun loon groot en verblijdend zijn; zij mogen harmonisch leven in het paradijs op de nieuwe aarde dat geen mens zich nog kan voorstellen, dat hun echter ten deel valt opdat mijn macht en heerlijkheid openbaar zal worden – en Ik zelf zal bij hen zijn.

Ik zal komen in de wolken en ze thuishalen, Ik zal bij hen blijven omdat zijn mijn kinderen geworden zijn door hun trouw die zij Mij bewezen hebben in de geloofsstrijd. Zij zullen Mij zonder vrees belijden en van Mij getuigen zonder Mij eerst gezien te hebben, en zij zullen Mij daarom ook in alle glorie te zien krijgen voordat het definitieve einde gekomen is.

Wat Ik aankondig wordt vervuld, Ik zal weerkomen en u zult het beleven. Nog gelooft u niet dat die tijd zo nabij is dat u de verschrikkingen moet meemaken dat deze aarde vernietigd wordt door mijn toelating. Nog gelooft u niet dat de voorspellingen door zieners en profeten voor de tegenwoordige tijd gelden, dat u, mensen van de tegenwoordige tijd, grote dingen beleeft die geen mens zich kan voorstellen omdat er op deze aarde zoiets tot nog toe niet te zien was. Maar met ontzetting en onthutst zal de mensheid spoedig die gebeurtenissen op de voet volgen die een spoedige oplossing van de aarde geloofwaardig maken en dan gaat het zeer snel het definitieve einde tegemoet.

Maar mijn uitverkorenen zullen die tijd doorstaan omdat het mijn wil is, omdat ook deze tijd getuigen hebben moet die uitgekozen zijn om van deze gebeurtenissen te spreken – opdat mijn macht en heerlijkheid openbaar wordt onder de nakomelingen van het geslacht op de nieuwe aarde. Want het moet als een overlevering behouden blijven voor de nakomelingen, omdat er weer een tijd zal komen waarin de zonde de overhand neemt en Ik niet meer geëerbiedigd wordt. Dan zal hun getuigenis voor de dan levende mensen een vermaning en waarschuwing zijn welk noodlot diegenen ondervinden die Mij geheel vergeten. Dan zal vermelding gemaakt worden van de ondergang der oude aarde en het laatste gericht dat beslist heeft over leven en dood, over gelukzaligheid en verdoemenis.

Amen

BD.5081
7 maart 1951

“Het geloof verzet bergen”

Slechts één ding hebt u nodig: het geloof laten opleven tot die sterkte die geen vrees en geen moedeloosheid meer toelaat. Dan zal uw leven gemakkelijk zijn, want dan overwint u alles door dit geloof, dat u tot rechtstreekse ontvangers van mijn kracht maakt en dan is voor u alles mogelijk. Niets is onmogelijk voor Mij en mijn kracht en dus ook voor u als u zich van mijn kracht bedient, juist door een sterk geloof.

U bent een deel van Mij en net als Ik vol kracht, in dezelfde mate waarin u zich bij Mij aansluit. Zodra u zich niet afzijdig opstelt, maar met Mij verbonden blijft, moet mijn kracht u ook doorstromen. En u zult deze kracht ook moeten kunnen gebruiken. Alleen uw eigen twijfel, uw onwetendheid en uw ongeloof verhinderen u gebruik te maken van de kracht uit Mij, die u onbeperkt ter beschikking staat.

“U zult bergen kunnen verzetten, als u maar gelooft.” Deze woorden zijn geen zegswijze, maar de volle waarheid. U bent goddelijke schepselen in wie Ik wil en kan werken als u Mij geen tegenstand biedt. Maar mijn werkzaam zijn betekent, de goddelijke kenmerken weer zichtbaar te laten worden die in u sluimeren als deel van Mij zelf, die u echter niet tot ontplooiing brengt, omdat uw geloof zwak is. Maar buitengewoon in u werkzaam zijn zonder uw geloof, zou schadelijk zijn voor uw ziel.

Het geloof zult u zelf in u moeten laten opleven. En u zult dat ook kunnen, wanneer u zich door werken van liefde met Mij verbindt. Want het geloof wordt door de liefde levend. Als u dus zwak van geloof bent, is de liefde in u nog niet echt ontvlamd. De eigenliefde beheerst u nog te zeer en u bent nog niet met Mij verenigd. Om die reden vertrouwt u Mij ook niet volledig en wordt uw geloof gemakkelijk aan het wankelen gebracht.

De liefde maakt het geloof levend. Maar de liefde zult u kunnen beoefenen doordat u zich van datgene ontdoet wat u lief is en de noodlijdende mensen daar gelukkig mee maakt, doordat u weggeeft om iets buitengewoon waardevols te ontvangen: een sterk geloof dat u niet meer zal laten twijfelen aan mijn liefde, mijn wijsheid en mijn almacht.

En hoe meer u zich tot liefde verandert, des te inniger verbindt u zich met Mij. Dan bent u zich van mijn aanwezigheid bewust. Dan werkt u met Mij. En uw wil is gelijk aan de mijne. Dus zal het ook voor u mogelijk zijn alles te verwezenlijken, waar u ook maar aan begint. Dan zult u alleen maar hoeven te willen en alle elementen zullen u gehoorzamen.

Er zal geen macht meer weerstand aan u kunnen bieden, want door een sterk geloof doet u een beroep op Mij zelf. En u weet dat mijn kracht en macht onbegrensd zijn en dat aan mijn wil – die nu ook de uwe is – alles gehoorzamen moet en ook gehoorzamen zal. Dan zult u ook bergen kunnen verzetten. Want tegenover mijn kracht bestaat er geen weerstand. En ook u zult deze weerstand kunnen overwinnen, wanneer u door de liefde het geloof zo levend laat worden, dat Ik zelf nu in u kan werken.

Amen

BD.5085
16 maart 1951

“Ik heb u nodig” – De zorg van de huisvader voor Zijn knechten

Ik heb u nodig. De nood op aarde is reuze groot en kan alleen opgeheven worden met uw medewerking, omdat Ik niet met mijn almacht kan inwerken op de zielen van de mensen, maar hun vrije wil moet worden aangespoord waarbij u moet meehelpen. De nood is groot en Ik heb maar weinig medewerkers op aarde die deze geestelijke nood willen tegengaan. Deze weinige echter staan onder mijn bescherming, zij worden door mijn vaderliefde met zorgen omringd en zullen nooit zonder beschutting zijn.

Zou u weten hoe Ik uw geestelijke arbeid waardeer dan zou u niet de minste twijfel meer hebben over mijn vaderlijke zorg voor u. U zou geen ogenblik bang zijn maar vol vertrouwen steeds hulp verwachten in aardse nood. Want u moet de geestelijke arbeid ononderbroken verrichten. Dus zal Ik er ook voor zorgen dat u ze kunt verrichten, want van deze arbeid van u hangt voor veel zielen de hulp af die hun anders niet gebracht kan worden.

De arbeid voor Mij en mijn rijk wordt op aarde maar zeer nonchalant uitgevoerd, want maar zelden wordt de geestelijke nood in haar gehele grootte begrepen. Maar weinig mensen hebben inzicht, slechts weinig mensen kennen de zin en het doel van het aardse leven en zin en doel van de schepping. Maar weinig mensen zijn daarom in staat hun medemensen vanuit dit weten te onderrichten, en daarom kunnen maar weinig mensen juiste verkondigers van het evangelie zijn omdat er absoluut bij dit ambt hoort dat de verkondiger zelf in dit weten vaststaat.

Daaruit zult u nu kunnen concluderen dat Ik uiterst zorgzaam waak over diegenen die voor zo’n verkondigersambt bruikbaar zijn, daar zij van Mij zelf dit weten in ontvangst hebben genomen. De reeds misvormde leer is niet ten volle geschikt als reddingsmiddel voor de dwalende zielen, alleen de zuivere waarheid kan hun profijt opleveren. Alleen de zuivere waarheid is het middel om de geestelijke nood op te heffen. En wie nu door zijn wil en zijn liefde tot Mij tot een drager van de waarheid is geworden die is voor Mij een trouwe medewerker, die Ik waarlijk niet verliezen wil omdat Ik ook de vele nog dwalende zielen niet zou willen verliezen, maar ze nog terug wil winnen voor het te laat is.

Ik heb u, mijn medewerkers op aarde nodig en Ik zeg het u steeds weer, dat Ik mijn dragers van het licht voor mijn dienst op aarde opleid omdat zij in mijn plaats “het rijk van God” onder de mensen moeten oprichten, dat deze dragers van het licht echter ook in mijn dienst staan en dus ook door Mij hun Heer, op iedere manier verzorgd worden.

Wie dus voor Mij werkt moet geen aardse zorgen vrezen. Wie voor Mij werkt moet zich ook in vol geloof aan Mij toevertrouwen, hij moet als een kind naar zijn Vader opzien en er altijd zeker van zijn dat hij ook als een kind door zijn Vader behoed wordt. En de sterkte van zijn geloof zal hem rust geven ook in iedere aardse nood, die Ik ophef als het daar de tijd voor is.

Amen

BD.5086
17 maart 1951

De invloed van geestelijke wezens is al naar gelang de wil van de mens

U bent voortdurend door wezens omgeven die invloed op u willen uitoefenen, die u naderbij roept door uw gedachten, of ze goed of slecht zijn. Altijd wordt u door lichtwezens of ook door duistere wezens beïnvloed u naar het licht of van het licht af te wenden, en des te sterker zullen de bemoeienissen van die wezens zijn, hoe meer u naar het licht streeft. Dan worden ook de duistere krachten aangespoord tot verhoogde werkzaamheid het licht weer te ontwringen aan hen die ernaar verlangen. Want de duistere krachten haten het licht en trachten het te doven.

Maar de lichtwezens zijn veel ijveriger bereid tot bescherming, waar het er om gaat het licht te verbreiden en waar een mens op aarde als lichtdrager in verbinding staat met het geestelijke rijk, daar spelen zich ook vaak heel heftige gevechten af, want alles wordt geprobeerd van twee zijden zulke mensen te winnen, omdat de strijd tussen het licht en donker in de eindtijd heel betekenisvol is en elke macht de winst verwacht.

De lichtwezens hebben wel de macht al het duistere te verdringen en te hinderen in hun werkzaamheid, maar de duistere macht is eveneens het recht toegestaan op de zinnen van de mensen in te werken en de beslissing is aan de mens zelf overgelaten om welke reden de strijd zich juist alleen moet beperken tot het beïnvloeden van weerskanten.

Maar de duisternis werkt met list en geweld, ze zet de mens de gevaarlijkste strikken, ze misleidt hem vaak door verblindende lichten, ze tracht zijn gedachten te misleiden, ze strijdt niet openlijk maar verstopt zich vaak achter een masker. En daarom is het gevaar voor de mens die niet vast van plan is om bij God te komen, zeer groot. Alleen de wil geeft de doorslag welke macht de zege behaalt. Wie ernstig naar God verlangt, geeft de lichtwezens door zijn wil de overmacht over die wezens der duisternis, dan mogen de lichtwezens hun macht gebruiken en de slechte krachten verdringen, maar wat zolang niet is toegestaan, zolang de wil van de mens nog niet vrij beslist heeft. Benauwenissen of kwellingen van de onderwereld zullen weliswaar steeds nog plaatsvinden, maar steeds in de vorm van onrust, waardoor de wezens zich wreken voor hun mislukking.

De mens heeft in de lichtwezens een sterke bescherming, zodra hij zich vrijwillig aan hen toevertrouwt – zodra hij hen aan roept om deze bescherming tegen de duistere macht. Daarmee geeft hij hun het recht en de macht van hun kracht gebruik te maken en de mens kan zich gerustgesteld aan hun bescherming overgeven.

De lichtwereld is altijd tot helpen bereid, ze wacht alleen maar op de roep die al door gedachten kan worden uitgedrukt in vurig verlangen naar het goede en de vraag om bescherming tegen al het kwaad. Dan dreigt de mens geen gevaar meer, want de macht van de duistere kracht loopt stuk op deze wil voor het goede – dat het verlangen naar God in zich sluit.

Hij is alleen in gevaar zolang hij zelf nog wankelmoedig is, waarvoor zijn wil moet beslissen. Dan worstelen nog beide krachten om de wil en gelukkig hij die de juiste beslissing neemt, want hij zal ook steeds worden geholpen het doel te bereiken, omdat de lichtwereld hem helpt.

Amen

BD.5087
18 maart 1951

De wereld is alleen middel tot het doel – Overwinnen van de materie

De wereld geeft u nooit de verwezenlijking, want uiteindelijk neemt ze u toch alles af wat u bezit aan aards goed. De wereld bedeelt alleen uw vleselijk lichaam, maar niet de ziel. En omdat het vleselijke lichaam vergaat, staat de ziel arm en naakt aan de poort van de eeuwigheid, wanneer ze zich op aarde geen geestelijke goederen heeft verschaft. De wereld geeft u slechts schijnbaar het recht op het eeuwige leven, maar in werkelijkheid neemt ze het van u af.

Weliswaar staat u midden in de wereld, ze is u in zekere zin als verblijfplaats gegeven en de ziel moest er zich mee akkoord verklaren een proeftijd in deze wereld af te leggen. En ze kan deze proeftijd ook met succes doorstaan, wanneer de mens de stoffelijke wereld juist alleen beschouwt als middel tot het doel, als middel om op de proef gesteld te worden. Wanneer hij ze niet de baas over zichzelf zal laten worden, maar ze steeds de baas blijft. Wanneer hij zich niet tot slaaf maakt van wat hem omgeeft, maar steeds met het oog op zijn opgave op aarde probeert de aardse materie te overwinnen. Wanneer hij ze wel gebruikt waar ze hem ter beschikking staat, maar in de door God gewilde zin, doordat hij de materie zelf helpt verlost te worden. Wanneer hij al het aards materiële beschouwt als dat wat het in werkelijkheid is, geoordeeld geestelijks dat eveneens de weg van de verlossing gaat, en dankbaar is voor elke gelegenheid om dienend werkzaam te zijn. Dan zal de materie nooit de baas worden over de mens. Dan zal hij voor zichzelf iets zoeken wat hem meer waard is om naar te streven, omdat het niet kan vergaan. Dan zal hij de ziel goederen doen toekomen die een ware rijkdom betekenen en ook blijven bestaan na het afleggen van het vleselijke lichaam. Vanuit dit inzicht beschouwt de mens de materie ook niet als vervulling van zijn verlangen. Ze is voor hem slechts een noodzakelijk middel om de gang over de aarde met succes af te leggen. En bijgevolg verliest de wereld met al haar prikkels en verlokkingen voor hem ook aan waarde. Hij weet dat het slechts schijngoederen zijn en tegelijkertijd een groot gevaar om ook de onvergankelijke goederen te verliezen. Daarom zult u niet van de wereld moeten houden, want deze liefde levert u alleen het verlies van het eeuwige leven op. U zult ze moeten leren zien als dat wat ze is, als rijk van de tegenstander van God, als concentratie van het onrijpe geestelijke dat het al rijpere geestelijke weer naar zich toe wil trekken. U zult ze moeten leren zien als verblindend, een bedrieglijk licht om uw zielen het ware licht niet te laten herkennen. U moet weten dat de wereld eens zal vergaan en u daarom naar datgene zult moeten streven wat onvergankelijk is. Dan zal de stoffelijke wereld elk gevaar voor u verliezen. Integendeel, u zelf zult er veel toe kunnen bijdragen ook aardse materie te helpen zich positief te ontwikkelen, doordat u deze gelegenheden verschaft om te dienen, dat wil zeggen materiële dingen hun bestemming geeft, doordat u nuttige voorwerpen maakt, opdat het geestelijke daarin dient en daardoor opwaarts klimt. Tracht alles naar zijn bestemming te leiden en denk daarbij voor alles aan uw eigen ziel, dat ze zich te midden van de wereld vrijmaakt van aardse begeerten, dat ze zal leren inzien dat het geestelijke rijk de plaats is waar ze vandaan komt en dat ze hier weer op zal aansturen, met de ernstige wil de hereniging met God te bereiken, die zin en doel is van het aardse bestaan.

Amen

BD.5091
22 maart 1951

Geestelijke gemeenschap – Verenigd werkzaam zijn

Een geestelijke gemeenschap kan zeer veel zegen schenken, want ze verbreidt mijn evangelie in woord en daad. Een geestelijke gemeenschap noem Ik echter niet de leden van een organisatorische vereniging, maar alleen mensen die in geestelijke verbondenheid hetzelfde doel nastreven, de waarheid en dus Mij nader te komen en die hun medemensen eveneens naar Mij willen leiden. Want organisaties kunnen ook bestaan zonder werkelijk geestelijk strevende leden en alleen het geestelijk streven erken Ik als echt verlangen naar Mij.

De aaneensluiting van mensen die ernstig van gedachten wisselen over geestelijke thema’s, die in het hart een stille liefde voor Mij hebben en die vurig verlangen naar verbinding met Mij, is een geestelijke gemeenschap zoals die Mij welgevallig is en mijn zegen zal steeds op deze mensen rusten en elke geestelijke arbeid van hen zal gezegend zijn. Waar ze tezamen zijn, daar vertoef ook Ik in hun midden en geef hun gedachten de juiste richting. Ik meng Mij zelf in de gesprekken, Me uitend door een Mij bijzonder toegedane mens, die nu in zekere zin onderrichtend de anderen toespreekt en ook steeds erkend zal worden, omdat de anderen het voelen dat het mijn werkzaam zijn is, omdat ze zich aangesproken voelen en overtuigd zijn van de waarheid van wat ze horen.

Een geestelijke gemeenschap zal Mij steeds grote diensten bewijzen, want het resultaat is steeds groter dan wanneer een afzonderlijk mens alleen werkt voor Mij en mijn rijk. Maar ieder afzonderlijk moet weer aanhangers voor Mij trachten te winnen, ieder afzonderlijk moet ernaar streven de geestelijke gemeenschap te vergroten en Mij steeds nieuwe arbeiders doen toekomen, omdat er in de laatste tijd veel maaiers nodig zijn, omdat er nog arbeid te volbrengen is die volledige inzet van alle kracht vereist en die buitengewoon noodzakelijk is voordat het einde zal komen.

Gezamenlijk zult u grote resultaten kunnen behalen. Want een eenling wordt door de medemensen steeds met wantrouwende ogen bekeken en zijn woorden wordt weinig geloof geschonken, maar als andere gelijkgezinde zich bij hem aansluiten, wint alles aan betekenis wat hij zegt en doet. Tracht daarom gelijkgezinde mensen te vinden die ook hetzelfde streven hebben, Mij te dienen en zich verlossend bezig te houden op aarde in de laatste tijd voor het einde. U zult zelf daardoor veel verwerven, zoals u echter ook steeds nieuwe zielen zult winnen die u Mij zult kunnen bezorgen en zult kunnen voorbereiden voor hun missie, medewerker te zijn voor Mij en mijn rijk, aan wie u het evangelie zult kunnen verkondigen, opdat ze het doorgeven aan allen die in geestelijke nood zijn. Wat de enkeling niet mogelijk is, zullen meerderen bereiken. Ze zullen makkelijker geloof vinden en door Mij altijd gesterkt worden, want Ik zegen allen die Mij dienen.

Amen

BD.5092
23 maart 1951

Het lijden van Christus (Goede Vrijdag)

Het lijden van Christus aan het kruis is de mensen op aarde niet bij benadering begrijpelijk te maken. Want in hun onvolmaaktheid begrijpen ze niet, wat het voor een volmaakte mens betekent om slachtoffer van de zonde te worden. Want de slechtheid van de mensen zegevierde in zekere zin over Hem die hun geen leed had berokkend. De lichtziel van de mens Jezus huiverde voor de gedrochten van de hel, maar ze verweerde zich niet.

Ze liet alles met zich gebeuren, maar een afgrijzen maakte zich van haar meester over zoveel vuiligheid en boosaardigheid van de mensen. Ze leed onbeschrijflijk, nog veel meer dan het lichaam, door datgene wat dit werd aangedaan. De ziel bevond zich in de duisternis en haar licht verdroeg de duisternis niet. Toch vluchtte ze hier niet voor, omdat ze de kelk tot de laatste druppel wilde leegdrinken om de mensen te verlossen. Ze zag af van het licht daar anders bij haar niet dat zou hebben kunnen gebeuren wat de liefde van de mens Jezus wilde laten gebeuren, om God een offer aan te bieden voor de zonden van de mensheid. Ze liet dus haar licht werkeloos worden en bevond zich te midden van de duisternis die haar bovenmate kwelde en beangstigde, die haar leed nog duizendvoudig versterkte, want de kwellingen van de ziel overtroffen het lichamelijk lijden, wat alleen een volmaakt mens zou kunnen begrijpen. Maar Jezus was volmaakt, zoals Zijn Vader in de hemel volmaakt is, en toch nog op de aarde te midden van de zonde.

Zijn rijk was het lichtrijk. De aarde was het rijk van de satan en in dit rijk liet de ziel van het licht zich geweld aandoen. En een mateloos afgrijzen vervulde haar, het reinste en helderste wezen dat ooit op de aarde geleefd heeft. Ze moest zich laten aanraken door handen die haar deden gruwelen, omdat ze zich uit de hel naar haar uitstrekten en haar vastgrepen. Ze moest woorden aanhoren die haar ten diepste kwetsten. Ze was in zekere zin afgescheiden van haar wereld en zonder bescherming aan de duisternis overgeleverd, wat wel sinds eeuwigheid haar eigen wil was om het verlossingswerk te volbrengen, maar daarom niet minder vreselijk. Want ze werd tot uitputting toe bang gemaakt en gepijnigd.

Daarom slaakte Jezus de woorden: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten”. Op dit ogenblik wist ze niets meer van haar missie. Ze voelde alleen de scheiding van God, van het Licht waarnaar ze vurig verlangde en waarnaar ze riep in haar nood.

Het was het meest onmenselijke wat ooit een mens op aarde moest verduren, omdat niet alleen het lijden van het lichaam door Hem moest worden verdragen, maar omdat de ziel nog aanzienlijk meer had geleden, waarvoor de mensheid geen begrip heeft. En daarom zal ook geen mens, al zou hij nog zo zwaar moeten lijden, dit niveau bereiken dat de mens Jezus had verdragen. Die al lang tevoren daarvan op de hoogte was en in Zijn menselijkheid bad: “Vader, laat deze kelk aan Mij voorbijgaan – doch niet mijn wil, maar Uw wil geschiede”. Het was ook tegelijk de wil van Zijn ziel die zich geheel aan God had onderworpen om het verlossingswerk te volbrengen. En ze schikte zich in haar lot, want de liefde voor de lijdende mensheid was overgroot, zoals echter ook de zondeschuld zo groot was, dat slechts uiterste kwellingen en lijden als zoenoffer konden gelden, dat de mens Jezus daarom heeft aangeboden. Maar de omvang van het lijden is onmetelijk, zoals ook Zijn liefde onmetelijk was, die Hem al het leed van het lichaam en de ziel op zich liet nemen om de mensheid te verlossen van de eeuwige dood.

Amen

BD.5099
3 april 1951

Voorwaarde om kind van God te worden

Niets anders kan u het kindschap Gods opleveren dan dat u een leven leidt naar mijn wil, een leven in liefde, een aanpassen en invoegen in mijn eeuwige ordening, die gegrondvest is in de liefde. Om mijn kind te worden dat in alle rechten van de Vader wordt opgenomen, stelt voorwaarden aan het schepsel dat zich als mens dit voorrecht wil verwerven. En deze voorwaarden kunnen heel licht uitvallen, maar ook weer oneindig zwaar.

Van de mensen verg Ik het nakomen van mijn geboden, het veranderen van het wezen tot liefde, opdat de mens als mijn kind herkenbaar is aan ieder met wie hij in aanraking komt. Dit gebod van de liefde moet vervuld worden, anders is een aanpassing aan Mij niet mogelijk, daar Ik de eeuwige Liefde zelf ben.

Maar steeds betreft het de innerlijke opwelling van het hart, want daaraan beantwoordend lossen zich de omhullingen op of verdichten zich om de nog worstelende ziel, en deze opwelling van het hart moet zonder enige dwang in de mens opduiken, dan is ze waardevol, zowel voor hemzelf alsook voor de noodlijdende medemensen, die de ware liefde moeten voelen om ook haar kracht te beseffen.

De liefde is het enige middel dat verlost, de liefde is de enige weg die naar Mij voert en de liefde moet door ieder mens die zalig wil worden, beoefend worden. En deze voorwaarde van Mij kan Ik niet opgeven, omdat de verbinding met Mij alleen maar tot stand kan worden gebracht door de liefde, en deze verbinding bij de staat van het kindschap Gods hoort. Het een volgt uit het ander en zo ook dat de liefde diegene licht en kracht oplevert die haar beoefent op een onbaatzuchtige manier. Licht en kracht horen echter eveneens tot mijn Oerwezen, zoals ze alle ook uw eigendom waren toen u, mijn schepselen u nog bevond in de staat van volmaaktheid. U was vol licht en kracht zolang de liefde u doorstraalde, u hebt echter licht en kracht verloren toen de liefde in u afnam.

Voor u, mensen zijn al deze dingen onderscheiden begrippen – licht, kracht en gelukzaligheid – maar ze horen onbetwistbaar bij elkaar, en een leven in liefde, een vervullen van mijn geboden brengt u alles weer terug wat u eens verloren hebt. U zou weer een ontzaglijke rijkdom in ontvangst kunnen nemen als u zich aan Mij, als de eeuwige Liefde aanpast, dus weer tot datgene wordt wat u was in het allereerste begin, mijn kinderen, die in overvloed gelukzalig kunnen zijn, omdat in hen licht en kracht in volheid aanwezig is.

Het kindschap Gods is de hoogste graad van gelukzaligheid die mijn schepselen kunnen bereiken. Ik stel wel eisen aan u maar die zijn niet onvervulbaar, omdat Ik u voortdurend met mijn liefde en genade ter zijde sta, omdat Ik niets van u verlang wat uw kracht te boven gaat, veeleer steeds mijn eisen aan uw geestestoestand aanpas. Maar zodra u dus probeert een leven in liefde te leiden, zal alles u ook lichter vallen omdat de liefde zelf kracht is en u door liefde gestadig uw kracht kunt doen toenemen. Bovendien trekt u Mij zelf door de liefde aan, u trekt de Vader en de Vader trekt u aan en u bereikt dan met zekerheid uw doel, u wordt mijn kinderen en neemt helemaal bezit van mijn hart en Ik houd u niet tegen, want Ik verlang naar mijn kinderen, die mijn liefde heeft voortgebracht en Ik wil hun onbeperkte hemelse vreugden bereiden tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.5100
5 april 1951

De dwaling van het menselijke streven naar aardse goederen

Alles wat u op aarde uw eigendom noemt kan u worden afgenomen, als het mijn wil is. U kunt u daartegen niet verzetten, maar u moet er u naar voegen. Ik maak u er echter steeds opmerkzaam op dat u uw hart niet aan aardse goederen hecht, omdat ze niet blijvend zijn.

U kunt u echter van een geestelijke rijkdom verzekeren die u niet afgenomen kan worden, die u voortdurend kunt vergroten, in het bijzonder in de tijd van grote nood die over u komt. Dan zult u kunnen uitdelen, en grote zegen zullen zij ontvangen die zich de schatten uit het geestelijke rijk ten geschenke laten geven. Want deze schatten bezorgen u het eeuwige leven. Aardse goederen kunnen u niet voor de dood behoeden, wel echter de geestelijke goederen voor de dood van de geest.

Al het aardse zal vergaan en u, mensen bent evenzo in gevaar het lichamelijke leven te moeten prijsgeven. Dan zijn al uw bezittingen niets meer waard. Blijft u echter in leven, dan zijn uw gedachten anders gericht, want dan ziet u de waarheid van mijn woord in, dat u steeds op deze nood opmerkzaam heeft gemaakt.

Ik weet wie van u getroffen wordt – door mijn wil. Wat Ik echter daarmee beoog is echter niet tot uw schade, maar alleen tot voordeel voor uw ziel. Ik weet waar de afzonderlijke mens nog kwetsbaar is, en moet hem daarom zulke wonden toebrengen die zijn verlangen naar de materie te niet doen, die hem genezen van de verpestende adem van deze wereld.

Wel zullen velen het voor een wreed en hard ingrijpen van het noodlot houden, maar eenmaal zal het hun duidelijk voor ogen staan. En zij zullen Mij dankbaar zijn voor mijn gewelddadig ingrijpen in hun leven, dat anders zonder succes voor de ziel verlopen zou zijn. Ik zie hoe de mensheid steeds meer in de materie wegzinkt, hoe ze enkel alleen nog maar streeft naar en bezig is voor de vermeerdering ervan, onbekommerd hoe dichtbij het einde is.

Het is een volledig nutteloze krachtverspilling, want al heel snel vergaat voor uw ogen waar u, mensen zo gretig naar verlangt. Dag na dag laat u voorbijgaan zonder voor uw ziel geestelijke goederen te verwerven. Dag na dag wendt u de ogen naar de wereld en denkt niet aan het lot van uw ziel na de dood, die voor u allen zo dichtbij is, aards en geestelijk gezien.

Maar Ik kan u alleen altijd weer vermanen, dwingen echter kan Ik u niet en u ook geen zichtbare bewijzen van de waarheid geven van datgene wat Ik u bekend maak, opdat u uzelf niet uit vrees verandert om het onheil te ontgaan. U moet vrij vanuit uzelf willen dat u zalig wordt. U moet vrij vanuit uzelf verlangen met Mij, uw Schepper en Vader van eeuwigheid verenigd te zijn, dan zult u ook vrijwillig mijn wil vervullen en de eigenliefde, dat wil zeggen: de liefde voor de wereld, in onbaatzuchtige naastenliefde veranderen. Dan zult u naar geestelijke goederen streven en het einde niet hoeven te vrezen, evenals het verlies van aardse goederen, die de komende tijd van nood met zich meebrengt.

Ik weet wel wat Ik ieder mens afzonderlijk wil laten behouden en overlaten, maar u weet het niet en moet zich erop voorbereiden dat u alles wordt afgenomen, en u toch nog een rijkdom overblijft die onvergankelijk is en u nooit afgenomen kan worden.

Zorg alleen nog voor deze goederen en u zult altijd mijn goedheid en erbarmen, mijn vaderliefde die trouw voor u zorgt bij uzelf ervaren, die u steeds geven zal wat u nodig hebt, die u, die Mij wilt toebehoren nooit in nood laat. Dan hoeft u ook nooit het komende te vrezen, want u kunt niets meer verliezen omdat u alles gewonnen hebt.

Amen