Inhoud
BD.4801 Het zalige lot van de rijpe zielen en de toestand van onvolmaaktheid in het hiernamaals
BD.4802 De reden van de wederkomst van Christus
BD.4803 Belichaming van vele lichtwezens in de eindtijd
BD.4804 De moeizame weg omhoog – Aardse beloning
BD.4807 Kloof en brug – Hernieuwde kluistering – Kring van stromende liefde
BD.4813 De mate van genade is onbegrensd – Geen bevoorrechting van de enkeling
BD.4825 Ongeloof en duivels in de eindtijd – Geloofsstrijd – Het komen van de Heer
BD.4828 Tekort aan maaiers in de tijd van de oogst
BD.4831 Belijden voor de wereld – Het uitspreken van de naam Jezus
BD.4833 De stem van het geweten – Het gebod van de liefde – Weten
BD.4834 Het ware, voor God geldige huwelijk
BD.4838 Verwijzing naar grote nood – Geloofsstrijd – Aanmaning
BD.4840 Kerkelijke geboden
BD.4842 Hoe konden dwaalleren ontstaan?
BD.4845 De samenstelling van de ziel
BD.4846 Het wijzen op de komende tijd van nood
BD.4847 Over de wederkomst van Christus
BD.4851 Zieners en profeten van vroeger – Beelden – Overeenkomst
BD.4853 Het hand over hand toenemen van de zonde
BD.4861 Overal weerklinkt de stem van God – De ernst van de tijd
BD.4864 De vrede van de ziel
BD.4868 Liefde voor de naaste
BD.4869 Werkzaam zijn van de Geest – Geestelijke wedergeboorte
BD.4871 De vereniging met God – Het doel van de mens
BD.4872 Gebed in geest en in waarheid
BD.4875 Het geestelijke keerpunt is geen ommekeer, maar een hernieuwde kluistering
BD.4876 De kruisgang van Christus
BD.4877 Over het God zoeken en vinden
BD.4878 De voorloper van Jezus aan het einde
BD.4879 Vervulling van de voorspellingen door zieners en profeten
BD.4883 Grote droefenis voor het einde
BD.4885 De verbreiding van de openbaringen
BD.4887 Het berouw van de zielen die goddelijke genadegaven afwezen
BD.4889 Verwijzing naar het einde
BD.4893 Geestelijke wedergeboorte
BD.4895 Word wakker, jullie slapers
BD.4899 De belichaming der lichtwezens – De voorloper
– * –
BD.4801
24 december 1949
Het zalige lot van de rijpe zielen en de toestand van onvolmaaktheid in het hiernamaals
Er zal u een zalig lot ten deel vallen in het huis van mijn Vader. U zult er alles aantreffen wat u vreugde geeft als uw ziel zuiver is en vrij van aardse verlangens, als ze rijp is voor het geestelijke rijk. Maar waarin deze zaligheden bestaan, namelijk de vreugden voor een zuivere, vergeestelijkte ziel, dat kunt u mensen pas begrijpen wanneer uw streven op aarde al op geestelijke goederen is gericht – als de aarde met haar bezit niet meer in staat is u te bekoren. Het zijn geestelijke genietingen die de ziel verrukkelijke vreugden bereiden. Het zijn genietingen die het gevoelen van de ziel net zo beroeren als aardse genietingen het lichaam, zodat zij dus bovenmate gelukkig is omdat zij geen enkel aards verlangen meer heeft.
Net zoals op aarde ervaart de ziel ook in het hiernamaals het schone en net zoals op de aarde kent zij ook het geluksgevoel, maar in een mate die met niets meer te vergelijken is. Want haar verlangen gaat direct uit naar een vermeerdering van geestelijke bezittingen en dit verlangen van de ziel wordt ook vervuld. Zij kan onvoorstelbare scheppingen aanschouwen en horen en zij schept daaruit gedurig wijsheid en kracht. Zij verkeert in de bekoorlijkste omgeving waar op de aarde niets mee te vergelijken is, omdat aardse scheppingen daarmee vergeleken maar arm en gebrekkig zijn. En daarom ontbreekt de mensen de kracht zich een voorstelling te maken van de wonderen van Gods liefde die Hij Zijn kinderen laat aanschouwen. En omdat ieder wezen met gelijkgezinde zielen verbinding heeft, wordt deze zaligheid aanmerkelijk verhoogd en het licht voortdurend sterker.
De toestand in het hiernamaals van de onvolkomen wezens kan wel beschreven worden omdat die niet veel anders is dan op de aarde, zodat die zielen zich vaak nog voor een lange tijd op aarde levend wanen. Zoals op aarde de mensen in de materie leven en niet kunnen begrijpen hoe geestelijk strevende mensen zich van de wereld terugtrekken en toch gelukkig zijn, zo leven de eersten ook in het geestelijke rijk met hetzelfde verlangen naar de materie, waaraan voor hen in zoverre voldaan wordt, dat de vervulling ervan hen zelf niet gelukkig kan maken tot zij na een lange tijd zich ervan los beginnen te maken als zij de waardeloosheid ervan inzien. Maar het geestelijke rijk van het licht met zijn bewoners is voor deze wezens gesloten, want dat is een andere wereld waarvoor zij nog geen begrip hebben. Zij zouden daarin ook niet kunnen bestaan, omdat de volheid van licht hen zou verteren.
Er bevinden zich echter altijd lichtwezens onder hen die zonder herkend te worden hen onderrichten en proberen hun wil te beïnvloeden, om zich los te maken van aardse begeerten en iets hogers na te streven om na een vaak heel lange tijd ook het lichtrijk te kunnen binnengaan. Er kunnen zielen met dezelfde graad van onvolmaaktheid in het hiernamaals komen die toch tijden van verschillende duur nodig hebben om tot rijpheid te komen, al naar gelang het vermogen van hun hart lief te hebben, die soms in het geestelijke rijk sneller veranderen dan op aarde. Maar er zijn er ook die een zeer lange tijd nodig hebben om hun gebreken en ondeugden af te leggen. Maar steeds zijn het voor deze onrijpe zielen heel bekende beelden die zij te zien krijgen, terwijl in het lichtrijk de ziel geheel onbekende dingen onder de ogen komen en het aanschouwen en horen onvermoede zaligheid teweegbrengt – en waar de wonderen geen einde nemen. Want de belofte van Jezus wordt vervuld: “Wat geen menselijk oog ooit heeft gezien en geen menselijk oor ooit heeft gehoord, dat heb Ik bereid voor hen die Mij liefhebben!”
Amen
BD.4802
24 december 1949
De reden van de wederkomst van Christus
Eertijds moest Ik naar de aarde afdalen want de mensen, mijn schepselen, waren door eigen schuld in de grootste nood en mijn vaderliefde wilde hen niet ten gronde laten gaan. Bovendien verhief mijn tegenstander zich tegen Mij in zover dat hij mijn schepselen volledig beheerste, die hij wel met zijn wil maar met mijn kracht verwekt had. Hij ontnam hun in zekere mate de vrijheid van wil doordat hij mijn schepselen zo verzwakte dat zij hun vrije wil niet gebruiken konden als juist, dat wil zeggen: als Mij welgevallig was.
Daarom wilde Ik mijn zwakke schepselen helpen in hun overgrote nood. Het was geen nood die alleen hun aardse leven betrof, het was een nood die eeuwig zou duren als Ik hen niet te hulp kwam. Ik had medelijden met mijn schepselen ofschoon zij zich in vrije wil van Mij hadden afgekeerd; dat echter deze wil zozeer verzwakt was en zich door mijn tegenstander beheersen liet was alleen het gevolg van een gebrek aan liefde.
De liefde is een kracht die de wil de mogelijkheid geeft zich tegen de aanvallen van de vijand der ziel te verdedigen. Waar de liefde is bestaat geen gevaar een prooi van de tegenstander te worden, want waar de liefde is ben ook Ik tegenwoordig. Maar de mensen waren zonder enige liefde in de tijd van mijn geboorte op aarde; behalve de weinigen tot wie Ik kwam om hen te helpen, zodat zij niet in de geheel liefdeloze omgeving ten onder zouden gaan. En tot deze weinigen daalde Ik naar de aarde af want zij waren erg in het nauw gebracht en zij riepen tot Mij in hun nood.
Maar hun geloof was zwak geworden en niemand had meer ’n zodanige verbinding met Mij, zijn Schepper en Vader van eeuwigheid dat Ik Mij hoorbaar aan hem kon uiten. Waar nog enigszins liefde was ontbrak het geloof en mijn tegenstander had verschrikkelijk huisgehouden, want zijn optreden ontnam de weinigen nog het geloof in Mij, aan mijn liefde, wijsheid en macht. Daarom kwam Ik zelf naar de aarde en een menselijk lichaam nam Mij op omdat Ik de mensen als mens te hulp wilde komen. Ik wilde hun bewijzen dat een mens Mij naderen en zich met Mij verbinden kon als hij door de liefde de wil sterkt, en dan bewust de vijand van zijn ziel – mijn tegenstander bestrijdt.
Mijn lichaam was zuiver menselijk maar was door een lichtziel bewoond aan wie ook in het begin elke herinnering aan vroeger was weggenomen, tot de vereniging met Mij door de liefde plaatsgevonden had. Toen pas herkende de ziel zichzelf en haar missie. Door de liefde had de mens Jezus zich met Mij verbonden want de liefde is kracht. Zij is mijn oersubstantie, zij is het goddelijke dat alles doordringt en daarom ook de mens Jezus tot een goddelijk wezen vormde dat vol kracht, wijsheid en macht moest zijn. Zodoende betrok Ik dus die vorm nadat zij zich door de liefde tot een woning voor de eeuwige Godheid gevormd had. U mensen kunt dit mysterie moeilijk begrijpen zolang de liefde u nog ontbreekt, maar waar de liefde is daar is ook licht en kan Ik zelf werken en uw geest verlichten. Ik kwam tot de mijnen maar zij herkenden Mij niet. Ik wilde Mij aan hen te kennen geven en moest hun daarom klaarheid schenken waarom het in hen donker was, waarom zij Mij niet herkenden en waarom zij in groot gevaar waren.
Daarom onderwees Ik de mensen door de mens Jezus. Ik bracht hun mijn woord dat zij zelf niet meer konden horen maar wat de mens Jezus hoorde, omdat Hij door Zijn liefde, Mij in zich tegenwoordig liet zijn. Mijn tegenwoordigheid betekent dat u mensen ook mijn stem verneemt, dus kunt u Mij alleen vernemen als u zich omvormt tot liefde en door deze liefde mijn tegenwoordigheid toelaat. En wanneer u deze liefde in u heeft bent u sterk en hoeft ook mijn tegenstander – die u verderven wil niet meer te vrezen.
Daarom moest Ik naar de aarde afdalen omdat u deze kennis ontbrak maar Ik ze u weer geven wilde. En daarom kom Ik ook nu weer tot de mijnen, want weer is de nood groot, weer herkennen de mensen Mij niet. Weer heeft mijn tegenstander een sterke macht over hen en slechts weinigen roepen tot Mij om hulp, Ik echter verhoor hen en ben midden onder hen die de mijnen willen zijn. Ik schenk hun mijn woord, alleen verblijf Ik niet lichamelijk onder hen maar werk in de geest, zoals Ik het beloofd heb.
Maar Ik zal komen naar de aarde en de mijnen ophalen en brengen in mijn rijk, want de activiteit van mijn tegenstander neemt hand over hand toe en het is tijd dat hij weer gekluisterd wordt. Het is tijd dat de bokken van de schapen (ongelovigen van de gelovigen) gescheiden worden, het is de tijd van het einde zoals het geschreven staat; dat Ik zal komen in de wolken om te oordelen de levenden en de doden.
Wie in de liefde blijft bij die zal Ik aanwezig zijn en hij behoeft het laatste gericht niet te vrezen, want voor hem zal Ik weer de Verlosser zijn uit de diepste nood, de Redder die komen zal van boven wanneer satan denkt zijn spel gewonnen te hebben. Maar dan wordt hij gebonden met ketenen, opdat de vrede over die mensen komt die van goede wil zijn.
Amen
BD.4803
24 december 1949
Belichaming van vele lichtwezens in de eindtijd
De aardse wereld dient ook de lichtwezens voor hun voltooiing. Want ze geeft de meeste mogelijkheden om het kindschap Gods te verkrijgen, dat ook een lichtwezen alleen door een leven in het vlees op deze aarde kan bereiken. Maar de gang over deze aarde als mens vereist dan niet de positieve ontwikkeling in de “je moet” toestand; doch een lichtziel kan zich direct in het vlees laten verwekken, om nu de vrije wilsbeslissing af te leggen, waartoe haar vaak harde beproevingen worden opgelegd. Steeds weer dalen lichtzielen af naar de aarde en heel in het bijzonder in de laatste tijd voor het einde zijn veel van zulke belichamingen toegestaan, omdat juist deze moeilijke tijd van het aardse bestaan de hoogste graad van rijpheid waarborgt, evenals echter ook de dwalende mensen geestelijke leiders nodig hebben, die alleen zulke als mens belichaamde lichtwezens kunnen zijn.
Zo’n lichtziel was ook Jezus Christus, die een enorm grote en heilige missie op zich nam, welke de zwaarste eisen aan de wil van een mens stelde. Zijn ziel was wel volmaakt toen Hij deze aarde betrad, maar toch had deze graad van licht geen invloed op het aardse bestaan van de mens Jezus, daar anders Zijn missie – de verlossing van de mensheid – aan waarde verloren zou hebben. Het waren uiterst zware eisen, die aan de mens als zodanig werden gesteld. Hij moest, net als ieder ander mens, het lichaam met zijn wensen en begeerten overwinnen, die buitengewoon sterk in Hem ontwikkeld waren en wat dus buitengewone zelfbeheersing en kastijding vereiste. Zijn ziel moest zeer grote verleidingen weerstaan; het was een voortdurende strijd, die de mens Jezus in Zijn jeugd had te voeren tegen zich zelf. En daarom waren Zijn liefde, de zachtmoedigheid en het geduld veel hoger te waarderen, dan die van een zacht mens zonder begeerten, die niets hoeft te overwinnen, omdat hem niets of weinig aanlokt. De ziel van het licht kende vanaf het allereerste begin haar missie en ging haar weg over de aarde, toen de nood van de mensheid dit vroeg. Dus kwam Jezus op een tijd naar de aarde, waarin de onbeheerstheid onder de mensen de overhand had genomen en de mensen nu juist een voorbeeld moest worden gegeven, dat en hoe het mogelijk was, de onbeheerstheid de baas te worden.
Alles, ook het moeilijkste, vermag de liefde door haar kracht. Er bestaat niets onoverwinnelijks voor een mens, die in de liefde leeft. De liefde zelf is de kracht en kan dus ook de vrije wil tot ongehoorde kracht maken, zodat voor de mens alles mogelijk is. Wanneer er nu in de tijd van het einde buitengewoon talrijke belichaming van lichtzielen op aarde plaatsvindt, dan wordt aan deze allemaal een missie opgedragen, die liefde en wilskracht vereisen. Maar al deze zielen is hetzelfde eigen: het goddelijke woord onder de mensen te verbreiden. Want door wetende zielen wordt hen op aarde het weten ontsloten, respectievelijk in herinnering gebracht. En het spoort hen aan, dit weten door te geven aan de medemensen, die in geestelijke duisternis voortgaan. En dus is dit een kenmerk van diegenen, die van boven zijn, dat ze ijverig deel hebben aan de verbreiding van het goddelijk woord, maar let wel: van het woord, dat in het geestelijke rijk zijn oorsprong heeft.
De leer van de liefde, die Jezus Christus op aarde heeft verkondigd, was het door God zelf door Jezus gesproken woord en zal het ook blijven, tot in alle eeuwigheid. En van deze leer van de liefde zal en moet steeds gewag worden gemaakt, waar een mens voor God wil opkomen. Belichaamde lichtzielen nu vinden in de verbreiding van deze goddelijke liefdeleer alleen hun geluk op aarde en dezen zijn de ware vertegenwoordigers van God op aarde. Wat buiten deze leer wordt onderwezen, is mensenwerk. Wie daarvoor opkomt, is niet afkomstig uit het rijk van het licht; veeleer is het rijk van de duisternis zijn vaderland. En lichtzielen zullen steeds het verlangen hebben om tegen zulke leren op te treden, wat in de eindtijd buitengewoon vaak zal voorkomen.
Amen
BD.4804
28 december 1949
De moeizame weg omhoog – Aardse beloning
Wat u tot uw heil strekt is uw levenslot. De opvoeding van een mens tot kind van God zal altijd een lijdensweg zijn, die gegaan moet worden met een wil die naar Mij is gekeerd tot aan het eind, opdat Ik het dan kan opnemen in mijn rijk, opdat Ik het aan mijn hart kan drukken om hem zijn trouw te belonen. En zo moeten ook zielen van het lichtrijk deze weg gaan, wil hun belichaming op aarde het resultaat opleveren ter wille waarvan ze de belichaming zijn aangegaan.
Een leven op aarde zonder tegenspoed en lijden beperkt ook de mogelijkheden om rijp te worden en is alleen diegenen beschoren die geen aanstalten maken geestelijke rijkdom te vergaren, die dus alleen aardse doelen nastreven, zich aan mijn tegenstander verkopen, die hun wereldse ondersteuning verleent om hun zielen niet meer te verliezen.
Benijd daarom nooit mensen bij wie alles lukt, die aards genieten in een luxueus leventje en weinig beproeving hebben te verduren. Weet dat hun zielen vanaf het begin van hun belichaming tot aan het einde bijna geen vooruitgang boeken, dat ze wel leven doch ten prooi zijn gevallen aan de geestelijke dood, dat ze dus als het ware op aarde al het loon ontvangen voor daden, die niet de liefde als motivatie hadden, maar toch de medemensen hebben geholpen in hun noden. Niets blijft de mens onbeloond, doch wee, wanneer alleen aards loon wordt gegeven. Armzalig zullen de mensen na hun dood het hiernamaals binnengaan en groot zal daar hun nood en duisternis zijn.
Duld alles wat u wordt opgelegd en vermeerder uw geestelijke goederen wanneer aardse nood op u drukt, opdat u in het geestelijke rijk wordt beloond en daar geen gebrek hoeft te lijden. En weet dat alleen een weg vol doornen u naar het doel leidt, dat het de rechte weg is die erg moeizaam en steil omhoog voert. En als de weg vlak is, vraag dan om een snel opwaarts gaan en om kracht om elke nog zo lastige weg te kunnen gaan. En kijk niet vol afgunst naar diegenen die kunnen genieten van hun aardse leven, want eens zijn ze te beklagen, terwijl u nog het rechtmatige loon in het vooruitzicht hebt, dat Ikzelf u geef als u mijn rijk bent binnengegaan.
Amen
BD.4807
30 december 1949
Kloof en brug – Hernieuwde kluistering – Kring van stromende liefde
De kloof tussen de mensheid en Mij wordt steeds groter, want voortdurend wordt het aantal van hen die overtuigd in Mij geloven minder. Voortdurend zwakker wordt de kracht van mijn “vertegenwoordigers” op aarde die wel in mijn naam spreken, maar geen verbreiders van de zuivere waarheid zijn.
Steeds meer mensen vallen af van het geloof en keren zich naar hem die mijn tegenstander is. Zij wenden zich tot de wereld, die zijn rijk is, en vergroten zo de afstand tot Mij die zij moeten verkleinen tijdens hun aardse leven. Zij verwijderen zich van Mij en verbreden de kloof die hen van Mij scheidt. Maar dit gaat alleen tot aan een zekere grens, want als die grens overschreden is waar de kracht van mijn liefde hen niet meer bereikt, verhardt het geestelijke in de mensen weer tot vaste substantie. Maar zolang de aarde nog bestaat worden ook de van Mij afvallige mensen nog door de band van mijn stromende liefde omvat, terwijl het daar buiten treden ook het uiteen vallen van de vormen betekent die het geestelijke in zich bergen. Het betekent de dood van de mensen alsook van de dieren, het betekent een ontbinding van de schepping en een opnieuw vormgeven daarvan.
En geen wezen kan zich ongestraft van Mij verwijderen, want het verliest zijn leven als het Mij verliest. Dus moet, wie in leven wil blijven ook naar Mij streven en zoeken. Hij moet proberen tot Mij te gaan en zodoende de kloof tussen Mij en zichzelf kleiner te maken.
Maar waar geen geloof is aan Mij als Vader en Schepper van eeuwigheid, daar is ook geen weg over de kloof, want de brug die tot Mij voert is onzichtbaar. Alleen het geloof maakt ook die brug zichtbaar, want het geloof in Mij is ook de aanleiding tot Mij te roepen. Het geloof in Mij voert ook tot het gebed en dat is de zekerste brug tot Mij.
Talloze mensen lopen aan die brug voorbij. Ook zij die “leider” willen zijn vinden vaak zelf deze brug niet omdat hun woorden zonder leven zijn. Omdat ze wegen gaan die niet als brug kunnen dienen, wegen, die altijd weer naar de uitgang terug voeren omdat het woorden zijn die tijdens het bidden niet uit het hart komen, en daarom ook mijn oor niet beroeren. De brug die de enige weg is die over de kloof tot Mij voert wordt dus niet betreden.
Eenmaal echter zal ook deze brug er niet meer zijn, want als de mijnen er zijn overgegaan is het voor de anderen te laat. Dan is elke weg afgesneden en dan is er geen redding meer voor hen die achtergebleven zijn. Dan zal de afgrond hen verzwelgen, dan zal de aarde ze opnemen, dan zal alles dat niet de weg omhoog ging maar zelf de diepte zocht, weer tot harde materie worden.
Amen
BD.4813
5 januari 1950
De mate van genade is onbegrensd – Geen bevoorrechting van de enkeling
Altijd valt u de mate van genade ten deel die u wilt aannemen, dat wil zeggen: werkzaam bij u wilt laten worden. Ik ben steeds bereid genaden uit te gieten over ieder mens, maar niet alle zijn van zins ze in ontvangst te nemen, zich open te stellen voor de genadestroom en zich daarin te baden. Hoe vaak wordt u gehuld in mijn genade, hoe vaak giet Ik de hoorn des overvloeds van mijn genade uit over de aarde. En ieder heeft het recht zich hiervan in bezit te stellen.
Maar mijn genadegave wordt maar zelden gewaardeerd als een geschenk van mijn liefde met het grootste resultaat. En daarom is de ontwikkeling van de mensen op aarde zo verschillend. Daarom zijn er zoveel niveaus van rijpheid. En daarom blijven veel mensen beneden, terwijl andere tot de hoogste hoogte opklimmen, omdat steeds meer genade hen wenkt, hoe hoger ze klimmen.
Maar mijn liefde omvat al mijn schepselen en daarom bedenk Ik er niet één karig. Ze kunnen allen van Mij nemen zoveel als ze willen, maar ze willen niet veel. Dat wil zeggen: slechts weinigen hebben de waarde van mijn genaden ingezien en verrijken zich eraan, omdat ze niet beperkt worden in het in ontvangst nemen van genaden, omdat ze voortdurend aan zichzelf werken en dus ook de genaden werkzaam laten worden.
Toch dring Ik niemand de genade op. Ik geef ook aan diegenen, die ze niet uit zichzelf begeren. Ik bied ze hun aan, maar dan moet eerst de wil van de mens bereid zijn mijn geschenk aan te nemen, daar dit anders geheel zonder uitwerking blijft, dus ze in werkelijkheid geen genade ontvangen hebben.
Dat nu bij weinig mensen de toevoer van genade overduidelijk is, mag niet de reden zijn te concluderen dat Ik deze mensen buitengewoon bedenk, dat ze overeenkomstig mijn keuze zijn voorbestemd iets groots tot stand te brengen en Ik ze daarom met genade overlaad. De wil van deze mensen was bereid met mijn genade werkzaam te zijn tot mijn eer. Daarom konden ze ook mateloos putten uit de bron van genade die mijn liefde voor ieder mens heeft ontsloten.
Maar wie van mijn genade gebruik maakt, kan op aarde alles bereiken wat hem geestelijk ten doel is gesteld. Want mijn genade ontvangen wil zeggen: niets meer zonder Mij te doen, elke hulpverlening van Mij af te smeken en te bewerkstelligen en voortdurend onder mijn bijzondere bescherming te staan. Hij leeft in mijn genade. Ik zie hem met welgevallen aan, want zijn gedachten zoeken Mij vaak, in het bewustzijn dat Ik zijn trouwste vriend en Vader ben, die hem met genadegaven rijkelijk bedenkt.
Geen mens hoeft het op aarde zonder genade te klaren. Dat wil zeggen: Ik ben steeds tot hulp bereid waar mijn hulp nodig is. Want mijn erbarmen en mijn liefde gaan uit naar al mijn schepselen, die Ik wil helpen zalig te worden. Wie mijn genade aanneemt zal gelukzalig worden, maar wie ze afwijst is voor eeuwige tijden reddeloos verloren, omdat niemand zonder mijn hulp aan de geestelijke dood kan ontsnappen.
Amen
BD.4825
29 januari 1950
Ongeloof en duivels in de eindtijd – Geloofsstrijd – Het komen van de Heer
Angstaanjagend zal de uitwerking zijn van het ongeloof in de laatste tijd voor het einde, waarin men alleen het aardse gewin zal najagen en nooit aan een God denken. Dan zullen de mensen elkaar bedriegen en trachten op te lichten, ze zullen ter wille van de materie alle slechte driften en neigingen ontplooien, ze zullen er zich niets van aantrekken de naaste schade te berokkenen als ze daar zelf voordeel van hebben. Ze zullen streven naar vermeerdering van hun goederen en al hun denken zal daar alleen op gericht zijn. Maar ze vergeten God, ze geloven niet in Hem en vrezen Hem niet, ze geloven niet aan verantwoording en straf voor hun zonden die eens zal komen en zondigen daarom zonder te aarzelen en angst voor een Rechter. Aards gezien hebben ze het goed omdat ze gesteund worden door de tegenstander van God, die hen tot steeds grotere hebzucht naar materiële goederen aanzet.
Waar het geloof aan God ontbreekt, heeft hij grote macht, daarom is het ongeloof buitengewoon gevaarlijk voor de mensen, want ze gaan hun verderf tegemoet. Waar het geloof ontbreekt, is ook geen liefde, die alleen het geloof op zou kunnen laten leven. Waar de liefde ontbreekt, zijn de mensen blind van geest, ze weten niets en wat ze weten is verkeerd. Duisternis ligt over de mensheid gespreid en de aarde gaat het einde tegemoet. Aards gezien is er geen nood, de mensen leven in welstand, behalve de weinige die nog vast in het geloof staan en door hen vijandig worden bejegend. Weliswaar is hun voor korte tijd een hard lot beschoren, maar ze herkennen aan de welstand van de medemensen die zonder geloof zijn, het zekerste teken van het einde, omdat dit hun is voorspeld, opdat ze standhouden in deze nood die een gevolg is van het geloof in God.
Wanneer de tijd is gekomen waarin de satan zichtbaar heerst, dan is ook het einde niet ver meer, want ook dit is u aangekondigd dat op het einde de wereld vol duivels is, en als duivels zullen ook de mensen die niet geloven zich gedragen en daarom de gelovigen een bittere strijd verklaren en tegen hen ten strijde trekken. Maar dan is het komen van de Heer niet ver meer, dan kan elke dag het einde brengen, omdat de Heer zal komen wanneer de nood zo groot is dat de gelovigen denken de moed te verliezen – wanneer de satan gelooft zijn spel te hebben gewonnen, wanneer het ongeloof zo de overhand krijgt, dat de gelovigen voor hun leven moeten vrezen.
Dan komt de Redder van boven, zoals het is verkondigd, Hij zal komen in de wolken en de zijnen thuishalen in het rijk van vrede, en op aarde een laatste gericht houden. Dan is het einde gekomen waarin de satan in ketenen wordt gebonden en met hem allen die van hem waren. En er zal een nieuwe aarde ontstaan die alleen door diepgelovige mensen wordt bewoond, mensen die God trouw bleven in de laatste geloofsstrijd en nu hun loon ontvangen: een leven in het paradijs op de nieuwe aarde.
Amen
BD.4828
2 februari 1950
Tekort aan maaiers in de tijd van de oogst
Ten tijde van de oogst zullen er veel arbeiders nodig zijn, en daarom is Mij iedereen welkom die Mij zijn diensten aanbiedt. En ieder zal naar zijn bekwaamheid op die plaats gezet worden waar hij werken kan en zijn dienst vervullen naar zijn vermogen. Ik wijs niemand af omdat het werk voor het einde dringend is en Ik ook niet genoeg maaiers hebben kan, als de tijd van de oogst gekomen is. Maar hun wil en hun trouw moeten zij Mij schenken, ze moeten als deugdelijke knechten voor hun Heer opkomen en Zijn aanwijzingen in ontvangst nemen altijd vanuit de vaste wil daarnaar te handelen en zodoende voor Mij trouwe diensten te verrichten.
Maar zij moeten niet alleen mijn wil uitvoeren, maar zich die wil ook tot de hunne maken, dat wil zeggen: zij moeten zelf ervan overtuigd zijn dat alleen door hun arbeid de medemens geholpen kan worden. Dat dus hun geestelijke arbeid niet alleen mechanisch of in mijn opdracht wordt uitgevoerd – maar het moet hun zelf vreugde bereiden omdat zij inzien dat dit werk alleen resultaat voor de ziel oplevert. Alles wat mijn knechten voor Mij en mijn rijk doen moet vanuit de volste overtuiging, met ijverige toewijding en in liefde worden uitgevoerd, dan pas zijn het ware dienaren die Ik Mij gekozen heb om voor Mij bezig te zijn.
Wie zijn opdracht alleen gedwongen uitvoert die zal geen zegen oogsten, hij zal niet de juiste leider voor de blinden kunnen zijn omdat hij zelf niet ziende is. Mij dienen betekent in liefde voor de medemensen werkzaam zijn om hen geestelijk en lichamelijk te helpen in hun nood. Want dat doe Ik vanuit mijn liefde, doch mijn dienaren moeten het in mijn plaats doen, zij moeten Mij vertegenwoordigen – dus de wil van hun Heer vervullen als Hijzelf zich niet kan uiten vanwege de mensen, die mijzelf niet zouden kunnen verdragen in hun nabijheid vanwege de onrijpe toestand van hun ziel. En tot hen moet Ik door mensenmond spreken en daartoe moeten ijverige dienaren Mij hun mond lenen, opdat Ik tot die eersten kan spreken als zij mijn woord nodig hebben.
Er is veel arbeid in mijn wijngaard, er zijn nog veel onbebouwde akkers, dat zijn mensenharten die ontvankelijk gemaakt moeten worden voor het zuivere zaaigoed, voor het evangelie dat van Mij uitgaat en de mensen tot Mij moet terugbrengen. Wie dus mijn evangelie verbreidt, wie de medemensen opheldering verschaft en hen in staat stelt mijn woord aan te nemen, wie hun harten toebereidt tot liefde en ze dus voor Mij zelf ontvankelijk maakt, die is mijn knecht en verricht voor Mij de juiste diensten. Hij zal reeds op aarde gezegend zijn en eenmaal in het geestelijke rijk, want hij helpt met het redden van veel zielen van de eeuwige dood. Hij verspreidt licht en verlicht zo de weg naar Mij, de weg naar het eeuwige leven.
Amen
BD.4831
6 februari 1950
Belijden voor de wereld – Het uitspreken van de naam Jezus
Kom openlijk voor Mij uit en aarzel niet mijn naam vaak uit te spreken als uw standpunt tegenover het geloof en tegenover Mij wordt gevraagd. Want het belijden met het hart trekt Mij zelf aan uw zijde. En dan valt elke vrees van u af en spreekt u openlijk en zonder schroom over geloofszaken, over mijn leer, over mijn werkzaam zijn bij en in u zelf en ook over de toekomst. U haalt dan een muur neer, de muur van het stilzwijgen, waarachter zich veel verbergen kan en die daarom geschikt is de waarheid te verhullen. Spreek zonder vrees, waar het ook mag zijn. Want Ik zelf leid u daarheen waar u wordt opgeroepen voor Mij uit te komen. Het duurt niet lang meer totdat de wereld u zal bespotten die nog gelooft in een God, in een leven na de dood. Want de wereldse mensen vallen steeds meer af en alles wat voor hen niet zichtbaar of tastbaar is, is voor hen onwerkelijk. Er vormt zich een openlijke vijandschap van deze wereldse mensen ten opzichte van de gelovigen, die als voortdurend doelwit voor aanvallen zich nauwelijks tegen vijandelijkheden kunnen beschermen. Maar dit moet u niet bang maken. Het moet zo gebeuren, omdat de tijd is vervuld waarin een scheiding plaatsvindt van de mijnen en de aanhangers van mijn tegenstander die probeert elk geloof in Mij te verstikken en aan wie ze zijn gebonden.
Weet echter, dat Ik zelf bij u ben, zowel in de geest als ook zichtbaar waar het nodig is. Weet dat u veel sterker bent dan die anderen, al mogen ze u ook in aantal de baas zijn. Want als Ik aan uw zijde zal strijden, zult u nooit kunnen worden overwonnen. Maar u zult openlijk en zonder vrees voor Mij moeten opkomen, opdat de vijand zal beseffen Wie u van kracht voorziet. Want het zal duidelijk zichtbaar zijn dat u buitengewone hulp ondervindt. Spreek alleen in vol geloof mijn naam uit als u bedreigd wordt. Stel mijn naam tegenover uw aanvallers. Roep Mij met uw hart en uw mond en vrees geen aardse macht, en allen die van goede wil zijn, die van Mij willen zijn, zal Ik kracht verlenen zoals Ik het heb beloofd. In de naam van uw goddelijke Verlosser hebt u een wapen dat waarlijk niet kan worden overtroffen, omdat degene die in de eindtijd het geloof in Mij opbrengt, al mijn liefde bezit. En wie Mij belijdt voor de wereld, die bewijst Mij ook zijn onwankelbaar geloof en om hem bekommer Ik Me in het bijzonder.
U zult er zeer spoedig toe worden gedwongen te belijden of af te wijzen. Word dan niet bang voor wereldse macht, maar denk alleen aan mijn woorden: Wie Mij voor de wereld belijdt, die zal Ik ook voor Mijn Vader belijden. U zult worden gedwongen te beslissen voor Jezus Christus of tegen Hem. Kom dan met vreugde voor Hem uit, want alleen door Jezus zult u bij Mij kunnen komen. Alleen door het geloof in Zijn verlossingswerk en Zijn hulp zult u dichter bij Mij kunnen komen, bij de Vader wiens liefde zich met allen wil verenigen zoals ze zich heeft verenigd met Jezus die door Zijn grote liefde de wereld heeft verlost van de zonde.
Amen
BD.4833
8 februari 1950
De stem van het geweten – Het gebod van de liefde – Weten
Wat voor u op aarde nodig is om het doel te bereiken, doe Ik u in ruime mate toekomen, opdat het geheel rijp worden van de ziel voor u niet onmogelijk is. Maar Ik weet ook sedert eeuwigheid voor ieder afzonderlijk de mate van genade die hem van nut is. Bijgevolg weet Ik ook welke middelen hem dienen en hoe hij zich hierop instelt. Daarom ook de verschillende soorten lotgevallen in het leven, die echter alle wegen zijn naar het doel, naar de laatste voltooiing, wanneer de mens ze bewandelt en ernaar streeft opwaarts te gaan.
Het leven op aarde bestaat voor ieder uit een andere bezigheid die hem successen of mislukkingen oplevert. De meest verschillende beroepen leiden tot ijverige mensen die op aards succes bedacht zijn. Die dus, beantwoordend aan hun successen, ook verschillende eisen aan het leven stellen, die echter meestal gaan om het welbehagen van het lichaam. Maar dit aardse streven levert hun geestelijk geen positieve ontwikkeling op, om welke reden deze dus geheel onafhankelijk is van de levensomstandigheden en de bekwaamheid van een mens.
Om geestelijk vooruit te gaan is alleen een levenswandel volgens mijn wil nodig. En deze levenswandel kan ieder mens leiden, arm of rijk, voornaam of eenvoudig, jong of oud, intelligent of beperkt in zijn weten. Ik heb in het hart van de mens een maner gelegd, zodat ieder ook uit zichzelf weet wat goed of kwaad is, omdat hij precies weet wat de uitwerking op hem zelf is van elke handeling. Wie zich aan deze maner houdt, wie dus de stem van zijn geweten gehoor schenkt, gaat ook de juiste weg die naar het doel leidt.
Maar de stem van het geweten wordt pas ontwikkeld door de opvoeding. Door onderrichtingen, door het opnemen van mijn woord, kortom, door een weten dat ieder van u wordt overgebracht door het evangelie dat u verkondigd wordt door woord en geschrift. Dit evangelie maakt u mijn wil bekend, die in één gebod wordt samengevat: “Heb God lief boven alles en de naaste als jezelf.” Wie dit gebod nakomt, leeft in mijn ordening en zijn geestelijke vooruitgang is zeker voor hem. Hij kan ook zonder dieper weten zijn, maar toch wordt zijn ziel rijp. Hij kan echter ook van Mij een weten in ontvangst nemen. De mensen worden zo bedacht, zoals ze de hun toekomende genade willen gebruiken.
Wie veel wil uitdelen, zal veel ontvangen. Wie echter toch alleen leeft, maar dit in mijn eeuwige ordening, zal op aarde ook onwetend kunnen zijn. Maar hij zal niet zonder geestelijke goederen zijn, want hij zal in het helderste licht staan, dus wetend en vol van kracht zijn, zodra hij zijn lichamelijk omhulsel aflegt.
Er is geen bijzonder weten voor nodig om volmaakt te worden op aarde, maar alleen de wil om onbaatzuchtige naastenliefde te beoefenen. En deze kan ieder mens opbrengen, die naar meer streeft, die luistert naar de maner in zijn hart, die mijn wil vervult, omdat hij voelt, dat hij Mij alleen dan welgevallig is, wanneer hij uit eigen beweging goed is voor de medemensen. Wanneer hij Mij en de naaste de liefde betuigt die Ik van hem vraag. Daarom heb Ik de mensen als voornaamste gebod het gebod van de liefde gegeven.
Amen
BD.4834
10 februari 1950
Het ware, voor God geldige huwelijk
Voor de huwelijksgemeenschap is absoluut de zegen van God vereist, daar anders een huwelijk wel op aarde, echter niet in de hemel als gesloten geldt. Wat zich op aarde aaneensluit in het ongeloof aan de Schepper en Behouder van alle dingen, in de God en Vader van alle eeuwigheid, kan geen aanspraak maken op de zegen van God. Hij erkent God niet en dus erkent ook God geen bondgenootschap, al is het op aarde voor de wet gesloten, dat wil zeggen aan alle formaliteiten wordt voldaan, die vereist zijn voor een huwelijkssluiting. Pas wanneer beiden voor God verschijnen met de vraag, hun verbond te zegenen, wanneer beiden God als hun Heer erkennen, op wie ze in liefde aansturen, kunnen ze ook van Zijn zegen zeker zijn, want God is aanwezig, waar Hij wordt verlangd. Hij is in zekere zin getuige van een verbinding, die gebaseerd is op de liefde voor elkaar. En zo is het wel begrijpelijk, dat slechts weinig huwelijken er aanspraak op kunnen maken, te gelden als voor God gesloten, want ook een kerkelijke handeling vervangt het vervullen van de door God gestelde voorwaarden niet. Want een kerkelijke handeling kan ook worden voltrokken bij mensen, die zich zonder liefde verbinden omwille van aardse voordelen, waartoe God nooit ofte nimmer Zijn zegen geeft.
Het huwelijk is een heilige instelling, die van God uit is beschikt tot voortplanting van het menselijke geslacht, alsmede tot het gemeenschappelijk rijp worden van de zielen, die elkaar in liefde zijn toegedaan. Maar het huwelijk is niet te beschouwen als een verbinding, die zakelijk kan worden aangegaan, om alleen de zinnelijkheid te kunnen botvieren of om aardse voordelen te verkrijgen. Het huwelijk is ook geen toestand, die naar believen kan worden afgebroken of veranderd. Wat voor God rechtmatig is verbonden, dat wil zeggen waarvoor Gods zegen werd afgesmeekt in eensluidende wil, blijft ook eeuwig voor God verbonden en kan aards alleen door de dood worden ontbonden en een tijdelijke scheiding doormaken. Maar meestal verbinden zich zulke huwelijkspartners ook in het geestelijke rijk en streven ze er gezamenlijk naar omhoog te gaan. De aaneensluiting van geestelijk gelijkgezinde zielen is zowel op aarde alsook in het hiernamaals het hoogste geluk en doel. En wat zich eenmaal door de liefde heeft verbonden, blijft ook verbonden tot in alle eeuwigheid. Maar slechts zelden zijn er zulke ware, voor God gesloten huwelijken. En daarom is er op aarde zo zelden diep geluk en geestelijke overeenstemming te vinden, omdat de mensen in hun zinnelijkheid dit eerstgenoemde niet achten, maar tevreden zijn met zuiver lichamelijke sympathie, die echter nooit een diepe liefde kan worden genoemd en ook nooit blijft bestaan. Alleen wie innig Gods zegen afsmeekt, gaat een waar, voor God geldig huwelijk aan en dezen leven in harmonie der zielen tot aan hun lichamelijke dood en ook in eeuwigheid.
Amen
BD.4838
14 februari 1950
Verwijzing naar grote nood – Geloofsstrijd – Aanmaning
Er is u geen lange termijn meer gegeven, dat zult u moeten weten. En u zult de korte tijd nog bewust moeten leven, opdat het voor u nog een tijd van genade is, waarin u zich zult kunnen voorbereiden en kracht zult kunnen verzamelen voor het komende dat uw hele kracht zal opeisen. Laat u niet misleiden door de schijnbare rust en de toestand van vrede, want van vandaag op morgen zal het veranderen, en vervuld van schrik ziet u het gedrag der mensen aan wie u bent overgeleverd. U zult een zo vlugge terugkeer van de voorbijgegane nood niet willen toegeven en vol ontzetting zult u het wereldgebeuren volgen. Maar geloof het, dat er voor u alleen maar één hulp bestaat, wanneer u zich tot die Ene wendt, die Heer is over alles, die u ook in de grootste nood in Zijn bescherming kan nemen en aan wie u zich zult moeten toevertrouwen, wilt u de zware, komende tijd het uithouden en standvastig blijven in de strijd die u om het heil van uw ziel zult moeten voeren.
Nog zult u veel kunnen bereiken, wanneer u de tijd van rust benut om uw geloof te sterken, Gods woord in ontvangst te nemen en geestelijke rijkdom te verzamelen. Maar sneller dan u denkt, komt de grote nood over u die dreigt u te overweldigen als u niet de kracht van boven afsmeekt, waarvoor u sterk in het geloof zult moeten staan om in geest en in waarheid te kunnen bidden. U hebt te allen tijde de mogelijkheid met God in verbinding te treden en zult dit moeten benutten eer het te laat is. Want als de nood over u komt, zult u moeilijk de juiste gedachten kunnen vatten. Richt daarom nu nog uw blik omhoog, roep nog naar Hem die u zal horen in elke nood en u helpen wil en kan, als u maar vol vertrouwen tot Hem komt. Laat u ernstig aanmanen Hem niet te vergeten, opdat ook Hij u niet zal vergeten als u Hem nodig hebt en u op Zijn hulp bent aangewezen. De tijd is nog slechts kort. Benut hem daarom en verzamel kracht die God u overbrengt door Zijn woord.
Amen
BD.4840
16 februari 1950
Kerkelijke geboden
Er zijn voor u geen bijzondere voorschriften door Mij gegeven hoe uw instelling moet zijn tegenover de door mensen gegeven kerkelijke geboden. Alles wat u uit vrije wil doet, wordt door Mij gewaardeerd. Alles wat u echter onder dwang verricht – uit vrees voor straf of ook uit gewoonte – heeft voor Mij geen waarde. Wat mensen u laten doen, dat moet u ook door mensen betaald worden. Nooit moet echter de mensen een beloning van Mij in het vooruitzicht worden gesteld, die Ik zelf niet heb beloofd. Ik kan niet iets goedkeuren wat geheel in strijd is met mijn wil, omdat Ik de mensen de vrije wil heb gegeven, die echter door geboden – afkomstig van mensen – wordt aangetast. Want een gebod is een dwang die het gebruik van de vrije wil uitsluit. Ikzelf heb de mensen slechts één gebod gegeven, het gebod van de liefde, dat de grondwet is en dat moet worden nageleefd, wil er niet tegen mijn eeuwige ordening worden ingegaan.
En toch is het gebod van de liefde een gebod, dat de wil van de mens de vrijheid laat. Er bestaat geen dwang die hem tot naastenliefde verplicht. De mens wordt ook niet door Mij gestraft als hij het gebod van de liefde niet nakomt, maar hij straft zichzelf omdat hij het enige middel dat voor hem de verlossing betekent uit een door eigen schuld gebonden toestand, veronachtzaamt. Ik gaf de mensen het gebod van de liefde dat uit vrije wil wel of ook niet kan worden vervuld.
Maar de mensen voegden er nog geboden aan toe die Ik niet kan goedkeuren. Want ze worden niet gedragen door de liefde tot de medemensen, maar ze zijn alleen maatregelen om de macht te versterken, daar het vervullen van deze geboden voorwaarde is om tot een organisatie te behoren die het recht voor zichzelf opeist, de ware kerk van Christus te zijn. Daarmee zet ze de mensen onder dwang die nu geloven dat zij zich bezondigen, wanneer ze zich niet aan deze geboden houden. Daarom komen zij nu deze geboden nauwkeurig na en richten er hun hele aandacht op.
Terwijl ze mijn gebod van de liefde veronachtzamen.
De liefde kan zich alleen in vrijheid ontplooien. Liefde en dwang zijn tegenstrijdig met elkaar. En daarom kan Ik ook in het vervullen van kerkelijke geboden geen liefde tot Mij herkennen, zolang ze traditioneel worden nagekomen, en dat als een getuigenis tegenover het gezag dat zulke geboden heeft uitgevaardigd. Bovendien zijn deze geboden ook niet geschikt de liefde tot Mij te laten ontvlammen omdat zij Mij voorstellen als een Wezen, behept met menselijke zwakheden, dat gehoorzaamheid, eerbied en erkenning eist – terwijl Ik alleen maar bemind wil zijn. Voor mijn ogen is niets zonde dan alleen dat, wat in strijd is met de liefde tot Mij en de naaste. Evenmin zullen zij die de genoemde kerkelijke geboden onderhouden, ooit verdiensten verwerven, omdat het geboden zijn die ze moeten vervullen.
De vrije wil moet uit liefde voor Mij kiezen. En daarom hebben de mensen geen geboden nodig behalve het mijne dat Ikzelf hun gaf, in het besef van de zegen die er uit voortkomt voor iedere mens die ze vervult.
Amen
BD.4842
18 februari 1950
Hoe konden dwaalleren ontstaan?
Mijn discipelen waren door mijn geest verlicht en daarom onderwezen zij juist. En wanneer zij mensen voor Mij en mijn rijk wierven, konden zij niet anders spreken dan wat Ik hen in de mond legde, wat mijn geest hen dus openbaarde. En zij leerden dus hetzelfde wat Ik zelf op aarde tot de mensen preekte. Zij onderwezen hen in mijn naam, zij spraken in mijn plaats en zodoende verkondigden zij het zuivere evangelie aan de mensen zoals het mijn wil was. En steeds zullen degenen die eveneens door mijn geest verlicht zijn ook hun ware opvolgers zijn, want zij alleen zullen de waarheid spreken, zij alleen zullen mijn ware vertegenwoordigers zijn op aarde.
Wie echter niet door mijn geest verlicht is en toch predikt die zal ook niet de zuivere waarheid uitdragen. Want een mens in wie mijn geest niet werkzaam is zal de waarheid verdraaien, hij zal aan mijn woord dat Ik eens gesproken heb, een verkeerde uitleg geven. Hij zal dwaling verkondigen, ofschoon hij zich door studie een weten heeft eigen gemaakt, en nu denkt bekwaam te zijn om als leraar zijn medemensen te kunnen onderwijzen. De eenvoudigste verklaring hierover echter is: Waar mijn geest niet kan werken daar is de geest van mijn tegenstander werkzaam, en dat natuurlijk op een wijze die in strijd is met de waarheid. En daaruit volgt hoe gemakkelijk het mogelijk was dat mijn zuivere leer misvormd werd en nu in de vorm van een vertekend beeld de mensen wordt aangeboden.
Om mijn gesproken woord geestelijk te begrijpen, zoals Ik hebben wil dat het begrepen wordt, stelt een werkzaam zijn van de geest in de mens voorop. Het stelt een verlicht denken voorop en dit weer een levenswandel geheel naar mijn wil. Deze levenswandel bestaat echter niet in het vervullen van kerkelijk opgelegde geboden, maar enkel en alleen in het vervullen van mijn geboden, de geboden God en de naasten lief te hebben. Een leven in liefde maakt de mens geschikt als opnamevat van mijn geest. En alleen zo’n mens is bekwaam zijn medemensen te onderrichten. Hij alleen heeft het inzicht van de geestelijke betekenis van ieder woord van Mij.
En dit inzicht is onvoorwaardelijk nodig om de grove dwaling die de mensen uit mijn woord gemaakt hebben te herkennen. Deze kennis die dus door mijn geest aan een mens wordt gegeven die Mij dienen wil, geeft de bevoegdheid te onderrichten en dan geschiedt ook ieder onderricht weer met bijstand van mijn geest. Wie voor Mij werkt zal niets uitspreken dan wat volgens mijn wil is, want Ik wil dat de mensen de waarheid gegeven wordt.
De geest der onwaarheid beheerst echter de mensen, omdat mijn geest, die de waarheid overbrengt, zich niet meer kan uiten aan hen, die van mening zijn de opvolgers van mijn discipelen te zijn; die dus het leerambt uitoefenen en toch zelf niet met de Gever van de waarheid in verbinding staan. Zij leggen wel mijn woord uit, maar de geestelijke zin ervan is hen geheel onbekend. Zij leren wat de vaderen hen leerden. Zonder na te denken nemen zij deze leringen aan en onbekommerd geven zij deze ook verder, er niet aan denkend, dat zij zich ook voor ieder woord eens moeten verantwoorden. Zij zijn dus zelf geestelijk blind, blinde leiders van hun medemensen. In plaats van hen tot de waarheid te brengen, leiden zij de mensen steeds verder van de waarheid weg. Zij stellen een leer als de “leer van Christus” voor, die Ik nooit of te nimmer op aarde verkondigd heb. En dat alleen, omdat zij alleen afgaan op de letter, en de ware zin niet begrijpen, omdat mijn geest hen niet verlichten kan. Zij zoeken de waarheid niet omdat zij denken haar te bezitten. Zodoende zoeken zij Mij niet, en Ik kan hen daarom niet in aanraking laten komen met de waarheid. Want als zij Mij zochten zouden zij ook in liefde leven en Mij ook herkennen, want Ik openbaar Mij aan een ieder die in Mij gelooft en mijn geboden onderhoudt.
Wie mijn volgeling wil zijn moet Mij navolgen zoals mijn apostelen. Hij moet leven in onbaatzuchtige naastenliefde opdat zijn geest in hem zal ontwaken, opdat hij door de liefde de verbinding met Mij aangaat en hij dan door mijzelf onderwezen kan worden zoals er geschreven staat: “U moet allen door Mij onderwezen zijn”. Mijn geest zal hem de waarheid binnenleiden en pas dan kan hij Mij op aarde vertegenwoordigen.
Amen
BD.4845
23 februari 1950
De samenstelling van de ziel
De ziel van de mens is een bouwsel van onvoorstelbaar veel miniatuurscheppingen. Zij is als het ware uit deze scheppingen samengesteld die allemaal vroegere belichamingen van haar waren, zodat ze als een totaal scheppingswerk van God te bestempelen is, die Zijn oneindige liefde, wijsheid en almacht in de menselijke ziel bewezen heeft. De mens kan er zich geen voorstelling van maken dat hijzelf in zijn ziel de gehele schepping bevat. Maar als hij na zijn dood in het geestelijke rijk in staat is zichzelf te schouwen, zal hij vol eerbied en liefde tot God de wonderwerken aanschouwen die hij in zichzelf terug vindt. Van elke belichaming gedurende zijn ontwikkelingsgang is de zielensubstantie bijeengebracht, en zo is de menselijke ziel in haar afzonderlijke substanties door de gehele schepping gegaan en kan nu een onvoorstelbare veelzijdigheid laten zien. Dan pas zal het duidelijk worden hoe wonderbaar al de scheppingswerken van God zijn en Zijn grootheid, Zijn liefde, wijsheid en almacht komt op die manier duidelijk naar voren en laat het innerlijk van alle wezens blijvend in eerbied en liefde tot God opzien, die Zijn schepselen door het zich bewust worden van Zijn kracht en het besef Hem zelf te kennen mateloos gelukkig maakt.
Maar er behoort een bepaalde graad van rijpheid toe dat de ziel zichzelf kan aanschouwen, en daarom is ook dit een zaligheid voor hen die in het lichtrijk zijn. Het zichzelf aanschouwen van de ziel is in de belofte van Jezus vervat: “Wat geen menselijk oog heeft gezien en geen menselijk oor heeft gehoord heb Ik bereid voor hen die Mij liefhebben!”.
De ziel kan dus in alle gebieden inzage hebben. Zij aanschouwt wat zij nooit eerder gezien heeft, wat echter in de schepping onloochenbaar aanwezig is, en ze is er zich van bewust dat deze wonderen nooit ophouden, dat er zich steeds weer nieuwe scheppingen bevinden en zij toch niet moede wordt deze te aanschouwen, maar er steeds meer wil zien en daarom ook steeds gelukkiger wordt.
De ziel is voor menselijke zintuigen niet waarneembaar en daarom ook niet begrijpelijk. Zij is voor de mens op aarde iets geestelijks, maar in het geestelijke rijk het werkelijke. Zij is wat de geestelijke scheppingen tot leven brengt, zij is het waarlijk levende in het geestelijke rijk omdat zij met de kracht van God vervuld wordt. En zo worden er in de ziel alle gedachten van God weer aangetroffen die Hij tot vorm liet worden door de kracht van Zijn wil.
Ieder scheppingswerk is een tot uitdrukking gekomen gedachte van God, en zo is de menselijke ziel een scheppingswerk van de grootste omvang in miniatuur-uitvoering. Maar voor de mensen op aarde is de ziel een twijfelachtig begrip, een iets, waarvan zij nog niet ten volle overtuigd zijn of dit wel aanwezig is waarvan zij door onderzoek ook nooit overtuigd kunnen worden. De ziel is voor de mensen van deze wereld een niets of een twijfelachtig object. Maar in waarheid is zij de heerlijkste schepping die getuigt van Gods liefde, wijsheid en almacht, die Hem verheerlijkt in het geestelijke rijk, die onvergankelijk is en die de aanleiding is tot een voortdurend lofprijzen van God door allen die in het lichtrijk vertoeven en gelukzalig zijn.
Amen
BD.4846
25 februari 1950
Het wijzen op de komende tijd van nood
Mensen, hoor en geloof dat u voor een moeilijke tijd staat. Zij zal een ieder persoonlijk treffen, ofschoon zij gemakkelijker voorbij gaat aan hen de Mij in het hart dragen, en zodoende voortgaan met het oog naar boven gericht. Die tijd zal zwaar drukken op iedereen, want zij brengt telkens weer nood waarvan u gelooft die bijna niet te kunnen doorstaan. Tot in het binnenste zult u geschokt worden. Want uiterlijk en innerlijk geraakt u in nood opdat u zich tot Mij wendt en eindelijk de weg tot Mij vindt, uw God en Vader van eeuwigheid.
Het is het laatste middel dat Ik toepas voor het einde. Helpt dat niet u tot verandering te brengen, u die zich aan de wereld verkocht heeft, dan is er voor u geen redding meer. Dan bent u definitief aan mijn tegenstander vervallen en moet dan ook zijn lot delen; hernieuwd gekluisterd te worden op het einde der dagen.
Er blijft slechts nog maar weinig tijd voor u. En in deze korte tijd benader Ik u steeds weer om u nog voor het verderf te redden, om u tot bezinning te brengen eer het te laat is. Neem in ernst aan wat Ik u laat zeggen door mijn dienaren op aarde, en stel uw leven daar op in. En als die grote nood over u komt denk er dan aan dat ook spoedig het einde komt, dat Ik aangekondigd heb. Benut dan elke dag door vaker de verbinding met Mij te zoeken en al het wereldse niet te achten. En bid in geest en waarheid, Mij aanroepend om genade, die Ik u waarlijk niet onthouden zal. Ik zal uw gebed verhoren en u met genade overladen. Ik zal u kracht en geloofssterkte geven, opdat u volhardt tot het einde.
Amen
BD.4847
26 februari 1950
Over de wederkomst van Christus
Mijn wederkomst, mijn komen aan het einde van de wereld wordt betwijfeld door de mensen die niet standvastig geloven. En toch zouden zij de fasen van de eindtijd kunnen herkennen en ook mijn tegenwoordigheid kunnen waarnemen, als zij maar oplettend waren. “Ik blijf bij u tot aan het einde der wereld.” Deze woorden alleen al zouden voldoende moeten zijn om u zelf een juist beeld te vormen van mijn wederkomst. Dat Ik niet lichamelijk zichtbaar onder u vertoef, zou u dus de betekenis van mijn woorden geestelijk moeten laten verstaan. Ik vertoef geestelijk onder de mijnen tot aan het einde der wereld, want Ik ben bij hen op ieder uur en op elke plaats, en dat sinds mijn hemelvaart.
Want Ik heb gezegd: Ik blijf bij u.
En dus was Ik geestelijk steeds bij de mijnen en Ik blijf bij hen tot aan het einde van de wereld.
Maar Ik kondigde de mensen in die tijd ook mijn wederkomst aan, mijn komen in de wolken. Dus moest deze wederkomst zo begrepen worden dat de mensen Mij kunnen aanschouwen, zoals mijn discipelen Mij zagen opvaren ten hemel. Geestelijk ben Ik weliswaar steeds bij u mensen als u bewijst mijn tegenwoordigheid waardig te zijn, maar lichamelijk zichtbaar – ofschoon niet in een aards lichaam – kom Ik tot diegenen voor wie Ik dat wil.
Maar Ik heb de wederkomst aangekondigd. Daarom kunt u mensen deze ook met zekerheid verwachten als u mijn woorden gelooft en tot hen behoort, die het laatste einde meemaken. Niet zonder reden gaf Ik deze belofte vóór mijn hemelvaart. Ik voorzag het geestelijke niveau van de mensen in de eindtijd. Ik zag ook de ontzaglijke nood van de gelovigen die Mij trouw willen blijven en bovenmate verdrukt worden. En Ik zag hun worsteling, de zwaarste strijd die de mensen ter wille van mijn naam moeten uitvechten.
Ik zag hun wil en hun moeite om te midden van duivels stand te houden. En daarom beloofde Ik hun mijn persoonlijke hulp, die Ik ook verlenen zal als de tijd daar is. Ik zelf wil tot de mijnen komen en hen bijstaan in de laatste strijd. En zo zullen velen Mij mogen aanschouwen, want Ik zal steeds daar zijn, waar de nood groot is en de mijnen Mij nodig hebben.
Zij zullen Mij zien als mens van vlees en bloed, doch niet uit een vrouw geboren. Ik kom van boven en omgeef Mij met een voor u zichtbare vorm opdat u Mij verdragen kunt.
En een ieder die Mij ziet zal doorstroomd zijn van kracht en de laatste strijd doorstaan.
Maar dan kom Ik in de wolken om de mijnen op te halen en naar het rijk van vrede te brengen. Dit komen zal precies zo plaatsvinden als mijn opvaren ten hemel, maar dan omgekeerd. Ik zal stralend in licht, maar door wolken omhuld om voor u zichtbaar te kunnen zijn, naar de aarde afdalen en de mijnen verzamelen, om ze te redden uit de grootste nood en verdrukking van de kant van de demonen der onderwereld, als ook van het vernietigingswerk waaraan alles ten offer valt wat in, op en boven de aarde leeft. Maar deze komst in de wolken zal alleen gezien kunnen worden door hen die tot de mijnen behoren, want de aanhangers van mijn tegenstander zijn niet in staat Mij te zien. Het is een geestelijke wederkomst en toch ook aards waarneembaar, doch alleen door hen die wedergeboren zijn. Die een diep levend geloof hebben en dus zowel mijn voortdurende tegenwoordigheid tot aan het einde van de wereld als ook mijn zichtbaar wederkomen zonder twijfel erkennen omdat het hart, de geestvonk in de mens, hen onderricht en zij daarom tot hen behoren bij wie Ik blijf tot aan het einde van de wereld.
Zij geloven dat Ik wederkom en hun geloof zal Ik niet beschamen.
Amen
BD.4851
5 maart 1950
Zieners en profeten van vroeger – Beelden – Overeenkomst
De wereldse mensen zullen in hun onwetendheid over geestelijke zaken nooit kunnen doorgronden wat zieners en profeten in vroegere tijden in mijn opdracht hebben uitgesproken. En daarom zullen ook slechts weinig mensen de diepe geestelijke zin van de profetieën begrijpen. Maar weinig mensen zullen weten in welke tijd deze worden vervuld.
Vanaf het begin van deze verlossingspersiode gaf Ik de mensen verwijzingen naar het einde, naar de misstanden in de tijd van het einde, naar het duivels werkzaam zijn en de strijd tegen de gelovigen. Ik liet hen schouwen. Echter niet de natuurlijke uitwerking van de volledig van Mij afgekeerde wil der mensen, maar in beelden stonden hen de komende gebeurtenissen voor ogen, waarvan ze zelf niet in staat waren die uit te leggen. En ook voor de zieners en profeten zelf was de zin verborgen.
Maar geen van de geschouwde beelden was zonder betekenis, omdat de zieners en profeten godvruchtige, Mij toegedane mensen waren, die Ik ertoe bestemde als waarschuwers en vermaners op te treden onder de mensen van alle generaties tot aan het einde.
Wie er serieus naar streefde een Mij welgevallige levenswandel te leiden, kwam ook bij het nadenken over die beelden dichter bij de waarheid. Doch slechts een gewekte geest is het mogelijk ze juist uit te leggen. Ik zag de tijd vooruit. Ik kende vanaf het begin alle misstanden. Ik kende de ontwikkeling van de mensen, aards en geestelijk. Ik zag alle onvolkomenheden, de verblinding onder de mensen. Ik kende de hardnekkige afwijzing van de waarheid en de triomf van de dwaling, die lange tijd zegeviert, omdat de voorwaarde daarvoor gegeven was in de verhouding van de mensen tegenover Mij, omdat ze voor het merendeel kinderen van mijn tegenstander zijn, die verkeerde wegen gaan en daarom blind zijn voor de waarheid, terwijl de dwaling door hen zonder bezwaar wordt aangenomen en verbreid.
In de geestelijke wereld hebben zulke gezindheden en de daaruit voortkomende gebeurtenissen een uitwerking van vertekende beelden, zoals al het geestelijke overeenkomsten heeft. En zo zagen de zieners uit die tijd het verloop van het gebeuren in de eindtijd in zulke beelden, die een mens waarlijk moesten ontstellen, wiens ziel goedaardig was en die goed voor Mij was als ziener en profeet vanwege zijn ootmoedigheid. Het was hemzelf niet gegeven zijn visioenen en dromen te verklaren, omdat Ik wilde dat wat hij zag ondoorgrondelijk zou blijven tot aan het einde. Maar zijn visioenen moesten bewaard blijven voor latere generaties om steeds weer zoekende en strevende mensen aan te sporen tot nadenken. En er zullen er ook in de eindtijd slechts weinige zijn, die helderhorend en helderziend zijn en die de visioenen van mijn oude profeten wel begrijpen vanuit het besef van het geestelijk lage niveau der mensen en het nabij zijn van het aangekondigde einde. Hen verlicht Ik de geest, zodra het nodig is dat ze daarover aan de medemensen opheldering geven. En als ze dan in mijn opdracht zullen spreken, verkondigen ze ook de zuivere waarheid. Want ze zullen niet spreken voordat ze de opdracht hebben. En vanaf dat ogenblik zien ze zelf in alle duidelijkheid de betekenis ervan in, wat anders voor de medemensen onbegrijpelijk is, tot Ik zelf de sluier zal oplichten; tot vervuld wordt wat vroegere zieners en profeten hebben voorspeld in mijn wil.
Amen
BD.4853
7 maart 1950
Het hand over hand toenemen van de zonde
De zonde zal hand over hand toenemen en de mensen zullen er zonder verantwoordelijkheidsgevoel op los leven in genot en zonde. Want de satan regeert de wereld en de mensen zijn aan hem gebonden. En gewillig geven ze gevolg aan zijn influisteringen. Zwak en zonder weerstand bezwijken ze voor zijn verzoekingen. Ze vervullen de begeerten van het lichaam en voor niets hebben ze afschuw. De zonde lokt hen en zo zinken de mensen weg in hun verderf. Het gaat het einde tegemoet.
Wie op de gedragingen van de mensen let, weet ook welk uur geslagen heeft, dat de aarde rijp is voor de ondergang en dat de mensen het doel van hun leven vergeten en dus voor de afgrond staan. De satan heeft hen helemaal in zijn macht en ze bieden hem geen weerstand meer. Ze erkennen hem als hun heer en doen wat hij van hen verlangt. In de zonde zullen de mensen verstikken, in de zonde zullen ze ondergaan, want te midden van de geneugten van hun leven zullen ze hun einde vinden zoals er geschreven staat.
En aldus roep Ik de mensen toe: U allen zult u eens moeten verantwoorden voor uw denken en handelen en spreken. U allen wordt geoordeeld naar uw wil en uw daden. Val niet in zonde. Houd u rein en verafschuw het kwade, opdat de zonde niet uw verderf wordt, opdat ze u niet in de afgrond trekt. Stomp de vermaner in u niet af. Luister naar de stem van het geweten, die u waarschuwt voor elke slechte gedachte en elke slechte handeling. Let op zijn stem en geef er gevolg aan. Stap niet luchtig over de zonde heen, maar denk aan Diegene die u eens zal oordelen, die rechtvaardig is en elke zonde straft omdat zonde verzoening vereist.
Laat u niet verlokken door de prikkelingen van de wereld en vervul niet elk verlangen van uw lichaam, want het verleidt u tot zonde. Houd u rein en denk er aan dat u zich niet voor mijn ogen staande zult kunnen houden als u in zonde valt en haar niet verafschuwt.
Bevrijd u van de satan, die u verleidt als u hem geen weerstand biedt. De zonde heeft grote macht over u en daarom moet u zich voor haar hoeden. Want daardoor verkoopt u zich aan mijn tegenstander en verwijdert u zich van Mij en dat betekent eeuwig verderf voor u.
Amen
BD.4861
21 maart 1950
Overal weerklinkt de stem van God – De ernst van de tijd
U leeft in een buitengewoon ernstige tijd en u wordt daar ook voortdurend op gewezen, daar het niet om de aardse ontwikkeling van het wereldgebeuren gaat maar om de geestelijke ontwikkeling van de mensen. U moet leren inzien dat de mensen zich in gevaar bevinden en staan in ’t aangezicht van het aanstaande einde.
U moet het zelf toegeven dat ongewone gebeurtenissen uw gedachten op geestelijke problemen richten, en u moet ook toegeven dat de aanwijzingen over het einde overeenstemmen met alle voorspellingen die het einde betreffen. Daarom moet u deze voorspellingen ook in acht nemen en dankbaar denken aan Hem, die u waarschuwt en vermaant. U moet dus iedere aanwijzing ernstig nemen en inzien dat al het aardse gebeuren in verband staat met het ontwikkelingsproces van de mensheid.
U moet verder weten dat elke gebeurtenis slechts een middel is om de mens aan te sporen tot zielenarbeid, opdat hij vrijwillig naar God streeft. En deze tijd is daarom zo ernstig, omdat de gevolgen van de aardse levenswandel voor de mens van de grootste betekenis zijn. Want de verzuimde of verkeerd gebruikte tijd is niet zo gauw meer in te halen, terwijl de verantwoording niemand bespaard blijft.
Alle vermaningen en waarschuwingen zijn dus alleen op zo’n manier mogelijk dat zij geen dwang tot geloven betekenen. Zij wijzen wel op het einde en op de Schepper en Behouder van alle dingen, maar bewijzen niets. En daarom zijn er slechts weinig mensen die in deze tekenen het daarop volgende einde erkennen en zich nu, in het bewustzijn van de geestelijke nood, geheel aan God toevertrouwen. En deze weinige moeten spreken van God en Zijn rijk en moeten proberen hun overtuigd geloof tot de medemensen over te brengen, en zij moeten te allen tijde in verbinding blijven met hun Vader van eeuwigheid. Zij moeten de vermaningen en waarschuwingen aanvaarden, om ze dan door te geven aan hen, die nog ver van God verwijderd zijn.
Wie dus ogen heeft om te zien die moet ook kijken, en wie oren heeft om te horen moet ook luisteren, want overal weerklinkt de stem van God en overal is Zijn werken te constateren. Overal worden de gedachten van de mensen vanuit den hoge beïnvloed, maar hun wil is vrij. En op geen mens oefent God dwang uit, zelfs dan niet als een buitengewone belevenis het ingrijpen van God laat zien. De afstand tot het einde wordt steeds kleiner en het aantal tekenen van de eindtijd zal steeds groter worden. Voor ieder mens wordt daardoor het geloven gemakkelijker gemaakt, want als zijn wil goed is zal hij zich voor deze aankondigingen niet doof houden.
God werkt met Zijn genade overal in de wereld en overal flitsen kleine lichtjes op waarvan de stralen doordringend kunnen zijn, als zij niet verduisterd worden door de mens zelf. Door zijn onwil zich aan de werking van deze stralen over te geven. En gezegend is hij die zulk een lichtstraal volgt en zo de tijd van het einde niet in geestelijke duisternis behoeft door te brengen. Want hij zal dan met zekerheid de juiste weg volgen die tot het doel voert, namelijk tot Zijn God en Vader van eeuwigheid.
Amen
BD.4864
26 maart 1950
De vrede van de ziel
Geef ons de vrede van de ziel. Dat moet uw voortdurend gebed zijn. Want deze vrede bevat alles: geloof, liefde, kracht en licht. Alleen het ware geloof kan u de vrede geven en alleen in de liefde vindt u haar, omdat beide gescheiden niet dat zijn wat ze moeten zijn. Als u echter de vrede in u hebt, hebt u ook het inzicht en staat u dus in het licht. En vanuit deze zekerheid bent u ook vervuld van kracht. Bij wie nu de innerlijke vrede ontbreekt, diens ziel is onbewust niet tevreden met datgene wat ze bezit. Toch voelt ze het verlangen naar een toestand van licht die ze nog mist. Zo’n ziel, wanneer ze nog zwak in de liefde is, zoekt naar een compensatie voor het haar ontbrekende licht. En ze laat zich gemakkelijk verblinden door bedrieglijk licht. Ze zoekt de vrede en verschaft zich deze nog onterecht, omdat ze nog niet heeft voldaan aan de grondvoorwaarde: het veranderen van zichzelf tot liefde. Ze kan weliswaar ook een vrede vinden waarin ze zich gelukkig voelt, maar het is meer een verdoving, door het verstand van de mens tot stand gebracht, maar niet de goddelijke vrede die de ziel zich zelf als kind van de Vader zal laten voelen.
Het gevoel van het geborgen zijn in de armen van de Vader, wekt een vrede op die het mooiste is waar op aarde naar kan worden gestreefd. Zodra de juiste verhouding van een mens tot God, tot zijn Schepper en Vader van eeuwigheid, tot stand is gebracht, is ook zijn aards bestaan vredig, ondanks gebeurtenissen die van buiten dreigend op de mens afkomen. Want de juiste verhouding garandeert ook een juist geloof in de hulp van de Vader. En dit vaste vertrouwen is al een teken van de vrede die de ziel gelukkig maakt. Deze mensen zijn zich bewust van de aanwezigheid van God en dus blijven ze onaangetast door alles wat er op hen afkomt, zelfs wanneer ze daardoor gedwongen zijn op aarde door te zetten of te strijden tegen hun vijanden. De mens zal de vrede van de ziel niet verliezen. Hij wordt bijgestaan door goddelijke krachten die hem vasthouden en ondersteunen als het lijkt alsof hij lichamelijk zou moeten bezwijken. De vrede van de ziel kan de wereld hem niet meer afnemen, want die is het gevolg van de innige verbondenheid met God door gebed en door werken van liefde, die hem ook het herkennen van de waarheid heeft gebracht. Daarom vreest een mens die wetend is, geen gevaar meer, omdat hij dit herkent en het met de juiste wapens het hoofd kan bieden. Want steeds weet hij: hij strijdt niet alleen, maar met God Die voortdurend bij hem aanwezig is.
Amen
BD.4868
29 maart 1950
Liefde voor de naaste
Wat u voor de geringste van mijn broeders doet, dat hebt u voor Mij gedaan. En daarmee bewijst u Mij de liefde voor Mij en voor de naaste. Want een werk van naastenliefde is tevens een bevestiging van de liefde tegenover Mij en zal u veel rijker maken dan wat u hebt opgegeven. En wie is uw naaste? Ieder mens die hulpbehoevend is en zich met een verzoek tot u richt, ongeacht of dat wordt uitgesproken of dat het onuitgesproken blijft. Want u zult het zelf beseffen wanneer uw hulp noodzakelijk en zinvol is, zodra de vonk van de liefde in u opvlamt en de nood van de medemens u raakt.
Maar u zult ook in overvloed kunnen leven en zonder een offer te brengen een werk van naastenliefde verrichten. Het wordt echter niet als zodanig beschouwd wanneer de liefde u ontbreekt, wanneer u helpt om van een lastige smekeling af te komen of om voor de medemensen uit te blinken. Er zijn zoveel motieven die de mensen ertoe kunnen brengen hulp te verlenen. Maar voor Mij telt alleen een werk van barmhartige naastenliefde, waartoe het hart u aanzet. En u zult de ervaring opdoen dat, wanneer de liefde in het hart van de mensen bekoelt, de hulp voor de medemensen wordt georganiseerd en dat nu in zekere zin mechanische werken van liefde worden verricht die wel de nood van de medemensen kunnen lenigen, maar die niet als werken van naastenliefde, als vervulling van mijn geboden van de liefde kunnen gelden en die daarom ook geen verlossing kunnen brengen. De linker hand moet niet weten wat de rechterhand doet. Het moet een geven in stilte zijn. Doch het zijn niet alleen materiële gaven die als werk van naastenliefde worden bestempeld. Elke andere hulpverlening, elke lieve blik en elk goed woord kan als liefdewerk worden gewaardeerd, als het uit het hart komt.
De geestelijke nood en de zielennood van de mensen is vaak nog groter dan de aardse nood en daar zult u hulp moeten bieden door bemoedigende woorden en vertroosting in het leed, door geestelijk op te bouwen, door het overbrengen van mijn woord en het terugvoeren naar het geloof waar zoiets nodig is. Dat alles valt onder het gebod van de naastenliefde. En Ik vraag van u alleen een week, meevoelend hart, en u zult mijn gebod van de liefde voor Mij en voor de naaste vervullen en ook de liefde in het hart van de naaste opwekken, die daardoor ook op de juiste weg kan worden geleid. Dan hebt u dubbel loon verworven. Maar niet ter wille van het loon zult u moeten helpen, alleen uit liefde voor Mij en dan zullen al uw werken gezegend zijn.
Amen
BD.4869
29 maart 1950
Werkzaam zijn van de Geest – Geestelijke wedergeboorte
Laat mijn Geest in u werkzaam worden, dan zult u ook in de waarheid vaststaan, want het werkzaam zijn van de Geest garandeert u zulks. Dan ben Ik het zelf die uw denken juist leidt, die u de juiste gedachten ingeeft, die dus Zijn Geest over u zal uitgieten. Het hoeft niet altijd een klaarblijkelijke, dat wil zeggen een buitengewone werkzaamheid te zijn, zoals dit de rechtstreekse overdracht van mijn woord van boven is, maar het werkzaam zijn van de Geest kan ook op een heel natuurlijke manier plaatsvinden, wanneer de mens maar de voorwaarde vervult die Ik aan mijn werkzaam zijn in de mens heb verbonden.
Hij hoeft alleen het goede te willen en zo te leven als het Mij welgevallig is, dat wil zeggen mijn wil te vervullen, wat als liefdewerken tot uitdrukking zal komen, dan is zijn Geest al gewekt. En wanneer hij in verbinding met Mij staat, zal de Geest in de mens hem nu zo onderrichten dat zijn denken juist is, dat hij in de waarheid vaststaat, dus ook het vermogen heeft het juiste in te zien en te vertegenwoordigen.
Hij zal er ook volledig van overtuigd zijn, juist te denken, alleen dat hij dit vermogen aan zichzelf toeschrijft, maar niet als mijn werkzaam zijn in hem, tot hem nu door dienaren Gods opheldering wordt gegeven over het werkzaam zijn van de Geest in de mens. Dit zal hem wel begrijpelijk zijn, echter steeds pas dan, wanneer Ik zelf in hem werkzaam kan zijn door de Geest, daar hij anders zo’n leer zal afwijzen als onwaarschijnlijk.
Kan nu mijn Geest in een mens werkzaam zijn, dan is hij ook gewonnen voor het eeuwige rijk, want dit is al een daad van de geestelijke wedergeboorte, een daad van de verlossing uit de gebonden toestand. De Geest stuurt nu de mens aan en leidt hem nu met zekerheid het doel tegemoet, naar het eeuwige leven.
Stuurt de mens dus bewust op Mij aan, staat hij in het vaste geloof in Mij, is zijn levenswandel een leven in liefde en slaat hij acht op zijn innerlijke gevoelens, zijn gedachten en zijn steeds toenemend weten, vaak zonder enige invloed van buitenaf, dan kan hij ook met zekerheid aannemen dat zijn Geest tot leven is ontwaakt en nu een wegzinken in de diepte niet meer te vrezen is.
Dan zullen zijn gedachten overeenstemmen met het van boven gegeven woord, waardoor Ik alle mensen voor deze ontwikkelingsgang zou willen klaarmaken opdat ze in rechtstreekse verbinding staan met hun Vader van eeuwigheid, opdat ze kennis verkrijgen van mijn heersen en werkzaam zijn in het universum, opdat ze Mij als hun Schepper en Vader leren liefhebben en nu het contact tot stand brengen met Mij, opdat Ik hun de waarheid kan overbrengen waardoor ze gelukzalig worden.
Amen
BD.4871
31 maart 1950
De vereniging met God – Het doel van de mens
Uw doel moet zijn de vereniging met Mij. Weet u wat dat betekent, één te zijn met uw Vader van eeuwigheid? Net als Hij te kunnen scheppen en vormgeven in kracht en wijsheid en onophoudelijk werkzaam te kunnen zijn voor het nog onvolmaakte geestelijke? En gelukzalig te zijn voor eeuwig?
Het leven dat voorbij is, zal u voorkomen als een moeilijke droom, die u echter niet meer bang maakt maar u alleen de liefde van de Schepper voor Zijn schepselen laat zien, die u leidde door eindeloos vele etappes waarin u rijper moest worden. En in het besef van dat wat u nu bent in het lichtrijk, zult u vervuld van dankbaarheid en vol liefde naar Mij opzien, die u nu nabij ben en u mateloze gelukzaligheden bereid.
Met Mij verenigd te zijn wil zeggen volmaakt te zijn, zoals u in het begin was geschapen, voordat u zondig werd. Deze volmaaktheid te bereiken is het hoogste doel van de mens op aarde, omdat het de voorwaarde is voor een gelukzalig leven in het licht. En het enige middel om dit te bereiken is de liefde, die al het onvolmaakte verteert en een voor licht ontvankelijke en goddelijke ziel vormt die mijn uitstraling in zich op kan nemen en – als ze erdoor wordt geraakt – onbeschrijfelijke gelukzaligheden ondervindt. Het overdragen van mijn liefde op het wezen is het toonbeeld van gelukzaligheid en dus een voorrecht van het volmaakte dat niet meer van Mij is gescheiden maar dat zich geheel heeft verenigd met Mij.
Deze overdracht van kracht omvat echter al het overige: het inzicht in de waarheid, licht en kracht, zodat het wezen dus in de wijsheid staat en de hem toestromende kracht goed benut, zodat het dus volgens de wil van God kan scheppen en het geschapene tot leven kan brengen. Dus worden voor het wezen alle rechten van het kind werkelijkheid. Het kent geen begrenzing, het is overal van op de hoogte en zijn kracht stelt hem in staat werkzaam te zijn volgens mijn wil die nu ook zijn eigen wil is, zodat elke bezigheid het wezen gelukkig stemt, omdat het voor Mij werkzaam is en het in mijn liefde de rijkste beloning vindt. Het wezen verlangt vurig naar mijn liefde en Ik vervul voortdurend zijn verlangen en zijn gelukzaligheid kent geen grenzen.
De vereniging met Mij is alleen door de liefde te bereiken, omdat de liefde het doeltreffendste vuur is dat alle harten doet smelten en al het onzuivere loutert en ook het troebele helder maakt. De liefde is het oplosmiddel en tegelijk ook het bindmiddel. Ze verbreekt de druk van de onvrijheid, de keten van de zonde en ze smeedt de band tussen het schepsel en Mij die onlosmakelijk is tot in alle eeuwigheid. En wie eenmaal de band met Mij is aangegaan, die blijft ook met Mij verbonden, want zodra de kracht van mijn liefde hem eenmaal heeft doorstroomd, is hij onvermijdelijk mijn eigendom geworden dat Ik nooit aan mijn tegenstander afsta. Wie in staat is zich van mijn tegenstander los te maken, is al in mijn bezit overgegaan en heeft zich waargemaakt als mijn kind en hij kan nu voortdurend in de nabijheid van de Vader verblijven, die het nooit weer uit Zijn nabijheid zal verbannen.
Amen
BD.4872
1 april 1950
Gebed in geest en in waarheid
In geest en in waarheid moet u bidden. Dit stelt een waar geloof in Mij voorop, die u in het gebed aanroept en die u helpen moet. Dus moet u geloven dat Ik besta. Dat Ik de macht heb u te helpen en dat mijn liefde u helpen wil. Dit vaste geloof laat u ook de juiste woorden of gedachten vinden, waardoor u zich met Mij in verbinding stelt. U spreekt dan met Mij vanuit uw hart – het is geen gebed met de lippen, het is de echte samenspraak met Mij, want u vertrouwt Mij uw zorgen en noden toe en verwacht antwoord door de daad. Dus u vertrouwt op Mij dat Ik u gehoor schenk. Als u deze staat van vertrouwen op mijn hulp tot stand hebt gebracht, zult u niet anders dan in geest en in waarheid kunnen bidden en Ik zal u verhoren.
Hoe kan een mens echter in geest en in waarheid bidden die gebruik maakt van aangeleerde woorden. Die samen met andere mensen lange gebeden verricht die noch van aandacht, noch van innigheid getuigen, omdat het hart er geen weet van heeft wat de mond uitspreekt. Hoe zult u, mensen kunnen verwachten dat Ik welgevallen heb aan zo’n gebed dat eerder van alles is dan een vertrouwelijk zich wenden van het kind tot de Vader. Zo simpel en eenvoudigweg als de woorden van een kind moet uw gebed zijn, opdat Ik bij u aanwezig kan zijn en u mijn genade ervaart.
Wie zo tot Mij spreekt, die hoor en verhoor Ik, omdat Ik u de belofte gegeven heb: “Bid en u zal gegeven worden, klop en u wordt opengedaan”. Maar Ik vind geen genoegen aan verering met de lippen, want Ik kijk alleen in het hart dat niemand verbergen kan. En waar het hart stom is, ga Ik voorbij en noch mijn liefde, noch mijn almacht geeft de mens er blijk van dat Ik hem gehoord heb. Ik wend me af van diegenen die onophoudelijk bidden, maar wier gedachten nog voor geen part deelhebben aan wat ze met de mond uitspreken. Want allen die zo bidden kennen Mij nog niet, omdat het juiste inzicht in Mij zelf hen sprakeloos en vol ontzag zou laten worden en diepe deemoed innige woorden stamelt, die Ik heel wel versta, omdat het hart ze gesproken heeft, dat steeds de verbinding met Mij tot stand brengt en dat Mij zal aantrekken.
Slechts zelden stijgen gebeden in geest en in waarheid naar Mij op en daarom kan Ik ook maar zelden een gebed vervullen, ofschoon er zeer vele biddende mensen op aarde zijn die zich in nood bevinden. Maar mijn ware kinderen bidden met het hart en zullen daarom steeds succes hebben, want een waar geloof waarborgt hun de vervulling van hun vragen. Een waar geloof houd Ik altijd overeind.
Amen
BD.4875
5 april 1950
Het geestelijke keerpunt is geen ommekeer, maar een hernieuwde kluistering
Een ontwikkeling omhoog is op deze aarde niet meer mogelijk. Zelfs op dezelfde hoogte blijven de mensen niet staan maar zinken steeds dieper naar beneden. Zij drijven oeverloos af en verwijderen zich zo ver van Mij dat zij krachteloos door het aardse leven gaan, waardoor dit ook geheel nutteloos is. En daarom is er ook een grote verandering nodig om het wegzinken van het geestelijke in de mensheid te stoppen, om een nieuwe weg te banen die weer omhoog voert.
U mensen bent niet bekend met mijn heilsplan, behalve de weinige aan wie Ik Mij openbaar. Maar u zou daarvan kennis kunnen verkrijgen als u de vraag zou bezig houden, wat er aan het hele gebeuren om u heen ten grondslag ligt. Uw vragen luiden echter anders. Uw vragen hebben alleen betrekking op aardse voordelen, op de middelen grote winst te behalen aan aardse goederen. U breidt uw kennis alleen uit op dat gebied en laat al het geestelijke buiten beschouwing. U zult daarom echter ook verrast zijn over wat er in de komende tijd gaat gebeuren, u zult er geen verklaring voor vinden als u ze verstandelijk zoekt op te lossen.
De kennis van mijn heilsplan echter zou alles voor u verklaren. De kennis van mijn heilsplan van eeuwigheid laat u alles met een ander gezicht zien en uw verantwoordelijkheidsgevoel zou gewekt worden, omdat u het lot van uw ziel na de dood bepaalt door uw levenswandel. Er zou dan nog van een kleine opleving gesproken kunnen worden, ofschoon ook maar weinigen het ernstig nemen wat hun door de wetenden als verklaring aangeboden wordt. En daarom beëindig Ik een ontwikkelingsperiode en laat een nieuwe beginnen.
Dit is wel als een keerpunt te bezien maar niet als een ommekeer, of als een plotselinge opbloei in de ontwikkeling van het geestelijke. Het is veelmeer een totaal falen enerzijds en het scheppen van geheel nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden anderzijds. Wat in de oude ontwikkelingsperiode gefaald heeft begint weer in de diepste diepte zijn ontwikkelingsgang, het zet dus niet een afgebroken louteringsproces voort. Juist daarom is ook de tijd voor het einde van deze periode zo uitermate belangrijk, want zij bepaalt het lot van onuitsprekelijk veel zielen tot leven of dood. Een voortbestaan van deze aarde zou in geen geval voor deze zielen bevorderlijk zijn, omdat zij de verbinding met Mij al lang verbroken hebben. Zij zijn dus geheel zonder geloof, en in zo’n toestand kunnen zij ook de genade niet benutten die hun een geestelijke vooruitgang zou kunnen verzekeren.
En toch wordt tot aan het einde nog iedere poging aangewend de afzonderlijke zielen te redden, dat wil zeggen: hen op hun bestemming opmerkzaam te maken. Maar zij kunnen tegen hun wil in geen ondersteuning verkrijgen en hun wil streeft omlaag, hij laat zich uitsluitend leiden door de materie, waarin het nog op het laagste niveau van ontwikkeling staande geestelijke zich bevindt. Maar Ik houd steeds rekening met de wil van het geestelijke, aan dit valt ten deel wat het begeert.
Zodoende wordt de harde materie weer het omhulsel van datgene wat al het laatste stadium van ontwikkeling bereikt had, en de zielen van de van Mij geheel verwijderde schepselen worden opnieuw gekluisterd in de scheppingen van de nieuwe aarde. En altijd moet de mensen dit ontzettende lot voorgehouden worden, steeds weer moeten ze in kennis gesteld worden van mijn eeuwig heilsplan, omdat het de tijd van het einde is, daar ieder mens zich van de grote verantwoording bewust moet worden die hij tegenover zijn ziel heeft – omdat hij de laatste tijd nog kan benutten tot redding van zijn ziel als hij daartoe de wil heeft.
Hij moet weten dat het einde komt en wat dit einde voor zijn ziel betekent. Hij moet weten dat er geen uitstel meer is, maar dat vervuld wordt wat zieners en profeten aangekondigd hebben sinds het begin van deze verlossingsperiode. Dat onherroepelijk het einde komt en daarmee ook het laatste gericht waar beslist wordt over leven en dood, over licht en duisternis, over loon en straf, over hel en verdoemenis, paradijs en zaligheid.
Amen
BD.4876
8 april 1950
De kruisgang van Christus
Wie Mij wil navolgen die gaat een eenzame weg, door de medemensen niet begrepen zoals ook Mij ten deel viel ondanks de liefde die Ik de medemensen schonk. Wie Mij wil navolgen moet zijn kruis op zich nemen zoals Ik het deed, ofschoon mijn eeuwige liefde van geen enkel mens het kruis zo zwaar laat worden als dat van de mens Jezus was. Hij moet het dragen, maar hij kan op ieder moment de last verminderen als hij Mij aanroept om hulp. Ik neem dan het kruis op mijn schouders en draag het voor hem en met Mij wordt alles lichter, met Mij is hij niet meer eenzaam. Ik begrijp hem te allen tijde en deel alles met hem, lijden en vreugde. Hij kan steeds samen met Mij in stilte zijn weg op aarde gaan en hij zal daarom zijn kruis als draaglijk ervaren en zich in overgave in zijn lot schikken.
Ik nam het leed van de gehele mensheid op mijn schouders toen Ik voortschreed met de kruisdood voor ogen en onnoemelijk lichamelijk lijden moest dragen. Voor allen die Mij in de toekomst wilden navolgen ben Ik de moeilijke weg gegaan die eindigde met de dood aan het kruis. Als mens leed Ik onnoemelijk opdat het leed van de mensen verminderd werd. Ik nam deel aan het leed van de totale mensheid en droeg voor haar het kruis. En wie Mij liefhad volgde Mij na. Het waren er slechts weinige vergeleken met de totale mensheid waar Ik voor stierf, slechts weinige deelden mijn smart, zij leden met Mij en voor Mij. Zij droegen eveneens hun kruis omdat zij Mij navolgden, want de liefde tot Mij liet hen al het leed dubbel voelen. Maar hun liefde was balsem op mijn wonden die de wrede mensen Mij toebrachten. Hun liefde versterkte mijn wil om voor de mensen te lijden en hun hulp te brengen door mijn kruisdood.
Velen volgden Mij op de weg naar de plaats van de terechtstelling, doch weinige namen deel aan mijn smart. Velen op aarde leven erop los, maar slechts weinige volgen Mij na. Ik ben voor alle mensen aan het kruis gestorven, maar slechts weinige nemen mijn offer aan en maken gebruik van de verworven genade. Slechts weinige volgen Mij na en toch kunnen de mensen alleen door Mij na te volgen zalig worden. Een ieder moet zijn kruis op zich nemen en mijn offergang naar Golgotha gedenken, die bijna te zwaar was voor een mens en Mij deed bezwijken. De liefde van een mens echter hielp Mij waar Ik het als mens bijna begaf. En Ik bracht het offer, Ik dronk de beker van het lijden leeg tot de laatste druppel.
En wanneer jullie mensen moeten lijden, denk dan aan mijn woorden: wie Mij wil navolgen die neme zijn kruis op zich. Weet, dat ieder leed dat jullie in overgave aan mijn wil dragen, jullie als kruisgang wordt aangerekend die voor jullie verlossing en bevrijding van alle schuld betekent. Weet, dat jullie je weg op aarde gaan om vrij te worden van schuld waarvan jullie als mens de omvang niet kunnen meten, een schuld waarvoor Ik wel gestorven ben om haar te verminderen, die echter ook ieder van jullie moet aflossen voor zover jullie daartoe de kracht bezitten, als jullie willen deelnemen aan het verlossingswerk dat mijn liefde is begonnen met mijn kruisdood. Jullie mensen is slechts een licht kruisje opgelegd omdat Ik de zwaarste last van jullie afgenomen heb, maar geheel zonder leed kunnen jullie niet blijven om jullie naar Hem toe te drijven die jullie altijd helpen wil, die jullie moeten navolgen opdat jullie eeuwig zalig worden.
Amen
BD.4877
9 april 1950
Over het God zoeken en vinden
Geen menselijke geest kan Mij begrijpen, zolang hij zich niet met Mij verenigd heeft – met mijn Vadergeest van eeuwigheid. De vereniging met Mij is een daad die de grootste bereidwilligheid, om in mijn wil binnen te gaan, vooropstelt – dus een aanpassen aan mijn Oerwezen betekent. Pas datgene kan Mij herkennen wat met Mij één geworden is, daar anders alleen van geloven gesproken kan worden – echter niet van weten.
De menselijke geest is wel tot inzicht in staat, maar nooit uit zichzelf, integendeel slechts in aaneensluiting met Mij. Hij draagt een vonk van de eeuwige Vadergeest in zich en deze is dus een deel van Mij dat van Mij is uitgegaan – en onophoudelijk met Mij in verbinding staat – maar pas door de wil van de mens in die toestand gebracht wordt waarbij hij in werking kan treden. En die wil moet zich nu aan Mij onderwerpen – dan kan de geestvonk in de mens actief worden. Maar vaak gaat er een lange tijd voorbij voordat de mens door zijn wil de geest in zich opwekt, en die tijd is verloren voor de eeuwigheid. In de toestand van onwetendheid is de aardse weg voor de mens vruchteloos voor de ziel, want zij leeft dan alleen voor de wereld – ze begrijpt de zin en het doel van het aardse leven niet – ze is nog niet met de geest in haarzelf in contact gekomen, en daarom volkomen blind.
Pas het ontwaken van de geestvonk in de mens verzekert de ziel de positieve ontwikkeling, het rijper worden, want de geest, indien hij ontwaakt is, beïnvloedt de ziel zich af te wenden van de wereld en naar zijn stem te luisteren. En nu begint het te dagen, het duister wordt doorbroken door het licht. De geest geeft de ziel opheldering over Mij als Werkelijkheid, over mijn werkzaam zijn en over mijn voortdurende zorg voor mijn schepselen. De geest leidt de mens in de waarheid, hij verschaft hem een weten dat hem van buitenaf niet kan worden medegedeeld omdat het hem dan helemaal onbegrijpelijk voorgesteld zou worden, of het zou zijn bevattingsvermogen te boven gaan. De geest spoort nu de ziel voortdurend aan zich met Mij te verenigen – omdat hijzelf een deel van Mij is en ook de ziel naar zich toe wil trekken, dus dat haar doel eveneens de vereniging met Mij moet zijn.
Pas bij een bepaalde graad van rijpheid begint de mens begrip te hebben voor mijn Wezen, ofschoon het door hem voor eeuwig niet doorgrond kan worden in Zijn gehele diepte. Als mens bevat hij het niet, en ook als lichtwezen staat het nog op verre afstand van Mij, evenwel toch doorstroomd door mijn kracht, zodat het uitermate zalig is.
Mijn Wezen totaal te doorgronden is onmogelijk, want Ik overtref alles in licht en kracht en ben zodoende niet voor te stellen of te begrijpen door ieder wezen, zelfs wanneer het in de volmaaktheid een hoge graad heeft bereikt. Want als Ik doorgrond zou kunnen worden, dan zou Ik geen onbegrensd Wezen zijn, zowel in volmaaktheid als ook in macht. Maar juist het ondoorgrondelijke is voor een lichtwezen het zaligmakende, dat het naar Mij kan opzien en steeds diepere liefde tot Mij ondervindt, dat het voortdurend naar Mij streeft, Mij begeert en voortdurend vervulling van zijn verlangen vindt. Dat Ik voor het wezen onbereikbaar ben, verhoogt zijn liefde omdat het mijn liefde tot hem als het grootste geschenk voelt in het bewustzijn van mijn onbereikbaarheid.
Maar anderzijds is mijn schepsel onscheidbaar met Mij verbonden. Zijn aan eigen schuld te wijten onvolmaaktheid, zijn toestand die helemaal in strijd is met mijn Oerwezen beperkt mijn liefde tot hem niet en kan Mij eeuwig nooit daartoe aanleiding geven, om het van Mij te verstoten – dus Mij van hem te scheiden.
Hoe onbereikbaar Ik ook voor het wezen ben, het staat toch met Mij in verband. Het behoort Mij toe omdat het uit mijn kracht is voortgekomen, en dus in diepste grond een deel van Mij is. En dit bij elkaar horen moet nu zijn bekroning vinden in de bewuste aaneensluiting vanuit het wezen. Het moet door zijn aansturen op Mij, zich in een staat van gelukzaligheid plaatsen, omdat – om mijn liefde te voelen en haar als gelukzaligheid te kunnen ondervinden, de wil van het wezen onvoorwaardelijk naar Mij toegekeerd moet zijn. Er mag geen enkele weerstand meer in het wezen zijn, het moet naar Mij heen willen – om door Mij omhoog geheven te worden.
En dit omhoog heffen – dit tot Mij trekken – is een nooit eindigende toestand in de eeuwigheid. Nooit bereikt het wezen het laatste doel, maar gestadig komt het Mij nader – een zekerheid die voor u, als mens op aarde, nog onbegrijpelijk is. Maar de gelukzaligheid van het wezen bestaat in een voortdurend verlangen en vervullen. Een wezen dat totaal bevredigd zou zijn, zou geen verlangen meer kunnen ondervinden en daarom ook de gelukkig stemmende zaligheid van de vervulling missen. Ik echter wil dat mijn kinderen blijvend op Mij toe zullen snellen. Ik wil kunnen geven en daarom ook steeds weer begeerd worden. En zo zal Ik als laatste doel de wezens tot de hoogste liefde en het grootste verlangen aansporen, en toch altijd boven mijn schepselen staan – niet uit ontbrekende, maar uit overgrote liefde – want Ik wil ’n gelukzaligheid bereiden die nooit ophoudt, omdat mijn liefde nimmer kan ophouden in eeuwigheid.
Amen
BD.4878
13 april 1950
De voorloper van Jezus aan het einde
Uit uw midden zal iemand voortkomen die van Mij zal getuigen, voordat Ik komen zal in de wolken. En als u van hem hoort weet u dat het einde nabij is. Hij is een der reinsten en vol van liefde en goedheid en is daarom ook innig met Mij verbonden. Hij is voor u mensen een trooster en vriend en een bevrijder uit de noden van uw ziel. Zijn geest is verlicht en hij weet van het eindgericht, daarom zal hij de mensen vermanen en waarschuwen in mijn naam. Hij is een strijder voor Mij en mijn rijk en heeft het volle inzicht. Hij weet dus ook waar voor de zuivere waarheid wordt opgekomen. Daarom zal hij komen uit de kringen van hen die mijn leer van boven ontvangen en hij zal door zijn levenswandel en zijn naastenliefde ook zelf door boven onderwezen zijn, omdat hij uiteindelijk een missie vervullen moet, namelijk mijn voorloper te zijn voor mijn wederkomst. Want de tijd zal vervuld worden. De voorspellingen van de profeten zullen in vervulling gaan. Daarom moet ook hij komen die uit het lichtrijk is neergedaald om Mij aan te kondigen bij de mensen die zich in de hoogste nood en verdrukking bevinden.
Hij zal van Mij getuigen, want zijn stem is mijn stem en wie hem aanhoort hoort Mij aan. Toch zal hij niet lang bij u mensen verblijven. Voor u hem herkent, vertoeft hij wel in uw midden, maar mijn tegenstander zal hem vervolgen en u tegen hem op hitsen. Hij zal van de liefde prediken, maar de mensen zullen hem aanhoren in haat. Zij zullen hem vervolgen en hem naar het leven staan, maar Ik zal hem weten te beschermen tot zijn uur gekomen is. Want hij moet zijn missie volbrengen, hij moet voor Mij een wegbereider zijn, hij moet mijn kleine kudde opbeuren en onderrichten over de spoedige komst van de Heer.
En als hij optreedt, is er niet veel tijd meer. Zijn woorden zullen inslaan en de tragen en besluitelozen uit hun zielenslaap opwekken. Hij is mijn spreekbuis, door hem wil Ik Mij nog eenmaal duidelijk uiten. En wederom zal hij een roepende in de woestijn zijn die alleen wederkeert omdat Ik op het einde een sterke kracht nodig heb. Een kracht die van boven komt om u mensen te helpen. Maar de wereld zal hem haten en alle middelen aanwenden om hem onschadelijk te maken, ofschoon hij alleen maar het goede verkondigt en doet. Maar de wereld is in duisternis verzonken en elk geestelijk licht is uitgedoofd. Daarom licht er op aarde een helder licht op, en alle lichtdragers zullen olie halen opdat ook hun licht weer helder zal branden, het licht dat de wereldse mensen proberen uit te doven. En allen die in het ware geloof staan zullen hem herkennen als de voorloper van mijn tweede nederdalen. En ze zullen weten dat de tijd vervuld is en Ik nu te verwachten ben en met Mij het laatste gericht. En ze zullen zich zijn woorden ter harte nemen want zij voelen dat Ik het ben die door hem spreekt en dat Ik Mij zelf door hem die mijn bode is aankondig, zoals het bepaald is sinds eeuwigheid.
Maar hij zal het hard te verduren hebben bij de mensen die de wereld aanhangen en van zijn vermaningen en waarschuwingen niets willen horen. Zij zullen niet aarzelen hem naar het leven te staan, ondanks dat hij zich voor alle mensen hulpvaardig betoont en vele ook zijn hulp aanvaarden. Zij willen hem hinderen zijn missie te volbrengen, maar Ik roep hem niet eerder terug in mijn rijk dan dat hij voor Mij de weg heeft bereid. Niet eerder dan dat hij mijn komst heeft verkondigd aan allen die er naar verlangen Mij te aanschouwen en wier geloof hij zal versterken omdat hij alleen uitspreekt wat hij door het innerlijke woord van Mij heeft ontvangen. Door de geest die op een buitengewone wijze in hem werkt.
Amen
BD.4879
14 april 1950
Vervulling van de voorspellingen door zieners en profeten
Dat mijn woord vervuld zal worden zult u al spoedig ondervinden, want de tijd waarvan Ik door zieners en profeten steeds weer heb verkondigd, is aangebroken. Zij allen verkondigden mijn woord, dus spraken zij alleen uit wat Ik de mensen wilde zeggen. En omdat Ik de profeten en zieners gebruikte als mijn sprekers, daarom konden zij alleen maar doorgeven wat Ikzelf bekend wilde maken.
Het is dus zeker dat deze voorspellingen vervuld moeten worden, want mijn woord is de waarheid. Het is echter voor de gelovigen meestal onbekend wanneer mijn voorspellingen vervuld worden, en daarom worden zij niet ernstig genomen. Een ieder mens gelooft dat het pas voor de toekomst is wat de mensen lang van tevoren is voorspeld. Zij weten niet wanneer die tijd vervuld is en geloven ook niet dat zij leven midden in die tijd. Zij geloven en geloven weer niet, zij wijzen de voorspellingen niet helemaal af, maar willen toch niet geloven dat die gelden voor de tegenwoordige tijd. En daarom blijven zij lauw in hun zielenarbeid.
Maar Ik zeg u steeds weer dat u zich niet lang meer mag bezinnen, als u niet verrast wilt worden. U vertoeft slechts nog een korte tijd op deze aarde, en het ligt aan uzelf te behoren tot de bewoners op de nieuwe aarde. Maar dan moet u vast en onwankelbaar geloven dat het einde aanstaande is, en uzelf op dit einde ook voorbereiden. U moet leven naar mijn wil en zult dan ook ondervinden in welk uur u leeft. U zult dan geen tijd verzuimen en zult weten welk lot de mensen is beschoren. En opdat u niet behoort tot de ongelukkigen die voor het einde moeten vrezen, moet u zich bij Mij aansluiten en alles wat aan de wereld toebehoort de rug toekeren.
Wanneer u echter leeft zonder geloof, slaat u alleen maar acht op de wereld en ziet de ernst van het uur niet in en u gaat dan voor een lange tijd verloren. Ik kan u alleen maar waarschuwen voor dat einde en u vermanen tot liefde, maar Ik kan u niet dwingen deze kennis te geloven. En daarom verkeert u in groot gevaar, omdat u niet gelooft dat het einde nabij is ofschoon het door zieners en profeten steeds weer aan u verkondigd wordt. Toch zult u bij voortduring mijn liefde ervaren, om uw gedachten op het einde te richten. Maar mijn liefde laat u soms smartelijke wegen gaan om uw blik van de wereld af te trekken. Mijn liefde spreekt tot u door mijn dienaren, want mijn liefde wil u redden. Maar zij laat u altijd de volle vrijheid in mijn woord te geloven en het aan te nemen.
Amen
BD.4883
22 april 1950
Grote droefenis voor het einde
De mensheid zal in een grote droefenis komen waar het ook zijn mag, wanneer de laatste nood aanbreekt die aan het einde vooraf zal gaan. Iedere natie zal leed en verdrukking ervaren, gedeeltelijk veroorzaakt door de menselijke wil en gedeeltelijk door de invloed der natuur of door noodlottige gebeurtenissen. Maar overal zullen de mensen gelegenheid hebben zich in dienst van de naastenliefde te stellen. Want overal waar nood is kan deze verzacht worden door mensen, die door hun liefde willen en kunnen helpen.
Alle mensen zullen door leed getroffen worden, uitgezonderd hen die kracht ontvangen van beneden. Wier harten zo verhard zijn dat zij aan de tegenstander van God vervallen, en door hem bedacht worden in buitengewone mate. Het contrast tussen het goede en het kwade zal overal sterk naar voren komen en zodoende wordt ook overal een geestelijke strijd gevoerd om de zielen der mensen, voordat het einde komt.
Daarom wekt de eindtijd door geestelijke invloed alle neigingen in de mensen op, en zowel het goede als ook het kwade zal in ’t oog lopend merkbaar zijn. En daardoor zal een duidelijke scheiding te zien zijn, want de goeden zullen zich van de bozen afzonderen en toch in haat vervolgd worden, waardoor de verdrukking van de goeden, (dus de op God vertrouwende mensen) steeds groter wordt. Het zal een buitengewoon grote nood betekenen.
De woorden van zieners en profeten die deze droefenis aankondigden voor die tijd van het einde, zullen overal toepassing vinden. Alleen de beweegreden voor de droefenis zal niet overal gelijk zijn. Maar overal scheiden zich de geesten, en daaraan is de tijd van het einde te herkennen.
De aarde en het geestelijke rijk zullen het doel zijn van het streven der mensen. En wie zich de wereld met haar goederen als doel stelt is voor het geestelijke rijk verloren, want hij huldigt de wereld, en dus ook hem die de wereld regeert. En dat zal het merendeel van de mensen zijn die hun blikken naar de wereld gericht houden, want het geestelijke rijk heeft maar weinig aanhangers. Het is maar een kleine kudde gemeten naar de gehele mensheid, die bewust of onbewust naar God streeft. Die het goede wil en het kwade verafschuwt. Daarom zal het aantal mensen dat naar geestelijke rijkdom streeft, steeds kleiner worden.
Zij zullen door hun medemensen bespot en uitgelachen worden tot het duivelse in de mensheid tot doorbraak komt en zich zodanig uit, dat men vijandig optreedt tegen allen die God getrouw blijven en standvastig in geloof. En dan begint een droefenis zoals de wereld nooit tevoren beleefd heeft.
Overal zal het slechte de overhand krijgen en het goede onderdrukt worden, overal zal het slechte zwelgen en het goede gebrek lijden. En ten laatste zal ook het leven in gevaar zijn van hen die God getrouw blijven, want zij zullen geen goede bescherming hebben omdat de mensen de wetten veranderen. Het recht wordt niet meer geaccepteerd, alleen de macht van de sterkste geldt dan nog. En deze macht is bij hen die zich door hun gezindheid aan satan gewijd hebben. Voor het tijdelijke leven zullen zij door hem begunstigd worden, want zij verkochten hem daarvoor hun zielen. Zij maken zich daardoor tot heren over de zwakken, aan wie zij door satan aangespoord al het slechte berokkenen, en van wie zij alles ontnemen wat zij aards nodig hebben.
De droefenis zal zo’n omvang aannemen, dat de gelovigen buitengewone krachttoevoer nodig hebben en ook verkrijgen opdat zij niet bezwijken in de laatste strijd, die echter maar korte tijd zal duren. Want hij zal verkort worden omwille van de weinige uitverkorenen, opdat die niet zwak worden door het aanzien van de ellende in de eigen rijen, en het luxueus leven in de kringen van de tegenstander. Want dan zal voor hen de verlossing van boven komen, zoals het is verkondigd. Dan zal de Heer zelf komen in de wolken en redding brengen aan allen die Hem trouw bleven.
Dan heeft de droefenis een einde genomen, en een nieuw leven op aarde zal beginnen. De God getrouwen zullen hun loon ontvangen, evenals de kinderen van satan gestraft zullen worden. Want de rechtvaardigheid van God verlangt vereffening. En het zal dus gebeuren zoals geschreven staat, de Heer neemt de zijnen tot zich en plaatst hen in een rijk van vrede. Hij houdt een streng gericht over alle zondaren en zij zullen ontvangen wat zij verdienen. En de nood op aarde zal ten einde zijn.
Amen
BD.4885
29 april 1950
De verbreiding van de openbaringen
Er is een bepaalde tijd gesteld om voor Mij en mijn rijk te werken, en deze moet u naar vermogen gebruiken. Wat u van boven door Mij gegeven wordt heeft dan alleen zijn waarde als het verbreid wordt; omdat Ik niet tot één mens alleen spreek, maar door een mens tot allen die Mij willen horen. Dezen moeten dus mijn woord leren kennen en dit vraagt de totale inzet van uw kracht en uw wil.
Overal heb Ik zieners en profeten laten opstaan opdat de mensheid melding zou worden gemaakt van de ernst van de tijd en het komende wereldgericht. Wanneer er geloof aan hen geschonken wordt, bereiden de mensen zich ook voor. Maar niemand kan Ik dwingen om te geloven, het is helemaal een zaak van de vrije wil, om welke reden er ook van mijn kant uit verder niets gebeuren kan, dan Mij steeds weer te openbaren aan hen die mijn openbaringen in ontvangst kunnen nemen vanwege hun wil en hun levenswandel.
Daarom zullen deze openbaringen ook alleen maar door degenen aanvaard worden die ook zelf een leven in liefde leiden naar mijn wil. Dezen zullen ook weten welke waarde aan mijn openbaringen is toe te kennen en hun streven zal zijn voor de verbreiding zorg te dragen.
Waar een wil is, is een weg. Wat elke keer wordt ondernomen om Mij en mijn werkzaam zijn aan de mensen bekend te maken, om de medemensen van de eeuwige ondergang te redden, om hen in kennis te stellen van het onafwendbare dat op de mensheid toekomt, dat zegen Ik. En iedere mogelijkheid kan benut worden, de verbreiding kan op velerlei manlieren gebeuren, steeds zal mijn zegen erop rusten, omdat het dringend nodig is dat de mensen kennis nemen van mijn woord, dat u zuiver en onvervormd uit den hogen gegeven wordt. Niet voor niets spreek Ik door mijn geest tot de mensen, niet voor niets kies Ik mijzelf de geëigende mensen door wie Ik werken kan in de geest. Hun arbeid mag niet lauw en onverschillig worden bezien en behandeld, want altijd ben Ik het die u, mensen dan uw onverschilligheid aantoont.
Wie mijn woord heeft, moet het verder dragen. Wie het van hen ontvangt moet er eveneens mee werken, zodra hij het als mijn woord heeft onderkend. En wie het niet herkent, die behoort niet tot de mijnen, maar hij moet er over nadenken, want eens zal er van hem rekenschap worden gevraagd hoe zijn instelling was tegenover de genadegave waar Ik hem mee in aanraking bracht.
En zo moet iedere dag benut worden, er moet geen dag voorbij gaan zonder geestelijke arbeid; dit geldt in het bijzonder voor diegenen die willen deelnemen aan de verlossing van dwalende zielen. Van Mij uit wordt hun iedere ondersteuning gegeven die een verbreiden van de zuivere waarheid mogelijk maakt. En daarom moet alles waar mijn dienaren mee geconfronteerd worden bekeken worden vanuit de zin van de arbeid voor Mij en mijn rijk. Want Ik breng de mijnen bij elkaar opdat ze samen kunnen werken voor Mij in de laatste tijd voor het einde.
Amen
BD.4887
1 mei 1950
Het berouw van de zielen die goddelijke genadegaven afwezen
In grote geestelijke nood bevinden zich die zielen die Ik door mijn woord benaderd heb, dat zij echter niet accepteerden als de stem van de Vader. Want het vermogen iets te doorzien hebben ze, alleen ontbrak hun de wil tot ernstig onderzoek. Eens echter komen deze zielen tot inzicht en dan is hun berouw overgroot, een kostbaar genadegeschenk van Mij niet benut te hebben, en hun zelfverwijten zijn kwellingen die niet te beseffen zijn.
Wie nu mijn genadegave aangeboden krijgt is in zekere zin geroepen tot geestelijke werkzaamheid, omdat Ik de rijpheidsgraad van ziel ken van hem die Ik wil helpen hogerop te komen. Hij is in staat te begrijpen zodra hij bereid is in de waarheid te leven. Hij staat dus nu op een tweesprong: de eeuwige Waarheid tegemoet te gaan, of op de wereld in te gaan. En nu hangt het van zijn eigen wil af welke weg hij kiest. Welnu, een mens die twee wegen kan gaan en dan uit zichzelf de verkeerde gaat, moet zich daarvoor verantwoorden.
De ziel voelt dit onbewust en verkeert daarom in moeilijkheden, ofschoon het verstand van die mens zulke bedenkingen zou willen verjagen. Het zijn grote geestelijke tegenstrijdigheden die de ziel en het verstand elkaar nu toespelen, en zalig is de mens als de ziel het verstand nog kan overtuigen van zijn dwaling voor het te laat is, dat wil zeggen: eer de ziel het aardse omhulsel verlaat. Maar gaat zij het geestelijke rijk binnen in een toestand van duisternis, dan brandt het licht dat haar had moeten verlichten als een vuur in haar. Want het bewustzijn dat zij uit eigen schuld in duisternis verwijlt, blijft haar ook in de toestand van onwetendheid bij, omdat zij het licht ontvlucht is, dat mijn liefde en genade voor haar ontstak. Zij leeft dan in grote pijn, verlangend naar deze genadegave, die haar niet meer kan worden geschonken wanneer die eens versmaad werd.
Weliswaar kan zij van de kant van de lichtwezens worden geholpen, maar die zien er voor de ziel niet uit als brengers van het licht. Doch de vrije wil van de ziel wordt op een andere wijze op de proef gesteld, zodat zij weer op een tweesprong staat: of de lichtzielen te volgen, die zich weliswaar niet laten herkennen, maar haar helpend willen bijstaan, of weer in stijfhoofdigheid te volharden en de hulp van die lichtwezens af te wijzen.
Zoals op aarde de mens niet gedwongen wordt tot het aannemen van het licht dat van boven op de aarde neer straalt, zo is ook in het geestelijke rijk de wil van de zielen doorslaggevend hoe hun instelling is tegenover de hulp die mijn eeuwige Liefde hun altijd ten deel laat vallen om hen opwaarts te leiden.
Op aarde hebben zij mijn overgrote genadegaven ontvangen in mijn woord, dat hun met zekerheid de geestelijke rijpheid oplevert. En daarom is het onverantwoordelijk geen acht te slaan op mijn woord, dat hun van boven wordt aangeboden, en zich er onverschillig of geheel negatief tegenover op te stellen. En begrijpelijkerwijze moet het een ziel ten zeerste beklemmen als zij aan het zekerste middel om het eeuwige leven te bereiken geen aandacht heeft geschonken en nu, in een betreurenswaardige toestand in de geestelijke sferen vertoeft, waar duisternis heerst en onzaligheid.
Maar het was haar vrije wil, want zij heeft zichzelf door haar wil deze erbarmelijke toestand geschapen, en moet hem nu verdragen of uit vrije wil weer een verandering nastreven. Dus iedere gelegenheid benutten die mijn liefde en erbarmen de ziel in het hiernamaals nog verschaft, opdat zij toch nog opwaarts gaat en in het lichtrijk kan ingaan, al is het ook na een eindeloos lange tijd. Haar wil alleen bezorgt haar het lot in de eeuwigheid. Haar wil wekt de ziel tot leven, maar kan ook de aanleiding zijn tot de geestelijke dood.
Amen
BD.4889
4 mei 1950
Verwijzing naar het einde
Er is u nog een korte termijn gegeven. Steeds weer zeg Ik u dit, want uw geloof is zwak en u wilt niet zien dat u in de eindtijd leeft en bijgevolg mijn waarschuwingen en aanmaningen aan u zijn gericht. Maar u moet het geloven, want van uw geloof hangt het af hoe u de laatste tijd benut voor uw ziel en uw vooruitgang. Wat u zonder geloof doet, doet u alleen voor de wereld. Maar deze zal vergaan en al uw moeiten zullen vergeefs zijn. Alle goederen zullen vergaan en er zal niets voor u achterblijven waar u nut van hebt in de eeuwigheid. Alleen dat, wat niet van deze wereld is, zal van u blijven; alleen de schatten die u geestelijk hebt verzameld, zullen voor u behouden blijven. Gelooft u nu aan een spoedig einde, dan zult u niet meer bezig en werkzaam zijn voor deze wereld, voor het lichaam en zijn behoeften. Veeleer zult u zich eerst om de toestand van uw ziel bekommeren, dat hij verbeterd wordt, en dus zult u werken voor uw eeuwige leven.
De wereld houdt u van deze arbeid af. De wereld probeert u te boeien met aardse vreugden en verlokkingen van allerlei aard. En steeds heeft het vervullen van aardse wensen een verslappen van geestelijke arbeid tot gevolg, dus verlies van geestelijke schatten die blijvend zijn. Daarom waarschuw Ik u voor de wereld. Schenk er niet meer aandacht aan dan noodzakelijk is voor uw aards bestaan. Zoek haar niet. Integendeel, mijd haar waar het mogelijk is. Ken haar geen andere waarde toe dan dat ze het noodzakelijke middel is voor uw rijp worden op aarde en laat haar niet zegevieren over u, maar streef ernaar dat u hoog boven de wereld staat. En u zult het kunnen, zodra u het geloof in u levend laat worden, dat het einde nabij is.
Weet, dat Ik zelf tot u spreek, uw God en Vader van eeuwigheid. En weet, dat elk woord waarheid is, omdat Ik het u zeg. En zorg daarom alleen voor de huidige dag en bekommer u niet om wat er morgen is. Want het zijn nutteloze zaken die u bezorgd maken en alleen één ding is belangrijk: geestelijk te rijpen en zich geestelijk voor te bereiden op de eeuwigheid. Deze zorgen zult u steeds als eerste moeten laten gelden, dan zult u geen einde hoeven te vrezen. U zult het rustig en kalm tegemoet zien en voorbereid zijn op mijn komen aan het einde van de tijd die u nog verleend is om uzelf te verlossen uit de boeien van de satan.
Amen
BD.4893
9 mei 1950
Geestelijke wedergeboorte
Tot de geestelijke wedergeboorte wil Ik allen helpen die van goede wil zijn. Want met de geestelijke wedergeboorte begint pas het eeuwige leven, de staat van vrijheid en kracht, de staat van gelukzaligheid.
Wat nog door de materie is omhuld, wat nog in haar banden smacht, is onvrij en zwak en verkwist elke levenskracht, weer alleen tot vermeerdering van de materie. Maar de ziel die zich van haar losmaakt, begint vrij te worden en zich in een andere sfeer te begeven, hoewel ze nog op aarde vertoeft. De ziel herkent haar ware bestemming en brengt tot Mij, haar Vader en Schepper van eeuwigheid, een andere verhouding tot stand, een verhouding die meer overeenstemt met de oorspronkelijke verhouding, al is het ook nog in primitieve vorm. Ze streeft weg van het ene rijk, het andere tegemoet, ze treedt een wereld binnen die haar tevoren vreemd was, ze wordt opnieuw geboren.
En deze wedergeboorte voltrekt zich duidelijk wanneer een geestelijk streven in de plaats van het aardse streven komt, wanneer de wereld met haar vereisten niet meer op de eerste plaats komt, maar alleen nog in zoverre aandacht wordt geschonken als de instandhouding van het aardse leven het vergt.
Geestelijke wedergeboorte is het gevolg van de innige innerlijke aaneensluiting met Mij door een waar gebed of door werken van liefde. Ik zelf zal tot toenadering van zo’n ziel gebracht worden op het moment dat ze Mij zoekt, dat ze op Mij aanstuurt. Want dan geldt haar wil Mij, dan is al het doel van het aardse leven vervuld, een wilsverandering heeft zich voltrokken die ook een wezensverandering tot gevolg heeft, een aanpassen aan mijn oorspronkelijk wezen, dat in zichzelf liefde is. De ziel is naar buiten getreden in een geestelijk leven en begint nu haar geestelijke vooruitgang, die met zekerheid ook wordt bereikt zodra ze eens mijn hand heeft vastgepakt en zich door Mij zal laten trekken.
Om tot geestelijke wedergeboorte te komen moet de ziel dus eerst het aardse verlangen hebben opgegeven, ze mag niet meer gebonden zijn aan haar oude omhulling door begeerten die zodanig het welzijn van het lichaam tot doel hebben. Ze moet zonder bedenken afstand kunnen doen van dat wat de wereld haar te bieden heeft, omdat ze niet in de aardse en de geestelijke wereld tegelijk kan zijn. Het binnengaan in de geestelijke wereld zal echter pas plaatsvinden wanneer ze de aardse wereld totaal heeft overwonnen.
Want het is het leven van de ziel, niet dat van het lichaam, dat opnieuw moet beginnen. Het lichaam kan nog wel op aarde zijn, maar moet zich nu voegen naar de wil van de ziel, dus zijn verdere leven op aarde wordt door haar bepaald. Ik wil allen die van goede wil zijn, helpen tot de geestelijke wedergeboorte. En mijn hulp geldt de mens allereerst zodanig dat Ik hem van de materie zal helpen vrij te worden, wat weliswaar vaak een smartelijke ingreep mijnerzijds zal betekenen, maar steeds alleen tot heil van de ziel zal dienen, opdat ze de materie zal leren overwinnen, opdat ze een nieuw leven zal zoeken, een leven met onvergankelijke goederen, opdat ze zal streven naar het rijk dat haar ware vaderland is, waarin ze vrij is van elke keten en vol van licht en kracht, waarin ze gelukzalig kan zijn tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.4895
11 mei 1950
Word wakker, jullie slapers
Word wakker, jullie slapers en begeef je aan de arbeid, want kortbij is de dag die u nog beschoren is tot het einde. Elke trage en nalatige arbeid zal zich wreken en alleen hij die vlijtig is en zijn arbeid in ware ernst uitvoert, diens ziel zal de zegen ontvangen die een eeuwig leven betekent, terwijl alles wat faalt aan de dood is gewijd.
Word wakker, jullie slapers en kijk om je heen en je zult de veranderingen bemerken die het naderende einde al aankondigen. U zult niets als toeval mogen beschouwen, maar u zult moeten weten dat er niets zonder reden over u komt en dat u er daarom aandacht aan zult moeten schenken. Geef u niet over aan niets doenerij want het levert u alleen de ondergang op, in plaats van redding uit de nood, die niet te loochenen is en alleen hij die onophoudelijk werkzaam is, kan haar tegengaan. Maar uw werkzaamheid moet daarin bestaan dat u zich verrijkt met weten en dit dan aan de medemensen doorgeeft, dat u zichzelf de vragen stelt die alleen Ik u kan beantwoorden en dat u Mij erom vraagt u te onderrichten. En dan zal Ik u door middel van gedachten het juiste antwoord geven en u aansporen datgene uit te voeren wat Ik u aanraad door de stem van het hart, dat wil zeggen: ieder die van goede wil is, zal kennis verkrijgen over datgene wat hij moet doen en laten om de ziel de vrede te verzekeren. Hij zal wakker zijn en blijven en niet slapend in de handen van de verzoeker vallen, want deze slaapt niet en hij is er voortdurend op uit zielen in zijn netten te vangen, die de mens niet ziet en herkent, die slaapdronken voortgaat en zeker zal vallen, omdat hij er zich niet tegen beschermt.
Er is een veilige weg, weliswaar smal en doornig, waarover een opklimmen zonder gevaar zeker is, doch de nog slaapdronken mens vindt hem niet, hij gaat een afgrond tegemoet en is in het grootste gevaar wanneer hij tevoren nog niet wakker wordt en naar een betrouwbare weg uitkijkt. En de dag is kort, spoedig zal de nacht aanbreken en wie dan de veilige weg nog niet heeft gevonden, zal verloren gaan, hij zal reddeloos in de afgrond storten.
Wie de tijd niet benut tot aan het einde, behoort bij die trage slapers die hun arbeid niet serieus nemen en daarom op het einde worden verworpen, die het doel niet kunnen bereiken omdat ze zich niet lieten vermanen en waarschuwen door mijn dienaren, die Ik ieder op zijn weg zend, opdat zij hen die een verkeerde weg gaan, leiden, opdat ze nooit zonder hulp aan het verderf zijn prijsgegeven, maar zich steeds bij Mij in veiligheid kunnen brengen.
Amen
BD.4899
18 mei 1950
De belichaming der lichtwezens – De voorloper
Ik stuur het evangelie tot de aarde, en wanneer u het van Boven ontvangt is het zuiver en niet vervalst door menselijk willen. Ik weet dat het nodig is omdat talloze mensen Mij niet vinden kunnen daar zij niet in de waarheid onderricht zijn, en daarom belichaamde Ik Mij zelf in de geest van hen die Mij willen dienen. Dat de waarheid in zijn zuiverste vorm tot hen komt is een door mijn liefde en wijsheid al lang erkende noodzaak, en dit is alleen al voor Mij aanleiding de ontvanger der waarheid van boven te beschutten tegen de invloed van onreine geesten, die zijn denken zouden verwarren en het toezenden van de waarheid zouden willen belemmeren. Wie dus ontvanger is van mijn evangelie dat Ik zelf op aarde leerde en waarvoor Ik mijn dienaren op aarde nu weer de opdracht geef dat te verspreiden, die kan gerust zijn dat hij in de waarheid is. Dat hij als mijn discipel van de eindtijd de mensen leren kan zonder bevreesd te moeten zijn, dat zich bij zijn onderwijzingen dwalingen zouden kunnen mengen. En vanuit deze zekerheid moet hij invloed uitoefenen op allen die zijn weg kruisen. Hij moet zich voelen als mijn spreker en in mijn opdracht steeds dat uitdragen wat hij van Mij zelf heeft ontvangen, wat als gewaarwording in hem boven komt omdat het de zuivere waarheid is.
Talrijke lichtwezens zijn momenteel op de aarde belichaamd omdat de grote geestelijke nood ook buitengewone hulp vereist, die alleen deze lichtwezens verlenen kunnen. Deze lichtzielen zijn meest geestelijke leiders, dat wil zeggen: zij staan door een levenswandel naar mijn wil in een nauw contact met Mij, en zij kunnen dus mijn leringen direct ontvangen en aan de mensen overbrengen. Deze lichtwezens hebben een graad van rijpheid die een afzinken naar de diepte onmogelijk maakt. Zij gaan derhalve ook altijd in de grootste deemoed door het aardse leven en trachten alleen mijn rijk tot de mensen te brengen zonder zelf daarvan nut te hebben, alleen met de bedoeling Mij te dienen en de mensen te helpen. Daarom kan zulk een door Mij tot de aarde gezonden lichtwezen zich ook meerdere malen belichamen, als het geestelijke niveau van de mensen het nodig maakt. Maar steeds zijn deze belichamingen een voortdurend dienen tot het einde, want mijn wil is in deze wezens overheersend. Zij maakten zich vrijwillig aan Mij onderdanig en kunnen daarom hun graad van rijpheid op aarde ook niet meer verliezen.
Nooit zullen lagere geesten over zulk een als mens belichaamd wezen macht hebben, en nooit zal deze onder hun slechte invloed bezwijken. Nooit kan dus een reeds volmaakte geest op aarde falen, dat wil zeggen: zijn missie niet vervullen. Het kan wel voor de mensen lijken alsof een missie afgebroken is door een plotseling terugroepen in het geestelijke rijk, of door menselijke maatregelen die het aardse leven voortijdig beëindigen. Maar daarvan weet Ik sinds eeuwigheid en grijp toch met mijn macht niet in om de wil van de mensen niet onvrij te maken. Het verlossingswerk wordt echter voleindigd, en alles zal zo gebeuren zoals het in mijn heilsplan van eeuwigheid bestemd is. Ook de volmaaktste geesten uit de hemel zullen zich tijdelijk belichamen om een geestelijke vooruitgang onder de mensen te bereiken, want zonder zulke hulp zouden de mensen te zwak zijn voor tegenstand. En dan kunnen ook de doden uit hun graven verrijzen, en de in de geest volledig blinden kunnen door een helder lichtende bliksemstraal van boven wakker geschud – en ziende worden. Dan is het echter de tijd van het einde waarin ook mijn wederkomst te verwachten staat, wat ook steeds werd aangekondigd door zieners en profeten. Voordat Ik echter kom zal het “grootste licht” op aarde stralen, maar in het eenvoudigste gewaad. Dat “licht” (de voorloper) zal nog eens van Mij getuigen zoals hij het gedaan heeft voor mijn optreden in het vlees op deze aarde, alvorens Ik de mensen die Ik het evangelie wilde brengen onderwees. Hij was mijn voorloper en zal het ook nu weer zijn.
U mensen zult hem aan zijn spreken herkennen, want hij kiest dezelfde woorden en getuigt van Mij zoals hij destijds heeft gedaan. Zijn geest komt alleen tot de aarde om de wet te vervullen, derhalve moet hij Mij voorgaan in het volste inzicht van zijn herkomst en zijn opdracht. Hij doorziet alles en kent ook zijn aardse lot waaraan hij zich echter niet onttrekt, want dat behoort ook tot het verlossingswerk waaraan hij deel neemt uit liefde voor de niet verlosten. Hij weet dus dat met zijn dood de missie pas vervuld is en hij heeft geen ander verlangen dan de uiteindelijke vereniging met Mij, zijn Heer en Meester, zijn vriend en broeder, zijn Vader van eeuwigheid. Wanneer hij verschijnt is het einde nabij, want Ik volg hem spoedig op en maak mijn aankondigingen waar. Mijn wederkomst is de laatste fase voor de algehele vernietiging van de aarde met alles wat leeft, en dan wordt vervuld zoals het geschreven staat: Er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde ontstaan, waarin Ik midden onder de mijnen ben. Waar alleen een Herder en een kudde zal zijn omdat allen die leven, met Mij verbonden zijn en zich openstellen voor mijn verblijven onder hen. Dan zijn alle mensen op de nieuwe aarde mijn kinderen tot wie Ik zelf kom als Vader, om hun te geven wat hen zalig maakt.
Amen
