Inhoud

BD.3302 Waarheid – Rust en innerlijke vrede
BD.3308 Innerlijke aandrang is aanwijzing van God – Het onderwerpen van de wil
BD.3313 Een roep tot de lichtwezens om hulp in geestelijke nood
BD.3315 Het aflossen van de zondenschuld door kinderen en kindskinderen
BD.3316 Verschillende sferen in het geestelijke rijk
BD.3317 Gods liefde bepaalt het lot van de mens
BD.3318 De geweldige stem van God – Einde van de strijd
BD.3324 Lichtsferen – Weerzien – Gelukzaligheid
BD.3326 God openbaart zich – Beloften
BD.3329 Eigen verantwoording – Dogma
BD.3333 De vergeestelijking van de substanties van het lichaam
BD.3334 Reden van de moeilijke levensomstandigheden
BD.3343 Gemeenschappelijk werkzaam zijn in liefde in de eindtijd
BD.3345 Meervoudige gang door de schepping – Heilsplan Gods – Het herkennen in het lichtrijk
BD.3348 Natuurgebeuren – Er vallen slachtoffers onder goede en slechte mensen
BD.3352 Het kindschap Gods – Buitensporig veel leed op aarde
BD.3354 Het beïnvloeden door lichtwezens door middel van gedachten
BD.3359 Vrije wil – Kennis van het goede en kwade – De nieuwe aarde
BD.3362 Smeekbede in innigheid en verhoring
BD.3366 Nieuwe geestesrichting – Mensenwerk
BD.3369 Het streven van de tegenstander van God om de mensen van God te vervreemden
BD.3371 Het beëindigen van de strijd – Een scheiding wat ruimte betreft
BD.3379 Aards bestaan – Eeuwigheid – Droefheid en vreugde
BD.3381 Klinkend woord
BD.3382 Gods liefde – Verdriet of vreugde – Gebedsverhoring
BD.3388 Doel van de tijd van nood – Troostrijke en bemoedigende woorden
BD.3389 Maatregelen tegen het werkzaam zijn in liefde
BD.3390 Geestelijk weten verplicht tot doorgeven
BD.3391 Belichaamde lichtwezens – Missie geestelijke leiders
BD.3396 Periode van genade tot aan het goddelijk ingrijpen
BD.3398 Alomtegenwoordigheid van God – Wezen – Kracht
BD.3399 Wil – Gedachte – Daad – Verantwoording

                                                                          – * –

BD.3302
21 en 22 oktober 1944

Waarheid – Rust en innerlijke vrede

Hoe onjuist het denken van de mensen is, blijkt uit het hun ontbreken van de gelukkig makende rust van de wetende, die uit het ware weten dat overeenstemt met de waarheid, voortdurend kracht put. En zolang deze rust het wezen van een mens niet beheerst, staat hij nog niet vast in de waarheid, dat wil zeggen in het juiste inzicht ervan. Want hij kan de waarheid ook wel door middel van zijn verstand in zich hebben opgenomen, maar hoeft toch niet het inzicht te hebben als ze mentaal nog geen eigendom is geworden, hij ze dus met hart en verstand heeft opgenomen. De zuivere waarheid moet de mens ook de innerlijke vrede brengen, want de zuivere waarheid is een geschenk van God dat Hij die mens doet toekomen die zo’n geschenk waardig is. En een goddelijke gave zal steeds gelukkig maken.

Maar de mensheid bevindt zich in een toestand van ontwrichting, van rusteloosheid, van zoeken, van ongerust zijn en een voortdurende onzekerheid. Ze wordt geplaagd door twijfels en verwerpt bereidwillig wat ze tevoren voor waarheid hield. Maar aan de zuivere waarheid zou ze vasthouden en haar met intense volharding en standvastigheid verdedigen. Maar ze bezit de zuivere waarheid nog niet, daar er anders ook niet dat enorm grote leed over de aarde zou gaan. Want de waarheid staat borg voor juist denken en juist denken heeft niet zo’n chaos tot gevolg zoals de aarde die thans laat zien.

Waar de waarheid wordt verkondigd is een toevluchtsoord van vrede en wie de waarheid aanneemt kan eveneens deze schuilplaats van vrede betrekken. Want al heerst om hem heen ook de grootste opgejaagdheid en woedt de grootste onenigheid, de dragers van de waarheid worden er weinig door geraakt, omdat de waarheid zelf hen er al tegen beschermt in een rusteloze toestand te vervallen. Dragers van de waarheid zijn met God verbonden en de wereld kan hen niet meer de innerlijke vrede afnemen die van God uitstraalt in hun hart. Ze kan alleen nog uiterlijk het lichaam bezwaren, maar de ziel niet meer ernstig in gevaar brengen. En deze zekerheid van de ziel straalt ook op de hele mens uit, zodat hij zich midden in de storm van de wereld zeker en rustig staande houdt.

Want de waarheid heeft de kracht in zich, als ze eenmaal het hart van de mens beroert en door de wil van de mens wordt aangenomen. Deze kracht moet alle vijandige krachten overwinnen, omdat ze sterker is dan deze. Pas wanneer de mens in de waarheid, in het inzicht vaststaat, staat zijn doel tastbaar voor hem en dan streeft hij onwrikbaar dit doel na en laat zijn zekerheid en rust niet meer aan het wankelen brengen. Weliswaar is hij lichamelijk ook nog aan de lasten van het leven blootgesteld, maar ook deze schijnen hem niet meer zo machtig toe dat ze hem angstvallig laten worden, zodra hij tot de eeuwige waarheid, tot het woord van God, de tot vorm geworden waarheid, zijn toevlucht neemt. Want de kracht van het goddelijke woord doorstroomt hem merkbaar en geeft hem de innerlijke rust terug.

Maar waar dwaling is, daar zal ook een voortdurende toestand van radeloosheid zijn, des te groter en meer deprimerend, hoe dieper de mens in dwaling verkeert. Maar de wereld verdedigt thans een overmaat aan dwaling en de waarheid is bedenkelijk ver weg. Maar waarheid is licht, dwaling is duisternis. En waar duisternis is, zal ook wanorde zijn. Een chaos die aards en geestelijk onheilspellend is, want de goddelijke ordening wordt niet meer in acht genomen omdat de duisternis zoiets niet meer laat inzien. Waar de dwaling is, zal daarom ook een verkeerd handelen zijn. Want verkeerde leren hebben verkeerd denken tot gevolg en dit geeft weer aanleiding tot daden die indruisen tegen de goddelijke ordening. En dat de wereld zich in een algeheel verkeerd denken bevindt, is op te maken uit haar handelingen die een onvergelijkelijk werk van vernietiging produceren, die zich tegen de goddelijke wil om te scheppen keren, die de medemens de ergste schade berokkenen en dus geheel tegen het goddelijke gebod van de liefde indruisen. Zulke daden verrichten kan alleen een verkeerde wil, een verkeerd denken dat weer alleen is voortgekomen uit de dwaling, die als waarheid in de wereld wordt verspreid.

Waar dwaling is, is ook liefdeloosheid. Want waar de liefde wordt aangeleerd en beoefend, daar is waarheid, omdat God zelf Die de eeuwige Waarheid is, ook daar is waar de liefde is. Want waarheid en liefde zijn onafscheidelijk. En daarom kan onvermijdelijk op verkeerd denken worden geduid, waar de liefdeloosheid zich doet gelden. En verkeerd denken is het gevolg van verkeerde leren. En daarom moet de waarheid optreden tegen de dwaling, daarom zendt God zelf de dragers van de waarheid onder de mensen opdat hun deze wordt overgebracht, opdat ze uit de chaotische toestand een uitweg vinden, opdat ze de gelukkig makende innerlijke rust leren kennen die hun alleen maar wordt opgeleverd door de waarheid, die zowel geestelijk als ook aards een uitwerking heeft. Want ook de aardse toestanden worden zienderogen beter zodra de waarheid eenmaal ingang heeft gevonden bij de mensheid en met haar ook de liefde ingang heeft gevonden. Dan zal er licht zijn en rust en vrede, omdat met de waarheid en de liefde God zelf dicht bij de mensen is en er van Hem voortdurend licht en kracht uitgaat en de menselijke ziel de vrede zal vinden in het inzicht, in het juiste weten dat haar onuitsprekelijk gelukkig maakt.

Amen

BD.3308
27 oktober 1944

Innerlijke aandrang is aanwijzing van God – Het onderwerpen van de wil

God maakt u Zijn aanwijzingen bekend door uw hart. Zodra u de behoefte voelt een voornemen uit te voeren, zodra u van binnen uit de aandrang voelt, is het steeds de stem van God die u instructies geeft, vooropgesteld dat u er moeite voor doet naar de wil van God te leven, dus op Hem aanstuurt en u zich aan Zijn leiding toevertrouwt. Zijn wil stuurt u dan, doordat u dezelfde wil in u hebt, omdat u zich bewust aan Zijn wil hebt onderworpen. En dan zult u alleen aan de aandrang in uw hart hoeven toe te geven en uw handelen zal juist zijn en door God gewild.

Maar onderzoek ernstig, welke macht u het recht verleent u te leiden. Innig gebed tot God beschermt u tegen de vijandelijke macht. Maar wat u doet zonder om Gods zegen te hebben gevraagd, wat u doet om alleen een welzijn van het lichaam te bevorderen, wat u doet die heel ver van God afstaat, dat is niet op aanwijzing van Hem, maar op die van Zijn tegenstander en dit is schadelijk voor uw ziel.

Degene die op God aanstuurt, zal nooit hoeven te vrezen verkeerd te denken en te handelen, omdat zijn instelling tot God ook de geestelijke krachten toegang tot hem verleent en hun nu het recht geeft zich beschermend aan de zijde van de mens op te stellen, dus ook de invloed van slechte krachten af te weren. Alleen het verlangen naar God verzekert de mens van goddelijke bescherming. En wie onder Zijn bescherming staat, kan niet verkeerd gaan. Hij kan alleen dat realiseren wat goed is voor zijn ziel. God zelf leidt hem en elke weg die hij gaat is belangrijk en leidt naar het doel.

De mens handelt wel naar eigen goeddunken, zijn wil zet hem aan tot een of andere handeling. En toch is het de wil van God die zich uit door zijn wil, zolang de mens aan de innerlijke aandrang toegeeft. Slaat hij echter geen acht op dit aandringen, dan biedt hij weerstand. Hij wordt besluiteloos, zijn wil is nog niet helemaal aan de wil van God ondergeschikt. En daarvoor moet hij zich in acht nemen, want dit is steeds het gevolg van een verslappen in het gebed.

Hoe inniger zijn verbinding met God is, des te duidelijker ziet hij de voor hem uitgestippelde weg. En des te bereidwilliger volgt hij de instructies van God die zijn hart hem bekend maakt. Alleen de verwijdering van God berooft hem van de fijngevoeligheid voor de goddelijke wil. Want dan is hij op zichzelf aangewezen en onzeker over wat hij doen of laten moet. En zulke toestanden benut de tegenstander van God, doordat hij zich inmengt in de gedachten van de mens. Doordat hij hem ertoe tracht te brengen zijn eigen voordeel aan de basis van elke handeling te leggen.

En dan moet de mens strijden. Hij moet worstelen om de verbinding met God te herstellen, die hem een helder denken oplevert, zodat hij de verzoekingen kan weerstaan. Wie God zoekt, zal niet verkeerd gaan. Wie Hem echter uitschakelt, diens weg is een dwaalspoor. Daarom moet er niets worden begonnen zonder gebed om Gods zegen. Dan zal ook het denken van de mens juist geleid zijn en elke bezigheid zal de wil van God in zich hebben.

Amen

BD.3313
31 oktober 1944

Een roep tot de lichtwezens om hulp in geestelijke nood

Zielen die zich in geestelijke nood bevinden zijn door goede en slechte krachten omgeven. En ze hoeven daarom in hun geestelijke nood niet te wanhopen, zoals ze echter ook niet onverschillig mogen zijn, opdat de slechte krachten niet de macht over hen krijgen. Het worstelen van de geestelijke krachten om de zielen houdt niet op en zodra de mens zelf door wilszwakte de slechte krachten bevestigt, maar de ziel overeenkomstig haar wezen op het licht aanstuurt, raakt ze nu in nood, die echter tegelijkertijd een waarschuwing en een aanmaning van de goede krachten is. Want deze nood moet haar ertoe brengen zich te wenden tot de goede krachten om hulp, wat ze nooit zou doen als de ziel de nood bespaard zou blijven. Want de lichtwezens kunnen alleen dan de ziel bijstaan, wanneer ze worden aangeroepen. Deze goddelijke wet kan niet ongedaan worden gemaakt.

De liefde van de lichtwezens is zo groot dat ze altijd tot hulp bereid zijn en iedere ziel zouden helpen die in nood is. Maar de kracht van de lichtwezens is ook zo sterk dat ze welke duistere kracht dan ook kan overweldigen, dus onschadelijk maken. Er zou dan dus nooit een in het nauw gebracht mensenkind kunnen bestaan, als God deze wet niet zou hebben gegeven, dat de hulp van de lichtwezens afhankelijk is van de roep om hulp. Maar zo’n roep stuurt de mens alleen omhoog als hij de nood van de ziel voelbaar ondervindt. En daar de overdracht van kracht uit het geestelijke rijk op de mens nodig is opdat diens ziel rijp wordt, moet de ziel in deze nood geraken zodra ze door haar zwakke wil in gevaar is een prooi te worden van de slechte krachten.

De strijd tussen licht en duisternis die om een ziel wordt gevoerd, moet dus ook voor de mens een voelbare uitwerking hebben om hem werkzaam te laten worden, dat wil zeggen: hem aansporen om kracht te vragen, daar anders de ziel nooit vooruit zou gaan in haar ontwikkeling. Zielennood is dus onvermijdelijk zolang de mens nog niet door buitengewoon werkzaam te zijn in liefde de kracht van God in ontvangst neemt.

Een mens die onophoudelijk werkzaam is in liefde zal maar zelden in geestelijke nood komen, omdat de lichtwezens voortdurend op hem kunnen inwerken en niet meer gebonden zijn aan de goddelijke wet, want de in liefde werkzame mens heeft elke barrière doorbroken, zodat de kracht uit God voortdurend aan hem kan worden overgebracht. En daarom moet een mens die zich in geestelijke nood bevindt, zijn best doen liefde te geven. Hij doet daardoor de invloed van de slechte wezens teniet en samen met het gebed om kracht en bijstand zal hij zeer snel de zielennood opheffen, want de krachten van het licht zijn nu weer overwinnaar geworden en ze kunnen de ziel nu bedenken in overvloed. Werken van liefde en gebed heffen elke zwakheid op. De mens wordt overwinnaar van de krachten die hem willen schaden. Hij streeft uit vrije wil het licht tegemoet en ontvlucht de duisternis. Zijn wil is gestaald door de verzoeking, zodra hij haar heeft weerstaan.

En elke overwinning is een stap omhoog. De mens die serieus op God aanstuurt zal uit elke verzoeking zegevierend tevoorschijn komen. Maar ook hij zal door de duistere krachten in het nauw worden gedreven, zodra hij momenten van wilszwakte in zich boven laat komen. Maar steeds kan hij zeker zijn van de bijstand van de lichtwezens die zijn gebed om kracht vernemen en altijd bereid zijn hem te helpen.

Amen

BD.3315
2 november 1944

Het aflossen van de zondenschuld door kinderen en kindskinderen

Het gevolg van de zonde is ook haar straf. Dat moet zo begrepen worden dat elke zonde gevolgen heeft die weer een verderf brengende uitwerking voor de zondaar hebben, om welke reden dan van een rechtvaardige straf kan worden gesproken. Maar deze straf is dan niet door God aan de mens opgelegd, integendeel heeft hij ze zelf naar zich toegetrokken, omdat hij de onmiddellijke aanleiding daartoe heeft gegeven.

Nu kan echter de uitwerking van de zonde ook langere tijd op zich laten wachten, maar ze komt onherroepelijk, alleen dat ze dan niet de mens zelf treft, maar zijn kinderen en kindskinderen, dat dezen dus een straf moeten dragen die generaties tevoren veroorzaakt werd.

Dit is een schijnbare onrechtvaardigheid Gods, maar het gaat dan steeds om zielen die om rijp te worden, bijzonder zware levensvoorwaarden nodig hebben en die voor zichzelf bijzonder zware levensomstandigheden hebben gekozen. Ze dragen als het ware onverdiend leed en staan ook met de zielen van hen die dit leed hebben veroorzaakt in geestelijke verbinding. Ze worden dus door die zielen beïnvloed een schuld af te lossen die hen in het rijk hierna is gevolgd en waarvan het tenietdoen in het hiernamaals uitermate veel tijd zou eisen. En God neemt de genoegdoening door kinderen en kindskinderen aan.

Wanneer de mens zijn schuld zelf op aarde kan aflossen, dan bestaan daar ontelbare mogelijkheden voor, dat wil zeggen: de mens moet met de gevolgen van de zonde klaarkomen, hij zal dan in zekere zin hetzelfde lot moeten lijden dat hij anderen heeft bereid, hij zal het leed moeten dragen dat hij anderen heeft aangedaan, steeds zal de zonde in haar uitwerkingen hem zelf weer treffen en hij zal zich daar niet tegen kunnen verweren.

Maar dan bespaart hij zijn nakomelingen al dit lijden dat hij zelf heeft veroorzaakt. Maar gaat hij met deze schuld binnen in het rijk hierna, dan vindt hij daar niet eerder rust, tot hij weer de mensen die op aarde nauwe banden met hem hebben ertoe heeft bewogen door beïnvloeding van gedachten, zijn vroegere zonde op de aarde uit te boeten, wat dezen dan een aards noodlot oplevert dat de zonden van de vaderen duidelijk herkenbaar laat worden.

Van kinderen en kindskinderen wordt de verzoening voor de begane zonde aangenomen om in de mensen het verantwoordelijkheidsgevoel te wekken, wanneer ze de grootte van een schuld onderschatten. De zondaars in het hiernamaals lijden buitengewone kwellingen, wanneer ze de mensen op aarde voor hun schuld zien boeten en daarom wordt de schuld tweevoudig uitgeboet en in overeenstemming daarmee sneller afgelost, zoals omgekeerd een mens die op de hoogte is van de zonden van zijn voorvaderen niet zo zwaar hoeft te lijden onder de straf, omdat ze hem rechtvaardig voorkomt en zijn ziel daardoor sneller tot rijpheid komt op aarde.

Maar uitermate makkelijk is het voor ’n zondaar van zijn schuld verlost te worden als hij deze in diep geloof in Jezus Christus aan Zijn voeten legt, als hij Hem innig vraagt om vergeving, nadat hij er ernstig berouw over heeft en zijn best doet zich te beteren. Dan zullen ook de gevolgen van zijn zonden wegblijven, hij za1 niet bang hoeven te zijn dat zijn schuld door zijn nakomelingen moet worden afgelost. Hij zal vrij worden van zijn schuld ter wille van Jezus Christus, die voor de zonden van de mensen aan het kruis is gestorven.

Amen

BD.3316
3 november 1944

Verschillende sferen in het geestelijke rijk

Onmiddellijk na de lichamelijke dood verlaat de ziel het lichaam en zweeft weg in het geestelijke rijk, dat naar mate van haar staat van rijpheid heel dichtbij of ver van de aarde verwijderd kan zijn. Dit is niet ruimtelijk te verstaan, maar de afstand ontstaat door de verschillen tussen de sferen ofschoon zij alle tot het geestelijke rijk behoren omdat zij terzijde van en buiten de aardse stoffelijke wereld liggen. En de ziel die nog onrijp is, heeft wat de tijd betreft nog een zeer lange weg te gaan voordat zij in de lichtsferen aankomt. Een voltooide ziel daarentegen is bliksemsnel na haar lichamelijke dood in deze sferen overgeplaatst. Want zij heeft geen tijd of ruimte nodig om de afstand van de aarde tot in de lichtsferen te overwinnen. Alleen de kracht die haar staat van rijpheid de ziel heeft opgeleverd, is voldoende. De onvolkomen zielen daarentegen kunnen niet zo snel van de aarde scheiden, omdat zij nu eenmaal krachteloos zijn om zich opwaarts te verheffen en tevens nog met hun zinnen aan aardse dingen gebonden zijn. Zij willen niet van de aarde weg en blijven zodoende nog een lange tijd in de nabijheid van de aarde, meestal in de omgeving die zij tijdens het leven hun eigendom noemden. Derhalve ervaren zij ook niet direct de overgang van het aardse naar het geestelijke rijk. Want hun verblijfplaats lijkt hun nog aards en daarom zijn die zielen zich vaak niet bewust dat zij geen lichamelijk leven meer hebben. Maar het bevreemdt hen dat zij met de mensen op de aarde geen contact meer kunnen maken, dat zij zich geen gehoor kunnen verschaffen en er door de mensen geen aandacht aan hen wordt besteed. Deze situatie brengt hen langzaam tot het besef van hun toestand, tot het inzicht dat zij niet meer op de aarde zijn, maar aan gene zijde ervan in het geestelijke rijk. Zolang de ziel nog werelds gezind is, kan zij zich echter niet van deze omgeving verwijderen. Zij is nog aan de aarde gebonden en dit is voor haar een pijnlijke toestand, want alles wat zij begeert of denkt te bezitten is voor haar onbereikbaar. En zij moet nu langzaam haar verlangen naar aardse goederen overwinnen. Pas als dat haar gelukt is, verwijdert zij zich meer en meer van de aarde. De sferen nemen andere vormen aan en het oog ziet geen aardse maar alleen geestelijke scheppingen, al naar gelang van de staat van rijpheid van de ziel. Dat wil zeggen: het geestelijke oog van de ziel is in staat geestelijke dingen te aanschouwen die het onvolkomen wezen niet kan zien, ofschoon die toch aanwezig zijn. Overlijdt echter een rijpere ziel op aarde, dan is zij direct in staat in het geestelijke rijk haar omgeving te onderscheiden, omdat het geestelijke oog deze bekwaamheid heeft ingevolge de rijpheid van haar ziel. Een dergelijke ziel zal ook zielen herkennen die haar ontmoeten in het hiernamaals, terwijl omgekeerd de onrijpe zielen dat niet kunnen. Zij herkennen alleen zielen die evenzo in de duisternis verkeren, die zich dus in een zelfde onvolkomen toestand bevinden. Maar lichtvolle wezens zijn voor hen onzichtbaar en zelfs als die hen benaderen en hun licht verhullen, herkennen zij deze niet.

Het geestelijke oog opent zich pas bij een bepaalde graad van rijpheid. Dan echter is het ook licht om de zielen, terwijl geestelijke duisternis die zielen omringt die niets schouwen kunnen omdat bij hen het geestelijke gezichtsvermogen nog gesloten is. Maar aardse dingen staan hun door hun verlangen daarnaar zichtbaar voor ogen. Het zijn echter slechts hersenschimmen die in werkelijkheid niet bestaan, maar door het verlangen van de ziel voor hen verschijnen en net als schaduwbeelden vergaan zodra de ziel ze wil grijpen en gebruiken. Want door hun vergankelijkheid moet de ziel inzien dat zij iets hogers moet nastreven dan aards vergankelijke goederen. Zolang dus de ziel nog zulke dingen begeert, zullen de lichtwezens haar ook niet benaderen. Want materieel gezinde zielen schenken aan de woorden van de lichtwezens geen gehoor, als dezen in een omhulsel komen en hun het evangelie willen brengen. Aan hen kan in deze toestand alleen hulp worden gebracht door het gebed van een mens. Dan pas keren zij zich van de materie af en zoeken in het geestelijke rijk er iets anders voor in de plaats. Dan komen hen hulpvaardige wezens tegemoet die hen onderrichten en hun de weg naar boven wijzen. En hoe gewilliger zij de onderrichtingen van de lichtwezens aannemen, des te eerder wordt hun het geestelijke oog geopend en zijn zij aan de duisternis ontrukt. Zij zijn dan in sferen binnengegaan waar zij licht mogen ontvangen en uitstralen. Zij hebben de weg afgelegd die kort maar ook een zeer lange tijd kan duren, al naar gelang van de hardnekkigheid waarmee de ziel de stoffelijke goederen nastreeft, die hen zolang aan de aarde bindt totdat deze begeerten overwonnen zijn. Pas dan zullen zij door de lichtwezens vertrouwd worden gemaakt met de zuivere waarheid om nu in het hiernamaals te kunnen werken voor het rijk van God waarbij de ziel haar kennis nu doorgeeft aan behoeftige zielen die nog in de duisternis van geest verkeren.

Amen

BD.3317
4 november 1944

Gods liefde bepaalt het lot van de mens

Met onverminderde kracht stroomt mijn liefde ononderbroken naar mijn schepselen. En deze liefde stuurt ook het lot van de mens op aarde. Steeds stel Ik allen het geestelijk rijp worden ten doel, bij alles wat gebeurt. Ik neem echter deel aan elk gebeuren en de uitwerking ervan. Ik begeleid de mens voortdurend, voor hem voelbaar wanneer hij zich aan Mij overgeeft, of ook ongemerkt wanneer hij geen contact met Mij zoekt.

Nooit wordt mijn liefde voor mijn schepselen minder. En deze liefde zult u mensen steeds als reden moeten laten gelden, of u vreugde of leed op uw weg over de aarde ontmoet. Want Ik weet waarlijk het beste, wat dienstig is voor uw geestelijk rijp worden. En daarom zult u nooit moedeloos of teleurgesteld mogen zijn in uw lot, want daar mijn liefde het heeft bepaald, is het goed voor u, ofschoon u het soms als smartelijk ervaart.

Mijn liefde gaat naar u uit sinds eeuwigheid. Maar u vat dit niet zolang u zich niet zelf tot liefde heeft veranderd. Mijn liefde blijft steeds hetzelfde en de innigheid van mijn liefde komt tot uitdrukking in mijn heilsplan, dat aan elk gebeuren en elk scheppingswerk ten grondslag ligt.

Zou Ik u niet willen redden uit geestelijke nood, zou Ik u niet tot Mij willen trekken omdat Ik u liefheb, dan bestond de hele schepping niet. Want ze heeft alleen dit naderbij komen van u naar Mij ten doel. En zoals de gehele schepping is ontstaan uit mijn liefde voor het geestelijke dat van Mij is afgevallen, zoals Ik voor u onbegrijpelijke en onafzienbare werken liet ontstaan met het doel dit geestelijke terug te winnen, zo is ook het leven op aarde van het geestelijke in de belichaming als mens door mijn liefde geleid en elk detail van het leven vooruit bepaald, opdat u het laatste doel zult bereiken: u weer met Mij aaneen te sluiten.

Maar u zult moeten weten en geloven dat mijn liefde u altijd en eeuwig omgeeft. En u moet deze liefde ook erkennen in leed, in voor u moeilijk te verdragen levensomstandigheden, in aardse mislukkingen, in ziekte en ongeluk van allerlei aard. Wanneer mijn liefde dit niet voor u als heilzaam zou inzien, dan zou het u waarlijk niet beschoren zijn. Maar Ik gebruik middelen die u resultaat kunnen opleveren, omdat mijn liefde voor u overgroot is. Maar u bent in gevaar voor Mij verloren te gaan als Ik u alles zou besparen wat u op aarde bezwaart.

Vertrouw op Mij en mijn liefde, die niet ophoudt. En geef u ongeremd over aan mijn leiding. Laat Mij zorgen in elke aardse nood en denk alleen aan uw zielenheil. Werk vlijtig voor uw ziel. Streef naar mijn rijk, dat niet van deze wereld is. En laat alle zorgen om uw aards bestaan aan Mij over.

Het duur niet lang meer en elke tijd zult u moeten benutten en geestelijk streven. Alleen Ik ben op de hoogte van de levensloop van ieder mens en deze wordt naar mijn wil afgelegd. Dus is elke angstige zorg dan ook onnodig, omdat u niets kunt veranderen wat Ik heb bepaald, dus ook niets kunt verbeteren door uw angstige zorgen. Wees alleen liefdevol tegen elkaar. Help waar u helpen kunt en waar uw kracht niet toereikend is, vertrouw daar op mijn hulp. Want mijn liefde staat steeds voor u klaar en ze laat u niet langer in nood dan het dienstig is voor uw ziel. En wanneer uw lot u hard voorkomt, ook dan zult u niet mogen twijfelen aan mijn liefde. Want kan er u wel iets overkomen zonder mijn wil? En mijn wil is door mijn wijsheid en liefde bepaald, die aan alles wat geschiedt ten grondslag liggen.

Zelfs het slechte leidt mijn liefde naar u toe om bestwil van uw ziel, als u zich niet tegen mijn wil verzet, als u zonder weerstand en berustend alles aanvaardt en draagt wat Ik u zend. En wees daarom niet bang en moedeloos. Mijn liefde is voortdurend bij u, omdat ze nooit ofte nimmer minder kan worden dan ze was sinds eeuwigheid.

Streef er alleen naar, dat u in staat zult zijn deze liefde te voelen, doordat u een levenswandel leidt volgens mijn wil, doordat u zich oefent in liefde en daardoor mijn liefdekracht in u kunt opnemen. Want of u zich voor de uitstraling van mijn liefde ontvankelijk verklaart of niet, dat staat u helemaal vrij. Maar uw leven is veel lichter als u zich door mijn liefde geleid en verzorgd weet, als u Mij voelt en in alles mijn liefde herkent. Blijf daarom verbonden met Mij door gebed en werken van liefde en u zult kracht ontvangen voor uw levensweg op aarde en niets hoeven te vrezen, wat er ook komen mag. Want Ik zelf leid u tot aan het einde van uw leven.

Amen

BD.3318
4 en 5 november 1944

De geweldige stem van God – Einde van de strijd

Luid en indringend zal de stem van God weerklinken en het lot der volkeren zal worden beslist, want God zelf zal het vonnis uitspreken door de krachten der natuur. En tegen Zijn rechtspraak zal niemand zich kunnen verzetten, want het zal rechtvaardig zijn en de mensen treffen die zich schuldig hebben gemaakt aan grote ellende en hun onrecht niet willen inzien.

Het zal een buitengewoon treurig gebeuren zijn en talloze mensen zullen om het leven komen. Het gebeuren is echter niet tegen te houden, omdat de mensen door niets meer kunnen worden geschokt, wat menselijke wil bewerkstelligt. En daarom moeten de mensen worden opgeschrikt door een gebeuren dat door menselijke wil niet kan worden afgewend of beëindigd en dat een grote ontzetting teweegbrengt, omdat ieder de dood voor ogen staat en zich moet voorbereiden op het tijdelijke einde. En dit gebeuren komt steeds dichterbij. Dag na dag gaat voorbij zonder dat de mensheid verandert en de lankmoedigheid Gods talmt nog steeds om de mensen nog de gelegenheid te geven om te keren voordat Zijn stem weerklinkt.

Maar nu loopt ook het wereldgebeuren ten einde, omdat het natuurgebeuren op til is, omdat het binnenste der aarde in oproer raakt en alleen op het moment wacht waarop God de krachten der natuur de vrijheid verleent dat ze zich uit hun boeien kunnen bevrijden. Want de mensen kunnen er geen punt achter zetten, dus grijpt God in en roept Hij het een halt toe. Het slechte wordt beëindigd, maar iets wat nog veel erger is zal er het gevolg van zijn, want de mensen raken in vreselijke nood en staan in algehele radeloosheid tegenover de ontketende krachten der natuur. Ze kunnen noch vluchten, noch het woeden ervan tegenhouden of verminderen. Ze zijn er aan overgeleverd en hebben maar één Redder aan wie ze zich kunnen toevertrouwen in hun nood, die ze aan kunnen roepen om hulp en die de macht heeft hen te helpen.

Maar slechts weinigen erkennen en aanvaarden Hem. Weinigen voelen zich schuldig en wachten onderdanig op Zijn rechtspraak in het besef van hun zondigheid. En over deze weinigen zal God zich ook ontfermen in de uren der vernietiging, die de goddelijke wil laat gebeuren, omdat anders de geestelijke nood niet kan worden opgeheven en de aardse nood voortdurend door menselijke wil wordt opgevoerd. En omdat de mensen er geen einde aan maken, bepaalt God het einde van een strijd die de hele wereld in beroering brengt. En er zal een schreeuw van ontzetting over de aarde schallen die de mensen doet verstijven. Want de grootte van de rampspoed zal alle de oren doen spitsen en laten sidderen voor een herhaling.

En God doelt erop dat de gehele mensheid belangstelling toont, dat ze zal luisteren naar Zijn rechtspraak, dat ze de schuldigen onderkent en Gods rechtvaardigheid. Want nog zal ieder die strijdt menen in zijn recht te staan. Nog wordt alleen de macht gewaardeerd en niet het recht en Gods zegen kan niet rusten op handelingen die te verafschuwen zijn omdat ze ingaan tegen het goddelijke gebod der liefde.

En God zal de mensen straffen met hetzelfde wat zij doen. Alleen is Zijn werk van vernietiging nog geweldiger, opdat ze Hem daaraan herkennen. Want ook het geestelijke komt in opstand dat – nog onvrij – uit de goddelijke ordening wordt weggerukt en deze toestand als kwellend ervaart. Want al zou het ook door menselijke wil vrij worden, het kan zich niet verheugen in zijn vrijheid omdat het niet de vrijheid van de volmaaktheid is. Maar het geestelijke is de mogelijkheid afgenomen om werkzaam te zijn, waarover het in opstand komt. En het zal actief zijn waar het gelegenheid wordt geboden. Maar in het bijzonder zal het zich verbinden met het nog gekluisterde geestelijke en trachten dit te bewegen zijn omhulsel eveneens open te breken, waarbij het dit behulpzaam is. Het probeert daardoor de mensen te dwingen weer opbouwend werkzaam te zijn opdat het weer de mogelijkheid gegeven is nieuwe scheppingen te betrekken om de ontwikkelingsgang voort te kunnen zetten.

En God hindert het geestelijke dat door menselijke wil is vrij geworden niet, zoals Hij ook Zijn toestemming geeft als de materie in het binnenste der aarde zich roert, als het geestelijke streeft naar het licht en probeert zijn omhulsel open te breken. God trekt voor korte tijd Zijn wil terug en hij laat de wil van het geestelijke de vrije loop, wat echter – daar dit nog helemaal onrijp is – een werk van verwoesting van kolossale omvang betekent. En zo plaatst zich tegenover de menselijke wil een wil die de eerste overtroeft, die schijnbaar elke goddelijke liefde en wijsheid lijkt te ontberen en die de algehele toestemming van God krijgt.

Maar de mensheid buigt zich niet voor God. Ze stopt niet met haar vernietigingsstrijd. Ze is door demonen overmand en laat zich door hen aandrijven. Ze wordt steeds meer een prooi van de kwade macht en toont dit in haar werken en maatregelen. En om deze achteruitgang een halt toe te roepen, komen Gods wil en almacht openlijk in actie. Hij doet de aarde schudden en met haar de mensheid, opdat ze tot bezinning mag komen en veranderen. Want het is de laatste tijd die nog benut kan worden voor de ziel. En daarom zal God Zijn stem laten weerklinken, krachtig en geweldig. En Hij roept de mensen toe: Houd op met uw woeden dat uw ziel in het verderf sleurt. Verander uzelf eer het te laat is en denk aan Diegene die regeert over hemel en aarde, die uw Schepper en Behoeder is en wiens liefde u met voeten treedt. Denk na over uw einde, want het is zeer nabij.

Amen

BD.3324
10 november 1944

Lichtsferen – Weerzien – Gelukzaligheid

Als een wolk van licht zal de rijpe ziel opstijgen na haar lichamelijke dood vanuit het gebied van de aarde in de sferen van het hiernamaals. En dan heeft ze elke materie overwonnen. Dan is ze vrij van elke boei. Ze is weer wat ze oorspronkelijk was: een vrij geestelijk wezen vol van licht en kracht. Zichtbaar en herkenbaar is ze alleen voor het eveneens rijpe geestelijke, dat dus in staat is geestelijk te schouwen, terwijl ze voor het onrijpe geestelijke onzichtbaar blijft, dus er ook niet door kan worden herkend. En daarom kan er tussen het rijpe en het niet rijpe geestelijke, dus tussen de zielen van de op aarde gestorven mensen die in verschillende toestanden van rijpheid het hiernamaals binnengaan, ook zo lang geen weerzien zijn, totdat het onvolmaakte geestelijke een bepaalde graad van rijpheid heeft verworven die het de sferen van het licht opent. Het onvolmaakte geestelijke is weliswaar door de lichtwezens te herkennen, want dezen worden alles gewaar en er is voor hen niets verborgen, dus kennen ze ook iedere ziel die zich nog in de duisternis van geest bevindt, maar zij kunnen niet door de eerstgenoemden worden herkend.

Het verlangen van de zielen naar hun geliefden is echter af en toe zo sterk, dat het een drijfkracht is zich positief te ontwikkelen in het hiernamaals, zodra de ziel in het stadium van inzicht is binnengegaan en weet van de mogelijkheid van een vooruitgang in het geestelijke rijk door werken van liefde. Dan is ze voortdurend actief, omdat het verlangen naar de zielen die haar na aan het hart liggen, haar onophoudelijk opwaarts drijft. Want ze herkent haar gelijken en weet daarom dat ze haar geliefden ook zal weerzien en dit bewustzijn geeft haar steeds weer kracht. En deze kracht wordt haar door juist die wezens bezorgd die het doel van haar verlangen zijn. Zij kunnen de zielen kracht doen toekomen, maar zonder door hen herkend te worden. Naderen ze hen om hun behulpzaam raadgevingen te verstrekken, dan verhullen ze zich omdat de niet rijpe zielen de volheid van hun licht niet kunnen verdragen. Die anderen zien zich dus door wezens omgeven die hun echter vreemd zijn en die schijnbaar niet bij een andere lichtsfeer horen dan zijzelf. Doch daar ze hen met raad en daad bijstaan, zijn de onvolmaakte zielen hen dankbaar en toegenegen en volgen ze hun raadgevingen op.

En zo trekken de rijpe wezens hun geliefden naar zich toe tot die een graad van rijpheid hebben bereikt waarin ze ontvangers van licht worden. Dan zijn ze ook in staat geestelijk te schouwen. Ze herkennen hun omgeving, ze herkennen de lichtwezens van gelijke rijpheid en hun gelukzaligheid neemt voortdurend toe omdat ze zich met die anderen aaneen kunnen sluiten, omdat ze hun geliefden weerzien en nu van hun kant weer diegenen kunnen bijstaan die in de duisternis van geest smachten. Pas wanneer de graad van rijpheid is bereikt die het geestelijk schouwen toelaat, is de ziel vrij van elke last. Want dan staat ook zij in het licht, heeft ze het inzicht van de zuivere waarheid en is in de liefde. En elke bezigheid die ze nu uitvoert is gelukkig makend, omdat alleen de liefde haar daartoe aanzet en het werkzaam zijn in liefde steeds gelukzaligheid teweegbrengt.

Het samensmelten met gelijk rijpe zielen die elkaar in innigste harmonie aanvullen, is de eigenlijke gelukzaligheid. Want het is de innigste liefde die de aaneensluiting zoekt en vindt. En liefde maakt steeds gelukkig als het gaat om het zuiver geestelijke, want ze is gevend, niet verlangend. En toch vindt deze liefde haar hoogtepunt in het verlangen naar God, in de uiteindelijke aaneensluiting met Hem. En dit verlangen wordt steeds vervuld, want God begeren mag het wezen altijd. En het kan ook altijd op het bevredigen van zijn verlangen rekenen, want God geeft onophoudelijk. Hij deelt voortdurend Zijn liefde uit en maakt de bewoners van het geestelijke rijk daardoor tot de gelukzaligste wezens. Hun gelukzaligheid is onvoorstelbaar, want liefde en licht vullen die sferen waar de wezens in de nabijheid van God mogen vertoeven, Die de eeuwige Liefde en het Oerlicht zelf is.

Amen

BD.3326
11 november 1944

God openbaart zich – Beloften

Mijn wil wordt bekend gemaakt aan u die zich aan Mij overgeeft en Mij wil dienen. Want Ik spreek zelf tot u, nu en altijd, zoals Ik steeds tot de mensen heb gesproken die door werkzaam te zijn in liefde zich in staat stelden mijn stem te vernemen. Ik was in het woord onder hen en zal immer in het woord bij de mensen vertoeven, tot aan het einde van de wereld.

Want Ik heb de mijnen beloofd, dat Ik me aan hen zal openbaren als ze Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden, dat Ik ze in de waarheid zal inleiden en dat ze mijn geest zullen ontvangen. Mijn geest echter is mijn woord. Mijn geest is “Ik zelf” en dus ben Ik zelf bij degenen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. En daarom kunnen ze ook mijn woord rechtstreeks van Mij vernemen, want Ik openbaar me door de innerlijke stem en maak hun mijn wil bekend.

En zo vernamen mijn leerlingen mijn stem. Ik was in het woord bij hen, nadat mijn verlossingswerk was volbracht. Ze hoorden Mij, ofschoon Ik niet lichamelijk onder hen vertoefde. En ze tekenden het woord op, omdat dit mijn wil was. In alle zuiverheid gaven ze datgene weer, wat ze door de innerlijke stem hadden vernomen. Want mijn woord weerklonk helder en duidelijk in hen, zodat ze voortdurend op de hoogte waren van mijn wil. En dit woord deden ze de mensen toekomen, opdat mijn wil aan allen werd verkondigd, opdat ze deze wil konden naleven en dan gelukzalig konden worden.

Maar de tijd heeft dit woord van Mij niet zuiver en onbedorven bewaard. Het is niet allemaal mijn woord dat als zodanig de mensen wordt bijgebracht. Het heeft een verandering doorgemaakt door eraan toegevoegd mensenwerk, dat alleen van de zuivere waarheid, van het door Mij zelf naar de aarde gestuurde woord is te scheiden door diegenen die weer zelf het woord kunnen vernemen door werken van liefde en de wil Mij te dienen.

Nooit zal mijn woord kunnen vergaan. Steeds zal de zuivere waarheid blijven bestaan. Ze zal behouden blijven tot in alle eeuwigheid. Maar mensenwerk blijft niet bestaan. Wat dus aan de menselijke vernietigingsdrang ten prooi valt, wat door besluiten en geboden krachteloos en werkeloos wordt, zijn menselijke bijkomstigheden. Want wat van Mij is, is onvergankelijk en zal alles doorstaan.

Maar Ik streef een reiniging na van datgene, wat als mijn woord de mensen wordt aangeboden en niet meer geheel overeenstemt met het woord dat uit Mij is, dat mijn leerlingen van Mij hebben ontvangen. En daarom stuur Ik het woord weer rechtstreeks naar de aarde. Ik openbaar me opnieuw en zoek me weer mijn leerlingen uit die Ik door mijn geest in alle waarheid geleid.

Want Ik zal steeds in het woord onder de mensen zijn en hun het brood uit de hemel aanreiken. En in het bijzonder dan, wanneer ze gebrek lijden en het hun aan geestelijke spijzen ontbreekt, aan voedsel dat hun zielen tot leven moet wekken. Dan open Ik de bron waaruit het levende water stroomt. Ik geef de mensen te eten en te drinken, doordat Ik hun het voedsel uit de hemelen aanbied: Mijn woord. Mijn vlees en mijn bloed.

Wie wil Mij dat verhinderen? Wie wil het goddelijk werkzaam zijn van mijn geest als beëindigd beschouwen met het woord dat mijn discipelen werd aangeboden? Ik blijf bij u tot aan het einde der wereld, zo luidt mijn belofte. Waarom zal Ik niet spreken met de mijnen als hun hart ernaar verlangt? En u mensen hebt mijn woord nodig, dat u steeds weer mijn wil bekend moet maken.

Want het woord heeft de kracht verloren als het de mensen niet meer zuiver wordt aangeboden, zoals mijn discipelen het eens van Mij hebben vernomen. Maar u mensen hebt de kracht nodig die uit mijn woord stroomt. En dus geef Ik u weer de zuivere waarheid. Ik kom in het woord opnieuw naar de aarde en zal overal weerklinken, waar de mensen die gewillig en in staat zijn liefde te geven, Mij hun diensten aanbieden en in hun binnenste luisteren om mijn woord te vernemen. En naar dezen moet u luisteren, want ze brengen de zuiverste waarheid aan u over. Ze maken u bekend met mijn wil en ze wijden u in een weten in, dat alleen Ik zelf door mijn woord naar de aarde kan brengen. Geloof daarom, dat Ik steeds weer tot de mensen spreek en in het woord bij hen ben.

Amen

BD.3329
13 en 14 november 1944

Eigen verantwoording – Dogma

Ieder mens draagt zelf de verantwoordelijkheid voor zijn ziel en dus moet hij zich verantwoorden voor elke slechte daad, evenals ook voor elk nalaten van een goede daad. Hij kan zijn schuld noch op anderen afschuiven, noch door anderen laten vereffenen, maar hij moet ze zelf aflossen op aarde of in het hiernamaals. En evenzo kan alleen hij de toestand van zijn rijpheid verhogen, die kan hem niet worden geschonken. Integendeel, hij moet zijn best doen een leven te leiden naar de wil van God. Dus moet hij zelf de zorg voor zijn zielenheil op zich nemen, omdat geen medemens deze van hem kan overnemen. Bijgevolg moet hij zich ook op de hoogte laten brengen van de wil van God en dus Zijn woord aannemen, dat hem de goddelijke wil bekend maakt. En hij moet nu het woord van God op zich laten inwerken. Hij mag daarom niet blindelings geloven wat mensen hem willen voorleggen, maar hij moet dit laatste volhardend met het woord Gods vergelijken en pas als het hiermee geheel en al overeenstemt, mag hij zich aan zijn invloed overgeven.

Als de mens voor zichzelf de verantwoordelijkheid draagt, dan draagt hij die ook voor het gedachtengoed, dat hij het zijne noemt. Dus heeft hij de plicht alles wat hem wordt aangeboden, aan een onderzoek te onderwerpen. Want juist daarvoor moet hij zich verantwoorden. Hij kan er zich niet op beroepen, dat hem dwaling werd aangeboden en hij bijgevolg niet tot de waarheid kon komen. Hij moet daarentegen zelf zijn best doen achter de waarheid te komen, die hem evenzo wordt aangeboden als hij ze verlangt. Want verlangt God later rekenschap van hem, dan zal Hij hem tevoren elke mogelijkheid geven het ware in te zien en ook na te kunnen leven. Maar verlaat de mens zich op wat de medemens hem aanbiedt, dan omzeilt hij elke eigen verantwoordelijkheid. Hij probeert de medemens ermee op te zadelen, die hem onderricht heeft. Maar God heeft hem het verstand gegeven en de gave van het denken. En met behulp van deze gave kan hij zelf beslissen wat goed is en door God gewild en daar naar handelen. Bijgevolg kan hij dan ook tot verantwoording worden geroepen.

Daarom kan een schools overgebracht geestelijk weten – dus ook leerstellingen, die de mens schools aanneemt – niet toereikend zijn voor de volledige kennis van de wil van God, zolang het niet, door eigen nadenken daarover, in de mens het verantwoordelijkheidsgevoel wekt en bevordert. En bij ernstig nadenken zal de mens inzien, welke leren God de mens heeft gegeven en welke leren van menselijke kant werden toegevoegd. Om zich dus eens te kunnen verantwoorden moet de mens zich vooreerst met het ontvangen weten bezighouden en hij zal daardoor, als hij verlangend is naar de waarheid, ook waarheid en dwaling uit elkaar kunnen houden. Terwijl een dogmatische leer het verantwoordelijkheidsgevoel in hem verstikt, ja verstikken moet, omdat het geloof aan wat geëist wordt of wat moet worden nagekomen een zuiver mechanische aangelegenheid wordt en de mens zich niet meer verantwoordelijk voelt voor wat hij gewetensvol meent te vervullen. Want wat hij doet, doet hij uit een zekere dwang, omdat het van hem wordt geëist. Het is geen handeling uit vrije wil, ofschoon hij het ook kan weigeren of dat wat bevolen is buiten beschouwing kan laten. De innerlijke drang ontbreekt, die aanleiding zou moeten zijn voor elke handeling, voor alles wat God van de mensen vraagt.

De mens moet zich ervan bewust zijn, dat alleen datgene door God wordt gewaardeerd, wat hij uit liefde doet; dat dus het denken en handelen alleen door de liefde moet zijn bepaald en dat elke liefdeloosheid een zonde is tegen God die de Liefde zelf is, en de mens zich daarvoor moet verantwoorden. Wat hem dus bevolen wordt, wat hem tot plicht wordt gemaakt, schakelt het vrije denken en handelen uit en de mens verantwoordt zich in zekere zin alleen voor de wereld, dus tegenover diegenen, die hem een plicht hebben opgelegd. En daarom kan het de ziel weinig voordeel opleveren, wat de mens niet van binnen uit doet. Daar dus nooit de medemens de verantwoording voor de ziel kan overnemen, maar de mens ze zelf moet dragen, heeft hij ook de plicht zijn denken en handelen te onderzoeken, of het met de wil van God overeenstemt. En daarom moet hij op de hoogte zijn van Gods wil, die hem door Zijn woord wordt overgebracht. En dus moet het woord Gods grondslag zijn, maar niet menselijke uitleggingen en toevoegingen. En om dit te onderzoeken, om zich later te kunnen verantwoorden, is een innige verbinding met God nodig, die een mens die naar de waarheid verlangt, nu ook door middel van gedachten Zijn wil zal openbaren.

Amen

BD.3333
17 november 1944

De vergeestelijking van de substanties van het lichaam

Het lichaam moet de ziel helpen geestelijk rijp te worden, doordat het zichzelf opgeeft, doordat het elke begeerte onderdrukt en alleen het verlangen van de ziel tot zijn recht laat komen, die zich – als het lichaam haar vrij laat – geheel aan de geest in zich overgeeft, dus zwicht voor diens verlangen en diens aandrang. Hoe meer het lichaam zich bij het verlangen van de ziel aansluit, des te meer vergeestelijkt zich dus ook de materiële buitenkant van de ziel. En deze heeft dan niet meer zo’n lange weg over de aarde af te leggen, terwijl een geheel materieel ingesteld lichaam nog na zijn lichamelijke dood lange tijd nodig heeft voordat het zijn begeren heeft overwonnen. De geestelijke substanties van de uiterlijke vormen van die zielen zijn als het ware verfijnd. Ze zijn niet meer zo grofstoffelijk, ofschoon ze nog aardse materie zijn. De ziel trekt het mee naar de overkant in het gebied van de geest aan wie ze elke heerschappij over zich heeft afgestaan, en het lichaam volgt haar gewillig. Het ziet af van alles wat het anders begerenswaardig toescheen. Het is volledig zonder weerstand en daarom ook niet meer op de wereld gericht.

En een mens zal sneller rijp worden als lichaam en ziel aan de geest in zich onderdanig zijn. Deze zal ze nu in liefde en wijsheid regeren. Wat hij verlangt wordt door de ziel en het lichaam uitgevoerd en dat draagt bij tot geestelijke vooruitgang. Want de ziel zal de stem van de geest kunnen vernemen, omdat het lichaam tegelijkertijd bereid is, doordat het elke storing ver houdt van de ziel terwijl het zichzelf in de toestand verplaatst dat de stem van de geest zich uit. Want het lichaam moet zich volledig losmaken van de wereld. Het moet zijn lichamelijk oor sluiten en het luisteren aan de ziel overlaten opdat deze het hem dan overbrengt. Hoe minder de ziel door het lichaam wordt gehinderd, des te duidelijker klinkt voor haar de stem van de geest.

Maar het lichaam behaalt daardoor ook een goed resultaat. Het overwint veel gemakkelijker de materie. Het is in zekere zin gesterkt door de spijs welke de ziel tot zich neemt. Het vergeestelijkt zich steeds meer en de ziel neemt bij haar heengaan van de wereld geestelijke substanties van het lichaam mede in zich op. De aards materiële bestanddelen van het lichaam zullen niet zo’n lang rijpingsproces hebben door te maken, soms zelfs tot de vorming van een nieuwe mensenziel worden toegelaten, waar ze zich volledig kunnen vergeestelijken.

Waar ziel en lichaam op de geest aansturen, is zo’n vergeestelijking gewaarborgd, als ook Gods eeuwige ordening in acht wordt genomen bij de positieve ontwikkeling van de geest. De gang van de positieve ontwikkeling kan echter aanzienlijk worden verkort, wanneer de weerstand van het geestelijke is gebroken, dat wil zeggen: wanneer het geestelijke zelf elke weerstand opgeeft, wat steeds het geval is wanneer het lichaam zich losmaakt van alles wat het anders nastreeft. Wanneer het voor de ziel het geestelijk streven verlicht, doordat het zelf zich bij haar aansluit en tracht elke aardse boei te verbreken door bewuste overgave en door zich te onderwerpen aan de geest in zich, die ziel en lichaam nu tot zich trekt en een snelle positieve ontwikkeling van beide nu het gevolg is.

Amen

BD.3334
18 november 1944

Reden van de moeilijke levensomstandigheden

Jullie mensen zullen geen verandering ten goede in jullie levensomstandigheden kunnen verwachten, zolang jullie niet zelf jullie wil en jullie leefwijze veranderen. Jullie hebben een volledig verkeerde opvatting van het doel van jullie leven op aarde, en jullie zouden er ook nooit meer over nadenken, wanneer jullie een zorgeloos, eentonig vredig leven in werelds genot beschoren was.

Jullie moeten echter tot het besef komen van jullie eigenlijke levensopgave, en daarom worden jullie door hachelijke levensomstandigheden aangespoord erover na te denken, omdat alleen dan jullie door ingefluisterde gedachten antwoord kan worden gegeven door wetende wezens, die jullie geestelijk begeleiden. En deze hachelijke omstandigheden zullen verslechteren, als ze niet tot gevolg hebben jullie tot nadenken aan te sporen, omdat jullie dan ook niet bewust leven, dat wil zeggen: geen positieve geestelijke ontwikkeling nastreven, wat de zin en het doel van jullie leven op aarde is.

En jullie zullen daarom moeilijke tijden moeten doormaken op aarde, en jullie mogen niet op verbetering rekenen, zo lang jullie jezelf niet beteren, dat wil zeggen jullie je de goddelijke wil tot leidraad voor jullie levenswandel maken. Want God kan jullie slechts op één manier opvoeden, opdat jullie wil zelf werkzaam wordt, en jullie zouden slechts weinig leed nodig hebben, wanneer jullie uit eigen beweging zouden nadenken en jullie leven zouden vormen naar het doel van het leven.

En zeer moeilijke omstandigheden zullen jullie nog belasten, omdat jullie geen aanstalten maken je te veranderen. De aarde zal veel leed zien, en hopeloosheid en droefheid zal de mensen moe maken en apathisch, en toch zouden ze zich zelf een gemakkelijk leven op aarde kunnen bezorgen, wanneer ze het leed als een aanmaning van God zouden inzien, die hen daardoor toeroept, hun leven te veranderen voor hun eigen bestwil.

Want ziel en lichaam gaan te gronde op de weg, die zij ingeslagen zijn. En God wil de ziel redden en belast daarom het lichaam, Hij wil jullie mensen nog de juiste weg tonen, als jullie alleen maar van zins zijn naar Hem te luisteren, wanneer jullie door het verzwaarde leven jullie gedachten richten op Hem, wanneer jullie je afvragen wat de zin en het doel van jullie bestaan is en door middel van gedachten naar antwoord verlangen.

En als jullie naar Hem luisteren, Zijn aansporingen en waarschuwingen in acht nemen en opvolgen, dan zal Hij de zware last – die de levensomstandigheden voor jullie betekenen – van jullie af nemen. Hij zal jullie verlossen van alle kwaad, geestelijk en ook lichamelijk, want Hij verlangt slechts van jullie, dat jullie naar Hem luisteren en jullie het eigenlijke doel van jullie leven vervullen; dat jullie streven opwaarts te gaan en niet alleen oog hebben voor het wereldse leven.

Dan neemt Hij de zorgen van jullie af, voor zover dit goed is voor jullie zielen, want God wil niet, dat jullie lijden, indien jullie je geestelijk welzijn boven alles stellen, maar Hij moet jullie met alle middelen behoeden voor het eeuwige verderf, dat jullie echter tegemoet gaan, wanneer jullie een aards leven leiden in zorgeloosheid en werelds genot. Dan gaat jullie ziel verloren en bereiken jullie op aarde niet jullie doel, jullie streven er niet naar opwaarts te gaan en jullie hebben dan je leven voor niets geleefd.

Amen

BD.3343
24 november 1944

Gemeenschappelijk werkzaam zijn in liefde in de eindtijd

De mijnen zullen zich nauw aaneen moeten sluiten, willen ze de laatste periode niet zwak en moedeloos worden. Ze moeten elkaar opbeuren en elkaar moed inspreken. Verenigd moeten ze mijn hulp vragen en die gelovig verwachten. Ze moeten zich elke gelegenheid ten nutte maken mijn woord te horen, de liefde te beoefenen en innerlijke samenspraak te houden met Mij, opdat ze steeds weer gesterkt aan hun dagelijkse arbeid kunnen gaan en aan de eisen van de wereld voldoen, in zoverre ze niet kunnen worden omzeild. Want de tijd zal hard zijn voor ieder. En wie voor zich geen kracht haalt bij Mij, wie de kracht van mijn woord niet op zich in laat werken, hem zal de tijd ondraaglijk toeschijnen en hem terneer drukken.

Maar Ik heb voor de mijnen altijd dat wat kracht geeft paraat: Mijn woord, dat u uit de hemel wordt aangeboden. Wie Dit heeft zal ook deze tijd kunnen volhouden. Hij zal geen aandacht aan de tegenspoed schenken en de nood niet zo voelbaar merken. Hij wordt er steeds weer uit weggeleid, want Ik zelf houd mijn handen boven hem, dat hem geen leed zal geschieden. Ik zelf neem hem bij de hand, opdat hij geen misstap zal begaan. En Ik zelf beur hem op en troost hem door mijn woord, als hij moedeloos is en zijn hart zich ongerust maakt.

En daarom zal mijn woord de enige bron van kracht zijn. En voor mijn woord zult u samen moeten komen. U zult Mij altijd tot u moeten laten spreken, in nood en droefenis, als u bang bent en in een benarde toestand verkeert. U zult naar mijn stem moeten luisteren en doen wat Ik van u verlang: voortdurend liefde geven. Want alleen door werken van liefde is de nood te lenigen. Want dan trekt u Mij zelf naar u toe en met Mij zult u alles overwinnen. En als u ook tegenover uw vijanden liefde stelt, zult u ook geestelijke successen kunnen behalen. Want waar u liefde geeft wint u de harten en zo verzwakt u de macht van de tegenstander.

En u zult daar veel gelegenheid voor hebben, omdat de nood alle mensen in een toestand brengt dat ze om hulp vragen. Dan zult u zich moeten waarmaken. U zult elkaar het goede voorbeeld moeten geven en de liefde in praktijk moeten brengen. En Ik wil u de mogelijkheid geven behulpzaam bezig te zijn, opdat u de medemensen zult aansporen en opvoeden tot liefde. En elke kring, die zich in geestelijk streven aaneensluit, die bereid is Mij te dienen en mijn woord begerig in zich opneemt, moet weten dat hij onder mijn hoede staat.

Ik zal steeds te midden zijn van de mensen die Mij als doel hebben. Ik zal hen duidelijk te hulp komen in de nood. Ik zal de alleenstaanden samen brengen, opdat ze Mij gezamenlijk kunnen dienen. Ik zal hun alle bescherming ten deel laten vallen, zodat ze nooit bang hoeven te zijn. Want nooit zal de nood groter zijn dan Degene, die hem over de mensheid laat komen.

Wie Mij erkent als Heer en Schepper van hemel en aarde, zal alleen maar zijn gedachten gelovig en vol vertrouwen naar Mij te hoeven opzenden en Ik zal hem niet teleurstellen. Zijn geloof is ook waarborg voor mijn hulp. Zijn geloof roept mijn aanwezigheid in en Zijn geloof laat mijn vaderliefde zichtbaar worden. Hij zal niet tevergeefs naar Mij roepen, hij zal verhoord worden in elke nood.

En ga daarom onversaagd de komende tijd tegemoet. Laat Mij werkzaam zijn en vrees niet, want mijn liefde en almacht zal de tijd beëindigen en u, mijn getrouwen, er doorheen leiden naar de eeuwige gelukzaligheid. En u zult Mij danken en loven, dat u deze periode van genade mocht doormaken. Want ze levert degenen die Mij trouw blijven meer zegen op: een paradijs op aarde en een gelukzalig leven eens in de eeuwigheid.

Amen

BD.3345
25 november 1944

Meervoudige gang door de schepping – Heilsplan Gods – Het herkennen in het lichtrijk

Het geestelijke had een lange weg te gaan voordat het werd toegelaten tot de laatste levensproef, tot de belichaming als mens. Het moest door vele andere vormen heengaan. Het moest zich voegen naar de goddelijke wil. Het was van zijn vrijheid beroofd en dus legt het deze weg over de aarde in zekere zin gedwongen af, doch met het laatste doel dat het weer de uiteindelijke vrijheid ten deel valt. De belichaming als mens moet de laatste proef zijn waarin het wezen zich moet waarmaken om de definitieve vrijheid te verkrijgen. Dat wat het in de toestand van gedwongen wil heeft gedaan – dienen – moet het nu uit vrije wil doen. Niet beïnvloed, alleen erop gewezen. Het moet dienend werkzaam zijn uit eigen aandrang, aangespoord door de liefde. Is nu het wezen bereid deze dienende weg in liefde te gaan, dan kan het in korte tijd zijn laatste vorm overwinnen en het kan binnengaan in de sferen van het licht, waar het weer vrij en ongehinderd kan werken in gelukzaligheid. Dit is doel en zin van de levenswandel door de schepping.

Daar het doel nu de vrije wil van het wezen vereist, kan het wezen begrijpelijkerwijs ook falen wanneer het de vrije wil niet juist gebruikt. Het kan het doel niet bereiken, maar een verkeerde weg gaan die ver van het doel af voert. Dan is één gang door de schepping niet voldoende, maar het moet ten behoeve van het bereiken van het doel deze gang opnieuw afleggen. Ja, zo nu en dan meerdere keren, tot het uiteindelijk zijn vrijheid weer heeft teruggekregen. En voor elke gang door de schepping zijn nieuwe mogelijkheden vereist om rijp te worden. Steeds weer zijn er andere voorwaarden gesteld waaronder het wezen de opwaartse ontwikkelingsgang aflegt. En dit is het eeuwige heilsplan dat voor de mensen pas begrijpelijk wordt wanneer ze op de hoogte zijn van de oorsprong en het einddoel van het geestelijke, door het wekken van hun geest. Alleen dan zijn ze in staat de oneindige liefde en barmhartigheid van God te begrijpen, Zijn grootte en almacht en Zijn overgrote wijsheid. Maar herkennen zullen ze God pas in het rijk van het licht, wanneer alle sluiers voor hun ogen zullen wegvallen en ze terugblikken op de afgelegde gang over de aarde, wanneer ze op de hoogte zijn van de oneindig liefdevolle zorg van de eeuwige Schepper tegenover Zijn schepselen, van de hardnekkigheid van deze in de niet verloste toestand en de heerlijkheden van het geestelijke rijk.

Alles wat bestaat, heeft alleen als doel het geestelijke naar Hem terug te voeren, dat voor Hem eens verloren ging door de wil van de tegenstander die Hij toch eveneens volledige vrijheid gaf.

Het rijpe geestelijke kent zijn onvolmaaktheid en zijn afstand tot God van voorheen en is eeuwig dankbaar en aan God toegewijd, dat Hij het niet in deze toestand liet, maar met alle middelen het terugwinnen ervan trachtte te bereiken. Het kent de eigen weerspannigheid en de overgrote liefde Gods en het wordt nu bijna verteerd door de liefde voor Hem die het redde uit de geestelijke diepte. En al duurde de gang over de aarde ook oneindige tijden, al bracht hij het wezen ook mateloze kwellingen, het wezen zelf is zijn Schepper dankbaar dat Hij het deze weg liet gaan, dat Hij het de mogelijkheid gaf het laatste doel te bereiken en te komen tot het aanschouwen van God. Want deze gelukzaligheid weegt op tegen alles wat het wezen in zijn weerspannigheid heeft ondergaan.

En daarom is elke nieuwe schepping een bewijs van de liefde van God die het geestelijke dat Hem nog niet herkent tot inzicht wil brengen, om het gelukzalig te maken voor alle eeuwigheid.

Amen

BD.3348
27 november 1944

Natuurgebeuren – Er vallen slachtoffers onder goede en slechte mensen

In het uur van de grootste nood zullen veel mensen tot God roepen. Maar niet elke roep zal uit het hart komen, want het gevaar waarin ze verkeren, ontneemt hen alle vermogen om te denken. En dus zullen ze God alleen met hun lippen aanspreken en naar hun gebed zal niet worden geluisterd. Alleen zij, die in staat zijn hun gedachten naar Hem te sturen, al is het maar voor enkele ogenblikken, zal God bijstaan, om ze te redden uit hun lichamelijke nood, of om hun zielen nog genaden te verlenen voor hun einde.

De dood moet niet altijd als de grootste ramp worden beschouwd, want als de mens in het aangezicht van de dood de weg naar God heeft gevonden, is hij een werkzaam middel geweest voor zijn redding, die meer waard is dan het behoud van het lichamelijke leven in duisternis van geest.

En daarom zullen ontelbare mensen hun leven verliezen in korte tijd, deels als waarschuwing voor hun medemensen, deels vanwege hun eigen geestelijke nood. Maar ook rechtvaardigen, wier levensloop is voltooid volgens Gods wil, worden weggeroepen van de aarde. Want waar God zelf herkenbaar is, waar de krachten der natuur, die aan de wil van God zijn onderworpen, in beroering raken, daar is ook Zijn wil bepalend, wie aan dit gebeuren ten offer valt. Er zullen rijpe en onrijpe zielen van de aarde moeten weggaan. Maar als een ziel nog voor de lichamelijke dood God heeft herkend, is ook haar geestelijke hogere ontwikkeling in het hiernamaals verzekerd en is het beëindigde leven alleen een zegen voor haar.

En de aardse nood zal groot zijn en zal aan allen nog de mogelijkheid bieden de weg naar God te vinden. Want het natuurgebeuren zal zich vooraf aankondigen. Er zullen zich uit buitengewone tekens een ongewone gebeurtenis laten afleiden, zodat ieder mens zich nog kan bezinnen. En hij zal ook door medemensen worden gewezen op de hoogste Macht, de Bestuurder van de hemel en de aarde, zodat hij tijd en gelegenheid heeft zich met Hem te verbinden in innig gebed.

Maar nu toont zich de afstand van de mensheid tot God. Want slechts weinige nemen Hem aan. Slechts weinige wenden zich in hun angst en benarde toestand tot Hem om bescherming en hulp. De meesten wijzen Hem bewust en onbewust af. Ze volgen het schouwspel van de natuur op de voet, steeds in de hoop op een spoedige beëindiging. En het uur van de nood treft hen daardoor des te geweldiger, omdat ze zich volkomen verlaten voelen, daar hen elk geloof ontbreekt. Maar ook van deze mensen, die op grote afstand van God zijn, blijven er vele in leven, aan wie God nog de mogelijkheid geeft naderhand tot inzicht te komen.

Goede en slechte mensen zullen hun leven verliezen en goede en slechte mensen zullen hun leven behouden. Want deze natuurcatastrofe is nog geen scheiding der geesten, maar alleen een laatste waarschuwing voor het laatste oordeel, waaruit alle mensen het nut voor hun ziel moeten trekken.

Maar het staat hen vrij, hoe ze deze waarschuwing benutten. Ze kunnen tot inzicht komen, voor of na de rampzalige nacht, maar ze kunnen ook blijven vasthouden aan hun oude denken en het grote gebeuren kan ook geen indruk maken op hun ziel. En zo zullen ook naderhand mensen, die God vijandig gezind zijn, aan het werk zijn om elk geloof in God te vernietigen. En ze zullen dit natuurgebeuren aanvoeren als het grootste bewijs, dat Hij niet bestaat. Ze zullen als grootste ontkenners van God tevoorschijn komen uit een gebeuren, dat hen tot het geloof moest terugbrengen. En de strijd zal daarom openlijk ontbranden tussen diegenen, die het gebeuren sterk en gelovig heeft gemaakt, en diegenen, die het hebben overleefd ondanks hun ongeloof. En dus gaan allen het einde tegemoet, nadat de mensheid nog een korte tijd van genade is toegekend tot aan het laatste oordeel.

Amen

BD.3352
30 november en 1 december 1944

Het kindschap Gods – Buitensporig veel leed op aarde

Om het kindschap Gods op aarde te verkrijgen, moet de mens zich vormen tot liefde en zichzelf daardoor in staat stellen de vereniging met God al op aarde tot stand te brengen, zodat hij geheel gerijpt in de lichtsferen van het hiernamaals kan binnengaan als hij van de aarde weggaat. Hij moet dus door werken van liefde zijn ziel zo gelouterd hebben, dat God zelf kan wonen in zijn ziel en zijn geest zich met de Vadergeest verbindt. En dan heeft de mens zijn opgave op aarde helemaal tot een goed einde gebracht en zijn doel bereikt en als lichtwezen binnen mogen gaan in het geestelijke rijk, waar het nu schept en werkt.

Maar deze graad van rijpheid vereist een volledig afstand doen van aardse goederen. Zodra de mens nog aan de materie hangt, is deze versmelting met de eeuwige Godheid onmogelijk, want het hart is nog niet geheel vrij van afvalstoffen die bestaan uit begeerten en bijgevolg ook nog niet voorbereid om de goddelijke geest op te nemen, en dan moet de mens veel leed op zich nemen om de laatste loutering van de ziel te bewerkstelligen en daarom zullen ook de uitermate goede en vrome mensen veel leed krijgen opgelegd, opdat de loutering van de ziel plaats heeft.

Waar een buitengewoon zwaar leed de mensen terneer drukt en er zich toch een dieper geloof openbaart, daar kan de ziel vóór haar belichaming een bijzonder moeilijk leven op aarde voor zichzelf hebben uitgekozen, om het laatste doel: het kindschap Gods, op aarde te bereiken. Want dit doel moet op aarde worden nagestreefd en bereikt, en altijd zal het de zwaarste levensvoorwaarden eisen, omdat de ziel geheel rein en zonder afvalstoffen het rijk hierna moet binnengaan en dit een bijzonder doeltreffend louteringsproces verlangt. Want steeds is het leed een hulpmiddel om het geestelijke doel te bereiken. Het moet naar God leiden als de ziel nog van God is afgekeerd, of het moet de ziel louteren en kristalliseren, dat ze als ’n geheel rein wezen in de nabijheid van God kan komen – om nu de meest gelukzalige vereniging met Hem te kunnen binnengaan.

Leed en liefde moeten samenwerken om een mens op aarde te vergeestelijken en daarom moet de mens die in de liefde leeft, het leed niet vrezen, het integendeel met overgave op zich nemen, zijn gedachten gericht op het hoge doel dat hij op aarde kan bereiken, want hij heeft voor zichzelf zijn weg over de aarde gekozen vanuit het inzicht dat deze hem helpt rijp te worden tot de hoogste graad, wanneer zijn wil er zich niet tegen verzet.

Doch de verrukkingen van het kindschap Gods wegen duizendvoudig op tegen al het leed in het leven op aarde. En de tijd op aarde is kort, hij is als een ogenblik in het tijdsbestek van de eeuwigheid. En zodra de mens een diep geloof heeft, kan hij ook steeds de kracht van God in ontvangst nemen om alles te verdragen wat hem is opgelegd, want zijn gebed zal dan innig op God zijn gericht en God zelf zal hem sterken en hem tot overwinnaar van zijn leven op aarde maken.

God zelf haalt Zijn kind tot zich als het de proef van het leven op aarde heeft doorstaan en nu als ’n geheel rein wezen van de aarde scheidt. Maar steeds zal zijn weg over de aarde gekenmerkt zijn door liefde en leed, omdat zonder deze twee de ziel niet volledig rein wordt om God in het hart van de mens op te nemen en deze innige band met God al op aarde moet plaatsvinden, daar anders de ziel niet standhoudt tegen de verzoekingen van de wereld, daar anders ook het leed haar niet de volledige loutering kan opleveren, omdat haar de kracht ontbreekt om dit leed zonder klagen te dragen en elk morren of het in verzet komen, nog het volledige onderwerpen aan de wil van God doet ontbreken

Maar de ziel moet één worden met God. Ze moet de innigste band met Hem hebben, ze moet zelf het leed willen en ook dit als een geschenk Gods dankbaar in ontvangst nemen vanuit het inzicht dat het de laatste barrières tussen God en zichzelf neerhaalt en dat alleen een overwinnen van dit leed hem de hoogste gelukzaligheid oplevert: een kind van God te worden met alle rechten en plichten.

En dit is het doel van alle mensen op aarde, maar slechts weinige bereiken het. Slechts weinige zijn door de liefde zo innig met God verbonden dat ze ook in het leed Zijn overgrote vaderliefde onderkennen, die hun het meest gelukzalige lot zou willen bereiden in de eeuwigheid. Hun lot op aarde is niet benijdenswaardig, maar in het rijk hierna staan ze op de hoogste trap – ze zijn in de onmiddellijke nabijheid van God en daarom ook onuitsprekelijk gelukkig, want ze kunnen, als Zijn ware kinderen, naar believen handelen volgens hun wil, die ook steeds de wil van God is. Ze kunnen scheppen en vormgeven en steeds weer bijdragen aan de verlossing van datgene dat nog, ver verwijderd van God, de meest verschillende scheppingen nodig heeft om zich opwaarts te ontwikkelen. En dit is het meest zalige lot dat in overvloed schadeloos stelt en opweegt tegen het lijden van het aardse leven en daarom het doel van alle mensen moet zijn op aarde.

Amen

BD.3354
2 en 3 december 1944

Het beïnvloeden door lichtwezens door middel van gedachten

Zodra een lichtdrager in het hiernamaals, een wezen dat weet, gehoor kan vinden bij een mens, blijft hij steeds in diens nabijheid om elke gedachte te beïnvloeden, om hem dus voortdurend te onderrichten. Maar steeds blijft de wil van de mens doorslaggevend of de pogingen van het lichtwezen succes hebben. Want ofschoon het wezen vol kracht is en geheel en al bezit zou kunnen nemen van het denken van de mens, wordt deze niet in zijn wilsvrijheid beperkt, dus nooit wordt het weten hem tegen zijn wil in overgebracht. En daarom vraagt het onderrichtend bezig zijn van de kant van de lichtwezens een bovenmatig geduld. Zij moeten steeds weer de gedachten van de mens op een bepaald thema richten waarover zij bereid zijn opheldering te geven en ze mogen niet ongeduldig worden wanneer deze gedachten afdwalen.

En daarom moet hun liefde voor de mensen groot zijn, zodat ze steeds weer begrip opbrengen voor hun zwakheden en niet ophouden te proberen de mensen te interesseren voor het geestelijke weten. En daarom zal een mens die in innerlijkste verbinding met de lichtwezens staat, ook een andere gedachtenwereld hebben. Hij zal, ofschoon hij nog niet op een in het oog lopende manier is onderwezen, veel nadenken over geestelijke thema’s, en dit nadenken zal hem bevredigen, omdat het hem een antwoord oplevert dat hem bevalt. En dan kunnen de lichtwezens in actie komen, ze kunnen zich te allen tijde in de gedachtengang van de mens mengen, ze kunnen hun denken op de mensen overdragen. Maar het hangt van de bereidwilligheid van de enkeling om tot zich te nemen af, of hun inspanning en geduld succesvol is. Want hoe bereidwilliger hij is, des te opmerkzamer hij in zijn binnenste luistert, dat wil zeggen, hij slaat acht op zijn gedachten, hij laat ze niet meteen vallen, maar verwerkt ze en pas dan kunnen ze werkzaam worden, dus hem actief laten worden, om uit te voeren wat hem door middel van gedachten wordt aangeraden.

Heeft de mens deze overdracht door middel van gedachten gehoor geschonken, dan komt ook het verlangen bij hem op, het gehoorde, dus dat wat geestelijk is opgenomen, aan de medemens over te dragen, want wat hem innerlijk bezighoudt, spoort hem ook aan dit verder te geven. En dan is dit een voorbereiden van de medemensen voor de werkzaamheid van de lichtwezens aan hem, want zodra er iemand zijn oor opent voor datgene wat hem wordt meegedeeld, begint hij ook na te denken en kan het lichtwezen weer ingrijpen en voedsel aan zijn denken geven in de vorm van vragen en opheldering door middel van gedachten.

Alle mensen zijn aan zulke lichtwezens toevertrouwd, alle mensen zijn door hen omringd en ze letten op elke gedachte. En zodra het denken zich op geestelijke zaken richt, dus op datgene wat buiten het aardse leven ligt, wat niet het lichaam, maar de ziel van de mens betreft, proberen de lichtwezens het denken in goede banen te leiden doordat ze het ware weten, het antwoord op de vragen die hen bezig houden, hun door middel van gedachten toefluisteren, zodat ze, als van hen zelf uitgaande, er aandacht aan schenken en bij goede wil van de mens ook gewaardeerd worden. Want de gedachte wordt pas waardevol als hij wordt omgezet in de daad, wanneer dat, wat de mens door middel van gedachten wordt aangeraden, ook wordt uitgevoerd in overeenstemming met de raad. Maar bij veel mensen zijn de inspanningen van de lichtwezens zonder succes, omdat ze alleen aardse zaken nastreven en voor geestelijke arbeid of geestelijk weten niet ontvankelijk zijn. Daar zijn de lichtwezens dankbaar voor elke steun door de mond van een mens. Want de lichtwezens kunnen zich niet openlijk openbaren en ook niet tegen de wil van de mens in hen in het ware weten inwijden, integendeel is het steeds de wil van de mens zelf, die het werk van de lichtwezens bij zichzelf toelaat of weigert. En de lichtwezens zijn aan wetten gebonden, omdat de vrije wil van de mens onaangetast moet blijven om het volmaakt worden van de mens niet onmogelijk te maken.

Daarom kan het ware weten de mensen alleen worden bijgebracht wanneer hun wil zelf actief wordt, doordat ze zich dus ongedwongen aan de invloed van diegene overgeven die als verkondiger van het licht, hen met het ware weten vertrouwd maakt. Dan pas kunnen de lichtwezens die hem omringen ook bij hem hun arbeid verrichten, ze kunnen hem door middel van gedachten onderrichten en hem uitsluitsel geven over alle vragen die hem bezighouden. En dan wordt hij voortdurend geestelijk geleid en verzorgd, en zijn denken wordt in rechte banen geleid, want de lichtwezens beschikken over grote kracht en macht, zo gauw maar de wil van de mens zich niet verzet tegen hun inwerking.

Amen

BD.3359
7 december 1944

Vrije wil – Kennis van het goede en kwade – De nieuwe aarde

De menselijke wil is vrij, maar het gebruiken van die wil vereist een klaar begrip van wat de wil kan en moet nastreven. Om te kunnen beslissen moet de wil gelegenheid hebben uit twee richtingen te kiezen, dus moet het voor de mens mogelijk zijn om goed van kwaad te onderscheiden, anders zou de vrijheid van wil geen zin hebben. Om die reden gaf God de mens het verstand, daar anders de vrije wil betwijfeld zou kunnen worden.

Het verstand voor zijn eigenlijk werk niet te gebruiken betekent dus ook de gave van de vrije wil buiten beschouwing te laten. De mens heeft dus de plicht zijn verstand te gebruiken, omdat hij er zich voor verantwoorden moet. En daarom is het noodzakelijk over het doel en de betekenis van het leven na te denken, daar dan alle andere vragen opduiken waarover nagedacht moet worden om tot een vrije wilsbeslissing te komen.

En dit is voor de geestelijke ontwikkeling beslist noodzakelijk zodat de innerlijke houding tegenover God, tegenover het goede, een verheldering zou ervaren, opdat de mens een innige verhouding tot God leert kennen als doel van het aardse leven zodat de vrije wil bewust naar God streeft en daardoor met het goede instemt. Hij moet daarom ook de macht van het kwade weten, en moet het kwade leren kennen om het te kunnen verafschuwen en dan voor één van beide beslissen. En juist daarom kan het kwade niet uit de wereld gebannen worden, daar de mens anders deze vrije wilsbeslissing nooit zou kunnen nemen. Het kwade moet ook speelruimte hebben waarin het kan uitrazen. Dit is de invloed van Gods tegenstander op de mensen die hem niet verhinderd wordt omdat hij tegelijkertijd de goede krachten tot ontplooiing kan brengen en de wil van de mens aangespoord wordt het goede of het kwade na te streven. Derhalve zijn ook de negatieve krachten God dienstbaar, want zij helpen tegen hun wil al het geestelijke dat zijn wil, ten goede gebruikt opwaarts. Maar de negatieve krachten laten vaak hun invloed gelden buiten hun bevoegdheid, doordat zij proberen de bezigheid van goede krachten te verhinderen, wat hun door God niet belet wordt. Zij proberen daardoor voor de mensen de vrije beslissing tussen het goede en het kwade onmogelijk te maken, doordat zij hun de kennis van het goede, van God, onthouden – en de wil van de mens proberen te overweldigen.

En daarom stelt God een einde aan hun activiteiten voor lange tijd. Hij bindt deze krachten die voor lange tijd de vrijheid van handelen hadden, maar tegelijkertijd de mensen die nog geen duidelijke beslissing genomen hebben, of die voor het boze gekozen hebben, hinderen hun vrije wil te gebruiken.

Alleen zij blijven leven die uit eigen beweging, ondanks de grootste verzoekingen, voor God beslist hebben. Die dus geen wilsbeproeving meer nodig hebben, daar zij de zwaarste proef hebben doorstaan. Dus kunnen in het komende tijdsbestek alleen mensen op aarde wonen die deze wilsbeproeving ondergaan hebben. Die wisten van de activiteiten van de tegenstander waaraan zij blootgesteld waren, en ze toch ontvlucht zijn krachtens hun vrije wil. Alleen dezen hebben dus de rijpheid bereikt die hun veroorlooft een tijd op aarde te wonen, waarin zij niet beïnvloed worden door de tegenstander van God. Terwijl de anderen die gefaald hebben de lange weg van ontwikkeling nogmaals af moeten leggen, tot zij weer het stadium bereiken waarin zij hun vrijheid van wil gebruiken kunnen. De mensen moeten voortdurend blootgesteld worden aan het goede en het kwade en daarom zal de aarde net zolang een slagveld van beide krachten blijven, als het onrijpe geestelijke zich op haar belichaamt.

De nieuwe aarde zal aanvankelijk alleen door lichtwezens bewoond worden, dat wil zeggen: door mensen in een staat van hoge geestelijke rijpheid. Zij zullen ook voortdurend contact hebben met de lichtwezens uit het geestelijke rijk, want het kwade wordt door de macht en de wil van God verhinderd de mensen te benaderen. De eerste mensen op de nieuwe aarde behoeven immers niet meer een proef te ondergaan, en daarom is het niet nodig dat negatieve krachten zich ophouden in de nabijheid van de aarde. En dat zal te zien zijn aan de staat van diepe vrede die heerst op de nieuwe aarde. Een toestand van overeenstemming en een samenleven der mensen in volkomen, harmonie. Want de liefde regeert, en waar de liefde is kan zich geen wezen ophouden dat vijandig tegenover God staat.

Maar deze toestand zal niet voor eeuwig zo blijven, want de latere generaties zullen weer de tegenstander van God macht over zichzelf geven. Zij zullen gewillig aan zijn verleidingen gehoor geven en zich in dezelfde mate van God verwijderen, die hun een paradijs bereiden wou op de nieuwe aarde. En dan zal de strijd tussen licht en duisternis weer opnieuw beginnen en voortduren tot het einde van een verlossingsperiode, opdat de mensen vrij beslissen kunnen welke heer zij over zich accepteren willen. En in de eeuwigheid zal er hun gedaan worden volgens deze vrije wilsbeslissing. Zij zullen in de duisternis moeten smachten of het “eeuwige Licht” tegemoet gaan, tot zij zich met het Oerlicht verenigd hebben.

Amen

BD.3362
10 december 1944

Smeekbede in innigheid en verhoring

Vraag in het gebed om mijn genade en u zult waarlijk geen gebrek hoeven te lijden of in geestelijke nood blijven. Elke smeekbede die ter wille van het geestelijke, van de aarde naar Mij wordt gezonden, vindt gehoor en Ik bedenk de mens naar de sterkte van zijn geloof. Maar als u vol innigheid tot Mij bidt, hebt u het vaste geloof in u dat Ik u helpen kan en wil en dan stroomt mijn genade u toe in zo’n mate dat u Mij zult moeten herkennen aan uw vredige gelatenheid, want Ik geef deze vrede in uw hart zodra u Mij daarin wilt opnemen. De innigheid van het gebed opent Mij de deur naar uw hart, waarin Ik rondkijk en u aanleiding geef tot verdere ordening daarin, doordat Ik u tot liefde aanspoor en u ook kracht geef om bezig te zijn naar mijn wil. En u zult tot alles in staat zijn. U zult uw geestelijk doel bereiken als u Mij aanroept om genade, om mijn hulp, mijn kracht die Ik u beloofd heb met de woorden: “Vraag, dan zal u gegeven worden.”

De aardse nood moet u soms terneerdrukken, opdat u zich geestelijk bezint. De aardse nood is het middel om u aanleiding te geven tot innig gebed, en ze zal ook worden opgeheven als u gelooft. Maar wie ter wille van zijn ziel tot Mij bidt, die zal Mij merkbaar tot zich trekken. Ik zal hem nabij zijn en hem aan de hand leiden, zijn ziel zal Ik bedenken met voedsel dat haar mijn liefde zal laten zien. En kracht en sterkte zal ze daaruit putten. Want dit is mijn hulp, dat Ik tot haar spreek en haar het bewijs geef dat Ik haar hoor. Nooit zal Ik iemand die tot Mij roept in nood laten en daarom zult u Mij zonder ophouden mogen vragen. Ik hoor u en Ik help u, want mijn liefde zal nooit ophouden.

Amen

BD.3366
13 december 1944

Nieuwe geestesrichting – Mensenwerk

De mensen in een geheel nieuwe geestesrichting te drijven zal het doel zijn van diegenen, die van God geen besef meer hebben door hun liefdeloze levenswandel. Ze verwerpen de oude geloven en proberen ze door nieuwe leren te vervangen. Ze willen het denken van de mensen in de war brengen, doordat ze alles trachten te weerleggen en door tegenwerpingen twijfel in hen te wekken, om hen dan de nieuwe geestesrichtingen voor te houden, om ze hiervoor te winnen door list en dwang. Want ze schrikken er niet voor terug, om met oneerlijke middelen hun doel te bereiken. Ze treden rigoureus op tegen de mensen, die hun oude geloof trouw blijven en ze eren diegenen, die hen ter wille zijn en zich inzetten voor de verbreiding van de nieuwe leer. En deze leren zijn mensenwerk. Er is noch wijsheid, noch liefde in gelegen. Het zijn slechts leren, die een het steeds minder geestelijk worden van de mensen ten doel moeten hebben, die de mensen het doel van hun leven op aarde doen miskennen, die hun oorsprong niet in het geestelijke rijk hebben, maar al het geestelijke ontkennen en alleen maar aardse doeleinden laten gelden.

En de mensen zullen deze zo worden aangeboden, dat niemand zich aan de invloed ervan durft te onttrekken, dat van het aannemen van deze leren als het ware ook het aardse leven afhankelijk wordt gemaakt, zodat de mensen serieus voor de keuze worden gesteld ze aan te nemen of af te wijzen. En deze geestesrichting zal overal instemming vinden, omdat ze de wereldse instelling van de mensen in aanmerking neemt en dat bij de meeste mensen doorslaggevend is. Want de mensheid wordt steeds materialistischer en is helemaal afgekeerd van het geestelijke rijk. Wat hen van menselijke zijde wordt aangeboden nemen ze aan, maar geestelijke gaven herkennen ze niet als zodanig. Het woord Gods maken ze belachelijk of ze bespotten het en elke waarheidsgetrouwe opheldering wijzen ze af. Menselijk tot stand gebracht werk, menselijke ideeën, die liefdeloze mensen trachten te verbreiden, vinden daarentegen bij de meesten instemming. En zo zal er zich een geestesrichting ontwikkelen, die met de zuivere waarheid volkomen in strijd is, die niets met de leer van Christus gemeen heeft, want Christus’ leer van de liefde zal worden verboden.

En omdat de liefde niet als het voornaamste wordt gepredikt, zal ze verkoelen. En ook de wijsheid zal uitgeschakeld zijn, die zonder liefde niet denkbaar is. En steeds onjuister zal het denken van de mensen zijn. Steeds minder zullen ze tot God als de Oerbron van alle wijsheid hun toevlucht nemen. En daarom zullen ze ook niet meer bedacht kunnen worden met de zuivere waarheid. De waarheid zal ook niet worden ingezien. De dwaling daarentegen zal zich handhaven, want de mensheid is door haar liefdeloosheid niet meer in staat de waarheid van de dwaling te onderscheiden. En dus zal ze zich laten verdringen en steeds dieper wegzinken in de toestand zonder inzicht. En er is geestelijke duisternis. Er is nacht onder de mensen en niemand verlangt naar licht. En daarom heeft de tegenstander gemakkelijk spel. De strijd tegen het geloof zal door alle lagen worden gevoerd, want overal heerst liefdeloosheid en hindert het de mensen bij het inzien. Maar mensenwerk blijft niet bestaan. Het zal vergaan, zoals alles, wat niet van God is, nadat het een grote chaos in werking heeft gezet, want wat zich tegen God richt, bestaat niet lang en het wordt derhalve door God zelf vernietigd, als de tijd van ontbinding is gekomen.

Amen

BD.3369
16 december 1944

Het streven van de tegenstander van God om de mensen van God te vervreemden

De geestelijke ontwikkeling in het leven op aarde is zo buitengewoon belangrijk en wordt toch meestal buiten beschouwing gelaten. En dit is het werkzaam zijn van Gods tegenstander, die ernaar streeft de mensen zoveel mogelijk te verhinderen over hun eigenlijke levensdoel na te denken. Alleen actief nadenken leidt de mens naar het doel. Het brengt hem in korte tijd tot het inzicht van zijn taak.

Maar zodra hij op de een of andere manier geconfronteerd wordt met de verplichtingen van de wereld, dat ze zijn denken geheel en al in beslag nemen, heeft de tegenstander van God zijn doel bereikt, hem van elke geestelijke gedachte af te brengen. En de mens zal nu niet het minste voor zijn ziel doen, omdat hem de nood van zijn ziel niet duidelijk is. Want om aan zijn ziel te werken moet hij weten dat deze zich in een onvolmaakte toestand bevindt. Hij moet zich de oorzaak ervan voor de geest halen, hij moet ook de gevolgen kennen en het eerstgenoemde in een verkeerde levenswandel onderkennen. Dan pas zal hij ernaar streven te veranderen en dus aan zijn ziel beginnen te werken.

Maar dit alles tracht de tegenstander van God te verhinderen, doordat hij het aardse leven op de voorgrond stelt en elke gelegenheid te baat neemt, de mensen te lokken met datgene wat de wereld toebehoort. En de mens gaat maar al te gewillig op de wereldse verleidingen in. Hij laat zich lokken en volgt hem, doordat hij naar de vreugden en de goederen van de wereld streeft, doordat hij zich geheel door de wereld laat inpalmen.

Een mens die nog in de wereld genoegen vindt, zal nooit serieus zijn gedachten laten gaan over zin en doel van zijn aardse leven. Hij zal nooit zijn innerlijk leven verzorgen, maar steeds alleen aan de buitenkant aandacht schenken. Hij zal met volle teugen van het leven genieten en geen gelegenheid voorbij laten gaan het lichaam genot te verschaffen, terwijl hij totaal niet denkt aan zijn ziel. En daarom kan hij zich nimmer positief ontwikkelen, zolang hij de wereld teveel aandacht schenkt. Want dit is het aandeel van diegene, die de ziel te gronde wil richten, die meent de macht en kracht van God te kunnen beknotten en daarom ook de mensen van God tracht te verwijderen.

En de mensheid volgt hem gewillig na. Ze verweert zich niet, ze weigert niet, maar doet alles wat de tegenstander van God verlangt en hij gelooft oersterk te zijn in zijn macht. De wil van de mensen zelf vergroot deze macht. De mens levert zich over aan de tegen God gerichte kracht, terwijl hij weerstand moet bieden en dit ook kan, als hij zijn gedachten tot God laat opstijgen en Hem om kracht vraagt. Want vaak genoeg wordt hem voorgehouden wat hij doen en wat hij laten moet. Vaak genoeg wordt hem zijn eigen levenstaak bekend gemaakt en wordt hij aangespoord daarover na te denken.

Als hij het niet doet is het zijn schuld, want God laat het waarlijk niet aan gelegenheden ontbreken, waarin de mens tot inzicht van zijn levenstaak kan komen. Laat hij deze gelegenheden voorbij gaan, dan moet hij er zich voor verantwoorden, zoals omgekeerd hem genade op genade toestroomt, als hij probeert uit eigen beweging zijn levenstaak te vervullen en hij zijn gedachten tot God laat opstijgen. Want God pakt elke uitgestrekte hand vast, die zich vragend naar Hem opheft, evenals Hij echter ook nooit de wil van de mens dwingt om zich op Hem te richten, als hij op Zijn tegenstander aanstuurt.

Amen

BD.3371
17 december 1944

Het beëindigen van de strijd – Een scheiding wat ruimte betreft

Wat voor u steeds van nut is, zult u vernemen, als u zich door Mij zelf laat onderrichten en u dus op mijn stem let, die zacht in u hoorbaar klinkt. U hebt een uitermate onjuiste opvatting over het verdere verloop van het wereldgebeuren, als u gelooft, dat een van de strijdende machten als winnaar uit de worsteling tevoorschijn komt. Want mijn wil heeft het anders bepaald, omdat niet het lichamelijke welbevinden, maar het heil van de zielen moet worden bevorderd en dit een totale omvorming van jullie leven vereist, die echter alleen kan plaats hebben, als alle aardse plannen achterhaald zijn en de mensheid met een buitengewone gebeurtenis wordt geconfronteerd, die haar denken ontstelt.

Een normale afloop van de worsteling der volkeren zou niet een verandering van het vertrouwde leven tot gevolg hebben. Tevens is geen der strijdende machten zonder schuld en dus komt ook geen macht de zege rechtmatig toe. En daarom doorkruis Ik de plannen der mensen, ongeacht welke afloop ze aannemen. Ik maak al hun verwachtingen ongegrond en Ik kom met een oplossing, die niemand verwacht en die ook door niemand is gewenst. Want Ik beëindig de strijd op een manier, dat hij niet meer kan worden voortgezet, zelfs als de mensen dat zouden willen. Want Ik scheid de strijdenden ruimtelijk van elkaar. Ik laat natuurlijke hindernissen ontstaan, die niet zo gemakkelijk kunnen worden overwonnen. En Ik ontneem dus de mensen elke mogelijkheid nog verder strijdend tegen elkaar op te rukken. En dus wordt het worstelen der volkeren tegen elkaar afgebroken. Er zal geen beslissing zijn, er zal geen macht zijn, die heeft overwonnen. Integendeel, de mensheid zal inzien, dat haar macht ten einde is en dat de goddelijke Macht moet worden erkend, die al te duidelijk herkenbaar is aan deze afloop.

Ik zal het einde veroorzaken en toch daardoor de schuldigen gevoelig straffen, want ze voelen zich bedrogen in de zekerheid van hun overwinning. Ze voelen zich verzwakt en zonder resultaat en tegenover een grote ellende en grote armoede geplaatst. En dit einde heb Ik al lange tijd tevoren bekendgemaakt, opdat u, die nog twijfelt, daardoor de waarheid van mijn woord bewezen is. Ik maak een einde, wanneer van de kant van de mensen het hoogtepunt van wreedheid is bereikt, opdat daaraan de wereld inziet, dat er een God in de hemel is, die de zonde straft die zo openlijk aan het licht komt, opdat ze beseft dat niet de mensen de afloop bepalen, maar Ik zelf, en dit anders dan de mensen verwachten.

En het uur is niet ver meer. En daarom maak Ik me bekend aan diegenen, die aan mijn ingreep geloven en op de hoogte zijn van mijn voornemen, die Ik opdracht geef de mensen daarop te wijzen en die Ik als profeten onder de mensheid zend. Want die moet tevoren worden gewaarschuwd, omdat Ik nooit een dergelijk gebeuren over de mensen laat komen, zonder hen ervan in kennis te stellen, opdat ze ernstig aan hun zielenheil denken en zich voorbereiden. Want niemand weet wie erdoor wordt getroffen. Mijn ingrijpen zal ontelbare slachtoffers eisen, overal waar hij zal plaatsvinden.

Amen

BD.3379
25 december 1944

Aards bestaan – Eeuwigheid – Droefheid en vreugde

Het aardse bestaan is maar van korte duur, zelfs al bereikt de mens een hoge ouderdom. Het is maar een fase in de eeuwigheid die kan worden beschouwd als een ogenblik. En alles wat de mens aan vreugde en leed moet doormaken gaat als een vluchtig ogenblik voorbij en laat alleen maar de herinnering achter. Doch ieder ogenblik kan zijn uitwerking hebben op de gehele eeuwigheid.

God heeft echter het lot van ieder mens goed overwogen en Zijn liefde heeft er vorm aan gegeven. Daarom zal niets zonder zin of doel zijn wat de mens ook moet meemaken, het zal de ziel tot heil strekken zodra hij zich geheel aan de goddelijke leiding overgeeft en zich zonder te morren in zijn lot voegt. God wil de totale onderwerping van de mens bereiken, daar Hij dan pas onbeperkt in hem kan werken. Hij verlangt algehele overgave aan zich om de ziel van de mensen te kunnen doorstromen met Zijn liefde, en daarom moet zijn hart ieder verlangen opgeven dat Hem niet geldt. Het aardse leven is kort en moet benut worden. Het moet benut worden voor de volkomen vereniging met God, en iedere dag waarin aardse doeleinden het mensenhart bezighouden is verloren.

Daarom ontneemt God vaak aan de mensen wat zij uit zichzelf niet willen opgeven, om zichzelf dan aan hen aan te bieden als Vervanging. En het is de mens waarlijk niet tot nadeel, hij ruilt het geringste tegen het kostbaarste in en hij zal bovenmate zalig zijn als hij eens inziet hoe liefdevol Gods leiding was, die hem tot eeuwige zaligheid wilde brengen. Want het is Zijn liefde en genade dat Hij Zijn wijsheid alles laat besturen, omdat Hij inziet wat de menselijke ziel tot nut is en wat haar voor eeuwig zou kunnen schaden.

Hij houdt Zijn beschermende hand boven Zijn kinderen die ijverig op weg zijn naar Hem en die toch in gevaar zijn zich van Hem te vervreemden, daar de wereld met allerlei verlokkingen op hen afkomt. Maar de mens moet zich vol vertrouwen aan de goddelijke leiding overgeven. Hij moet weten dat Zijn liefde het aardse bestaan heeft vastgesteld en dat hij Hem eens dankbaar zal zijn als deze korte aardse tijd voorbij is, die maar een ogenblik is in de eeuwigheid.

Amen

BD.3381
27 december 1944

Klinkend woord

Wel klinkt het innerlijke woord duidelijk en verneembaar, maar alleen voor hem die in zijn innerlijk luistert en door zijn levenswandel zijn hart zo gevormd heeft dat God zelf zich door dit hart kan uiten. De ziel van de mens moet zo innig met de geestvonk in zich verbonden zijn, dat ze altijd zijn stem kan vernemen. En de geestvonk die een uitstraling van God is, is in staat zich zo te uiten dat de mens, net als gesproken woorden, zijn stem hoort, dat de woorden in hem klinken en dus niet kunnen worden misverstaan. Want zoals mensen tot elkaar spreken van mond tot mond, zo spreekt ook God met de mensen door het hart. De toedracht is niet anders duidelijk te maken, maar begrijpelijk is deze alleen voor diegene die eens de goddelijke stem heeft gehoord. Hij voelt het in het hart, wat God tot hem spreekt, en hij is overgelukkig met deze genade. Want nu bestaat er voor hem geen twijfel, geen ongeloof, geen vraag. Want alles wordt hem weerlegd of beantwoord, zodra er een twijfel of een vraag in hem is bovengekomen.

Het klinkende woord is voor de mens een bewijs dat alles waarheid is wat hij tevoren alleen maar geloofde. En het klinkende woord geeft de mens blijk van de aanwezigheid van de hemelse Vader, van Zijn nabijheid die onuitsprekelijk gelukkig maakt. Doch het klinkt zo buitengewoon zachtjes en fijntjes in het hart, dat alleen de grootste oplettendheid het mogelijk maakt het te vernemen. De innigste verbinding met God moet in het denken tot stand worden gebracht. En dan moet het luisteren beginnen, het wachten op Zijn genade, die nu verneembaar in hem binnenstroomt.

De goddelijke stem in zich te vernemen, zal echter alleen mogelijk zijn voor de mens wiens hart is veranderd tot liefde. Want het is de goddelijke liefde die zich tegenover de mens uit en deze kan zich alleen daar openbaren waar ware liefde is. Maar heeft de mens eenmaal het goddelijke woord hoorbaar in zich vernomen, dan zal hij deze genadegave eeuwig niet meer verliezen. Dan kan hij te allen tijde en overal Zijn stem horen klinken. Hij zal alleen in innige samenspraak met Hem hoeven te volharden, dan zal hij het antwoord reeds helder en duidelijk vernemen. En hem zal geen twijfel overvallen over de waarheid ervan, omdat hij de nabijheid Gods bespeurt en het hem ook begrijpelijk is dat God zich hoorbaar uit.

Maar voordat het mensenkind een bepaalde graad van rijpheid heeft verkregen door een onbaatzuchtig leven in liefde, kan het ook niet het geluk van deze gelukzalige vereniging met God ondergaan. Het moet echter voortdurend in zijn innerlijk luisteren en innig vragen om deze genade, opdat het kracht zal ontvangen om te leven naar de wil van God en Zijn eeuwige liefde zich naar hem over zal buigen. Opdat het Zijn stem helder en duidelijk zal vernemen, opdat Hij door het hart tot hem zal spreken en het mensenkind Zijn liefde zal voelen en op aarde al overgelukkig is.

Amen

BD.3382
28 december 1944

Gods liefde – Verdriet of vreugde – Gebedsverhoring

U mensen begrijpt niet met welke innige liefde en zorg Ik u omring, anders zou u niet met angst en vrees de toekomst tegemoet zien. U bent toch altijd onder mijn hoede, Ik laat u niet alleen en als u zich toch verlaten waant komt dit alleen omdat u zich niet opent voor de krachtstroom die onophoudelijk – van Mij op u overvloeit. Dan moet u erom worstelen dat u weet te bereiken Mij te kunnen gewaarworden, u moet uw hart naar Mij keren en Mij daarin willen opnemen. U moet net als kinderen in mijn Armen vluchten met al uw zorgen en noden en Mij bidden dat Ik die van u wegneem of u help dragen, en mijn liefde zal daar altijd toe bereid zijn.

Uit mijn liefde bent u voortgekomen en die liefde kan voor eeuwig niet minder worden. En zou u de grootte van mijn liefde kunnen bevatten dan zou u geheel zorgeloos door uw aardse leven gaan, omdat u zich dan in mijn liefde geborgen zou weten. Want de ware liefde die met macht en kracht gepaard gaat, kan en wil alles wat goed is, zij is diegene tot zegen naar wie ze uitgaat. Doch mijn liefde gaat uit naar al mijn schepselen en Ik wil altijd alleen dat wat deze schepselen tot zegen strekt.

Ik wil mijn schepselen voor eeuwig gelukzalig maken en Ik wil dat ze mijn liefde kunnen bemerken, daar het zaligheid voor hen betekent. En als u mensen erin gelooft dat Ik zelf die liefde ben en u niet anders dan goed kan en wil doen, dan kunt u toch elke zorg achter u laten. Want lichamelijk en geestelijk zorg Ik voor u en des te overvloediger, hoe meer u Mij bij u werkzaam laat zijn en hoe minder weerstand u Mij biedt.

Wanneer dus uw ziel nog angstig is, houdt de wereld u nog gevangen en daarvan moet u zich losmaken. Zij moet Mij alles toevertrouwen en aan Mij overlaten hoe Ik haar aardse leven bestuur. Zij moet bereid zijn te offeren als Ik een offer van haar verlang, want dan is het voor uw geestelijk welzijn. En Ik weet waarlijk wat de ziel nodig heeft, Ik weet wanneer zij in gevaar is en Ik weet het juiste middel om haar voor dat gevaar te behoeden. En toch ben Ik bereid u uw aardse wensen te vervullen als u Mij daar in alle innigheid om verzoekt en u gelovig op de vervulling van uw bede wacht. Want mijn liefde laat u geen gebrek lijden, zij geeft en vervult steeds zolang u in Mij uw Vader ziet en in kinderlijke liefde tot Mij komt, zodra u in mijn liefde gelooft. Want mijn liefde is er altijd en steeds bereid te geven. Wat u somtijds als lijden aanziet is vaak de brug tot vreugde, doch tot een vreugde die bestendig is en eeuwig niet meer kan worden verstoord.

Om een groot doel te bereiken moet u vaak zware wegen gaan, toch moet u niet moedeloos worden want het doel is begerenswaard en weegt tegen alle teleurstellingen en moeilijkheden op. Maar wie onderweg machteloos is en uitgeput raakt, bereikt het doel niet. Maar hem wil Ik moed inspreken en kracht geven omdat mijn liefde hem die hulp niet weigeren kan. Alleen moet hij in mijn liefde geloven, ook al is het niet mogelijk mijn liefde in haar gehele volheid te doorgronden. Geloof in mijn liefde en doe uw best net als Ik tot liefde te worden, deel ook uit wat u bezit en geef Mij daardoor het recht in en door u te werken – want u wordt dan gesterkt op uw levensweg. U zult alle hindernissen overwinnen en alles uit mijn hand dankbaar en berustend aanvaarden, leed en vreugde. Want beide zijn door Mij gezonden om u vooruit te helpen bij de ontwikkeling van uw ziel. En als u voortdurend met Mij in verbinding blijft, als uw hart steeds bij Mij wil zijn, als u al uw zorgen aan Mij toevertrouwt, dan zal Ik u troosten en sterken en uw leed van u nemen. Want mijn liefde verlaat u niet in de nood, u, die de mijne wilt zijn, die Mij wilt toebehoren tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.3388
1 januari 1945

Doel van de tijd van nood – Troostrijke en bemoedigende woorden

Vrees niet als de grote nood over u komt, sla veeleer uw ogen op naar Mij in vol vertrouwen dat Ik u help. En Ik wil u onder mijn hoede nemen en al uw schreden leiden, opdat u uw doel zult bereiken. Wie in Mij gelooft, zal het leed niet terneer drukken, omdat hij een vaste toeverlaat vindt in Mij, omdat Ik hem tot steun ben en hem kracht en sterkte verschaf. Nooit zal hij zich verlaten voelen, nooit zal hij eenzaam zijn, want hij voelt Mij steeds naast zich en dus steekt hij de hand naar Mij uit, als hij vreest de grond onder zijn voeten te voelen wegzinken. En Ik houd hem vast en richt hem op. Wees daarom niet bevreesd voor de tijd die u tegemoet gaat, wacht ze veeleer rustig en kalm af en bereid u erop voor, doordat u zich steeds inniger met Mij verbindt en uw geloof sterk wordt door gebed en werken van liefde. Want beide leveren ze u genade op en dit komt in een onwankelbaar geloof tot uitdrukking.

Het bezit van een sterk geloof is een genade, waarom u altijd door gebed zult kunnen vragen. Daarom is ook het gebed het eerste dat u zult moeten aanwenden, zo u voor uzelf kracht en genade wilt verkrijgen. En bent u in het bezit van kracht en genade, van een sterk en onwankelbaar geloof, dan zal de komende tijd u geen schrik aanjagen, dan zult u alles aan Mij overlaten wat u zorgen baart, en u zult vrij worden van alle angst, omdat u weet dat Ik u terzijde sta en u niets kan overkomen in mijn nabijheid.

Maar de tijd van nood is onafwendbaar voor de mensheid, die de weg naar Mij nog niet heeft gevonden of Mij niet wil onderkennen. De komende nood moet de mensen naar Mij leiden, ze moeten aangespoord door uw voorbeeld, ook hun handen naar Mij opheffen, ze moeten Mij roepen en Mij als hun Begeleider kiezen, als hun Leidsman, aan wie ze zich toevertrouwen in uren van gevaar en aan wie ze om Zijn bescherming vragen. Ik zou ook hen helpend willen bijstaan, maar niet dan nadat ze Mij roepen, kan Ik hun mijn hulp ten deel laten vallen, omdat ze het geloof in Mij moeten verkrijgen voor Ik me tegenover hen kan uiten. Want ze zonder dit geloof bijstaan zou doelloos zijn en zou hun ziel geen voordeel opleveren. Doch ter wille van hun ziel laat Ik de nood over de mensen komen, want deze zielen zijn in grote geestelijke benauwenis, ze zijn in gevaar zich aan mijn tegenstander te verliezen en Ik kan ze niet door dwang terugvoeren naar Mij, ze moeten integendeel zelf de weg naar Mij vinden. En de bedoeling van de komende nood zal zijn, dat ze Mij roepen en Ik me nu tot hen kan wenden.

Maar u die in Mij gelooft, moet deze tijd van nood niet vrezen, want Ik kan te allen tijde dichter bij u komen en u geven wat u nodig hebt. Kracht en genade, geestelijke en aardse spijs. Ik kan u helpen in elke nood van het lichaam en de ziel. Ik kan u elk leed helpen dragen en altijd u mijn bijstand verlenen, omdat u in diep geloof in Mij de handen biddend tot Mij opheft en Ik als uw Vader u steeds kan bedenken naar uw geloof.

Amen

BD.3389
2 januari 1945

Maatregelen tegen het werkzaam zijn in liefde

De wereld zal eisen aan u stellen die u nooit zult kunnen vervullen als u acht slaat op Gods geboden. U moet weliswaar de wereldlijke overheid onderdanig zijn, maar als er openlijk van u wordt verlangd dat u tegen Zijn goddelijke wil in handelt, dat u dus op het gebod van de naastenliefde geen acht slaat en zondigt door liefdeloos handelen, dan moet u God alleen als uw overheid erkennen, opdat u uw ziel niet terwille van aards voordeel verloren laat gaan.

En daarom zult u zich ook de wil Gods vast moeten inprenten. U moet weten waarom u deze zult moeten nakomen en welke gevolgen een handelen tegen Zijn wil u oplevert. U moet weten hoe buitengewoon noodzakelijk het werkzaam zijn in liefde op aarde is en dat alleen maar de liefde u kan verlossen. Verder moet u weten hoe onbestendig aardse goederen zijn en welk een onvoordelige ruil u aangaat als u terwille van deze aardse goederen uw zielenheil prijsgeeft.

U zult erg in het nauw worden gedreven. En het zal niet gemakkelijk zijn aan de eisen van de wereld weerstand te bieden. Maar u zult het kunnen, zodra u God om kracht vraagt en u zich des te meer bij God aansluit, hoe meer de wereld u van Hem wil scheiden. Want dit alles beoogt ze met haar plannen en maatregelen, dat de christelijke leer van de liefde wordt uitgeschakeld en bijgevolg God zelf, die alleen door de liefde kan worden gevonden, van de mensen wordt vervreemd.

De mensen weten niets van de kracht van de liefde, daar ze anders zouden proberen deze te verkrijgen. Ze kennen alleen de eigenliefde en ze proberen hun bezit te vergroten ten koste van de naaste. En ze hebben dus geen achting voor het gebod der naastenliefde en ze eisen hetzelfde van de medemensen, in plaats van hen tot liefde aan te sporen. En ze zullen de mensen erg in het nauw brengen, die zich de geboden Gods tot richtsnoer maken, omdat laatstgenoemden niet in overeenstemming zijn met de geboden van de wereldlijke overheid. En dan moeten ze serieus onderzoeken, in hoeverre Gods wil te herkennen is in de eisen die de wereldlijke overheid stelt.

Wat schadelijk is voor de naaste mag nooit worden uitgevoerd als het te omzeilen is, dat wil zeggen: voor zover de mens niet door dwangmaatregelen niet bij machte is zich te verweren. En het lichaam moet leed en kwellingen op zich nemen, als het daardoor een zondige handeling kan afwenden. Want zijn ziel zal het er eens dankbaar voor zijn, doordat ze het bijstaat in zijn latere positieve ontwikkeling. Tevens is de nood van het lichaam niet van lange duur.

Maar de ziel moet in het hiernamaals boeten, als ze op aarde het gebod van de naastenliefde niet in acht neemt en terwille van aards voordeel zich naar het verlangen van de wereld voegt, die liefdeloosheid eist van de mensen. Want als deze heerst, dan regeert de duivel de mensen en aan deze zult u zich niet mogen onderwerpen. U zult hem weerstand moeten bieden, zelfs wanneer u erg in het nauw wordt gedreven en voor uw lichamelijk leven zult moeten vrezen. Want u redt daardoor uw ziel van de ondergang, en door uw voorbeeld ook die van uw medemensen, als u de liefde beoefent, ook wanneer de wereld u daarbij wil hinderen.

Amen

BD.3390
3 januari 1945

Geestelijk weten verplicht tot doorgeven

Voortdurend wordt u onderwezen, opdat uw weten zal toenemen. En aanhoudend komt u ook kracht toe die u zult moeten benutten, weer voor geestelijke arbeid. Gebruik daarom deze kracht doordat u tot de verbreiding van datgene zult bijdragen wat u door de geestelijke onderrichting toekomt. Gebruik ze doordat u verder zult geven wat u zelf ontvangen hebt. Nooit moet geestelijke kracht rusten, dat wil zeggen nooit moet de mens werkeloos blijven die over kracht beschikt. En dus moet ook geestelijke kracht onophoudelijk benut worden, daar ze anders de mens wordt ontnomen die ze braak laat liggen. Geestelijke arbeid echter is alles wat ertoe bijdraagt dat de medemens wetend wordt.

Op welke manier hem nu dit weten wordt overgebracht, is van geen belang, alleen dat het hem wordt overgebracht is belangrijk. En deze taak hebt u, die het geestelijk goed van God zult ontvangen, rechtstreeks of door Zijn werktuigen.

Ieder die geestelijk weten krijgt aangeboden, die het opneemt en door erover na te denken tot geestelijk eigendom laat worden, heeft pas zelf daar een zegen van als hij het doorgeeft in liefde. Want is het voor hem zelf waardevol geworden, dan moet hij daarvan ook aan zijn naaste afgeven, daar anders de eigenliefde in hem nog machtig is en hij weinig zegen zal bespeuren van de genade Gods. Nooit moet geestelijk goed braak blijven liggen, wil de mens niet in gevaar komen dat het hem geheel wordt ontnomen. Want dit is goddelijke wet, dat ontvangt, wie geeft, omdat de onbaatzuchtige naastenliefde voorwaarde is, dat de mens ontvangen kan. Wie naar geestelijke waarheid streeft, moet letten op zijn gevoel. Zijn verlangen zal vervuld worden, maar dit verplicht hem ook te geven aan degene die net als hij naar de waarheid verlangt. Verder verplicht het de waarheid ook daarheen te leiden waar nog dwaling is, want de waarheid moet de dwaling verdringen. En daarom moet een drager van de waarheid ijverig zijn best doen overal licht binnen te dragen waar het nog donker is.

En dit is geestelijke arbeid die nooit meer mag worden uitgeschakeld, als de mens in de genade staat onderricht te worden vanuit het geestelijke rijk. Want de mens is steeds alleen het werktuig van de lichtwezens die waarheid willen uitdelen aan alle mensen, in het bijzonder aan hen die onder hun hoede zijn gesteld, die aan hun geestelijke leiding zijn toevertrouwd. Slechts zelden kunnen de mensen zelf de zachte stem van de lichtwezens vernemen en daarom leiden dezen zich hun werktuigen op die nu in hun plaats moeten spreken. En deze bezigheid moet een ontvanger van licht nooit verwaarlozen. Hij moet spreken waar hem gelegenheid is geboden, hij moet zich uiten door woord en geschrift, hij moet elke dag en elk uur gebruiken en dus de arbeid uitvoeren waarvoor hij zich zelf bij God heeft aangeboden, en voortdurend resultaat zal hem beschoren zijn. Hij zal zelf geestelijk resultaat kunnen boeken en evenzo ook de mensen die door hem geestelijk worden bedacht.

Deze aanmaning gaat uit aan allen die aan de bron van het eeuwige leven worden gelaafd en kracht en sterkte putten uit het goddelijke woord. Want ieder heeft een werkterrein waarop hij ijverig zijn invloed kan uitoefenen, en hij moet dit niet verzuimen, daar hij zich anders onwaardig maakt, bedacht te worden met de waarheid die hem van boven wordt aangeboden. Want het is kostbaar goed en het moet tot zegen van de mensen worden doorgegeven, opdat de grote geestelijke nood wordt opgeheven die aanleiding is tot de geestelijke achteruitgang van de mensheid en ook aardse nood en kwelling tot gevolg heeft.

Amen

BD.3391
3 januari 1945

Belichaamde lichtwezens – Missie geestelijke leiders

Wat zich met God verenigt kan zich voor eeuwig niet meer van Hem scheiden. Daarom kan ook een lichtwezen dat zich ten behoeve van een missie op aarde belichaamd nooit meer van Hem afvallen en in de macht komen van de krachten der duisternis. Het zal alsmaar naar God streven, ofschoon het ook op aarde als mens aan alle verzoekingen is blootgesteld en de ontwikkelingsgang af moet leggen als ieder ander mens. Maar zijn ziel verlangt naar God en keert zich vol afschuw af van de tegenstander van God.

Zo’n mens zal door en door goed zijn en daarom ook bekwaamheden ontwikkelen die hem aanmerken als een werktuig van God. Hij zal een ontvanger van kracht zijn op aarde en daarom de medemensen kunnen leiden en onderrichten. Want de missie, die de aanleiding is van zijn aards bestaan, is de mensen op aarde als geestelijke leider te dienen. De innige verbinding van die mens met God die zijn ziel reeds voor het leven op aarde had maakt hem tot een voortdurende ontvanger van kracht, het spoort hem aan tot zijn levensopdracht die hij met vreugde en overgave aan God ook plichtsgetrouw vervult. Toch zal hij erg in het nauw worden gebracht door de krachten der duisternis, want die nemen iedere gelegenheid te baat om het vleselijke lichaam van de lichtdrager te verzwakken en hem ten val te brengen, want in hun verblinding weten zij niets over de hogere wezens die het op aarde belichaamde lichtwezen ter zijde staan. Zij weten ook niets van de kracht waarmee het innerlijk vervuld is en van de meest innige liefde tot God, die de mens ook de voortdurende bescherming van God verzekert. Zij zien in hem alleen maar de mens op wie zij hun verleidingskunsten kunnen toepassen, en die zij op iedere mogelijke manier trachten te verzwakken. Maar hij is door lichtwezens omgeven, en omdat hij zelf ontvankelijk is voor iedere uitstraling van kracht uit de geestelijke wereld, beschikt hij ook over zo’n mate van kracht en genade dat hij dergelijke verzoekingen weerstaat.

De geestelijke nood onder de mensheid vereist buitengewone hulpverlening en daarom laat God Zijn boden naar de aarde neer dalen, deels geestelijk werkend, deels zelf als mens onder de mensen levend om op hen in te werken en voor alles om hen te onderrichten overeenkomstig de goddelijke wil. Zij zullen echter weinig genoegen vinden aan het aardse leven, want het eeuwige vaderland trekt hen onophoudelijk weer naar zich toe.

Maar zij moeten eerst de missie ten einde brengen ter wille waarvan zij de belichaming als mens op zich hebben genomen, want in tijden van nood is hun werken voor Gods rijk van het grootste belang. Het vereist buitengewone kracht en uithoudingsvermogen en een wil die geheel op God gericht is. Bovendien zijn in de eindtijd de levensomstandigheden zo moeilijk dat de mensen makkelijk zouden falen als hen geen helpers en raadgevers terzijde staan, die hun kracht direct van God betrekken, omdat zij geheel met Hem verbonden zijn.

Zij zullen zeer zegenrijk op de aarde kunnen werken en dus ook nauwgezet hun missie voleindigen, tot zij weer in het geestelijke rijk kunnen ingaan, tot zij zich weer nauw met God verenigen van wie zij echter nooit gescheiden waren ofschoon zij zich op de aarde van deze verbinding met God niet bewust waren.

Amen

BD.3396
7 januari 1945

Periode van genade tot aan het goddelijk ingrijpen

Het zal nog een kleine poos duren tot God zich openlijk laat zien, tot de kringloop het hoogtepunt heeft bereikt, tot het uur is gekomen waarin de maat vol is aan menselijke gruweldaden. Maar er zal geen lange tijdspanne voorbijgaan. Nog slechts een zeer korte periode is het u mensen gegeven om u af te zonderen van diegenen die schandelijk handelen voor God omdat ze zich op de meest gruwelijke manier aan de naaste vergrijpen. Maar God laat het tot het uiterste komen, opdat de mensen toch nog leren inzien waar ze op aansturen. Want pas dit inzicht brengt hen ertoe zich te veranderen.

Elke dag is belangrijk, want hij is voor vele mensen de laatste. Hij kan beslissend zijn voor de gehele eeuwigheid. Maar voor veel mensen zal het nog slechts weinig dagen zijn tot hun tijdelijk einde is gekomen. En daarom talmt God nog steeds, ofschoon het gebeuren niet tegen te houden is en Zijn plan sinds eeuwigheid is vastgelegd. Maar het lage niveau van de mensen heeft het al veel eerder opgeroepen. De liefdeloosheid van de mensen heeft de dag voortijdig noodzakelijk gemaakt, zodat elke dag nog een geschenk van Gods genade is, dat Zijn lankmoedigheid en barmhartigheid de mensen nog doet toekomen. En zo kan elke dag nog helemaal worden benut. En veel mensen is de gelegenheid geboden zichzelf te veranderen als ze maar van goede wil zijn.

En daarom worden ze onafgebroken gewezen op het goddelijk ingrijpen, zowel door Zijn woord als ook door het van gedachten wisselen van de mensen die middels gedachten van boven worden gewezen op dat wat komen gaat. Een ieder kan zijn standpunt bepalen tegenover datgene wat hem is overgebracht. Ieder kan zowel over het wereldgebeuren alsook over het einde ervan nadenken. En bij niet weinig mensen zal de gedachte opkomen aan een bovennatuurlijk ingrijpen in het wereldgebeuren en hij kan voor zichzelf rekenschap afleggen over zijn instelling tegenover het goede en het kwade. Ieder mens wordt gewaarschuwd, direct of indirect. En als hij aan de waarschuwing aandacht schenkt, kan hij daar voor zijn ziel voordeel uit halen. Want dan zal hij ook het goddelijk ingrijpen als zodanig herkennen. Hij zal leren geloven en gered zijn, zelfs wanneer hij het aardse leven verliest.

En daarom laat God Zijn stem niet voortijdig weerklinken, omdat Hij tevoren nog oren wil openen voor Zijn oproep. Maar de gestelde termijn kan volgens goddelijke ordening niet worden overschreden. En de mensen moeten er rekening mee houden dat elke dag de aangekondigde is, waarin Hij zichzelf en Zijn macht openbaart. Want wat Hij heeft verkondigd, gebeurt onvermijdelijk, alleen houdt God de tijd verborgen. Maar de dag zal komen als een dief in de nacht, onverwacht en veel onheil aanrichtend aan aardse goederen. En alleen degene wiens hart niet meer aan aardse goederen hangt, die zich met God heeft verbonden en zich door Hem overal en te allen tijde beschermd weet, zal deze dag niet vrezen. Maar deze geeft Hij de opdracht de mensen onafgebroken erop te wijzen dat Hij zich uiten zal en hen aan te manen de juiste weg in te slaan die naar Hem voert, opdat ook zij in het uur van de benauwenis naar Hem vluchten en bij Hem beschutting en hulp vinden.

Amen

BD.3398
8 en 9 januari1945

Alomtegenwoordigheid van God – Wezen – Kracht

God is overal tegenwoordig. Zijn geest is niet aan plaats en tijd gebonden, want Zijn geest is kracht, die alles doorstroomt en daarom overal en tegelijkertijd aanwezig is. Maar deze kracht is niet iets onwerkelijks, om welke reden ze steeds en overal kan worden aangeroepen, omdat gedachte en wil deze kracht bezielen en de gedachte en wil steeds werkzaam wordt, in overeenstemming ook met het aanroepen, door wezens, die als het ware uitstraling van kracht van haar zijn en bijgevolg hetzelfde als God, alleen in aller geringste mate wezens die een evenbeeld zijn van het volmaaktste Wezen.

God is overal daar Hij anders niet volmaakt zou zijn, want de volmaaktheid kent geen beperking, ze kent niets dat aan plaats of tijd is gebonden. De volmaaktheid van God is echter door mensen niet te vatten, omdat de mens alleen het begrensde kent en hij zich het onbegrensde niet voor kan stellen.

Daarom is hem ook de alomtegenwoordigheid van God moeilijk geloofwaardig te maken, want zodra hij zich de eeuwige Godheid als Wezen tracht voor te stellen, staat hem al iets beperkts voor ogen, dat voor hem alleen maar plaatselijk en ruimtelijk is voor te stellen. Bijgevolg tracht de mens met de uitdrukking “kracht” de eeuwige Godheid duidelijk te maken, wat op zichzelf wel waarheid is, maar aan de persoonlijke band van de mens met God sterk afbreuk doet, want deze kan volgens ’t menselijk verstand alleen met een wezen tot stand worden gebracht dat in staat is te denken en een wil heeft.

De verbinding met God is echter absoluut noodzakelijk en daarom moet God als Wezen worden erkend, wat ook heel makkelijk mogelijk is, omdat elk scheppingswerk een door Zijn almacht tot vorm geworden wil verraadt en diepste wijsheid, dus ’n volmaakt denken laat zien. En zolang een scheppingswerk voor het menselijke oog duidelijk zichtbaar is, is in zekere zin ook Gods almacht bewezen, omdat elk scheppingswerk een uiting is van Gods kracht, dus God zelf daar moet zijn, waar Zijn kracht tot uitdrukking komt.

Denkt de mens daar ernstig over na, dan is hem het denkbeeld van een Wezen veel aannemelijker, omdat zin en doel van de scheppingswerken geen twijfel laten ontstaan dat daar een Wil vol wijsheid aan ten grondslag ligt; en waar een wil is, is ook de mogelijkheid, zich deze wil genegen te maken. Bijgevolg kan dus de verbinding tot stand worden gebracht door gedachten waarin iets wordt gevraagd, daar de mens in zichzelf de overtuiging heeft gekregen dat het verzoek dat hij in gedachten opzendt, gehoord wordt en dat overal en te allen tijde, en dat hem kan worden ingewilligd van de kant van het Wezen, dat volmaakt is en daarom ook vol liefde is en macht.

Het Wezen Gods is geenszins als persoon voor te stellen, want dit zou volgens menselijk denken een beperking zijn, die ook de alomtegenwoordigheid moeilijk liet geloven, want het Wezen van God kan niet in een menselijk voorstelbare vorm worden gebracht.

Maar in Jezus Christus heeft de oerkracht van God, de uitstraling Gods, zich gemanifesteerd, dat wil zeggen: Ze heeft een lichamelijke vorm helemaal vervuld, Ze is als het ware degene geworden (Jezus) die in deze uiterlijke vorm leeft, en derhalve zichtbaar voor hen die zich van God een voorstelling willen maken. Want al Zijn gedachten laat God tot vorm worden door Zijn wil, zo ook de gedachte, zich zelf voor de mensen aanschouwelijk te maken, zonder dat dezen door de volheid van Zijn kracht en licht verteerd worden.

Volgens de natuurwet is een zichtbare vorm aan plaats en tijd gebonden, ze is pas dan ruimte- en tijdloos als ze zich volledig vergeestelijkt heeft, toch blijft ze de mens voorstelbaar. En in het geestelijke rijk kan het oog dan deze vorm aanschouwen en dus God zien van aangezicht tot aangezicht. Maar Gods geest is overal en wel voortdurend werkzaam, dat wil zeggen: Hij laat Zijn gedachten door Zijn wil tot vorm worden. Dientengevolge moet Hij een Wezen zijn, omdat Zijn wil en Zijn wijsheid in alles duidelijk zichtbaar is wat Zijn kracht heeft geschapen.

En daar de eeuwige Godheid de verbinding met zich tot stand wil hebben gebracht, moet de mens ook geloven dat God een Wezen is, want als hij zich Deze als slechts een kracht voorstelt, zal hij deze verbinding nooit en te nimmer tot stand trachten te brengen, maar dan leeft hij zijn aardse leven tevergeefs, want een geestelijke vooruitgang moet het gebed tot God om genade tot voorwaarde hebben en dit zal wel tot een Wezen dat alomtegenwoordig is, opstijgen, nooit echter tot een kracht, waaraan de wil en het denkvermogen, dus de kenmerken van een wezen worden ontzegd.

Amen

BD.3399
9 januari 1945

Wil – Gedachte – Daad – Verantwoording

Uw wil is vrij en bijgevolg wordt u niet gedwongen goed te zijn, zoals u ook niet tot slechte daden of gedachten kunt worden gedwongen door de krachten der duisternis. Integendeel, alleen aan u ligt het, hoe u uw levenswandel denkt te leiden. En wanneer u door mensen die u in kracht de baas zijn, gedwongen wordt tot daden die vijandig zijn tegenover God, dan bent u voor deze handelingen niet verantwoordelijk. Want dan beslist ook alleen uw wil uw innerlijke instelling tegenover datgene wat u noodgedwongen uitvoert. Maar is uw gedachte slecht, is uw wil bereid deze gedachte in daden om te zetten, dan zult u niet van de verantwoording worden ontheven. En u zult de gevolgen van uw daden op u moeten nemen, op aarde of in het rijk hierna.

Uit vrije wil uitgevoerde handelingen hebben dus als uitwerking dat ze het leven in de eeuwigheid bepalen voor zover ze niet op aarde al hun loon of straf hebben gekregen, terwijl onder dwang uitgevoerde handelingen wel voor het leven op aarde belangrijk kunnen zijn, maar niet het leven van de ziel na de dood in gevaar brengen. Want deze handelingen worden diegenen ten laste gelegd die macht hadden over de mens en dus diens wil onvrij hebben gemaakt. Deze moeten zich verantwoorden voor de daden waarvan zij de aanstichters waren. En hun schuld is soms zo groot dat er eeuwige tijden voor nodig zullen zijn om deze te delgen.

De mens moet steeds meer bij zichzelf nagaan in hoeverre zijn diepste gedachten beantwoorden aan de goddelijke geboden, in hoeverre dus zijn handelen overeenstemt met zijn denken. Want de gedachten zijn steeds producten van de vrije wil. Dus moeten de gedachten goed zijn, willen ze stroken met de wil van God. Wijken de gedachten af, gaan ze in de verkeerde richting, dan heeft dus de wil van de mens gekozen voor handelingen die tegen God gericht zijn, zelfs wanneer hij een daad niet kan uitvoeren. Dus is hij ook reeds voor zijn gedachten verantwoordelijk, omdat deze door de vrije wil worden voortgebracht.

En daarom moet de mens zich rekenschap geven van zijn denken, want weer komt het erop aan of deze gedachten met geweld op het kwade of goede worden gericht door de medemens, of dat ze uit eigen beweging in de mens opkomen. Maar steeds zal de mens de mogelijkheid hebben de hem niet bevallende gedachten te verwerpen, want zijn denkwerk hangt wederom af van zijn wil. En deze is ook in staat de hem weerstrevende gedachten te laten vallen, zoals hij ook steeds slechte werken innerlijk kan veroordelen, waardoor hij zich vrijmaakt van elke medeplichtigheid.

God let alleen op de meest innerlijke wil van de mens, die dus in zijn denken tot uitdrukking komt. En nooit zal God hem veroordelen voor dat wat hij doet als dit tegen zijn innerlijke wil ingaat. Maar hij wordt vaak voor de beslissing geplaatst en dan moet hij zich waarmaken, daar hij zich anders eens zal moeten verantwoorden voor zijn denken en handelen. Want God gaf de mens een vrije wil die hij nu echter ook op de juiste wijze moet gebruiken: in goede gedachten, woorden en werken die eens in het geestelijke rijk gevolgen zullen hebben en de ziel het eeuwige leven opleveren.

Amen