Inhoud

BD.3201 Aanhanger van de christelijke leer moet in de liefde leven
BD.3204 Totale hervorming aards en geestelijk
BD.3206 Krachteloosheid in het hiernamaals – Wet
BD.3209 Tekenen van de eindtijd – Geloofsstrijd – Chaos
BD.3211 Het levenslot is Gods wil
BD.3215 De gelukkig makende uitwerking van geestelijke gaven op ziel en lichaam
BD.3220 Weerlegging van de leer van de herbelichaming – Rechtvaardigheid
BD.3221 Erkennen van Christus – Zwakke wil – Demon
BD.3226 “Zoek eerst het rijk Gods”
BD.3227 Recht – Rechtvaardigheid – Rassen – Volkeren
BD.3230 Dienen of strijden – Het verschillende doel van het lijden
BD.3232 Vervulling van de voorspellingen
BD.3238 Aansporingen (Joh.14) – De woning in het hart
BD.3240 Leven – Opwekken van de goddelijke vonk in de mens
BD.3244 Zelfkennis – Arbeid aan de ziel – Genade – Deemoed
BD.3255 Een nieuwe ontwikkelingsgang – Het verbannen van het geestelijke
BD.3256 Arme zielen – Berouw – liefdevolle hulp
BD.3257 Behoed ons als we bekoord worden
BD.3258 Doel van het vroegtijdige sterven
BD.3260 Vroege dood – De barmhartigheid van God – Hoge ouderdom
BD.3261 Eindstrijd met of zonder Jezus Christus
BD.3264 Nieuwe wonderen in de schepping van de nieuwe aarde
BD.3266 Geestelijke wedergeboorte – Genade
BD.3272 Het gebod van de naastenliefde – Eigenliefde
BD.3276 Genadetijd – Redenaar – De voorloper van de Heer
BD.3277 Heeft Jezus Christus alle mensen verlost of zijn alle mensen verlost?
BD.3278 Zondeschuld – Gods erbarmen – Zoenoffer
BD.3284 Werkzaamheden voor het rijk Gods – Missie
BD.3285 Gebed en werken van liefde zijn wapens tegen verzoekingen
BD.3290 Verzoekingen van de wereld
BD.3295 Vertroosting – Gods woord bewijs van Zijn liefde
BD.3297 Het kwijtschelden of laten behouden van zonden – Volgelingen van Jezus
BD.3300 Vernietiging der scheppingswerken en zijn gevolgen

                                                            – * –

BD.3201
26 juli 1944

Aanhanger van de christelijke leer moet in de liefde leven

Iedere aanhanger van de christelijke leer moet zelf ernaar leven, daar hij anders weinig resultaat zal hebben bij zijn medemensen. De christelijke leer predikt de liefde, dus moet ook de aanhanger ervan in de liefde leven om vooralsnog volgelingen te vinden, omdat een goed voorbeeld tot navolging aanspoort. Dan echter moet hij ook de waarheid leren, en deze waarheid kan hij weer alleen ontvangen door de liefde, dat wil zeggen hij moet zelf liefdadig zijn om door God in de waarheid te worden onderwezen. Dan pas kan hij deze verder geven en als echte aanhanger van Christus Zijn leer verkondigen in de wereld. De christelijke leer van de liefde bergt derhalve de waarheid in zich. Ze is de enige weg die naar de waarheid en dus tot het inzicht voert, want op een andere manier dan door de liefde komt de mens nooit of te nimmer tot wijsheid, tot het geestelijk weten dat met de waarheid overeenstemt.

Alleen de liefde zal hem inleiden in dit weten en daarom moet de liefde als eerste worden geleerd en daarom is de leer van Christus de door God aan de mensen verkondigde leer en die kan daarom nooit als mensenwerk worden voorgesteld, want ze bevat goddelijke wijsheid die geen menselijke leer kan laten zien. Ze is heel eenvoudig en voor ieder mens begrijpelijk. Ze is ook aanvaardbaar en niet moeilijk na te leven voor degene die van goede wil is. En deze zal ook spoedig wetend worden zodra hij in de liefde leeft zoals de christelijke leer dit eist. En daaraan herkent men de leer van Christus, dat steeds maar weer de liefde wordt gepreekt, dat de mens wordt aangemaand tot zachtmoedigheid, vredelievendheid, geduld en barmhartigheid, dat dus steeds de liefde voor de naaste moet overheersen, wil de mens een God-welgevallige levenswandel leiden. En zodra hij hier zijn best voor doet, staat hij in het licht, dat wil zeggen in het inzicht van de zuivere waarheid.

Wil nu dus een aanhanger van Christus op aarde voor Zijn leer opkomen, dan moet hij eerst een leven in liefde leiden om nu met de uitwerking hiervan de medemensen het bewijs te leveren dat alleen de liefde tot de wijsheid leidt en dat dan de mens in het volle inzicht staat en hem ook alles begrijpelijk is wat zich in de wereld afspeelt, omdat hij oorzaak en uitwerking kan inzien en omdat hij weet dat een leven zonder liefde een verwoestende uitwerking heeft, de liefde echter alles behoudt en daarom niet kan worden uitgeschakeld. De aanhanger van Christus op aarde zal steeds het bewijs leveren dat hij wijs is, zodra hij zelf volgens Zijn leer leeft. En dan zal hij ze ook de medemensen zo kunnen aanbieden dat ze hun aannemelijk voorkomt en dan zal ze weerklank vinden en zich verspreiden, want dan spreekt ze voor zich.

Er kunnen daarom als aanhangers van Christus op aarde alleen zulke mensen in aanmerking komen, die zelf een leven in liefde leiden, daar het anders alleen dode woorden zijn die de medemens niet aan het hart gaan en die daarom ook niet aansporen tot liefdadigheid. Dan echter is er ook geen weten te verkrijgen, de mensen staan ver van de waarheid af. Ze kunnen wel naar het woord christen zijn, ze zijn het echter niet daadwerkelijk en dan zal die mensen ook het diepe inzicht ontbreken dat slechts alleen uit de liefde kan worden geboren.

Amen

BD.3204
29 juli 1944

Totale hervorming aards en geestelijk

De grootste veranderingen zijn op komst zowel in het aardse- als ook in het geestelijke leven want de geestelijke omkeer die onafwendbaar is,vereist ook een algehele aardse omwenteling. Die betreft in de eerste plaats de scheppingen van de natuur die een totale verandering moeten ondergaan, omdat zij in de tegenwoordige vorm niet meer voldoen aan het uitrijpingsproces van het geestelijke. Want dan moeten de geestelijke substanties welke verlangen naar een opwaartse ontwikkeling, deze weg in kortere tijd afleggen dan voorheen. En daarvoor hebben zij andere omhulsels nodig waarin zij dienend bezig kunnen zijn, al is het in gebonden toestand.

En deze verandering van de natuurscheppingen heeft ook een ingrijpende uitwerking op het mensengeslacht dat voor deze verandering de aarde bewoont. Er gaan tijden aan vooraf waarin geen orde meer bestaat en het is een totaal ontbindingsproces wat ook de aarde betreft. De mensen zondigen tegen de goddelijke ordening, en zij zullen een sterke vernietigingsdrang verwezenlijken zodat er een chaos zal zijn die niet meer overtroffen kan worden. De mensen zijn dan alleen nog maar aards gezind, behalve de weinigen die de goddelijke genade deelachtig worden, omdat zij er bewust om gevraagd hebben.

En bovendien moet een overtreding tegen de goddelijke ordening uiteindelijk tot verwoesting leiden. Dus is het duidelijk dat het bestaande al wordt het niet vernietigd, toch veranderd moet worden, opdat er weer een orde tevoorschijn komt die absoluut nodig is voor de ontwikkeling van het geestelijke. De scheppingen in de natuur veranderen volgens de wil van God, en het geestelijke dat zich tevoren als mens geheel van God verwijderd heeft, neemt deze natuurscheppingen als verblijf. En omdat de nieuwe verlossingsperiode van kortere tijdsduur is dan de voorafgaande perioden, zijn de scheppingen van zo’n hoedanigheid dat ze geheel afwijken van die op de oude aarde.

Ze zijn in zekere zin harder, dus dwingender, wat betekent dat het voor het daarin gekluisterde geestelijke een veel pijnlijker toestand is dan de weg op aarde voordien voor hen geweest is. Maar daardoor zal de wil die tegenstrijdig aan God is in kortere tijd gebroken worden, opdat het geestelijke daaruit bevrijd wordt en in andere scheppingen zijn ontwikkelingsgang kan voortzetten. Dus betekent het gehele veranderingsproces ook een totale ommekeer ten opzichte van het geestelijke. Er zal een tijd aanbreken waarin de tegenstander het opwaarts strevende geestelijke niet meer hinderen kan, want deze geestelijke substanties hebben de verzoekingen en beproevingen reeds doorstaan en hebben deze dus niet meer nodig. Zij staan in een graad van rijpheid waarin zij in samensmelting met God tot licht- en krachtontvangers zijn geworden. Daardoor kunnen zij een zalig en vredevol bestaan voeren dat hun eigenlijk als een leven in de eeuwigheid beschoren is, maar dat zij echter al leiden op aarde, omdat er met hen een nieuw mensengeslacht begint dat voor de verdere ontwikkeling van het nog onrijpe geestelijke in de schepping noodzakelijk is. Ze moeten aardse opdrachten vervullen om het nog worstelende geestelijke opwaarts te helpen.

Zodoende is het een hemels paradijs op aarde, en zalig hij die als bewoner van de nieuwe aarde die paradijselijke staat mag beleven. Het zal een tijd van rust en vrede zijn, want de strijd tussen het licht en de duisternis is tijdelijk voorbij. De duisternis is te begrijpen als dat wat het verst verwijderd is van God, en het “licht” betekent innige nabijheid met God. Het van God ver verwijderde is gekluisterd, en heeft een bepaalde tijd nodig voor zijn verlossing. Terwijl de God toegewijden een ongestoord geestelijk leven verzekerd is, dat onvoorstelbaar mooi zal zijn voor de mensen die het einde van de oude aarde overleefd hebben. Want zij zijn in de bijzonder zware tijd God trouw gebleven, en kunnen nu die chaotische toestand verwisselen met een leven van diepe vrede in de goddelijke ordening.

De geest van God zal hen besturen en Zijn liefde zal hen verzorgen. Hij zal zelf als Vader bij Zijn kinderen vertoeven door het woord, maar ook zichtbaar. Een nieuwe verlossingsperiode begint na het afsluiten van het oude tijdperk dat zal eindigen bij het laatste gericht. En dat laatste gericht betekent hetzelfde als het oplossen van alles wat tot deze aarde behoort, namelijk harde materie, de planten- en dierenwereld. Maar ook het mensengeslacht zal een totale verandering ervaren, zoals in Gods liefde besloten ligt en die Zijn almacht tot uitvoering brengt, opdat al het van God afvallige geestelijke zijn weerspannige wil opgeeft en tot inkeer komt.

Amen

BD.3206
30 juli 1944

Krachteloosheid in het hiernamaals – Wet

Werkeloos blijft de ziel die geen kracht ontvangt. En deze werkeloze toestand kan niet anders verholpen worden dan door daden van liefde, waarvoor echter de wil bij de ziel ontbreekt wanneer zij zich in het hiernamaals in deze krachteloze toestand bevindt. Op aarde kan deze wil aangespoord worden door het woord van God. Het kan de mens worden voorgesteld dat liefdadigheid voor hem tot zegen is. En hij kan nu het woord van God ter harte nemen, hij kan er over nadenken en uit eigen beweging besluiten werken van liefde te verrichten – want op aarde ontbreekt het hem niet aan kracht om dat wat hij wil tot uitvoering te brengen. En dan wordt de ziel geestelijke kracht gezonden en die ondersteunt haar in de ontwikkeling.

Maar anders is het in het hiernamaals waar de krachteloze ziel niets anders kan doen dan alleen willen. En het hangt er van af hoe deze wil is, of het wezen kracht krijgt toegevoerd. De ziel is dus in het hiernamaals afhankelijk van de hulp van rijpere wezens, terwijl de mens op aarde onafhankelijk van geestelijke krachten kan handelen al naar eigen goeddunken. Daarom mag de mens niet zorgeloos doorleven in de mening dat, als hij op aarde zijn doel niet bereikt, hij in het hiernamaals kan inhalen wat hij op aarde verzuimd heeft aan zijn ontwikkeling. Dit is een valse hoop die hem eens bitter zal berouwen, ofschoon de toestand in het hiernamaals niet geheel hopeloos blijft. Het zijn onuitsprekelijke kwellingen die de ziel door moet maken, en die zij op de aarde gemakkelijk kan voorkomen door serieus omhoog te streven. Krachteloosheid is van onbeschrijfelijke troosteloosheid, het is een toestand die de ziel niet naar believen kan opheffen – daar zij op de liefde van andere wezens is aangewezen.En deze liefde is soms maar vaag te herkennen voor de ziel, en in overeenstemming met haar eigen liefde voor de zielen die evenals zij lijden. Zodoende kan een liefdeloze ziel eeuwigheden in haar toestand van krachteloosheid moeten doorbrengen zonder dat een weldoend wezen haar nadert, als zij gestadig in eigenliefde volhardt. Als zij alleen aan zichzelf en aan haar lot denkt, en voor het lot van de zielen om haar heen geen medegevoel heeft.

Haar kan volgens goddelijke wet niet anders geschonken worden dan zoals zij zelf aan andere zielen geeft, en haar eigenliefde is belemmert voor de lichtwezens om haar te naderen en haar verlichting te brengen. En omdat zij zelf niet bereid is te geven of te helpen, kan ook haar niet worden gegeven noch kan zij worden geholpen. En dat is het bitterste, dat de ziel nu ook niet het woord van God kan worden overgedragen, dat haar uit haar geestelijke blindheid zou kunnen voeren. Want het woord van God is licht en door haar liefdeloosheid is de ziel nog niet ontvankelijk voor licht. Op aarde daarentegen, wordt het woord van God ook de liefdeloze mensen aangeboden – want dit is de genade die God aan de niet verlosten op aarde geeft, die het kunnen aannemen of ook afwijzen al naar eigen goeddunken. Terwijl in het hiernamaals de genade van God alleen in zoverre dat wezen beroert, dat hem de keuze wordt gelaten te willen en liefdevolle gedachten in zich op te wekken, waarna hem dan evenzo kracht wordt gegeven.

Menige ziel is echter zo verhard dat zij niet in staat is liefdevolle gedachten te hebben, dan is het voor haar een ondraaglijke toestand die zij vanuit zichzelf niet kan beëindigen. Deze zielen zijn echter door andere lotgenoten omgeven aan wier lot hun liefde zich kan ontsteken – en daardoor kunnen zij voor zichzelf steeds een verbetering in hun eigen toestand tot stand brengen, zodra zij de liefde in zich laten ontluiken. Want reeds de zwakste wil om deze lotgenoten te helpen bezorgt hun kracht. En zodra zij aandacht schenken aan deze kracht worden zij ook actiever in het verrichten van liefdedaden, en de hulpverlening aan andere zielen geeft hun een innerlijk gevoel van blijdschap. En dan is ook de toestand van krachteloosheid, de staat van volledige werkeloosheid overwonnen. Dan kan hun ook het woord van God worden gebracht, dat wil zeggen: wezens die onderwijzen kunnen in hun nabijheid komen en hun vertellen welke geboden God gegeven heeft en waarom deze vervuld moeten worden. Het onderwijzend werkzaam zijn van de lichtwezens moet nu beginnen opdat de onwetende zielen licht en kracht ontvangen, dat wil zeggen: een kennis, die zij nu door kunnen geven in liefderijke zorg voor het lot van de lijdende zielen. Maar eeuwigheden lang kunnen zulke krachteloze zielen gebrek moeten lijden. En toch is deze toestand gemakkelijk te voorkomen als de mens op aarde de gelegenheid gebruikt, om in een zekere rijpheid het hiernamaals in te gaan. Want dat verschaft hem licht en kracht en stelt hem in staat in het geestelijke rijk ook anderen gelukkig te maken.

Amen

BD.3209
1 en 2 augustus 1944

Tekenen van de eindtijd – Geloofsstrijd – Chaos

Het tijdstip van de geestelijke ommekeer mede te delen zou voor de mensheid niet bevorderlijk zijn, want een nauwkeurige kennis zou nadelig zijn voor de vrije wil. De mens zou zich dan gedwongen voelen zijn levenswandel te veranderen, wanneer die bestemde tijd zou aanbreken. Het is echter niet naar de wil van God dat de mensen weten wanneer dag en uur gekomen is dat Hij over hen zal rechtspreken. Zij hoeven alleen te weten dat het einde nabij is, en moeten aan de tekenen van de tijd het einde herkennen. Maar wanneer gelovige mensen Hem in gedachten om uitkomst vragen zal Hij hun ook antwoord geven, maar steeds zoals het voor hun zielenheil nuttig is.

Aan het laatste oordeel gaat de eindtijd vooraf, en gedurende deze eindtijd is er een korte tijdspanne die ook door een rigoureuze geloofsstrijd gekenmerkt is, zodra deze geloofsstrijd openlijk gevoerd wordt en men alle heimelijkheid van zich afzet en dan zelfs openlijk zonder consideratie tegen alle geestelijke pogingen ingaat. Zodra geboden en wetten uitgevaardigd worden die de mensen elk geestelijk streven verbieden, zodra men geen van de goddelijke geboden meer acht en een vervolging inzet tegen alle gelovige mensen. En zodra deze gelovigen geen recht meer wordt toegekend is de eindtijd de laatste fase ingegaan, en het laatste gericht kan dan iedere dag en elk uur verwacht worden.

Alvorens echter deze geloofsstrijd ontbrandt, zal de mensheid zich in een geestelijke en aardse chaos bevinden. Overal zal een achteruitgang te zien zijn wat dan ook in aanmerking wordt genomen. En deze achteruitgang wordt veroorzaakt door mensen die door satan beheerst worden, en zal zich openbaren in aardse vernietigingen, in liefdeloze maatregelen, in een aan God vijandige levenswandel, in opstand en verontwaardiging tegen de heersende macht en daardoor weer brutale onderdrukking door deze door beperking van vrijheid en ontduiking van recht en rechtvaardigheid. Deze gebeurtenissen zullen beginnen na een geweldige aardbeving die door Gods wil zal plaatsvinden om een volkerenstrijd te beëindigen, wat onmogelijk door mensen kan gebeuren.

Deze aardschok zal voor de mensen die daardoor getroffen worden een enorme verandering van hun levensgewoonten betekenen, een ellendige tijd van zelfverloochening en moeilijke levensomstandigheden. Aanvankelijk is deze tijd wel geschikt voor het verspreiden van het goddelijke woord, maar het zal geen bloei van een kerkelijk wereldse macht betekenen. De mensen zullen veel moeite doen te streven naar een verbetering in hun aardse levensomstandigheden, maar deze pogingen verenigen zich niet met een geestelijk streven. Ook niet met een geloof in een hogere Macht die hen tot verantwoording roept en met de goddelijke geboden die liefde eisen. Daarom zal alles aangevallen worden wat hinderlijk is om het vroegere leven van voorspoed te herstellen, daarom begint de geloofsstrijd niet lang na het ingrijpen van God dat het wereldgebeuren in andere banen leidt.

De gebeurtenissen zullen elkaar snel opvolgen, want de lage geestelijke staat van de mensen bespoedigt ze. En deze lage staat is te herkennen aan het handelen van de mensen, aan hun denken dat van de diepste verdorvenheid getuigt en handelingen voorbereidt die als satanisch aan te merken zijn. Ook hieraan kunnen de mensen reeds het tijdstip herkennen waarin het ingrijpen van God te verwachten is, want u zult aan het wereldgebeuren een tijdsbepaling hebben. U zult aan de handelingen waartoe de mensen in staat zijn, kunnen zien dat zij zich geheel van God verwijderd hebben. En dat zal ook duidelijk de mening weerleggen dat onder de mensheid weer een geestelijke opbloei te verwachten is. Weliswaar zullen de mensen die God trouw blijven hun innige verhouding met Hem versterken, zij vormen in waarheid Zijn “kerk” die zich door verdrukking en ellende heen staande zal houden, ofschoon dat maar een kleine kudde zal zijn, maar de aardse wereld verloochent God en bestrijdt alles wat voor Hem is, en deze geestelijke nood is kenmerkend voor het einde.

Geef daarom acht op de tekenen van de eindtijd. Geef acht op het gedrag van de mensheid, op haar afval van God en haar hang naar de wereld, als de mensen duidelijk onder de invloed van satan staan en naar hem luisteren. Als zij alles doen wat tegen de goddelijke geboden ingaat omdat hun niets meer heilig is, noch het leven van de medemensen noch hun bezittingen. Als de leugen triomfeert en de waarheid aangevallen wordt, weet dan dat het einde niet meer veraf is. U kunt dan de gebeurtenissen volgen zoals ze u verkondigd werden, want dit alles zal zich afspelen gedurende de tijd waarin een man in zekere zin de vernietiging bespoedigt. Hij zal het vernietigende principe huldigen en niet opbouwend maar vernielend bezig zijn. Met het einde van deze man is ook het einde van de wereld gekomen, dat wil zeggen: het einde van deze aarde in haar tegenwoordige vorm. Het is echter tegelijk ook het einde van de mensen die nu op de aarde leven en niet behoren tot hen die van God zijn. Dus weet u nu dat het niet lang meer zal duren, dat u geen lange tijd meer is gegeven en u kort voor het einde staat. U moet zich daarop voorbereiden en dus leven alsof elke dag de laatste is. U weet niet wanneer u opgeroepen wordt in het rijk hierna of dat u misschien het einde op deze aarde nog zult beleven.

Bent u echter nog nodig als “strijder” voor God in de geloofsstrijd voor het einde, dan zal God ook uw denken juist leiden en u zult beseffen dat deze tijd gekomen is. De tijd van het goddelijke ingrijpen door het ontketenen van de krachten der natuur, de tijd van de geloofsstrijd en het laatste gericht. God wil dat u de mensen hierop opmerkzaam maakt, daarom zal Hij ook uw geest verlichten en uw denken zo leiden dat u de waarheid kunt begrijpen. En wat u dan als waarheid begrepen hebt, zult u ook uitspreken tot uw medemensen en aan hen verkondigen.

Amen

BD.3211
3 augustus 1944

Het levenslot is Gods wil

Zoals God het beschikt heeft, zo gaat het wereldgebeuren zijn gang en dus verloopt ook voor ieder afzonderlijk mens het leven op aarde zoals het Zijn wil is. Niemand kan zijn lot ontvluchten. Hij kan alleen door vol vertrouwen te bidden bij God bereiken dat Hij hem helpt dragen als hij zelf te zwak is. En daarom kan de mens zijn lot geen andere vorm geven, ofschoon hij dit gelooft. Want zoals het komt, heeft God het voorzien sinds eeuwigheid en Hij zelf legt de mens de gedachten in het hart opdat hij juist dat doet wat overeenstemt met Zijn goddelijk plan.

De mens heeft wel zijn vrije wil, maar aardse gebeurtenissen moeten steeds worden beschouwd als Gods wil of toelating die volledig met het plan van eeuwigheid overeenstemmen. Want God kent sinds eeuwigheid de geestelijke gesteldheid van ieder mens. En zo overkomt de mens niets wat Zijn meest wijze wil niet als heilzaam beschouwt voor zijn ziel. Bijgevolg kan de mens uit zichzelf ook niets afwenden. Hij kan alleen weer door innig gebed de uitwerking op zijn lichaam vergroten als ze gunstig is, of afzwakken als ze droevig voor hem is. En daarom kan de mens zich vol vertrouwen aan het besturen en werkzaam zijn van God toevertrouwen, want zoals het komt is het goed voor zijn ziel. En de kracht van zijn geloof kan ook elk gebeuren aards draaglijk maken als de mens zich vol vertrouwen aan de hemelse Vader overgeeft en Hem alleen laat heersen. Hij kan geheel zorgeloos alles over zich heen laten komen, want er bestaat niets wat niet tevoren de toestemming van God zou hebben gekregen, dus als goed voor zijn ziel zou zijn bevonden en hem daarom opgelegd. En daarom hoeft de mens ook niets te vrezen. Hij hoeft niet bang te zijn voor wat komt. Zodra hij zich innig met God verbindt is zijn hele levensloop toch ook in overeenstemming met zijn instelling tegenover God.

En als hij dit inziet zal hij rustig en beheerst datgene tegemoet zien wat hem is beschoren, want hij weet nu toch ook dat alleen de liefde van God de reden is wanneer hem vreugde of leed overkomt. Want Hij weet van eeuwigheid welke middelen het mensenkind nodig heeft om zijn ziel te kunnen laten rijpen en Hij gebruikt deze middelen. Onherroepelijk komt alles zoals Hij het heeft bepaald zonder dat de mens het uit eigen kracht kan veranderen. Daarom zijn alle zorgen die de mens zich over zijn toekomst maakt onnodig. Want hij kan deze niet verbeteren als het voor hem niet bevorderlijk is. Ze hoeft echter ook niet erger te zijn wanneer het geloof van de mens zo sterk is dat hij in innige verbinding blijft met God. Want Zijn wil zal steeds geschieden in de hemel en op aarde. Tegen Zijn wil kan de mens zich niet verzetten en Zijn wil is waarlijk de meest wijze en daarom ook altijd goed.

Amen

BD.3215
8 augustus 1944

De gelukkig makende uitwerking van geestelijke gaven op ziel en lichaam

De zaligheid van het ontvangen wordt voor de mens lichamelijk niet zo buitengewoon voelbaar zolang het aardse bestaan nog zijn eisen aan hem stelt en hij dus de lichamelijke zintuigen en gedachten niet geheel kan uitschakelen. De ziel leeft dan in zekere zin een verdeeld leven, dat pas tot zijn recht komt wanneer geen aanspraak wordt gemaakt op het lichaam. Dan voelt ze het geluk van de verbinding met God. Dan is ze ook in staat in die mate ontvankelijk te zijn, dat ook het verstand begrijpt wat de geest aan de ziel overbrengt. Dan zal ook de ziel in liefde ontbranden en de behoefte hebben werkzaam te zijn, omdat dan de kracht van de liefde haar doorstroomt. Toch blijft de ziel niet onaangeraakt door de werking van geestelijke gaven, al bespeurt ze ook niet bewust het gelukkig makende gevoel. Ze neemt een weten op dat haar bij blijft en dat plotseling bovenkomt als ze dit weten nodig heeft. Ze wordt in zekere zin voortdurend gespijzigd en de geestelijke voeding bevordert haar groei, haar rijp worden en dus haar positieve ontwikkeling. Want elke overdracht is een toevoer van kracht die gewild in ontvangst wordt genomen, al is het ook niet met steeds dezelfde bekwaamheid om te begrijpen. De ziel kan zich niet steeds zo afzonderen van haar aardse omgeving, van een sfeer die weinig geschikt is voor een alleen maar geestelijk leven. Maar als ze met de wil om de waarheid te ontvangen en God te dienen, de verbinding met God tot stand brengt, dan wordt haar de genadegave toegestuurd, en een goddelijke gave zal steeds haar uitwerking hebben zodra haar geen weerstand wordt geboden.

Maar de mens moet er in alle ernst naar streven zich zoveel mogelijk van de aarde los te maken. Hij moet zijn geloof zo sterk trachten te maken dat de wereld met haar eisen totaal geen indruk op hem maakt, in het vertrouwen dat God alles zo zal beschikken, zoals het goed is. En hij moet zich des te intensiever aan de geestelijke arbeid overgeven, dan zal hij ook spoedig zuiver lichamelijk het gelukkig makende gevoel bespeuren, omdat de kracht uit God hem moet verkwikken zodra ook het lichaam zich aan haar uitwerking overgeeft. De levenswandel van de mens draagt er wel toe bij in hoeverre het lichaam al dan niet betrokken is bij het in ontvangst nemen van de gaven van boven.

Het naleven van het goddelijke woord draagt de zegen in zich. Het volgen van het woord van God maakt het lichaam en de ziel stil, rustig en vredig. En dan moet elke geestelijke gave in het gevoel van de geestelijke gemeenschap met God ook een gevoel van geluk teweegbrengen. Want de onrust, de wereldse zorgen, het gebrek aan innerlijke vrede belasten het lichaam, zodat het niet kan deelnemen aan het ontvangen van de geestelijke gaven, zodat dus alleen de ziel ontvangt en dit lichamelijk niet of slechts weinig voelbaar is. Maar deze beproevingen blijven de mens niet bespaard, want hij moet zelf proberen ze te doorstaan. Hij moet er ijverig tegen vechten van het lichaam afhankelijk te zijn. Hij moet steeds weer een poging doen zich los te maken van alle aardse gedachten. Hij moet zijn toevlucht nemen tot de hemelse Vader, Hem zijn nood voorleggen en geheel en al naar Zijn stem luisteren, want alleen Hij kan aardse nood uitbannen, Die ze ook toelaat om de harten van Zijn kinderen te winnen.

De opgave die God op aarde aan de mens stelt is nooit onvervulbaar zodra de mens daarvoor God om bijstand vraagt. Dan zal elke tevoren onontwarbaar schijnende knoop gemakkelijk los te maken zijn. De mens zal slagen in elke arbeid. Hij zal het leven aankunnen, want hij komt in de eerste plaats zijn geestelijke opdracht na, hij brengt de verbinding met God tot stand. God heeft de mensen aardse hulp beloofd en Zijn beloften gaan in vervulling, maar aan de geestelijke vorming van zichzelf moet hij uit eigen aandrang werkzaam zijn. En hij doet dit zodra hij zich vaak in zichzelf terugtrekt en samenspraak houdt met de Vader in de hemel, zodra hij Hem om geestelijk voedsel vraagt en zich zal laten onderrichten in deemoedige overgave aan Hem. En de kracht uit God zal nooit zonder uitwerking wegstromen, maar steeds de ziel ten goede komen, echter pas voelbaar wanneer ook het lichaam zich volledig aan Hem overgeeft en geen acht slaat op de wereld. Wanneer het samen met de ziel de vereniging met de geest in zich nastreeft en dus zijn eigenlijke taak op aarde probeert te vervullen: de materie te overwinnen en zich aan te passen aan de eeuwige Godheid, Die het zal onderrichten door het innerlijke woord, opdat hem het bereiken van het doel gemakkelijk zal vallen en hij volmaakt zal worden.

Amen

BD.3220
12-14 augustus 1944

Weerlegging van de leer van de herbelichaming – Rechtvaardigheid

Een helder licht wordt u gegeven, als u de wil hebt het te laten stralen. Een tijd van chaos verwart ook het denken van de mensen, het denkvermogen wordt zwakker en ze kunnen geestelijke waarheden niet meer als zodanig herkennen, waarom een voortdurend toesturen ervan nodig is en dit mensen vraagt, die bereid zijn deze te ontvangen, waardoor geestelijk weten aan de zoekenden kan worden overgebracht. Zo’n onderrichting kan nu verschillende keren plaatsvinden. Ze kan een weten vervolledigen dat al aanwezig is, ze kan als een geheel nieuw weten worden aangeboden als de mens tevoren onjuiste gedachten had, maar ze kan ook als weerlegging van verkeerde leren een gebied duidelijk maken waarover nog onduidelijkheid heerst onder de mensen. Maar steeds is de voorwaarde, dat de op God gerichte krachten het geestelijke gedachtengoed aan de mens overbrengen, die als opnamevat van de goddelijke geest zich bereid verklaart God te dienen door het verbreiden van de waarheid. En aan deze voorwaarde is voldaan, zodra innig gebed om het toesturen van de zuivere waarheid aan elk geestelijk onderricht voorafgaat.

Alle goede geestelijke krachten hebben maar één doel: het op de aarde belichaamde wezenlijke met God te verenigen, dat wil zeggen het daartoe behulpzaam te zijn. Maar een geestelijke vereniging bestaat alleen maar in de staat van licht, dat wil zeggen in de toestand van inzicht, dat het gevolg is van een leven in liefde. Om deze staat te bereiken is de mens het aardse leven gegeven, waarin hij zijn vermogens kan vormen, die bij het begin van zijn belichaming slechts zwak ontwikkeld zijn, maar die al naar gelang zijn wil een positieve of ook negatieve ontwikkeling kunnen doormaken. Zijn levensloop geeft hem volop gelegenheid tot deze ontwikkeling, maar ze hangt niet af van meer of minder ontwikkelde gaven van het verstand; slechts alleen van de wil tot het goede, van de instelling tegenover God en dus van het werkzaam zijn in liefde – het streven zich bij God aan te sluiten door goede werken. Slechts alleen daardoor kan de mens een zo hoge graad van geestelijke ontwikkeling bereiken, dat hij al op aarde in een stadium van licht binnengaat, dat wil zeggen dat hij inzicht verkrijgt. Dan heeft de aanpassing aan God al plaatsgevonden en deze toestand verzekert de ziel van de mens bij zijn sterven de toegang tot het lichtrijk, in sferen waar ze aan het verlossingswerk van Christus kan deelnemen, waar ze in staat is andere zielen weer wijsheid en licht te verschaffen, doordat ze liefde onderricht en dus verlossend bezig is. Deze graad van volmaaktheid kunnen dus de mensen gemakkelijk bereiken, die slechts de wil hebben het goede te doen en de verbinding met God tot stand brengen door innig gebed.

Dat de mensen bevattingsvermogens hebben die verschillend zijn, dat ze meer of minder intelligent zijn, is totaal niet bepalend voor deze wil tot het goede. Want de liefde doet de geestvonk in de mens ontwaken. Maar de liefde wordt in het hart geboren en ze kan uitermate actief zijn in een mens, wiens verstandelijk vermogen aanzienlijk onderdoet voor die van een ander mens. En zelfs waar het licht, het weten van de waarheid, niet bijzonder voor de dag komt gedurende het leven op aarde, kan de ziel bij het binnengaan in het rijk hierna omgeven zijn door licht. Dat wil zeggen, het inzicht kan bliksemsnel over haar komen en een overvloedig weten kan haar nu in staat stellen, ijverig in liefde werkzaam te zijn in het hiernamaals.

En daarom zijn de bedenkingen ongegrond, dat een minder ontwikkeld verstandelijk denken afbreuk zou kunnen doen aan het rijp worden van de ziel, dat dus iedere ziel eens de gelegenheid zou moeten worden geboden, gevorderde lichamelijke vermogens te benutten, om een grotere rijpheid te verkrijgen op aarde. Weliswaar kunnen zulke zielen op aarde uitermate zegenrijk werkzaam zijn, voor zover ze hun buitengewone verstandelijke vaardigheden in dienst stellen van de medemens, om aan hem geestelijk weten over te dragen en hem daardoor aan te sporen tot verhoogde werkzaamheid in liefde, maar evenzo kan een mens zonder speciale stimulering de liefde tot hoogste ontplooiing brengen en deze mens zal ontegenzeglijk de hoogste rijpheid bereiken. Maar zijn denken kan helemaal ongecompliceerd zijn, het hoeft geen grotere wijsheid te laten zien en toch wordt hij gestuurd in zijn denken en handelen door goede geestelijke krachten, die hem bedelen naar zijn bevattingsvermogen en hem voortdurend aansporen om meer werkzaam te zijn in liefde, om zijn vereniging met God te bereiken. Want de liefde is het eerste, uit haar wordt pas de wijsheid geboren en deze wijsheid is het aandeel van de ziel, zodra ze het geestelijke rijk binnengaat. Maar de liefde kan een eenmalige belichaming op aarde volledig tot ontplooiing brengen, omdat de liefde in elke situatie van het leven, in elk levenslot, in elke lichamelijke en geestelijke gesteldheid, beoefend kan worden, omdat dit alleen tot voorwaarde heeft, dat de goddelijke vonk in de mens wordt ontstoken en tot de hoogste vlam wordt aangewakkerd en dit kan de in zijn denken meest primitieve mens, als hij maar de wil heeft goed te zijn. Maar het inzicht in goed en kwaad heeft hij in zich, omdat beide krachten – goed en kwaad – om zijn ziel strijden en dus zijn denken door beide geestelijke krachten wordt beïnvloed en díe krachten de zege over hem behalen, naar welke zijn vrije wil zich toekeert.

Hoe echter zijn wil beslist, is tot op zekere hoogte afhankelijk van zijn geloof, van zijn instelling tegenover God en het verlossingswerk van Christus, als hij daarover kennis bezit. Jezus Christus stierf de dood aan het kruis voor de zwakken, die uit zichzelf niet in staat waren, de wil om goed te doen op te brengen. Maar niemand moet menen sterk te zijn. Ofschoon hij grote geestelijke vermogens kan bezitten, heeft hij toch de genade van het verlossingswerk nodig, de door Jezus Christus gekochte sterke wil, om zich tot lichtwezen te kunnen ontwikkelen gedurende zijn aardse leven. En daarom heeft Jezus Christus de genoegdoening verschaft, opdat allen zalig kunnen worden, die van goede wil zijn.

De mensheid is in haar geestelijke ontwikkeling wel erg achtergebleven en ze schenkt helemaal geen aandacht aan mogelijkheden om vooruit te gaan. Dit is een onmiskenbaar verkoelingsproces, die echter zijn oorzaak heeft in de vrije wil van de mens en waarvoor hij zich ook moet verantwoorden. Bijgevolg kan de mens voor iets, wat door eigen schuld heeft plaatsgevonden, geen gunst verwachten. Maar het zou een gunst zijn, wanneer hij de door eigen schuld verzuimde of veronachtzaamde ontwikkeling naar believen in zou kunnen halen in een hernieuwde belichaming op aarde. Want hij heeft zijn vrije wil niet op de juiste wijze gebruikt, waartoe hij echter in elke levenssituatie in staat was, door het verlossingswerk van Christus, die de overmacht van Zijn tegenstander op de wil van de mensen heeft gebroken, door Zijn dood aan het kruis. Er is daarom voor een hernieuwde levenswandel op aarde van een onvolmaakte ziel geen reden, die op goddelijke rechtvaardigheid zou kunnen berusten, want als de mens heeft gefaald, ondanks het toesturen van genaden, kan hij niet naar believen aanspraak maken op een herhaling van een belichaming op aarde, om tot dezelfde graad van rijpheid te komen, die een mens met goede wil gedurende zijn leven op aarde kan bereiken, maar moet hij de veruit moeilijkere weg omhoog in het hiernamaals afleggen, als een rechtvaardige compensatie voor zijn verkeerde wil.

De mensen hebben wel verschillende inzichten, verschillend weten en verschillende aardse capaciteiten. En dit doet hen vaak tot de verkeerde opvatting komen, dat het rijp worden van de ziel zich voltrekt in overeenstemming met deze capaciteiten. Maar er wordt dan buiten beschouwing gelaten, dat alleen het actief zijn in liefde doorslaggevend is, dus alleen het werkzaam zijn in liefde de positieve ontwikkeling bevordert. Maar liefde kan ieder mens beoefenen, want daartoe is alleen maar de wil van de mens nodig. Dit is een drang in het hart, die in geen enkel verband staat met een bepaalde graad van kennis of een bijzonder ontwikkelde verstandelijke werkzaamheid. Dat de verkoeling van de liefde begrijpelijkerwijs ook een beperkt weten tot gevolg heeft, is onbetwistbaar en daarom openbaart zich ook in het bijzonder de duistere geestelijke toestand, omdat die het bevolg is van liefdeloosheid, waarvoor de ziel zich daarom moet verantwoorden. Van een hogere ontwikkeling kan pas dan worden gesproken, wanneer de ziel zich met de geest heeft verbonden, wanneer ze dus de liefde beoefent en daardoor de geestvonk in zich tot leven wekt, die nu voortdurend blijft werken, dat wil zeggen de ziel aanspoort tot het voortdurend werkzaam zijn in liefde. Bijgevolg is zonder het werkzaam zijn in liefde een stilstand in de ontwikkeling te zien, of zelfs bij duidelijke liefdeloosheid een achteruitgang. Maar ieder mens staat dezelfde mate van genade ter beschikking en hem zijn dezelfde gelegenheden gegeven voor het rijp worden van zijn ziel. Benut hij nu deze niet en schenkt hij ook geen aandacht aan de genaden, zodat ze bij hem niet werkzaam kunnen worden, dan moet hij ook volgens goddelijke rechtvaardigheid de gevolgen op zich nemen, dat wil zeggen hij moet in het hiernamaals zelf met de toestand klaarkomen, waarin hij uit eigen schuld, dus verdiend, is terechtgekomen.

Het zou dan in zekere zin een onrechtvaardigheid zijn, wanneer diegene, die geen gebruik heeft gemaakt van de grote genade van de belichaming ten behoeve van het heil van zijn ziel, nog een keer dezelfde gelegenheid zou worden geboden, in te halen, wat hij heeft verzuimd. Dit zou een onrechtvaardigheid zijn tegenover diegenen, die hun leven op aarde helemaal benutten, terwijl ze niet op hun lichaam letten, onder afzien en voortdurende onthouding van de vreugden van de wereld. Niet het diepere weten is beslist nodig, maar het werkzaam zijn in liefde. En daarom kan ook de meest onwetende mens zich positief ontwikkelen, als hij maar werkzaam is in liefde, want het weten wordt hem toegestuurd, zodra hij het nodig heeft voor zijn medemensen, of hij het geestelijke rijk binnengaat. Want dan kan hij de zielen in het hiernamaals gelukkig maken met zijn weten, dat nu bliksemsnel aan hem wordt overgedragen, opdat hij als lichtdrager in liefde weer werkzaam kan zijn in het geestelijke rijk.

Amen

BD.3221
15 augustus 1944

Erkennen van Christus – Zwakke wil – Demon

De demon woedt en zal zich van de zielen der mensen steeds meer meester maken en de mensen verweren zich niet. Ze zijn zonder verantwoordelijkheidsgevoel. Hun wil is tot de boze geneigd en hun denken en handelen beantwoordt aan deze wil en dus koersen ze zelf naar de afgrond, ze versnellen het ontbindingsproces en bijgevolg hun eigen ondergang. Ze kunnen weliswaar als geestelijke wezens niet vergaan, maar worden van de vrijheid van wil beroofd omdat ze deze misbruikten gedurende de tijd van hun gedeeltelijke vrijheid. En dit misbruik van de wil is het gevolg van de wilszwakte die de tegenstander Gods gebruikt om hem op verkeerde wijze te beïnvloeden. De wilszwakte echter, die dus de aanleiding tot het volledige verval en de geestelijke ondergang is, is alleen uit te bannen door het erkennen van Jezus Christus en Zijn verlossingswerk.

De wereld echter wijst Hem af. Zelfs wanneer ze Hem nog letterlijk erkent, zelfs wanneer de mensen zich als aanhanger van Christus aanduiden, zijn ze er ver van verwijderd het verlossingswerk te begrijpen, en nog veel minder doen ze een beroep op de genaden van het verlossingswerk, dat de mens een versterkte wil opleverde, hem dus ook kracht zal doen toekomen om het kwade te weerstaan. Christus en Zijn verlossingswerk onderkennen betekent op de hoogte te zijn van de betekenis van het door Jezus geleefde liefdeleven en nu, om de genaden van het verlossingswerk te kunnen ontvangen, ook hetzelfde liefdeleven te leiden, dus te weten dat alleen de liefde kan verlossen en daarom Jezus Christus en Zijn verlossingwerk alleen erkend wordt door mensen die besluiten tot dit liefdeleven. Dit weten ontbreekt de mensheid, wederom omdat ze ook de liefde ontbreekt. En het gevolg daarvan is een uiterst verzwakte wil, die tot weerstand tegen de kwade macht niet in staat is.

De wereld kan de demon niet weerstaan omdat ze zelf de kracht verspeelt door het afwijzen van Christus. Christus en Zijn verlossingswerk moet erkend worden, daar anders de wereld haar ondergang tegemoet gaat zodra ze van Hem op de hoogte is. En het weten over Jezus Christus is op aarde verbreid. Het aannemen van Zijn leer bestaat echter niet alleen in het belijden door woorden, maar in een leven in liefde. Waar de mensen onder elkaar in liefde werkzaam zijn, daar is het ware christendom en in deze mensen zal ook de wil sterk zijn naar boven, tot het licht te komen. En de kracht om de kwade te weerstaan zal hun worden toegevoerd, want de werken van liefde dragen deze kracht in zich en maken de mens er deelgenoot van. Deze doen dus een beroep op de genaden van het verlossingswerk, hoewel het ze aan kennis ontbreekt van het lijden en sterven van Christus aan het kruis. Hebben ze echter deze kennis, dan zullen ze ook Jezus Christus onherroepelijk erkennen, daar in hen de liefde leeft en deze de eeuwige Liefde herkent Die in Jezus Christus belichaamd was.

Maar de wereld heeft deze liefde niet in zich. De mensen welke de wereld toebehoren houden alleen van zichzelf en daarom leveren ze zich uit aan de tegenstander van God. Ze wijzen Jezus Christus af omdat Hij hun de naastenliefde predikt. Hun wil is verhard zoals hun hart, maar de harde wil geeft zich tot bezit aan degene die hem verderven wil. De mens is tot slechte daden dadelijk bereidwillig, maar heeft voor goede daden geen enkele wilskracht, want deze kan alleen de liefde voortbrengen. Goede werken echter zijn een naleven van de liefdesleer van Christus, bij goede werken voegt zich het innige gebed om kracht, en de aanhanger van Jezus staan de genaden van het verlossingswerk ter beschikking.

Een aanhanger van Jezus echter is ieder mens die in de liefde leeft, die dus Hem navolgt en Zijn werkzaam zijn in liefde op aarde erkent. Deze zal het werkzaam zijn van de kwade kunnen weerstaan en hij zal een steeds sterkere wil opbrengen als de laatste tijd is gekomen. Hij zal ook voor de wereld belijden dat hij tot de kerk van Christus behoort en hij zal standhouden wanneer de satan in alle hevigheid zal woeden. Zijn kracht ontvangt hij van God zelf en deze zal waarlijk volstaan om degene te bedwingen die zijn ziel wil verderven.

Amen

BD.3226
19 augustus 1944

“Zoek eerst het rijk Gods”

Zoek eerst het rijk Gods en u zult het aardse leven kunnen afleggen zonder zorgen over datgene wat het lichaam nodig heeft. Want dit alles zal u ten deel vallen zoals de Heer het heeft beloofd. Want slechts één ding is belangrijk: dat u zorgt voor het leven van de ziel. Dan zal God zelf de zorg over uw lichaam en zijn behoeften overnemen. Maar zodra u het geloof in deze belofte verliest, zult u voor uzelf moeten zorgen. En daardoor raakt u in de vangnetten van de vijand, die zich inspant u nu deze zorgen als het belangrijkste voor te stellen en die u ervan af wil houden aan uw ziel te denken. En nu loopt u het gevaar materialistisch te worden, uw denken en handelen alleen in te stellen op het verkrijgen van de materie, in voortdurende zorg om het lichaam het rijk Gods te verwaarlozen en uiteindelijk alleen nog puur aards voort te leven zonder rekening te houden met het heil van uw ziel.

Slechts één doel heeft God u voor uw leven op aarde gesteld, dat uw ziel zich positief ontwikkelt. En om dit doel te bereiken, zult u zich moeten losmaken van de materie. U zult niets mogen begeren dan dat wat voor uw ziel dienstig is. En u kunt zich ook in vol geloof van alle zorgen vrij maken, als u denkt aan de belofte van Christus, want Zijn woord is waarheid. En zoekt u op de eerste plaats het rijk Gods, dan vervult u Zijn wil en dan zorgt God ook voor u. Het streven van de mensen geldt echter meestal de instandhouding van een goed leventje voor het lichaam, en wel in overdaad, zodat het geestelijk streven op de achtergrond raakt en er begrijpelijkerwijs geen geestelijke vooruitgang kan worden behaald. En dit is het gebrek aan vertrouwen op de liefde van God die alles in stand houdt wat Hij heeft geschapen.

Met het geloof en het vertrouwen op de hulp van God kan de mens vrij van elke aardse zorg worden. Hij kan gemakkelijk en onbezorgd door het aardse leven gaan, zodra hij nu maar elke zorg aan zijn zielenheil besteedt, zodra hij heel bewust naar het geestelijke rijk streeft, zodra hij probeert in alles de wil van God te vervullen en dus tracht het rijk Gods te bereiken. Maar het geloof daarin is onder de mensen bijna niet meer te vinden. En daarom brengen ze voor zichzelf een leven vol van zorgen en moeiten teweeg. Ze laden zich een last op hun rug die God de Heer hun beloofd had te dragen als ze hun levenstaak nakomen, hun geestelijk welzijn voorrang geven boven het welzijn van het lichaam.

God onderhoudt de gehele schepping. Hij zorgt ononderbroken voor het bestaan ervan. En alles ontwikkelt zich naar Zijn wil. En evenzo geldt Zijn zorg het hoogst ontwikkelde schepsel, de mens, en zijn aards bestaan is net zo gewaarborgd als dat van de gehele schepping. Toch heeft God het afhankelijk gemaakt van de wil van de mens. Hij heeft hem een voorwaarde gesteld waarvan de vervulling hem een zorgeloos bestaan oplevert. Maar nemen de mensen deze voorwaarde niet in acht, dan hebben ze een moeilijk leven op aarde, omdat ze de zorg van God voor het lichaam kwijtraken.

Ter wille van de ziel is de mens het leven op aarde gegeven en dus moet de ziel als eerste worden bedeeld. Haar moet worden toegevoerd wat ze nodig heeft voor haar geestelijke rijpheid en dit is alleen uit het geestelijke rijk te halen en te ontvangen. Daarom moeten steeds de gedachten van de mens op het geestelijke rijk zijn gericht, want het aardse rijk biedt de ziel niet de voeding die haar ontbreekt. Het aardse rijk vervult alleen de behoeften van het lichaam en deze moet de mens zich gelovig en vol vertrouwen door God laten schenken, zoals Hij het heeft beloofd. En hij moet des te meer naar het geestelijke rijk streven, dat hem niet wordt geschonken, maar in overeenstemming met zijn verlangen geeft waar de ziel om vraagt.

Werp daarom alle zorgen op de Heer. Hij zal ze van u afnemen, hoe inniger u de vereniging met Hem nastreeft, hoe meer uw ziel zich losmaakt van het aardse en alleen gehecht is aan dat wat haar de vereniging met God oplevert. En in Zijn zorg zult u waarlijk geborgen zijn. Het zal u aan niets ontbreken, want Hij is vol van liefde en macht. Hij kan u bedenken en Hij zal u bedenken als u maar op Hem, op Zijn rijk aanstuurt.

Amen

BD.3227
20-22 augustus 1944

Recht – Rechtvaardigheid – Rassen – Volkeren

Het is een hele natie onwaardig als ze zich geen rekenschap geeft van haar denken en handelen. Een volk moet onberispelijk zijn in zijn handelwijze tegenover de naaste die onderdaan is van zijn natie. Maar het moet tegenover andere naties ook het gebod van de naastenliefde vervullen, al moet dit niet zo worden opgevat, dat het handelen en denken betrekking heeft op afzonderlijke leden. Veeleer moet al het meevoelen en willen tegenover een ander volk rechtschapen en fatsoenlijk zijn. Het moet niet het rechtvaardige gevoel laten ontbreken, dat wil zeggen niet het andere volk iets betwisten waar een volk zelf aanspraak op maakt. Er moet recht en rechtvaardigheid heersen tegenover alle mensen. En het behoren tot een bepaald ras of bepaalde natie moet niet bepalend zijn voor de handelingen die tegenover hen worden uitgevoerd.

God heeft geen beperking opgelegd, toen Hij het gebod van de naastenliefde aan de mensen gaf. Want iedere medemens moet als broeder worden beschouwd. Als schepsel van God tegenover wie ook een broederlijk gevoel moet worden gekoesterd. En daarom moet de mens deze beperking zelf niet invoeren. Hij moet niet menen tegenover bepaalde mensen gerechtigd te zijn hen uit te kunnen sluiten van naastenliefde. Hij moet zonder onderscheid het gebod van de naastenliefde beoefenen en zich dus ook rekenschap daarvan geven als hij dit gebod veronachtzaamt. En daarom moet het hem duidelijk zijn in hoeverre zijn denken en handelen met de goddelijke geboden overeenstemt.

Hij kan het niet naar believen en eigen goeddunken verschillend beoordelen. Hij kan niet tegenover de één zondigen en geloven gerechtigd te zijn om te zondigen, omdat hij meent zich in een andere kring te bevinden, bepaald door het toebehoren aan een ras of volk. Voor God bestaat er dit bepalen van grenzen niet. Voor God zijn alle mensen gelijk. En recht en onrecht blijft steeds overal recht en onrecht. Het is niet toelaatbaar dat de mens zichzelf rechten toekent die hij de medemens ontzegt. En als het denken van de mensen zo op een dwaalspoor raakt, dat ze geloven in hun recht te staan ook bij onrechtvaardig handelen, dan is de mens al diep gezonken in zijn geestelijke ontwikkeling. Want hij plaatst dan het aardse leven hoog boven het laatstgenoemde, daar hij anders niet een denken zou kunnen verdedigen dat is voortgekomen uit het streven naar eigen voordeel.

Wat de mens voor zichzelf verlangt, moet hij onomstotelijk ook de medemens toekennen. En nooit mag hij eigen wetten bedenken, wanneer hij niet beducht wil zijn, dat ook hij van God uit niet zo bedacht wordt zoals hij het wenst, maar hem wordt toegemeten naar de maat waarmee hij zelf heeft gemeten.

De aarde omvat de meest verschillende volkeren en rassen die ook in hun graad van ontwikkeling meestal verschillend zijn. Maar van God uit is geen volk het recht gegeven een onder hem staand volk te onderdrukken of het van zijn rechten te beroven. Wel moeten ze opvoedkundig invloed uitoefenen, als ze op een hogere geestelijke trede staan. Ze moeten de zwakke volkeren bijstaan tegen de sterkere onderdrukkers. En nooit moet een behoren bij een bepaald volk hen ervan weerhouden, hun menselijke plichten jegens de medemensen te vervullen.

Want steeds moeten ze zich voor ogen houden dat alle mensen Gods schepselen zijn en dat het de mens nooit toekomt, bepaalde medemensen uit de gemeenschap der volkeren te stoten of hen in het nauw te brengen en in armoede te storten. Want daar moeten ze zich eens voor verantwoorden. En ze zullen geoordeeld worden zoals ze zelf hun oordeel hebben geveld. Wie hard en liefdeloos was tegen zijn medemensen, ongeacht tot welke stam deze behoren, die zal ook alleen maar hardheid en liefdeloosheid oogsten. Hij zal geen erbarmen aantreffen en een mild oordeel mag hij nooit verwachten, want hem geschiedt naar zijn gezindheid, naar zijn wil en zijn daden.

En daarom moet de mens zichzelf steeds rekenschap geven of hij rechtvaardig is in zijn denken en handelen. Maar de rechtvaardigheid eist gelijke rechten voor allen, zonder onderscheid. Zodra de eigenliefde sterk is, verzwakt het gevoel van rechtvaardigheid. Dan eist de mens gewetenloos voor zichzelf op, wat van de naaste is. En als dit denken hele volkeren beheerst, zal er nooit vrede zijn op aarde. Want de sterke zal het zwakke onderdrukken, of gelijke sterken zullen elkaar wederzijds leed en ellende berokkenen en aan de nood zal geen einde komen. Geen liefdeloze handeling wordt gerechtvaardigd door de bedenking dat tegenover andere rassen of volkeren andere wetten gelden, dat die niet de menselijke consideratie te eisen hebben, die een mens van dezelfde stam wordt toegekend.

Voor God zijn alle mensen gelijk. Voor God geldt steeds dezelfde wet: bemin je naaste als jezelf. En een naaste is ieder mens, zonder er rekening mee te houden bij welk volk hij hoort. En zolang het denken van hele volkeren gegrepen is door de misvatting, andere rechten te hebben dan andere volkeren, zal ook de ongerechtigheid de overhand nemen. Er zal een toestand van voortdurende strijd onder de mensen zijn. Vijandelijkheden zullen steeds weer nieuw voedsel vinden. Er zullen steeds slechtere gedachten en daden worden geboren. Want aan het goddelijke gebod van de naastenliefde wordt geen aandacht geschonken. En dit leidt tot handelingen die zondig zijn.

Steeds moet bij zichzelf en bij het eigen verlangen de maatstaf worden gelegd: wat de mens voor zichzelf wil, moet hij ook de medemens niet onthouden, daar anders de onrechtvaardigheid steeds zal toenemen en daaruit een toestand die ook het denken van de mensen verwart. Ze zullen het vermogen verliezen, te oordelen wat recht en onrecht is, omdat ze zelf zich ervan ontdoen, omdat ze zelf niet juist en rechtvaardig willen denken.

Amen

BD.3230
23 en 24 augustus 1944

Dienen of strijden – Het verschillende doel van het lijden

In het stadium van wilsvrijheid hoefde het schepsel de tegenstander van God niet te vrezen als hij maar in de liefde zou willen gaan. Dan heeft het hem overwonnen, omdat de tegenstander van God geheel machteloos is tegen de liefde. Dus zou de mens zich ook vrij kunnen maken van verzoekingen en verleidingen, want deze hebben geen invloed op hem, zodra hij werkzaam is in de liefde. Maar dit laatste is afhankelijk van de vrije wil van de mens en daarom is de mens zelf de beweegreden van zijn bestaan op aarde, dat of voortdurende strijd is of dienende liefde. God ziet in het hart van ieder en Hij laad over de mens dat komen wat hij nodig heeft, zoals Hij echter ook hem gebrek laad lijden die Zijn hulp, Zijn troost en Zijn bemoedigende woorden niet nodig heeft, omdat hij innerlijk tegen Hem is, dus geen liefde beoefend, die blijk geeft van zijn naar God gekeerde wil.

Liefde en God zijn één en bijgevolg is een liefdevol mens ook met God verbonden en moet de tegenstander Gods de baas zijn. Is de mens gewillig werkzaam te zijn in dienende naastenliefde, dan zal hij niet zo in het nauw worden gebracht door de verzoekingen van de wereld, hij heeft deze in zekere zin al overwonnen, wat echter niet uitsluit dat hij leed moet dragen, omdat leed niet alleen de mensen tot God moet brengen wier wil nog van God is afgekeerd, maar omdat het ook de mensen die er naar streven bij God te zijn, moet louteren. Maar het leed wordt in deze twee stadia verschillend ervaren.

De eerste verzet zich daar nog tegen, omdat hij zich nog niet wil buigen onder een Macht, die hem beperkt in de genietingen van het leven. Hij zoekt de wereld nog en voelt elk leed als een benadeling, als een gebrek om van het leven te genieten, en dus als een dwang die hij niet wil erkennen. En er kan zeer veel leed voor nodig zijn voor hij zich heeft overgegeven, en zo’n strijd is het werk van de vijand, die nog steeds de mensen tracht te winnen met de wereld en haar vreugden, die hem dit alles voor ogen houdt om zijn begeerten ernaar te versterken en hem dus van God af te brengen. Is echter de mens werkzaam in de liefde, dan dient het leed hem alleen nog tot voltooiing, tot het rijp worden van zijn ziel, dan heeft de tegenstander van God weinig macht over hem, dan wendt hij zich af van de wereld en door het leed sluit hij zich steeds dichter bij God aan.

Dit onderscheid moet worden onderkend wanneer het verschil van het lijden wordt overwogen, wanneer goede en slechte mensen daardoor worden getroffen, mensen die nog totaal van God zijn afgekeerd en degenen die het leed schijnbaar niet meer nodig hebben om Hem te vinden. Steeds heeft het leed een ander doel, maar het eigenlijke doel is de volledige vereniging met God. Het grootste gevaar voor de mens is de hang naar de wereld en zijn (eigen) liefdeloosheid, want dan is hij nog helemaal in de macht van degene die hem te gronde wil richten. En dan heeft hij strenge opvoedingsmiddelen nodig om te veranderen. Pas wanneer de hang naar de wereld afneemt, kan de liefde in hem ontbranden en dan pas kan het leed andere vormen aannemen, maar hem niet helemaal bespaard blijven zolang de ziel niet volledig van haar afvalstoffen is ontdaan.

Daarom is het beoefenen van de naastenliefde doorslaggevend voor de graad van zijn ontwikkeling, het is doorslaggevend voor de diepte van het leed, want waar de liefde beoefend is, dus waar God zelf is, daar zal ook het leed makkelijker te dragen zijn, omdat de mens de uitstraling van kracht van God kan ontvangen en hem derhalve niets terneerdrukt. Hij hoeft niet meer te strijden, veeleer alleen maar te dulden en te wachten op de hulp van God, die elk leed van hem afneemt als de tijd ervoor daar is.

Dienen of strijden, moet de mens en wel beantwoordend aan zijn wil en het in staat zijn van hem, om lief te hebben. Het dienen zal hem licht vallen, het strijden echter grote kracht eisen wil hij het niet moeten afleggen tegen de macht die alles aanwendt om zijn ziel in de duisternis te trekken en die zolang invloed heeft op de mens, zolang hij zonder liefde voortgaat, omdat hij dan ook nog ver van God is verwijderd. Pas de liefde maakt hem vrij van deze macht, pas de liefde maakt hem sterk, want de liefdevolle mens is verbonden met God en betrekt van Hem zijn kracht om de tegenstander van God te overwinnen.

Amen

BD.3232
25 augustus 1944

Vervulling van de voorspellingen

Alle mensen stel Ik in kennis van het aanstaande einde, want ook mijn tegenstanders maak Ik opmerkzaam, opdat ze eens niet kunnen zeggen, dat het voor hen verborgen was gebleven. Maar als ze hun oren sluiten, als ze wat hun oor treft in de vorm van profetieën bespotten of uitlachen, dan zijn mijn waarschuwingen en aanmaningen tevergeefs. Want Ik dwing geen mens om te geloven. Doch dezen zullen worden verheven, als het einde nabij is en ze toch hun verkeerde denken en ook hun hopeloze toestand inzien.

De mensheid wil niets meer aannemen wat haar uit het geestelijke rijk wordt aangeboden. Ze is zo aards gezind, dat haar elk gevoel voor geestelijke lering ontbreekt. Maar Ik kan de mensen niet meer bieden dan wat ze bereid zijn aan te nemen. Ik kan ze niet door openlijke wonderen dwingen om te geloven, omdat het mijn schepselen zijn, die oorspronkelijk in volledige vrijheid van wil werkzaam waren en dus door een dwang om te geloven hun vrijheid helemaal zouden verliezen en dus onvolkomen bleven tot in alle eeuwigheid.

Ik kan me alleen door de mond van mensen uiten en moet het aan hen overlaten of ze mijn woord willen herkennen door een absoluut verlangen naar de waarheid en onbaatzuchtige werkzaamheid in liefde. Want nu zal mijn woord voor hen klinken en ze herkennen de Schenker van het woord in elke aanmaning en waarschuwing, en dus komen ze het ook na.

Maar welk een willoosheid beheerst de mensen juist tegenover deze geestelijke bekendmakingen. Ze nemen niets serieus en geloven, dat God de gebeurtenissen zo zal leiden, zoals het overeenstemt met hun wil en hun berekening. En hoe weinig doen ze daarom aan de vorming van hun wezen.

En het ogenblik zal komen, zonder dat ze voorbereid zijn op het nabije einde. Ze volgen alleen het wereldgebeuren en trekken daaruit hun conclusies. Maar Ik zal ze laten schrikken en hun tonen, dat Ik de wereld regeer en dat Ik waarlijk zo beslis, zoals het voor de mensen dienstig is. En alles zal zich afwikkelen overeenkomstig mijn plan van eeuwigheid, zoals Ik het u mensen bekend maak door mijn dienaren op aarde.

En de mensen zullen nu moeten inzien, dat Ik alleen op hun welzijn bedacht was, dat Ik ze redden wilde en alleen maar weerstand bij hen vond. Want de wil tot God verbindt hun zielen met Mij. Maar de wil tot Mij geeft hun ook het begrip voor mijn woord, voor mijn handelen en werkzaam zijn in de laatste tijd voor het einde.

En dan pas zal er aan mijn woord gehoor worden gegeven, wanneer er nog tijd is. Want wat Ik aankondig gaat letterlijk in vervulling, omdat Ik door de geest een weten naar de aarde zend, dat geheel en al overeenstemt met de waarheid. En daarom moet alles worden vervuld, wat Ik u mensen lange tijd tevoren heb verkondigd, opdat u daaraan herkent wanneer het einde nabij is.

Amen

BD.3238
30 en 31 augustus 1944

Aansporingen (Joh.14) – De woning in het hart

Uw hart moet rein en vlekkeloos zijn als u Mij daarin wilt opnemen. En dus moet u uw best doen edeler te worden en alleen goede gedachten in u te hebben, elke onedele opwelling moet ver van u blijven. U moet elkaar in vreedzaamheid en liefde bejegenen, geen wrok of haat in u laten bovenkomen. U moet steeds hulpvaardig zijn en uw kracht gebruiken om in de liefde te werken. U moet herhaaldelijk verzonken zijn in gebed en ook de gestorvenen gedenken. U moet barmhartigheid beoefenen en in alle geduld de zwakheden van de medemensen verdragen en niet willen uitblinken, veeleer in deemoed en zachtmoedigheid dienstbaar zijn waar u maar een werk van liefde kunt verrichten. Want dan alleen gaat u op Mij lijken, wanneer u zich inspant Mij in alles na te volgen, wanneer u voortdurend aan uzelf werkt en alle fouten en zwakheden aflegt. Dan kan Ik bezit nemen van uw hart en in u wonen en werkzaam zijn.

Dit is al een bovenmatig grote gelukzaligheid op aarde, want als Ik zelf bij u ben, bestaat er geen nood meer, geen aards leed en geen smart. Want uw lichaam voelt niets meer, alleen voor de wereld schijnt het nog gevoelig ter wille van de mensen die een hoge graad van rijpheid, die mijn tegenwoordigheid toelaat, nog niet vatten. En dus ben Ik ook niet duidelijk te herkennen, maar het mensenkind dat aan de voorwaarden heeft voldaan om te genieten van mijn tegenwoordigheid, voelt mijn nabijheid en is bovenmate gelukzalig. Het hoort Mij en is gelukkig met mijn stem.

En ieder mens kan zich dit geluk verschaffen als hij ijverig naar volmaaktheid streeft, als hij alles doet om mijn welgevallen te verwerven en zijn hart vormt tot liefde. Want dan trekt hij Mij onvermijdelijk tot zich en neem Ik mijn intrek in zijn hart en ga nooit meer van hem weg. Als u echter gebreken hebt en u niet inspant die kwijt te raken, werpt u een hindernis op voor Mij en mijn werkzaam zijn en dan blijf Ik eeuwig onbereikbaar voor u.

U zult ernstig moeten willen en van Mij de kracht vragen om de wil te realiseren en u zult alles moeten doen om vooruit te gaan in uw ontwikkeling. U zult uzelf moeten onderzoeken en uw fouten bestrijden, u zult in het goede moeten wedijveren en er steeds naar streven u te vervolmaken, dan zal mijn liefde u bijstaan en kracht zal u toestromen. Uw streven zal resultaat hebben, u zult Mijzelf kunnen opnemen in uw hart en dit betekent gelukzaligheid al op aarde en eeuwige vereniging in het geestelijke rijk.

Want de vereniging met Mij neemt alle aardse noden van u weg. Ze maakt u vrij en vol van kracht, ze ontheft u van uw gebondenheid aan de aarde en er wordt in u een weten ontsloten dat u gelukkig maakt en aanspoort tot het uiterste werkzaam te zijn in liefde. Want mijn stem weerklinkt dan aanhoudend in u en Ik onderricht u en leid al uw wegen, uw daden, uw gedachten en uw wil. Doch Ik dwing u niet, maar uw hart, Mij vrijwillig aangeboden, heeft dezelfde wil in zich, het heeft zich geheel onderworpen aan mijn wil en daarom kan de mens niet anders meer denken en willen. En dit is de grootste zaligheid, één te zijn met mijn wil.

Streef daarom met alle ijver deze vereniging met Mij na, werk aan uzelf en vorm u tot liefde opdat Ik in alle volheid bij u kan zijn, opdat Ik mijn intrek kan nemen in uw hart en u niet meer eenzaam en verlaten bent, opdat mijn liefde u gelukkig kan maken en mijn kracht u kan toestromen, opdat u de weg over de aarde niet meer alleen zult gaan, maar in Mij een vaste Begeleider hebt.

Amen

BD.3240
1 en 2 september 1944

Leven – Opwekken van de goddelijke vonk in de mens

De goddelijke geestvonk in de mens is het eigenlijke leven van hem en daarom kan van wedergeboorte pas worden gesproken wanneer de Geest in de mens is opgewekt, wanneer deze zijn bezigheid kan beginnen en dus het geestelijke leven aanvangt.

De mens is dan wedergeboren in de Geest, want zijn aardse geboorte is pas dan zinvol en beantwoordend aan het doel geworden, wanneer de geestelijke wedergeboorte heeft plaatsgevonden. De goddelijke geestvonk is door de ziel van de mens (bewust) erkend, zelfs wanneer de mens verstandelijk de beide begrippen ziel en geest nog niet van elkaar kan onderscheiden.

Want de eenwording van de Geest met de ziel is een gebeurtenis die zich voltrekken kan zonder dat de mens als zodanig daarvan op de hoogte is, want deze kennis wordt hem pas overgebracht als de vereniging tussen ziel en Geest zich heeft voltrokken. Want dan pas kan de Geest de ziel opheldering daarover verschaffen wat de eenwording van de Geest met de ziel betekent en dan pas streeft de ziel naar steeds innigere vereniging met haar Geest en ontvangt het rijkste weten van hem.

En nu pas leeft de mens, dat wil zeggen hij benut zijn weten en zal nu bewust werken voor het rijk Gods, hij is ijverig bezig het verkregen weten te verbreiden en de medemensen het weten over te brengen.

Leven is voortdurende bezigheid. Aards leeft de mens weliswaar ook, zonder de goddelijke vonk in zich te hebben opgewekt, dat wil zeggen hij is aards bezig en zal dus voor zijn aardse leven werkzaam zijn, voor zijn lichaam en voor aardse doelen, maar dit is niet het ware leven, het leven dat blijft bestaan, het leven waarvan Jezus Christus heeft gesproken, dat Hij heeft beloofd aan degene die in Hem gelooft. Want het ware leven is het leven van de Geest, dat onvergankelijk is en waarvan het verkrijgen het doel van het aardse leven is. Pas wanneer de Geest in de mens gewekt is tot leven, dan is het doel van het aardse leven vervuld. En deze wedergeboorte van de Geest is het meest nastrevenswaardig, omdat het de ziel van de mens onuitsprekelijk voordeel oplevert.

Wat de aarde biedt is onbestendig en alleen het lichaam van nut, maar nooit de ziel. Wat de Geest de ziel echter biedt, is haar verkwikking en lafenis. Het is haar voedsel, dus kracht om te leven. Het is kostelijk goed dat niet meer kan vergaan, dat gelukkig maakt en tot vlijtige bezigheid aanzet en daarom het levenselixer kan worden genoemd, omdat nu de dood nooit meer mogelijk is, die tevoren de ziel heeft bedreigd en ook onvermijdelijk haar deel zou zijn, als de geestelijke wedergeboorte niet zou hebben plaatsgevonden. Het vleselijke lichaam is de omhulling die de goddelijke vonk in zich draagt en van de vrije wil van de mens hangt het nu af of hij het omhulsel openbreekt, of hij ernaar zal streven het goddelijke in zich tot leven te wekken.

En als nu de ziel, de draagster van de wil, zich naar de goddelijke Geest toekeert, doordat ze de omhulling zoekt te doordringen, doordat ze zich zelf vrij maakt van alle aardse verlangens, van ondeugden en slechte gewoonten, als ze door liefdadigheid probeert de omhulling op te lossen, zal de goddelijke geestvonk in beweging komen. Hij zal contact maken met de ziel van de mens, hij zal haar helpen zichzelf te overwinnen. Hij zal haar voortdurend raadgevingen en onderrichtingen toefluisteren en hij zal de ziel nu leiden zodra ze zich door hem laat sturen.

En nu neemt de goddelijke vonk in de mens de leiding over, en deze is waarlijk juist. Nu staan de Geest en de ziel niet meer in tegenspraak met elkaar, maar ze streven verenigd hun doel na. Ze sturen op het eeuwige vaderland aan en laten het lichaam, de aarde en al het aardse buiten beschouwing, hoewel de mens nog op aarde vertoeft. De mens is levend, zelfs wanneer hij onverschillig tegenover het aardse staat, want zijn Geest leeft en is onophoudelijk werkzaam. De mens werkt alleen nog voor het geestelijke rijk, voor het rijk Gods. Hij zal aan zichzelf werken en aan de medemensen, hij is onophoudelijk actief, want de geestvonk in hem zal hem nooit tot rust laten komen, tot werkeloze rust die verderfelijk is omdat die dezelfde betekenis heeft als de dood, een toestand die kwellend is in de eeuwigheid en daarom moet worden gevreesd als het ergste lot dat de ziel van de mens beschoren kan zijn. Maar is de Geest levend geworden, dan is er eeuwig geen dood meer. Want de Geest is onsterfelijk en hij zal ook de ziel tot zich trekken in het eeuwige leven, in de eeuwige heerlijkheid.

Amen

BD.3244
4 september 1944

Zelfkennis – Arbeid aan de ziel – Genade – Deemoed

Het grootste gevaar is er wanneer de mens opgaat in zijn eigen welbehagen, wanneer hij meent vergevorderd te zijn en zichzelf en de ontwikkeling van zijn ziel niet doorziet. Want dan ontbreekt het hem aan deemoed, die hij echter tegenover God moet betonen, wil hij Zijn genade ontvangen om verder te kunnen rijpen. Alleen wie zich klein waant, streeft omhoog, alleen wie zich zwak voelt, vraagt om kracht en als hij zeer deemoedig de hemelse Vader in het gebed tegemoet treedt, kan hem die kracht worden toegestuurd.

De mens moet voortdurend aan zichzelf werken en dat kan hij alleen als hij zichzelf beziet als gebrekkig, als hij zich van zijn fouten en zwakheden bewust is en probeert zich ervan te ontdoen. Elke trede naar de volmaaktheid moet moeizaam worden bevochten, want tegen z’n fouten en zwakheden te strijden vergt strijd tegen zichzelf, tegen z’n begeerten, z’n hang naar de wereld, naar de materie, tegen z’n kwade driften, die de ziel het vrij laten van de geest bemoeilijken.

En deze strijd is niet makkelijk, zolang het lichaam nog eisen stelt die belemmerend werken op het rijpen van de ziel. Vooreerst echter moet de mens zichzelf doorzien, hij moet weten wat God wil en in hoeverre zijn wil nog tegen de wil van God gericht is. Hij moet weten dat God een volledige verandering tot liefde verlangt, dat er geen slechte gedachte in de mens opduiken en er dus geen slechte daad mag worden begaan, dat elke opwelling in het menselijk hart goed en gevoelig moet zijn, dat alle ondeugden moeten worden bestreden en de mens zichzelf tot zachtmoedigheid, vreedzaamheid, geduld, barmhartigheid en deemoed moet vormen.

Hij moet steeds acht slaan op zichzelf en hij zal zeker weer zwakheden en fouten vinden als hij de arbeid aan zichzelf serieus neemt. Hij zal geen welgevallen vinden in zichzelf, zolang hij op aarde vertoeft, want hij zal op aarde niet zo volmaakt worden, dat hij niets meer op zichzelf zou hebben aan te merken. Hij moet streven naar volmaaktheid zolang hij leeft en hij zal dit alleen maar doen zolang hij zich van zijn onvolmaaktheid bewust is – door strenge zelfkritiek en de vaste wil opwaarts te gaan.

En dus moet hij in diepste deemoed leven en zichzelf en zijn werk gering achten en des te inniger om het toesturen van genade vragen, opdat de kracht uit God tot hem komt en hem in staat stelt aan zijn ziel te werken, want: “Aan de deemoedige geeft God Zijn genade”.

Amen

BD.3255
15 september 1944

Een nieuwe ontwikkelingsgang – Het verbannen van het geestelijke

De gang van de ontwikkeling van het geestelijke wordt afgebroken door de goddelijke wil.

Wat oneindige tijden lang in voortdurende positieve ontwikkeling was en nu aan het einde faalt, dat wil zeggen stilstaat of achteruitgaat in de ontwikkeling, dat wordt verhinderd verder achteruit te gaan en weer opnieuw gekluisterd. Want een teruggang of stilstand van ontwikkeling kan alleen in de toestand van de vrije wil plaatsvinden, terwijl de gebonden wil steeds een positieve ontwikkeling betekent. Weliswaar in de toestand van moeten, echter ook in verstrekkende mate aangepast aan de wil van het wezenlijke, die voor God te allen tijde zichtbaar is. Het binden van de vrije wil eist nu weer nieuwe uiterlijke vormen die in overeenstemming zijn met de hardheid van de weerspannige wil en nu weer het geestelijke in zich moeten bergen dat opnieuw begint met de ontwikkelingsgang. Er kan in Gods eeuwige ordening en wetmatigheid alleen een positieve ontwikkeling zijn waar Zijn wil werkzaam is. En alleen de vrije wil van de mens kan deze ordening omvergooien. Tot op zekere hoogte grijpt God niet in de vrije wil van de mens in. Hij laat hem de volledige vrijheid, hoe hij de laatste belichaming op aarde benut voor zijn geestelijke ontwikkeling. Bestaat echter het gevaar dat elke positieve ontwikkeling wordt tegengegaan, zodat ook het geestelijke dat op God aanstuurt in de toestand zonder licht wordt meegesleurd, dan stelt de goddelijke wil hier paal en perk aan doordat Hij het geestelijke dat in strijd met Zijn wil handelt, van zijn vrije wil berooft, doordat Hij het weer kluistert in de meest vaste vorm om het elke mogelijkheid te geven voor de verandering van zijn weerspannige wil. Deze verandering moet onherroepelijk eens plaatsvinden, al gaan daar ook eeuwigheden overheen. Want elke beslissing moet in vrije wil plaatsvinden. En de vrije wil stelt steeds een stadium van vrijheid voorop, waarin het geestelijke zich weer als mens kan belichamen. Voor het wezenlijke dat deze vrije wil steeds weer op de verkeerde manier actief laat worden, verlopen er eeuwigheden. En daarom moeten het steeds zwaardere en moeilijkere taken worden opgelegd, opdat het eindelijk zijn weerstand tegen God zal opgeven en zich in de toestand van de vrije wil op Hem zal richten. Begrijpelijkerwijs zal daarom steeds aan het einde van een ontwikkelingsperiode een buitengewoon sterk woeden van het van God afgekeerde geestelijke beginnen, omdat het merkt dat het spoedig van zijn macht is beroofd en omdat het nu probeert ook het lichtvolle in zijn macht te krijgen, omdat het meent daardoor de macht van God te verkleinen. En deze strijd met het licht neemt kort voor het einde zulke vormen aan, dat alleen een gewelddadige ingreep van God het lichtvolle beschermt. Want de macht van de tegenstander is door de vrijwillige ondersteuning van de mensheid ontzettend sterk geworden en dit betekent steeds het einde.

Want God ontneemt hem de macht, zodra de strijd tegen het licht onverholen aan het licht komt, zodra de mensen die streven naar het licht, gedwongen zullen worden zich naar de duisternis te keren. Dan is de strijd van de satan gericht tegen God zelf en dan vindt hij in Hem zijn Meester.

Het kluisteren in de vorm berooft al het duistere geestelijke van elke kracht en macht. Het kan nu in geen enkel scheppingswerk naar eigen wil werkzaam zijn. Integendeel, het moet nu volgens Gods wil actief zijn. Het moet dienen in de toestand van moeten en daardoor de gang van de positieve ontwikkeling afleggen. Het moet in eindeloos lange tijd weer de toestand van rijpheid bereiken, die het de laatste belichaming oplevert op aarde: als mens, met gebruikmaking van de vrije wil. Zolang alleen de goddelijke wil bepalend is, is er geen achteruitgang. En dus moet het wezenlijke rijpen zolang het in de gebonden wil is, ofschoon ook de sterkte van de zich verzettende wil de uiterlijke vorm en bijgevolg ook de mate van de kwellingen van het gebonden zijn bepaalt. Pas wanneer God Zijn wil van het wezenlijke terugtrekt – in zoverre dat Hij het de vrijheid van zijn wil geeft en het dus over zichzelf kan beslissen – is er het gevaar dat de positieve ontwikkeling een stilstand of een achteruitgang doormaakt, en dit weer tot de grenzen die God heeft gesteld.

Dan breekt Hij voor het wezenlijke de gang van de ontwikkeling af en moet dit nu opnieuw beginnen in een nieuwe aardperiode die weer voor zijn definitieve verlossing is bestemd, als die in het laatste stadium juist wordt gebruikt. Want alleen het volmaakte kan vrij worden van zijn uiterlijke vorm. En alleen door een juist gebruik van zijn wilsvrijheid kan het geestelijke in de mens volmaakt worden.

Amen

BD.3256
5 september 1944

Arme zielen – Berouw – liefdevolle hulp

Als u mensen het aardse leven beëindigd heeft en in het geestelijke rijk bent ingegaan, dan komt de tijd van uw bestaan op aarde u slechts als een ogenblik voor, zodra u de herinnering aan vroeger gegeven wordt van de oneindig lange tijd vòòr uw belichaming als mens.

Dan beseft u ook de grote genade die het laatste stadium van uw ontwikkeling voor uw ziel is geweest, en gezegend hij die ze benut heeft en aan wie ze het ingaan in het lichtrijk mogelijk maakte, die zich geen verwijten hoeft te maken dat hij de genaden van het aardse leven onbenut voorbij liet gaan. Want het berouw in het hiernamaals is dubbel pijnlijk, omdat de ziel inziet dat zij niets meer goed kan maken van wat zij op aarde heeft nagelaten of verzuimd. Als de ziel ziet welke onvoorstelbare kwellingen het onbenutte aardse leven haar heeft opgeleverd en hoe gemakkelijk daarentegen het korte leven als mens was, dat zij in dit opzicht niet heeft gewaardeerd.

Het berouw over een verkeerd geleefd leven op aarde is zo pijnlijk en deprimerend voor de ziel, dat zij alleen daardoor al ontzaglijk boet en haar pijnlijke toestand verergert. Maar het leven op aarde met zijn vele mogelijkheden om zich te vervolmaken is nu voorbij, en de ziel moet de gevolgen die in overeenstemming zijn met haar leven op aarde, op zich nemen. Zij moet nu in het hiernamaals de ontwikkelingsgang voortzetten, maar met veel grotere moeilijkheden dan op de aarde – zodra haar de toegang tot het lichtrijk nog is ontzegd.

U mensen weet niet hoe arm zo’n ziel is die nog in de duisternis verwijlt en welk een met haar meelijdende liefde zij nodig heeft als men haar wil helpen, en u allen moet zich over zulke zielen erbarmen. U moet hun liefde geven, anders zouden ze eeuwig niet verlost kunnen worden omdat zij alleen te zwak zijn, omdat alleen de liefde hun kracht geeft en de zielen deze liefde verwachten van de mensen en er om smeken.

Want het geestelijke vol van licht kan pas dan deze zielen bijstaan, als zij zich bereid verklaren ook andere zielen te helpen. Om echter deze wil tot helpen in hen op te wekken moet eerst hun wil gesterkt worden, en dat bewerkstelligt alleen de kracht die de liefde van de mensen op aarde hun doet toekomen.

Niet verloste zielen, dus zulke die het aardse leven niet benut hebben of geheel zonder geestelijk streven op aarde geleefd hebben, zijn in de grootste nood, omdat zij totaal krachteloos zijn en een volledig verzwakte wil hebben. Deze zielen bij te staan is een van de grootste liefdewerken die de mens verrichten kan. Hij moet voortdurend voor deze zielen bidden en moet hun in gedachten voorhouden dat zij liefhebbend werkzaam moeten zijn, ook in het hiernamaals. Hij moet hun steeds en steeds weer de liefde verkondigen en met hen spreken in gedachten, hij moet hun kracht geven door liefde, die door deze zielen als weldadig wordt ervaren omdat het hun staat van lijden verzacht. En die zielen zullen de mensen daar eeuwig voor bedanken die hen uit hun ellendige toestand verlossen door hun liefdevolle hulp.

Zodra zijzelf deel kunnen nemen aan het verlossingswerk, zodra zij andere zielen hun leed kunnen verzachten door het brengen van geestelijke kennis, die zij zich eerst moeten verwerven door hun wil tot helpen, is ook hun grootste nood opgeheven en hun berouw vermindert in dezelfde mate als hun wil om te helpen zich vergroot. Want nu ziet de ziel in dat zij in het geestelijke rijk nodig is en haar ijver laat haar het eeuwige leed vergeten. Zij streeft ernaar geestelijke goederen te verzamelen om ze weer uit te kunnen delen. Zij heeft zich een nieuwe werkkring geschapen en probeert nu in te halen wat zij op aarde heeft verzuimd, namelijk liefde te geven. En nu zet de ziel haar ontwikkelingsgang in het geestelijke rijk voort dankzij de hulp die het liefderijk gedenken van de mensen op aarde haar opgeleverd heeft, waar zij eeuwig dankbaar voor is.

Amen

BD.3257
16 september 1944

Behoed ons als we bekoord worden

Leid ons als we bekoord worden, zo moet u altijd bidden, wanneer de wereld u van uw geestelijk streven dreigt af te brengen en u in gevaar bent een prooi te worden van de prikkels ervan. Want dit is een verzoeking die over u komt om uw wil te sterken, het is een verzoeking waaraan u altijd bent blootgesteld, omdat uw weerstand moet worden beproefd en die u echter steeds kunt doorstaan als u onder Gods hoede vlucht, als u Hem aanroept om kracht om te weerstaan. De tegenstander tracht u steeds weer van God te vervreemden en zijn middelen zijn gevaarlijk, want ze zijn aangenaam voor de zinnen van de mens en daarom vraagt het steeds een strijd van de ziel hem te weerstaan. Maar Gods hulp is voor u ook zeker, als u zich aan Hem toevertrouwt en om Zijn leiding vraagt.

Amen

BD.3258
16 september 1944

Doel van het vroegtijdige sterven

Voortdurend wordt de mensen het vergaan van aardse zaken voor ogen gehouden en steeds worden ze geconfronteerd met de dood wanneer talloze mensen vroegtijdig overlijden. Ze staan machteloos tegenover de gebeurtenissen die leed en ellende over de mensen brengen. Maar hun instelling veranderen ze niet en ze denken ook niet over de eigenlijke oorzaak van het lijden en het vervroegde sterven van mensen na.

Daarom neemt het leed steeds meer smartelijke vormen aan. De mensheid zal vol ontzetting het komende wereldgebeuren op de voet volgen en verstijven van schrik over de omvang van de rampspoed die over hen losbreekt. Want ze wil niet anders, de mensen raken immers helemaal niet onder de indruk van de ellende van deze tijd en trekken er geen voordeel uit voor hun ziel.

En daarom gebruikt God de sterkste middelen om hen wakker te schudden uit hun slaaptoestand. Want of ook de mensen lichamelijk lijden of door wereldlijke zaken, hun zielen blijven er onaangeroerd door. Zij blijven onverschillig tegenover de slagen van het lot, daar zij anders zouden proberen zich te veranderen vanuit het besef dat hun geestelijke houding de aanleiding is van het toegenomen leed op aarde.

En daarom moeten ook zoveel mensen vroegtijdig sterven, omdat een langer blijven leven hun zielen eerder tot nadeel dan tot voordeel zou zijn. Zij zouden hun geloof geheel verliezen en alleen nog maar aan hun aardse bestaan denken. Daarom laat God het ook toe dat zo talloze mensen het lichamelijke leven verliezen ondanks hun gebrekkige staat van voltooiing, om een negatieve ontwikkeling te verhinderen. Om hun nog de mogelijkheid te geven in het hiernamaals tot voltooiing te komen, want de toestand op aarde blijft voor hen niet verborgen en zij kunnen ook het verdere verloop volgen en tot het inzicht komen dat de mensen zelf schuldig zijn aan het grote aardse leed door de verwaarlozing van hun zielenheil, door ongelovigheid, door een verkeerde levenswandel en door liefdeloos denken.

Ook kunnen de mensen die God reeds vroegtijdig wegroept van de aarde in het aangezicht van de dood nog tot inzicht komen, ze kunnen zich nog innig met God verbinden, ze kunnen door groot verdriet nog gelouterd worden. En dan heeft dat voor hen een verhoogde graad van rijpheid tot gevolg, wat een langer leven op aarde hun niet zou hebben opgeleverd. In dat geval is een vervroegd sterven voor hen nog een zegen.

En hoe groot het lijden op aarde ook is, het is alleen maar een middel om zielen te winnen, maar door weinig mensen als zodanig ingezien. De grootte van de nood moet hen de weg tot God doen vinden, die iedere nood afwenden kan en ook afwenden zal, als de mens gelovig Zijn hulp blijft verwachten.

Waar echter ook deze grote nood zonder resultaat blijft, waar de mensen Hem vergeten en daardoor in het grootste gevaar verkeren geheel op de afgrond aan te sturen, daar beëindigt God zo menig aards leven en Hij laat onmenselijk schijnende rampspoed toe. Want Hij denkt steeds aan de zielen van de mensen en tracht deze te redden, ofschoon het lichaam daarbij vergaat. Want niets is verkeerd wat Hij doet, maar alles is goed en tot zegen van de ziel van de mens.

Amen

BD.3260
18 september 1944

Vroege dood – De barmhartigheid van God – Hoge ouderdom

Het hangt van de wil van God af in welke graad van geestelijke rijpheid de mens wordt teruggeroepen uit het aardse leven in het geestelijke rijk. Dit is ook een schijnbare onrechtvaardigheid die de opvatting van de mensen kan versterken, dat God bepaalde mensen uitgekozen zou hebben om zalig te worden, terwijl andere weer door Zijn wil moeten wegkwijnen in een ver van God verwijderde staat. En toch is deze mening geheel onjuist. Want ook hier is de goddelijke liefde en wijsheid aan het werk, die altijd de wil van de mens kent en daarom het leven dan beëindigt, wanneer een hogere ontwikkeling op aarde twijfelachtig is.

In de gebonden toestand, vóór de belichaming als mens, was er alleen een ononderbroken opwaartse ontwikkeling, tot het wezen die graad van rijpheid bereikt heeft die deze laatste belichaming toelaat. Nu echter bepaalt de vrije wil van de mens zelf en dan kan de opwaartse ontwikkeling wel verder gaan, maar evenzo kan een stilstand of achteruitgang intreden. En weer komt het er op aan of de mens als zodanig zijn aanvankelijke graad van geestelijke rijpheid reeds verhoogd heeft en dan pas in gevaar komt dat hij in zijn ontwikkeling blijft steken, of dat hij op een gelijk peil blijft staan als in het begin van zijn belichaming en er dan een achteruitgang te vrezen is. Dan is het steeds een daad van Gods barmhartigheid, wanneer de mens sterft als hij op het hoogtepunt van zijn ontwikkeling op aarde is gekomen, dat wil zeggen wanneer de liefde van God hem ervoor bewaart nog verder af te glijden of een verder leven voor zijn ziel onbenut te laten. Want hoe meer hij de tijd van genade van zijn belichaming in beslag neemt zonder ze te benutten, des te groter wordt zijn schuld.

Een mens kan in zijn jeugd zijn weg omhoog gaan en dan zijn streven beëindigen, en zijn tot nu toe verkregen ontwikkeling gaat dan niet verder. Dan roept God hem weg en geeft hem in het hiernamaals verdere mogelijkheden zich te voltooien. De mens kan echter ook in latere jaren pas zijn wil veranderen en zijn nog gebrekkige ontwikkeling kan dan een plotselinge hoge vlucht nemen, en zodoende kan hij een hogere graad van rijpheid bereiken ofschoon hij voorheen een lange tijd voorbij liet gaan zonder aan zijn ziel te denken. Dan wordt hem door God een lang leven geschonken, want God zag de wil van de mens al sinds eeuwigheid en Hij heeft daarmee in overeenstemming diens levensloop bepaald. Want elk menselijk lot is door de liefde en wijsheid van God overwogen, maar nooit van Gods willekeur afhankelijk.

God zou geen mens de mogelijkheid tot uitrijpen op aarde ontnemen, als deze bereid zou zijn die te benutten. Doch op Zijn genade wordt zeer weinig acht geslagen en de mensen zijn ook niet bereid aanwijzingen die daarmee in verband staan aan te nemen. En omdat God sinds eeuwigheid weet welke mensen bijzonder afwijzend tegenover Hem staan, omdat Hij ook weet wanneer de mens de hoogste graad in zijn ontwikkeling op aarde bereikt heeft, is ook de duur van zijn aardse leven sinds eeuwigheid vastgelegd. En deze tijden zijn geheel verschillend van duur, zoals de goddelijke wijsheid het als doeltreffend en succesvol ziet. God zal echter nooit een leven op aarde voortijdig beëindigen, dat de mens nog een hogere rijpheid belooft. Want altijd maar weer bekommert Gods liefde zich erom dat de mens op aarde de hoogst mogelijke voltooiing bereikt. En nooit zou Hij de mens een mogelijkheid onthouden die nog een uitrijpen tot gevolg zou kunnen hebben. Doch Hij kent sinds eeuwigheid elke opwelling van de menselijke wil. En Hij behoedt de ziel vaak voor een totale teruggang, dat wil zeggen voor een neerwaartse ontwikkeling, die zou plaatsvinden als Hij dat aardse leven niet beëindigt.

Daarom zal degene die voortdurend opwaarts streeft een hoge leeftijd bereiken, zoals omgekeerd een hoge ouderdom steeds nog van een langzame ontwikkeling omhoog blijk geeft, ook al is dat voor de omgeving niet zichtbaar. Een lang leven op aarde is altijd een genade, maar ook een leven van korte duur is een blijk van de liefde van God die steeds aan het werk is, ook al kan de mens haar niet altijd herkennen.

Amen

BD.3261
19 september 1944

Eindstrijd met of zonder Jezus Christus

De gelovige christen, dat wil zeggen: de mens die in het volle geloof in de goddelijke Verlosser en Zijn werk, leeft op aarde, zal in de komende geloofsstrijd grote verlichtingen bemerken, want de genaden van het verlossingswerk zullen hem duidelijk toestromen, dat wil zeggen: de sterkte van de wil en dus ook de kracht om de tegenstander te overwinnen, evenals bij al datgene wat in de geloofsstrijd aan maatregelen ten uitvoer wordt gebracht tegen de gelovigen. Het geloof in Christus is het sterkste wapen en de vrees voor de vijand zal verre van ieder blijven die diep en vast in Hem gelooft. Want Zijn bescherming en Zijn liefde omvat de zijnen, de mensen die Hem trouw zijn en alle wederwaardigheden op zich nemen ter wille van Zijn naam. En Hij zal hen helpen, ook in aardse nood en benauwenis. Hij zal hun doen toekomen wat ze voor hun lichaam nodig hebben.

Hij zal hun de kracht geven om vol te houden, Hij zal hun Zijn woord doen toekomen, rechtstreeks of door tussenpersonen en Hij zal ook de ontvangers van het woord beschermen en hun de gave verlenen om te spreken, die hun steeds en overal het pad zal effenen als de aardse macht hen ter verantwoording roept. En dagelijks en op elk ogenblik zal Hij met Zijn hulp klaar staan en hen door alle gevaren van ziel en lichaam heenleiden.

Maar hun die het geloof in Christus ontbreekt, zal de geloofsstrijd veel last bezorgen. Dit zijn de mensen die niet helemaal ver van God af staan, die wel geloven in een hogere Macht, voor wie ze zich eens moeten verantwoorden, die deze Macht ook erkennen, doordat ze vrezen om God te verloochenen, maar die met Christus geen band hebben, die Zijn verlossingswerk in twijfel trekken, die dus Christus als Verlosser van de wereld en als Zoon van God loochenen. Dezen zullen in erge nood geraken als ze een beslissing moeten nemen, want de kracht zal hun ontbreken alles te verdragen wat tegen de gelovigen wordt ondernomen. En hun zielennood zal toenemen als ze de kracht van het geloof van de christenen zien en toch niet met overtuiging in Jezus Christus kunnen geloven vooraleer ze in het weten over de betekenis van het verlossingswerk zijn doorgedrongen.

En daarom zullen zij die in Christus geloven de taak hebben hen te onderwijzen en hen in liefde te helpen om in Jezus Christus te geloven. En daarom worden, door het woord Gods van boven, steeds weer mensen tot het juiste inzicht gebracht en zodra ze de wil hebben hun medemensen te helpen, zullen ze ook de gave verleend krijgen te kunnen spreken als de nood van de tijd en van de mensen dit vereist. Want het geloof in Jezus Christus is in de eindtijd niet terzijde te schuiven. Hij alleen geeft de mensen de kracht vol te houden en zonder vrees de strijd aan te gaan. Maar deze strijders voor Christus zullen niet worden overwonnen, ondanks de grote macht van de tegenstander, want Jezus Christus zelf leidt Zijn leger en Hij voorziet het waarlijk van de beste wapens die een garantie zijn voor een volledige overwinning, ofschoon de schare van Zijn strijders klein is en erge haat wordt toegedragen door de tegenstander.

Maar wie zonder Jezus Christus deze strijd aangaat, zal gevaar lopen omvergeworpen te worden, hij zal niet bij machte zijn weerstand te bieden en het kleine geloof in God dat hij bezit, te behouden, hij zal wankelmoedig worden door de hardheid van het leven dat de diep gelovige mens op zich moet nemen. En uiteindelijk zal hij afvallen, want hij is helemaal krachteloos zodra hij geen aanspraak maakt op de genade van het verlossingswerk. Maar daarom moet hij in Hem kunnen geloven, hij moet zich in vol geloof met Jezus Christus verbinden en Hem omwille van Zijn erbarmende liefde vragen om kracht en genade.

Het zal een zware strijd zijn voor de gelovigen, maar niet zonder hoop, want waar God strijdt is de zege. Maar God en Christus zijn Eén. En tot dit geloof, tot dit inzicht moet u, mensen uw medemensen helpen te komen, u die door God zelf onderwezen zult worden, opdat het voor u makkelijk zal zijn ophelderend werkzaam te zijn waar nog diepste onwetendheid heerst.

Dat is uw missie waartoe God u heeft geroepen en die u steeds maar weer moet uitvoeren, opdat de laatste strijd succesvol mag zijn voor vele mensen die het diepe geloof nog missen. Want God heeft erbarmen met iedere ziel die Hem geen weerstand biedt en daarom zendt Hij haar Zijn boden tegemoet opdat haar hulp te beurt valt.

Amen

BD.3264
22 september 1944

Nieuwe wonderen in de schepping van de nieuwe aarde

In iedere afzonderlijke ontwikkelingsperiode wordt het geestelijk wezenlijke zolang gebonden gehouden, tot het de rijpheid bereikt heeft die nodig is voor de laatste belichaming als mens. En zo begint dit weer met de kluistering in de harde materie wanneer het in de ontwikkelingsfase daarvoor als mens gefaald heeft, om nu weer door de steen-, planten- en dierenwereld de weg te gaan tot de staat als mens. Het geestelijke daarentegen dat in het afgelopen tijdperk dat laatste stadium nog niet bereikt heeft, maar door de vernietiging der aarde door God is vrij geworden, wordt gekluisterd in de uiterlijke vormen overeenstemmend met de graad van rijpheid. Dat wil zeggen, de onderbroken weg van ontwikkeling wordt voortgezet in de nieuwe ontwikkelingsperiode op de nieuwe aarde.

Daarom zal ook de nieuwe aarde weer van de meest verschillende scheppingen voorzien zijn, in werkelijk geheel nieuwe, van de oude aarde afwijkende soorten. En zo voltrekken zich weer nieuwe wonderen in de schepping, die de mensen die als eerste de nieuwe aarde mogen bewonen ook als wonderen voor de geest komen, als bewijs van Gods heerlijkheid en als bewijs van Zijn liefde, wijsheid en almacht. Want wat de nieuwe aarde te zien zal geven zal de mensen ten zeerste verwonderen, en in bewondering zullen zij God loven en prijzen, Hem liefhebben en Hem van harte dank zeggen.

En het wezenlijke gaat nu voorwaarts in zijn ontwikkeling. Maar het in de harde materie gekluisterde voelt zijn boeien als grote kwelling en tracht die te verbreken. En al naar gelang de sterkte van zijn wil zal het gelukken, of zijn pogen zal geheel vergeefs zijn. Maar God houdt rekening met de wil van het wezenlijke, want de materie op de nieuwe aarde is zeer vast en hard, opdat de wil van het daarin gebonden geestelijke gebroken wordt, en het wezenlijke zijn weerstand tenslotte opgeeft. En daardoor wordt bij de geringste verandering van wil de vorm soepeler, dat wil zeggen: dat de vaste materie op de nieuwe aarde buitengewoon hard, maar ook weer zeer bros is. Zij kan daarom ook gemakkelijk uiteenspringen of barsten, zodra Gods wil het bevrijden uit deze gevangenschap voorzien heeft. Evenzo zijn ook de andere scheppingen van kortere levensduur; want er moet een snelle verandering van al wat geestelijk is plaatsvinden. Wat ook wel mogelijk is maar ook weer van de bereidwilligheid tot dienen van het geestelijke daarin afhankelijk is. Dus zal het wezenlijke sneller de laatste omvorming als mens kunnen bereiken dan in de huidige ontwikkelingsperioden, wanneer zijn wil niet helemaal weerspannig is aan God.

En daarom zullen de eerste mensen op de nieuwe aarde wonder op wonder beleven. Het zal een diepe indruk op hen maken, zodat de liefde tot God in hen steeds groter wordt omdat zij door deze liefde zich steeds inniger met Hem verbinden en in Zijn genade leven. Maar voor dezen zijn ook de wonderen begrijpelijk. Zij weten dat het tekenen zijn van Gods overgrote liefde, die het geestelijke winnen wil voor zich zelf, en het iedere mogelijkheid biedt om hun wil te wijzigen. En voor een lange tijd zal het zo blijven, tot al het in begin nog gekluisterde in de planten- en dierenwereld het stadium van belichaming als mens bereikt heeft. Daarna zal meer en meer het begrip voor het wonderlijke in de goddelijke schepping bij de mensen verdwijnen. De lust naar de materie zal weer de overhand krijgen, en daardoor zal de invloed van satan weer sterker worden door het eigen begeren naar dat wat het nog onrijpe geestelijke in zich bergt.

En dan zal de verbinding met God weer afnemen. De strijd tussen licht en duisternis zal weer sterker worden die in het begin rusten kon, omdat alles wat in vrije wil de aarde bewoonde met “licht” doorstroomd was. Want de ontwikkelingsweg van het wezenlijke blijft in iedere periode hetzelfde. Het geestelijke moet zich zolang in de vaste vorm ophouden tot het gewillig is de weg van dienen te gaan door de scheppingswerken heen, wat een minder sterk gekluisterd zijn inhoudt. En dan moet het hierin dienen tot het een bepaalde rijpheid verkregen heeft. Een staat waarin het in vrije wil dienen moet maar er niet toe gedwongen wordt zoals dat in de voorstadia het geval was. Dan mag het niet falen, omdat anders de gehele vorige weg vruchteloos afgelegd is. Want de vrije wil van de mens beslist of dit zijn laatste belichaming op aarde is, of dat hij weer door de gezamenlijke schepping heen moet gaan. Want in dit laatste stadium keert hij zich naar het licht of laat zich door duistere krachten gevangen nemen, zodat hij weer in de harde materie gekluisterd moet worden voor eeuwenlange tijden.

Amen

BD.3266
23 september 1944

Geestelijke wedergeboorte – Genade

De begenadiging van de geestelijke wedergeboorte is een bewijs dat de vrije wil juist is gebruikt. Want niet de goddelijke wil bewerkstelligt deze wedergeboorte, daar anders wel geen mens in de duisternis van geest bleef, omdat God ieder van Zijn schepselen lief heeft en deze liefde nooit bekoelt. De geestelijke wedergeboorte is echter een teken van vooruitgang. Ze is een stap omhoog naar de volmaaktheid en deze kan alleen in vrije wil worden bereikt.

Toch is de geestelijke wedergeboorte een daad van genade. Dat wil zeggen: de goddelijke genade heeft hem teweeggebracht, want zonder genade is de mens niet in staat ook maar één stap verder te komen op de weg naar volmaaktheid. Dus heeft de vrije wil de goddelijke genade die de mens ter beschikking staat, op de juiste wijze benut. Hij heeft ze op zich in laten werken. De vrije wil heeft ze begeerd en in ontvangst genomen en de uitwerking van de goddelijke genade is de geestelijke wedergeboorte.

Wedergeboren in de geest kan dus alleen diegene zijn, die bewust zijn wil op God heeft gericht, die op Hem aanstuurt en met Hem in verbinding treedt door innig gebed en die zich daarom opent voor de ontvangst van Zijn genadegave – van Zijn woord en met het woord van Zijn kracht. En bijgevolg is de opwekking van de geest in de mens een begenadiging, een zichtbaar worden van de goddelijke liefde, die zich nu aan de mens door Zijn geest openbaart. Zonder de wil van de mens komt de opwekking van de geest niet tot stand, tenzij de ziel is gebonden door sterke macht van de satan die haar beheerst tegen haar wil.

Dan kan God de macht van de satan breken en de geest in de mens bevrijden zonder diens bewuste toedoen, daar hij in een dergelijke bezeten toestand van zijn vrije wil is beroofd. Toch heeft de ziel dan al een zekere rijpheid en is niet meer weerspannig tegen God. Dus zodra de mens weer over zijn wil kan beschikken, keert hij zich ook naar God. Dan openbaart de genade Gods zich nog duidelijker, omdat gelijktijdig met de opwekking van de geest een ziekengenezing verbonden is die steeds als genadegeschenk van God moet worden gezien.

Maar heeft de geestelijke wedergeboorte plaatsgevonden, dan moet de wil van de mens voortdurend actief blijven. De mens moet voortdurend om toevoer van genade vragen. Hij moet zich voortdurend voor deze genade openstellen en ze benutten. Want het opwekken van de geest betekent eigenlijk een voortdurende ontvangst van datgene, wat de liefde Gods de mens doet toekomen om de volmaaktheid te bereiken. En dit alles is genade, maar steeds pas dan door de mens in ontvangst te nemen, wanneer hij er zich in volledige vrije wil voor openstelt.

De vrije wil vraagt om de genade, de vrije wil neemt ze in ontvangst, de genade wekt de geest tot leven en de werkzaamheid van de geest is weer het overbrengen van genadegaven. Want al het goddelijke, als het voor de mens toegankelijk wordt gemaakt, is genade, omdat de mens in zijn lage toestand van rijpheid niet waardig is met goddelijke gave in aanraking te komen. Doch de liefde Gods schenkt geen aandacht aan de onwaardigheid van de mens en verleent hem goddelijke gave, zodra de mens gewillig is deze aan te nemen.

De wil wordt getoond door het gebed en door werken van liefde. Want dit laatste is de rechtstreekse verbinding met God die de mens de genade versterkt oplevert. Is de mens geestelijk wedergeboren, dan is dus de genade Gods bij hem werkzaam geworden en dan blijft de mens ook in Zijn genade. Want de geest stuurt en leidt hem nu en spoort hem aan voortdurend werkzaam te zijn in liefde, met als gevolg dat hem voortdurend de genade Gods toestroomt. En daarom kan iemand die geestelijk is wedergeboren niet meer vallen. Hij kan zich niet meer van God verwijderen, omdat de goddelijke genade dit verhindert, de liefde Gods die de mens vasthoudt en voortdurend verzorgt.

De mens verdient waarlijk niet de overdaad van genade die hem ter beschikking staat. Want hij is, zolang hij op aarde vertoeft, niet zo goed en volmaakt, dat hij met recht aanspraak zou kunnen maken op de genade. Maar hij kan het worden wanneer hij de genade benut. Want deze is het hulpmiddel dat de mens ter beschikking staat om volmaakt te worden. Alles wat er toe bijdraagt dat de mens zich positief ontwikkelt, kan genade worden genoemd.

En zo is ook het leed een genade, dat bij juist gebruik oneindig veel zegen kan brengen en de ziel verzekert van geestelijke vooruitgang. Ook de mens wiens geest tot leven is gewekt, die dus geestelijk is wedergeboren, moet leed op zich nemen. Want het leed moet hem geheel rijp laten worden en moet hem louteren, omdat geen ziel – ook niet van de geestelijk wedergeborene – al zo helder en rein is dat ze geen louteringsproces meer nodig zou hebben. En daarom is ook het leed als genade te beschouwen, zoals alles wat ook de geestelijk gewekte helpt zich positief te ontwikkelen. Want de grootst mogelijke rijpheid op aarde te verkrijgen, moet het doel zijn van degene die geestelijk is wedergeboren.

Doch zonder de genade Gods kan hij het doel niet bereiken. Maar met Zijn genade is hij tot alles in staat. Maar God laat hem vrij welke hoeveelheid genade hij wil verwerven, welke mate van genade hij vraagt en hij ontvangen wil door zich open te stellen. Maar de geestelijk wedergeborene zal niet verslappen in het gebed om toezending van genade. En daarom zal hij voortdurend op God aansturen en door Zijn liefde worden vastgepakt, die hem nu nooit ofte nimmer meer zal laten vallen, maar zijn ziel onophoudelijk helpt opwaarts te gaan.

Amen

BD.3272
27 september 1944

Het gebod van de naastenliefde – Eigenliefde

Door het gebod van de naastenliefde moet aan de eigenliefde een halt worden toegeroepen, want deze is de dood van de ziel. Van zichzelf houden mag de mens maar in geringe mate. Dat wil zeggen, dat hij in zoverre zorgvuldig met het genadegeschenk van God moet omgaan, dat hij zijn leven beschermt tegen moedwillige schade en alles doet wat dit leven in stand houdt, omdat het hem niet nutteloos is gegeven. Zodra hij echter bovenmate van zichzelf houdt, komt hij het eigenlijke levensdoel van zijn leven niet na. Want eigenliefde veredelt de mens niet, integendeel, ze trekt hem omlaag. Maar de naastenliefde moet onvermijdelijk de eigenliefde kleiner maken en wel in dezelfde mate als de liefde tot de naaste wordt beoefend. En daar de mens de mogelijkheid heeft, om op de meest omvangrijke manier naastenliefde te beoefenen, zal deze de eigenliefde spoedig veelvoudig kunnen overtreffen. Maar er is steeds een overwinning voor nodig, om aan de naaste goed te doen, wanneer de liefde in het hart van de mens nog niet tot een heldere vlam is ontstoken. En daarom heeft God het gebod van de naastenliefde gegeven, want de mens, die de liefde in zich heeft, heeft het gebod niet nodig.

Waar echter de eigenliefde nog de overhand heeft, moet de mens door de geboden worden aangespoord tegen deze eerste te strijden. Hij moet er in zekere zin aan gewend raken zichzelf minder aandacht te schenken ter wille van de medemensen. Dwingt hij zichzelf tot werkzame naastenliefde – al is het in het begin ook zonder innerlijke drang – dan zal toch spoedig in hem de liefde ontbranden en hij verricht dan de werken van liefde uit innerlijke aandrang om te helpen en blij te maken. En dan wordt de eigenliefde kleiner en toch bewijst hij aan zichzelf het grootste werk van liefde, want hij redt zijn ziel, maar zonder zelfzuchtige gedachten, want hij werkt in liefde ter wille van de liefde en het goede. En dus groeit in hem ook de liefde tot God, die in de liefde tot de naaste tot uitdrukking komt. Want God beminnen met heel je hart wil zeggen: Zijn geboden nakomen. En Zijn geboden vragen liefde. Liefde voor alles wat God heeft geschapen, echter op onbaatzuchtige wijze, want de eigenliefde zoekt alleen eigenbelang en is derhalve geen goddelijke liefde. En als de mens de eigenliefde niet bestrijdt, zal hij voortdurend achteruitgaan in de ontwikkeling, want de goddelijke liefde blijft hem dan vreemd. Maar alleen deze brengt hem verlossing.

De eigenliefde wil alles bezitten, maar ze zoekt alleen aardse goederen en verhindert derhalve de ontwikkeling van de ziel, want alleen hij die geeft zal ook mogen ontvangen. Wie echter van zichzelf meer houdt dan van de naaste, zal ook niets willen uitdelen en daarom ook niets kunnen ontvangen. Maar daar God uitmeet, beantwoordend aan de wil van de mens om te geven, moet de mens door geboden eerst worden aangezet om te geven. En zoals hij nu de geboden nakomt, zo wordt hij ook door God bedacht. En daardoor wordt hij langzaam opgevoed tot liefdadigheid, die dan ook steeds onbaatzuchtiger kan worden, hoe meer de mens de eigenliefde bestrijdt. En dan pas beseft hij ook de zegen van de naastenliefde, omdat ze hem des te gelukkiger maakt, hoe meer ze aandrang van het hart is. En des te meer ontwaakt de mens ten leven, terwijl de eigenliefde hem doemt, de geestelijke dood te sterven. De liefde moet worden beoefend, wil de geest in de mens levendig worden. En daarom gaf God hem de geboden, want de mens is voortdurend in gevaar, zich te verliezen aan de vijandige kracht, als liefde voor zichzelf de overhand heeft, terwijl hij steeds dichter bij God komt, hoe meer hij zichzelf prijsgeeft, dus de eigenliefde overwint. Want de liefde voor de naaste levert hem de onverdeelde liefde van God op, die hem vastpakt en zich met hem verbindt en hem tot het gelukkigste wezen maakt op aarde en eens in de eeuwigheid.

Amen

BD.3276
30 september 1944

Genadetijd – Redenaar – De voorloper van de Heer

Verneem wat Gods geest u verkondigt! Er is een tijd van genade aangebroken en u kunt de zegen ervan bespeuren, als u bereidwillig bent te streven naar het rijk van God. Voortdurend is het werken van de lichtwezens herkenbaar die genadegaven uit het geestelijke rijk tot de mensen over brengen, want er zijn lichtwezens op aarde belichaamd die de mensen in de laatste tijd als geestelijke leiders behulpzaam zijn. Het denken van de mensen die naar God streven zal verlicht zijn en daardoor zullen zij de waarheid beter zien. En de liefde van God zal zich openbaren in tijden van aardse nood, doordat zij hulp brengt waar daarom gebeden wordt. De gelovige mensen zullen buitengewone dingen volbrengen en de kracht van het geloof zal tastbaar worden. Dus zal genade op genade duidelijk te bemerken zijn, omdat van de tegenpartij eveneens alle middelen aangewend worden en de mensen geestelijk in het nauw worden gebracht, waarbij God hen echter duidelijk te hulp zal komen.

In die tijd staat er een man op, wiens geest van boven is. Zijn ziel is geheel verbonden met zijn geest en hij zal daarom ook spreken wat de geest hem onthult, namelijk de volste waarheid in de meest begrijpelijke vorm. God zelf zal door hem spreken en hij zal de mensen vermanen vol te houden,of hen ervoor waarschuwen Hem op te geven. Deze redenaar is de voorloper van de Heer, en als hij verschijnt is het komen van de Heer niet meer veraf. Door deze man wordt de maat der genade aanzienlijk verhoogd, want hij zal voor de gelovigen een grote steun betekenen en de ongelovigen krijgen door hem de kans om tot geloof te komen. Want hij zal grote invloed uitoefenen op de mensen die naar hem luisteren, daar hij over macht en kracht beschikt. Zijn woorden zullen inslaan en als een lopend vuur door het land ijlen waarin hij werkzaam zal zijn. Hij zal zonder vrees of schroom spreken en de mensen wijzen op het komen van de Heer in de wolken en op het laatste gericht.

Maar hij zal weinig geloof vinden omdat de meerderheid der mensen van God en het geestelijke niets wil weten, en zij daardoor in een volledig verkeerd denken ronddolen. Daarom erkennen zij de buitengewone genadegave niet en gebruiken ze dus ook niet. En zodoende is het einde onafwendbaar en de afgrond opent zich om iedereen te verslinden die God niet erkent en Zijn woord afwijst. God geeft onophoudelijk en wat Hij geeft is een onverdiende gave en is bestemd de mensen te helpen om in deze tijden van nood tot rijpheid te komen. Of het leed is of vreugde, steeds dient het de mens ervoor zijn ziel tot God te verheffen, steeds is het een verwijzen naar Hem, een lokken op de juiste weg – altijd is het genade.

Wanneer deze man verschijnt, wordt ook de hoeveelheid genade voor de mensen vermeerderd, want hij is door licht omstraald en dit licht dat hij uit het geestelijke rijk ontvangt, straalt van hem af. Hij verspreidt kennis en zijn taal is vol wijsheid en kracht. En zijn woord is makkelijk te aanvaarden omdat het vol overtuiging aangeboden wordt, en is ook voor die mensen begrijpelijk die hem opmerkzaam aanhoren.

Want God maakt het door Zijn liefde voor de mens gemakkelijk om te kunnen geloven, doordat Hij hun Zijn bode zendt die over buitengewone kracht beschikt en daaraan al als bode des hemels herkend zou kunnen worden. Maar hij wordt van alle kanten bestreden en maar weinigen zijn van zijn missie overtuigd en laten hem niet los, slechts weinigen sterken zich aan zijn woorden. Dezen echter ontvangen kracht en genade in overvloed en blijven standvastig tegen alle aanvechtingen van de wereld, en tegen alle vijandigheden die nu openlijk aan het licht komen.

De laatste tijd zal buitengewoon zwaar maar ook buitengewoon genaderijk zijn, want God zal zich overal bekend maken waar maar een hart in nood is dat zich opent voor de genade. Dus zal het ook mogelijk zijn de laatste strijd op aarde succesvol te kunnen doorstaan, zodat de ziel daaruit veilig te voorschijn kan komen. Zij zal het eeuwige leven winnen zo zij voortijdig heengaat van de aarde. Of, zij houdt vol op deze wereld tot aan het einde en wordt door de Heer zelf weggenomen in levende lijve, om een nieuw leven te beginnen op de nieuwe aarde.

Amen

BD.3277
2 oktober 1944

Heeft Jezus Christus alle mensen verlost of zijn alle mensen verlost?

De mensen lezen het woord, maar de zin bevatten ze niet en zo ontstaan onjuiste leerstellingen door onjuiste uitleg van de kant van hen die Mij dienen willen, zodra ze zich tevoren met elke vraag niet heel innig met Mij verbinden en daarover uitsluitsel wensen, en als ze dit krijgen het zonder weerstand aannemen. De mensen houden star vast aan mijn woord dat Ik de mensen verlost heb van de zonde door mijn kruisdood.

Maar ze dringen niet door in het wezen van het woord ze dringen niet door in de betekenis van het verlossingswerk. Dus begrijpen ze ook niet in hoeverre de mens zelf werkzaam moet zijn om bij de schare te horen die door mijn bloed van de zondenschuld verlost is. Voor alle mensen ben Ik gestorven zodra ze mijn verlossingswerk willen aannemen.

Ik heb geen beperking gesteld, maar de mensen stellen grenzen waar mijn verlossingswerk niet wordt erkend. En dezen sluiten zichzelf buiten de kring van diegenen voor wie Ik aan het kruis gestorven ben. En dus kan de zonde alleen vergeven zijn aan hen die zich laten verlossen door hun geloof in Mij en mijn dood aan het kruis, terwijl de anderen die Mij en mijn verlossingswerk afwijzen, de zonden niet vergeven zijn, omdat ze zich door mijn bloed niet schoon laten wassen en omdat ze niet tot diegenen willen behoren voor wie Ik gestorven ben. Wederom is de vrije wil van de mens doorslaggevend en deze vrije wil eerbiedig Ik. Zou de mensen de zondenschuld zijn vergeven ook zonder het geloof aan Mij en mijn werk van liefde, dan werd de mens tegen zijn wil in, verplaatst in een vrije toestand.

Maar dit is tegen mijn ordening, want dan worden zowel mijn rechtvaardigheid als mijn liefde uitgeschakeld, want dan gebruikt de mens deze toestand noch om zich met Mij te verenigen, noch heeft hij ooit berouw van zijn zonde.

Mijn woord is waarheid en nooit is daar een onwaarheid in te vinden, dat Ik voor alle mensen gestorven ben, dat Ik alle mensen verlost heb van hun zonden.

Maar hun vrije wil moet zelf beslissen of ze zich willen laten verlossen, of ze mijn werk van liefde willen aannemen, want de wil bepaal Ik niet.

Daarom kan de hele mensheid vrij zijn van zondenschuld, zodra ze maar in mijn verlossingswerk gelooft, zoals ze echter ook in diepste duisternis en in de ban van haar zonden is en blijft, als ze Mij afwijst als Verlosser van de mensheid. En daarom gaat het grootste deel van de mensheid nu voort in de zonde. De mensen zijn zonder vergeving omdat ze Mij niet meer erkennen en daarom is mijn verlossingswerk zonder uitwerking voor hen. De “vergeving van de zonde” mag daarom niet verkeerd begrepen worden. Ze mag niet worden toegepast op diegenen die zich volledig van Mij afzijdig houden, doch niet Ik dring hen van Mij weg, integendeel, ze verwijderen zichzelf van Mij. Ze ontvluchten Mij, die Mij zelf aan hen aanbied en steeds weer hun zielen tracht te winnen. Ik stel hun een genadegeschenk ter beschikking dat hen vrij maakt van de zonde en hun schuld, maar als ze het afwijzen, blijft het voor hen zonder effect. Hun schuld is hun niet vergeven, want ze horen bij diegenen die tegen Mij voor mijn tegenstander strijden en die daarom nog door hem gebonden zijn, tot ze zich door Mij laten verlossen.

En daarom is het onjuist, mijn verlossingswerk zo voor te stellen, als zouden alle mensen profiteren van datgene wat hun vrije wil wel kan verwerven, maar wat deze vrije wil evenzo kan verspelen door afwijzen of totaal ongeloof. Alleen hij die mijn genadegeschenk aanneemt, wordt bevrijd van zijn zonden, want voor hem heb Ik de schuld gedragen, voor hem heb Ik geleden en de kruisdood op Me genomen. Ik stierf wel voor allen, maar allen namen Mij niet aan.

Ik nam de schuld van allen op mijn schouders, maar niet allen voelen zich schuldig en leggen daarom hun last niet op Mij. En dus zullen ze hun schuld ook niet kunnen voldoen, want ze is te groot om daar alleen mee klaar te komen, omdat ze er nu ook nog de schuld aan toevoegen mijn liefde af te wijzen. Maar hoe kunnen dezen de vergeving van hun schuld verwachten? Hoe kunnen de mensen geloven dat ze zonder eigen toedoen, zonder zelf te willen, vrij worden van alle schuld?

Onbegrijpelijk groot is de genade voor u mensen, dat mijn liefde zich voor u heeft geofferd, dat mijn bloed u heeft schoongewassen van alle zonden. Maar u moet deze liefde van Mij ook in ontvangst willen nemen, u zult ze niet mogen afwijzen, daar ze anders bij u niet werkzaam kan worden, daar u anders verder met uw zonden belast blijft tot u uw wil verandert en Mij erkent als de goddelijke Verlosser die voor u aan het kruis is gestorven om u te verlossen.

Amen

BD.3278
3 en 4 oktober 1944

Zondeschuld – Gods erbarmen – Zoenoffer

Op de mensheid drukte een overvolle maat van zonde toen Jezus Christus naar de aarde kwam om hen te verlossen. Dit is alleen voor diegenen begrijpelijk die op de hoogte zijn van de beweegreden van het aardse leven als mens en van de zin en het doel van de schepping, want dezen weten dat de mens ter wille van de zonde, de gang door de schepping heeft afgelegd en zich nu, in het laatste stadium, van deze zonde moet bevrijden om weer definitief naar God terug te keren, van wie hij in het allereerste begin is uitgegaan.

Maar de zonde kluistert de mens op aarde, de zonde verspert hem de weg naar God, ze maakt dat de kloof tussen de mensen en God niet is te overbruggen en dus doet de zonde het doel van het aardse leven teniet, ze stoot de mens weer in de diepste diepte terug, waaruit hij zich door de gang door de scheppingen al omhoog had geworsteld.

Voor de geboorte van Christus was de mensheid beladen met zondeschuld, want ze herkende God niet meer, ze was in duistere geestelijke nacht, ze was gespeend van elke liefde en zonder enig streven naar volmaaktheid, ze was ontzettend ver van God af en daarom in het grootste gevaar in de afgrond weg te zinken, dat wil zeggen: zonder inzicht en zonder liefde de weg te gaan die omlaag voert, in de eeuwige verdoemenis. Dit verwijderd zijn van God kwam tot uiting in een levenswandel die geheel in strijd was met de goddelijke geboden, het was een levenswandel die indruiste tegen de goddelijke ordening, het was een leven in de meest duidelijkste vorm van eigenliefde, en zo’n leven was vol van zonde en geheel gericht tegen de Wil van God. En zo’n leven kon de mens nooit meer de vrijwording opleveren en een gelukzalig leven na de dood, integendeel was het gevolg ervan een geestelijke dood, een staat in het hiernamaals van uiterste kwelling waar eeuwig geen einde aan kwam, omdat de gerechtigheid van God voor elke zonde genoegdoening moest eisen en de zondeschuld van de mensen al onmetelijk groot was geworden zodat het voor de mensen een hopeloze zaak. was, ooit in de nabijheid van God te komen.

Maar het verwijderd zijn van God betekend voor de wezens krachteloosheid, onmacht, duisternis en uiteindelijk verharding van hun substantie; voor het wezen betekent het geestelijk dood zijn, een staat die veruit erger is dan het niet-zijn, het totaal opgelost zijn. Maar het vergaan van het wezen is onmogelijk, dus zijn ook de kwellingen van deze wezens, die totaal niet zijn voor te stellen, ondraaglijk en nooit eindigend.

En dit wekte medelijden op bij de eeuwige Godheid en ze kwam de zondige mensheid te hulp, doordat de eeuwige Liefde zich in een mens belichaamde, die nu in Zijn alles omvattende liefde de zonden der mensheid op zich nam, die dus de mensen daarvan bevrijdde, doordat Hij boete deed voor de zondeschuld, doordat Hij God een offer aanbood als verzoening. Die zich zelf, dat wil zeggen: Zijn leven gaf om hun de vrijheid weer terug te geven, om voor hen het rijk Gods toegankelijk te maken, dat alleen maar betreden kon worden in volledige zuiverheid, zonder zonde. Dus verloste Hij de mensheid van de zondeschuld, Hij nam alle schuld op zich, Hij leed er onuitsprekelijk onder en offerde Zijn lijden en sterven aan het kruis op aan de eeuwige Godheid om Haar genoegdoening te geven, om een rechtvaardige vereffening voor de mensen tot stand te brengen, opdat ze weer dichter bij God konden komen.

En God nam het offer van de mens Jezus aan. Hij vergaf de mensen de zondeschuld ter wille van Jezus Christus en de poorten van het hemelrijk werden geopend voor allen die Zijn genadegeschenk aannamen. Hij verloste de mensheid van de zonde en haar schuld. Hij bood hun de laatste mogelijkheid het doel van hun aardse leven te bereiken.

Zijn overgrote liefde trachtte voor de mensen alle hindernissen uit de weg te ruimen die hun de toegang tot het eeuwige vaderland versperden, maar de grootste hindernis was de zonde, want die beroofde de mens van zijn kracht en zijn wil. En het gevolg van de zonde was, dat de mensen krachteloos en willoos op de grond lagen en uit zichzelf niet konden opstaan, omdat de last van de zonde hen terneer drukte.

En daarom nam Jezus Christus deze last van hen af, Hij nam haar op Zijn eigen schouders en droeg ze naar het kruis, om nu door Zijn dood te boeten voor de zondeschuld van de mensen. De mensheid, die door Jezus Christus vrij was geworden, kon nu Zijn offer aannemen, maar ook afwijzen.

Het verlossingswerk is volbracht, en wel voor alle mensen, maar tegen hun wil zal God hun de genaden van het verlossingswerk nooit opdringen. Maar ze raken de genaden kwijt als ze er geen verlangen naar hebben verlost te worden. Dan drukt de zonde nog met z’n hele gewicht op deze mensen en dan worden ze onherroepelijk in de afgrond omlaag getrokken, want dan stoten ze de liefde Gods af en dan moeten ze nog eeuwigheden smachten in hun onwetendheid; hun zondeschuld kan niet verminderd worden, ja ze zullen bij deze zondeschuld nog veel aardse zonden opstapelen, die God hun pas dan kan vergeven, wanneer ze Zijn genadegeschenk aannemen, wanneer ze dus met overtuiging kunnen geloven, dat de oneindige liefde van God zich over hun zonden heeft ontfermd en hun een Verlosser zond.

Het geloof daarin zal bewerkstelligen, dat de mensen berouw hebben over hun zondeschuld, dat ze Hem om vergeving vragen en zich aan Zijn genade en barmhartigheid overgeven en dat dan dus de genaden van het verlossingswerk bij hen werkzaam worden. De mens zal toenemen in sterkte van wil en kracht en zich nu kunnen bevrijden uit de macht van de tegenstander van God. En alleen die mens kan van vergeving der zonde kunnen spreken die bewust onder het kruis van Christus zijn toevlucht zoekt, Hem zijn schuld bekent en Hem om erbarmen vraagt. Zijn gebed zal worden verhoord, zijn schuld zal hem vergeven zijn.

Amen

BD.3284
8 oktober 1944

Werkzaamheden voor het rijk Gods – Missie

Door de Geest van de waarheid doorstroomde mensen zijn ertoe geroepen deze waarheid te verspreiden. En dit is een zeer verantwoordelijke missie op aarde, want het ontvangen van de waarheid zal ook ertoe verplichten haar verder te leiden. Er wordt een voortdurende bezigheid van hen geëist, arbeid voor het rijk Gods, waaruit ook de waarheid naar de aarde wordt geleid door die mensen. Maar die daartoe geroepen zijn, hun harten zijn tot liefde in staat, daar anders de Geest Gods in hen niet werkzaam zou kunnen zijn. En dit vermogen tot liefde laat voor hen ook het ambt van het verspreiden van de goddelijke waarheid tot een gelukkig makende taak worden die ze graag en bereidwillig uitoefenen. Zodra goddelijke waarheid een mens vervult, gaat hem ook het gevoel voor de vreugden en goederen van de wereld verloren. Hem maakt alleen het geestelijke weten gelukkig en de geestelijke werkzaamheid is daarom de inhoud van zijn leven geworden. En toch is deze bezigheid zeer verantwoordelijk, wanneer hij zich voorstelt dat hij de mogelijkheid heeft ontelbare zielen op de juiste weg, op de weg van het inzicht te leiden, en dat hij deze mogelijkheid ten volle moet benutten op elke manier.

Hij is als gevolmachtigde van God in een arbeidsgebied geplaatst waar hij uitermate succesvol kan werken, maar daartoe behoort een vaste wil, veel liefde, geduld en volharding. Er is een actieve werkzaamheid van het lichaam en van de ziel voor nodig, beide moeten toegeven aan het aandringen van de Geest, die ze onophoudelijk aanspoort tot deze bezigheid. De mens moet zich dus geheel en al in dienst stellen van God die de mens door Zijn Geest bekend maakt waarin zijn arbeid bestaat. Zolang de ziel nog wankelmoedig is, verneemt ze niet duidelijk genoeg de stem van de Geest in zich en ze moet deze toestand trachten uit te bannen doordat ze zich zonder enige terughoudendheid aan God overgeeft en Hem vraagt, haar juist te sturen op al haar wegen. Ze mag niet angstig tobben en denken, integendeel, ze moet zich geheel gelovig aan de leiding van de Geest in haar overlaten, dan zal haar weg voortdurend juist zijn. En dan komen alle gebeurtenissen van het leven zo op de mens af dat hij zijn geestelijke arbeid kan nakomen, dat hij werken kan voor het rijk Gods.

Deze arbeid is eerst niet duidelijk, want de tijd is nog niet gekomen voor het werkzaam zijn van de arbeiders van de Heer. Nog worden Zijn arbeiders in stilte voorbereid, en ook hun bezigheid is beperkt, maar er moet ook in stilte gewerkt worden, tot aan de tijd wanneer de grote bezigheid zal beginnen tot redding van de zielen die in grote nood zijn. De Geest in de mens echter zal hem daarheen voeren waar zijn werkzaamheid nodig is. Want steeds weer worden zielen klaargemaakt, op welke dan eveneens de arbeid voor het rijk Gods rust, want er zijn veel arbeiders nodig in de wijngaard van de Heer. En de goddelijke waarheid wordt hun tevoren overgebracht, opdat ze bekwame arbeiders worden en voor God werken kunnen in de komende tijd. Want ontelbare zielen, die nog in duistere geestelijke nacht verkeren en de weg naar het licht niet vinden, hebben hen nodig.

Waar echter de goddelijke waarheid is, daar zal het licht stralen en als de mensen het licht wordt gebracht in de juiste vorm, als hun de waarheid wordt aangeboden in liefde, zullen zo vele harten zich ontsluiten en door het licht laten doorstralen. Dit is een gelukkig makende missie, zielen te kunnen redden voor de eeuwigheid. Het is een missie die voortdurend begeleid is door de zegen van God, en elke arbeider in de wijngaard van de Heer kan van de goddelijke hulp zeker zijn, als hij er maar ijverig naar zal streven, het rijk Gods op aarde bekend te maken, want dan zal hij steeds worden ondersteund door geestelijke krachten en zijn bezigheid zal gezegend zijn.

Amen

BD.3285
8 oktober 1944

Gebed en werken van liefde zijn wapens tegen verzoekingen

Aan de macht van de boze zult u heel gemakkelijk ten offer kunnen vallen als u verslapt in het gebed en het werkzaam zijn in liefde. Want hij loert op elke zwakheid om u ten val te brengen. Hij neemt elke gelegenheid te baat om u zondig te maken en het lukt hem ook als het u ontbreekt aan kracht, die het gebed en het werkzaam zijn in liefde u opleveren. U zult u daarom nooit veilig mogen voelen, want de vijand van uw ziel komt ook onder het mom van een vriend tot u. Hij probeert u te winnen om gemakkelijk spel met u te hebben. En als u niet oplet, herkent u hem te laat en dan kunt u zich niet meer verweren tegen zijn listen en bedrog. Maar het gebed beschermt u tegen zijn macht. Want dan verbindt u zich met God. U richt een onoverwinnelijke muur op tegen het kwade.

Evenzo wordt de verbinding met God tot stand gebracht door onbaatzuchtige werken van liefde, die u onmiddellijk de kracht uit God doen toekomen en dan hoeft u de vijand niet meer te vrezen. En deze verbinding met God door het gebed en het werkzaam zijn in liefde mag nooit buiten beschouwing worden gelaten, ook wanneer de mens schijnbaar geen kracht nodig heeft. Want de vijand van de zielen geeft zijn schandelijke plannen niet zo gemakkelijk op. En wat hij vandaag niet kan bereiken, probeert hij morgen, tot de mens zwak is geworden door de voortdurende aanvallen en zich bijna zonder weerstand overgeeft, wanneer de kracht uit God hem niet toestroomt. Maar de mens kan voortdurend een innig gebed naar God opzenden. En dit zal nooit onverhoord blijven, want God laat de ziel van een mens niet zomaar aan Zijn tegenstander over. Want Hij worstelt evenzo om iedere ziel en tracht haar voor zich te winnen. Bijgevolg zal Hij het niet aan kracht laten ontbreken, als de menselijke wil deze maar in ontvangst neemt. Is echter de wil van de mens om weerstand te bieden gering, dan heeft de tegenstander van God vrij spel.

En daar waarschuwt de Heer u voor: dat u hem macht over u verleent, dat u zich door liefdeloos handelen in zijn macht begeeft en dat u verzuimt door het gebed contact te zoeken met God. Want dan maakt u zich het aardse leven zelf moeilijker, omdat u zich voortdurend zult moeten verweren en u de kracht daartoe ontbreekt. Het leven is een eeuwige strijd, want voortdurend strijdt het licht tegen de duisternis. En om de duisternis te overwinnen heeft de mens goddelijke hulp nodig. Goddelijke kracht, die hem door gebed en werken van liefde rijkelijk zal toekomen. En daarom moet u steeds op uw hoede zijn. Want het intrigeren van de satan is gevaarlijk en hij behaalt de zege als de mens verslapt in zijn streven opwaarts te gaan. Wees daarom waakzaam en blijf in gebed, en de tegenstander van God zal steeds op weerstand stuiten, want dan hebt u God zelf als trouwste bescherming die u nooit aan de vijand van uw ziel zal uitleveren.

Amen

BD.3290
12 oktober 1944

Verzoekingen van de wereld

U zult oplettend moeten zijn, opdat u, die nog niet sterk genoeg in het geloof bent, niet het slachtoffer wordt van de verzoekingen van de wereld. Want u gelden heel in het bijzonder de aanvallen van de wereld. Ze probeert u voor zich te winnen en u over te halen God af te vallen. En daarom moet u zich wapenen met het schild van het geloof en dit tevoren stalen, opdat het stand zal houden.

Wie nog zwak is, moet worstelen om sterkte van het geloof. Hij moet niet ophouden te bidden om kracht en genade en zijn wil moet steeds op God gericht zijn. Hij moet zich oefenen in liefde, omdat daardoor kracht in hem overvloeit en hij dan stand zal houden tegen alle verzoekingen door de wereld. Dus is steeds de liefde het voornaamste. Onophoudelijk werkzaam zijn in liefde zal u laten groeien in inzicht. U krijgt een overtuigd geloof en dit zal een kracht hebben die onwankelbaar is. De liefde is een wapen dat alles overwint en de sterkste vijand doet zwichten, omdat God zelf werkt in de mens die in liefde werkzaam is.

En steeds weer moet erop gewezen worden, dat de komende tijd u rijkelijk gelegenheid zal geven de naastenliefde te beoefenen en dat u dan niet zult mogen weigeren als u de verschrikkingen van de tijd wilt doorstaan, als u ongedeerd aan lichaam en ziel door deze laatste strijd heen wilt gaan. Niets anders kan voor u de kracht van de liefde vervangen en niets anders kan deze kracht opleveren dan werkzame naastenliefde, dan daadkrachtige zorg voor ziel en lichaam van de medemens.

Beoefent u deze, dan hoeft de tijd van kwelling u geen angst aan te jagen. Want dan hebt u de kracht in u om alle weerstanden de baas te worden. Maar wanneer de liefde u ontbreekt, zult u ook wankel worden in het geloof, omdat het geloof zonder liefde dood is en een dood geloof zonder overtuiging en zonder kracht is. Dan zal de wereld er gemakkelijk in slagen u ontvankelijk te maken voor haar verlokkingen. Het aardse leven zal u veel aantrekkelijker voorkomen, want u kunt hier niets tegenover stellen dat u gelukkiger stemt: de gelukzaligheden van een diepe verbinding met God door de liefde. Dan zult u afvallen en verloren zijn voor de eeuwigheid, want de laatste beslissing staat voor de deur en deze zult u alleen juist kunnen nemen als u diep en onwankelbaar gelooft.

En daarom waarschuwt God u zeer nadrukkelijk voor de verzoekingen van de wereld en Hij maant u steeds weer aan tot liefde. Hij toont u voortdurend de weg die u zult moeten gaan om in de laatste periode van strijd zegevierend tevoorschijn te komen. Maar er is maar één weg, de weg van de liefde. En als u deze weg begaat, hoeft u niets te vrezen, wat er ook komen mag. Maar zonder de liefde is de weg zwaar, of – als u hem verlaat – vol gevaar voor uw ziel.

En steeds staat u het gebed ter beschikking. Als u zwak dreigt te worden, roep dan God aan om Zijn bijstand. Leg Hem uw nood voor en vraag Hem om genade en kracht. En Hij zal uw gebed waarlijk niet onverhoord laten als u bezorgd bent om uw zielenheil en tot Hem uw toevlucht neemt. En de kracht zal u toekomen om werkzaam te zijn in liefde. Benut haar dan op de juiste wijze.

Denk er steeds aan dat u zonder de liefde niet zalig kunt worden, echter in de liefde volledige vervanging vindt voor alles wat de wereld u kan bieden. Want het zijn slechts schijngoederen die u begeert. Geef omwille daarvan niet de goederen der eeuwigheid op, die u diep gelukkig en tot vrije, gelukzalige wezens maken.

Strijd daarom de korte strijd samen met God. Dat wil zeggen: blijf in de liefde tot de naaste in voortdurende verbinding met God en u zult als overwinnaar uit de strijd tevoorschijn komen en u eeuwig in uw zege verheugen.

Amen

BD.3295
15 oktober 1944

Vertroosting – Gods woord bewijs van Zijn liefde

Als u het leven van de ziel serieus neemt, zal elke dag en elk uur voor u zegenrijk zijn. Want Ik bedenk u naar uw wil. En als u nu gelooft in gevaar te verkeren, geestelijk of aards, moet u er steeds aan denken dat Ik zelf dicht bij u ben, omdat u zich door uw wil al als de mijne hebt getoond, omdat u dus tot diegenen behoort, die van Mij willen zijn, die ernaar verlangen onder mijn vaderlijke bescherming te staan. En deze kinderen laat Ik niet in nood. Integendeel, Ik red ze, zodra het voor hun ziel bevorderlijk is.

Ik heb een geweldig grote liefde voor u, evenwel hoort daar een zekere mate van leed bij, dat uw ziel moet worden opgelegd om rijp te kunnen worden. En daarom is de nood niet geheel uit te schakelen in uw leven. U zult er een mate van op u moeten nemen, omdat het voor de loutering van uw ziel noodzakelijk is. En daarom zult u het leed niet als gebrek aan liefde mogen beschouwen en geloven dat Ik u heb verlaten. Integendeel, Ik ben in de nood dichter bij u dan ooit. En Ik sterk uw ziel, dat ze het moeilijke zal overwinnen.

En daarom wordt u er steeds weer uit geleid, zodra u, overgegeven aan mijn wil, alles draagt wat Ik toelaat tot heil van uw ziel. De liefde voor u bepaalt uw lot. En deze liefde zal u ook niet hulpeloos laten als u hulp nodig hebt. Vertrouw daarom steeds op mijn liefde en laat u niet terneer drukken door de noden en het lijden van de tijd, want Ik beëindig ze op het juiste ogenblik.

Mijn woord is het meest waardevolle goed dat u op aarde bezit. En dit woord moet alles voor u zijn, want het Woord ben Ik zelf. Als u dus Mij zelf hebt, moet u nergens anders meer naar streven, daar u anders de liefde voor Mij deelt met dat wat u verlangt. Maar als Ik in het woord bij u ben, staat de hoogste mate van genade u ter beschikking. En dus moet dan uw hunkering naar de goederen der wereld gestild zijn. Want wat zijn deze in vergelijking met mijn woord, met het bewijs van mijn innigste liefde voor u, met de gave van kracht en genade?

U hebt het hoogste als u mijn woord hebt. En u moet buiten dit niets meer begeren. Want met mijn woord komen ook de beloften tot u, dat Ik zorg voor uw lichamelijk en geestelijk welzijn. En daar mijn woord waarheid is, moet u zich geen zorgen maken om datgene wat uw lichaam nodig heeft, maar alleen om datgene wat dienstig is voor uw ziel.

En wees tevreden met mijn woord, dat waarlijk het kostbaarste is wat mijn liefde u op aarde kan bieden. Hebt u mijn woord, dan zal het u ook niet aan kracht ontbreken om uw aardse leven de baas te worden. Want u hebt dan immers Mij zelf en aldus zult u toch krachtig moeten zijn en de strijd om het bestaan met succes kunnen doorstaan.

Laat u door niets het geloof en het vertrouwen afnemen, dat mijn woord de enige krachtbron is, waaruit u dagelijks en elk uur zult mogen putten en dat u nooit zwak zal laten. Want neemt u mijn woord in u op, dan neemt u Mij zelf op. En waar Ik ben, daar kan geen geestelijke en geen aardse nood meer zijn, hoewel u zich ook ogenschijnlijk in het laatste bevindt.

Laat Mij bij u zijn in het woord en uw leven zal alleen een voortdurende positieve ontwikkeling zijn. De aardse nood maakt geen indruk meer op u, want u acht het lichaam gering als uw ziel met Mij is verbonden. U hebt een zeker bewijs van mijn liefde voor u in handen. En mijn liefde is waarlijk het kostbaarste dat u kunt verkrijgen. Ze pakt u vast en verlaat u nimmer, tot u geheel met Mij bent verenigd en de aarde kunt verlaten.

Het duurt niet lang meer, of het leven op aarde is beëindigd. Maar de tijd daarvoor is een tijd van strijd, die u zult moeten doorstaan. Als Ik echter in het woord bij u ben, zal hij u niet bang maken. Integendeel, alleen maar moedig, want Ik heb u mijn hulp toegezegd en Ik verlaat u niet. En al bent u nog zo zeer door dreigende gevaren omgeven, zolang mijn woord tot u komt, weet u ook dat Ik zelf bij u ben en dat u niet zult hoeven te vrezen wat u bedreigend voorkomt.

Maar u zult ook niets anders mogen begeren, om niet in de macht te geraken van diegene, die u probeert te benaderen, doordat hij het verlangen in u laat opkomen naar aardse vreugden en aards bezit. Schenk geen aandacht aan alles wat nog bij de aarde hoort. En stuur met al uw zinnen, met al uw liefde alleen op Mij aan. Vorm u tot liefde, opdat Ik helemaal verblijf in u kan nemen. Luister naar uw binnenste, opdat u Mij hoort. En neemt mijn woord aan als onderpand van mijn liefde, die eeuwig naar u uitgaat en u ook door alle gevaren van het lichaam en de ziel heen zal leiden. Want mijn woord is waarheid en mijn woord belooft het eeuwige leven aan allen, die het gelovig in hun hart opnemen en ernaar leven.

Verkwik en laaf u aan dat, wat mijn liefde u biedt. En verlang niets anders, als u mijn woord hebt en u er zich aan kunt optrekken.

Amen

BD.3297
17 oktober 1944

Het kwijtschelden of laten behouden van zonden – Volgelingen van Jezus

Aan wie u de zonden zult vergeven, hun zijn ze vergeven, en wie u de zonden zult laten behouden, hun blijven ze behouden. Dit zijn ook mijn woorden, die vaak een andere uitleg hebben gekregen dan er door Mij is ingelegd. En om dit recht te zetten is een mens met een gewekte geest nodig, die mijn stem verneemt en u mensen mijn opheldering overbrengt, opdat u vrij wordt van dwaling en wandelt in de waarheid.

Mijn discipelen waren begiftigd met de kracht in mijn naam wonderen te verrichten, te genezen, doden tot leven te wekken en daardoor de mensen de kracht van hun totale geloof in Mij te bewijzen. Ze waren in een geestelijke toestand die al dat bovennatuurlijk werkzaam zijn toeliet, want toen mijn geest over hen kwam, waren ze vervuld van kracht en licht, van macht en wijsheid. Dus konden ze de waarheid verbreiden, omdat ze zich daar zelf in bevonden en ze konden alleen al door hun woord dingen volbrengen die buiten elk menselijk vermogen lagen. Want ze waren mijn leerlingen, door Mij onderwezen gedurende de tijd van mijn leven op aarde door het innerlijke woord, ze stonden vast in de liefde en geloofden in Mij, daardoor konden ze ook mijn geest in zich opnemen en door hem werken. Die buitengewone daden waren tekenen van de rijpheid van hun ziel, die voor de mensen weer bewijs moesten zijn, welke buitengewone gaven de mens bereiken kan als hij volgens mijn wil leeft, dat wil zeggen: zich vormt naar mijn evenbeeld, tot liefde.

Want liefde is kracht en als de mens leeft in de liefde, is hij ook doorstraald van kracht en licht, want de geest Gods, de uitstraling van Zijn kracht, kan hem vervullen. En Ik leefde de mensen een leven in liefde voor.

Ik toonde hun tot welk een kracht de mens kan komen en liet na mijn dood levende voorbeelden na, die opnieuw mijn leer van de liefde verkondigden en ook een voorbeeld moesten geven van de kracht ervan, opdat het de mensen gemakkelijk kon vallen in Mij te geloven.

Maar Ik zelf was te midden van mijn leerlingen, hoewel niet meer zichtbaar, maar wel in de geest.

Ik leidde hen omdat alles wat door mijn geest is doorstraald, onderworpen is aan mijn goddelijke leiding, omdat Ik nu zelf door diegenen kon werken die in mijn naam werkzaam waren. Dus hadden de leerlingen nu dezelfde macht en hetzelfde recht, omdat alles wat ze nu deden mijn wil was, ze waren verlicht door mijn geest, die uitstraling is van Mij zelf. Bijgevolg hadden ze ook de macht in mijn naam zonden te vergeven, in het bijzonder dan, wanneer een ziekte het gevolg van hun zonden was en ze, om deze ziekte te genezen, ook de zonde zelf aan de mensen moesten kwijtschelden. Zagen ze echter de onwaardigheid van een mens in, hun ongeloof en hun van God afgewende wil, dan waren ze evenzo bevoegd, hen in hun zondige toestand te laten, want niet hun menselijk inzicht bepaalde dit, maar de goddelijke geest in hen, mijn geest, die alles weet en dus ook op de hoogte is van de onwaardigheid van een mens en daarom ook van de nutteloosheid van een genadevol werkzaam zijn bij hen. Ik gaf dus mijn leerlingen het recht de mensen te bedelen naar hun inzicht, omdat mijn geest in hen werkzaam was en deze voor het juiste denken van mijn leerlingen instond.

Nu echter hebben de mensen in wie mijn geest nog niet werkzaam is, zich hetzelfde recht aangematigd.

Ze hebben de bevoegdheid zonden te vergeven of te laten behouden op de persoon zelf betrokken, maar niet op de goddelijke geest in deze persoon, en dus alle “opvolgers” van de leerlingen naar het woord, niet naar hun geest, deze bevoegdheid toegekend en bijgevolg de zin van mijn woord verkeerd begrepen, ofschoon ze nu ook juist zouden denken, wanneer ze duidelijk inzagen, wie in waarheid mijn volgeling is.

Zij die zichzelf aanstelden zijn het niet, integendeel, hen die Ik heb aangesteld voor hun taak om op aarde te onderrichten.

Want Ik gaf mijn leerlingen de opdracht: “Ga heen en onderricht alle volkeren”. Maar om te kunnen onderrichten moet mijn geest in hen werkzaam zijn, opdat ze de zuivere waarheid aan de mensen uitdelen en zij in de wereld mijn leer van de liefde kunnen verbreiden. Maar de waarheid kan niet anders dan door het werkzaam zijn van de geest in bezit worden genomen. En dus moeten mijn discipelen beslist door Gods geest verlicht zijn voordat ze zich tot mijn discipelen kunnen rekenen. Maar dan worden ook zij doorstraald met licht en kracht en kunnen ze buitengewone daden volbrengen. De kracht van de geest zal hen in staat stellen zieken te genezen, dus de mensen te bevrijden van de zonden en de gevolgen ervan, zodat dezen in Mij en mijn naam geloven.

Degenen die door mijn geest verlicht zijn, heb Ik de macht gegeven zonden te vergeven, omdat ze door hun rijpe geestestoestand ook inzien, wanneer de mens waardig is dat hem de zonden worden vergeven, want ze handelen dan in mijn plaats en Ik ben het die in werkelijkheid hun de zonden vergeeft. Wanneer echter mensen zich beroepen voelen de daad van zondenvergeving te verrichten, die geen enkele aanstelling door Mij zelf kunnen aantonen, die noch door mijn geest verlicht zijn, noch mijn woord in zich vernemen, dan kan hun wel met recht de aanstelling worden ontzegd, wat al daaruit blijkt, dat ze niet in staat zijn de medemens te doorzien om nu te oordelen of hem de zonden zijn kwijt te schelden of ze hem te laten behouden. De beoordeling ervan vereist het werkzaam zijn van de geest, dat echter bij de meesten die geloven als dienaar Gods beroepen te zijn, moet worden betwist, zolang ze het innerlijke woord niet hebben. Pas door mijn woord zijn ze bevoegd om voor Mij te werken, want alleen mijn woord maakt hen wetend, dat wil zeggen: het brengt hun de zuivere waarheid over en die is absoluut noodzakelijk om als mijn volgeling voor Mij werkzaam te kunnen zijn. Wie zelf de waarheid bezit, kan ze ook doorgeven en hij helpt daardoor de medemens vrij te worden. Wie mijn woord bezit, zal ook het vermogen hebben om te oordelen wanneer de mens een wil heeft die op God is gericht. Want het gesproken woord van de mens is vaak bedrieglijk, het hart hoeft geen deel te hebben aan datgene wat de mond uitspreekt. De ware volgeling heeft echter ook de gave van het doorzien van de medemensen, en dus weet hij ook, welke mens de vergeving van zijn zonden serieus neemt, en hij laat zich niet misleiden door veel woorden waaraan de innerlijke overtuiging ontbreekt. En daarom kan de vergeving der zonden ook geen algemene daad zijn, omdat ze alleen daar plaats kan hebben, waar diepst berouw aan vooraf is gegaan en waar zoiets door mijn volgelingen wordt herkend. Maar dan zal het oordeel van hem geldig zijn voor Mij, want hij handelt alleen in mijn opdracht en zijn werkzaam zijn staat onder mijn wil. En dit heb Ik mijn leerlingen met die woorden te verstaan gegeven, dat ze volledig in hun handelen en denken met Mij overeenstemmen, als ze in mijn naam werkzaam zijn voor Mij, dat ze niet anders kunnen denken en willen dan het mijn wil is, als de goddelijke geest in hen werkzaam is, die hen echter pas tot mijn discipelen bestempelt. Want Ik zelf stel voor Mij mijn dienaren op aarde aan, omdat Ik waarlijk weet wie tot dit ambt in staat is en wie Ik met de gaven kan voorzien die vereist zijn voor hun taak op aarde om te onderrichten.

En Ik geef hun dan ook de macht, want ze voeren dan alleen maar uit wat volgens mijn wil is.

Amen

BD.3300
20 oktober 1944

Vernietiging der scheppingswerken en zijn gevolgen

Alles, wat zichtbaar is voor jullie ogen, getuigt van de liefde Gods; het is ontstaan, om de gevallen wezens te helpen, om ze uit hun gevallen toestand weer omhoog te leiden, en daarom kan ieder scheppingswerk beschouwd worden als een uitvloeisel van de goddelijke liefde en moet het dus ook zo geacht en gewaardeerd worden. Niets mag moedwillig vernietigd worden, wat God liet ontstaan, omdat dan de bestemming ervan, de vervulling van het doel, verhinderd wordt. En ook mag niet een mensenwerk te niet gedaan worden, wat eveneens een bestemming heeft toegewezen gekregen – de bestemming dienend werkzaam te zijn.

Want aan ieder scheppingswerk, dat door Gods wil is ontstaan, is deze bestemming toegewezen, omdat het anders de hogere ontwikkeling van het wezenlijke niet zou kunnen bevorderen. En evenzo zijn de door de mens ontstane scheppingen, al naar hun bestemming, op waarde te schatten. Zodra ze dezelfde opgave hebben, weer tot nut te zijn, zodra ze op de een of andere wijze de medemens of ook andere scheppingen dienen, dragen zij ook bij tot de verdere ontwikkeling van het wezenlijke en vervullen zij hun doel.

De vernietiging van zulke scheppingen betekent een onderbreking van de ontwikkelingsgang van het geestelijke en kan nooit voor God gerechtvaardigd worden – zoals trouwens elke vernietiging der materie als beweegreden de liefde hebben moet, om voor God gerechtvaardigd te zijn – indien dus een vernietiging plaatsvindt, om nuttige dingen te scheppen, die heilzaam voor de mensen zijn, die een dienend doel vervullen, dan is deze vernietiging gegrond op naastenliefde. Elke andere vernietiging is echter een vergrijp, een vergrijp jegens de naaste en jegens God, die door Zijn macht dingen liet ontstaan, die waarachtig een ander doel hebben, dan ten prooi te vallen aan de vernietigingsdrang der mensen. En deze misdaad wreekt zich zwaar.

Wat aan materie vernietigd wordt, gedreven door haat en liefdeloosheid van de mensen jegens elkaar, dat moeten de mensen ook goedmaken, zowel zuiver materieel, omdat voor hen dingen verloren gaan, die tegenover hen hun doel om te dienen vervulden, als ook geestelijk, en dit laatste op een bijzonder pijnlijke wijze.

Want er is iets geestelijks vrij geworden, tegen zijn wil en voortijdig, en dit geestelijke belaagt al de wezens in zijn omgeving, maar in het bijzonder de mensen, doordat het zijn ziel voortdurend voor ogen staat, dat wil zeggen: voortdurend zijn gedachten zich bezighouden met de verloren dingen en dat dit buitengewoon schadelijk is voor de ziel, omdat zij daardoor geremd wordt in haar ontwikkeling. Ze wordt belemmerd in het geestelijk streven, haar zintuigen worden steeds op het materiële gericht en zo kunnen de scheppingen voor een mens tot een stille kwelling worden, wanneer ze hem ontbreken, wanneer ze ten prooi vallen aan de vernietigingsdrang van de mens.

Iedere schepping, die het werk is van God of van de mens, die maar opbouwend werkzaam wil zijn, moet worden geacht. Het vernietigende principe echter toont zich in het werkzaam zijn van Gods tegenstander. En deze woedt momenteel in de wereld. Hij zet de mensen aan tot Godweerstrevend handelen tegen Zijn scheppingen, hij heeft in de mens de vernietigingsdrang gewekt, omdat ze zonder enige liefde zijn en de zin en het doel van de schepping niet meer inzien.

En dit zal kwalijke gevolgen hebben, want tegenover dit vernietigingswerk van de mensen, onder invloed van de macht van het kwaad, zal God een vernietigingswerk plaatsen, dat veel groter is, evenwel slechts gebaseerd is op Gods liefde. Hij zal het geestelijke dat gewillig is de gang over de aarde op dienende wijze te gaan, bevrijden uit de eindeloos lange gevangenschap. Hij zal de vaste materie losser maken, opdat de menselijke vernietigingsdrang een halt toegeroepen wordt en de mensen leren de aardse scheppingen zo te zien, als wat ze zijn, als middel tot ontwikkeling, zodra ze hun dienende functies kunnen uitoefenen.

Deze goddelijke vernietigingsdaad zal de mensen nog veel zwaarder treffen, maar dit is nodig, opdat zij weer naar het juiste denken worden teruggevoerd, opdat ze ieder scheppingswerk achten en waarderen, opdat ze hiervan de bestemming inzien en weer opbouwend werkzaam zijn. Want alleen dit is goddelijke ordening, dat al wat is, naar omhoog schrijdt en dat ook ieder menselijk scheppingswerk een geestelijke ontwikkeling waarborgt, zodra het zijn doel om te dienen vervult, zodra het uit de wil van de mens om te helpen, voortgekomen is.

Amen