Inhoud

BD.2901 Wreedheden – Eindtijd – Laatste oordeel
BD.2904 Het masker van de tegenstander – Aan hun vruchten zult u ze herkennen
BD.2910 Omvorming van de materie – Oplossen – Ontwikkelingsgang
BD.2912 Houd de dood voor ogen
BD.2914 Eigenliefde in het hiernamaals verlengt de toestand van lijden – Hulpvaardigheid
BD.2915 Verwoesting van de vaste vorm – Begin van de ontwikkelingsgang
BD.2917 De wil voor het goede – Vergrote kracht
BD.2923 Strijden of dienen – Arrogantie – Deemoed
BD.2928 Streven naar volmaaktheid

                                                              – * –

BD.2901
28 september 1943

Wreedheden – Eindtijd – Laatste oordeel

Een tijd van ongewone gebeurtenissen zal de mensen in voortdurende opwinding houden, want nu breekt de tijd van de zwaarste strijd aan en de voortekenen van de eindtijd worden merkbaar. Zoals het tevoren is verkondigd, zo zal het worden vervuld. De chaos zal steeds groter worden, de aardse nood zal toenemen, de mensen zullen elke hoop verliezen, er zal droefenis en ellende aanbreken en het geestelijk lage niveau zal steeds dieper zinken, want de mensen worden steeds liefdelozer en berokkenen elkaar schade op elke manier. De eigenliefde zal overheersen en er zal alleen aan eigen voordeel worden gedacht bij elke handeling en daardoor zal de nood steeds groter worden. En de gebeurtenissen zullen elkaar razend snel opvolgen, er zullen dingen gebeuren, die voorheen niemand voor mogelijk hield. De satan woedt onder de mensheid en hij probeert ze te gronde te richten en de mensen bieden de helpende hand bij de grootste verschrikkingen. Ze schrikken nergens voor terug uit eigenbelang en dierlijke begeerten, ze nemen wraak op een manier die onmenselijk is en ze leggen zich geen enkele remming op.

En dat is de tijd, waarin grote eisen worden gesteld aan het rechtvaardigheidsgevoel van de mensen, waarin dezen moeten kiezen voor recht of onrecht, waarin ze scherpe grenzen moeten trekken, waarin de goddelijke geboden worden overtreden, waarin ze dus niet moeten dulden wat strijdig is met deze geboden, dat wil zeggen het niet mogen goedkeuren door stilzwijgen of zelfs toestemming. Het is de tijd waarin het goddelijk ingrijpen, om aan de grofste liefdeloosheid een einde te maken, onvermijdelijk is, want deze ontaardt in de ergste wreedheden. Wat nog nooit op aarde is gebeurd zal zich nu afspelen en de gebeurtenissen zullen elkaar snel opvolgen, omdat er geen lange tijd meer is tot aan het einde. Dit echter is vreselijk.

En daarom wrikt God tevoren nog aan de harten der mensen en Hij tracht hen ertoe te brengen na te denken en dus zal Hij ze laten delen in het noodlot van de gehele mensheid. Hij hindert de mensen niet als ze elkaar martelen en de wereld zal dingen beleven, die in hun grootte en wreedheid onvoorstelbaar zijn. Want het is de tijd van het einde en dit is een tijd van verschrikking, die alleen nog maar kan worden overtroffen door het laatste oordeel, dat echter niet van de kant van de mensen over de aarde komt, maar uitsluitend een daad van goddelijke rechtvaardigheid is, om aan de onnoemelijke ongerechtigheden een eind te maken.

Amen

BD.2904
30 september 1943

Het masker van de tegenstander – Aan hun vruchten zult u ze herkennen

Alleen dat wat van God uit bij de mensen binnenstroomt, kan hen er toe brengen juist te handelen. Nooit echter zullen krachten van beneden de mensen de liefde leren en hen er toe bewegen een God welgevallig leven te leiden. U weet toch: “Aan hun vruchten zult u ze herkennen”. U kunt dus constateren aan welke krachten de mensen zich overgeven.

En dit is voldoende voor u die nog steeds in twijfel verkeert. Welke geest zou u liefde leren dan alleen God zelf? De liefde is goddelijk en zal daarom nooit door die wezens worden uitgedragen die van God zijn afgekeerd. Waar eenmaal liefde geleerd en beoefend wordt, daar is ook de macht van de tegenstander gebroken, dus zou hij zichzelf van een wapen beroven als hij ter wille van de schijn eerst tot het werkzaam zijn in liefde wilde aansporen. Hij zou daarmee de mensen zelf het beste middel in de hand geven hem te doorzien, waardoor zij hem zelf en zijn tegen God gerichte activiteiten konden herkennen.

Hij probeert de mensen te verblinden en ook hun oordeelsvermogen te verzwakken, en daarom omhult hij zich zelf met de dekmantel der liefde. Hij pretendeert goed en edel te zijn, als vertegenwoordiger van het goede, maar daarbij zoekt hij voor zijns gelijken alleen voordelen, die echter steeds weer als aards herkenbaar zijn en steeds ten koste van anderen bereikt worden. Het zijn geen werken van liefde waartoe hij de mensen aanspoort, maar hij omgeeft die met de dekmantel der liefde. Het zijn geen geestelijke doeleinden die hij op ’t oog heeft, doch altijd aards-materiële, maar altijd met het voorwendsel dat die het hogere dienen. Daaraan kunt u dus de werking van beneden herkennen.

Zodra echter de omvorming van het innerlijke wezen tot liefde onderricht wordt, kunt u de goddelijke oorsprong herkennen en weten dat alleen de boden des hemels u zo’n leer overbrengen. Want door de liefde bevrijdt de mens zichzelf, door de liefde wordt hij aan God gelijk – die zelf Liefde is – en daardoor komt hij vrij van de macht van Gods tegenstander.

Deze echter probeert de mensen opnieuw aan zich te ketenen en spoort hen daarom vaak tot liefdeloze handelingen aan. Hij zet hen aan tot een openlijke strijd tegen God en tegen alles wat goed is. Hij probeert het denken van de mensen van het goede af te leiden en alleen materiële zaken na te streven. Daarom gaat zijn invloed in het bijzonder uit naar de vernietiging van alles wat voor God en van God getuigt. Daarom tracht hij in de eerste plaats de mensen in hun eigenliefde te sterken en zal daarom nooit hardop de liefde tot de naaste prediken, want alleen zo wint hij de zielen voor zich.

De goddelijke liefde echter openbaart zich doordat ze de mensen tot onbaatzuchtige liefde opvoedt, doordat ze hun de weg wijst die voert tot het terugwinnen van de oertoestand – die de liefde in de reinste vorm was. Daarom moet alles wat liefde leert ook van goddelijke oorsprong zijn, het moet onvermijdelijk van God getuigen daar God zelf de liefde is en Hij al het eens van Hem afgevallene weer tot zich terug wil voeren, wat echter alleen mogelijk is als de mens zelf weer tot liefde wordt. Daarom geldt alle inspanning van de lichtwezens maar een doel, namelijk de mensen in de leer van de liefde te onderwijzen en hen te helpen tot God te komen.

Amen

BD.2910
5 oktober 1943

Omvorming van de materie – Oplossen – Ontwikkelingsgang

De verandering van de materie vraagt vaak eindeloos lange tijd. Want pas wanneer ze zich ontbindt, geeft ze het geestelijke vrij dat in haar verbannen is. De menselijke wil kan een uiteenvallen van de materie bespoedigen. Toch staat hem maar een klein deel ervan ter beschikking, en wel is dit het omhulsel van het geestelijke dat geen hardnekkige tegenstand biedt aan God. God is sinds eeuwigheid op de hoogte van zowel de weerstand als ook van het opgeven ervan, en heeft het geestelijke ook de verblijfplaats toegewezen waar het verlossing ten deel valt overeenkomstig zijn wil. En dit verklaart weer het verschil in gesteldheid van de aardoppervlakte en de plantengroei daarop, de tijdsduur van vele scheppingen, de vaak voorkomende uitbarstingen in bepaalde gebieden, de exploitatiemogelijkheden van de bodemschatten en het verschil in het vermogen om vorm te geven en in de capaciteit van de mensen. Aan het geestelijke dat van zins is zijn weerstand op te geven en te dienen, moet steeds in overeenkomstige verhouding de mogelijkheid worden geboden in een materie te verblijven die een dienende taak vervult. Verder moet ook de wil van de mensen in hen bovenkomen om uit de harde materie doelmatige voorwerpen te vervaardigen. De mensen moeten zulke voorwerpen dus nodig hebben en daaraan beantwoordend weer in omstandigheden leven waar ze noodzakelijk zijn. Er moet een voortdurend evenwicht zijn tussen krachten die werkzaam willen worden en behoeften.

De materie moet dus nodig zijn voor scheppingen van dienende – hun bestemming nakomende – aard. Alleen dan is er een voortdurende verandering van de uiterlijke vorm van het geestelijke mogelijk. Maar bovenmatig veel geestelijks is in scheppingen gekluisterd in zowel de meest vaste vorm, als ook in de al rijpere plantenwereld, die ondenkbaar lange tijden onveranderd blijft. Het maakt alleen minimale veranderingen door die geen dienend doel vervullen dat voor de mens duidelijk zichtbaar is, maar die voor andere scheppingswerken en de ontwikkeling ervan niet zonder betekenis is. Deze materie bevat het meest weerspannige geestelijke en is vanuit het inzicht van de hardnekkigheid sinds eeuwigheid tot de omhulling hiervan bestemd. Wel maakt het ook de ontwikkelingsgang door, alleen in vertraagde vorm. Mensenhanden dragen weinig bij tot de omvorming van zulke materie en ze wordt meestal alleen veranderd door goddelijk ingrijpen door natuurkrachten, stormen, hitte, regen en uitbarstingen die in een lange periode een oplossen of veranderen van de uiterlijke vorm tot stand brengen. En daarom moeten steeds weer ingrijpende veranderingen van de aarde plaatsvinden. Van tijd tot tijd moet zowel de aarde in haar uiterlijke vorm worden omgevormd, als ook moet aan het geestelijke in het binnenste van de aarde de mogelijkheid geboden worden aan het aardoppervlak te komen om daar zijn ontwikkelingsgang te kunnen beginnen. En daarom kan de aarde nooit onveranderd blijven bestaan, want ze is materie waarvan het einddoel ontbinding is, wat weliswaar eeuwigheden duurt, maar in bepaalde perioden steeds weer plaatsvindt als een dwingende noodzaak voor het in de vaste vorm gekluisterde geestelijke dat eens vrij moet worden om zich positief te kunnen ontwikkelen.

En nu begint voor het geestelijke de weg van het aardse bestaan door de ontelbare uiterlijke vormen, waarvan het elke moet overwinnen door dienende bezigheid tot aan de ontbinding van deze vorm. En al gaan er ook duizenden jaren overheen, dan loopt toch het ontwikkelingsproces op aarde eenmaal af, omdat niets op aarde blijvend is, omdat alles moet veranderen en deels door menselijk willen, deels door goddelijk willen een verandering ondergaat. Er moeten wel zekere wetten van kracht zijn, dat wil zeggen er mag niet wederrechtelijk iets verwoest worden, zoals ook de door mensenhand ontstane voortbrengselen de naaste geen schade mogen berokkenen, daar anders het geestelijke in de materie wordt gedwongen tot liefdeloosheid en dit zich doet gevoelen bij de mensen zelf die het tot zo’n activiteit aanleiding hebben gegeven. De wil om te dienen is de basis voor de weg omhoog. En het geestelijke moet deze wil steeds weer bewijzen, doordat het in elke vorm bereidwillig zijn taak op aarde vervult. Deze taak komt het weliswaar onder de wet van gedwongen wil na, maar door zijn bereidwilligheid om te dienen verkort het de duur van zijn verblijf in de vorm van dat ogenblik aanzienlijk en kan het deze vorm nu des te vlugger inwisselen. De ontwikkelingsgang van het geestelijke is daarom een eindeloze keten van een andere vorm aannemen van de meest verschillende aard. En de gewilligheid van het geestelijke daarin bepaalt de tijdsduur van elke afzonderlijke vorm. En daarom moet de hele schepping op zich anders worden. Niets kan blijven zoals het is. Integendeel, het moet voortdurend nieuwe vormen aannemen. En elke vorm moet een dienend doeleinde vervullen, omdat anders het geestelijke daarin niet kan rijpen tot aan de laatste uiterlijke vorm, tot de mens die dan de laatste proef in het aardse leven in vrije wil moet afleggen om nu van elke uiterlijke vorm vrij te worden en als vrij wezen binnen te kunnen gaan in het geestelijke rijk.

Amen

BD.2912
6 oktober 1943

Houd de dood voor ogen

Haal uzelf het uur van de dood voor de geest en vraag u af in hoeverre u klaar bent voor de eeuwigheid.

Geef uzelf rekenschap hoe uw verhouding is tot God en hoe u het talent hebt gebruikt, dat Hij u gegeven heeft voor uw tijd op aarde.

Onderzoek uzelf of u zich staande kunt houden voor de rechterstoel van God, of uw aardse levenswandel juist is voor God, of u de liefde hebt beoefend en of u ieder uur bereid bent deze aarde te verlaten, zonder vrees dat u zich voor God moet verantwoorden.

Bedenk, dat met de dood ook uw kracht ten einde is. Dat u uit eigen kracht niets meer vermag als uw ziel in een onvoltooide staat van de aarde heengaat. Vraag uzelf af of u tevreden bent en gerust van de wereld kunt heengaan.

Oefen strenge kritiek uit op uzelf en tracht uzelf dan te vervolmaken. Gebruik iedere dag die u nog gegeven is, want zolang u op de aarde vertoeft kunt u nog veel bereiken. U hebt de mogelijkheid uzelf nog te louteren, omdat u de kracht daartoe hebt en die nog kunt vergroten door liefdewerken.

Houd uzelf de dood voor ogen en besef dat u een zwak schepsel bent. Als God het uur van sterven heeft vastgesteld, kunt u dit geen uur uitstellen. En bid innig tot God om erbarmen, om Zijn genade en Zijn bijstand, dat Hij u Zijn liefde schenkt en met Zijn liefde ook de kracht die u uw opstijgen verzekert. Houd steeds alleen dit doel voor ogen, dat u moet ontwaken om dan eeuwig te leven wanneer het aardse leven voor u geëindigd is. En leef dan volgens dat doel. Vervul de wil van God en bedenk steeds dat iedere dag voor u de laatste kan zijn op aarde.

Dan zult u zich voorbereiden. U zult bewust leven en u zult dan zonder vrees binnengaan in het rijk van vrede, in uw ware vaderland.

Amen

BD.2914
8 oktober 1943

Eigenliefde in het hiernamaals verlengt de toestand van lijden – Hulpvaardigheid

In het geestelijke rijk heeft het in liefde werkzaam zijn precies dezelfde uitwerking als op aarde: een vergrote toevoer van kracht, dus ook geestelijke vooruitgang, want elk in liefde werkzaam zijn effent de weg naar God en het dicht bij God zijn is het laatste doel van alle wezens. In het geestelijke rijk wordt daarom de liefde eveneens gepreekt, dat wil zeggen de lichtwezens maken de niet verloste zielen erop opmerkzaam, dat alleen de liefde hen bevrijding brengt en ze geven hen ook alle gelegenheid, om zich in liefde te kunnen ontplooien. Anders dan op de weg van de liefde kan geen ziel zich positief ontwikkelen, maar dit is in het geestelijke rijk heel wat moeilijker dan op aarde, zolang de ziel nog onwetend is, dus nog geen inzicht heeft. Want dan raakt haar alleen haar eigen lot, ze ziet de nood van andere zielen niet, omdat ze nog te zeer in de eigenliefde vastzit, die de schuld is van haar onwetende toestand.

En deze eigenliefde verhindert haar om onbaatzuchtig in liefde te werken, want de ziel beschouwt dan zichzelf als middelpunt. Ze voelt zich ongelukkig en wel ten onrechte, want haar eigenliefde verhult haar eigen fouten, terwijl ze alle fouten van de andere zielen inziet en zich boven dezen verheven voelt. En dus kan ze geen liefde voelen voor al die zielen om haar heen. Ze is hard en gevoelloos en toont geen belangstelling voor de andere zielen. En zolang zal zij ook haar nood bitter voelen, die alleen maar kleiner wordt, als in haar de liefde ontvlamt en haar aanzet om werkzaam te zijn in liefde. En vaak gaat er een eindeloos lange tijd voorbij, tot de ziel gevoelig wordt en uit eigen aandrang bereid is om te helpen.

En toch kan ze niet anders, dan door onderrichting van de kant van de lichtwezens worden aangespoord om te werken in liefde, want ze moet in volledig vrije wil besluiten hulp te willen bieden. Ze moet haar eigenliefde opzij zetten, haar eigen nood buiten beschouwing laten en proberen de nood van de eveneens lijdende zielen te verzachten. Dan zal haar tot nu toe krachteloze toestand een verandering ondergaan. De ziel zal de toevoer van kracht bemerken en steeds beter in staat zijn te helpen en te werken in liefde. Haar toestand wordt nu steeds vrijer en ze beseft nu, dat het steeds lichter wordt om haar heen. Ze is in staat dingen te zien, die haar gelukkig maken. Haar weten wordt groter en haar wil om bij God te komen steeds sterker. En dus wordt ook haar werkzaam zijn in liefde steeds ijveriger, want ze beseft de macht en de kracht van de liefde. Ze ziet haar doel in en stuurt hier op aan. Ze probeert in de nabijheid van God te geraken en zich door de liefde te verlossen.

Amen

BD.2915
9 oktober 1943

Verwoesting van de vaste vorm – Begin van de ontwikkelingsgang

De wil om dienstbaar bezig te zijn bevrijdt het geestelijke uit de vaste vorm, uit de hardste materie, en ontsluit het de mogelijkheid zich positief te ontwikkelen. En dit bevrijden uit de vorm is een ontwikkelingsproces, dat steeds duidelijk aan het licht komt en dat meestal verbonden is met geweldige uitingen van de krachten der natuur, waarvan God zich bedient om de harde materie te verwoesten.

Het geestelijke uit het eerste omhulsel wordt na eindeloos lange tijd bevrijd. De vorm wordt opengebroken, zodat het geestelijke in ontelbare partikeltjes wordt verstrooid. Het blijft nog wel in dezelfde materie, die nu echter een dienende functie wordt toegewezen, of weer als materie voor nieuwe scheppingen door mensen, of ook in kleinste verkleining om plantaardige stoffen op te nemen, al naar gelang de aard van zijn hoedanigheid en de sterkte van de wil om te dienen. Dit is in zekere zin het begin van de ontwikkeling, die nu steeds weer in veranderde uiterlijke vorm plaatsvindt.

Steeds is een werk van verwoesting door God gewild, wanneer dit zich zonder menselijke inwerking afspeelt of er een verwoesting van materie wordt uitgevoerd om dingen te kunnen vormen, die een dienend doel vervullen. Het is dus eerst van Gods wil afhankelijk, wanneer het geestelijke de weg van ontwikkeling begint. Want dit geestelijke heeft dan uit eigen beweging laten blijken, dat het dienend bezig wil zijn.

Maar het geestelijke in de vaste vorm kan ook door mensenhand en mensenwil vrij worden, door ontginning van de aarde, door opgraving van schatten, die het binnenste der aarde bevat. En ook dit gebeuren van het uiteen doen vallen of bevrijden van de materie is door God gewild. Maar steeds is voorwaarde, dat deze exploitatie het welzijn van de mensheid betreft, dat dus de opgegraven schatten bestemd zijn om de mensen te dienen, hun levensbehoeften te dekken en dat ze dus van levensbelang zijn. Dan is de bevrijding van het geestelijke uit de vaste vorm gelijkwaardig aan de gebeurtenis van een verwoesting door natuurkrachten, door erupties, die het binnenste der aarde loswoelen en naar de oppervlakte vervoeren.

Zulke erupties zullen meestal daar plaatsvinden, waar mensenhand weinig toegang vindt. Ja, er zal door zulke erupties vaak pas een gebied ontstaan, dat door mensen bewoonbaar kan worden gemaakt, opdat het nu zich gewillig tonende geestelijke de gelegenheid wordt geboden een dienende functie te vervullen. Steeds is het geestelijke in het laatste stadium van zijn ontwikkeling – de mens – in rechtstreekse verbinding met het geestelijke, dat zijn levensweg op aarde begint. De eerste heeft het laatste nodig en daardoor geeft het dit de mogelijkheid zich positief te ontwikkelen. Meestal brengen aarderupties de mensen in nood, die hen uitermate werkzaam laat worden. En zo zijn er vergrote mogelijkheden gegeven, dat het vrij geworden geestelijke in nieuwe vormen zijn verblijf kan nemen. Want het werk van de mensen is nodig om dingen vorm te geven, die weer een dienend doel vervullen.

Maar ook door goddelijk willen komt het geestelijke, waarvan de omhulsels door mensenhanden niet toegankelijk zijn, tot zijn dienende bestemming. In de natuur is het steeds weer onderling dienstbaar, want overal zijn mogelijkheden geschapen door God, dat het geestelijke rijp kan worden in elke vorm, als het eenmaal de wil om te dienen te kennen heeft gegeven.

Amen

BD.2917
10 oktober 1943

De wil voor het goede – Vergrote kracht

De wil voor het goede zal ook vergrote kracht naar de ziel laten stromen om de wensen van het lichaam te overwinnen. Want steeds wordt met de vrije wil van de mens rekening gehouden. Steeds zullen de stromingen van kracht in overeenstemming met deze wil sterker of zwakker zijn. De overdracht van kracht door de lichtdragers is op aarde, net als in het geestelijke rijk, van zo verschillende sterkte, omdat de ziel zich daar eerst helemaal voor moet openen om die in ontvangst te kunnen nemen. En dit openen is altijd pas het gevolg van de wil. En bijgevolg zal de wil die op het goede – dus op God – gericht is, elke krachtstroom zonder weerstand in ontvangst nemen.

De mens zal bereid zijn in ontvangst te nemen, wat de liefde van God hem aanbiedt. En dan kan ook de ziel rijper worden. Ze kan zich bij de geest in zich aansluiten, niet gehinderd door het lichaam. Ze zal geen tegenwerking te vrezen hebben, omdat ook het lichaam zich bij dit streven aansluit en voor de verzoekingen door de wereld niet meer zo toegankelijk is, hoewel ze er nog vaak mee wordt geconfronteerd, om de sterkte van de wil te beproeven en te vergroten. En hoe minder weerstand er nu dus wordt geboden aan het werkzaam zijn van de lichtdragers, des te succesvoller is nu de wandel over de aarde voor de ziel. Want ze begint haar boeien los te maken. Ze streeft naar de vrijheid van geest en ze benut de laatste tijd van haar leven op aarde alleen om de materie te overwinnen, wat haar ook een gemakkelijk loslaten van de vorm oplevert als haar levensweg op aarde is beëindigd.

Maar de mens kan over zichzelf beslissen. Hij kan zich naar elke kracht keren, naar zowel de goede als naar de slechte. Hij wordt niet gehinderd, alleen maar in liefdevolle zorg geleid, zodat het voor hem gemakkelijk is om zich naar God te keren. Maar of hij het goede in zich tot ontplooiing brengt, is afhankelijk van zijn wil. En daarom is hij ook verantwoordelijk voor zijn wil. Hij is als het ware de vormgever van zijn wil en moet ook de gevolgen op zich nemen. Want het wordt hem ook in alle levensomstandigheden bijgebracht, dat en waarom hij voor God moet kiezen in het laatste stadium van zijn ontwikkeling.

Hij is daarover nooit zonder weten, wat als dit weten hem niet van buitenaf toekomt door onderrichtingen, door het goddelijke woord, kan hij het ook binnen in zich vernemen door de stem van zijn geweten, die hem oorspronkelijk luid en verneembaar onderricht, maar die door zijn eigen wil ook tot verstomming kan worden gebracht. Maar lukt het de ziel het lichaam willoos te maken, dat wil zeggen het verlangen ervan helemaal aan het verlangen van de ziel aan te passen, dan gebruikt de ziel de gehele wil voor het goede. Dan zal ze voortdurend opwaarts streven en overdracht van krachten uit het geestelijke rijk in ontvangst nemen, die haar geestelijke voltooiing tot gevolg hebben. Want de kracht uit het geestelijke rijk voert onomstotelijk opwaarts.

Amen

BD.2923
13 oktober 1943

Strijden of dienen – Arrogantie – Deemoed

Om rijp te worden moet de mens allerlei tegenstand overwinnen, omdat zijn klim omhoog alleen mogelijk is als hij strijdt of dient. De afval van God heeft plaatsgevonden in zelf aanmatiging, door valselijk aan te nemen zo machtig te zijn dat het wezen met God zou kunnen breken, dat het ook zonder Hem in het volle bezit van kracht is. En dus wilde het geestelijke heersen naast God om zich door het vergroten van de eigen kracht boven God te stellen. En nu moet het de weg terug gaan; het moet, om met God te kunnen heersen op de eerste plaats zijn krachteloosheid inzien en nu om de hem ontbrekende kracht worstelen en vragen, in diepste deemoed moet het God dienen en het wezenlijke dat hem is toegevoegd.

Het moet strijden of dienstbaar zijn, dus zichzelf overwinnen, het moet vanuit zijn aanmatiging terug tot deemoed worden en nu de kracht nastreven, die het eens bezat en bewees deze onwaardig te zijn. Dus moet het ’t bewijs leveren waardig te zijn en hiervan getuigen door worstelen en dienstbaar zijn. Dan ontwikkelt het geestelijke zich positief.

Maar is nu in de mens het gevoel om te heersen te sterk ontwikkeld, dan moet hij daar tegen strijden, hij moet dus een strijd voeren tegen zichzelf. En dit is beduidend zwaarder. Hij moet de deemoed ook tegenover de naaste beoefenen, hij moet de arrogantie die hij tegenover God had, aflossen doordat hij zich in dienende liefde tot zijn medemensen wendt. Dezen zijn ook Gods schepselen en voor God moeten ze als mensen worden behandeld en niet als onder hem staand, maar als gelijkwaardig worden aangezien. En zo de mens een heersersnatuur heeft, moet hij zich bijzonder overwinnen als hij aan deze eis wil voldoen. Hij moet dienen terwijl hij zou willen heersen, hij moet worstelen terwijl hij het voor het zeggen meende te hebben. Alleen zo kan hij zich positief ontwikkelen, want zijn wezen zal hem velerlei tegenstand laten voelen, ten gevolge waarvan hij rijper kan worden. En niet eerder zal hij zich hebben overwonnen tot hij zijn arrogantie van weleer opgeeft, tot hij klein en deemoedig tegenover God staat en begeert met Hem verenigd te zijn.

Amen

BD.2928
16 oktober 1943

Streven naar volmaaktheid

Het onvolmaakte belet zichzelf de toegang tot God en het kan eeuwig niet het aanschouwen van God bereiken, wanneer het er niet naar streeft zijn onvolmaaktheid af te leggen en zich aan te passen aan het volmaakte Wezen van God. Het kan ook niet de stralingen van God in ontvangst nemen, zolang het zich niet voor deze stralingen openstelt in het besef van zijn gebrekkige toestand, om deze toestand op te heffen. Het streven naar volmaaktheid is een eerste vereiste om deze te bereiken. Maar streven zal de mens pas, wanneer hij zichzelf ziet als onvolmaakt wezen. Maar dit inzicht ontbreekt de mensen, en wel omdat ze een hoogst volmaakt Wezen niet meer willen erkennen, omdat ze een dergelijk Wezen – de eeuwige Godheid – niet meer met hun denken in overeenstemming kunnen brengen, en omdat ze geen voeling hebben met dit hoogst volmaakte Wezen.

Zelfs wanneer ze over God spreken en voorwenden dat ze in Hem geloven, vormen ze zich toch geen juist begrip van Zijn grootte en volmaaktheid, omdat ze er nog niet serieus over hebben nagedacht, hoe klein ze tegenover hun Schepper zijn en hoe onvergelijkbaar verheven het hoogste Wezen is, aan wie alle macht ter beschikking staat in de hemel en op de aarde. Een innerlijke bespiegeling daarover, een innerlijk zich verdiepen in de bewijzen van de goddelijke Liefde, Wijsheid en Almacht, die aan de mens in elk scheppingswerk zichtbaar worden, laat hem pas een vermoeden krijgen van de eigen ontoereikendheid en onvolmaaktheid, omdat hij zich nu pas bewust wordt van de volmaaktheid Gods. En dan pas begint er van de kant van de mens een streven, wanneer dit inzicht hem ertoe aanzet, wanneer hij er vurig naar verlangt, het hoogste en volmaaktste Wezen tegenover zichzelf gunstig te stemmen, wanneer hij de liefde en het welgevallen van dit Wezen zou kunnen verkrijgen en nu zijn best doet om volmaakt te worden. Want pas een bewust streven laat hem rijp worden.

Nu pas wordt de afstand tot God kleiner. De mens ziet zich als een schepsel van het volmaaktste Wezen. Hij ziet zich als een wezen dat oorspronkelijk eveneens volmaakt was en wiens einddoel weer de oertoestand is. Hij weet dat zijn afval van God hem ook de onvolmaaktheid heeft opgeleverd en hij weet ook dat de terugkeer naar God alleen kan plaatsvinden in de staat van volmaaktheid, dat deze hem pas de nabijheid van God oplevert en dat hij alleen door volmaaktheid tot het aanschouwen van God kan komen, omdat de aaneensluiting met God een aanpassen aan het hoogste en volmaaktste Wezen vereist.

Amen