Inhoud

BD.2734 Het zichtbare verschijnen van de Heer – “Waar twee of drie samen zijn in mijn naam”
BD.2744 Ondoorgronde natuurkrachten – De wezenlijke werking ervan
BD.2749 Gods wegen zijn vaak onbegrijpelijk
BD.2752 Woorden van liefde van de Vader
BD.2757 De wil van God en de toelating door God
BD.2762 “Open uw harten”
BD.2767 Het geloof aan een voortleven van de ziel – De genade van God
BD.2768 Betekenis van de kruisdood van Jezus en gevolgen van de afwijzing
BD.2771 Het geloof in God als oorsprong van de schepping
BD.2775 Incarnatie
BD.2776 De wil om te leven – De angst voor de dood
BD.2778 Verleiding in de vorm van aards amusement
BD.2783 Opofferingsgezinde liefde
BD.2785 Verwoestingen door menselijk willen
BD.2787 Luisteren naar de stem van binnen – Gaven van boven – Alles wat goed is, is goddelijk
BD.2795 Nakomelingschap – In ongeduld wachtende zielen
BD.2797 De kracht van het goddelijke woord – Profeet – De wederkomst van de Heer
BD.2800 Beroepsmatige missionarissen – Schoolkennis

                                                                               – * –

BD.2734
12 mei 1943

Het zichtbare verschijnen van de Heer – “Waar twee of drie samen zijn in mijn naam”

God maakt zich bekend als er acht op Hem wordt geslagen. Hij vertoeft te midden van de zijnen, weliswaar onzichtbaar, maar om het geloof te versterken openbaart Hij zich op velerlei manieren. Hij spreekt met de mensen door Zijn geest door middel van gedachten of ook hoorbaar. Zo vertoeft Hij in het woord onder de mensen die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden. Maar aan een enkeling wiens liefde voor Hem diep en tot offers bereid is, zal Hij ook zichtbaar verschijnen.

Maar herkennen zullen Hem ook maar weinige. Want Hij zal in een eenvoudige gedaante onder hen zijn. En alleen de liefde van het hart zal Hem herkennen, omdat ze zich sterk tot Hem aangetrokken voelt en daaraan de nabijheid van de Heer herkent. Er zal rust, vrede en eendracht zijn onder de mensen waar de Heer zich zichtbaar openbaart. En iedereen zal elkaar dan in liefde tegemoet treden en als geestverwant zal Hij plotseling in hun midden zijn. En Hij zal liefde uitstralen en de mensen gelukkig maken.

Zijn oog zal vol mildheid en goedheid op de zijnen rusten. En Zijn woord zal troost en kracht schenken. En er zal rust over de mensen komen en elk hart zal vol liefde op Hem gericht zijn, elk oor zal Zijn woorden opnemen. En plotseling zal Hij voor hun ogen verdwijnen en daaraan zullen ze herkennen wie er onder hen heeft vertoefd. En Zijn verschijning zal het geloof van de mensen versterken. Alle twijfel zal verdwijnen en vol moed om getuigenis af te leggen, zullen ze zich nu inzetten voor Hem en Zijn naam. Niets zal hun schrik aanjagen, wat er ook tegen hen wordt ondernomen. Want ze voelen zich begeleid door Hem die ze mochten aanschouwen op al hun wegen.

De Heer zal tot de zijnen komen als ze in grote nood zijn, zichtbaar en onzichtbaar, maar steeds voelbaar in het hart van degenen die Hem liefhebben. Hij zal zich laten zien aan allen die samen zijn gekomen in Zijn naam, of ook aan afzonderlijke mensen die bijzonder sterk in het geloof staan en in liefde leven. En zo zal ook iemand afzonderlijk in staat zijn Hem te zien, terwijl de anderen Hem niet kunnen zien. Maar onzichtbaar is Hij steeds aanwezig waar twee of drie in Zijn naam bijeen zijn. En dus kan ieder ook uit deze belofte van Jezus een sterk geloof putten, als hij deze woorden van Hem steeds voor ogen houdt: “Waar twee of drie in mijn naam samen zijn, daar ben Ik in hun midden.”

Zijn woord is waarheid en waar de Heer vertoeft, daar hoeft de mens niets meer te vrezen van de wereld. God zal zich overal openbaren. Waar een kleine gemeenschap is van godvruchtige en diep gelovige mensen, daar zal Hij zich in de komende tijd ook bekend maken om hen te sterken voor de strijd die ter wille van het geloof zal ontbranden. En daarom daalt Hij lang tevoren al in het woord af tot de mensen naar de aarde en bewijst daardoor dat Hij midden onder hen verblijft, dat Hij naar ieder komt die Hem wil horen, dat Hij hun rechtstreeks of indirect Zijn woord toezendt, opdat ze nota zullen nemen van Zijn altijd zorgzame liefde voor de zijnen die Hij heeft verkozen tot Zijn strijders.

En als het nodig is, zal Hij zich ook zichtbaar vertonen, als Zijn woord in hun harten de liefde voor Hem heeft doen ontvlammen en zij door de liefde in staat zijn, Zijn beeld in zich op te nemen, Hem te aanschouwen met lichamelijke of met geestelijke ogen. En het beeld zal diep in het hart gegrift staan. En steeds zal de mens Hem kunnen zien, wanneer zijn geloof versterking nodig heeft. En steeds weer zal hij troost en kracht kunnen putten, want de liefde van de Heer is ononderbroken bij degene die Hem liefheeft met heel zijn hart.

Amen

BD.2744
17 mei 1943

Ondoorgronde natuurkrachten – De wezenlijke werking ervan

Wel kunnen de mensen zich de krachten der natuur ten nutte maken – ze kunnen er gebruik van maken en ze voor hun plannen dienstbaar maken, ze kunnen weer dingen laten ontstaan met behulp van deze natuurkrachten – maar ze zijn niet in staat ze totaal te doorgronden. Er blijft voor hen verborgen in welke samenhang deze krachten met elkaar staan en wat ze nader beschouwd eigenlijk zijn. En nooit zullen ze daar uitsluitsel over kunnen verkrijgen, omdat dit weten een binnendringen in geestelijk gebied betekent, dat puur door middel van wetenschappelijk onderzoek niet kan worden betreden. Want de diepste grond van elke natuurkracht moet in het geestelijke worden gezocht en is daarom niet te verklaren, zolang noch de geestelijke weg wordt begaan, noch het geloof in geestelijk werkzaam zijn absoluut aanwezig is.

Een opheldering naar waarheid roert onvermijdelijk de geestelijke sfeer aan. De sfeer, welke de mensen meestal niet willen laten gelden. En dus zullen ze slechts in zoverre de krachten der natuur kunnen doorgronden, als die zich aards laten verklaren en beredeneren.

De mensen kunnen dus wetenschappelijk alleen maar tot zulke resultaten komen, die zich laten bewijzen. Dat wil zeggen ze kunnen wel de uitwerking vaststellen door hun ervaringen, maar nooit de oorzaak. Ze worden in zekere zin alleen beter vertrouwd met wat zich aards uit. En ze kunnen dit tot in detail waarnemen en dus nu ook door middel van onderzoek bewijzen en zich daar nu op baseren. En daaraan beantwoordend kunnen ze deze krachten voor zich bruikbaar maken. Maar vanwaar ze komen, wat ze eigenlijk zijn en welk doel ze hebben, is voor de mensen nog een onopgelost raadsel en dat zal het ook blijven, zolang niet de geestelijke weg wordt begaan.

En ze zullen ook niet in staat zijn de elementen der natuur te onderzoeken, als deze zich buitengewoon uitleven. Want daar ze niet op de hoogte zijn van hun oorsprong, is tijd en aard van hun uitbarsting voor hen onbekend. Ze komen tot de conclusie, dat het de invloed is van de zon. En daarop baseren ze de voor hen onverklaarbare natuurkrachten. Hun weten is fragmentarisch en vertoont op dit gebied grote gaten. Ze zijn weliswaar door middel van onderzoek gevorderd in zoverre, dat ze de uitwerking van de natuurkrachten kunnen berekenen en aan de hand van cijfermateriaal vaststellen, doch ze zullen nooit in staat zijn de oorzaak te doorgronden. En daarom zullen ze steeds weer verrast zijn en niet van te voren kunnen aangeven, of en wanneer deze krachten werkzaam worden. Maar ze zullen de natuurelementen ook niet kunnen uitschakelen. Ze zullen niet in staat zijn ze te remmen of tijdelijk te richten. Want de krachten hebben een essentiële uitwerking, onbepaald in sterkte en heftigheid, zoals ook de tijd en aard niet kan worden bepaald van het tot uitbarsting komen van de natuurkrachten.

Daarentegen kunnen mensen wier geest is gewekt, zonder enige wetenschappelijke onderzoeking vooruitziend zowel tijd als plaats doorgronden. Maar alleen wanneer een opgave van tijd en plaats gunstig is voor de ontwikkeling van de mensen, wat echter meestal niet het geval is, om welke reden God de mensen daarover ook het weten onthoudt, tot het ogenblik is gekomen, waarop Hij zelf zich door de natuurkrachten bekend maakt. Want het weten van tijd en plaats zou een onvoorstelbare chaos onder de mensen tot gevolg hebben. Een angst en paniek, die er nauwelijks toe zou bijdragen, de positieve ontwikkeling van hun zielen te bevorderen.

Alleen brengt God de mensen bij benadering op de hoogte, om ze te wijzen op het hevige woeden van de krachten en om hen tot een juiste instelling tegenover Hem te bewegen. De mensen, door wie God het weten naar de aarde stuurt, zijn echter al zover geestelijk rijp, dat ze op de hoogte zijn van de oorsprong van alle krachten in het geestelijke rijk. En daarom kunnen ze de bekendmakingen vanuit een waar geloof in ontvangst nemen en ook vanuit een juist geloof verbreiden, wat de onderzoekende verstandsmens echter niet erkent, omdat hem als onderzoeker de oorsprong onbekend is en hij geestelijke verklaringen niet laat gelden.

En toch zullen de bekendmakingen van hen, die vooruitzien, overeenstemmen met de waarheid, wat zal worden bewezen door het tot werkelijkheid worden van datgene, wat geestelijk werd ontvangen, terwijl zij, die onderzoeken door middel van hun verstand, verrast zullen zijn, omdat ze helemaal geen aanknopingspunten hadden, waaruit ze een uitbarsting van de natuurkrachten konden afleiden. Want dit blijft voor hen verborgen, omdat de goddelijke wil alleen diegenen opheldering verschaft, die geestelijke verbinding zoeken met de wezens, die over alles uitsluitsel kunnen geven en omdat het weten ervan, wat anders voor de mens verborgen is, alleen in het geestelijke rijk kan worden verkregen.

Amen

BD.2749
21 en 22 mei 1943

Gods wegen zijn vaak onbegrijpelijk

Gods wegen zijn voor de mensen vaak onbegrijpelijk. Door Zijn wijsheid en Zijn liefde worden ze de mensen uitgestippeld zoals ze voor hun zielenheil nuttig zijn, maar de mens is niet in staat dit te onderkennen. Hij ziet alleen het lijden, maar niet de zegen van het lijden en hij ziet ook het doel niet, veeleer kleven zijn ogen onophoudelijk alleen maar aan de weg, die vaak niet te passeren lijkt. Hij ziet de stenen die hem vaak onbegaanbaar maken en mort en klaagt dat God hem juist deze weg laat gaan.

En toch zouden de mensen zich voor ogen moeten houden dat Gods wijsheid en liefde hen de weg over de aarde zo laat gaan als hun ziel dit nodig heeft. Want Hij kent zowel de toestand van rijpheid van de mens, als ook de uitwerking van elk gebeuren op deze toestand, en dus beschikt Hij alles zo, dat het voor de mensen vaak onbegrijpelijk is.

Wanneer de mens uit eigen aandrang in gevaar is verkeerd te gaan, grijpt God in, en dit tot zijn redding, maar hem steeds nog de vrije wil latend, dat hij niet onvoorwaardelijk de weg moet gaan die God hem voorschrijft, maar kan gaan volgens zijn (vrije) wil, alleen wordt hij ogenschijnlijk zo gestuurd dat hij een hogere leiding zou moeten herkennen wanneer hij al het gebeuren om zich heen in ogenschouw neemt.

Zodra hij gelooft, geeft hij zich ook zonder weerstand over aan de leiding van God. En dan eist hij niet, maar hij schikt zich vol overgave naar de wil van God. Hij gaat de weg die God hem voorschrijft en hij zal tenslotte ook de wijsheid en de liefde van God beseffen, zodra hij, rijp van ziel, aan het einde van zijn aardse leven zijn weg over de aarde terugblikkend overziet.

Op vaak wonderbare wijze brengt God de mensen samen die elkaar moeten helpen opwaarts te gaan, omdat de een de ander nodig heeft voor zijn positieve ontwikkeling. Hij laat de mensen gemeenschappelijk door het aardse leven gaan, om hun de mogelijkheid te geven elkaar in dienende liefde geestelijk vooruit te helpen. Hij leidt de mensen in de meest uiteenlopende situaties, waarin ze rijp kunnen worden.

En het zal hun steeds onbegrijpelijk zijn, zolang ze hun geestelijke ontwikkeling niet inzien als doel op aarde, want vaak heeft het er de schijn van, dat God het geluk van de mensen verstoort, maar dan zijn ze in gevaar aan het aardse leven te gronde te gaan, dat wil zeggen: ze denken te weinig aan hun ziel, wanneer de aarde hun de vervulling van hun vurig verlangen brengt. En daarom zal de mens meestal aards geluk moeten opgeven ter wille van zijn ziel, en zijn levenslot is vaak zo vreemd dat het hem moeilijk valt te geloven in een God van liefde en wijsheid.

Maar de geestelijke ontwikkeling is zin en doel van het aardse leven en waar deze in gevaar is, waar er niet naar wordt gestreefd, hebben de mensen vaak een hard ingrijpen van de kant van God nodig. Zijn wegen zijn vaak vol stenen en doornen, maar ze voeren zeker opwaarts. En gezegend zijn die zich zonder tegenspreken op zulke wegen laten zetten en hem ondanks alle hindernissen afleggen tot zij bij het doel zijn.

Ze kunnen te allen tijde terug op de brede, goed begaanbare weg, dat wil zeggen: ze kunnen voor zichzelf hun weg over de aarde aangenaam inrichten krachtens hun vrije wil, maar God beschikt de gebeurtenissen in het leven van de enkeling zo, dat hij enorme wilskracht op moet brengen om deze de baas te worden wanneer hij zich aan de invloed van God wil onttrekken.

Laat hij zich echter leiden door God, dan gaat hij schijnbaar wel een veel zwaardere weg, maar steeds met steun van God en komt zodoende ook bij het doel. Want de hardheid van het lot doet hem makkelijker de weg naar God vinden als hij ver van Hem af staat en dan overwint hij elke hindernis en hij ziet ook in, waarom hij die weg moet gaan. Hij leert begrijpen dat alleen de liefde en wijsheid Gods aan het werk zijn, die de levensweg van ieder mens bepalen om diens ziel te redden van het eeuwige verderf.

Amen

BD.2752
24 mei 1943

Woorden van liefde van de Vader

Blijf me toch in liefde toegedaan, dan hebt u niets te vrezen, wat er ook mag komen. En vergeet niet dat Ik uw lot leid, dat alles goed is zoals het over u komt. Vergeet niet dat mijn liefde het leven voor u zo vorm geeft, zoals het goed is voor uw positieve ontwikkeling. Geloof in mijn liefde, dan zult u ook alles leren begrijpen. U zult het zwaarste geduldig verdragen en u zult in vast vertrouwen mijn hulp verwachten, als het leven u ondraaglijk toeschijnt. Mijn liefde en mijn wil gelden immers alleen uw voltooiing. En mijn wijsheid onderkent de middelen en de wegen voor u. Vertrouw daarom op Mij, dat Ik alleen op uw geestelijk welzijn bedacht ben en niets over u zend wat hier niet bevorderlijk voor zou zijn. Word als kinderen en laat u zonder tegenstribbelen leiden door Mij, steeds in de hoop en in het geloof dat Ik u geen verkeerde weg laat gaan, zelfs wanneer de weg vol stenen is en moeilijk. Eens dankt uw ziel Mij, dat Ik u liet lijden tijdens uw aardse leven. Wat is het korte aardse leven in verhouding tot de eeuwigheid, waar u heerlijkheden wachten, waarvan u zich als mens geen voorstelling kunt maken? Waarom wordt u moedeloos als u in Mij gelooft?

Ik ben de liefde en de liefde zou u waarlijk niet laten lijden, wanneer u dit leed niet nodig zou hebben voor uw ziel.

Ik laat u lijden, omdat Ik u liefheb en u wil helpen, en omdat u anders de weg naar Mij niet vindt. Uw weg is doornig en moeilijk, maar de brede weg die goed begaanbaar is leidt niet naar Mij. Integendeel, hij leidt naar het kamp van mijn tegenstander. En mijn liefde kan nooit toelaten, dat u de weg betreedt, die onherroepelijk naar het verderf leidt. Vertrouw me en geef u gewillig over in mijn handen. Neem het kruis op u en vraag Mij, dat Ik het u help dragen. Word niet moedeloos en vertwijfeld, maar verheug u dat u zich door het leed bewust wordt van mijn liefde, die u in elk leed zult herkennen. Wees geduldig en verwacht mijn hulp, die u zeker is als u maar gelooft.

En als een zwakte u overvalt, als u onzeker wordt in het geloof, bid dan.

Roep Mij aan, dat Ik u sterk. Stuur alleen maar een gedachte omhoog, naar Mij, en beveel u in mijn genade aan.

En Ik zal u waarlijk niet ongetroost laten. Ik zal u sterken en uw ziel zal verheugd zijn, want ze voelt mijn nabijheid en ze wordt de kracht gewaar, die een innig gebed tot Mij u oplevert. Zolang u met Mij samenspraak kunt houden, bent u niet eenzaam en verlaten. Want Ik hoor u altijd en Ik let voortdurend op uw ziel, dat ze rijp zal worden, zolang u nog over de aarde gaat. En Ik help u ook wanneer voor uw lichaam de hulp niet duidelijk te merken is.

Ik help datgene wat onvergankelijk is, omdat dit onvergankelijke bij Mij hoort en dus ook tot Mij moet komen. En zo zult u altijd mijn liefde moeten herkennen en gelaten alles uit mijn hand aannemen, of het vreugde is of leed.

Uw nood op aarde is gering te noemen vergeleken bij de nood in het hiernamaals, die Ik u besparen wil, doordat Ik u op aarde hard aanpak. Wees gelovig en vertrouw op Mij.

Eens zult u inzien dat alleen de liefde Mij ertoe bracht de aarde met zo groot leed te kwellen, dat Ik u door een harde leerschool liet gaan om u te winnen voor mijn rijk, om u het eeuwige leven in gelukzaligheid te verschaffen in dit rijk. Zolang de last van het aardse leven nog op u drukt, beseft u nog niet volkomen de liefde van uw Vader voor u. Maar Ik roep u troostend toe: geef de liefde voor Mij niet op, opdat mijn liefde u kan vastpakken en u duizendvoudig schadeloos kan stellen voor al het aardse lijden en alle noden.

Neem uw toevlucht tot Mij, opdat Ik u het leed kan helpen dragen. En word niet moedeloos, want uw leven op aarde duurt niet eeuwig.

Ik beëindig het en roep uw ziel tot Mij, als uw uur is gekomen.

Amen

BD.2757
28 mei 1943

De wil van God en de toelating door God

De wil van de mens strijdt tevergeefs tegen de goddelijke wil. Deze wil is wel vrij, dat wil zeggen: hij kan willen, maar hij kan niet altijd dat uitvoeren wat hij wil. En bijgevolg zal hij nooit op basis van zijn wil iets kunnen volbrengen als de wil van God daar tegenin gaat. Want naar Zijn wil met alles zich voegen. Zijn wil regeert hemel en aarde en Zijn wil zal nooit door menselijke wil overtroefd kunnen worden. Maar meestal stelt God Zijn wil niet tegenover de menselijke wil en Hij verhindert de mens ook niet zijn eigen wil ten uitvoer te brengen, dan kan hij zijn wil tot zijn recht laten komen, waarvoor hij zich dan echter ook moet verantwoorden.

Wat God zelf wil is uitermate wijs en daarom ook altijd goed. Wat de mens wil kan door God wel worden toegelaten, maar hoeft daarom niet altijd goed te zijn. En daarom moet er een onderscheid worden gemaakt tussen de wil van God en de toelating door God, want wat God toelaat heeft altijd de wil van de mens als beweegreden en ontbeert zeer vaak de wijsheid en ook de liefde. Dus geeft God in zekere zin Zijn toestemming voor een onvolmaakt voornemen, voor een voornemen waarvan het motief noch in de liefde noch in de wijsheid te vinden is en dat daarom in strijd moet zijn met de goddelijke wil. God duldt het, maar Hij keurt het nooit goed. Maar zou Hij Zijn eigen wil daar tegenover stellen, dan zou de vrije wil van de mens nooit tot zijn recht komen, dus ook niet worden erkend. Anderzijds zou de mens nooit ter verantwoording kunnen worden geroepen, omdat hij dan nooit iets zou kunnen doen wat slecht is. En hij zou het goede onder een zekere dwang moeten verrichten, daar hij van God uit gehinderd zou worden het tegendeel te doen.

En daarom kan er op aarde de grootste chaos bestaan, maar de goddelijke wil zal daar niet tegen optreden zolang de menselijke wil deze chaos zelf voortbrengt, want met Zijn gedogen heeft God ten doel dat de mens zelf tot inzicht komt en hij zijn wil verandert. Dat hij zich onder de goddelijke wil schikt en uit zichzelf tot de goddelijke orde terugkeert, dat wil zeggen: dat hij hetzelfde wil als God en daarnaar handelt. Alleen wanneer de menselijke wil steeds slechter wordt, wanneer hij zich steeds verder van de goddelijke orde verwijdert, dan stelt God hier Zijn wil tegenover. Dan is de wil van de mens machteloos en kan niet tegen de wil van God in gaan. Dan kan hij niet uitvoeren wat hij wil en toch moet hij zich voor de verkeerde wil verantwoorden, omdat deze vrij is.

De kracht om dingen te verwezenlijken komt hem steeds toe van die kant naar welke zijn wil zich keert. God ondersteunt hem als zijn wil goed is, maar de tegenstander geeft hem zijn macht en kracht als de wil van de mens zich bereid verklaart voor hem te werken doordat hij gewillig is dingen te volbrengen die in strijd zijn met de goddelijke wil en de goddelijke orde. God zal echter Zijn wil dan ten uitvoer brengen wanneer de menselijke wil geheel faalt en dit een gevaar betekent voor de gehele mensheid. Dan komt de wil van God zichtbaar in actie en de wil van de mens is niet in staat zich tegen de goddelijke wil te verzetten, want alleen deze regeert in de hemel en op aarde.

Amen

BD.2762
1 juni 1943

“Open uw harten”

Maak uw harten wijd open en bereid om Mij op te nemen in het woord. En laat daartoe uw wil actief worden, want alleen wanneer u ernstig wilt dat Ik bij u vertoef, bent u ook sterk u zo te ontwikkelen, zoals het nodig is voor mijn aanwezigheid bij u. Mijn woord getuigt van mijn liefde. En wil mijn liefde u gelukkig maken, dan zult ook u vol van liefde moeten zijn. Vol liefde moet uw hart voor Mij slaan en vurig naar Mij verlangen. Dan pas kan Ik bij u vertoeven in het woord. Ik kan met u als mijn kinderen spreken en u door mijn nabijheid gelukkig maken. Open daarom uw harten. Wil, dat Ik dichter bij u kom. Maak u gereed Mij te ontvangen en word liefde. Niets anders kan u met Mij samensmelten dan alleen de liefde. Want als u in de liefde leeft, past u zich aan bij Mij, de Liefde zelf. Liefde moet uw hele hart vervullen. In de liefde voor de naaste moet de liefde voor Mij tot uitdrukking komen. Dan ben ook Ik met al mijn liefde bij u en u bent voor eeuwig van Mij.

En dat is uw taak op aarde, dat u zich tot liefde vormt, dat u zich oefent in deemoed, zachtmoedigheid, vredelievendheid en geduld. Dat u steeds een voorbeeld zult nemen aan mijn levenswandel op aarde en Mij dus zult navolgen door een leven te leiden zoals Ik het heb geleid, in barmhartige naastenliefde. Dat is uw taak op aarde. En daarvoor geef Ik u kracht als u deze vraagt en u opent voor de stroom van kracht die u toevloeit door mijn woord. Door mijn goddelijke genadegave die eeuwig en altijd wordt overgebracht aan mijn schepselen, die zich tot liefde vormen, dus hun wil op Mij richten en dicht bij Mij willen zijn en dit laten blijken door werken van liefde.

Mijn woord is de onoverwinnelijke krachtstroom die naar u mensen omlaag vloeit. En wie mijn woord heeft, wie het in zich tot leven wekt, die is met mijn kracht doorstroomd. En hij tracht nu met al zijn zinnen bij Mij te komen. Hij voert uit wat Ik hem te doen geef door mijn woord. Hij vervult mijn geboden en zijn ziel wordt rijper. Want nu ontbreekt het hem niet aan kracht, omdat hij deze voortdurend van Mij in ontvangst neemt. En mijn liefde voor u kent geen grenzen en daarom droogt ook de krachtstroom nooit op. Daarom zal Ik eeuwig en altijd in het woord naar de mensen afdalen om ze door de kracht van mijn liefde, door de kracht van mijn woord naar Mij omhoog te heffen. Want wie mijn woord heeft, die dringt Mij tegemoet, omdat ook in hem de liefde is, die een deel is van Mij en zich met Mij wil verenigen. Open uw harten wijd en verleen mijn liefde toegang. Bereid een woning voor Mij in u opdat Ik daar mijn intrek in kan nemen en in u kan werken, en u zult al op aarde gelukzalig zijn.

Mijn liefde biedt u iets dat onvergelijkbaar mooier is dan de wereld u kan bieden. Mijn liefde maakt u vrij van alle gebondenheid. Mijn liefde schenkt u een eeuwig leven in alle kracht en heerlijkheid. Maar u zult deze liefde van Mij moeten willen ontvangen, omdat Ik u niet kan bedenken zonder uw wil, omdat Ik vrije schepselen mijn eigendom wil noemen en niet door dwang op u in kan werken ter wille van uw gelukzaligheid. Verlang daarom vurig naar Mij met al uw zintuigen. Streef niet de wereld en haar vreugden na, maar zoek uw ware leven, uw ware vreugde bij Mij, die u overvloedig kan bedenken wanneer u Mij toegang verleent tot uw hart. Laat Mij tot u spreken in het woord en u kracht toevoeren. Laat me in u wonen en als voortdurende begeleider dicht bij u zijn, en u zult nooit meer de last van de aarde voelen. U wordt door Mij op veilige wegen geleid, het eeuwige vaderland – het rijk dat Ik u heb bereid – tegemoet.

Amen

BD.2767
7 juni 1943

Het geloof aan een voortleven van de ziel – De genade van God

Door de genade van God wordt u een weg getoond die als u die begaat, onherroepelijk omhoog moet voeren. Er is geen gave van boven zo zegenrijk als het aanbieden van het goddelijke woord, want dit geeft u de richtlijnen voor uw aardse levenswandel en verklaart u de wil van God. En het vervullen van het goddelijke woord is een geestelijke voortgang, en dit laatste is het doel en de betekenis van het aardse leven.

De mensen begrijpen de geestelijke nood niet waarin zij zich bevinden, hoe verschrikkelijk laag het niveau van hun zielenrijpheid is omdat zij een geestelijke opwaartse ontwikkeling op de aarde niet willen tellen, omdat zij met hart en ziel alleen aan de aarde gebonden zijn. Zij houden een vervolmaking van de ziel als doel van het aardse leven voor fantasie of inbeelding, die uit de wil van de mens zelf voortkomt en die ook niet te bewijzen is.

Het geloof aan een voortleven na de dood is nog maar bij weinigen aan te treffen. Toch maakt dit geloof pas de noodzakelijkheid van een opwaartse ontwikkeling op aarde begrijpelijk, want pas dan heeft de gehele schepping een doel en een betekenis, namelijk tot hogere ontwikkeling van het geestelijke te dienen.

Maar omdat dit geloof de mensen ontbreekt omdat zij een leven van de ziel na de dood ontkennen, beseffen zij niet dat er een geestelijk doel in de schepping is. Veeleer beschouwen zij alles vanuit het gezichtspunt dat het aardse leven zelf de zin en het doel er van is. Zij denken dat er dus alles alleen maar is ten behoeve van het lichaam, om haar welzijn ten volle te ontplooien. En deze houding verhoogt de graad van rijpheid van de mens niet, maar bevordert veeleer weer de verlaging ervan, als de mens niet geholpen wordt, als de liefde van God niet wordt ingeschakeld en Zijn genade hem te hulp komt opdat hij ziende wordt.

En deze genade stroomt hun nu toe maar wordt toch door veel mensen niet beseft, daar zij anders dolgelukkig zouden zijn en de strijd op aarde zouden kunnen voeren met groter weerstandsvermogen. Maar de mensen zijn geestelijk blind. Zij herkennen de zuiverste waarheid uit de hemelen niet, zij zien alleen de wereld. Voor al het wereldse hebben zij begrip, maar om hun blik op het hogere te vestigen, om verborgen dingen te weten, daartoe ontbreekt hun de innerlijke drang omdat niemand hun het bewijs van een voortleven na de dood kan leveren.

Amen

BD.2768
7 en 8 juni 1943

Betekenis van de kruisdood van Jezus en gevolgen van de afwijzing

Voor de gehele mensheid is Jezus Christus gestorven aan het kruis. En deze kruisdood wil de mensheid als een kleinigheid voorstellen, als een oordeel dat voltrokken is aan een volksopruier, of ook als een legende die geheel onwaarschijnlijk is. En daarom beroven de mensen zich zelf van elk recht op de barmhartigheid van God, want ze erkennen het grootste werk van de barmhartigheid niet. Bijgevolg kan zich tegenover hen ook de barmhartigheid Gods niet uiten. En zo zal de wil zwak blijven, de tegenstander Gods spant zich in om de wil van de mensen aan zich zelf te onderwerpen, dat wil zeggen de mens zal niet de kracht hebben zich aan deze invloed te onttrekken als hij het verlossingswerk van Christus niet erkent. Het offer dat Jezus voor de mensheid heeft gebracht, kan door hem nooit of te nimmer waardeloos worden gemaakt.

Maar proberen de mensen het verlossingswerk van Christus te kleineren of helemaal te verwerpen, dan staan ze geestelijk gelijk aan de mensen ten tijde van Jezus op aarde en dus moeten ze ook dezelfde gevolgen dragen. Ze moeten zich op een grote verwoesting voorbereiden, die ook het lot was van diegenen die Jezus Christus op aarde vijandig bejegenden, die Hem niet erkenden als Gods Zoon en Verlosser van de wereld. Want die mensen waren aanhangers van de satan. Ze lieten zich door deze zo beïnvloeden dat ze alles vijandig bejegenden wat voor Jezus Christus pleitte, om Deze onbestaanbaar te maken en Zijn geestelijke resultaten tegen te gaan. En de mensheid streeft nu de vernietiging na van datgene wat nog van die tijd getuigt, toen Jezus op aarde wandelde, en in dezelfde verhouding betekent dit een chaos, zoals dat toen het geval was. En deze chaos zal zich geestelijk en lichamelijk uitwerken in een totale vernietiging, die de menselijke wil niet meer kan afwenden.

De kruisdood van Christus was het enige wat nog op aarde het denken van de mensen kon veranderen. Dat wil zeggen de zwakke wil van de mens werd gesterkt door het offer dat Jezus Christus de mensen bracht, zodat hij nu tegenover het verlangen van de tegenstander standvastigheid kon stellen zonder door hem overweldigd te kunnen worden. Het belijden van God in Jezus Christus is dus tegelijkertijd de zekerste waarborg ervoor dat de mens zich zal losmaken van de tegenstander. Door Zijn kruisdood heeft Jezus Christus voor de mensen een versterkte wil verworven. De mens echter kan anders deze wil niet opbrengen, omdat hij zonder Jezus Christus nog in de macht van de tegenstander van God is en zijn kracht te gering is om zich daaruit te kunnen bevrijden.

En daarom is het voornemen van de wereld, Christus te verloochenen, buitengewoon veelzeggend, want de kracht tot weerstand wordt steeds geringer en de invloed van de tegenstander van God steeds sterker. En daarom zal ook het gedrag van de mensheid steeds grotere liefdeloosheid doen blijken, omdat zoiets de uitwerking is van die invloed, waartegen alleen de dood van Christus aan het kruis kan worden ingebracht om hem onschadelijk te maken. De zielen van de mensen zijn in grootste gevaar, want ze zullen falen wanneer het erom gaat Jezus Christus te belijden voor de wereld. Alleen het geloof in de kruisdood van Christus stelt de mensen daartoe in staat, want dan is hun wil zo sterk dat hij elke weerstand zal overwinnen. En deze sterke wil heeft Jezus Christus voor de mensen gekocht door Zijn dood aan het kruis. Hij heeft ze verlost uit de gebondenheid door de tegenstander, zodra ze maar in Hem geloven.

Amen

BD.2771
11en 12 juni 1943

Het geloof in God als oorsprong van de schepping

De oorsprong van alle dingen ben Ik en als u de oorsprong wilt loochenen, erkent u Mij niet als scheppende kracht en bijgevolg ook niet als het machtige wezenlijke dat uit zich zelf kan voortbrengen wat het wil. U meent dan dat al het geschapene uit zichzelf is ontstaan zonder inwerking van een macht die een wil heeft. En dus gelooft u ook niet aan een vormgever en bewaarder van datgene wat voor u zichtbaar is. Integendeel, u beschouwt de natuur, evenals elke schepping, als producten die vanzelf zijn ontstaan en die daarom onder geen enkele Macht geplaatst zijn die ze bepaalt, die dus door geen enkele wil worden geregeerd. En deze geheel onjuiste mening maakt u onbekwaam te geloven in een Wezen dat in innigste verbinding staat met datgene wat Het door eigen macht en kracht heeft geschapen. Want als u de oorsprong van de schepping niet kent, zult u ook geen verbinding zoeken met de Schepper. Dus u zult Hem noch liefhebben, noch vrezen. En u zult ook nooit aan uzelf werken om dichter bij Hem te komen.

Het ontbreekt u met het geloof ook aan de liefde en bijgevolg ook aan de waarheid, want u roept de Schepper van hemel en aarde niet aan, die u alleen alles kan bezorgen wat u ontbreekt.

Zonder het geloof in Mij komt u niet dichter bij de waarheid. En geloven in Mij betekent Mij als Schepper van hemel en aarde erkennen, u zelf als voortbrengselen van Mij te zien, die onscheidbaar van Mij zijn, zelfs wanneer ze schijnbaar geïsoleerd in de schepping staan. Ik ben van eeuwigheid tot eeuwigheid. En alles wat uit Mij is, is onvergankelijk, dus eveneens eeuwig in zijn oersubstantie. De zichtbare vorm echter blijft niet eeuwig bestaan. Ze is vergankelijk, al gaan er ook eindeloze tijden voorbij, voordat al het zichtbare zich heeft vergeestelijkt. Deze zichtbare vorm is wel vergankelijk voor het menselijk oog, zodra het geestelijke daaruit wegvlucht om een nieuwe vorm te bewonen, met als doel zijn verdere ontwikkeling. Erkent u Mij als oorsprong van alle dingen, dan weet u ook dat alle kracht die van Mij is uitgegaan, naar Mij moet terugstromen. Dat dus de schijnbare vergankelijkheid van de schepping het proces is om het geschapene terug te krijgen, dat Mij als Schepper en Bewaarder niet wilde erkennen, dat dus zichzelf isoleerde en trachtte de verbinding met Mij te verbreken. Wie Mij erkent, probeert ook met Mij verbonden te blijven. Hij gelooft in Mij en hij wordt door het geloof wetend. Hij weet dat de schepping, het zichtbare, alleen middel is tot het doel, maar dat het niet eeuwig blijft bestaan, omdat het alleen het omhulsel is van het onrijpe geestelijke dat tot rijpheid moet komen. Maar wie geen voeling heeft met de oneindigheid, wie wel de schepping, maar niet haar Veroorzaker ziet, diens verstand zal nooit de oorsprong en het doel van de schepping doorgronden.

Hij meent wetend te zijn en is blind in de geest. En zijn denken is onjuist.

Het geloof in Mij als Schepper en Bewaarder van alle dingen ontbreekt hem. En zonder dit geloof kan hij zich niet met Mij verbinden en bijgevolg ook niet in Mij als de Oerkracht opgaan, wat het uiteindelijke doel is van al datgene wat voor u zichtbaar is.

Amen

BD.2775
15 juni 1943

Incarnatie

De belichaming van een ziel kan plaats vinden, wanneer alle substanties zich in haar verzameld hebben die in de meest verschillende scheppingen de weg op aarde afgelegd en zich hoger ontwikkeld hebben. Want ieder scheppingswerk moet in zijn zielensubstantie aanwezig zijn om dan de incarnatie in te kunnen gaan. Het menselijke lichaam wordt nu tot omhulsel van zo’n ziel, die al de haar omgevende scheppingswerken “in miniatuur” in zich bergt. Want de eindeloos lange weg van voorheen op aarde heeft de aaneensluiting teweeggebracht van al deze substanties, en deze wachten nu op hun laatste belichaming. Zij worden als ziel in de menselijke uiterlijke vorm ingelijfd om het laatste stadium van ontwikkeling door te maken.

Deze belichaming is van verschillend lange duur, naargelang de rijpheid der afzonderlijke substanties. Zij hadden in hun voorstadiums ook al een zekere vrijheid, ofschoon zij in een “je moet toestand” volgens de wil van God werkzaam waren. Maar in het laatste stadium voor de belichaming als mens werd deze dwangtoestand reeds meer en meer versoepeld zodat bepaalde neigingen vertraagd of ook versterkt uitgeleefd konden worden. En dit had weer een hogere of lagere graad van rijpheid ten gevolge, die nu weer de duur bepaalt van de laatste belichaming als mens.

Alle zielensubstanties streven naar deze laatste belichaming als mens, want zodra zij zich verzameld hebben tot een menselijke ziel weten zij, dat de menselijke uiterlijke vorm hun laatste stoffelijke omhulsel is en zij na deze bedekking van elke aardse kluistering vrij kunnen zijn. En daarom houdt de ziel zich daar op waar haar gelegenheid wordt geboden tot belichaming, en begrijpelijkerwijze zal zij zich daar ophouden waar het karakter van de mensen aan haar staat van rijpheid is aangepast. Dus daar, waar de gelijke neigingen en eigenschappen bij de mensen aan te treffen zijn die ook haar eigen wezen kenmerkt. Wat echter niet uitsluit dat een ziel die anders geaard is zich bij wezensvreemde mensen zoekt te belichamen om het uitrijpen te bespoedigen, maar dan heeft zij vaak met grote moeilijkheden te kampen gedurende haar aardse leven omdat met de aard van haar wezen geen rekening gehouden zal worden en zij de eisen die aan haar gesteld worden niet kan nakomen.

En omdat de ziel al van tevoren kennis verkrijgt van haar aardse levensweg, wordt zij niet verhinderd zelf haar keus te maken. Want haar staan bij elke belichaming de hulpmiddelen ter beschikking om de laatste rijpheid te bereiken. De ziel heeft door haar vroegere belichamingen iedere aanleg in verschillende sterkte in zich, en kan deze nu in het aardse leven naar eigen wil versterken of verminderen. Zij is dus niet onbekwaam en de kracht daartoe zal haar worden toebedeeld, evenzo naar de mate van haar wil. Is zij echter lauw in haar streven dan blijft zij in de gelijke staat van rijpheid als voor haar belichaming als mens, en dan heeft de incarnatie haar geen hogere ontwikkeling gebracht. Zij zal weliswaar bij haar overlijden van haar lichaam los komen, maar is toch gebonden aan de materiële wereld door haar begeerten en neigingen die zij gedurende het aardse leven overwinnen moest.

Zij heeft derhalve haar belichaming op aarde niet goed benut, en dat heeft een onbeschrijflijke en berouwvolle toestand ten gevolge wanneer zij inziet, dat zij het recht op het “kindschap van God” verspeeld heeft en het ook niet meer verkrijgen kan, ofschoon zij in het Hiernamaals nog oneindig veel mogelijkheden heeft om tot het aanschouwen van God te komen. Maar iedere belichaamde ziel moet zich eens voor God verantwoorden hoe zij de mogelijkheden op aarde benut heeft, en welke geestelijke resultaten zij bij haar heengaan kan aantonen. Want de belichaming op aarde is een genade die niet hoog genoeg geschat kan worden. Zij is een geschenk dat ook, hieraan beantwoordend, gewaardeerd moet worden doordat de mens alles doet wat voor zijn opwaartse ontwikkeling dienstig is. Want hij komt niet meer op de aarde terug, wanneer hij ze eenmaal verlaten heeft.

Amen

BD.2776
16 juni 1943

De wil om te leven – De angst voor de dood

De wil om te leven is in de mens sterk ontwikkeld zolang de rijpheid van zijn ziel nog minimaal is. Dat is ook begrijpelijk, omdat de wereld hem nog gevangen houdt en hem de vervulling van zijn wensen voorspiegelt. Het aardse leven op te geven schijnt de mens uitermate moeilijk toe, zolang hem het geloof aan een voortleven ontbreekt, want dat geloof zou hem het hele aardse leven anders laten bekijken. Een diep gelovig mens beschouwt het aardse leven alleen als een tussenstation, als een school die hij moet doormaken om opgenomen te worden in het rijk waar het eigenlijke leven begint. En dit geloof zal hem ook kracht geven alle hindernissen en moeilijkheden van het aardse leven te overwinnen, terwijl de ongelovige hieraan vaak ten onder gaat en zijn leven vergooit in de veronderstelling, het zelf voorgoed te kunnen beëindigen.

Wie een sterk geloof heeft zal onbekommerd zijn leven opgeven als het van hem geëist wordt, want zijn aandacht is gericht op het leven na de dood van het lichaam. Zijn verlangen is op de vereniging met God gericht omdat hij voelt dat dit eerst het ware leven is. Zolang de mens aandacht aan de aarde en haar goederen schenkt, is zijn streven naar boven belemmerd. Hij begeert dan met al zijn zinnen de wereld en de gedachte eens van deze wereld te moeten scheiden is voor hem ondraaglijk en beknellend. En daaruit kan zijn geestesgesteldheid worden afgeleid, want de liefde voor de wereld doet afbreuk aan de liefde voor God en de naaste. Dan is de mens nog zeer onrijp van geest, dat wil zeggen: zijn ziel heeft zich nog niet verenigd met de geest die in hem is. Hij heeft geen inzicht en weet niets beters voor het aardse leven in de plaats te stellen. Dan is voor hem ook iedere gedachte aan de dood verschrikkelijk, want hij wil leven om te genieten. Hij begeert de goederen van de wereld en slaat geen acht op geestelijke rijkdom.

En dit lage geestelijke peil kan niet genoeg worden afgekeurd, want de mens is in het grootste gevaar zijn leven te verliezen, lichamelijk zowel als geestelijk. Want als hij het aardse leven niet benut om de aansluiting met God te verkrijgen, leeft hij zijn leven tevergeefs. Hij moet daarom zijn aardse leven eerder opgeven om niet weg te zakken in de liefde tot de materie, wat gelijk staat met de geestelijke dood. Want het aardse leven is een genade, het is de mens gegeven voor de hogere ontwikkeling van de ziel en om de materie te overwinnen, om het geestelijke rijk binnen te kunnen gaan. Zolang voor de mens de gedachte aan de lichamelijke dood ondraaglijk is, slaat hij geen acht op zijn eigenlijke aardse opdracht. De wil om te leven is in hem zo sterk dat hij alles doet om dat leven te beschermen, om het te verlengen in de overtuiging dit zelf in de hand te hebben, en toch weer met een gevoel van vrees het te vroeg te moeten verliezen. Pas wanneer hij rekening houdt met het rijk hierna en gelooft aan een voortleven van de ziel, begint de dood zijn verschrikking te verliezen. Want dan ziet de mens dat zijn aardse leven maar een voorstadium is van het eigenlijke leven, dat eeuwig duren zal.

Amen

BD.2778
18 juni 1943

Verleiding in de vorm van aards amusement

U mag niet geloven dat de tegenstander u met rust laat, ook wanneer u naar God streeft. Zijn werkzaam zijn is onbegrensd zolang de wil van de mens zwak is. Alleen een sterke wil kan hem weerstand bieden, die hij niet kan overwinnen. Steeds is het de wil die doorslaggevend is of hij macht over een mens verkrijgt. Wordt de wil echter zwakker, dan is ook zijn invloed weer sterker en de verleidingen komen bij de mens in de meest uiteenlopende soort boven. En daarom moet hij voortdurend worstelen, hij moet voortdurend om kracht en genade vragen om versterking van zijn wil, hij moet constant op zijn hoede zijn dat hij niet bezwijkt voor de bekoringen van het boze, hij moet waakzaam zijn en bidden, want het is de prijs van de strijd waard.

De mens wordt steeds weer geconfronteerd met de wereld en haar verlokkingen en dit is het doeltreffendste middel van de tegenstander om de mensen ten val te brengen, want alles wat deel uitmaakt van de wereld, scheidt de mens van God. Hij kan niet tegelijk God en de wereld bezitten, hij moet het ene opofferen wil hij het andere verwerven. De wereld echter biedt slechts schijngoederen, het zijn drogbeelden, die de mens maar voorbijgaand gelukkig maken en die in een niets ineenstorten. Ze hebben geen blijvende waarde, vernietigen daarentegen zelfs nog de geestelijke waarden, dat wil zeggen: ze leiden de mens af van het geestelijke streven en dit is een stap achteruit op de weg van ontwikkeling.

De tegenstander is er onophoudelijk op bedacht de mens van God te verwijderen en daarom benadert hij hem steeds in de vorm van wereldse vermakelijkheden, hij lokt hem met de vreugden van de wereld, hij tracht zijn zinnen hier op te richten en hem dus aan God ontrouw te maken. En stelt de mens hem daar geen vaste wil tegenover, dan delft hij het onderspit en heeft de tegenstander vrij spel. Het lichaam van de mens geniet, de ziel daarentegen komt in nood, want ze moet in dezelfde mate gebrek lijden als de mens aardse genoegens in ontvangst neemt. Kan de ziel zich tegenover het lichaam handhaven, dan lukt het haar de mens in een ontevreden stemming te brengen, het zijn de innerlijke vermaningen en waarschuwingen die door de innerlijke stem aan de mens worden overgebracht als hij er maar acht op slaat. Dan zal hij alles in het werk stellen de hang naar de wereld te overwinnen, en zich met toegenomen wil weer naar het geestelijk streven keren. En de wil verschaft hem ook de kracht en de genade om dit uit te kunnen voeren.

Vaak is echter de stem van de wereld sterker dan de innerlijke stem, dan sterft de laatste ongehoord weg, de mens stort zich steeds dieper in de maalstroom van wereldse genoegens, hij wil genieten en raakt in de vangnetten van de tegenstander, die hem steeds vaster aan zich vastketent, hem de vreugden van de wereld biedt en hem helemaal onontvankelijk maakt voor geestelijke goederen. Hij heeft zijn wil afhankelijk gemaakt en slechts moeilijk zal hij zich van hem kunnen losmaken, want hij moet zich zelf van hem afwenden en naar God verlangen, voordat de kracht en genade bij hem werkzaam kan worden.

Daarom, hoed u voor de bekoringen van de wereld. Bedenk dat de tegenstander van God steeds en steeds weer op u afkomt en dat alleen uw wil hem vermag te verdrijven. Waak en bid opdat deze wil echt sterk mag worden. Let op de gevaren die in de vorm van wereldse verleidingen steeds om u heen op de loer liggen en vraag aan God onophoudelijk kracht om ze te weerstaan, want elke val is een geestelijke stap terug en elke overwinning brengt u het doel naderbij. Wat God u aanbiedt is onvergelijkbaar waardevoller en kan nooit door wereldse goederen, door wereldse vreugden of amusement vervangen worden. Wees waakzaam en weet dat u doorlopend bedreigd wordt door Gods tegenstander, die probeert u ten val te brengen. En daarom, vraag van God kracht en versterking van uw wil opdat u elke verzoeking kunt weerstaan.

Amen

BD.2783
22 juni 1943

Opofferingsgezinde liefde

De liefde stelt de mensen in staat tot het brengen van elk offer. En zo moet de aard van uw liefde zijn, dat u graag en met plezier alles weggeeft als u de naaste daarmee van dienst kunt zijn. Een opofferingsgezinde liefde is van onnoemelijke zegen voor uw ziel, evenals voor de ziel van de medemens die daardoor eveneens tot liefde wordt opgevoed. Want de liefde die op hem overslaat, ontsteekt ook in hem de liefdesvonk die tot vlam kan worden. De liefde moet de mens ertoe brengen daden te verrichten. Want pas dan is het de ware liefde die niet alleen in woorden en gevoelens, veeleer in daadwerkelijke zorg tot uitdrukking komt. Het is een overgroot gevoel van vreugde dat de mens gelukkig stemt als hij een daad van liefde heeft verricht en de medemens daarmee heeft gediend. Dus loont de liefde al vanzelf de moeite, omdat ze gelukkig maakt en aanspoort tot steeds nieuwe werken van liefde.

Een offervaardige liefde denkt niet aan zichzelf. De mens geeft zonder te overwegen van zijn eigendom wat de ander van nut is. Hij geeft weg en is gelukkig de medemens te kunnen helpen. Zo’n liefde levert hem pas de zielsrijpheid op die zijn doel is op aarde. Want zijn hart wordt daardoor ontvankelijk voor de goddelijke liefde zelf die een zo gereedgemaakte ziel als woning nodig heeft om in de mens te kunnen verblijven en werkzaam zijn. De mens trekt door zijn liefde God als Liefde zelf tot zich en hij zal nooit meer zonder liefde zijn, want de goddelijke liefde vervult zijn hart en zijn hele wezen verandert tot liefde. Hij past zich aan God aan, hij vindt al op aarde de aaneensluiting met Hem, die zin en doel is van zijn aards bestaan.

Hoe weinig geeft de mens op als hij een offer brengt uit liefde voor de naaste en hoeveel krijgt hij daarvoor terug. Zolang hij nog aan het aardse bezit hangt, zolang de goederen van de wereld alles voor hem betekenen, is hij tot geen enkel werk van liefde in staat. Want de eigenliefde is te groot en ze belet hem zich ervan te ontdoen ter wille van de medemens. Pas de liefde zet hem ertoe aan, de liefde voor de medemens doet hem zijn bezit waardeloos voorkomen. Hij tracht alleen maar te helpen en vraagt er niet meer naar, welk voordeel er voor hem uit het bezit voortvloeit. Hij geeft graag en met vreugde, omdat de liefde hem daartoe aanzet. Maar wie de liefde niet heeft, is niet in staat zich los te maken van de goederen van de wereld. En hij zal ook eeuwig geen pure vreugde hebben, hij zal het geluk niet leren kennen dat een werk van liefde in de mens teweegbrengt.

En om diegenen bij te staan, om hen tot werkzaamheid in liefde op te voeden, laat God de nood over de aarde komen. Een nood die ieder mens ertoe zou moeten brengen zich in de liefde te oefenen. Een nood die de liefdesvonk in het hart van ieder mens moet ontsteken, opdat hij in liefde werkzaam zal zijn. Zodra hij eenmaal het geluk van het werkzaam zijn in liefde heeft ondervonden, is zijn hart niet meer verhard. En daarom moet u mensen de liefde beoefenen. U moet geven wat u dierbaar is, als u daarmee in staat bent de nood van de mens te lenigen. U moet er niet lang over nadenken of het u voordeel of nadeel oplevert, de liefde van het hart moet uw drijfveer zijn en deze overlegt niet lang. Ze brengt offers, ze doet vrijwillig afstand van haar bezit, ze wil alleen maar helpen en het lot van de medemens verlichten. En als u offers kunt brengen, zult u niet armer worden maar des te rijker, want Gods liefdeskracht die alle aardse goederen in waarde overtreft, stroomt nu naar u toe. U geeft aards bezit weg en neemt daar geestelijk bezit voor in ontvangst. En dit bezit is uw eigendom dat u niet meer wordt ontnomen, dat van u blijft, ook wanneer u de aarde zult verlaten en het geestelijke rijk zult binnengaan.

En elk offer dat u uit liefde voor de medemensen hebt gebracht, vermeerdert de goederen van de eeuwigheid. Daarom moet uw leven op aarde een ononderbroken werkzaamheid in liefde zijn, een dienstbaar zijn en geven, een helpen en raad geven aan diegenen die nog zwak zijn en lichamelijk en geestelijk hulp nodig hebben. U moet offers brengen, opdat ook in de medemens de liefde wordt gewekt, opdat u uw missie op aarde zult vervullen.

Amen

BD.2785
24 juni 1943

Verwoestingen door menselijk willen

Een algemene moedeloosheid zal zich van de mensen meester maken bij het zien van de verwoestingen die de menselijke wil verricht. Er zal een tijd aanbreken, dat niemand meer zeker is have en goed te behouden. En ook dit is een teken van de eindtijd, dat de mensen ernstig worden vermaand de goederen der wereld te verachten, alleen geestelijke goederen na te streven en zich voor te bereiden op het einde, dat voor allen zo dichtbij is.

Het zal een angstige tijd zijn. En de mensen zullen bijna niet meer de wil opbrengen hun leven anders vorm te geven, omdat ze de vergankelijkheid inzien van alles, waar ze aan beginnen. En het leven zal hun onverdraaglijk toeschijnen. Maar met het oog op het dichtbij zijnde einde is deze toestand van lijden nodig voor de mensen, die alleen daardoor tot het inzicht kunnen komen, dat het aardse leven niet het voornaamste doel van het bestaan is.

Elk schepsel zal de strijd in de eindtijd aan den lijve ondervinden. Want ook in de dieren- en plantenwereld heeft deze zijn uitwerking en steeds snellere omvormingen zijn daarvan het gevolg. En ook de mensen zullen voortijdig hun aardse bestaan moeten beëindigen, deels door het werk van vernietiging, dat de menselijke wil laat ontstaan, deels door het goddelijke ingrijpen, dat eveneens talrijke mensenlevens eist.

Maar al deze slachtoffers moeten de overlevenden weer tot inzicht brengen. Deze laatsten moeten zich bewust worden, hoe snel de dood het leven kan beëindigen, opdat ze aan hun ziel denken en aan het leven na de dood. De dood moet de mensen onder ogen worden gebracht, omdat ze anders het aardse leven als zodanig te hoog waarderen en daardoor in gevaar zijn, het eigenlijke doel van hun leven op aarde te vergeten.

En dit vraagt nu om uitermate smartelijke gebeurtenissen. Want de mensen gaan gevoelloos aan leed en ellende voorbij, als dit niet buitengewoon groot en overweldigend is. De mensen kunnen nog geen recht van onrecht onderscheiden. Ze denken alleen aan hun voordeel en noemen alles goed, wat hun zulks oplevert. En aan de naaste en zijn nood denken ze niet.

En zo heeft de tegenstander van God vrij spel, doordat hij in zijn ergste manier van doen nog niet wordt herkend, maar instemming en toegevendheid ontmoet. Maar zolang de mens niet tot inzicht komt, dat hij door slechte krachten wordt gestuurd, zolang hij het werkzaam zijn ervan niet verafschuwt, vindt hij de juiste weg niet.

En daarom moet hem het onrecht zo dichtbij worden gebracht. Hij moet aan den lijve ondervinden, wat liefdeloosheid teweegbrengt. En door eigen leed moet hij zichzelf veranderen. Hij moet zich afkeren van het gedrag van de mensheid, die onder invloed van de satan staat. En hij zal dit pas doen, wanneer hij de nietigheid inziet van aardse goederen, die alleen begeerten en slechte eigenschappen ontketenen, die leiden tot de grootste misdaden. Want het zijn alleen aardse goederen, omwille waarvan de mensen zichzelf het grootste leed aandoen.

Het zal niet lang meer duren, dat alles aan de ondergang is prijsgegeven. En deze korte tijd zal nog een tijd van onnoemelijk leed moeten zijn voor de mensheid, omdat ze er ver van af staat zich voor te bereiden en zo weinig aan het leven na de dood denkt. Maar God wendt alle middelen aan, om hun gedachten daar op te richten. En dus zal Hij toelaten wat de menselijke wil nastreeft, om de mensen nog te redden, doordat Hij hun de vergankelijkheid voorhoudt van aardse goederen en van het leven van het lichaam en hen daardoor tot inzicht wil brengen.

Amen

BD.2787
25 juni 1943

Luisteren naar de stem van binnen – Gaven van boven – Alles wat goed is, is goddelijk

Elke geestelijke gave vraagt onverdeelde aandacht tegenover de uiting van de goddelijke wil. En dit betekent dat de mens in zijn binnenste moet luisteren om deze wilsuiting te vernemen. Alleen aan wie zich in zijn innerlijk leven terugtrekt, kan de wil van God worden geopenbaard, daar de stem van God alleen in het hart van de mens te vernemen is. En daarom moet de mens luisteren in zijn binnenste, wil hij de stem Gods vernemen. En dus moet de mens (door bewust in zichzelf te verzinken) zich vooreerst losmaken van de wereld. Dat wil zeggen: hij moet zijn gedachten geheel vrijmaken van aardse interesses, hij moet de verbinding met het geestelijke rijk tot stand brengen door bewust in zich te verzinken en stille samenspraak houden met de geestelijke wezens die volmaakt zijn, of met de eeuwige Godheid zelf. Hij moet God zijn geestelijke nood voorleggen en vragen, te worden geleid naar inzicht. Hij moet zijn best doen te leven naar de goddelijke wil en hij moet de ernstige wil hebben de stem van God waardig gekeurd te worden, dan laat God ook Zijn stem weerklinken in het hart van diegene die haar begeert te horen.

Want God heeft mensen nodig die helder en begrijpelijk aan de medemensen doorgeven wat hun door de stem van het hart is overgebracht. En daarom zal Hij ook te allen tijde bereid zijn de mensen naar waarheid te onderwijzen. En daarom verlangt Hij ook de aandacht van diegenen die zich bereid verklaren dit weten, dat zij zelf ontvangen, door te geven. Want het weten is zo omvangrijk, dat dagelijks en elk moment de mensen iets nieuws kan worden geboden. Maar het moet ook waarheidsgetrouw worden overgedragen en dus moet de onderrichtende zelf in het weten vaststaan en dit weten onophoudelijk in ontvangst nemen. En dit vereist een voortdurende concentratie van de gedachten, dat wil zeggen: de ontvangende moet de ziel bereidwillig van het lichaam scheiden en hij moet zich nu volledig overgeven aan het werkzaam zijn van de geestelijke krachten. Hij moet luisteren naar wat de geestelijke vrienden hem meedelen en weten dat elke mededeling uit het geestelijke rijk hem volgens de wil van God wordt aangeboden, dat hij dus waarheid ontvangt die hij nu evenzo moet doorgeven. Hij mag dus geen eigen gedachtegoed aan het ontvangen weten vooropstellen, maar hij moet zich precies aan datgene houden wat hem van boven wordt aangeboden.

Zodra de mens niet luistert naar deze stem in het hart, kan hij ook niet onderricht worden. Want duidelijker zal God zich niet uiten, om de geloofsvrijheid van de mensen niet in gevaar te brengen. Maar voor degene die luistert, weerklinkt Zijn stem zo helder en zuiver dat hij die niet verkeerd kan verstaan en dat hij dus nu toeneemt in wijsheid omdat hij door God zelf onderricht wordt, Die zich ook van Zijn hemelboden bedient om de waarheid door het Hem dienstwillige mensenkind aan de mensen op aarde over te brengen.

Maar steeds is God de Schenker van de gaven van boven. Want het is de stem Gods die de mens hoorbaar in zich verneemt als hij aandachtig in zichzelf luistert. Goddelijke gave is alles wat goed is, wat de mensen tot het goede aanspoort, wat hem liefde leert en op God wijst. En deze onderrichtingen komen de mens steeds toe wanneer zijn streven God en de eeuwige waarheid geldt en wanneer zijn hart zich bereid maakt om te ontvangen door de wil, de stem van God in zich te vernemen, en door een God welgevallige levenswandel, daar anders het verlangen naar God niet in de mens wortelt. Maar dan zal ook God zelf en het met God verbonden geestelijke zijn gedachten beïnvloeden en de gedachten zullen voornamelijk in het hart bovenkomen en hoeven alleen te worden vastgepakt door de wil van de mens, doordat hij in zijn binnenste luistert wat hem nu aan goddelijke gave wordt aangeboden. Leeft de mens in de liefde, dan prenten de gedachten zich bij hem zo sterk in het hart dat hij geen twijfel koestert deze gedachten als goddelijke stem aan te nemen. Want door de liefde is hij al zelf met God verbonden en kent hij Diens wil, die hij steeds zal trachten te vervullen.

Amen

BD.2795
2 juli 1943

Nakomelingschap – In ongeduld wachtende zielen

Talloze zielen wachten volongeduld op de belichaming als mens, daarom moeten steeds weer nieuwe geslachten ontstaan. Er moeten steeds weer mensen geboren worden waarin de zielen hun verblijf kunnen nemen gedurende hun laatste ontwikkelingsperiode op deze aarde.

En daar is altijd weer de bereidwilligheid van de mensen op aarde voor nodig dat een ziel zich incarneren kan, en is tevens een daad der liefde tot het niet verloste wanneer de mensen een ziel gelegenheid geven tot laatste belichaming op aarde. En daarom moet de wil een nieuw leven te verwekken aanleiding zijn tot elke verbinding tussen man en vrouw. Maar ontbreekt deze wil, dan wordt een wellustige functie uitgeoefend die echter alleen de verwekking van een menselijk leven tot doel heeft. En er wordt op dit gebied veel gezondigd, dat wil zeggen: de goddelijke wil wordt niet meer in acht genomen. Het lichaam wordt niet voor zijn eigenlijke opdracht gebruikt en het gevolg daarvan is, dat veel zielen vergeefs wachten en zich niet kunnen belichamen ofschoon zij de graad van ontwikkeling die een belichaming toelaat, bereikt hebben. Deze zielen houden zich op in de nabijheid van de aarde en proberen mensen aan te sporen zich te verenigen, wat meestal het geval is wanneer de mensen in liefde verbonden zijn. De liefde moet de drijfkracht zijn tot een verbinding waarvan een nieuw leven uitgaat. De liefde tussen twee mensen is noodzakelijk, wil de tot leven gewekte ziel de mogelijkheid hebben in de korte tijd op aarde een rijpheid te verkrijgen die een ingaan in het lichtrijk toelaat.

En een verbinding zonder liefde geeft zielen gelegenheid tot belichaming waarin verkeerde neigingen nog sterk overheersen, en dezen hebben daarom in het aardse leven buitengewoon te strijden om deze neigingen te overwinnen. De wil van de mens om nakomelingen te verwekken is ook meestal verbonden met liefde voor elkaar, dat is voor de zich nu incarnerende zie1 van groot voordeel wanneer de liefde overheerst omdat dan ook in dat nieuwgeboren wezen de liefdesvonk overspringt – en het nu veel gemakkelijker tot zielenrijpheid op aarde kan komen.

Het pogen echter om het krijgen van nakomelingen te verhinderen kan voor de ziel die zich belichamen wil in zover nadelig zijn, dat deze instinctmatigheid der mensen nu ook dezelfde dwang in het nieuwe wezen versterkt en diens ziel voortdurend daartegen te strijden heeft. Komen echter deze zielen niet tot belichaming, dan houden zij zich toch op in de nabijheid van mensen en benauwen hen, dat wil zeggen: zij proberen op de mensen in te werken zich te verbinden ten dienste van de voortplanting. En begrijpelijkerwijs zullen dan steeds de lichamelijke neigingen overheersen omdat die zielen volgens hun eigen geneigdheid op de mensen trachten in te werken. Zij willen dus puur lichamelijke begeerten overdragen om gelegenheid te hebben zichzelf te belichamen.

Een enorme verantwoording ligt daarom bij de mensen die zich instinctmatig verbinden zonder liefde. Zij zijn omgeven door zielen die zich belichamen willen en lokken door hun begeerten zielen met dezelfde neiging aan, die van hun kant de ongeremde momenten benutten om verblijf te nemen in een nieuw verwekt wezen dat nu zijn aardse loopbaan als mens begint.

Meestal zijn er overwegend meer van deze zielen, omdat het getal van degenen die door liefde en een bewust willen nakomelingen in het leven lieten komen zeer gering is. En daarom dwaalt het menselijke geslacht ook steeds meer af van het geestelijke, omdat er maar weinig liefde is onder de mensen die ook zonder liefde het levenslicht aanschouwt hebben.

Amen

BD.2797
4 juli 1943

De kracht van het goddelijke woord – Profeet – De wederkomst van de Heer

De kracht van het goddelijke woord zal een ieder gewaar worden als de laatste tijd gekomen is, want er lopen heel veel draden van boven naar de aarde. Overal zendt God Zijn woord naar de mensen toe die het gedeeltelijk door hun gedachten of door de innerlijke stem vernemen, en overal zal Zijn woord de mensen kracht brengen. Waar echter het rechtstreeks gebrachte woord de medemensen gezonden wordt, daar zullen ook zij gesterkt worden als zij het gelovig aannemen en zich aan zijn werking toevertrouwen. Want dat is zeker, dat God de zijnen niet zonder hulp zal laten in een tijd met heel veel kwellingen en grote moeilijkheden, en die buitensporig veel kracht vereist. Daarom zegent Hij Zijn woord met Zijn kracht, opdat allen die het woord vernemen deze kracht bemerken – als zij gelovig zijn.

Gods tegenstander zal zijn gehele macht ontplooien en zal proberen alles neer te halen wat hem geen weerstand biedt, want het woord van God is het beste wapen tegen hem. Het woord van God beschut de mensen voor zijn aanvallen, want met Zijn woord is God zelf bij de mensen – en tegen Hem is de vijand machteloos. Als de mens gelovig is behoeft hij niets te vrezen, wat ook over hem komen mag. Wel zal de wereld met alle middelen proberen zijn geloof te schokken en zal hem willen dwingen het geloof op te geven, maar het woord van God is sterker dan de wereld. Wie dat woord bezit luistert niet naar de stem van de wereld, hij is dichter bij God dan bij de wereld en Gods kracht doorstroomt hem – en die mens blijft ook met God verbonden door Zijn woord.

In de laatste tijd echter zal er iemand opstaan en het woord van God luid en duidelijk hoorbaar de mensen prediken. De geest Gods zal hem begeleiden en zich door hem openbaren. Zijn woorden zullen indrukwekkend zijn en ook in de rijen van de tegenstander niet zonder uitwerking blijven. Hij zal vervolgd worden door hen die de wereld toebehoren, maar zij zullen niets tegen hem kunnen uitrichten tot zijn missie op aarde vervuld is. Hij zal de wederkomst van de Heer verkondigen en de mensen hun onrechtvaardigheid voorhouden. Hij zal ze leren over dingen die hun nog vreemd zijn. Hij zal ze tot liefde aansporen en de liefdeloosheid hekelen in scherpe bewoordingen. Hij zal zonder vrees spreken en de mensen zoeken te winnen voor het rijk van God. Van zijn woord zal een kracht uitgaan die de waarheid bevestigt van wat hij spreekt. God de Heer zal door de mond van Zijn dienaar op aarde spreken, en velen zullen Zijn stem herkennen. Maar op het laatst zal hij gegrepen worden, want satan drijft de mensen die van hem afhangen daartoe aan.

Maar dan is ook de komst van de Heer niet ver meer, want dan heeft de liefdeloosheid op aarde haar hoogtepunt bereikt en zelfs de gelovigen zijn in uiterst gevaar te gaan weifelen. En dan komt de Heer zelf om de zijnen tot zich te halen om ze te redden uit het geweld van hen die aan de duisternis toebehoren, want door hen zullen dingen gebeuren die niemand zich kan voorstellen.

Amen

BD.2800
6 juli 1943

Beroepsmatige missionarissen – Schoolkennis

Elke missie op aarde die het verlossen van gekluisterde zielen tot doel heeft, is God welgevallig en daarom ook door Hem gezegend, alleen moet ook het streven van diegenen die zich zo’n missie tot levenstaak hebben gesteld, zijn: de zuivere waarheid te verbreiden. En daarom kan niet ieder deze arbeid op zich nemen die zelf de waarheid niet bezit. En wederom is de wil van de mens doorslaggevend, maatgevend is de beweegreden die hem daartoe aanzet deze arbeid ter hand te nemen. De goede wil God te dienen en verdwaalde zielen naar Hem toe te leiden, zal hem ook de zuivere waarheid opleveren, die hem in staat stelt verlossend werkzaam te zijn op aarde. En daarom moet aan zo’n voornemen eerst het besef van eigen onwetendheid voorafgaan, dat hem aanleiding geeft zich innig naar God te keren en Hem om verlichting van de geest te vragen. Dan is de eerste voorwaarde vervuld voor een beroep dat een drang vanuit het hart moet zijn, maar niet een “beroep” in de letterlijke zin van het woord.

Het gevaar van het laatstgenoemde bestaat echter, zodra de mens meent wetend te zijn door ’n schools geleerd weten, dat hem evenwel niet in staat stelt, onderrichtend werkzaam te zijn, omdat hij zelf de waarheid nog niet inziet en ze daarom ook niet verder kan geven. En nooit zal hij dan de medemensen juist kunnen onderrichten. Hij zal hun de zin en het doel van het aardse leven niet begrijpelijk kunnen maken, omdat hij niet op de hoogte is van het allereerste begin en het einddoel van datgene wat de gang over de aarde moet doormaken. Hij houdt zich alleen streng aan dogmatische leerstellingen die wel weer schools worden doorgegeven maar niet de ziel aansporen om werkzaam te zijn en de geest in haar kunnen wekken. De mens neemt slechts kennis op met z’n verstand, maar die dringt niet door in het hart en veroorzaakt daarom ook geen omvorming van de ziel, die echter absoluut noodzakelijk is, opdat deze ziel verlost zal worden uit haar onvrije staat. En bijgevolg kan deze schoolkennis nooit toereikend zijn voor een missie die de verlossing van verdwaalde zielen tot doel heeft.

En nu is het ook begrijpelijk hoe weinig succesvol beroepsmatige missionarissen werken, wanneer niet de diepste deemoed tegenover God en de diepste liefde tot de medemensen hen tot dit ambt hebben aangespoord. Want alleen de laatsten zijn de ware dienaren van God, die tot heil van de medemensen onder hen kunnen werken. De ware godsdienst bestaat alleen daar in: te helpen bij het verlossen van wat uit God is voortgekomen en zich van Hem heeft afgescheiden, maar van wie de eeuwige Liefde zich nooit afwendt. En zodra een mens zich deze levenstaak stelt en vanuit het besef van de eigen onwetendheid Gods steun begeert, dient hij God en hij zal zijn taak nu ook nauwgezet en succesvol kunnen uitvoeren, hij zal zijn missie op aarde vervullen en bijdragen aan de verlossing van het gebondene, terwijl het eigenlijke beroep van een dienaar Gods geen garantie is dat hij tevoren de voorwaarden heeft vervuld en hem daarom ook de bekwaamheid moet worden ontzegd de medemensen in de waarheid te kunnen onderrichten en bijgevolg ook de verlossing van deze zielen in twijfel is getrokken, omdat alleen de waarheid de mensen vrij kan maken, omdat alleen de zuivere waarheid verlossend werkt.

Amen