Inhoud

BD.2510 Het overbrengen van het goddelijke woord in drievoudige vorm
BD.2513 Mensen uit de prehistorie – Verantwoordelijkheid
BD.2507 Gods wil – Geboden – Vrede en orde – Uitwerking
BD.2514 De mens van de tegenwoordige tijd – Bekwaamheden
BD.2515 Talenten – Opdracht – Achteruitgang – Nieuwe aarde
BD.2516 Woorden van de Vader – “Vraag, dan zal u gegeven worden”
BD.2522 Bij ceremoniële handelingen wordt de wil beoordeeld
BD.2524 Verkeerde uitleg van de heilige schrift – Dwaalleren
BD.2532 Geest en lichaam proberen de ziel te winnen
BD.2534 “Ik zal komen als een dief in de nacht”
BD.2540 Het doel van de schepping is de aanpassing aan God
BD.2544 Geloof aan de onsterfelijkheid van de ziel is nodig om aan zichzelf te werken
BD.2551 Het zich losmaken van aardse goederen – Ontberingen
BD.2553 Rusten de doden?
BD.2554 Ontstaan en vergaan – Dood – Het binnengaan in het geestelijke rijk
BD.2555 Onbegrip tegenover de voorspellingen – Noodzaak
BD.2561 Een hart dat bereid is te ontvangen – Goede Herder

                                                             – * –

BD.2507
12 oktober 1942

Gods wil – Geboden – Vrede en orde – Uitwerking

En dit is de wil van God, dat u de vrede bewaart met elkaar, dat u elkaar in liefde dient en uw leed gemeenschappelijk draagt. En als u Zijn wil vervult, zal ook uw leven vredig en gezegend zijn, en leed en kommer zullen ver van u blijven, want dan leeft u zo, zoals het voor uw ziel bevorderlijk is. U beoefent de naastenliefde en bewijst God daardoor ook uw liefde voor Hem, en uw levenswandel is God welgevallig. Maar hoe staat u mensen nu tegenover elkaar? U bestrijdt elkaar, u berokkent de naaste schade en de liefdeloosheid viert hoogtij. En daarom zult u leed moeten dragen. U zult veel nood moeten verduren en deze nood zal tot stand moeten brengen dat u gezamenlijk het leed leert dragen, dat u elkaar behulpzaam bent.

De wil van God moet vervuld worden, daar de mens anders in strijd met de goddelijke orde handelt. Past de mens zich aan de goddelijke wil aan, dan kan zijn leven alleen vredig zijn, zoals alles op aarde harmonisch en vredig zijn zal als de mensen dezelfde wil hebben als God. Zodra de mens zich echter tegen deze goddelijke wil keert, moet zijn leven ook in een zekere wanorde verlopen die hem zelf niet behaagt, want het is een verkeerde wil waarvan de mens blijk geeft als hij tegen de goddelijke wil in handelt.

Vervulling van de goddelijke wil, orde en vrede, zijn oorzaak en gevolg. Maar evenzo zullen ook leed, kommer, onvrede en aardse chaos de gevolgen van het handelen tegen de goddelijke wil zijn. En daarom gaf God Zijn geboden, opdat de mensen de wil van God kennen. Hij stelde zekere richtlijnen op voor de levenswandel op aarde, naar welke de mens het leven moet leiden en Hij maakte hun ook bekend welke gevolgen een leven veroorzaakt dat niet beantwoordt aan deze richtlijnen. De goddelijke geboden zijn de mensen tot zegen gegeven, opdat wie ze vervult het eeuwige leven deelachtig zal worden. Het niet vervullen heeft echter de dood van de ziel tot gevolg.

De goddelijke wil moet worden opgevolgd, want zolang de mens of diens ziel zich tegen deze wil opstelt, bewijst hij nog zijn afvalligheid van God. Hij is nog tegengesteld aan God. En bijgevolg moet zijn leven op aarde een toestand zijn die hem niet bevalt, opdat hij aangemaand wordt anders te willen, opdat hij zich bij God aansluit, die hij tevoren niet erkende. Daarom is het aardse leed onvermijdelijk noodzakelijk voor de mens die geen acht slaat op de wil van God of zich geheel tegen Hem verzet.

God verlangt alleen de wil van de mens, dat die zich zal voegen naar de goddelijke wil, dat de mens dus dat doet wat God hem door Zijn geboden zegt te doen. Dan vervult hij de wil van God en nu is hem een leven beschoren vol harmonie en vrede van de ziel, te midden van de chaos en warboel van de wereld die door de liefdeloosheid zijn ontstaan.

Amen

BD.2510
13 oktober 1942

Het overbrengen van het goddelijke woord in drievoudige vorm

Het evangelie moet worden verkondigd over de hele wereld. Alle mensen moeten vertrouwd worden gemaakt met de leer van de liefde en dit gebeurt op velerlei wijzen.

Die door God zijn onderricht, zijn op de eerste plaats geroepen de medemensen voor te lichten, dus hun de ontvangen leerstellingen over te brengen, het evangelie te verkondigen aan diegenen die het aan willen nemen. Het is een zegenrijke missie, voor het zielenheil van de medemensen werkzaam te zijn, hen te onderrichten in de wil van God en ze aan te sporen tot bewuste arbeid aan hun ziel. En deze bezigheid vraagt God van ieder van wie God zelf leermeester was. En God onderricht voortdurend de mensen die hun hart bereidwillig voor Hem openen. En Hij predikt hun het evangelie dat ze nu door de innerlijke stem in zich vernemen.

En dit evangelie wijkt niet af van datgene wat traditioneel wordt overgeleverd, van de heilige schrift. En dit is een volgende mogelijkheid om het goddelijke woord in ontvangst te nemen. En weer wordt daarin de liefde onderwezen. De liefde voor God en de medemensen en wie dit woord gelovig in ontvangst neemt. En dus heeft ieder mens de gelegenheid in het evangelie te worden onderwezen, zodra hij oprecht gelovig verlangt naar het woord Gods. Het zal hem ook begrijpelijk worden, want de wil om door te dringen tot goddelijke wijsheden, levert de mens ook de kracht op om in te zien, waardoor hij in staat is het goddelijke woord ook als het woord Gods te beschouwen. Zodoende kan hij dus ook door God onderricht zijn, als hij gelovig en sterk verlangend in de heilige schrift leest en niet alleen de woorden aanneemt, maar ernstig de zin van de woorden tracht te begrijpen.

Maar ook geestelijk kan de mens het goddelijke woord worden overgebracht. Maar deze weg kennen er maar weinige. En toch is hij het gemakkelijkst begaanbaar voor iedereen. Dit is de rechtstreekse overbrenging in de vorm van gedachten. Een overdracht op de mensen van het goddelijke woord, van het evangelie door middel van gedachten, die echter steeds de wil van de mens om te ontvangen vooropstelt. Als dus de mens wenst te worden ingewijd in de goddelijke leer van de liefde, wordt hem steeds in enige vorm het evangelie verkondigd, omdat het de wil van God is, dat de mensheid onderricht zal worden en in de waarheid zal wandelen.

Amen

BD.2513
16 oktober 1942

Mensen uit de prehistorie – Verantwoordelijkheid

Tijdens eindeloos lange perioden heeft de aarde zich zo ontwikkeld dat ze voor ontelbare levende wezens een verblijfplaats kon zijn, waaraan ze dus haar eigenlijke taak ontleent, vormingscentrum te zijn voor de geest. In deze tijd van ontwikkeling waren de levende wezens nog anders van aard. Ze waren als het ware aan de zich in ontwikkeling bevindende aarde aangepast in zoverre, als een levend wezen tenminste levensmogelijkheden had.

De ontwikkelingsstadia waren erg talrijk en pas in een bepaalde toestand kon de aarde levende wezens op haar oppervlak huisvesten. Hoe verder ze echter in haar ontwikkeling voortschreed, des te talrijker werden die wezens en zo ging de ontwikkeling omhoog, zowel in de uiterlijke vorm van de aarde alsook bij de levende wezens die aan de aarde werden toegewezen met het doel zich positief te ontwikkelen.

Er is een ondenkbaar lange tijd voor nodig geweest. Maar deze ontwikkeling moest plaatsvinden omdat het geestelijke in, op, en boven de aarde eerst de proef moest doorstaan terwijl het gekluisterd was, wat een gebondenheid in welk scheppingswerk dan ook voor het geestelijke betekende. In deze tijd van ontwikkeling had het geestelijke de proef doorstaan, het kon zich langzaam tot een levend wezen ontwikkelen. De levensvoorwaarden waren aanzienlijk zwaarder, maar het handhaafde zich en ontwikkelde zich langzaam tot een soort mens, die echter geheel verschillend was van de huidige mens. Het was een wezen dat nog gehouden was zich te richten naar de wet, dat wil zeggen: het handelde volgens zijn instinct.

Het werd in zekere zin nog geleid zonder dat het zelf een vrije wil en verstand had. Het was een wezen dat wel naar zijn uiterlijke vorm op de mens leek, maar zich verder op het niveau van de dierenwereld bevond, – dat zich gedroeg in overeenstemming met de goddelijke natuurwet en dus alles instinctief deed, zonder zich van zijn handelen bewust te zijn. Dit wezen hoefde zich nog niet te verantwoorden, het leidde zijn leven volgens de wet van “je moet”, gedreven door de hem beheersende intelligenties die zich weer in overeenstemming met de goddelijke wil, in die wezens uitten.

Deze levende wezens beantwoordden nog aan de primitieve vormgeving van het aardoppervlak, maar droegen in zekere zin bij tot een verdere ontwikkeling van aarde, doordat ze zich vermenigvuldigden en door hun niet bewuste werkzaamheid de omvorming van het aardoppervlak bespoedigden, zodat dit steeds meer geëigend werd ook levende wezens met een voortschrijdende ontwikkeling te herbergen, tot dan de eerste mensen – uitgerust met vrije wil en verstand – deze aarde als woonplaats kregen toegewezen. Die zich alles op aarde ten nutte konden maken en, onderwezen door God zelf, een bewust leven leidden of zouden moeten leiden, wat de eigenlijke zin en het feitelijke doel van hun belichaming op aarde was.

Nu echter moest de mens zich ook als zodanig voor God verantwoorden voor zijn denken en handelen. Hij had een bepaalde graad van rijpheid bereikt, waarin hij in staat was een leven te leiden volgens Gods wil en in overeenstemming hiermee, was hij er nu ook verantwoordelijk voor hoe hij zijn leven gebruikte, daar het hem helemaal vrij stond al zijn gaven te benutten, maar hem ook de gevolgen van zijn levenswandel in deze belichaming op aarde werden bekendgemaakt en hij nu bijgevolg zijn vrije wil gebruiken kan.

Amen

BD.2514
16 oktober 1942

De mens van de tegenwoordige tijd – Bekwaamheden

Er is geen tijdperk waarin gewag gemaakt kan worden van zo hoog ontwikkelde wezens als het tegenwoordige en toch wordt deze hogere ontwikkeling gebruikt in een verkeerde richting. De huidige mens is door ontelbare ontwikkelingsstadia heengegaan en hij heeft nu in het laatste stadium (als mens) veel capaciteiten die hij met het grootste succes kan gebruiken. Een van deze bekwaamheden is het zich (kunnen) verplaatsen in een bovenaardse toestand.

Wie zich deze geschiktheid eigen heeft gemaakt kan al van een toestand van aanzienlijke rijpheid spreken, want hij leeft nu ook in dat andere rijk, maar hij neemt de indrukken uit dat rijk niet op de aarde op, daar alleen de geest deze indrukken in zich opneemt en deze alleen dan doorgeeft, wanneer daaraan beantwoordend ook de ziel van de mens is gevormd, zodat ze de belevenissen in het geestelijke rijk kan begrijpen en ze dus nu daarover kan worden onderwezen. Hoe meer nu de ziel ernaar verlangt door de geest in zich uitsluitsel te verkrijgen, des te meer komt er nu ook naar haar toe. En daarom zou de mensheid waarlijk op een hoog geestelijk niveau kunnen staan, wanneer ze zich alles ten nutte zou maken wat haar in het aardse leven ter beschikking staat.

Maar de mensen, stellen zich er helemaal mee tevreden dat hun aardse leven hen volledig in beslag neemt, maar aan hun geestelijke toestand denken ze niet. En bijgevolg naderen ze in hun diepste wezen weer, de toestand uit de tijd van voor hun menszijn, dat ze geen acht sloegen op hun ziel, maar slechts het leven van dieren leidden, waarin elke positieve ontwikkeling was uitgesloten. Ze leven hun aardse leven niet meer bewust, ze worden eveneens gedreven, en wel door geestelijke krachten die de positieve ontwikkeling van het geestelijke tegen willen gaan. En dus naderen ze weer tot de toestand uit de tijd voor hun menszijn maar nu zijn ze volledig verantwoordelijk voor datgene wat ze doen, omdat hun de vrije wil en het verstand door God gegeven werd, die ze moeten gebruiken voor hun positieve ontwikkeling.

Amen

BD.2515
17 oktober 1942

Talenten – Opdracht – Achteruitgang – Nieuwe aarde

De mens is het hoogst ontwikkeld schepsel op aarde, en daarom is hem ook een opdracht gesteld die overeenkomt met zijn graad van rijpheid. Als hij wil kan hij deze opdracht vervullen, want het is de wil die zich moet waarmaken en een beslissing moet nemen. Alleen de wil is beslissend of de mens zijn opdracht vervult, en of hij zijn talenten gebruikt en de laatste belichaming benut overeenkomstig het doel.

Maar hij is in geen geval daartoe gedwongen, en daarom zal het aardse leven hem voor talrijke opdrachten stellen die hij door zijn aardse bezigheid vervult. Zijn opdracht is hem niet bekend, maar te midden van zijn aardse bezigheid moet hij zichzelf ontwikkelen tot de hoogste rijpheid die hij op aarde bereiken kan. Veronachtzaamt hij deze opdracht dan leeft hij wel zijn aardse leven verder, maar zijn ziel blijft in een onvolmaakte graad van ontwikkeling. En hij moet zich daarvoor eens voor God verantwoorden, want het aardse leven is hem alleen gegeven ter vervolmaking van zijn ziel. Hij heeft dus het aardse leven misbruikt als hij alleen leeft om aardse activiteiten ten eigen bate uit te voeren, of hij heeft er geen acht op geslagen en had dus geen achting voor de genade van God.

De aarde was hem tot een woonplaats en hij mocht zich als een hoogst ontwikkeld wezen belichamen. Hij was reeds in een graad van rijpheid waarin veel talenten hem eigen waren, maar hij leefde niet bewuster dan de mensen in de voortijd. Hij gebruikte zijn intellect en vrije wil alleen voor zijn activiteit op aarde die geen blijvende waarde had. En daartoe benutte hij de kracht uit God voor wereldse doeleinden en tot vermeerdering van eigen genoegens, zodat het bijdroeg in de medemensen evenzo het verlangen op te wekken alleen werelds bezig te zijn. Daardoor werd de aarde ongeschikt voor de ontwikkeling van de ziel, dat wil zeggen: het aardse is overwegend en beheerst de mens zo sterk dat hij zijn ziel geheel vergeet.

Nu is er dan een stadium gekomen waarin een noodzakelijke verandering de mensen weer hun eigenlijke opdracht moet leren inzien en nakomen, want de aarde moet weer een verandering ondergaan. Zij moet weer worden wat zij oorspronkelijk was en weer moet zijn, namelijk een opvoedingsstation voor het geestelijke, waarin het stoffelijke niet het voornaamste is, maar alleen een middel is tot het doel. Deze aarde moet dus nieuw ontstaan en opnieuw gevormd worden.

Zij moet mensen bergen die bewust de laatste vervolmaking nastreven. Die alle talenten die zij van God ontvangen hebben alleen benutten voor het uitrijpen van hun ziel, omdat zij inzien dat dit het eigenlijke doel is van hun belichaming op aarde als mens.

Amen

BD.2516
17 oktober 1942

Woorden van de Vader – “Vraag, dan zal u gegeven worden”

Wat u benauwt, vertrouw Mij dat gelovig toe. Ik ken weliswaar al uw noden, Ik ben op de hoogte van al uw zorgen, maar u moet de weg naar Mij vinden. U moet als kinderen naar de Vader komen en vragen of Hij u wil bijstaan en Ik wil u helpen. En daarom, maak u geen zorgen, want al uw zorgen neem Ik op Me, als u Mij daarom vraagt. Hoe zwak is uw vertrouwen, hoe zwak uw geloof in mijn liefde, wanneer u twijfelt aan de gebedsverhoring.

Vraag, dan zal u gegeven worden. Deze belofte heb Ik u gegeven en in deze belofte zult u, die zwak gelovig bent, uw zwak geloof moeten doen opleven. U moet er indachtig aan zijn dat mijn woorden de zuiverste waarheid zijn en dat ze vervuld moeten worden en u daarom zonder twijfel uw verzoeken aan Mij moet voorleggen, opdat Ik als liefdevolle Vader u kan bedenken naar uw geloof. Want alleen de diepte van uw geloof toets Ik en deze is ook garantie voor de vervulling van uw verzoek.

Maar is uw geloof oppervlakkig, dan zal ook het gebed tot Mij niet in diepte en innigheid worden gezonden zoals het vereist is opdat Ik het zal verhoren. Want Ik sla geen acht op de woorden, maar wel op de overgave aan Mij, die een diep geloof teweegbrengt. Ik lees alleen in de spiegel van de ziel en ben op de hoogte van de diepte van het geloof en de innigheid van het gebed. En waar zo’n innig gebed tot Mij klinkt, daar ben Ik steeds tot helpen bereid.

Het gelovige vertrouwen op gebedsverhoring zal u bijgevolg ook het juiste resultaat opleveren, want Ik laat het sterke geloof van de mens nooit verloren gaan. Ik zegen echter, die mijn belofte indachtig blijven en alle zorgen en noden aan Mij voorleggen. Mijn liefde zal zich aan dezen bewijzen, want ze zullen alles door Mij bereiken. Alleen zo lang ze nog onstandvastig in het geloof zijn, houd ook Ik de gebedsverhoring af, want Ik wil dat ze zich innig bij Mij aansluiten en Mij alles toevertrouwen. Het zwakke geloof echter verhindert hun een innige verbinding met Mij. Ik wil echter als liefdevolle Vader worden gezien, Die Zijn kind niet in nood laat.

Amen

BD.2522
24 oktober 1942

Bij ceremoniële handelingen wordt de wil beoordeeld

God bedenkt de mensen overeenkomstig hun geloof.

Dit dient zo te worden opgevat, dat de mensen zich datgene tot geestelijk eigendom maken wat het geloof hun leert en dat ze dus ook aan alles voldoen wat door het geloof van hen wordt geëist. Bij deze vervulling beoordeelt God de wil van de mens, die dus goed is, want hij keert zich naar God toe.

De mens wil dat doen wat God welgevallig is, wat het geloof hem leert. En als deze op God gerichte wil zijn denken en handelen bepaalt, is dat ook God welgevallig, hoewel de mens niet in de waarheid leeft, hij dus in een onjuist geloof werd onderwezen. Daarom zullen ook die mensen zalig worden, bij welke het juiste geloof ontbreekt, als ze maar een voor God juiste levenswandel nastreven en steeds dat doen wat hun voor God juist lijkt. Er wordt hun wel steeds de mogelijkheid gegeven het ware geloof aan te nemen, de zuivere waarheid wordt hun bijgebracht. Maar denkt hij deze niet aan te kunnen nemen omdat hij gelooft zelf in de waarheid te staan, dan zal hij toch een juiste, God welgevallige levenswandel leiden. En God zal deze erkennen, omdat de mens het goede wil, omdat hij de wil van God wil vervullen. En zo wordt ook elke handeling die hij verricht beoordeeld overeenkomstig zijn wil.

En elke ceremonie die op zich helemaal geen waarde heeft, wordt door de wil God daarmee te dienen, tot een God welgevallige handeling. Dus kan de goede mens door zo’n handeling het welgevallen van God verwerven, zodra hij ze tot eer van God verricht, zodra hij gelooft God daarmee te dienen, ofschoon de handeling op zich geen diepere betekenis heeft. Anderzijds echter is een bepaalde ceremoniële handeling zonder waarde, wanneer er niet de op God gerichte wil aan ten grondslag ligt. En evenzo kan een mens zonder zo’n ceremonie met zijn gehele wil op God aansturen en wordt deze wil door God net zo hoog gewaardeerd. De mens die alle uiterlijkheden buiten beschouwing laat, maar bewust God wil dienen, kan zelfs veel dichter bij God staan. Maar zoals het geloof van de mens is, zo zal ook het werkzaam zijn van God bij hem zichtbaar worden, omdat God het geloof van de mens niet te schande laat worden, zolang dit zich niet tegen God keert. Het is echter onjuist om aan te nemen dat alleen die mens naar Gods welgevallen leeft, die alle uiterlijkheden strikt vervult. Niets wat naar buiten toe zichtbaar is, geeft de doorslag voor de werkelijke waarde voor God, alleen maar de wil, die God beoordeelt, ongeacht of de mens de handelingen verricht die door het geloof van hem worden gevraagd.

Amen

BD.2524
26 oktober 1942

Verkeerde uitleg van de heilige schrift – Dwaalleren

De mensen leggen veel woorden van de heilige schrift verkeerd uit. Daardoor komen ze in een dwaling terecht; in een weten, dat ver van de waarheid afstaat. Want door deze verkeerde uitleggingen zijn er leren ontstaan, die steeds weer van mens op mens werden overgebracht, zodat de dwaling zich steeds meer verbreidde en steeds moeilijker als dwaling werd herkend. God zelf heeft Zijn woord steeds zo aan de mensen gegeven, zoals het met hun geestestoestand overeenstemde en steeds was het begrijpelijk voor diegene, die het juist wilde begrijpen. Maar zodra Zijn woord verstandelijk werd doordacht, zodra de mens uitsluitend door middel van onderzoek trachtte de zin ervan te doorgronden, zonder de vaste wil zichzelf – dat wil zeggen zijn ziel – door het goddelijke woord te vormen, werd dit woord moeilijk te begrijpen voor de mens: het denken verdwaalde.

Onder zulke voorwaarden zijn leren ontstaan, die het goddelijke woord misvormden in zoverre, dat ze niet overeenstemden met datgene, wat Jezus op aarde heeft gepreekt. Wel wordt het woord Gods aangehaald, maar er wordt een geheel andere betekenis aan gegeven. En nu begrijpt de mens Zijn woord niet naar zijn betekenis, maar menselijke uitleggingen hebben de zin ervan veranderd en bijgevolg is het goddelijke woord misvormd en is het de mensen weer misvormd als goddelijk woord voorgesteld, die nu niets anders laten gelden en vol ijver opkomen voor dit misvormde woord. En het is buitengewoon moeilijk hun de zuivere waarheid te brengen en hen ervan te overtuigen, dat ze uitsluitend voor iets menselijks uitkomen; dat ze dwepen met alleen maar mensenwerk en dat dit mensenwerk onbestendig is. Zolang ze niet zelf tot deze overtuiging zijn gekomen, zullen ze ook de waarheid als dwaling voorstellen en het zal voor de verdedigers van de waarheid erg moeilijk zijn met hen contact te leggen, want ze zullen voor geen van de desbetreffende onderrichtingen toegankelijk zijn. Ze zullen zichzelf als hoeders van de waarheid neerzetten en geen onderrichting aannemen, waarvan ze denken, dat die uit het rijk der duisternis komt.

En zo strijdt het licht met de duisternis. Toch wordt het licht niet als licht herkend, zolang het ernstige streven naar de waarheid niet onder de mensen baan breekt en hen nu de schellen van de ogen vallen en ze inzien, dat ze alleen maar aan dwaalleren geloof hebben gehecht. En dan is er nog tijd voor al die mensen, die menen tegenover God onbeduidend en onwetend te zijn, want de genade zal hun worden verleend om tot inzicht te komen, omdat ze hun wil er nu niet meer tegenover stellen, maar begerig de waarheid aannemen, die ze nu ook als waarheid herkennen.

Amen

BD.2532
1 november 1942

Geest en lichaam proberen de ziel te winnen

Geest en lichaam hebben dat ene gemeenschappelijk, dat ze de ziel willen bezitten. Dat ze deze vorm trachten te geven, maar op verschillende manieren. Het lichaam probeert de ziel aangepast aan de wereld te vormen, omdat het zelf de wereld voorkomt als het enige dat waard is om naar te streven, en het dus zijn verlangen probeert over te dragen op de ziel. De geest daarentegen heeft een ander doel dat waard is om naar te streven. Hij wil het geestelijke rijk verdienen en hij tracht de ziel in overeenstemming met dit rijk vorm te geven. Hij tracht haar dus te vormen op een andere manier, volgens goddelijke wil. Dus staat de goddelijke wil het verlangen van het lichaam in de weg.

Het lichaam streeft naar de materie. De geest daarentegen is volledig onttrokken aan de materie. Zijn willen en streven geldt alleen de aanpassing aan de eeuwige Godheid. Hij kent alleen één verlangen: de aaneensluiting met God en de eeuwige staat vol van licht. Dus probeert hij ook de ziel te bewegen zich bij zijn verlangen aan te sluiten. Hij tracht haar ertoe te brengen hetzelfde te willen. Hij trekt de ziel in zekere zin naar zich toe en maakt haar bijgevolg los van de wereld, wat voor het lichaam het opgeven van zijn wensen betekent, dus een overwinnen van de materie, de wereld die het tegenovergestelde is van de geestelijke wereld.

Lukt het de geest de ziel te winnen voor het geestelijke rijk, dan heeft de ziel de proef van haar aardse leven doorstaan. Want dit betekent een toekeren van de wil naar God en een afkeren van diegene die heer van de wereld is. Het lichaam behoort weliswaar nog toe aan deze wereld, doch als het zich aansluit bij het verlangen van de ziel, dus gewillig toegeeft als deze zich met de geest wil verenigen, zijn ook de geestelijke substanties waaruit het lichaam bestaat, rijp voor de volgende vormverandering en ze leggen de ontwikkelingsgang in de vorm aanzienlijk sneller af, omdat ze hun weerstand hebben opgegeven. De geest in de mens heeft het lichaam overwonnen en dit heeft zich overwonnen verklaard.

Het lichaam heeft de ziel aan de geest toevertrouwd, dus de geest heeft geheel bezit genomen van de ziel. De ziel heeft zich verenigd met de geest en nu wordt al het denken, voelen en willen alleen door de geest bepaald. En het moet dus juist zijn, want de geest is een deeltje van God en hij zal de ziel er steeds toe brengen dat te doen en te denken, wat overeenstemt met de wil van God. En dit is de staat waar de ziel naar moet streven: in vereniging met de geest God tegemoet treden en de aaneensluiting met Hem nastreven, om in het aanschouwen van God de eeuwige gelukzaligheid te zoeken en te vinden.

Amen

BD.2534
2 november 1942

“Ik zal komen als een dief in de nacht”

De mensen slaan geen acht meer op de tekenen van de tijd. Niets lijkt hun ongewoon en iedere gebeurtenis accepteren zij zonder er over na te denken. Voor deze mensen zijn ook de aankondigingen van de op handen zijnde natuurcatastrofe niet geloofwaardig, want zij achten de tijd nog niet gekomen die in de schrift is vermeld. Zij nemen geen enkele verklaring aan, omdat voor hen de gedachte onaangenaam is dat de mensen van de huidige tijd de rouwenden zullen zijn. Daarom willen zij in het komende niet geloven en zullen daarom verrast en onvoorbereid zijn, als de aangekondigde dag is gekomen. Juist voor hen gelden de woorden die de Heer eens sprak: “Ik zal komen als een dief in de nacht”, want zij zullen zich in de diepste geestelijke sluimering bevinden en hebben geen voorbereidingen getroffen. Hun zielen zullen zich in grote nood bevinden als zij worden opgeroepen van de aarde. En zij zullen ook nauwelijks nog tot God kunnen roepen, omdat de grootte van het onheil hen van ieder denkvermogen berooft.

Gods liefde laat echter niets komen over de mensen zonder ze van te voren er van in kennis te stellen, en Hij waarschuwt ze al een lange tijd van te voren. Maar Hij dwingt de mensen niet aan deze voorspellingen te geloven. Wie echter deze aankondigingen in acht neemt, voor die zal het niet moeilijk zijn te geloven. En wie met God is verbonden, die voelt ook de vermaningen van God in ’t hart en wordt dan ook zelf opmerkzaam op de tekenen van de tijd. Hij doet dan ook moeite in de genade van God te leven, dat wil zeggen: hij zal om deze genade vragen en zich dan overgeven aan de barmhartigheid van God.

Nog maar een korte tijd scheidt u mensen van deze gebeurtenis, en die tijd moet u goed benutten opdat u het rustig kunt afwachten. U mag uzelf ook niet vleien met de gedachte dat u al volmaakt bent en dus geen erbarmen nodig heeft. U moet uzelf ootmoedig toevertrouwen aan de liefde van God, en er altijd aan denken dat uw laatste uur gauw kan komen. En u moet luisteren naar vermaningen, wanneer de vertegenwoordigers van God u Zijn woord brengen. U moet weten dat het uur niet ver meer af is en u moet zich daarom paraat houden. En Gods liefde en Zijn barmhartigheid zal u ook bijstaan in uren van nood.

Hij zal aan u denken zoals u aan Hem denkt. Hij zal u het leven laten behouden als het voor uw ziel dienstig is, of u wegnemen van de aarde in een beter hiernamaals, als u daarvoor waardig bent.

Wee echter degenen die dit uur onvoorbereid tegemoet gaan en daarbij hun leven verliezen, hun lot in het hierna zal waarlijk niet gemakkelijk zijn. En juist daarvoor wil God de mensen bewaren, door hun aan te kondigen wat komende is en om hen tot een ommekeer te bewegen, als hun levenswandel niet is naar Zijn wil. Want anders zullen zij door het komende gericht overvallen worden en Hij bewijst zo weer de woorden van de heilige schrift: “Ik zal komen als een dief in de nacht, daarom waak en bid”

Amen

BD.2540
6 november 1942

Het doel van de schepping is de aanpassing aan God

Het laatste doel van de schepping is de daaruit voortvloeiende toenadering tot God.

God probeert alles weer naar zich toe te leiden wat eens als kracht van Hem uitging, doch voortdurend onder Zijn wil staat. De wil van het wezenlijke in de schepping is nog tegen Hem gericht en pas wanneer het zijn wil voor de goddelijke wil buigt, heeft de aanpassing aan God plaatsgevonden en is het doel van de schepping vervuld. De aanpassing aan God heeft weer het eeuwige leven tot gevolg, dat een staat is van eeuwigdurende volheid van licht en kracht. Een staat van geluk en eeuwige heerlijkheid die Gods grote liefde het oorspronkelijk had toebedacht, maar die ook een zekere graad van volmaaktheid vooropstelt, die het wezenlijke door eigen wil moet hebben bereikt. Gods scheppingswerken geven het wezenlijke rijkelijk de gelegenheid tot volmaaktheid te komen. En Gods liefde laat het nooit zonder ondersteuning, maar ook de eigen wil van het wezenlijke moet onvoorwaardelijk actief worden. Het wezenlijke moet zelf beslissen en bijgevolg een proeftijd doormaken, waarin hem elke vrijheid is gegeven en het dus ook in wilsvrijheid kan beslissen welk einddoel het begerenswaardig toeschijnt. Want ondanks Zijn overgrote liefde dwingt God geen enkel wezen om Hem toe te behoren. Integendeel, Hij laat het de volledige wilsvrijheid, maar tracht toch Zich aan hen te openbaren, opdat hun wil voor Hem kiest, om hun een leven in heerlijkheid te verzekeren. Want Zijn liefde wil niets verloren laten gaan wat in Hem zijn oorsprong had. En Zijn wijsheid ziet het juiste en enige middel in dat aan het doel beantwoordt, dat Zijn wil en Zijn kracht tot iets zichtbaars liet worden.

Hij schiep de hemel en de aarde voor de definitieve verlossing van het geestelijke dat door zijn vroegere opstand tegen God zelf tot onvrije wezens was geworden, opdat het nu zijn vrijheid weer terug kan krijgen.

Amen

BD.2544
10 november 1942

Geloof aan de onsterfelijkheid van de ziel is nodig om aan zichzelf te werken

De mensen moeten er zich duidelijk van bewust worden dat het aardse leven alleen middel tot het doel is maar nooit doel op zichzelf. Pas dit inzicht spoort hen aan om te streven het doel te bereiken ter wille waarvan de mens op aarde leeft. Bijgevolg moet hem het geloof aan een voortleven van de ziel na de dood worden overgebracht, de onsterfelijkheid van de ziel moet hem met redenen worden omkleed, ofschoon deze de mens niet kan worden bewezen. Er moet hem een weten worden ontsloten dat hem de onsterfelijkheid begrijpelijk maakt zodat het hem makkelijk valt, ook zonder bewijs te geloven.

Dan pas beschouwt hij de aarde als middel tot het doel en stelt zijn hele leven in op het voortleven na de dood. Pas deze gedachte laat hem dan de aardse goederen met andere ogen bekijken, want hij leert nu de vergankelijkheid ervan te beoordelen en hij richt zijn aandacht op zaken die voor eeuwig blijven bestaan. En wat hij dan doet, brengt hij in verband met het leven hierna.

Zodra de mens er aan gelooft dat het leven niet ophoudt met de dood, denkt hij erover na van welke aard het leven na de dood mag zijn, hij stuurt dus zijn geest ten hogen, dat wil zeggen: in regionen die woonplaats zijn van de ziel na beëindiging van het leven op aarde. En in deze regionen wordt hem dan uitsluitsel gegeven, en wel door middel van gedachten, zodat de mens nu in volle overtuiging zichzelf als een pelgrim op aarde beschouwt, wiens levensloop spoedig beëindigd is en tracht hij deze korte tijd op aarde vruchtbaar te benutten.

Het geloof aan de onsterfelijkheid is bijgevolg onvermijdelijk onontbeerlijk, wil de mens aan de arbeid aan zijn ziel beginnen, zoals echter ook dit geloof de mens verhindert het leven alleen zuiver werelds te leven. Maar een onweerlegbaar bewijs is niet te leveren over het voortleven van de ziel. Dit is ook een leerstuk dat nooit bewezen kan worden, echter door ijverig nadenken tot de diepste overtuiging kan uitgroeien, zoals al het geestelijke niet te bewijzen valt, opdat de vrije wil van de mens niet wordt begrensd en het geloof niet wordt afgedwongen.

Amen

BD.2551
15 november 1942

Het zich losmaken van aardse goederen – Ontberingen

Maak u los van de banden van de wereld en u zult het grootste succes kunnen boeken, want wat de wereld u biedt is maar van korte duur, maar dan ziet u uw onvolkomenheden in, u die alleen voor de wereld hebt geleefd en geen ander succes hebt te melden dan werelds in aanzien te hebben gestaan. Een leven op aarde in beperkte omstandigheden, een leven in eenvoud en bescheidenheid kan u daarentegen geestelijke goederen van onnoemelijke waarde opleveren. U zult u altijd moeten voorhouden dat de aarde slechts een korte voorbereidingstijd is voor het eigenlijke leven in de eeuwigheid. U zult eraan moeten denken dat u niets van de aardse goederen mee naar boven zult kunnen nemen, dat aanzien en roem nietig zijn met het oog op de dood, dat aards weten waardeloos is in de eeuwigheid.

Verder zult u eraan moeten denken dat het lichaam vergaat en hiermee de genoegens die het begeerde. Alleen de ziel blijft over, wier toestand in overeenstemming is met het streven naar geestelijk goed op aarde. En gaat u op aarde in uiterste bescheidenheid voort en denkt daarbij aan uw ziel, dan bent u meer dan rijk te noemen bij het binnengaan in het hiernamaals, want nu pas heeft het leven op aarde effect. En deze toestand heeft een eeuwigheidsduur zodra hij een staat van licht is, maar hij betekent eindeloze kwellingen voor de ziel die op aarde geestelijk streven heeft nagelaten en alleen aardse successen, een luxe aards leventje en aardse rijkdom nastreefde.

Zolang de wereld u nog lokt, zolang u van haar succes verwacht, zal dit steeds gebeuren ten koste van de ziel. Maar waar de ziel ernstig streeft naar en worstelt om volmaaktheid, daar sterft het verlangen naar de wereld weg. Waar de ziel God zoekt en wil leven tot genoegen van Hem, daar blijven de vreugden van de wereld onopgemerkt. Dit is het juiste leven op aarde, ofschoon de mens zijn plicht moet vervullen, dat wil zeggen zijn levenskracht ten nutte van de medemensen moet gebruiken, zoals het de goddelijke wil is. Want God heeft iedere mens zijn taak opgelegd voor het leven op aarde, waarvan de vervulling bijdraagt tot het verkrijgen van de rijpheid van de ziel, als liefde tot de naaste de drijfveer is en de mens gewillig is zichzelf en zijn kracht in dienst van de naaste te stellen. Maar vergroot levensgenot verkleint het succes van de ziel, want geestelijk streven zal de wereld onopgemerkt laten. Maar wereldse vreugden maken geestelijk streven onmogelijk. En daarom kies en beslis wat u kostbaar dunkt: aards bezit, rijkdom en aanzien en een eeuwig leven zonder licht, of een onopgemerkt leven op aarde in eenvoud dat u benut om uw ziel te vormen om dan vol licht binnen te kunnen gaan in een hiernamaals dat u voor alle kommer en gebrek overvloedig schadeloos stelt.

De mensen denken alleen aan de tegenwoordige tijd en ze trachten alles uit het heden te halen, en toch gaat het leven op aarde snel voorbij en staan ze voor de eeuwigheid, die ze zichzelf tot een heerlijke zouden kunnen vormen als ze het heden, de tijd op aarde, niet zo hoog zouden waarderen. Probeer u daarom vrij te maken van dat wat de wereld u biedt. Want het is zinloze begoocheling, het is vergif voor uw ziel en een voortdurende hindernis voor uw werk aan de ziel. Zoek alleen God in deze wereld, opdat u Hem hebt gevonden als u in die wereld binnengaat die voor uw ziel pas het eigenlijke leven betekent. Want God is uw gelukzaligheid en Zijn liefde omvat u die om Zijnentwil aan de goederen van de aarde geen aandacht schenkt.

Amen

BD.2553
16 november 1942

Rusten de doden?

Het geloof dat de zielen rusten na het sterven is alleen in zoverre waar dat de onrijpe zielen in een geheel werkeloze toestand verkeren, omdat het hun aan kracht ontbreekt. Dat is echter geen toestand van weldadige rust maar een toestand van kwelling, van gebonden zijn en onmacht – en daarom geen toestand om naar te verlangen.

De zielen in het hiernamaals mogen pas werkzaam zijn bij een bepaalde graad van rijpheid, waarin hun gedurig kracht wordt gegeven om werkzaam te kunnen zijn. Dan echter gebruiken zij ook die kracht zonder beperking.

Daar hun werk niet aan aardse materie gebonden is moet het ook anders zijn dan de werkzaamheden op aarde. Het kan daar ook niet mee vergeleken worden, want in het geestelijke rijk zijn er geheel andere voorwaarden die een bezig zijn toelaten of vereisen. Het is een gestadig onderrichten en overdragen van geestelijke kennis, het is een zuiver geestelijk proces dat de gevende ziel geluk en zaligheid bereidt – en de ontvangende ziel haar kwellingen vermindert en haar ook geschikt maakt kracht te ontvangen.

Het is wel een dienen in liefde, alleen slechts zolang met aardse werkzaamheden te vergelijken als de zielen zich in hun duistere toestand nog op de aarde wanen. Waarin zij zich door hun begeerten hun omgeving zelf scheppen in hun verbeelding. En in overeenstemming met dit idee, menen ze zich met liefdadigheid bezig te moeten houden. Maar hoe helderder het in hen wordt des te meer verwijderen zij zich van de aarde, en dan is hun activiteit niet meer aan de aardse materie gebonden, ook niet meer in hun verbeelding.

En in een zuiver geestelijk overdragen van ontvangen kennis bestaat nu de arbeid van deze zielen in het hiernamaals, in het geestelijke rijk. Iedere ziel die gewillig is te geven en die zelf ook kracht ontvangt, heeft aan haar toevertrouwde beschermelingen op de aarde of in het hiernamaals aan wie zij zich met liefdevolle zorg onvermoeid wijdt. Door middel van gedachten moet zij trachten deze beschermelingen met de waarheid vertrouwd te maken. Zij moet het denken beïnvloeden en hun dus ook duidelijkheid verschaffen, zonder daarbij de wil van die zielen te dwingen. En dat vereist een onuitsprekelijke geduld en liefde, want het zijn twee geheel geisoleerde wezens die tegenover elkaar staan en die geheel vrij kunnen denken en handelen. En daarom mag het juiste denken niet onder dwang worden overgedragen, wil het nog niet ontwikkelde geestelijke niet gehinderd worden evenzo een hoge graad van rijpheid te verkrijgen.

De geestelijke kennis moet de nog onwetende zielen zo aangeboden worden dat het zonder weerstand wordt aangenomen, en het verlangen opwekt naar meer. Het ontvangende wezen moet dus geheel vrij hieraan de voorkeur geven, want pas dan werkt de overgedragen kennis als een kracht en maakt ook gelukkig.

En dit werk om kennis over te dragen kan alleen in liefde gedaan kan worden, want het is meestal heel heel moeizaam. Maar de toestand van een tot niets doen gedoemde ziel is zo betreurenswaardig dat de lichtwezens onvermoeid trachten die zielen te helpen, zodat ze bereid zijn tot de meest moeilijke arbeid om deze zielen uit hun toestand te verlossen. Anderzijds verhoogt het echter hun zaligheid als hun werken in liefde succesvol is, want deze werkzaamheden breiden zich onvoorstelbaar uit omdat elk ontvangend wezen zijn kennis weer doorgeeft, in een nu ontwaakte drang evenzo de zielen die in duisternis verkeren te helpen en zo verlossend bezig te zijn.

Amen

BD.2554
17 november 1942

Ontstaan en vergaan – Dood – Het binnengaan in het geestelijke rijk

Leven en sterven, ontstaan en vergaan, dat is de eeuwige kringloop volgens Gods wijze plan. Pas de geestelijk verlichte mens wordt dit grote geheim duidelijk, dat in deze eeuwige kringloop zijn oplossing vindt. Wat is, moet vergaan om weer te ontstaan. En steeds weer worden de dingen nieuw gevormd, omdat een eeuwig bestaan in de materiële wereld niet mogelijk is. En wat is, moet vergaan, omdat het nog onvolkomen is. En het moet weer opnieuw ontstaan om volmaakter te worden. Want alleen het uiterlijke omhulsel valt uiteen. Maar wat het omhulsel bevat is iets geestelijks, dat wil zeggen iets onvergankelijks, dat het omhulsel ontvlucht om een nieuw omhulsel te bewonen. En dit geestelijke moet volmaakt worden.

Dit ligt aan al het ontstaan en vergaan ten grondslag. En daarom kan niets in de materiële wereld onveranderd blijven, want deze bevat niets volmaakts, daar ze toch alleen ontstaan is om het onvolmaakte de mogelijkheid te bieden volkomen te worden. Heeft het geestelijke de graad van volmaaktheid bereikt, dan kan het de materiële wereld, de aarde, verlaten en binnengaan in het geestelijke rijk. Ontstaan en vergaan is dus noodzakelijk voor de positieve ontwikkeling van het geestelijke en daarom moet al het vergaan verwelkomd worden en al het worden en ontstaan de mensen gelukkig maken.

Het vergaan van welke vorm dan ook betekent een overwinnen hiervan voor het daarin zich bevattende geestelijke, en overwinnen is een zege.

Is de mens tot dit inzicht gekomen, dan maakt hem niets meer bang. Dan ziet hij ook de dood alleen als brug naar het geestelijke rijk. Want nu verlaat het geestelijke, de ziel, haar laatste omhulsel om onbezorgd het geestelijke rijk binnen te kunnen gaan. Maar één ding moet vooraf zijn gegaan: een bewust streven naar de rijpheid van de ziel gedurende het aardse bestaan. Zodra de blik van de mens omhoog is gericht, zodra hij op de hoogte is van de zin en het doel van de belichaming op aarde, streeft hij bewust opwaarts. Hij wil volmaakt worden zodra hij God heeft erkend en zijn herkomst en zijn doel weet. En voor hem betekent de dood een overwinnen van de laatste vorm op aarde, die de ziel nu definitief ontvlucht en bijgevolg ook de materiële wereld. Het omhulsel vergaat, maar het geestelijke ontwaakt tot een nieuw leven, tot een leven dat eeuwig duurt. Maar de mensen kunnen ook een leven leiden, zonder zich bewust te zijn van het doel ervan, en dit uit eigen schuld, zodra ze de materie al te zeer waarderen en daardoor elke geestelijke gedachte in zich verstikken, die hun bewust zou maken van hun eigenlijke taak op aarde. Dan gebruiken ze hun laatste uiterlijke vorm niet meer met het doel de ziel rijp te laten worden. En dan is de dood het einde van hun ontwikkelingsgang op aarde. En de positieve ontwikkeling in alle andere scheppingen ondervindt in deze laatste fase van het aardse leven stagnatie, de ontwikkeling komt tot stilstand.

En dan is het binnengaan in het geestelijke rijk geen ontwaken tot eeuwig leven, maar een toestand van de dood. Een toestand van levenloosheid is het huidige lot van de ziel. Aan het ontstaan en vergaan op aarde is voor dit geestelijke een einde gekomen. Het is alle stadia doorgegaan in een gestadige positieve ontwikkeling, doch in het stadium als mens heeft het gefaald. Het heeft zelf de ontwikkeling onderbroken, omdat dit stadium het de vrije wil had opgeleverd en de mens de vrije wil misbruikte. En het binnengaan in het geestelijke rijk moet voor hem dan begrijpelijkerwijs grote kwellingen en ontgoocheling betekenen, want alleen het volmaakte heeft recht op de eeuwige gelukzaligheid.

Amen

BD.2555
18 november 1942

Onbegrip tegenover de voorspellingen – Noodzaak

Slechts weinig mensen begrijpen de ernst van de tijd en aan weinige kan daarom het komende geloofwaardig worden gemaakt. Zolang ze maar hun lichamelijk welzijn nastreven, zullen ze ook alleen maar aan die gebeurtenissen aandacht schenken die daarmee samenhangen en een ommekeer van het wereldgebeuren, teweeggebracht uit geestelijke urgentie, niet kunnen en willen begrijpen. Want geestelijke beleven is hun vreemd en elk wijzen daarop houden ze voor onbetekenend en onbelangrijk, zo niet helemaal onjuist. Dezen nu het komende gebeuren te willen aankondigen, zal weinig succes hebben. En toch moeten ook zij worden gewaarschuwd, opdat niemand geheel onwetend de dag zal meemaken. Want wat ze nog niet willen geloven, kan hun plotseling geloofwaardig voorkomen en hen ertoe aanzetten hun denken op God te richten en Hem aan te roepen in de nood.

Voor de mens zijn geestelijke gedachten lastig, daar ze het aardse leven alleen maar benadelen. Bijgevolg verwerpt hij ze als ze opduiken en daarom kan hij ook niet tot inzicht komen. Zodra de medemens hem wil onderrichten en hem een geestelijke gave overbrengen, wijst hij deze af of schenkt hij geen aandacht aan de gave. En zo zal hij de tijd niet benutten, die hem nog van het grote natuurgebeuren scheidt. En het zal hem verrassen en volledig in de war brengen.

En toch kan hij niet anders worden geholpen, dan dat hem van de grote omwenteling melding wordt gemaakt, ofschoon hij niet geheel ontvankelijk is of gewillig om op te nemen. Want al de zekerheid, dat de voorspelling vervuld wordt, kan de mens plotseling tot inzicht brengen.

Gods liefde komt iedere mens tegemoet en Hij stuurt iedereen Zijn aanmaningen en waarschuwingen. Want Hij is op de hoogte van de zwakheid van de mensen en Hij wil hen helpen als ze in nood zijn. Maar meestal willen de mensen zich niet laten helpen, omdat ze geloven niet in nood te zijn. En toch is hun nood onnoemelijk groot, want ze hebben geen enkele innerlijke verbinding met God. Ze hebben zich van Hem verwijderd en daarom luisteren ze niet naar Zijn stem, die door mensenmond tot hen spreekt. Ze herkennen hem niet als stem van God en hij zal ook niet werkzaam in hen worden, omdat ze zich voor zijn werking afsluiten.

Elke dag is een verloren dag, als ze die op aarde doorbrengen zonder acht te slaan op het geestelijke. En van deze dagen zijn er niet veel meer, want de grote aardse nood is nog niet ten einde. En de mensheid staat voor een nog grotere, die onafwendbaar is ter wille van de geestelijke ontwikkeling der mensen. Vele mensen zullen daarbij hun leven verliezen en hun mogelijkheid om zich op aarde te vormen wordt beëindigd. En God wil hen helpen, zolang er nog tijd is. En Hij stuurt hen Zijn dienaren en plaatsvervangers, opdat ze in Zijn naam spreken en hen aansporen aan hun ziel te denken en te streven naar positieve ontwikkeling. En als ze daarnaar luisteren, zullen ze het komende gemakkelijker verdragen, omdat ze beseffen, dat niets, wat over de aarde komt, zin- en doelloos is en dat de geestelijke ontwikkeling het uiteindelijke doel is van het aardse leven.

Amen

BD.2561
25 en 26 november 1942

Een hart dat bereid is te ontvangen – Goede Herder

De geringste bereidwilligheid Mij te dienen, beloon Ik met mijn liefde. Want als u uw wil aan Mij overgeeft, pak Ik u vast en nooit kunt u nu verloren gaan, want u hebt Mij uw bereidwilligheid kenbaar gemaakt voor Mij werkzaam te zijn. En wat u nu ook begint, het moet overeenstemmen met mijn wil en derhalve ook mijn welgevallen krijgen. Ik dwing geen mens, maar Ik geeft u de vrijheid. En zoals u beslist, zo zult u door Mij worden bedacht. Ik zal bij u zijn, zodra u bij Mij wilt zijn.

U alleen bepaalt de mate van mijn liefde. Want als u zich openstelt, stroomt ze u toe. Zodra u uw hart gereed maakt om te ontvangen, neem Ik het in bezit. Maar u zult Mij niet onvoorbereid kunnen opnemen, omdat Ik niet kan vertoeven in een hart dat voor Mij niet sneller gaat kloppen. Ik word naar u toe getrokken, maar evenzo zult u ook op Mij moeten aansturen. Ik richt geen barrières op als u er voor uzelf geen bouwt. Ik ben er steeds voor u, maar u zult Mij moeten roepen, omdat Ik u anders niet kan bedenken. Maar verlangt u naar Mij, dan bent u verzekerd van mijn liefde, omdat Ik u liefheb vanaf het allereerste begin.

Laat Mij in uw hart wonen en doe alles om dit doel te bereiken. Want dan bent u machtig en vol kracht. U bent wijs en staat in het licht, want Ik zelf doorstroom u met mijn licht en mijn kracht. En dan bent u van alles op de hoogte en u bent tot alles in staat, omdat Ik het ben die u vervult met Zijn geest, die dus door u werkzaam is.

Als u aan mijn woorden geloof schenkt en ernaar streeft Mij in uw hart op te nemen, dan zult u de aarde met haar noden gemakkelijk overwinnen. Want u streeft nu uw eigenlijke bestemming na. U streeft naar de aaneensluiting met Hem, van wie u zich eens heeft afgescheiden. En Ik ondersteun u in dit streven. Ik geef u kracht, opdat u niet verflauwt. Ik verlicht u de weg naar Mij, opdat u niet verdwaalt. En Ik zelf kom u tegemoet en trek u aan mijn hart. En dan gaat u de weg omhoog samen met Mij en zult u het doel moeten bereiken.

Ik zelf zoek naar mijn schaapjes die de weg kwijt raken. En Ik haal ze terug van de afgrond, want Ik ben de goede Herder, die zich bekommert om Zijn schapen. Ik laat ze niet aan hun lot over, maar Ik klim achter ze aan als ze zich van de kudde hebben verwijderd en gevaar lopen te verdwalen.

Want mijn liefde omvat al mijn schepselen en geen enkel wil Ik ten onder laten gaan in de maalstroom van de wereld. Maar pas wanneer ze Mij herkennen, sturen ze met dezelfde liefde op Mij aan. En dan pas kan Ik mijn intrek nemen in het hart, wanneer de mens zich heeft voorbereid Mij op te nemen door een levenswandel in liefde, wanneer het zijn wil is Mij voor altijd te dienen en wanneer hij Mij van deze wil blijk geeft door zijn medewerking aan de verlossing van hen die dwalen op aarde. Hem wil Ik zegenen en bij hem wil Ik mijn intrek nemen.

Amen