Inhoud
BD.2020 De innerlijke stem – Gedachte – Daad
BD.2033 Catastrofe – Vervulling van de schrift – Gods liefde voor de mensheid
BD.2034 De leer van de voorbeschikking
BD.2039 Denkactiviteit (Op ’n vraag van Bertha Dudde)
BD.2045 Lauwheid – Wilszwakte – Verslappen in gebed
BD.2046 Die rein van harte zijn – Waarheid
BD.2055 Deemoedig gebed voorwaarde voor overdracht van weten
BD.2056 Drie-eenheid
BD.2059 Overtreding van goddelijke geboden – Zonde – Gebondenheid
BD.2061 Het juiste gebed – Vervulling – “Vader, uw wil geschiede”
BD.2075 Zielen van overledenen in de nabijheid van de aarde
BD.2083 Misbruik van de gaven die de mens van het dier onderscheiden
BD.2086 Doel van de natuurcatastrofen
BD.2096 Missie – Strijders voor het rijk Gods – Aardse maatregelen
– * –
BD.2020
8 augustus 1941
De innerlijke stem – Gedachte – Daad
Waar het meest innerlijke van de mens zich tegen verweert, dat stemt ook niet overeen met de wil van God, zodra de wil om God te dienen hem ertoe brengt te denken en te handelen. Hij is blootgesteld aan de meest veelsoortige pogingen van de kant van de tegenstander. Die gebruikt elke zwakte van wil om hem schade te berokkenen. Maar een mensenkind dat God is toegedaan, voelt ook de fijnste opwellingen die hiertegen gericht zijn. En daarom zal steeds dat juist zijn, waar de mens in het diepst van zijn hart positief tegenover staat, en datgene onjuist, wat hem onbehagen inboezemt.
Zelfs dat, wat dienstig is voor het welbehagen van het lichaam, zal een zachte onrust in hem wakker roepen, voor zover het niet met de goddelijke wil strookt, maar met de wil van de tegenstander. En daarom moet de mens acht slaan op de zachte stem in zijn hart en er steeds gevolg aan geven. Elke handeling heeft haar oorsprong in de gedachte. En de gedachte is de inwerking van een goede of een slechte kracht op de mens. De gedachte is een geestelijke toevloed van de macht aan welke de mens zich overgeeft. En uit de gedachte volgt, met gebruikmaking van de kracht uit God, de daad.
Komt de mens de juiste gedachte toe, dat wil zeggen: neemt hij dat wat door goede wezens wordt overgebracht in ontvangst, dan kan de mens niet anders dan deze gedachten realiseren, doordat hij de in hem aanwezige kracht gebruikt en zijn wil actief laat worden. Hoe minder weerstand goede geestelijke krachten bij de mens ondervinden, des te vlijtiger is de mens in zijn bezigheid, des te meer gedachten benut hij. En dit is onvermoeid werken, het is onophoudelijk bezig zijn. En laat de mens de goede gedachten op zich inwerken, schenkt hij de goede geestelijke wezens gehoor, dan kan hij ook alleen maar goede daden verrichten.
Maar gewetenloze mensen nemen ook datgene aan, wat door slechte krachten wordt overgebracht. En ze laten hun wil dan ook actief worden, doordat ze slechte daden begaan. Maar ze worden er niet in gehinderd. Schenken ze de innerlijke stem geen gehoor, dan is ook elke poging van de goede wezens tevergeefs. Hun invloed is minimaal en bijgevolg trekken ze zich zolang van de mensen terug, tot die uit eigen beweging God weer zoeken en Hij zich ook door hen laat vinden. Is het streven van de mens naar voltooiing groot, dan herkent hij ook of de innerlijke stem hem juist aanmaant en bespeurt hij ook wat hij moet afwijzen. Want God geeft het juiste inzicht aan de mens die op Hem aanstuurt. En hij hoeft alleen maar acht te slaan op de meest innerlijke stem in zich, want hij zal juist gewezen worden, nu en altijd.
Amen
BD.2033
17 augustus 1941
Catastrofe – Vervulling van de schrift – Gods liefde voor de mensheid
Slechts weinig mensen richten hun aandacht op de tekenen van de tijd, maar deze weinige weten, dat nu de tijd is gekomen die Jezus Christus heeft aangekondigd. Want er gaat in vervulling, zoals het geschreven staat en ze beseffen dat elke tijd sinds eeuwigheid is voorbeschikt. Dat er een verschrikkelijke catastrofe over de aarde komt, lijdt geen twijfel meer. De liefde Gods is grenzenloos en grenzenloos zijn erbarmen. En wat er over de wereld komt is alleen gegrond in Zijn liefde. Want zonder dit gebeuren zou de mensheid aan de ondergang zijn overgeleverd.
God weet van de vele dwalenden, van hun verkeerde wil, van hun liefdeloosheid. Hij kent de toestand van verre verwijdering van Hem, waarin de mensheid zich bevindt, en Hij ontfermt zich over de geestelijke nood. Hij heeft geen ander doel dan deze deerniswekkende toestand van de mensheid te veranderen, hem op te heffen, de mensen te redden uit de diepste benauwenis. En Hij zag de nood van de mensheid vooruit en kondigde ten tijde van Zijn levenswandel al aan, wat Zijn liefde en barmhartigheid over de mensen wil laten komen om hen te redden.
Maar de mensheid kan en wil niet geloven, want ze onderkent God niet meer. Ze lacht en spot, terwijl ze zich naar binnen zou moeten keren, en blijft verder op de weg die naar het verderf leidt. En het uur zal komen, waarin de nood onnoemelijk groot is, waarin de elementen der natuur zullen woeden en de mensen onbekwaam maken te denken en te handelen. Maar er bestaat geen andere mogelijkheid de mensen hun onmacht te laten inzien. Er bestaat geen middel dat zonder dergelijk leed de mensheid zou kunnen bewegen zich op God te richten. En wil ze niet geheel verloren gaan, dan moet ze dat gebeuren op zich nemen, dat eeuwigheden is voorbestemd en zo komen zal, zoals de Heer het heeft verkondigd.
Amen
BD.2034
18 augustus 1941
De leer van de voorbeschikking
De leer van de voorbeschikking moet zeer beslist worden weerlegd, willen de mensen niet in een verkeerd denken worden gedrongen en volledig op een dwaalspoor gebracht. Ze is een echt gevaar voor de mensen, die aannemen wat hun als geloofsstelling wordt aangeboden, zonder daar ernstig over na te denken. Deze leer verstikt alle aandrift in de mens; het streven opwaarts te klimmen wordt daardoor tegengegaan. De mens wordt passief en hij geeft zich helemaal over aan het doen en laten van de krachten, die nu macht over hem hebben. De mens doet niets om die kennelijke passiviteit op te heffen, want zijn veronderstelling is, dat de genade Gods hem vastpakt, als Hem dit welgevallig is. Deze veronderstelling is een bewijs, dat hem het geloof mankeert aan Gods oneindige liefde en barmhartigheid. Het is een beoordelen van de eeuwige Godheid naar menselijke maatstaf, want de liefde Gods wordt afhankelijk gemaakt van de waarde of waardeloosheid van de mens.
De barmhartigheid Gods pakt alle mensen vast, als ze zich tenminste willen laten vastpakken. Alleen waar de menselijke wil weerstand biedt, is de goddelijke liefde zonder uitwerking. Ze is echter onophoudelijk erop bedacht, deze wil te veranderen, naar zich zelf toe. Wel vindt God Zijn welgevallen bij de mensen, die naar Hem verlangen, wier wil dus het geven van de genade mogelijk maakt. Maar Zijn bezorgdheid en liefde geldt onafgebroken degenen, die zich nog niet door Zijn liefde willen laten vastpakken. Maar het zou totaal verkeerd zijn, aan te nemen, dat Gods genade willekeurig wordt uitgedeeld, dat dus het ontvangen ervan van de kant van de mens noch verhinderd noch bevorderd kan worden. Het zou helemaal verkeerd zijn, het geven van de goddelijke liefde menselijk beperkt te veronderstellen, ze dus afhankelijk te willen maken van Gods welbehagen in de mens. De mens zou dan een beklagenswaardig schepsel zijn, want hij is in een staat van onvolmaakte rijpheid, die een welbehagen van God uit zou moeten sluiten. Hij is nog zondig, dat wil zeggen, zijn wil gaat nog tegen God in. Pas de wil, die op God is gericht, wekt Gods welgevallen en het zet God aan, de mens Zijn genade in overvloed te doen toekomen. Maar nooit zal God de genade overdragen op de mens, die nog de van God afgekeerde wil in zich draagt. Wel kan de mens openlijk God tegenstand bieden, maar zijn ziel kan toch naar God verlangen, dan zijn de krachten der onderwereld in sterke mate bezig, om hem in opstand te doen komen tegen God en dan zal de goddelijke genade hem helpen, de overwinning op die krachten te behalen. Dit heeft de goddelijke genade wel tot stand gebracht, ze heeft de mens geholpen, wiens innerlijk naar God verlangde. Een mens, aan wie zonder of tegen diens wil goddelijke genade zou kunnen toevloeien, zou een geoordeeld wezen zijn, want hij zou dan door het geven van genade rijp móeten worden. Maar zo’n rijp worden schakelt de vrije wil uit en zou derhalve nooit tot volmaaktheid kunnen leiden.
Amen
BD.2039
21 augustus 1941
Denkactiviteit (Op ’n vraag van Bertha Dudde)
Een zuiver geestelijke uitwisseling heeft een zuiver geestelijk resultaat tot gevolg, dus moet aan het overbrengen van geestelijke kennis ook de wil zijn voorafgegaan deze kennis van onderwijzende krachten aan te nemen. Dit is dus een vragen om goede geestelijke kracht, bewust of onbewust: bewust door het gebed om inzicht – onbewust door vragen die de mens stelt en die het geestelijke gebied raken, die daarom door geestelijke krachten, vol van kennis, beantwoord worden. Staat de mens echter meer met de aarde in verbinding, dat wil zeggen: zijn het enkel aardse dingen waarover hij opheldering verlangt, dan kan hij louter verstandelijk zich zelf dat antwoord geven.
Het verstand is evenzo een gave Gods. Het werken ervan is echter niet te vergelijken met de geestelijke arbeid van de krachten aan gene zijde, die volmaakt zijn en die enkel de krachtstroom uit God verder leiden. Want wat dezen doorgeven is diepste inzicht en een kennis over geestelijke zaken die nooit het verstand als zodanig zou kunnen doorgronden.
Aardse vragen kunnen evenwel ten volle worden opgelost, en dan komt de levenskracht uit God in actie die ieder levend wezen toestroomt, die ook die mens zijn eigendom mag noemen die helemaal geen geestelijke vragen zou willen oplossen. Bijgevolg zullen ook de opvattingen van een aards gericht mens zeer groot kunnen zijn. Maar dat behoeft voor hem toch geen licht te beteken, want deze kennis is op het moment van de dood uitgedoofd, terwijl dat wat is doorgegeven uit het geestelijke rijk eigendom zal blijven van iedere ziel, want het is onvergankelijk bezit dus zuiver geestelijke kracht – die door Gods bemiddelaars naar de aarde komt.
Het beste bewijs is dit, dat zulke wijsheden de mens geboden worden zonder denkend bezig te zijn, terwijl aardse oplossingen doorgaans denkarbeid vereisen, dus de levenskracht uit God benut wordt.
De mens kan niet gedwongen worden met geestelijke krachten contact op te nemen, veeleer is het een daad van de vrije wil. Dus moet hem ook de mogelijkheid gegeven zijn,geestelijk bezig te zijn als hij de verbinding met krachten die kennis bezitten niet tot stand brengt, alleen dat hij dan beperkt is in zijn capaciteit – zodat hij dan alleen zuiver aardse vragen kan oplossen. Dan is alleen zijn lichamelijk organisme in werking, hij gebruikt de hem toestromende levenskracht geheel onafhankelijk van hulp uit het hiernamaals, zolang hij die krachten er niet om verzoekt.
De gedachten die de mens nu heeft, hebben geen enkele geestelijke waarde, dus ook geen waarde voor de eeuwigheid – ze zijn dus niet geestelijk, maar aards, dat wil zeggen: vergankelijk bezit. De werkzaamheid van het denken kan echter ook problemen aanroeren die buiten het aardse liggen, maar dat de mens door zijn wil en zijn houding tegenover God de invloed van wetende wezens uit het hiernamaals weerstaat, wat dan als gevolg heeft dat zijn gedachten de waarheid volledig tegenspreken. Die geestelijke krachten zullen zich dus altijd uiten waar de wil van de mens zelf om vraagt.
De geestelijke krachten zijn echter altijd werkzaam zodra geestelijke vragen gesteld worden, terwijl aardse vragen alleen maar de levenskracht die de mens wordt toe gestuurd, nodig hebben, ofschoon de mens gelooft dat het denken door middel van het verstand altijd alle problemen oplost.
Wel zullen de onwetende of leugenachtige krachten uit het hiernamaals de mens laten geloven dat hij zuiver verstandelijk het resultaat bereikt heeft, daar het hun streven is, geestelijke activiteit te loochenen om ook het geloof aan goddelijke werkzaamheid te vernietigen. Derhalve beschouwt de mens zichzelf als verwekker van iedere gedachte – en de hem ondersteunende krachten versterken deze bedoeling.
Alleen de naar God strevende mens begrijpt het wezen van de gedachte, hij bespeurt de stromingen die uit het rijk van het licht naar hem toekomen – en hij laat zich gewillig door de goede geestelijke krachten beïnvloeden.
En daarom zal ook alleen maar de mens die naar God streeft in de waarheid wandelen, want wat in gedachten tot hem komt is van God. De zuivere waarheid wordt afgaande op Zijn wil, door lichtdragers aan de mens overgebracht – omdat God de Waarheid zelf is.
Amen
BD.2045
27 augustus 1941
Lauwheid – Wilszwakte – Verslappen in gebed
Hoe lauwer de mens is, des te sterkere invloed heeft hij te vrezen van de kant van de vijand. Hij biedt dan noch weerstand, noch tracht hij de kracht Gods te verkrijgen. En dus loopt hij het grootste gevaar zwak te worden en te bezwijken. Hij moet zich steeds voor ogen houden dat de klim omhoog moeizaam is en dat een verzwakken van zijn wilskracht heel gemakkelijk een achteruitgang tot gevolg heeft, dat weer krachtsinspanning vraagt om te worden ingehaald. De vijand is waakzaam. Dat wil zeggen: hij laat geen ogenblik de zwakte van de mens aan zich voorbijgaan. Maar evenzo moet ook deze waakzaam zijn opdat hij zijn ziel niet aan gevaar blootstelt door de tegenstander in het nauw te worden gebracht. En hoe zwakker hij zich voelt, des te ijveriger moet hij bidden om kracht.
Maar als hij ook in het gebed lauw begint te worden, dan is de macht van de tegenstander over hem groot. En toch kan hem dan het worstelen tegen deze macht niet bespaard blijven. Er staan hem wel geestelijke wezens bij, maar om hun hulp moet worden gevraagd, omdat zij zonder ze aan te roepen niet werkzaam kunnen worden. En de mens laat in ogenblikken van wilszwakte vaak ook dit aanroepen achterwege. En dan is hij onbeschermd aan de macht van de tegenstander overgeleverd en moet hij zelf de strijd tegen hem uitvechten, die vaak heel zwaar is. En steeds is het verslappen in het gebed datgene, wat zijn wilskracht doet verlammen.
Hoe vaker en inniger de mens zich met God verbindt, des te minder is hij aan de invloeden van de vijand overgeleverd. Want beide tegelijk – de kracht uit God en de macht van de tegenstander – kunnen geen uitwerking hebben. Maar steeds is de kracht uit God sterker en zondert deze elk werkzaam zijn van de slechte krachten af. In uren van nood, van lauwheid en wilszwakte, is een innig aanroepen van goede wezens om ondersteuning voldoende en wordt het werkzaam zijn van die andere al een halt toegeroepen. Alleen de wil van het goede moet in de mens nog aanwezig zijn, dan zal spoedig ook de innigheid van het gebed weer toenemen en is de mens aan het gevaar ontkomen.
Amen
BD.2046
28 augustus 1941
Die rein van harte zijn – Waarheid
In de reinheid des harten ligt de zekerheid dat de mens zich in de waarheid bevindt. Wie kwaad doet, denkt ook slecht, wie echter zijn best doet, helder en rein te blijven voor God, diens denken moet ook dienovereenkomstig zijn. De mens die zuiver van harte is, zal steeds alles verafschuwen wat tegen het goddelijke gericht is, hij zal in de diepte van het hart kunnen vorsen, omdat geen onzuiverheid hem het naar binnen zien belet, en evenzo zal de wijsheid in hem opstijgen, omdat ze geen hindernis ondervindt.
En zuiver van hart zal ieder zijn die in en met God leeft, die met Hem verbonden blijft, die zijn leven bewust leeft, dat wil zeggen: die zijn taak op aarde inziet, zich aan God geeft en steeds zijn best doet Zijn wil te vervullen. Hij zal zonder God niet meer willen en kunnen leven en elke onzuivere gedachte zal ver van hem blijven, hij zal, als hij zwak zou worden, God innig om vergeving vragen, omdat zijn hart het onrecht inziet en het dus niet bewust zal willen doen. Hij zal zich inspannen de juiste weg te gaan en God vragen om kracht en genade.
De zuiverheid des harten moet dus ook tot gevolg hebben, dat de mens juist denkt, want daar het hart het vat is de waarheid uit God op te nemen, zodra de mens zijn best doet het rein en waardig om te ontvangen te vormen en te behouden, zal daarin de onwaarheid niet meer geduld worden, ze zal worden verafschuwd zoals al het onzuivere en daarom afgewezen, omdat de mens die zuiver van hart is altijd naar de waarheid verlangt.
En verlangen naar waarheid is ook verwezenlijking. Verlangen naar waarheid is ook verlangen naar God, die de Waarheid zelf is. Verlangen naar God schakelt echter het werkzaam zijn van de vijandige macht uit.
Die rein van harte zijn, herkennen de leugen, dientengevolge kunnen ze ook niet meer op een dwaalspoor worden gebracht, dat wil zeggen: uit onwetendheid iets als waarheid aannemen dat daarmee in strijd is. Ze zullen het afwijzen, zelfs wanneer ze dit met hun verstand niet kunnen beredeneren. Doch hun hart verweert zich ertegen omdat het door de zuiverheid een uiterst ontvankelijk gevoel en vermogen heeft, het geestelijk goed te beoordelen dat tracht binnen te komen.
Onzuivere gedachten en handelingen stompen het vermogen van het hart om aan te voelen af en daarom zal diegene de waarheid ook niet bezitten die de wereld en haar vreugden voorstaat, want het verlangen ernaar heeft ook gedachten en begeerten ten gevolge die niet uitsluitend God gelden, maar hem wiens rijk de wereld is.
En deze gedachten zullen niet zuiver en rein zijn, ze zullen die driften wekken en bevorderen die de mens moet overwinnen en dus alleen maar een gevaar zijn en blijven voor de reinheid des harten en een hindernis de zuivere waarheid uit God te ontvangen. Maar diegenen aan wie het aan waarheid ontbreekt, hun ontbreekt ook het licht en ze vinden de weg niet die naar God leidt.
Amen
BD.2055
2 september 1941
Deemoedig gebed voorwaarde voor overdracht van weten
Wijs is wie zich klein en machteloos dunkt en vraagt om Gods hulp.
Want hem zal de genade ten deel vallen en zijn licht en weten zullen toenemen. Want de bron van het licht is God en wanneer God wordt aangeroepen om Zijn genade, verlangt de mens ernaar te putten uit de bron van kennis. Hij verlangt naar het licht en aldus kan God uitdelen al naar gelang de begeerte. De mens heeft het voorrecht God te allen tijde te mogen vragen om Zijn genade. Hij mag altijd als een kind tot de Vader komen en zich aan Hem toevertrouwen, en hij zal nooit tevergeefs vragen zodra hij geestelijk goed begeert. Want God wil de mens de waarheid verschaffen en stelt als enige voorwaarde slechts het verlangen daarnaar en het gebed tot Hem. En Hij stelt geen grenzen, integendeel, de mens ontvangt onbegrensd de waarheid en de kennis daarvan, zodra hij deze begeert. Maar steeds is deemoedig gebed de voorwaarde voor het de mens doen toestromen van goddelijke genade die zich uit in de overdracht van het goddelijk woord dat de mens inleidt in de waarheid. De mens moet zich klein en zwak voelen. Dan pas komt hij deemoedig tot God en wordt hij nu de goddelijke genade waardig. Maar wie volhardt in eigendunk, is nog ver verwijderd van licht en wijsheid. En hij zal ook bezwaarlijk een drager van het licht worden zolang hij niet zich zelf vernedert en verandert in een deemoedig wezen. Want alleen de deemoedige zal genade ontvangen.
Amen
BD.2056
3 september 1941
Drie-eenheid
De leer van de drie-eenheid Gods heeft al aanleiding gegeven tot de grootste versplintering onder de gelovigen en zal voortdurend een bron van ergernis zijn, zolang ze niet juist gebracht, dat wil zeggen: de mensen aannemelijk aangeboden wordt. Geestelijke duisternis liet ze ontstaan. Geestelijke duisternis bedacht een uitleg van de woorden “Vader, Zoon en heilige Geest”, die voldoende was om het denken van de mensen in verwarring te brengen. Het is ook een geloofsleer die onvoorwaardelijk moest worden aangenomen, omdat de mens die daarover nadacht, niet tot een bevredigende oplossing kon komen, dus haar beslist zou hebben moeten verwerpen. En dit werd tegengegaan doordat het aannemen van de geloofsleer onder dwang geëist werd. De leer van een God in drie personen is onaanvaardbaar voor ieder denkend mens.
Zich God als een Wezen voor te stellen is voor de mens al niet mogelijk, want een Wezen geeft hem het idee van een vaste vorm, zonder deze is het hem onbegrijpelijk. Zodra nu de mens zich de Godheid als persoon voorstelt, geeft hij de vaste vorm een gedaante.
Dit is in overeenstemming met het bevattingsvermogen van de mens, maar wijkt toch helemaal af van de waarheid. Een leer te formuleren van een Godheid in drie personen is alleen maar geschikt om het goddelijk wezenlijke af te zwakken en door een menselijk begrensde voorstelling een vals beeld te scheppen van een eeuwige Godheid. Het begrip van de drie-eenheid Gods is alleen daar te verklaren waar de voorwaarde om te begrijpen gegeven is door het willen doorgronden van goddelijke wijsheden door het geloof en de liefde. Mensen die noch diep gelovig zijn, noch in de liefde leven, zullen dit begrip alleen puur verstandelijk willen ontleden en dit kan niet tot het doel leiden, dat wil zeggen: er kan geen resultaat tot stand komen dat de waarheid benadert. Veel is de gelovige mens echter begrijpelijk, omdat hij door middel van gedachten onderricht wordt uit het geestelijke rijk. Geloof en liefde zijn de voorwaarden voor het weten over Gods liefde en wijsheid, over Gods werkzaam zijn en besturen.
Ze zijn verder ook de voorwaarden voor het ontvangen van de waarheid.
Dus worden deze overeenkomstig de waarheid op de hoogte gebracht van de liefde Gods, die alles heeft laten ontstaan wat is.
Zij worden onderwezen over de samenhang van alle dingen, het allereerste begin, de zin en het doel van datgene wat is, en daardoor zien zij de oneindige wijsheid van God.
Zij worden in kennis gesteld van de kracht die alles doorstroomt, van de almacht Gods, van Zijn wil, die ononderbroken actief is, en van de samenhang van elke schepping met deze kracht.
De gelovige, liefdadige mens vat al deze wijsheden, want als hij gelovig is en de liefde beoefent, stroomt de goddelijke geest door hem heen. Dat wil zeggen: hij neemt de kracht uit God rechtstreeks in ontvangst en hij wordt daardoor ziende en wetend. Dus begrijpt hij nu ook dat het mysterie van de eeuwige Godheid alleen maar kan worden doorgrond als God zelf door Zijn kracht in de mens werkzaam kan zijn. Want iets geestelijks kan alleen maar geestelijk begrepen worden. God is geest en de kracht uit God is eveneens geestelijk.
Stroomt deze nu de mens toe, dan kan hij ook binnendringen in anders ondoorgrondelijk gebied, want dan is het niet de mens die dit vraagstuk oplost, maar de geest uit God in de mens. Maar voor de mens die alleen met zijn verstand denkt, zal het geheim van het wezen van de eeuwige Godheid een geheim blijven.
En zo is nu ook de leer van de drie-eenheid door het menselijk verstand uitgelegd en ontstond dus de leerstelling van een God in drie personen.
God kan nooit worden voorgesteld als persoon. Hij kan alleen in de gedaante van Jezus Christus de mens aanschouwelijk worden gemaakt, zodat dus de mensen op aarde daardoor zichzelf een voorstelling van God maken als zij zich Jezus Christus in alle glorie voor de geest stellen.
De eeuwige Godheid is liefde, wijsheid en kracht. De liefde is de Verwekker van al wat is.
Het is de Vader van het al, het is de Oerkracht zonder welke niets zou kunnen bestaan wat is.
Uit de liefde is alles voortgekomen en tot liefde moet alles weer worden wat zich daarvan heeft afgekeerd.
De liefde is God zelf. Wat uit de liefde is voortgekomen, geeft blijk van Zijn wijsheid.
De liefde is God zelf. Zijn scheppingen, alles wat uit Hem is ontstaan, getuigt van Zijn wijsheid en dus is, wat uit de Vader is, Zijn zoon. En Gods wil, Zijn kracht die alles liet ontstaan, is Zijn geest.
God de Vader, God de Zoon en God de heilige Geest zijn in zich het Wezen van de eeuwige Godheid – liefde en wijsheid en de kracht van Zijn wil.
“De goddelijke wil om lief te hebben nam vorm aan”, deze woorden hebben dezelfde betekenis als “Vader, Zoon en heilige Geest”. Want de liefde Gods liet de wil actief worden en schiep.
Gods liefde en geest belichaamde zich als wijsheid.
De geest Gods liet de Zoon uit de Vader voortkomen. Wie gelovig is en in de liefde leeft, begrijpt deze wijsheid en voor deze is de drie-eenheid van God opgelost. Maar in welke dwaling verkeren de mensen bij wie het aan geloof en liefde ontbreekt en die desondanks iets hebben aangenomen als geloofsleer dat zelfs voor de knapste wijze onaanvaardbaar blijft. Want wie zich een Godheid, gebonden aan personen voorstellen, die ontbreekt het nog aan elk geestelijk weten. Voor geestelijke wezens gebruiken zij iets puur aards, dat helemaal wegvalt in het geestelijke rijk. De voorstelling van een Godheid in drie personen is misleidend, ofschoon de toevoeging wordt gebruikt: “Ze zijn één”. De mens wordt in een verward denken gebracht zodra hij het waagt daarover na te denken.
Het is echter de mens van de kant van God niet verboden daarover na te denken. God wil hem duidelijkheid verschaffen en het is niet Zijn wil, dat hij door menselijke invloeden in blindheid voortgaat, alleen moet de juiste weg gekozen worden die naar het inzicht voert. En zij die zelf onwetend zijn en die hun onvermogen om geestelijk weten in ontvangst te nemen trachten te compenseren met verstandelijk denken en verstandelijk opgestelde leerstellingen, zijn waarlijk niet geroepen andere onwetenden te onderrichten. God is geest en kan alleen geestelijk worden doorgrond.
Amen
BD.2059
6 september 1941
Overtreding van goddelijke geboden – Zonde – Gebondenheid
In strijd handelen met de goddelijke geboden is zonde, want het vergroot de verwijdering van God in zoverre, dat Hij niet daar kan zijn waar liefdeloosheid heerst. Alles wat tegen het gebod van de liefde ingaat, zal ook een verkoeling van de goddelijke liefde ten gevolge hebben en dus het geestelijke wezen zelf schade berokkenen, omdat het daardoor in een steeds onvrijere toestand komt.
Bij ’n mens is de uitwerking van deze toestand zo, dat de macht van de tegenstander van God over hem steeds groter wordt, dat hij door hem onder zijn wil wordt gedwongen, dat zijn denken en handelen steeds zo zal zijn zoals hij het wil, dus steeds tegengesteld aan God. En dit is onvoorstelbaar smartelijk voor de ziel, want ze is nog zo ver af van haar uiteindelijke bevrijding, ze neemt de gekluisterde toestand mee over in het geestelijke rijk. Want alleen de liefde kan het wezen verlossen, bijgevolg moet de liefdeloosheid vastbinden. En wie dus liefdeloos is tegen zijn naaste, handelt in strijd met het gebod van de liefde en zal daarom nooit vrij worden uit de gebondenheid die de opstand van weleer tegen God hem heeft opgeleverd.
Daarom heeft God de mensen het gebod van de liefde gegeven, dat ze alleen maar hoeven op te volgen om daardoor dichter bij God te komen en als een gelukzalig wezen het geestelijke rijk binnen te kunnen gaan. De mens kan zondigen tegen het gebod van de liefde doordat hij tegen de goddelijke liefdeleer in handelt of ook handelingen achterwege laat die blijk moeten geven van liefde tot de naaste. De mens moet de naaste niet alleen behoeden voor schade, hij moet hem van nut zijn, dat wil zeggen: hem alles doen toekomen wat hemzelf begerenswaard toeschijnt, dan pas wordt de verbinding met God tot stand gebracht, want naar een liefdevol mens daalt God zelf af en keurt hem Zijn nabijheid waardig.
En dit betekent voor hem geestelijke vrijheid. De mens bevrijdt zich uit de macht van de vijand, want kracht van God die door Zijn nabijheid overvloeit in de mens is sterker dan de kracht van de tegenstander van God. En die mens zal dan altijd overwinnaar blijven die zich door werken van liefde verbindt met de eeuwige Liefde zelf.
Bij hem zullen de kluisters worden verbroken en hij zal vrij worden van elke dwang die de tegenstander van God op hem wil uitoefenen.
De geboden van de liefde mogen niet worden veronachtzaamd, want ze zijn het middel dat verlost uit de eindeloos lange tijd van gekluisterd zijn. En ze betekenen tegelijkertijd de brug die ons met God verbindt. Want wie werkzaam is in onzelfzuchtige liefde, komt daardoor steeds dichter bij God en hij overwint elke verwijdering van Hem. Hij vervult de eis van God en zal ook het loon van God in ontvangst mogen nemen dat daarin bestaat dat God zich met diegene verenigt die Hem in liefde dient, dat wil zeggen: die in zijn medemensen eveneens schepselen van God ziet, die hij goed wil doen. Alleen het onbaatzuchtig werkzaam zijn in liefde heeft de eeuwige gelukzaligheid als gevolg, zoals omgekeerd het gevolg van liefdeloosheid de verdoemenis is, en alles wat ingaat tegen God of Zijn geboden, is onrecht voor God, dus zonde.
Amen
BD.2061
8 september 1941
Het juiste gebed – Vervulling – “Vader, uw wil geschiede”
In het bewust aanroepen van God ligt de grootste kracht. Alles kan bereikt worden door de mens van wie de instelling tegenover God zo is dat hij met Hem in verbinding treedt als hij zich in aardse of geestelijke nood bevindt, want dan kan hij van elke zorg bevrijd zijn. Er zorgt nu aan ander voor hem Wiens macht de grootste is. God heeft Zijn kinderen een brug naar Hem ontsloten: het gebed. Wie deze brug gebruikt heeft voortdurend de mogelijkheid aan Hem de zorgen en noden voor te leggen. En God de zorgen te kunnen voorleggen betekent ook: er vrij van te worden. Want God neemt van ieder mens het leed af, des te gewilliger en met des te meer vertrouwen het aan Hem wordt voorgelegd.
Heeft de mens zich eerst eenmaal vrijgemaakt van het gevoel van een onoverbrugbare afstand tot God, voelt hij zich als Zijn schepsel, ziet hij dus in dat hij aan God toebehoort, dan is ook zijn gebed juist. Want hij zal nu met zijn Schepper, zijn Vader van eeuwigheid spreken als een kind en zich vertrouwelijk tot Hem wenden in al zijn noden. De mens is machteloos, wat hij ook begint. Het kan alleen dan naar wens worden afgehandeld, wanneer God Zijn toestemming geeft.
Wil de mens dus uit eigen kracht zijn zorgen en leed de baas worden en goddelijke hulp buiten beschouwing laten, dan zullen zijn moeite en streven toch zonder resultaat zijn wanneer God Zijn toestemming niet geeft. Al het welslagen is toch afhankelijk van God en begrijpelijkerwijs zal God bijstand verlenen aan de mens die rechtstreeks naar Hem komt en om Zijn bijstand vraagt. Het juiste gebed getuigt van de juiste kinderlijke verhouding die God tot stand wil hebben gebracht. En dan komt de vaderliefde in actie en Hij vervult de mens elke vraag.
De omgang met God moet vrij zijn van alle uiterlijkheden, evenals die ook vrij moet zijn van overdreven onderworpenheid die in houding en gebaren tot uitdrukking komt. De verhouding van het kind tot de Vader moet vertrouwelijk zijn, wel kinderlijk toegenegen en onderdanig in gehoorzaamheid, maar innige liefde moet het kind met de Vader verbinden. Zo’n innige verhouding moet het kind ook vervulling van allerlei verzoeken opleveren, want God is de Liefde en de Liefde weigert Zijn kind niets wat hem vreugde brengt. Ook aardse verzoeken zal het kind mogen uitspreken voor zover het heeft ingezien dat de liefde van de Vader het kind zo bedenkt, zoals het voor hem bevorderlijk is.
Dit inzicht heeft tot gevolg dat de vervulling van elk verzoek aan de Vader wordt overgelaten, dat het kind bidt: “Vader, uw wil geschiede” en dat het zich nu vol vertrouwen aan de liefde van de Vader overgeeft en gelaten uit Zijn hand in ontvangst neemt wat het is toebedacht. Geloof en vertrouwen op Zijn goedheid en wijsheid moet aan elk gebed ten grondslag liggen. Dan laat het mensenkind de vervulling van zijn vragen over aan de hemelse Vader en dan is het gebed zoals het Hem welgevallig is en Hij zal het verhoren.
Amen
BD.2075
17 september 1941
Zielen van overledenen in de nabijheid van de aarde
De zielen van de overledenen houden zich zolang in de nabijheid van de aarde op als hun gedachten en verlangen nog de aardse goederen en aards genot betreffen. Ze zijn met alles wat ze begeren verbonden door het verlangen en zullen zich steeds in de nabijheid ervan ophouden. Waar ze van hielden op aarde daar kunnen ze zich ook in het hiernamaals niet zo gemakkelijk van scheiden en het gevolg daarvan is, dat het voor hen moeilijk is in het hiernamaals opwaarts te streven. Neemt aards begeren de ziel nog gevangen, dan valt het geestelijk rijp worden te betwijfelen, want een begeren schakelt meestal een geven uit, zolang tot de ziel geestelijke spijzen begeert. Het doen toekomen hiervan zal ook de drang om te geven in haar opwekken of vergroten. Is ze echter nog niet in staat geestelijke kost op te nemen, dan wordt deze haar ook niet aangeboden, want dan heeft ze zich nog niet geheel losgemaakt van de aarde en zou nooit de waarde van datgene inzien wat in het geestelijke rijk als het meest kostbare wordt begeerd. Maar het verlangen naar aards goed is een gebrek aan zielenrijpheid en zo is de aarde omgeven door talrijke zielen in een staat van gebrekkige rijpheid, die zich niet kunnen losmaken van dat wat hun in het leven op aarde aangenaam en begerenswaard toescheen. Zulke zielen kan alleen door gebed hulp worden geboden, want een gebed in liefde laat hun iets voelen wat ze tot nu toe niet kenden.
Er stroomt hun geestelijke kracht toe, die iets heel anders in hen losmaakt dan de vervulling van aardse begeerte. Ze ervaren dit toestromen van kracht als uitermate gelukkig makend en keren zich nu langzaam van hun tot nu toe nagestreefde doelen af. En zo kan de mens op aarde de overledenen de grootste hulp en de grootste liefdedienst bewijzen, als hij hun vaak een gebed nazendt dat aanleiding geeft zich los te maken van de aarde en de omgeving die hun lief is geweest. Al het aardse houdt de ziel van de positieve ontwikkeling af, pas wanneer het verlangen daarnaar wordt bestreden, treedt het geestelijke op de voorgrond en dan pas begint de klim omhoog in het hiernamaals. En hoe eerder het geestelijke streven in het hiernamaals begint, des te minder strijd heeft de ziel uit te vechten, want het aardse verlangen zal steeds zwakker worden. De ziel zal zich steeds meer van de aarde verwijderen, dan pas heeft ze de materie overwonnen, wanneer ze verlangen naar geestelijk goed bespeurt. Dan zal ze niet alleen begeren, maar ook willen geven. En dit is het begin van de klim omhoog.
Amen
BD.2083
22 september 1941
Misbruik van de gaven die de mens van het dier onderscheiden
Het ongestoorde levensgenot is doel en streven van de mens die nog in de donkerste geestelijke nacht op aarde leeft. En zodra hij dit verwezenlijkt, geniet hij ten volle van het leven en leeft dus alleen maar voor het lichaam, terwijl de ziel met lege handen vertrekt. En wanneer de mens zich tevreden stelt met alleen maar lichamelijk genot is deze toestand uitermate onvolmaakt te noemen. Dit getuigt van een puur materiële instelling, de mens is dan slechts een vorm zonder inhoud, hij is niet anders, dat wil zeggen: niet hoger te waarderen dan elk ander schepsel waaraan verstand en vrije wil mankeert, want deze laatste wordt door de mens niet gebruikt, of op een totaal verkeerde manier.
De gaven die de mens onderscheiden van het dier moeten als doel de positieve ontwikkeling van de ziel hebben, het gebruik ervan moet enkel en alleen de omvorming van de ziel tot stand brengen. De mens echter gebruikt deze gaven alleen om naar lichaam een luxueuzer leventje te leiden en dus misbruikt hij ze. De levenssituatie van ieder mens afzonderlijk is daarbij niet doorslaggevend, want reeds het streven naar de geneugten van het leven is misbruik van de levenskracht die hem wordt toegestuurd en de gaven die hem door Gods liefde worden geschonken.
Of het leven hem vervulling brengt of niet verandert niets aan het feit dat hij door zijn verlangen de duisternis van de ziel verergert, want het denken erover en het streven ernaar houdt de ziel van haar eigenlijke taak af. Dus het leven kan evenwel leeg blijven en arm aan aardse vreugden en toch brengt het hem geen vooruitgang voor zijn ziel omdat het verlangen op aards genot is gericht. Velen wordt de vervulling vaak geweigerd om hen van hun denken en streven af te wenden en te richten op het geestelijke beleven en toch vinden ze niet de weg naar het geestelijk rijk. Het hoogste doel blijft voor hen aards geluk. En zo’n instelling maakt het van God verwijderd zijn niet minder, is dus oorzaak van een onvoorstelbaar manco met verstrekkende gevolgen op het einde van het aardse leven. En dit tekort is niet meer goed te maken zodra de ziel het aardse lichaam heeft verlaten.
Anderzijds kan een korte tijd op aarde volstaan om het verzuimde in te halen, wanneer de mens de vorming van zijn ziel ernstig neemt. En daarom wordt de mens in zijn laatste levensjaren steeds vaker geconfronteerd met gelegenheden die hij maar hoeft te benutten en die hem, als hij bereid is, onvergelijkelijke zegen kan opleveren, want God laat zielen die op een dwaalspoor gebracht zijn, niet zonder hulp, ook wanneer de mens deze niet aanvaardt, dat wil zeggen: door zijn instelling tegenover wereldse vreugden en aardse goederen zich naar de tegenstander van God wendt. Hij worstelt om diens ziel tot zijn dood. Steeds weer staat Hij met Zijn hulp klaar en leidt hem zo dat zijn gedachten op geestelijk gebied worden gericht. En steeds wordt zijn wil gelegenheid geboden te kiezen. Want dit is goddelijke liefde, die niet laat vallen wat zich van Hem wil losmaken.
Maar God zal nooit beslissend ingrijpen in de wil van de mens, maar wel duidelijk de mensen bij elkaar brengen die elkaar aan kunnen vullen, dat wil zeggen: Hij laat onwetende mensen in verbinding treden met diegenen die hen van dienst kunnen zijn door te onderwijzen en te informeren. Het is vaak een zware opgave zolang de wereld nog bekoort en de wil daardoor verzwakt is, om geestelijke waarheden aan te nemen. Maar af en toe zijn ook slechts kleine pogingen voldoende dat de mens er ontvankelijk voor wordt – en wel als de wereld hem karig bedenkt. Onvervuld verlangen kan er ook toe leiden dat het verlangen te boven wordt gekomen en dan was het vruchtbaar. De strijd tegen zichzelf, tegen de eigen begeerte, is de mens dan makkelijk gemaakt, doordat hem de vervulling onthouden bleef. En dit is ook een genade van God die tot een juiste beslissing van de wil kan leiden. Wat de mensen vaak zo bitter en hard van de hand wijzen, daarvoor zullen ze eens God danken als het tot het juiste resultaat heeft geleid – of het bitter berouwen, wanneer hun wil ook deze genade buiten beschouwing liet.
Amen
BD.2086
25 september 1941
Doel van de natuurcatastrofen
Zonder bezwaar kan erover worden gesproken, dat de aarde door geweldige natuurcatastrofen wordt geteisterd. Ja, er moet zelfs van deze catastrofe melding worden gemaakt, opdat de mensen weten dat de desbetreffende gebeurtenissen niet door toevalligheden worden bepaald. Er bestaat geen toeval. Alles is voorbestemd en alles gaat de weg van de positieve ontwikkeling. En de komende natuurcatastrofe maakt ontelbare wezens vrij en geeft hun nieuwe mogelijkheden een andere vorm te krijgen.
Maar tegelijkertijd zullen de catastrofen zo op de mensen inwerken, dat ze contact zoeken met God. Dit laatste wordt door de mensen nog slechts zeer weinig gedaan en daarom wil God weer dichter bij hen komen, hoewel op een wijze, waarbij angst en verschrikking de mensen zal aangrijpen. Maar als de gebeurtenissen tevoren zijn aangekondigd, ziet de mens de samenhang in en dan vertrouwt hij zich toe aan de Macht, die hem kan helpen.
De natuurkrachten zijn het enige, dat in staat is ook de meest ongelovige mensen diep aan te grijpen en dat hen ook weer tot geloof kan brengen. Maar ze zijn nooit van lange duur en evenzo is ook de wil om te geloven alleen zolang actief, als de mens in gevaar is zijn leven te verliezen. Maar bij geen mens grijpt de eeuwige Godheid zodanig in, dat de mens wordt gedwongen te geloven. Zij laat hem de vrijheid, ook in de grootste lichamelijke nood. God worstelt wel om de zielen die nog onvolmaakt zijn, maar Hij dwingt ze niet.
En daarom moeten ook de natuurcatastrofen steeds in een zekere wetmatigheid plaatsvinden, alleen meer of minder heftig, al naar gelang de noodzakelijkheid voor de in gevaar verkerende mensen, bij wie het juiste inzicht ontbreekt.
En daarom moet er melding worden gemaakt van wat gaat gebeuren. De mensheid moet in volledige hulpeloosheid terechtkomen en ze moet in kinderlijk vertrouwen God aanroepen om bijstand. Ze moet er tevoren al over worden onderwezen, wat voor een verschrikkelijke tijd ze tegemoet gaat. En als ze maar zwak gelovig is, worden alle aankondigingen met onverschilligheid aangenomen, daar ze met grotere waarschijnlijkheid op het uitblijven van het aangekondigde gebeuren rekent. En toch zal ze er aan denken, als ze zich in lichamelijke en geestelijke nood bevindt.
En dat wordt beoogd. Want hoe verschrikkelijk de uitwerkingen van een natuurcatastrofe ook mogen zijn, steeds hangt een schok van ontsteltenis van het menselijk denken daarmee samen, en deze kan ook een gunstige uitwerking hebben op het geloof van de mensen, vooropgesteld, dat ze er tevoren al kennis van hadden. Want het is een keerpunt van het leven, waarin de gehele mensheid zich bevindt.
En zalig degene, die in al wat wordt toegezonden de wil van God ziet. Want hij zal waarlijk niet anders kunnen dan handelen naar Zijn wil. En hij zal steeds alleen maar de grote nood van de medemens zien en in de catastrofe een middel, dat deze nood kan lenigen. En deze catastrofe staat vlak voor de deur. Ze komt als een dief in de nacht en is net zo vlug weer voorbij, maar de uitwerking zal onvoorstelbaar zijn.
Amen
BD.2096
4 oktober 1941
Missie – Strijders voor het rijk Gods – Aardse maatregelen
Het is een buitengewone missie die de mens te vervullen heeft die God daarvoor heeft uitgekozen. De geestelijke nood van de tijd heeft dat soort mensen nodig die actief bezig zijn voor het rijk Gods; ze vraagt mensen die de verbinding tot stand brengen tussen de aarde en het geestelijke rijk, die zich bereid verklaren als tussenpersoon te werken tussen God en de mensen, die inzicht hebben dat wil zeggen: aan wie het weten van de waarheid kan worden overgebracht, want om de nood van de tijd te verminderen, moet eerst de waarheid onder de mensen verbreid worden.
En dit is een taak die grote liefde en een sterk geloof vereist, want deze mens moet standhouden tegen de wreedste vijandigheid van de wereld, hij mag, als zijn zending resultaat wil boeken, niet onzeker worden of verslappen. Hij moet bereid zijn altijd zijn leven voor de waarheid te geven, hij mag aardse macht niet vrezen, zoals hij ook geen acht mag slaan op lichamelijk lijden. Zijn geloof moet steeds sterker zijn en alles overwinnen.
Deze missie is dan alleen uitvoerbaar als die mens in innigste verbinding staat met God, als hij door deze verbinding steeds weer kracht uit God in ontvangst neemt: Want God alleen is zijn sterkte, zijn macht en zijn kracht waardoor hij alles volbrengen kan wat hij wil.
De mensen in de waarheid te willen onderwijzen is een onderneming die groot doorzettingsvermogen en geduld vereist, want het gaat er vaak om hardnekkige weerstand te breken, die begrijpelijk is daar de geestelijke duisternis de mensen onbekwaam en onwillig maakt de waarheid aan te nemen.
Steeds en steeds weer moet deze mens proberen, licht in de geestelijke nacht van zijn medemensen te brengen. Hij moet door zijn eigen levenswandel en de uitwerking ervan, voor de mensen een goed voorbeeld zijn, hij moet steeds weer proberen in liefde invloed uit te oefenen op die mensen die het mankeert aan begrip, en hij mag niet angstig aan de gevolgen denken die voor hem van wereldse zijde door zijn arbeid zouden kunnen ontstaan.
De geestelijke nood van de tijd maakt daadkrachtige hulp noodzakelijk en vereist moedige strijders voor het rijk Gods. En de mensen zullen angstig zijn vanwege de maatregelen die worden opgelegd aan mensen die God dienen. Dezen zullen zich gewillig buigen onder de eisen van hen die zulke maatregelen uitvaardigen – en daarom moet de strijd tweemaal zo ijverig gevoerd worden door hen die zich aanbieden in de dienst van God.
De zichtbare ondersteuning zal niet uitblijven en de kracht en de moed groter en sterker maken om de hun toegewezen missie uit te voeren. Want het gaat om meer dan het aardse leven dat na korte tijd geëindigd is, het gaat om het eeuwige leven dat ieder mens zelf op aarde al gestalte geeft.
Het kennen van de kwellingen enerzijds en het onvoorstelbare geluk anderzijds zal echter de daartoe geroepen mensen ertoe brengen, het zwaarste leed op zich te nemen om dit zijn medemensen te besparen en hen te helpen de eeuwige heerlijkheid te bereiken. En hij zal met volledige overgave mijn missie vervullen, want God zelf staat hem altijd terzijde.
Amen
