Inhoud
BD.7001 Het Christus probleem – Drie-eenheid
BD.7002 Een innig verlangen garandeert aanspraak van God
BD.7003 Gods toestroom van kracht vereist overgave
BD.7005 Belofte van het behoud van de arbeiders in de wijngaard
BD.7006 Predestinatie
BD.7007 Oudjaar
BD.7007 Oudjaar
BD.7009 Geestelijke verbindingen die door God gezegend zijn – Minderwaardig spiritisme
BD.7010 De geslachtsdaad, samengaand met het van God verwijderd zijn, is aanleiding tot ongeloof
BD.7013 Het begrip tijd in de staat van volmaaktheid
BD.7018 Kenmerk van het nabij zijnde einde “Wie oren heeft om te horen”
BD.7019 Het kruisoffer werd voor tijd en eeuwigheid gebracht
BD.7023 De reden van deze diepe kennis – De geloofsstrijd
BD.7024 De ware houding tegenover het verlossingswerk van Jezus
BD.7028 Ziekte en leed zijn noodzakelijk om de ziel te reinigen
BD.7029 Het licht van het inzicht kan alleen van God uitgaan
BD.7030 Aardse wilsbeproevingen – Voortdurende strijd
BD.7031 “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde”
BD.7032 De gave van ziekengenezing
BD.7033 De belangrijkste genade van het verlossingswerk: versterking van de wil
BD.7034 Verlossing alleen door Jezus Christus
BD.7035 Versterking van de wil door Jezus Christus – De beoordeling van de wil
BD.7036 Liefdewerk voor overledenen
BD.7037 Jezus belofte van de geest
BD.7039 Het zich voegen naar de wet van de goddelijke ordening
BD.7040 Boodschappen over een voortbestaan van de aarde worden eerder geloofd
BD.7042 Het genezen van zieken – Verkondiging van Jezus Christus
BD.7043 Hulpverlening uit het heelal?
BD.7044 Het werkzaam zijn van de tegenstander, in het gewaad van een lichtengel
BD.7047 “Komt allen tot Mij”
BD.7049 Satanische werkzaamheid – Tegenwerking van belichaamde lichtwezens
BD.7051 Het lot wordt bepaald door de vrije wil
BD.7052 Een ernstig wijzen op Gods ingreep en gevolgen
BD.7053 Aankondiging van de komende grote nood
BD.7054 Het dragen van het kruis ten behoeve van het geheel rijp worden van de ziel
BD.7055 De verbreiding van het evangelie in de wereld (Matth. 24:14)
BD.7056 De strijd van Jezus tegen de verzoekingen
BD.7057 “De deemoedige schenk Ik mijn genade”
BD.7059 Verandering van wezen vraagt arbeid aan de ziel
BD.7060 Gods leiding – Wil – Geloof – Liefde
BD.7062 De aankondiging van de voorloper van Jezus Christus
BD.7063 Bescherming in de geloofsstrijd door lichtwezens, en zielen uit het hiernamaals
BD.7065 Verlossing van het gekluisterde in de omgeving
BD.7066 De verlossende kracht van de naam Jezus
BD.7067 De scheppingsdaad van de geestelijke wezens
BD.7068 Het wedervaren van de laatste volgelingen in de tijd van de antichrist
BD.7071 Gebed van een kind tot de Vader
BD.7072 De ware kerk – Sekten – Het werkzaam zijn van de geest
BD.7074 Ongeloof voor het einde – Activiteit van satan
BD.7075 “Waar twee of drie samen zijn”
BD.7080 Belichaamde lichtwezens – Discipelen van Jezus thans op aarde
BD.7082 Val der geesten – Denkvermogen – Val van Lucifer
BD.7083 Het werk van erbarmen door de mens Jezus
BD.7085 “Jezus, mijn Verlosser, leeft”
BD.7086 Door de verrijzenis van Jezus Christus heeft de dood zijn prikkel verloren
BD.7087 Hulp van de lichtwezens om de mensen redding te brengen
BD.7089 Ik ben het brood des levens, het manna dat uit de hemel komt
BD.7096 Verspeel niet het eeuwige leven
BD.7097 Strijden of dienen in het aardse leven
BD.7098 Alles heeft zin en nut – Schadelijke dieren – Onkruid
BD.7099 Het geloof in Gods tegenwoordigheid – Licht van eeuwigheid
BD.7100 Inzicht in het doel van het aardse bestaan
– * –
BD.7001
24 december 1957
Het Christus probleem – Drie-eenheid
Alle engelen bogen zich diep neer voor de Heer, die afdaalde naar de aarde. Want ze wisten dat daarmee een verlossingsdaad begon voor het gevallen geestelijke, omdat de oneindige liefde van God Zijn schepselen die in de diepte vertoefden, zelf te hulp kwam. Het geestelijke dat bij God in de lichtwereld verbleef, was vol liefde voor het gevallenen en evenzo was het God in diepste liefde toegedaan, en deze liefde werd steeds vuriger hoe meer ze inzagen welk werk van erbarmen voor het gevallene zou worden volbracht. Want ze waren op de hoogte van de diepe kloof die moest worden overbrugd, opdat dit gevallene weer ten hogen kon komen.
En een ziel bood zich aan, een oergeschapen engelengeest, deze brug te slaan. Ze bood zich aan God als de eeuwige Liefde genoegdoening te verschaffen voor haar gevallen broeders, voor hun eens begane misdrijf jegens Hem. De liefde van deze ziel voor God en voor de broeders (en zusters) die in de diepte vertoefden, was zo groot dat ze trachtte ze weer samen te verenigen, en de liefde die haar bezielde was God zelf. En toen de ziel van het licht zich op aarde belichaamde in het kindje Jezus, daalde dus de eeuwige Liefde zelf af naar de aarde en dus werd God “mens” En wederom moest het menselijk omhulsel zich door zijn weg over de aarde vergeestelijken, het moest te midden van een duistere omgeving Zijn licht laten schijnen dat in hem straalde, het moest zich door een leven in liefde volledig met stralen laten doordringen door de eeuwige Liefde. En dus vond daardoor de vergoddelijking plaats dat alles bij de mens Jezus tot liefde werd – en dus werd Jezus “God”.
De menswording van God in Jezus kan niet anders duidelijk worden gemaakt dan dat zich de eeuwige Godheid – de Liefde – in de mens Jezus manifesteerde, omdat deze als naar de aarde afgedaalde lichtziel, zijn menselijk omhulsel door de liefde zo vormde, dat God hierin verblijf kon nemen, wat bij een liefdeloze zondige mens niet mogelijk zou zijn geweest. En zo is de eenwording van Jezus en God eveneens alleen maar zo te begrijpen als volledige vergoddelijking van de mens Jezus door de liefde.
God zond Zijn Zoon naar de aarde. Deze woorden moeten voor u een bewijs zijn dat de ziel van de mens Jezus van “boven” was, dat zich een hoogste lichtgeest aanbood voor een missie op aarde, maar die God zelf, de eeuwige Liefde, in hem ten uitvoer bracht, want de liefde volbracht het verlossingswerk, de liefde delgde de zondeschuld, de liefde bracht het gevallene redding uit zonde en dood. Maar voor u, mensen is het begrip “liefde” nog onbegrijpelijk omdat u uzelf nog niet tot liefde hebt gevormd. En zo lang ook zal voor u de menswording van God niet te begrijpen zijn, en woorden zijn niet in staat u daarover opheldering te verschaffen, zolang de liefde in uzelf nog niet ontstoken werd en uw geest kan verlichten.
Maar u zult u niet in “God” en “Jezus Christus” twee wezens mogen voorstellen, u mag niet van de Vader en de Zoon in combinatie met de heilige Geest in die zin spreken, zoals u zich tot nu toe de drie-eenheid Gods voorstelt. God en Jezus Christus is Een en de kracht van de geest straalt van deze Eenheid uit, omdat ze weer, niet te scheiden, tot haar Wezen behoort, omdat God Liefde, Wijsheid en Kracht is, iets geestelijks, dat niemand in staat is te zien. Maar in de mens Jezus manifesteerde zich de eeuwige Godheid en werd voor Zijn door Hem geschapen wezens een zichtbare God. En alle engelen in de hemel roemen en prijzen Hem, die naar de aarde afdaalde uit liefde voor al Zijn schepselen die verlangden Hem te zien. En Hij opende voor allen de poorten naar de eeuwige gelukzaligheid.
Amen
BD.7002
25 december 1957
Een innig verlangen garandeert aanspraak van God
Uit elke bron, die Ik Zelf deed ontspringen, mogen jullie putten. En jullie mogen je laven en sterken op jullie aardse levensweg. Maar alleen uit Mijn levensbron stroomt het levende water. En dat moeten jullie steeds onderzoeken, wanneer jullie uitgenodigd worden om te eten en te drinken. Jullie mogen niet overal voedsel voor jullie ziel tot je nemen. Jullie mogen niet verwachten altijd naar Mijn bron geleid te worden, wanneer aan jullie oor de roep weerklinkt om kracht te vergaren. Want ook handelaren houden een gevulde kruik gereed, die alleen uit zakelijk belang jullie een drank aanbieden.
En Mijn bron ontsluit Ik steeds daar, waar het verlangen groot is om door Mij gesterkt te worden voor de pelgrimstocht op aarde. Daar weerklinkt Mijn Woord in de harten van de mensen die gelaafd willen worden, daar zal Ik Zelf tot de mensen spreken en er zal een bron opborrelen, die snel omringd wordt door dorstige zielen, door mensen die ook door Mij aangesproken willen worden en zo indirect mijn aanspreken vernemen. Nooit zal Ik Mij zwijgzaam gedragen, waar hart en oor Mij willen vernemen. Nooit zal Ik een wandelaar zonder sterking zijn weg laten vervolgen, wanneer deze een korte rustpauze houdt om levend water te scheppen. Want deze zal ook zeker een bron vinden, die hem het helderste, reinste water laat toestromen, dat hem nu ook pas de kracht geeft om zijn weg voort te zetten, de weg die opwaarts voert. En dit teken zal voor jullie voldoende moeten zijn, dat jullie verlangen naar Mijn Woord, jullie ook zeker de bron laat vinden, welke Mijn liefde voor jullie heeft laten ontspringen.
Maar er zijn genoeg plaatsen, waar schijnbaar ook “Mijn Woord” aangeboden wordt. Waar ook Mijn Woord zou moeten weerklinken, waar echter van Mijn bron, van het stromende levenswater niet gesproken kan worden, omdat het verlangen naar Mijn
rechtstreeks aanspreken niet voorhanden is en daarom ook nooit Mijn Woord vernomen worden kan, zelfs al zijn het dezelfde woorden, die jullie als “Levend Water” worden aangeboden. Laat jullie gezegd zijn, dat jullie altijd uit Mijn bron zullen drinken, wanneer jullie ernaar verlangen uit Mijn handen de beker aan te nemen, die ik eenieder aanreik die dit begeert en dat jullie daarom ook overal Mijn stem kunnen horen, waar zich een kring bevindt die ernstig verlangt dat Ik Zelf onder hen vertoef. Want dit serieuze verlangen waarborgt ook Mijn tegenwoordigheid, en waar Ik ben, wil ik Mij ook uiten.
Op welke wijze dit nu gebeurt, is afhankelijk van de rijpheid van Mijn kinderen. Ik kan hen goede gedachten ingeven, hen bewegen om te spreken en hen de juiste woorden in de mond leggen, zodat ze oprecht zuiver praten, hun medemensen tot zegen. Maar Ik kan ook Mijzelf door middel van een mensenmond openbaren, zodat Ik het Zelf ben, die door hem spreekt. Ik kan hem ook Mijn Woord in de pen leggen, als het Mijn wil is om het op die wijze te verspreiden. Aldus stroomt er dan overal een kleine bron, helder en klaar, en gezegend zal zijn, wie dit waarneemt en zich neerbuigt om eruit te putten. Want alleen bij de bron kan de pelgrim zeker zijn dat het water rein is, zonder toevoeging of enige verontreiniging. Alleen de bron bezit de genezende en reinigende kracht. En wie zich zorgen maakt over de gezondheid van zijn ziel, die moet steeds deze bron opzoeken, wanneer hij dorst heeft en naar sterking en verfrissing verlangt.
Dan zal hij niet hoeven te vrezen, ontoereikend verzorgd te worden, hij zal niet hoeven te vrezen dat zijn ziel gebrek lijdt en schade oploopt. En geen mens moet geloven, dat Ik zwijg wanneer Hij Mij wil horen. Maar hij moet er acht op geven, op welke wijze Ik hem aanspreek. Als hij luistert zal hij Mij ook vernemen. Want ieder mens is Mijn kind, zodra hij maar wenst innig met Mij verbonden te zijn. En tegen Mijn kind praat Ik op elk tijdstip. Niet tegen degenen, die slechts genoegen nemen met een bepaalde vorm, die wel hun oren maar niet hun hart openen en zich daarom niet bij de juiste bron bevinden, waar hun het levende water helder en zuiver aangeboden wordt. Want deze scheppen niet uit Mijn bron van liefde en kunnen daarom ook niet het bewijs van Mijn liefde ervaren: dat Ik Zelf ze aanspreek en hun zielen voeding toereik, waardoor zij genezen en tot leven komen.
Amen
BD.7003
26 december 1957
Gods toestroom van kracht vereist overgave
Eenieder van jullie zal zich aan Mij moeten overgeven, als hij van Mij kracht betrekken wil. En de graad van zijn overgave bepaalt nu ook de mate van kracht, die hem toestroomt. Jullie oorspronkelijke verhouding tot Mij verzekerde jullie van een voortdurend overstromen van de kracht uit Mij. Jullie waren zo innig met Mij verbonden door de liefde, die jullie gehele wezen vervulde, dat ook Mijn liefde voortdurend jullie doorstraalde, zodat zij jullie ook met kracht en licht vervulde en jullie daarom onmeetbaar zalig waren. Er is van Mij uit nog niets veranderd, dat wil zeggen, Ik ben net zo bereid, jullie met Mijn liefde te doorstralen, zoals toen.
Doch jullie veranderden jullie wezen en werden onbekwaam om Mijn liefde op te vangen. Of ook, jullie boden Mij weerstand en daarom ging ook de werking van Mijn liefdeskracht teloor. Geven jullie de weerstand nu op, zo zal ook weer Mijn liefde werkzaam worden. En de weerstand opgeven, wil zeggen, dat jullie je opnieuw in liefde aan Mij overgeven, zoals het was in het begin. Jullie overgave aan Mij bestaat uit volledige onderwerping aan Mijn wil. Jullie zijn met een vrije wil geschapen, die jullie ooit liet vallen en die jullie nu ook opnieuw de weg tot Mij moet laten nemen.
Deze vrije wil bepaalt nu jullie denken, willen en handelen. En jullie voelen je door jullie vrije wil als zelfstandige schepsels, die over zichzelf beslissen, die hun aardse leven vorm kunnen geven naar eigen maatstaven en die zich daarom ook dikwijls sterk genoeg voelen, hun aardse leven aan te kunnen. Maar jullie moeten erkennen, dat jullie niets vermogen uit eigen kracht. Jullie moeten weten, dat de kracht eerst door Mij in de vorm van levenskracht geschonken werd, en jullie moeten verder weten, dat jullie zelf deze levenskracht ook verkeerd zullen kunnen gebruiken. Maar dat Een ze voor jullie ook onbegrensd vermeerderen kan, wanneer al jullie willen en denken op deze Ene gericht is, wanneer jullie je aan Mij overgeven zoals jullie zijn, en jullie je geheel en al aan Mijn leiding toevertrouwen. Als jullie Mij voor jullie laten willen en denken.
Schijnbaar is dit een teken van onverschilligheid tegenover jullie wereldse leven, die ook door jullie medemensen als onverschillig tegenover jullie wereldse plichten uitgelegd kan worden. Maar Ik verzeker jullie, dat Ik waarlijk ook deze wereldse plichten dan voor jullie laat vervullen door Mijn engelen. Door de lichtwezens, zodat alles zijn geregelde gang zal gaan, als deze innige overgave aan Mij voorafgegaan is. Welke Mij ook het recht geeft, jullie en jullie wereldse aangelegenheden aan hen over te geven, van wie de liefde voor jullie thans werkzaam wordt, omdat het Mijn wil is. Niets zal jullie moeten belasten, wanneer jullie de juiste verhouding als kind tegenover Mij hersteld hebben, de verhouding tegenover Mij in welke jullie ooit stonden.
En hoe dit nu allemaal op jullie afkomt, het mag jullie niet ontmoedigen, maar jullie moeten het vol vertrouwen maar aan Mij overgeven. Want het geringste verzet is alweer het naar buiten treden van de eigen wil, die jullie toch onvoorwaardelijk ondergeschikt moeten maken aan Mij. De overgave aan Mij vindt plaats, wanneer jullie je geheel kunnen losmaken van alle eigen wensen en begeerten. Als jullie gedachten enkel naar Mij uitgaan, naar jullie geestelijke voleinding en jullie dienen aan Mij en Mijn rijk. Zolang jullie echter nog eigen doelen nastreven, zolang jullie nog vervuld zijn van wereldse wensen of jullie op eigen wijze jullie leven willen bepalen, zolang gaat jullie wil nog zijn eigen weg. Hij heeft zich nog niet geheel en al aan Mijn wil onderworpen, daarom kan Ik ook niet Mijn kracht voluit in hem laten binnenstromen.
En hij zal het gebrek aan kracht nu ook ondervinden in de afname van zijn levenskracht, omdat Ik hem anders niet volledig voor Mij win gedurende de korte tijd van leven op de aarde. En zo kunnen jullie mensen zelf beoordelen, welke graad van rijpheid jullie al bereikt hebben. Of jullie je krachteloos voelen of volledig van Mijn kracht vervuld zijn. Dat laatste zullen jullie pas verstaan, als jullie deze toestroom van Mijn kracht eens beleefd hebben, als jullie Mijn nabijheid eenmaal zo ervaren hebben, dat elke soort van zwakte van jullie afvalt, en jullie je als herboren voelen. Dan pas verstaan jullie wat Ik bedoel met overgave aan Mij en dan zullen jullie Mij eeuwig loven en prijzen en Mij danken dat jullie lijfelijk Mijn liefde mogen ervaren, welke zich echter nog moet inhouden, zolang de volledige overgave aan Mij nog niet heeft plaatsgevonden.
Amen
BD.7005
29 december 1957
Belofte van het behoud van de arbeiders in de wijngaard
Ik heb jullie nodig, Mijn dienaren op aarde. Wel heb Ik de macht om alles te regelen zonder menselijke hulp, Ik zou jullie allemaal plotseling kunnen verlossen uit jullie onvrije toestand, maar dit is niet het doel, dat Ik weer alleen volmaakte “schepselen” aan Mijn zijde heb, maar Ik tracht “kinderen” van jullie te maken, en dat vereist jullie vrije wil. Elk aanwenden van Goddelijke macht zou dus jullie vrije wil aantasten, want Ik wil Mij niet aan jullie mensen bewijzen, maar Ik wil dat de liefde in jullie zelf de herkenning geeft, dat en wie Ik ben. En daartoe help Ik jullie op elke wijze, moet dat echter altijd door mensen doen, die jullie nu kunnen geloven of ook niet, wanneer zij jullie onderwijzen in Mijn opdracht.
Zou Ik van bovenaf luid en verstaanbaar tot jullie spreken, dan zouden jullie worden gedwongen in Mij te geloven, en dit geloof is voor Mij en jullie waardeloos. Maar wederom kan Ik niet elke mens ertoe gebruiken om Mij door hem te uiten. Er is een vrijwillige overgave aan Mij voor nodig, daartoe behoort de wil om Mij te dienen en om voor Mij een deugdelijk werktuig te zijn voor het verlossingswerk dat op aarde nog uitgevoerd moet worden voor het einde komt. En het zijn er niet veel die zich voor Mijn dienst aanbieden, die serieus de wil bezitten, zich voor Mij en Mijn rijk en in Mijn opdracht in te zetten. Maar ze zijn dringend nodig in een tijd waarin de mensen reeds volledig van het geloof afgevallen zijn, waar het verstand van de mensen meent dat het boven alles staat wat niet te bewijzen is.
En als Ik nu Mijn dienaren zelf opleid, wanneer Ik op aarde een bron ontsluit waaruit Ik het Levend Water naar de kinderen op aarde kan laten stromen, dan tracht Ik waarlijk voor Mij deze mogelijkheid in stand te houden, aangezien het einde steeds dichterbij komt, de mensheid in grote geestelijke nood verkeert, en veel mensen zich nog aan de bron kunnen laven en kracht kunnen putten voor hun pelgrimstocht op aarde. Ik zegen al Mijn dienaren die van goede wil zijn, dus Mijn getrouwe knechten willen zijn in Mijn wijngaard. En Ik houd ze ook daadkrachtig, Ik bescherm hen ertegen onbekwaam te worden, omdat Ik ze nodig heb.
Deze belofte mogen jullie nooit vergeten, ook als het lijkt alsof de krachten jullie verlaten. Ik ben een dokter en Heiland van zieken en zwakken en kan werkelijk het lichaam in één ogenblik sterken en genezen. Maar weten jullie wat Ik beoog, wanneer ook jullie als Mijn dienaren soms bezwijken onder zwakheden? Mijn armen strekken zich naar vele zielen uit, en Ik weet ook hoe Ik deze zielen kan bereiken, hoe Ik ze moet aanraken om ze naar Mij toe te trekken. En ook daarvoor moeten jullie dikwijls het hulpmiddel zijn, omdat Ik alleen via jullie die zielen kan bereiken. Er is niets zonder zin of doel, wat er ook gebeurt. En Ik moet ook dikwijls buitengewoon invloed uitoefenen, maar dan nog gebeurt dit in een natuurlijk kader, opdat het geen wilsdwang zal zijn op jullie medemensen.
Daarom moeten ook jullie, Mijn dienaren, je geheel en al in Mijn wil voegen, jullie moeten jullie lichaam en jullie ziel aan Mij overgeven, dan pas zijn jullie bekwaam voor jullie opdracht. Dan kan Ik door jullie werken zoals Ik het zegenrijk acht. Jullie moeten enkel kruiken voor Mij zijn, die Ik kan vullen, jullie zullen tot stand brengen waartoe jullie bekwaam zijn, want de maat bepaal Ik zelf, omdat Ik ook overzie, wat voor een uitwerking jullie arbeid heeft op Mijn rijk. En zoals Ik jullie nodig heb, zo geef Ik jullie ook de kracht daartoe, daarvan kunnen jullie verzekerd zijn. En altijd weer werf Ik arbeiders voor Mijn wijngaard, omdat er nog veel werk gedaan moet worden, alvorens het einde komt. En aan allen beloof Ik Mijn bescherming en Mijn hulp in geestelijke en aardse nood.
Amen
BD.7006
30 december 1957
Predestinatie
U allen bent uitverkoren om gelukzalig te zijn, alleen bepaalt u zelf het tijdstip, waarop het lichtrijk u kan opnemen. En zo kan het wezen wel steeds weer terug op de diepte afstevenen en het kan zijn weg terug naar Mij eindeloos verlengen. Het kan zich wel eeuwigheden in een beklagenswaardige toestand bevinden, op een afstand van Mij, die het niet uit eigen kracht kan overbruggen en er daarom van een soort verdoeming zou kunnen worden gesproken, die echter niet mijn wil over het wezen heeft uitgesproken, maar waarin het zelf is gevallen uit eigen wil. Toch komt eens het meest duistere wezen tot het licht. En zelfs mijn tegenstander zal eens weer in het licht van de zon van mijn liefde staan en de straal van mijn liefde zal hem onmetelijk gelukkig maken. Maar het zal nog eeuwigheden duren, tot hij zijn weerstand tegen Mij opgeeft. En zo ook zullen er wezens bestaan, die zich steeds en steeds weer in zijn macht begeven, wier weerstand tegen Mij niet vermindert en die daarom ook eeuwigheden ongelukkig zijn, ofschoon ze steeds weer de mogelijkheid hebben mijn hand vast te pakken, die hen thuis haalt in het vaderhuis. En Ik ben op de hoogte van het lot van iedere ziel, maar toch ondervindt ze onafgebroken mijn genade en in het stadium als mens trek Ik steeds mijn wil terug, opdat hun wil helemaal vrij een beslissing neemt.
Daarom is het verkeerd te zeggen, dat het lot van een ziel van Mij uit is bepaald om gelukzalig te worden of verdoemd. Het is daarom verkeerd, omdat Ik zelf alle mensen tot Mij wil trekken en daarom ook voor alle mensen ben gestorven aan het kruis. Dat Ik de wil van iedere ziel ken, betekent niet dat Ik de wil richt. Want zou alleen mijn wil bepalend zijn, dan zouden waarlijk alle zielen al in het vaderhuis zijn teruggekeerd, daar Mij daartoe ook de macht en de kracht ter beschikking staan. Dus kan Ik nooit de ziel van een mens tot verdoeming hebben voorbestemd. Het zou Mij nooit kunnen “welgevallen” een ziel weer in het verderf te storten, want Ik ben de Liefde zelf.
Alleen een niet gewekte geest kan de woorden van de schrift zo verkeerd begrijpen. En alleen een niet gewekte geest kan ze zo uitleggen, dat Ik zelf voor Mij zielen zal uitkiezen om zalig te worden, of zal verstoten om te worden verdoemd. Het staat u mensen waarlijk vrij hoe u beslist en zo bepaalt u ook zelf uw lot na de lichamelijke dood. U zult grenzenloos zalig kunnen zijn, maar ook voor uzelf het lot van de verdoeming kunnen veroorzaken, omdat Ik op geen enkele manier dwang op u uitoefen, zoals u evenmin door mijn tegenstander kunt worden gedwongen, al is diens macht nog zo groot. Gedurende de tijd van uw leven op aarde staan u echter ook onbeperkt genaden ter beschikking, die Ik voor u heb verworven door mijn dood aan het kruis. U hoeft dus niet zwak te zijn. Maar alleen úw wilsvrijheid bepaalt uw denken, willen en handelen. En u zou beslist geen vrije wil hebben, wanneer uw lot na de dood van Mij uit al zou zijn voorbestemd.
U bent allen geroepen. Dat er echter maar weinigen zijn uitverkoren, is alleen gebaseerd op de vrije wil van de mens, niet op willekeurig verleende genaden. Deze onjuiste opvatting moet steeds weer worden weerlegd, want ze heeft een verlammende uitwerking op veel mensen, die het daardoor ontbreekt aan de gelukkige zekerheid, hun doel op aarde te kunnen bereiken, en die daarom ook lauw zijn in hun streven. U moet er altijd aan denken, dat Ik een God ben van liefde, wijsheid en macht. En een leer, die iets daarvan in twijfel trekt, is een dwaalleer. Maar hoe zult u mijn liefde daarmee in overeenstemming brengen, dat Ik zalig maak of verdoem naar “mijn welbehagen”? Streef er daarom ernstig naar het uur van uw verlossing niet uit te stellen, want u zelf bepaalt de tijd waarin u naar Mij terugkeert, waarin Ik u weer kan opnemen in uw vaderhuis.
Amen
BD.7007
31 december 1957
Oudjaar
De tijd gaat voorbij, de ene dag na de andere laten jullie mensen voorbijgaan en jullie zorgen altijd slechts voor jullie aardse welbevinden. En de tijd is ontegensprekelijk verloren voor jullie zielen, jullie kunnen nooit het verzuimde inhalen. De kostbare tijd op aarde is onbenut gebleven, wanneer jullie tot nu toe geen geestelijke doelen nastreefden. Maar er is jullie nog een kort uitstel gegund en jullie kunnen in deze korte tijd nog veel bereiken. Jullie kunnen jullie zielen nog uit de diepste duisternis bevrijden, jullie kunnen ze op aarde nog een licht toedragen en jullie kunnen met een lichtglans het rijk hierna binnengaan als de laatste dag gekomen is. Het is nog niet te laat voor jullie.
En daarom richt Ik steeds weer vermaningen en waarschuwingen tot jullie mensen om niet meer gewetenloos de dag te beleven, maar jullie eenmaal ernstig af te vragen, met welke reden jullie op aarde wandelen, welk doel jullie bestaan op aarde heeft en of jullie in overeenstemming met dit doel leven op deze aarde. Er behoort maar een uur van ernstige bezinning toe. Een uur waarin jullie de Macht herdenken, die jullie geschapen heeft en jullie je aan deze macht dankbaar toevertrouwen, opdat zij jullie de rest van jullie leven zal mogen leiden, zodat jullie het juiste doel zullen bereiken. En jullie mogen geloven, Ik zal op elk in gedachten gesproken woord acht slaan, Ik zal jullie aan de hand nemen en jullie leiden, want Ik wil dat jullie de eindstreep behalen, opdat jullie leven op aarde niet tevergeefs geleefd zou zijn. En Ik schep ook voor iedere mens de gelegenheid, eens zulke uren van bezinning te kunnen hebben.
Er zullen zich aan iedere mens lotsbepalende tijden voordoen, waar ook de grootste wereldse mens tot zulke vragen gedreven wordt. Maar iedere mens moet dan zelf zijn situatie benutten op de juiste wijze. Altijd weer zal Mijn hand hem aanraken. Wordt zij echter afgewezen, dan is hij hopeloos aan het verderf prijsgegeven, omdat Ik op zijn wil acht sla, die hij voor zichzelf bepaalt. Doch steeds vaker zal Ik de mensen aanspreken en op meest verschillende wijze, om slechts dat ene te bereiken, dat hij bedachtzaam wordt, omdat dan ook van de kant van de lichtwereld mentaal op hem kan worden ingewerkt, wat anders onmogelijk is.
En omdat de tijd voor het einde steeds minder wordt, moeten Mijn duidelijke waarschuwingen ook toenemen, en jullie mensen zullen daarom nog veel moeten beleven en meebeleven in jullie leefomgeving. Jullie zullen nog veel horen en zien, wat alleen met het oog op de het nabije einde gebeurt en alleen zo kan worden verklaard, dat het de laatste middelen zijn die Ik gebruik om nog voor het einde de mensen tot bezinning te brengen. Zolang op het zielenleven geen acht geslagen wordt, zolang alleen aan de wensen van het lichaam aandacht besteed wordt, zolang in de mensen geen geestelijke gedachten ontwaken en naar omgekeken wordt, zolang bevindt zich de mens in het grootste gevaar, dat de afgrond hem weer opneemt, omdat iedere dag de laatste kan zijn, en de ziel in de diepste duisternis het lichaam weer verlaat.
Slechts een klein licht zou Ik graag in jullie ontsteken, om slechts te verhoeden, dat jullie volledig zonder licht de aarde verlaten, wat gelijk is aan de geestelijke dood, de verbanning in de nieuwe scheppingen van de aarde. Verweer jullie niet, wanneer jullie een lichtje wordt geschonken, laat zijn stralen in jullie harten vallen en eis dat het lichter wordt in jullie. Denk aan het eigenlijke doel van jullie leven op aarde en zoek dit niet in het lichamelijke welbevinden, in een werelds succesvol leven op aarde. Er is jullie nog een korte genadetijd geschonken, benut deze, dan kunnen jullie nog veel bereiken. Jullie kunnen je aan Mijn leiding overgeven, en als jullie het echt menen, met jullie God en Schepper in verbinding te treden, zal Ik jullie vastpakken en niet meer van Mij laten weggaan. Maar deze ernstige wil moeten jullie aangrijpen in uren van innerlijke inkeer. En als lijden en ziekte jullie ten deel vallen, denk er dan aan, dat deze slechts Mijn middelen zijn om jullie tot innerlijke inkeer te laten komen. En alles zal jullie tot zegen zijn, als jullie daardoor Mij vinden en jullie je aan Mij toevertrouwen. Dan kan ook de slechts korte tijd jullie een lichtrijkdom brengen en hoeven jullie niet het uur van de dood of het einde te vrezen.
Amen
BD.7009
2 januari 1958
Geestelijke verbindingen die door God gezegend zijn – Minderwaardig spiritisme
Alle geestelijke verbindingen met de aarde staan onder mijn bescherming, zodra de wil van de mensen goed is die zulke banden aanknopen. Want van de aarde uit moeten die banden tot stand worden gebracht, omdat de geestelijke wereld pas dan werkzaam mag zijn wanneer de wil van de mens dit toelaat. Is nu de wil van de mensen goed, dan mag ook de lichtwereld in actie komen, terwijl bij niet edele gezindheid van de mensen die geestelijke krachten zich uiten die geen licht uitstralen, veeleer de duisternis nog vergroten waarin de mensen zich bevinden. Maar omdat het mijn wil is dat u mensen licht gegeven wordt, zal Ik ook steeds die betrekkingen zegenen die het gevolg zijn van een goede gezindheid en een goede wil. En dus zal Ik die mensen ook beschermen tegen het ontvangen van onjuiste overdrachten, want de goede wil geeft Mij het recht de onrijpe geesten te verdringen en hun te beletten onjuiste opvattingen over te brengen.
En zo zult u ook onbezorgd en met een gerust hart onderrichtingen uit het geestelijke rijk in ontvangst kunnen nemen, want de lichtwereld doet onafgebroken moeite om u naar het licht te leiden, wat ook door beïnvloeding door middel van gedachten geschiedt zodra u licht verlangt. Maar u zult dan ook spoedig beseffen dat u ook bewust banden zult mogen aanknopen, dat er geen scheiding bestaat tussen de aardse en de geestelijke wereld, dat u voortdurend omringd bent door wezens die alleen geaard zijn naar uw wil en uw gezindheid.
Maar daaraan geloven zullen alleen die mensen die de ernstige wil hebben dichter bij Mij en de waarheid te komen, want de mensen die ook geestelijke betrekkingen tot stand brengen en zelf nog geen juiste instelling hebben, geloven niet op de juiste manier aan Mij. Ze trachten veeleer alleen hun eigen nieuwsgierigheid te bevredigen, ze proberen achter geheimen te komen en zoeken sensationeel vermaak. En deze mensen worden ook volgens hun mentaliteit bediend, en nooit wordt hun geloof aan een God van liefde in hen gewekt, veeleer keren ze dichter tot mijn tegenstander die hen door leugen en dwaling steeds meer van Mij wegdringt.
Daarom moet er ernstig gewaarschuwd worden voor zulke banden met het geestelijke rijk, terwijl ieder mens die een serieuze band met de lichtwereld tot stand tracht te brengen, zeker mag zijn van mijn bescherming. Want de wezens van het licht brengen mijn wil ten uitvoer, de wezens van het licht doen niets uit eigen wil, want hun wil is volledig ondergeschikt aan de mijne. Maar Ik maak deze wezens vaak gelukkig met opdrachten, doordat Ik hun mensen toevertrouw om te leiden, die met ernstige wil op Mij aansturen, die met Mij al een serieuze betrekking zijn aangegaan, zodat Ik hen kan bedenken met licht, met de zuivere waarheid die van Mij uitgaat en hun dus wordt toegestuurd, rechtstreeks of door mijn lichtboden, die u mensen echter nooit iets anders zullen aanbieden dan wat hun van Mij uit toestroomt. Want u moet weten dat mijn uitstraling van licht en kracht voortdurend deze wezens aanraakt en door hen nu verder wordt geleid en dat daarin ook hun gelukzaligheid bestaat, hen die zulks nodig hebben en verlangen weer van licht en kracht te kunnen voorzien.
Daarom is alleen uw wil beslissend, u met Mij en de lichtwereld te verbinden, dan is ook mijn bescherming en zegen voor u gewaarborgd, geheel om het even of het licht van de waarheid door middel van gedachten nu tot u komt of dat u het van Mij ontvangt in de vorm van mijn woord. Altijd is de eeuwige Waarheid zelf aan het werk en Deze zal iedere onzuivere geest die tussenbeide wil komen, afweren – zoals omgekeerd echter ook mijn lichtwezens machteloos zijn tegenover deze duistere geestenwereld wanneer de mens zelf door zijn gezindheid hen toegang verleent en hun optreden toelaat. En ieder mens moet voor zichzelf verantwoorden welke motieven hem aanzetten tot de poging met geestelijke krachten van gedachten te wisselen. Er moet ernstig gewaarschuwd worden voor een spiritisme van het lage soort, dat geen zegen brengt maar een groot gevaar is zichzelf aan mijn tegenstander over te leveren wanneer hij niet bijtijds herkend wordt.
Amen
BD.7010
4 januari 1958
De geslachtsdaad, samengaand met het van God verwijderd zijn, is aanleiding tot ongeloof
Ieder denkend mens zou tot het inzicht moeten komen dat een naar verhouding korte tijd durend aards bestaan zin- en doelloos is, wanneer het “ik” van de mens net alleen maar deze korte tijd bestond, wanneer het op het moment van de geboorte zou beginnen en op het uur van de dood eindigen. Hij zou, wanneer hij een Schepper aanvaardt, deze als zeer kleingeestig moeten beschouwen, die alleen maar ter wille van een gril wezens liet ontstaan omwille van onbeduidende aardse zorgen en vreugden. Of hij moest, wanneer hij zich slechts als een willekeurig ontstaan product van de natuur beschouwt – zich afvragen waarom hem verstand en vrije wil eigen is. Want zulke gedachten zouden het hem twijfelachtig laten toeschijnen slechts zo’n willekeurig product van de natuur te zijn. Door het verstand en de vrije wil onderscheidt de mens zich van alle andere scheppingen die de natuur uitmaken. Derhalve zou hij kunnen concluderen dat er een scheppende geest bestaat, die eveneens verstand en vrije wil – dus wijsheid en kracht – bezit. En zou hij bij deze gedachte zijn aangekomen, dan zou hij ook de zin en het doel van zijn bestaan op aarde trachten te doorgronden en zich niet tevreden stellen met aan te nemen alleen maar ter wille van het aardse leven zelf geschapen te zijn.
Tot dit resultaat zou ieder mens door eenvoudig nadenken kunnen komen, wanneer hij niet reeds dit inzicht heeft verkregen en gelooft in een God van liefde, wijsheid en almacht, uit wie hij zelf is voortgekomen. Doch vele mensen worden verwekt, samengaand met een uiterste verwijdering van God, door mensen die geen vonkje van liefde in zich ontsteken, die hun licht zou schenken, die nog helemaal in de macht van de tegenstander van God zijn en hun vijandige gezindheid nu ook in het kind inplanten, dat tegen wil en dank door hen ter wereld wordt gebracht en wiens ziel, door de dichtste omhullingen omgeven, zonder licht en liefde opgroeit.
Weliswaar hoeft het wezen van een kind niet altijd met dat van de ouders overeen te stemmen, er kan zich ook een ziel belichamen die bewust de strijd tegen de gevaren van deze wereld opneemt – maar meestal wordt de gezindheid van de ouders op hun kinderen overgedragen en dan komen er mensen ter wereld die zich alleen maar als willekeurig ontstane producten van de natuur beschouwen en geen enkele band hebben met Diegene die ook eerst Zijn toestemming voor hun ontstaan gegeven heeft, omdat de wil van die ouders ook vrij is en hun natuurlijke geaardheid de grondslag is voor de geboorte van kinderen. Maar ook die kinderen ontbreekt het weer niet aan denkvermogen en vrije wil – zodat er ook voor die mensen een weg is, uit het donker in het licht te komen. En ook die mensen hebben van God uit het liefdesvonkje in zich, en het is hun ook mogelijk dit te doen ontbranden. En ook hun stromen goddelijke genaden toe.
Maar deze mensen vertoeven waarlijk in de diepste duisternis, die het doel van hun leven slechts in het aardse leven zelf zien, die zelf menen dat alles voorbij is op het moment van de dood en geen Macht boven zich willen herkennen en aanvaarden, want dezen gebruiken ook de gave van het verstand niet, ze denken niet eenmaal na vanuit een ernstige wil de waarheid te doorgronden, anders zouden ze onherroepelijk tot andere gedachten komen. En zo is daaruit ook op te maken dat de geslachtsdaad een wapen van de tegenstander is dat hem vaak de zege oplevert in de strijd om de zielen van de mensen, want hij drijft de mensen aan tot onbeperkt zingenot en hij zal geen weerstand ondervinden. Ongeremd geven de mensen zich aan elkaar, evenwel niet in liefde, maar alleen vanuit een zinnelijke roes, die zelden een andere dan duistere zielen het verwekt worden mogelijk maakt en deze duisternis meestal daarin tot uitdrukking komt, dat elke basis om te geloven ontbreekt, wat de bedoeling van de tegenstander is.
Maar ook hoogmoed kan een ziel in welke de grondslagen tot inzicht al voorhanden waren, verduisteren, wanneer het verstand zich in verwaandheid voor bekwaam houdt, ook de grootste geheimen te doorgronden. Dan heeft de tegenstander ook zijn doel bereikt de mens ongelovig te maken en zijn denken in de war te brengen.
Amen
BD.7013
9 januari 1958
Het begrip tijd in de staat van volmaaktheid
Voor het volmaakte wezen lijkt de periode van het verleden als een ogenblik, ofschoon het elke afzonderlijke fase kan overzien en ook steeds weer kan beleven als in het nu. Maar al het pijnlijke maakt geen indruk meer op het wezen, want de grote erbarmende liefde van God is voor hem steeds opnieuw zichtbaar wanneer het wezen zich verplaatst in het verleden. Maar tijdsbesef bestaat er niet meer voor wat volmaakt is geworden. En wat het wezen ook in zijn gedachten overdenkt, het zal steeds alleen zijn Schepper en Vader loven en prijzen en geen gelegenheid voorbij laten gaan Hem zijn dank te betuigen in de vorm van verlossend werkzaam zijn.
En een terugblik in het verleden moet ook steeds weer mogelijk zijn, om het geestelijke dat nog in de kluistering van de materie smacht steeds weer bij te staan en het in andere vormen over te plaatsen. Een taak die is opgedragen aan het volmaakte dat deel mag nemen aan het scheppen en voortbrengen naar de wil van God. Weliswaar is het verleden voor ieder lichtwezen slechts als een vluchtig ogenblik, maar voor het nog gekluisterde geestelijke zijn het eeuwigheden. En omdat het lichtwezen op de hoogte is van de kwellingen in deze eeuwigheden, staat het wat geketend is in innige liefde bij om het te helpen vrij te worden.
Maar Gods schepping is oneindig. Het aantal gevallen wezens is onvoorstelbaar. En daarom is ook het aantal van de in dienst van God staande lichtwezens onmetelijk groot. Want er is bij God geen beperking, omdat Hij het volmaaktste Wezen is en omdat al het volmaakte geen beperking heeft. En dus zullen er eeuwigheden lang ook scheppingen bestaan die onvolmaakt geestelijks bevatten. En eeuwigheden lang zal het verlossingswerk zich aan dat geestelijke voltrekken, omdat de liefde van het al verloste voortdurend toeneemt en zijn gelukkige dankbaarheid zich onafgebroken uit in verlossend werkzaam zijn. En het hoort ook bij de gelukzaligheid van een volmaakt wezen, dat het in het verleden kan schouwen en het verleden als nu kan beleven, omdat zijn liefde voor God daardoor voortdurend toeneemt, omdat het dan ook als lichtwezen de niet te overtreffen wijsheid van God inziet en elke afzonderlijke omvorming – die het moest doorlopen – hem als een kostbaar wonderwerk voorkomt, dat hem steeds weer de liefde van de Vader voor Zijn kind bewijst.
Wat eens voor het wezen onuitsprekelijke kwelling betekende, zal nu het lichtwezen gelukkig maken en ertoe aansporen zelf zulke vormen te scheppen, om in overvloeiende liefde ongelukkig wezenlijks daarin te bergen, opdat het eveneens die gelukzaligheid bereikt, die het lichtwezen is vergund. Omdat liefde, wijsheid en macht nu het lichtwezen eigen zijn, is het ook evenzo scheppend werkzaam. En omdat het op de hoogte is van het doel en resultaat van elk scheppingswerk, zal het in zijn activiteit niet verzwakken, steeds scheppend en werkend in liefde voor God en voor het niet verloste. Want het bezit ook de macht tegenover de tegenstander van God. Het ontrukt hem het geestelijke om het naar zijn God en Vader toe te leiden, want het is toch ook op de hoogte van de toekomstige gelukzaligheid van het wezen, wanneer het van alle vormen bevrijd zal zijn.
Voor het volmaakte wezen is er geen leed en kwelling. Maar het is op de hoogte van de kwellingen van het onvolmaakte en tracht dit ervan te bevrijden. Daarom kan het zijn eigen wording door de schepping steeds weer als nu beleven. En het zal toch onuitsprekelijk gelukkig zijn bij de herinneringen aan zijn ontwikkelingsgang. En er zullen steeds weer nieuwe plannen in hem rijpen, die bevorderlijk zijn voor de verlossing. Het wezen zal steeds nieuwe scheppingen laten ontstaan. Het zal in meest innige verbondenheid met zijn Schepper en Vader van eeuwigheid ook diens kracht ontvangen en deze weer gebruiken om scheppend werkzaam te zijn, omdat zijn wil gelijk is aan de wil van God, die al het eens gevallene weer wil terugvoeren om het voor eeuwig gelukkig te maken.
Amen
BD.7018
16 januari 1958
Kenmerk van het nabij zijnde einde “Wie oren heeft om te horen”
Er zullen nog veel mensen de genade Gods ondervinden door Hem aangesproken te worden op ’n ongewone manier, want Hij kent de graad van rijpheid van iedere afzonderlijke ziel, die ook weet wie zich door Zijn genade zal laten aanraken, en Hij wil allen te hulp komen die van goede wil zijn, maar zich op verkeerde wegen bevinden. En zo zullen nog vele mensen besluiten om om te keren, van wie de omgeving het niet verwacht en dezen zullen vaak een duidelijkere vermaning zijn voor hun medemensen, alsof het preken kunnen zijn, die niet in alle levendigheid uiteen worden gezet.
Zijn schaapjes zoekt God nog bijeen, voor het einde komt en Zijn lokroep blijft niet altijd zonder gevolg. En toch blijft de wil van ieder mens vrij. Er is ook geen enkele ongewone genadegave dwingend. Dezelfde gave kan velen op de zelfde wijze worden aangeboden, maar niet allen zullen er zo op reageren als enkelen. Alleen dat moet u, mensen steeds weer gezegd worden, dat God iedere ziel tot aan de dood van de mens tracht te winnen, dat Hij niet ophoudt hem Zijn hand te reiken, die hij slechts vast hoeft te pakken om voor eeuwig gered te zijn. En de laatste tijd op deze aarde is een ongewone tijd van genade omdat de activiteiten van de tegenstander ook een ongewone omvang aannemen.
En al woedt hij nog zo erg in deze tijd, toch heeft ieder mens de mogelijkheid ook met de genadegaven Gods in aanraking te komen, maar zijn vrije wil kiest of en hoe hij deze laatste benut. De geringste wil om op aarde alleen het juiste te doen en te voldoen aan de eigenlijke opgave op aarde, kan hem al duidelijke aanwijzingen opleveren, omdat God zo’n wil beloont, omdat Hij overeenkomstig deze wil zich zelf aan de mens te zien geeft – omdat Hij hem zelf vastpakt en liefdevol de juiste weg opdringt.
Maar ook het werkzaam zijn van de tegenstander van God komt steeds duidelijker te voorschijn en het zou vele mensen de ogen kunnen openen en vele zouden kunnen beseffen wie er de laatste tijd zijn scepter zwaait. Maar de gewetenloosheid van de mensen maakt hen ook blind jegens al wat gebeurt, wat een satanische invloed bewijst. En geen mens wordt met geweld ziende gemaakt, alleen wordt hem steeds toegeroepen: “Wie oren heeft moet horen – wie ogen heeft moet zien!”
En dat is een duidelijk kenmerk van het nabij zijnde einde en het werkzaam zijn van de vorst der duisternis: dat er naar uitbundige levensvreugde zingenot en ’n luxueus leventje gezocht en gestreefd wordt, dat hij de mensen aanzet tot handelingen van de laagste soort, dat alles uit z’n ordening raakt en dat er geen enkele harmonie meer te vinden is, zowel in het samenleven van de mensen, maar ook in het tot stand brengen van dingen en het werkzaam zijn op elk gebied. Alles is verward, vertekend, de goddelijke ordening is omver gestoten, het is een toestand zoals die bijna niet erger meer gedacht kan worden.
En toch is de genade Gods te midden van deze chaos aan het werk en wil de mensen nog redden voor de ondergang. En alleen de goede wil is maar nodig dat Zijn genade werkzaam wordt – die steeds weer door enkelen zal worden opgebracht en die zich nu ook bevrijden kunnen uit de boeien van hem die daarom abnormaal aan het werk is, omdat hij weet dat hij niet veel tijd meer heeft.
Amen
BD.7019
17 januari 1958
Het kruisoffer werd voor tijd en eeuwigheid gebracht
Het verlossingswerk heb Ik voor alle tijden volbracht. Zolang het terugvoeren van het eens gevallen geestelijke nog niet is beëindigd, komt ook eens voor dat geestelijke de tijd dat het als mens over de aarde gaat. En in deze tijd heeft het mijn hulp nodig die hem door het verlossingswerk van Jezus Christus is verzekerd. Er moet in deze tijd een beroep worden gedaan op de aan het kruis verworven genaden, als de mens voorgoed vrij wil worden van zijn keten die hij heeft opgelopen door de val in de diepte, die bij hem is aangebracht door mijn tegenstander – die hiertoe ook de mogelijkheid had omdat deze wezens hem vrijwillig zijn gevolgd. Steeds weer zal er dus voor het eens gevallen geestelijke een korte tijd komen waarin het zich alleen maar tot de goddelijke Verlosser Jezus Christus behoeft te wenden, en waarin het door dit toewenden ook weer Mij zelf erkent in Jezus Christus.
En deze korte tijd is de gang over de aarde als mens, waarin het wezen weer zijn vrije wil terugkrijgt die nu opnieuw een beslissing moet nemen. Deze beslissing zou hij zonder mijn hulp nooit kunnen nemen, want mijn tegenstander houdt hem nog geketend. Maar door mijn verlossingswerk is deze beslissing voor de mens mogelijk, omdat hij alleen maar de voor hem verworven genaden hoeft te benutten, om ook tegenstand te kunnen bieden en zich te bevrijden van de vijandige macht. En zolang de aarde voor het geestelijke dient als een plaats om geheel rijp te worden, zolang er mensen op deze aarde zullen wonen, zolang zal ook het kruisoffer van Jezus Christus voor de mensheid de enige garantie zijn om van elke keten bevrijd te worden, want het is volbracht voor tijd en eeuwigheid. Het zal nooit alleen behoren bij het verleden. Het zal ook nooit alleen uitwerking hebben in de tegenwoordige tijd. Ook alle toekomstige verlossingsperioden op deze aarde zullen alleen maar succesvol zijn voor de als mens belichaamde zielen onder het teken van het kruis.
En ook in het rijk hierna zal de verlossende kracht van Jezus nog benut kunnen worden. Ook in het hiernamaals moet de goddelijke Verlosser aangeroepen worden, omdat ook dan nog mijn kruisoffer en daardoor dus Ik zelf in Jezus erkend wordt, en dit pas het vrij worden van mijn tegenstander betekent – dat eens moet plaats vinden wil het wezen tot zaligheid komen.
Ik volbracht het verlossingswerk als mens op deze aarde, en deze aardse periode was een bovenmate gezegende tijd waarin zeer veel van het eens gevallen geestelijke de weg terug tot Mij had kunnen betreden. Maar de wil van hen werd niet gedwongen en kan ook nooit gedwongen worden, om welke reden nog talloze scheppingen moeten ontstaan, ofwel, eindeloos vele scheppingsperioden zullen nog volgen die echter alle in het teken van het verlossingswerk zullen staan – omdat zonder Jezus Christus geen verlossing plaats kan vinden. En mijn erbarmende liefde zal de mensen steeds weer de kennis van het kruisoffer en de aan het kruis verworven genadeschat doen toekomen.
Steeds weer zullen verlichte mensen door mijn geest kunnen worden onderwezen, en steeds weer zullen deze in staat zijn het gehele verband te begrijpen en zodoende ook hun medemensen de betekenis van het verlossingswerk door Jezus Christus, de daad van mijn menswording op aarde en de vergoddelijking van de mens Jezus naar waarheid kunnen uitleggen. En deze kennis zal vanuit de ene periode op aarde naar de volgende worden overgenomen en nooit meer verloren gaan. Want het werk van erbarmen werd volbracht voor alle mensen, voor de mensen uit het verleden, het heden en de toekomst. En geen eens-gevallen-wezen kan tot Mij terugkeren dat zich niet uit vrije wil door Jezus Christus laat verlossen.
Amen
BD.7023
23 januari 1958
De reden van deze diepe kennis – De geloofsstrijd
Hoe meer Ik u inleid in mijn heilsplan van eeuwigheid des te meer waardevolle arbeid kunt u verrichten, want u bent pas geschikt uw medemensen tot leraar te dienen als u zelf over een grote kennis beschikt. Eens heb Ik zelf mijn discipelen opgeleid en daarom zal Ik nu ook mijn laatste medestrijders onderrichten, opdat zij voor Mij en mijn rijk kunnen opkomen als dat van hen verlangd wordt. Opdat zij dan op de voorgrond kunnen treden wanneer het er om gaat het geloof te verdedigen in zake leerstellingen die niet bewijsbaar zijn, want de tijd zal komen waarin men de strijd zal aanbinden tegen alles wat geestelijk is. En geen bestaande geestesrichting blijft daarvan verschoond maar wordt aangevallen en belasterd. En ook zal het niet moeilijk zijn voor mijn tegenstander het fundament van de meeste geloofsrichtingen te vernietigen, want velen hebben alleen maar op “los zand” gebouwd, dat wil zeggen: hun leerstellingen kunnen bij tegenwerpingen geen standhouden. Zij worden ontzenuwd en hun aanhangers zullen gaan twijfelen en gemakkelijk van het geloof afgebracht worden als zij niet in fanatisme hun geestelijke richting trouw blijven, echter zonder innerlijk overtuigd hiervoor uit te kunnen komen.
Maar dan zal ook tegen de zuivere waarheid gevochten worden, dus ook tegen u die door Mij zelf gekozen en onderwezen werd als vertegenwoordigers van de waarheid die Ik zelf u doe toekomen. Ook u zult in die strijd betrokken worden, maar het zal uw tegenstanders moeilijk vallen u ten val te brengen omdat u naarmate van uw inzicht bekwaam bent de waarheid te verdedigen en ook iedere tegenwerping te weerleggen, omdat u de diepste samenhangen logisch kunt motiveren. Juist daarom openbaar Ik u mijn heilsplan en schenk u kennis die voor u de reden is de strijd tegen uw “vijanden” op te nemen, want dan zult u strijden met het “zwaard van de mond”.
Begrijpt u nu waarom Ik u steeds weer deze kennis van boven doe toekomen? Waarom Ik u een blik laat nemen in een geestelijk gebied dat geen algemeen goed is en dat toch ieder mens bezitten kon, als hij zichzelf maar zo zou vormen dat hij door mijn geest verlicht kan worden?
Het denken van de mensen is in verwarring geraakt en zij zijn derhalve verstrikt in een net van dwalingen en leugens. Zij kunnen de weg er doorheen niet meer vinden omdat zij er de wil niet toe hebben. En juist deze verduistering zal duidelijk worden wanneer zij serieus een standpunt moeten innemen ten opzichte van het geloof, hun verhouding tot Mij en mijn verlossingswerk. Dan zal alles als een kaartenhuis ineenstorten, want de tegenstander zal meedogenloos optreden en iedere leer weerleggen, of, alles belachelijk maken wat voor de mensen tot nog toe heilig was.
Mijn discipelen zullen geen angst tonen en moedig de strijd opnemen en rekenschap geven, en dat waarlijk met groot overwicht omdat zij niet spreken maar Ik zelf. Toch moeten mijn eerste strijders door Mij zelf onderwezen zijn, want zij moeten uit eigen beweging en in hun eigen stijl spreken om de medemensen niet tot geloven te dwingen.
Ook zullen zich strijders uit de rijen van de tegenstander bij hen aansluiten die onder de indruk zijn van hun woorden en hun steekhoudende argumenten niet kunnen loochenen. Zodoende zal eenmaal de tijd komen waarin u al uw kennis ten nutte kunt maken en voor die tijd onderricht Ik u en voorzie u van leerstof die niet iedereen bezitten kan en die, omdat het van Mij komt, ook niet zonder uitwerking blijft. Ik wil graag nog veel mensen helpen, maar of zij hulp aanvaarden is aan hun vrije wil overgelaten. Ik laat wel ongewone dingen gebeuren maar altijd in zo’n vorm dat het niet tot geloven dwingt. Ik giet nog veel genaden uit, maar er moet in vrije wil gebruik van worden gemaakt.
Amen
BD.7024
24 januari 1958
De ware houding tegenover het verlossingswerk van Jezus
Hoe uw instelling is tegenover het werk van verlossing en tegenover Jezus Christus, is beslissend voor het succes van uw gehele aardse leven. De genade, belichaamd te worden als mens, werd u geschonken, maar u zou en zult helemaal niets bereiken als u het zonder Jezus Christus en Zijn vergeving van uw zonden beëindigt. Want bent u niet eerst van uw oerschuld verlost – dan is u ook het binnengaan in het lichtrijk ontzegd.
Alleen de goddelijke Verlosser Jezus Christus kan vóór u de poorten openen. Maar daartoe is de vergeving van uw schuld en ook de erkenning van Zijn verlossingswerk een voorwaarde. En als u nu bedenkt dat uw aardse leven vergeefs geleefd kan worden en uw ziel aan het einde in dezelfde toestand is zoals in het begin van uw belichaming; als u bedenkt dat dan het aardse leven helemaal zinloos is geweest, om het even of het voor u vreugde of leed gebracht heeft – dan zou u toch moeten proberen er de juiste zin aan te geven.
U moet er meer naar streven het leven in het hiernamaals in orde te brengen, wanneer u tenminste nog in een leven na de dood gelooft. Maar zij die onverschillig voort leven en niet in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk geloven, zullen ook wel niet in een leven na de dood geloven.
En toch moeten zij steeds weer vertrouwd worden gemaakt met de kennis over Jezus Christus, zodat hun gedachten gestimuleerd worden en zij er steeds weer toe gebracht worden, hun houding tegenover Hem nader te bepalen. En de geringste bereidwilligheid zal ook door Hemzelf ondersteund worden. Hij zal de mens tegemoet komen en het hem gemakkelijk maken het geloof in Hem te verwerven. Maar de vrijheid van wil zal de mens behouden, want hij zelf moet voor Jezus Christus kiezen, wil de verlossing plaats kunnen vinden. De mensen begrijpen niet hoe belangrijk het is de weg naar Hem gevonden te hebben. Want het aardse leven duurt maar een korte tijd en het kan de ziel vrij maken van iedere keten, zodat zij als lichtgeest kan opstijgen in het uur van haar dood.
De ziel heeft deze belichaming als mens bewust aanvaard, want haar werd tevoren zowel het aardse leven alsook het doel getoond. Zij werd niet dwangmatig belichaamd, iedere ziel heeft als zij tot rijpheid gekomen is die de belichaming als mens toelaat het verlangen, om van het stoffelijk omhulsel bevrijd te worden – en zij weet dan ook dat de gang over de aarde als mens – haar de laatste mogelijkheid biedt. Maar deze herinnering wordt weer van haar weggenomen zodra zij in een menselijk omhulsel wordt uitgestort.
Daarom is het voor iedere ziel van het grootste belang dat zij zich aan Jezus Christus houdt, die door Zijn verlossingswerk het mogelijk heeft gemaakt haar van haar boeien te bevrijden. Want zonder de delging van de oerschuld kan de macht van de tegenstander van God niet worden verbroken.
Dat moet alle mensen worden uitgelegd, alle mensen moeten naar waarheid opheldering ontvangen over wat Jezus Christus en Zijn verlossingswerk betekent. Alle mensen moesten er over nadenken welk doel het aardse leven heeft – en of hun leven aan dat doel beantwoordt.
En wie daar ernstig over nadenkt zal ook in zijn gedachten naar waarheid onderricht worden door de geestelijke wereld en door God, die in de mens Jezus het verlossingswerk volbracht heeft om die grote oerschuld teniet te doen, om alle mensen de mogelijkheid te geven door de poort het lichtrijk binnen te gaan. Maar zonder Jezus Christus blijft deze poort gesloten, zonder Jezus Christus komt geen mens tot zaligheid – omdat hij zonder Jezus Christus in de macht van de tegenstander blijft die hem nooit zal vrijgeven.
Amen
BD.7028
29 januari 1958
Ziekte en leed zijn noodzakelijk om de ziel te reinigen
Draag uw kruis met geduld, word niet wankelmoedig in het geloof en denk er aan dat uw Vader in de hemel alles weet, dat u niet alleen bent in uw nood. Weet dat Ik u op de voet volg en naast u ga, als u maar met Mij verbonden blijft in gedachten, door gebed en liefdewerken. U kunt zich dan getroost tot de mijnen rekenen, boven wie Ik mijn handen beschermend houd – zelfs als zij schijnbaar hulpeloos zijn. Maar u moet Mij vertrouwen en nimmer twijfelen aan mijn liefde, die u slechts vormen wil voor een eeuwig leven in zaligheid.
Het gaat om het heil van uw ziel, en dat hangt af van de lichtgraad waarin u kunt binnengaan na uw lichamelijke dood. Neemt u nu ook slechts lichte omhulsels met u mee dan zal ook de lichtstraal die uw ziel beroeren kan, verzwakt zijn. Doch bent u van alle omhulsels bevrijd, dan zult u ook de hoogste zaligheid genieten die de lichtstralen, die ongehinderd tot u komen u bereiden. U zult onmetelijk zalig zijn, waarvoor u slechts een heel kort smartelijk aards leven heeft moeten verdragen.
Denk hierover na en vertrouw op Mij dat Ik ervan op de hoogte ben, en ook van wat u in staat bent te dragen. Met het oog op het naderende einde zal ook mijn macht zich somtijds openbaren, doch altijd alleen pas dan als een doel bereikt is, wanneer ook het reinigingsproces bij een ziel succesvol was, wanneer ook de ziel genezen is zodat de genezing van het lichaam erop kan volgen opdat dit Mij nog in de laatste tijd diensten kan bewijzen. Want het gaat om het heil van de zielen, en iedere mens is in geestelijke nood die zich nog niet geheel en al aan Mij heeft overgegeven. Diens ziel is nog ziek en heeft ’n goede medicijn nodig, die Ik haar wil aanbieden door u – mijn dienaren van de eindtijd.
Een korte tijd nog en de gelegenheden die de mensen heden nog de redding van hun ziel zouden kunnen brengen, zijn voorbij. Een korte tijd nog en voor ieder mens is het einde gekomen, waarbij hij niet meer voor zijn ziel kan zorgen, wanneer het ondoordringbare nacht is als de ziel niet ontvankelijk voor licht is geworden en haar nood voorbij. Maar zolang de aarde nog bestaat en een mens nog op deze aarde vertoeven mag, moest hij alleen daarvoor zorg dragen dat zijn dichte omhulsel wordt afgestoten, dat zijn ziel het licht bereikt voor de nacht aanbreekt
Want het einde staat onherroepelijk voor u, onherroepelijk wordt u mensen door de nacht verrast, u die niet naar Mij luistert of mijn woorden geen geloof schenkt. U hoeft in het geheel niet te vrezen want u kunt altijd zeker zijn van mijn liefde en erbarmen, maar u moet er ook om vragen. U moet er zelf iets voor doen opdat ook Ik u mijn liefde en ontferming kan doen toekomen. U zou moeite moeten doen de lagere substanties die nog moeten afvallen en uw ziel omgeven kwijt te raken.
En omdat u daarin vaak faalt grijp Ik zelf in en laat nood en ziekte over u komen, die dan dat kunnen bewerkstelligen wat u uit eigen beweging niet doet, namelijk aan uw ziel te arbeiden opdat zij ontvankelijk voor licht, kan ingaan in het geestelijke rijk, want reeds een geringe graad van licht zal uw ziel gelukkig maken. Maar deze lichtgraad kunt u op aarde nog vergroten als u alles in overgave op u neemt, als u uw kruis geduldig en berustend draagt en als u ook op deze wijze deelneemt aan Jezus’ weg van het kruis, als u Hem navolgt in liefde en leed.
Dan kan uw ziel zich op aarde reeds vergeestelijken en is haar waarlijk een lot beschoren in het rijk van het licht, dat haar onmetelijk gelukkig maakt. Daarom moet het zwaarste leed u ook niet moedeloos laten worden, want Ik weet wanneer het kruis te zwaar voor u wordt – en dan neem Ik het van u over en draag het voor u. In Mij zult u waarlijk een sterke steun vinden, en Mij is te allen tijde alles mogelijk. Maar u moet er Mij ook om vragen in het volste vertrouwen op mijn liefde, mijn wijsheid en mijn macht. Want deze willen zich uiten tegenover mijn kinderen, tegenover hen die de mijnen zijn en blijven willen tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.7029
30 en 31 januari 1958
Het licht van het inzicht kan alleen van God uitgaan
Alleen van boven zult u een licht toegezonden krijgen, maar vanuit de diepte zal alleen duisternis u treffen. En zo kunt u ook gemakkelijk onderzoeken of u een geestelijke leer van boven toestroomt of vanuit de diepte. Of u een helder weten ontvangt of dat u in verward denken terechtkomt. Of voor u de verbanden duidelijk zichtbaar zijn of dat u alleen maar van het ene probleem in het andere wordt gestort.
Licht is inzicht, helder weten, opheldering over wat voor u tot nu toe in het duister lag. Maar wordt u een geestelijke leer vanuit de diepte toegevoerd, dan zult u in voortdurende onduidelijkheid verkeren. U zult geen samenhang kunnen vinden en uw denken zal steeds meer verward raken. Want elke onjuiste gedachtengang eindigt in een impasse. U vindt geen uitweg, geen opheldering, geen bevredigend antwoord wanneer u daar serieus naar op zoek bent, terwijl het licht van boven elke donkere hoek binnen straalt en er niets bestaat wat het licht niet zou kunnen doordringen. De mens zal een helder beeld krijgen van alle geestelijke samenhang, van God zelf en Zijn schepping, van Zijn heilsplan, Zijn regeren en werkzaam zijn. Maar zo’n licht kan alleen tot hem komen van waar het zijn oorsprong heeft, uit het Oerlicht van eeuwigheid.
Voor wie echter met zo’n weten bekend wordt gemaakt, worden alle problemen, alle raadsels opgelost. Hij kan het begrijpen en er tot de medemens ook begrijpelijk over spreken, wanneer deze eveneens serieus naar opheldering verlangt. Maar wat zijn oorsprong heeft in de diepte, kan een waarheidlievend mens nooit tevreden stemmen, omdat het steeds meer verwarring brengt en een denkend mens als klinkklare onzin voorkomt. En daarom is het wel mogelijk de oorsprong van geestelijke leringen te onderzoeken, maar alleen voor diegene die onderzoekt in het verlangen naar waarheid.
Wie dit verlangen naar waarheid niet heeft, zal ook geen licht aannemen, omdat hij door zijn gezindheid een dichte huls om zich heen vormt die geen lichtstraal doorlaat. Maar er is licht. Het schijnt helder en stralend, zodat deze stralen ook anderen aantrekken. Alleen breekt het niet met geweld door, waar het op weerstand stuit. Maar elke weerstand is opgegeven zodra de mens zich voor een onderzoek tot God wendt en om verlichting van zijn geest, om een juist denken vraagt. Dan zullen de lichtstralen hem met alle kracht treffen. Er zal zich in hem een weten ontsluiten, dat hem juist alleen vanuit God kan worden gegeven. En dit weten zal hem gelukkig maken en hem innerlijk ertoe aanzetten het door te geven.
En dan bestaat er voor hem ook geen twijfel meer. Er zijn geen onopgeloste vragen, want zodra er maar een vraag opduikt, wordt hem deze ook duidelijk beantwoord door middel van gedachten of door rechtstreeks aanspreken of ook wel door toezending op indirecte wijze. De mens moet zich met “boven” in verbinding stellen. Hij kan niet verwachten dat hem vanuit de diepte een licht kan toestralen en hij moet aannemen dat de aarde of de medemensen zich nog in het bereik van de diepte bevinden, om welke reden hij genoodzaakt is tot een ernstig onderzoek, zodra hem op gebruikelijke wijze een geestelijke leer wordt overgebracht. Want mensen kunnen zich vergissen en ze vergissen zich ook wanneer ze zich niet tevoren met God in verbinding hebben gesteld, wanneer ze niet eveneens tot “boven” om hun weten hebben gebeden en het licht van boven in zich binnen lieten stromen.
Maar God vergist zich niet en het toezenden van Zijn woord door de geest zal de mensen ook een volledig licht schenken, zodat hun ook de geheimen van de schepping worden onthuld en elk gebeuren, elke belevenis begrijpelijk voor hen wordt, dat ze ook de zin en het doel van hun bestaan inzien en hun eigen verhouding tot God. Wie daar eenmaal opheldering over heeft gekregen, die wandelt nu niet meer in het duister. En hij gaat zijn levensweg nu bewust. Hij streeft naar het doel dat hem is gesteld en hij weet dat hij de juiste weg gaat.
Maar wordt hem een geestelijke leer overgebracht die afkomstig is uit de diepte, dan zal die hem noch opwekken noch aansporen tot een bewuste arbeid aan de ziel. Want hij zal er zelf niet uit wijs worden wat een Schepper ertoe kon bewegen de mens het leven te geven. Hij zal er telkens nieuwe verklaringen en motiveringen voor geven en deze steeds weer verwerpen. Hij zal geen helder beeld hebben van God zelf en Zijn werkzaam zijn, maar verwarde begrippen die hem onverschillig maken of hem onaangenaam treffen, die hem dus geen licht schenken, maar steeds meer duisternis in zijn innerlijk verspreiden. En zolang u mensen niet in staat bent duidelijk te zien, weet u ook dat u geen licht van boven werd geschonken. Geen van God uitgaande waarheid, waarin u zich goed voelt en die u gelukkig maakt. Want al streeft u ook verstandelijk naar opheldering, u bevindt zich in een doolhof, waar u alleen de uitweg vindt wanneer God zelf u leidt. Dus zult u Hem moeten aanroepen en vragen om licht en dan zal het ook op u neerstralen en als een stralende zon spreidt zich nu de waarheid voor u uit.
Onderzoek daarom uzelf, of de geestelijke leer die u bezit u volledige opheldering en inzicht geeft. Ga in uzelf na of u voor onopgeloste raadselen staat, of dat u in staat bent in elk gebeuren een heilsplan van God te onderkennen. Onderzoek of het weten dat u geboden werd u bevredigt en of het overeenstemt met het beeld dat u hebt van een God van liefde, wijsheid en almacht. En geloof niet dat het Gods wil is dat u in het donker voortgaat. Hij wil u allen licht geven. Hij wil u gelukkig maken met de zuivere waarheid. Hij wil dat u weer de oertoestand zult binnentreden, waarin u vol van licht alles inzag en van alles op de hoogte was. En daarom leidt Hij zelf steeds weer Zijn licht naar de aarde. En wie het bij zich naar binnen laat stromen, die zal zich ook steeds meer naar het Licht van eeuwigheid toekeren. Hij zal de vereniging met Hem nastreven en dus ook weer de oertoestand binnengaan, waarin hij gelukzalig is en dat eeuwig blijven zal.
Amen
BD.7030
1 februari 1958
Aardse wilsbeproevingen – Voortdurende strijd
Er worden u veel aardse wilsbeproevingen opgelegd, dat wil zeggen: uw wil moet vaak beslissen in aardse aangelegenheden en u zult u dan ook afvragen of uw beslissing juist was. Maar het gaat u meestal alleen om het aardse succes. Het gaat u er minder om of u gevolg hebt gegeven aan de wil van uw Vader in de hemel Die niet voor niets u voor die beslissing plaatste, want Hij wil uw verlangen naar de materie beproeven. Hij wil u aanleiding geven er bij elke beslissing ook aan te denken dat u tegenover uw ziel juist en rechtvaardig denkt en handelt. Want het is niet Gods wil dat u alleen maar aan uw aards voordeel denkt, maar dat u ook dat van de naaste ter harte neemt. Meestal wordt eigen voordeel op kosten van de medemens nagestreefd en dat is waar ieder mens aan zou moeten denken wanneer hij voor aardse beslissingen wordt geplaatst.
Verder is het niet onbelangrijk of alleen het verstand van de mens zich met deze beslissingen bezighoudt, of dat er steeds aan Diegene wordt gedacht Die alleen goede raad kan geven. Want zodra God om leiding en advies wordt gevraagd, zal ook het denken en de beslissing van de mens juist zijn. Alles zal zich als het ware vanzelf voordoen en elke hindernis zal uit de weg zijn geruimd, want ook bij aardse vragen en aangelegenheden wil God worden gevraagd om raad en hulp. En Zijn hulp bestaat altijd daarin dat zich alles vanzelf voordoet zoals het goed is.
Het aardse bestaan is een strijd en zal dat ook blijven, maar wordt deze met God gevoerd, dan zal de strijd ook goed aflopen. Hij zal succesvol beëindigd kunnen worden en ook naar het geestelijke doel leiden. Maar de strijd bestaat voornamelijk in het overwinnen van de aardse wereld, ofschoon de mens midden in de wereld staat. Hij moet zijn plichten vervullen, hij kan zich niet aan elke eis onttrekken die van de kant van de wereld aan hem wordt gesteld. Maar hij kan zichzelf, dat wil zeggen zijn innerlijk wezen, zijn denken, voelen en willen toch aan de invloed van de aardse wereld onttrekken. Hij kan zichzelf zo vormen dat niet meer het verlangen naar de wereld hem vervult, integendeel, hem het geestelijke rijk het waard is om naar te streven. En hij kan te midden van de wereld aan de plichten en eisen voldoen die aan hem worden gesteld, omdat hij de overwinning op de materie al heeft behaald. En er kunnen hem dan ook aardse goederen ten deel vallen waarvan hij zich alleen als beheerder beschouwt en die hij op juiste manier gebruikt in dienst van de naaste. Maar in hoeverre het hart van de mens nog bij aardse goederen en aardse successen betrokken is, dat moet de mens voor zichzelf beantwoorden. En dat is dus ook doorslaggevend voor de desbetreffende beslissing in het aardse leven.
Iemand die ernstig wil, zal steeds de goddelijke leiding en hulp ten deel vallen. Maar waar de eigen wil nog te sterk is, kan de wil van God niet worden vernomen en houdt God zich ook in, zolang de mens zich niet geheel en al aan Hem onderwerpt. En dan zullen weerstanden en hindernissen elkaar aflossen. De mens zal niet de gave hebben om duidelijk te beslissen. Het eigene zal nog sterk op de voorgrond treden, dat wil zeggen de wereld heeft nog niet helemaal haar aantrekkingskracht verloren en werkt daarmee in overeenstemming ook op de mens in. En dat is de strijd die steeds weer door u moet worden uitgevochten, waarin u niet zult mogen bezwijken, waaruit u toch eens als overwinnaar tevoorschijn zult moeten komen en het ook zult kunnen, wanneer u maar die Ene niet vergeet Die u deze gang over de aarde liet gaan opdat u daarin tot voltooiing zult komen, opdat u Hem zult onderkennen als het meest nastrevenswaardige doel en dit nu ook alleen nastreeft.
Amen
BD.7031
2 februari 1958
“Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde”
“Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde.” Deze woorden kon Ik terecht zeggen toen Ik op aarde leefde. Want het was mijn Vader die in Mij was en die Mij deze macht gegeven had. Met wie Ik één geworden was en die Mij daarom geheel vervulde, zodat Hij zelf in Mij en door Mij werkte.
En deze macht behield Ik ook na mijn aardse leven, want alleen mijn aardse omhulsel was voor mijn hemelvaart iets menselijks. Alles wat zich in haar borg was God, die zich in Jezus Christus voor alle wezens zichtbaar maakte. En dus sprak de mens Jezus wel de woorden: “Mij is alle macht gegeven” – maar de Godheid in deze mens beschikte zelf over die macht.
Ik kon Mijzelf dus omschrijven als Degene die alle macht had in de hemel en op aarde, omdat er geen scheiding was tussen Mij, de eeuwige Geest van de Schepper, en Hem die Mij in zich had opgenomen. En deze macht zal Ik ook aan geen ander wezen buiten mijzelf overdragen, want zij behoort tot mijn Oerwezen dat in zich liefde, wijsheid en almacht is. Wie dit begrijpt weet ook dat dus alleen mijn wil regeert. Dat er dus alleen wezens met volmacht kunnen zijn die volgens mijn wil handelen of wezens die zich tegen mijn wil verzetten. Dat dus de eerst genoemden met Mij regeren, terwijl de laatst genoemden geregeerd moeten worden.
Ofschoon nu mijn wil en mijn macht in eeuwigheid niet zullen verminderen, zal Ik deze toch niet altijd gebruiken, maar Ik laat soms ook de Mij nog vijandige wil zijn gang gaan – maar steeds tot een bepaalde grens, om duidelijk te maken wiens macht onbegrensd is. Want alleen mijn macht waarborgt zowel het bestaan als de vooruitgang en de mogelijkheid volmaakt te worden, terwijl het vijandig werkzaam zijn een totale vernietiging zou betekenen als het niet op het juiste moment beëindigd zou worden.
Mij is dus de macht gegeven. Dat moet voor u mensen een aanwijzing zijn tot wie u zich moet wenden, wie u alles geven kan, aan wie u zich moet toevertrouwen als u een machtige Behoeder en Beschermer nodig heeft. Niet de “verre” God zal u deze hulp geven maar alleen Hij die als goddelijke Verlosser Jezus Christus de volle macht heeft – omdat zich in Hem de eeuwige Godheid, de Geest van de oneindigheid belichaamde en omdat u met God pas in verbinding treedt door Jezus Christus. Alleen omdat u Mijzelf pas erkent als u Mij in Jezus Christus aanroept, omdat er buiten Jezus Christus geen God is die machtiger zou zijn dan Hij.
En zo is er ook maar Een die in het hele heelal regeert en aan wie alle scheppingen onderworpen zijn, en in wiens opdracht ontelbare wezens deze scheppingen verzorgen en die alles tot stand brengt volgens Zijn eeuwig heilsplan. Van Mijzelf ontvangen zij mijn aanwijzingen, door Mijzelf zijn zij uitgerust met de voor hun opdracht benodigde kracht en door Mijzelf wordt alles zo geleid dat het overeenkomt met mijn liefde en wijsheid.
En geen wezen aan wie het onderhouden en verzorgen van vele scheppingen is opgedragen zal zich tegen mijn wil verzetten. Want mijn wil doorstroomt hen omdat het volmaakte wezens zijn die door mijn wil doorgloeid, door mijn wijsheid doorstraald en met mijn kracht vervuld zijn – en daarom steeds alleen uitvoerders van mijn wil zijn.
Waar zich echter mijn wil tijdelijk terugtrekt, daar komen onrijpe, Mij nog afkerige wezens tevoorschijn en werken Mij wel tegen – maar steeds onder mijn controle, zodat ook zij door mijn wil bedwongen worden als Ik dat nodig acht. Want slechts Een regeert in de hemel en op aarde. Een staat alle macht ter beschikking. Voor Hem moeten alle wezens van licht en duisternis zich buigen, want mijn macht is onbegrensd en zal dat blijven tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.7032
3 februari 1958
De gave van ziekengenezing
De gave zieken te genezen verleen Ik hun die sterk zijn in geloof en in liefde. Ik kan alleen door hen werken omdat Ik niet tegen mijn wet van ordening handel. En daarom doorstroomt ook maar weinig mensen die genezende kracht, die van Mij uitgaat en de zieke totaal geneest.
Het is daarom begrijpelijk dat die diep gelovige genezers altijd Mij en mijn naam verkondigen, daar zij ook geestelijk ontwaakt zijn en bijgevolg dus ook de betekenis van mijn verlossingswerk kennen en daarom ook steeds ijverig hun medemensen trachten te onderwijzen. Genezende kracht zal derhalve alleen een ware belijder en verkondiger van mijn naam hebben. U mensen moet daaraan denken want er worden ook schijn genezingen verricht, die echter niet door mijn kracht maar door vijandelijk inwerken tot stand komen. Het genezen van zieken moet dus altijd in mijn naam geschieden, alleen dan kan van een gave van de geest worden gesproken, van een buitengewoon sterke geloofskracht en van mijn direct inwerken op de mensen dat door deze diep gelovige genezer geschiedt.
Verder zeg Ik u; dat bij de zieke die genezing zoekt evenzo een zekere graad van geloof aanwezig moet zijn, dat hij Mij niet mag afwijzen maar bereid moet zijn zich gelovig over te geven aan mijn inwerken bij hem. Dan zal de genezing zijn geloof nog versterken en mogelijkerwijze nog ongelovige mensen aanleiding geven een andere houding tegenover de leringen van het geloof aan te nemen, ofschoon ook zij pas door een leven in liefde tot een levend geloof kunnen komen. Van ’n geloofsdwang kan dan in zo’n geval niet gesproken worden, maar alleen van een verandering in het denken – daar allen die genezing gevonden hebben zich nu in gedachten met iets bezig houden wat zij tevoren buiten beschouwing lieten. De genezing is voor hen dan een aansporing om te geloven, maar tot een waar geloof kunnen zij alleen door een leven in onbaatzuchtige naastenliefde komen.
Doch wat al eerder is gezegd; wie al gelooft die valt door zo’n genezing een geweldige versterking van zijn geloof ten deel, opdat hij de macht van God ten volle beseft. En met het oog op het naderende einde zal Ik Mij op die wijze nog vaak openbaren. Maar altijd alleen daar waar de voorwaarden aanwezig zijn, waar een mens zich geheel en al aan Mij overgeeft zodat de kracht van mijn geest hem kan doorstromen. Hij zal dan Mij en mijn naam voor de wereld belijden en de kracht die hem doorstroomt gebruiken voor het welzijn van zijn medemensen, tot genezing van ziekten en gebreken van allerlei aard.
Doch de eerste voorwaarde is een levend door liefde verkregen geloof. En die mensen kunnen zich allen gelukkig prijzen die in hun midden zo’n diep gelovige broeder hebben, want hij is in zekere zin een bemiddelaar tussen Mij en hen, daar hij mijn kracht rechtstreeks in ontvangst neemt en ze weer op zijn lijdende medemensen uitstraalt, aan wie hij echter Mij en mijn verlossingswerk met de volste overtuiging verkondigt.
Zo’n mens is een ware strijder voor Christus. Hij is een geschikte dienaar in mijn wijngaard. Hij is ervoor bekwaam om in de eindtijd opwekkingen teweeg te brengen, om de mensen naar Mij in Jezus Christus te leiden. Om dus een werk van verlossing te verrichten waarvoor Ik hem zal zegenen, want in de verduisterde wereld moeten heldere lichten stralen opdat de mensen ziende worden.
Amen
BD.7033
4 februari 1958
De belangrijkste genade van het verlossingswerk: versterking van de wil
Altijd hebt u een onoverwinnelijke bron van genaden in Jezus Christus, die voor u genaden zonder mate heeft verworven door Zijn kruisdood. Waartoe u uit eigen zwakte niet in staat bent, dat zal u licht vallen bij gebruikmaking van de schat aan genaden, tot welke ieder toegang heeft, waaruit ieder zich naar behoefte kan voorzien. Wanneer het u dus aan kracht ontbreekt, aards en ook geestelijk, dan staat steeds de weg voor u open tot Jezus Christus, om Hem te vragen uw kracht te versterken en uw wil zo te richten dat u deze kracht ook volgens Zijn wil gebruikt.
En Zijn wil is, dat u steeds aan Zijn kruisdood denkt, die Hij voor u en uw zondeschuld heeft verdragen. Zijn wil is, dat u Hem zult navolgen in het leiden van uw levenswandel, dat u bijgevolg op de genaden van Zijn verlossingswerk een beroep zult doen om een leven in liefde te kunnen leiden, dat u Hem voortdurend vraagt om versterking van uw wil en toevoer van kracht om Zijn wil recht te doen wedervaren.
Hij heeft voor alle mensen genaden zonder mate verworven door Zijn kruisdood. Maar om deze genaden moet worden gevraagd en bijgevolg moet Hij zelf als Gods Zoon en Verlosser van de wereld worden erkend, in wie de eeuwige Liefde zich belichaamde om u mensen te helpen u van uw vijand te bevrijden, waartoe u zonder de hulp van Jezus Christus, zonder Zijn schenking van genaden, niet in staat zou zijn. Want u bent zwakke wezens zonder licht. Ter wille van deze zwakheid van u volbracht God het werk van erbarmen en deed u daardoor een overmaat aan genaden toekomen, waarop alle mensen een beroep kunnen doen.
De tegenstander van God wil u zwak houden. En alleen bent u niet in staat u van hem los te maken. Maar vraagt u de hulp van Jezus Christus, dan kan Hij u omwille van Zijn kruisdood van kracht voorzien. Hij kan u iets schenken, maar dit kostelijke geschenk zult u moeten afsmeken en in dank aannemen, wil het bij u werkzaam worden. Want u zult niet plotseling verlost kunnen worden, wanneer de wil om vrij te worden van de boeien van de tegenstander niet in u ontwaakt. Maar uw wil wordt steeds weer aangespoord, doordat u kennis verkrijgt van het grote werk van liefde en erbarmen van Jezus. Doordat u zich erg vaak van uw eigen zwakheid bewust wordt, doordat u een weg wordt gewezen deze zwakheid de baas te worden.
Ook dat is een onverdiende genade Gods die u zou moeten achten. Want u zult niet onder dwang naar Jezus Christus kunnen worden geleid. U zult de weg zelf moeten gaan in vrije wil. Maar u zult er geen spijt van hebben wanneer u eenmaal door de kracht van de genade bent getroffen en uw blik en uw verlangen steeds weer naar Hem zult wenden, die u helpen wil en kan, zodra u dit ook maar wilt.
De genadebron is onuitputtelijk. En wie maar eenmaal de vraag tot Jezus Christus heeft gericht om hem te helpen, die zal Zijn hulp op een veelvoudige wijze gewaar worden. De stromen van genade zullen hem steeds weer treffen en zijn wil zal steeds sterker worden, om zich door Jezus Christus te laten verlossen van zonde en dood, van de cipier die zijn ziel al eindeloze tijden gevangen hield.
U mensen bent al eeuwigheden lang geheel zonder enige kracht. Maar als mens bezit u de levenskracht, echter die zou alleen niet voldoende zijn om u vrij te maken van de tegenstander van God. Maar deze levenskracht stelt u in staat uw gedachten en schreden te leiden naar Jezus Christus. En ook stelt ze u in staat volgens Zijn goddelijke wil werken van liefde te verrichten. Maar tevoren hebt u een versterking van uw wil nodig, die door de tegenstander van God nog gebonden wordt gehouden.
En deze versterking van wil is een der belangrijkste genaden van het verlossingswerk. En u zult deze ontvangen als u ze begeert. En u zult waarlijk in staat zijn het doel van uw leven op aarde te vervullen. Maar zonder de hulp van Jezus Christus blijft u zwak en gebonden aan de tegenstander Gods. Op de genaden van het verlossingswerk moet een beroep worden gedaan, wil de mens vrij worden uit zijn macht en weer terugkeren naar Hem, van wie hij eens is weggegaan.
Amen
BD.7034
5 februari 1958
Verlossing alleen door Jezus Christus
Zonder het verlossingswerk van Jezus Christus zult u er nooit in slagen vrij te worden. Deze woorden moeten u steeds weer gezegd worden, want u moet weten dat u zich nog in onvrijheid bevindt, dat u nog gebonden bent door mijn tegenstander.
Als mens bent u zich van zijn keten niet geheel bewust omdat u geen ander bestaan kent, omdat u het bestaan in vrijheid, licht en kracht geheel vreemd is. Maar toch was dat uw existentie in het begin van uw bestaan, eens was u vrij en kon in licht en kracht werken – en u bevond zich in een toestand van onbegrensde zaligheid. Als mens ontbreekt u echter de herinnering aan deze toestand van weleer, en daarom kunt u het geloven of ook niet, als u hiervan op de hoogte wordt gebracht.
Maar als u ongelovig bent probeert u ook niet om uit deze onvrije toestand een uitweg te vinden, want het geloof in de goddelijke Verlosser Jezus Christus is voorwaarde dat u Hem aanroept om hulp. Doch voor alle mensen moest de toestand van vrijheid, licht en kracht begerenswaardig zijn, want iedereen kan toch wel inzien dat hij niet zalig is in het aardse bestaan als mens. Dat hem de kracht ontbreekt om alles uit te voeren wat hij wil, dat het hem ook aan inzicht ontbreekt aan hoogste wijsheid en aan onbeperkte kennis.
De mens is een onvolmaakt schepsel zolang hij zich op de aarde bevindt, gescheiden van de goddelijke geest van zijn Vader. En deze scheiding heeft het wezen eens zelf veroorzaakt door zijn verbinding met mijn tegenstander, die zich als eerste van Mij losmaakte door zijn weerspannige gezindheid. Mijn tegenstander houdt nu het wezen gevangen dat zichzelf niet meer van hem kan vrij maken, dus moet het wezen geholpen worden omdat het alleen te zwak is om van hem los te komen.
Deze hulp is enkel en alleen Jezus Christus, want als u mensen nu vrij wilt worden – en dit is in het aardse leven wel mogelijk, dan moet u Jezus Christus om hulp aanroepen. U moet Hem erkennen als overwinnaar, Hij heeft de tegenstander overwonnen. U moet Hem erkennen als het aardse vat waarin Ikzelf vertoefde om de strijd met mijn tegenstander uit te vechten. En dat was alleen in een aards kleed mogelijk, in de vorm van een mens die zwak was gelijk uzelf en goddelijke kracht nodig had die Hem in staat stelde om over de tegenstander te zegevieren.
En deze kracht was de liefde, mijn Oerwezen, om welke reden dus het verlossingswerk door de liefde, door mijzelf werd volbracht. En zoals de mens Jezus de kracht van Mij betrok omdat Ik Hem daarmee vervulde, zo moet ook u Mij bidden om de gave van kracht die de mens Jezus voor u door Zijn kruisdood verwierf. Alleen door Jezus Christus kunt u deze kracht verkrijgen, of ook: U moet Mij in Jezus bidden dat Ik u weer die kracht zal geven die u eens afwees.
Maar deze gave is niet mogelijk zonder de erkenning van het verlossingswerk, want pas daardoor kunt u vergeving vinden van de vroegere ontzaglijke zonde van het zich afwenden door u van Mij. Het kruisoffer was de delging van deze grote schuld. Het is voor hem die van goede wil is niet moeilijk te begrijpen, maar de onwillige kan de samenhang hiervan niet vatten en geloven. En toch mag hij zich niet geheel afwijzend tegenover dit probleem opstellen, maar moet ootmoedig zijn onwetendheid en onbekwaamheid t.a.v. het juiste inzicht bekennen.
Hij moet willen dat hem naar waarheid opheldering gegeven wordt en hem het inzicht daarvoor ontsloten wordt. Hij moet de voortdurende vermaningen ter harte nemen dat niemand zonder Jezus Christus zalig kan worden. En hij moet steeds begeren nog op aarde vrij te worden van de gebonden toestand. Want ieder mens komt tot het besef dat hij niet vrij is. Geen mens voelt zich op aarde onbeperkt gelukkig en ieder mens is aan perioden van zwakheid onderworpen. Want ieder mens is belast met de oerschuld, die alleen door de goddelijke Verlosser Jezus Christus gedelgd kan worden.
Amen
BD.7035
6 februari 1958
Versterking van de wil door Jezus Christus – De beoordeling van de wil
De wil volstaat waar de daad niet kan worden uitgevoerd. Want u mensen wordt naar uw wil beoordeeld, hoe deze is gericht. Maar dat zal u niet vrijstellen van het uitvoeren, van het werkzaam worden van de wil, wanneer dit laatste mogelijk is. Want alleen woorden zijn niet voldoende. De wil moet serieus zijn. En een serieuze wil doet ook alles wat in het vermogen van de mensen ligt. Maar dat u ook kracht wordt toegevoerd zodra Ik uw ernstige wil zie, is vanzelfsprekend, daar Ik u anders niet ter verantwoording zou kunnen roepen voor verzuim wanneer u had kunnen handelen. Maar u hebt beslist hulp nodig om vat te kunnen krijgen op de oprechte wil. Alleen de vrije wilsbeslissing is de zin van uw bestaan op aarde. Deze zou echter nauwelijks door u juist worden genomen, wanneer deze wil geen versterking zou ervaren door Jezus Christus. Weliswaar is ieder mens in staat zijn wil op Mij te richten, maar hij zou steeds weer in een zwakke wil vervallen en daarom ook de uitvoering van zijn wil vaak achterwege laten. Maar de ommekeer van zijn wil naar Mij maakt het Mij al mogelijk, hem naar de Bron van genade van het verlossingswerk te leiden. Deze maakt het Mij mogelijk hem ook van kracht te voorzien en op hem in te werken door mijn geest, zodat hij wordt aangespoord om werken van liefde te verrichten. En zo kan hij de toevoer van kracht al ondervinden, wanneer hij deze innerlijke aandrang opvolgt.
Maar de hulp van Jezus Christus maakt de zekere geestelijke vooruitgang pas mogelijk, daar anders zijn wil steeds weer zou worden verlamd door de aanvechting van mijn tegenstander, die nog steeds macht heeft over de mens omdat deze nog niet vrij is van zijn zondeschuld. Desondanks hecht Ik zeer veel waarde aan de Mij toegekeerde wil en Ik rust niet eerder tot de mens de weg heeft genomen naar het kruis. Want Ik heb waarlijk middelen genoeg om dit te bereiken, wanneer de mens maar eenmaal de gedachten aan Mij in zich werkzaam laat zijn. En Ik heb ook het recht om met mijn tegenstander om deze mens te strijden. Maar wendt de mens zich nu bewust tot Jezus Christus, dan is zijn wil niet meer zo gemakkelijk te verzwakken. Dan streeft hij bewust het doel na en dan zal hij ook steeds op zijn wil de daad laten volgen en dus hogerop klimmen en zal zijn ziel rijp worden. Want de hulp van Jezus Christus bestaat niet alleen in de versterking van wil, maar ook in het scheppen van gelegenheden de naastenliefde te beoefenen.
Maar mijn tegenstander weet het voor elkaar te krijgen, dat ook aan werkzaam zijn in liefde paal en perk wordt gesteld. Hij weet de harten van zijn aanhangers zo te verharden, dat zij ook hun medemensen een werkzaam zijn in liefde verbieden. En deze aanhangers zijn ware knechten van de satan. Want ze grijpen beslissend in de geestelijke ontwikkeling in. Maar ze bereiken hun doel niet, want waar de mens het werkzaam zijn in liefde wordt verboden, daar beoordeel Ik de wil en laat hem evenveel meetellen als een volbrachte daad. En mijn tegenstander zal het klaarspelen, mijn goddelijke geboden van de liefde buiten werking te stellen, waar de wil nog zo zwak is dat die geen innerlijke weerstand biedt. Maar Ik beoordeel het hart van de mens niet naar de uiterlijk zichtbare daad. Van deze daad ontsla Ik echter ook geen mens bij wie de verwezenlijking ervan mogelijk is.
En zo hebt u opnieuw een verklaring, dat en waarom Ik werken van liefde van u vraag. Dat en waarom de ernstige wil om te helpen dezelfde waardering krijgt, waar het werk noodgedwongen achterwege moet blijven. Maar Ik stel Me niet tevreden met alleen de wil, die zonder werkzaam te worden de noodzakelijke ernst laat ontbreken. Maar zolang u nog niet de weg naar Jezus Christus bent gegaan, zal uw wil nog erg verzwakt zijn. En daarom zult u een beroep moeten doen op de genaden van het verlossingswerk om deze zwakke wil te boven te komen. Maar dan zult u met grote ijver uw doel nastreven, dat te doen wat mijn wil is: op te gaan in de liefde tot Mij en tot uw medemensen en daardoor het hemelrijk te verwerven.
Amen
BD.7036
7 februari 1958
Liefdewerk voor overledenen
Het gedenken van alle zielen die zich in geestelijke nood bevinden, is liefdewerk met een zeer grote uitwerking. Want deze zielen stroomt door een liefdevol gedenken kracht toe, die ze als weldadig ervaren en die ook hun wil kan veranderen. De nood van de zielen in het hiernamaals is bijzonder groot, omdat hen maar zelden liefdevolle gedachten volgen wanneer ze de aarde hebben verlaten. Maar alleen deze liefdevolle gedachten hebben nog een uitwerking over het graf heen. Het zijn in zekere zin weldaden welke de mensen op de aarde hun gestorvenen kunnen doen toekomen. En liefdevolle gedachten zijn ook het enige middel om hen te helpen in geestelijke nood. En elke mens die zich in gebed om hen bekommert, die de liefde ertoe aanzet hulp af te smeken voor deze zielen, beoefent onbaatzuchtige naastenliefde die waarlijk haar uitwerking heeft.
Het is voor die zielen een uitermate kwellende toestand, wanneer ze helemaal in vergetelheid raken bij de mensen op aarde. Wanneer niemand hen liefdevol gedenkt en hun daarom geen kracht wordt toegevoerd, die een liefdevolle voorspraak voor hen betekent. En voor deze zielen kan het eindeloos lang duren tot ze zich uit hun diepe onverschilligheid verheffen, tot ze een kleine verbetering van hun toestand bespeuren. En dit gebeurt wanneer gebeden voor alle niet verloste zielen opstijgen, wanneer mensen op aarde ook diegenen gedenken die niemand op aarde hebben om een goed woordje voor hen te doen, wanneer een mens zich over hun lot ontfermt en hij hen graag wil helpen ook tot het licht te komen.
Daar de mensen echter maar weinig overtuigd geloven dat er een voortleven van de ziel bestaat na de dood, zijn ze ook niet erg ongerust over het lot van degenen die vóór hen overleden zijn. Ze houden hun bestaan voor beëindigd en ze houden zich door middel van gedachten ook slechts zelden met hen bezig, wat al een verlichting voor die zielen zou betekenen. Maar vaak brengen de zielen zichzelf in herinnering, doordat ze plotseling de gedachten van de mensen binnendringen. En dan zou u mensen ook langere tijd in gedachten bij hen moeten vertoeven. U zou hen, die zich zo bij u in herinnering brengen, in liefde moeten gedenken, omdat dit een stille vraag is om hulp in hun nood. En u kunt hen helpen, doordat u hen vol liefde gedenkt, doordat u enkel oprecht wenst dat het ze goed mag gaan, dat ze niet hoefden te lijden, en doordat u hen in het gebed bij God aanbeveelt, als u gelooft.
Maar het is de beste hulp en het meest succesvolle middel voor hun redding uit de duisternis, wanneer u ze steeds maar in gedachten wijst op Jezus Christus, die hun enige redder is en aan wie ze zich moeten toevertrouwen om een uitweg te vinden uit hun nood. Wie dus zelf gelovig is, heeft waarlijk ook de mogelijkheid de zielen in het hiernamaals te helpen gelukzalig te worden, wanneer zijn wil om lief te hebben dezen vastpakt. Want ter wille van de liefde van de mens is Jezus Christus barmhartig voor die zielen, die deze liefde geldt. En als u mensen nu God vraagt om Zijn barmhartige hulp voor die zielen, die de menselijke voorspraak moeten ontberen, dan zal Hij om uwentwil hun ook voortdurend kracht doen toekomen en hun elke mogelijkheid ontsluiten ook het licht te bereiken.
En uw gebed verzacht hun verharde harten. Ze komen gewillig naar u toe en zullen tegenover u ook alleen van goede wil zijn. Want de nog geheel onder satanische invloed staande zielen weren elke toevoer van kracht af, en dezen worden ook verhinderd u in liefdeloosheid tegen te werken. Maar u weet niet hoe belangrijk een innig gebed is voor de zielen die lijden. U weet niet dat door een dergelijk gebed zich hele scharen losmaken uit hun verstarring, dat ze begeren te leven en dat ze dan ook weer te beïnvloeden zijn door lichtwezens die vermomd dichter bij hen komen en ze hun hulp aanbieden. Steeds moet de liefde de eerste ketenen verbreken en dan is ook een toevoer van kracht mogelijk en de klim omhoog uit de duisternis naar het licht is die wezens verzekerd.
Amen
BD.7037
8 februari 1958
Jezus belofte van de geest
Toen Ik op aarde wandelde heb Ik u mijn geest beloofd. Maar pas na mijn kruisdood kon deze geest zich in u uiten, omdat hij, als deel van Mij, niet kon doorbreken waar de zonde van de vroegere opstand tegen Mij – de grote oerschuld – nog niet teniet was gedaan, wat pas door het verlossingswerk mogelijk werd. En daarom kan mijn geest zich ook nu pas daar uiten, waar de verlossing van de zonde is voorafgegaan.
Daarom is het opwekken van de geest altijd pas het gevolg van de verlossing door Jezus Christus. Er kan nu wel een opwekking plaatsvinden om in Hem te geloven, die pas dan de verlossing van de zonde tot gevolg heeft, maar vanuit deze opwekking is nu ook het wekken van de geest mogelijk, zodat dus gaven van de geest van de meest verschillende soort duidelijk worden.
En dit moet u mensen nastreven, zodra u gelooft in Jezus Christus, in mijn menswording en mijn kruisdood. Dan zult u ook aan mijn woorden moeten denken, waarmee Ik u mijn geest heb beloofd. U moet er aan denken, “dat Ik zelf bij u ben tot aan het einde van de wereld.” Slechts korte tijd kon Ik in uw midden vertoeven in de vorm van de mens Jezus die Mij in alle volheid in zich droeg.
Maar Ik wil ook steeds bij diegenen tegenwoordig zijn, die naar Mij verlangen, die Mij liefhebben en naar mijn welgevallen willen leven. En bij dezen wil Ik vertoeven in de geest. Mijn kracht moet hen doorstromen, zodat zij ook ongewone zaken tot stand kunnen brengen. Waar Ik dus aanwezig ben, zal Ik me ook uiten.
Ik zal de mens vertrouwd maken met een waarheidsgetrouw weten. Ik zal hem kracht schenken om tot welzijn van de medemens werkzaam te zijn, geestelijk of ook aards. Ik zal hem het toekomstige onthullen als het dienstig is voor het zielenheil der mensen. Ik zal hem de kracht geven zieken te genezen in mijn naam. En zo zal Ik steeds mijn aanwezigheid bewijzen, zoals Ik het heb beloofd.
Ik zal in de geest bij diegenen zijn, die Mij liefhebben en mijn geboden nakomen. Maar Ik zal door mijn geest niet daar werkzaam kunnen zijn, waar de verlossing door Jezus Christus niet eerst heeft plaatsgevonden. Want mijn geest breekt zich niet met geweld baan. En waar Hij op weerstand stuit, zwijgt Hij.
Maar gezegend zijn degenen die Hem de doorbraak toestaan, die toegeven aan Zijn zachte aandrang liefde te beoefenen, die de weg naar Jezus Christus nemen en zich helemaal aan Hem overgeven. Dezen zullen dan ook de waarheid van mijn belofte ondervinden, dat Ik zelf van hen bezit neem, dat Ik bij hen blijf en ze nu met gaven van de geest toerust.
Want waar Ik ben, wil Ik me ook weggeven. En mijn geschenk aan de mensen zonder licht en kracht zal steeds bestaan in het toevoeren van licht en kracht. Ik zal hun weer hetzelfde verschaffen wat Ik op aarde aan mijn leerlingen uitdeelde: een ongewoon weten en ongewone kracht, zodat ook zij konden volbrengen wat voor hen als alleen maar mens onmogelijk was.
Maar Ik kon mijn geest ook alleen maar uitgieten over mijn leerlingen die Mij gewillig waren gevolgd en wier levenswandel het toeliet dat mijn kruisdood hun algehele verlossing bracht van mijn tegenstander, van hun oerschuld en dus ook van hun toestand van zwakte en duisternis.
Mijn geest verlichtte hen, mijn geest gaf hun kracht in overvloed, want Ik zelf was het, die in hun midden vertoefde, die door hen sprak en door hen de wonderwerken verrichte toen ze in mijn naam de wereld introkken om het evangelie te verkondigen. Ik was bij hen, net als in mijn tijd op aarde. En Ik kon bij hen zijn, omdat ze alleen Mij nog toebehoorden en dus nu ook door de kracht van de geest konden werken, zoals Ik het had beloofd.
En zo zal Ik ook bij diegenen zijn die het Mij door hun levenswandel mogelijk maken in hen tegenwoordig te zijn. En Ik zal mijn aanwezigheid bewijzen door ongewone werken, door toevoer van licht en kracht. En ze zullen eveneens het verlossingswerk van Jezus Christus bekend maken, net als mijn eerste leerlingen.
Ze zullen Zijn naam verkondigen in de wereld en eveneens hun medemensen willen helpen verlost te worden, omdat zij zelf zijn verlicht door mijn geest en omdat mijn geest hen aanspoort voor Mij en mijn rijk te spreken en de waarheid van hun spreken te bevestigen door gaven van de geest, door duidelijke bewijzen van mijn aanwezigheid.
Amen
BD.7039
10 februari 1958
Het zich voegen naar de wet van de goddelijke ordening
U bent geschapen voor een leven in gelukzaligheid, niet voor een dode toestand waarin u geen gelukzaligheid zult kunnen voelen. Daar u zich echter zelf in deze toestand hebt gebracht, bevindt u zich ook niet in de wet van de goddelijke ordening. U zelf hebt deze wet omvergeworpen en u buiten mijn wet geplaatst. Maar van mijn kant kan deze toestand niet worden goedgekeurd. En daar Ik zelf – als hoogst volmaakt – steeds alleen deze ordening vertegenwoordig, daar alles wat goddelijk is zich dus in deze ordening moet ophouden, kan Ik ook niet voor eeuwig dulden dat het door Mij geschapene zich hier buiten bevindt. Ik tracht daarom deze ordening te herstellen, zelfs wanneer daar eeuwigheden voor nodig zijn. Want in dat gebied van de ordening hoort ook de vrije wil van het wezen – om welke reden het uit mijn wetmatige ordening treden trouwens dan ook kon plaatsvinden.
Om nu deze ordening langzaam te herstellen, werd het eens gevallen, Mij weerspannig geworden geestelijke eerst van zijn vrije wil beroofd. Dat wil zeggen: daar het deze misbruikt had, werd het onvrij. Want het bevond zich in de macht van zijn verwekker die als eerste tegen Mij in opstand was gekomen. Dus deze had de wil van zijn aanhang gebonden, om welke reden Ik het geestelijke weer de vrijheid van zijn wil wilde bezorgen, maar het eveneens de vrije wil nog zo lang onthield tot het in staat was deze ook weer juist te kunnen gebruiken wanneer het weer in een bepaalde graad van ontwikkeling was terechtgekomen. Ik bracht dus eerst weer een zekere ordening tot stand, doordat Ik overeenkomstig mijn wil de geestelijke substanties van de gevallen wezens in een werkproces inpaste dat ze moesten doorlopen.
Van zelfbewuste wezens die zonder vrije wil ondenkbaar zijn kon nu niet meer worden gesproken. Dat wat uit de ordening was getreden had zichzelf daardoor tot iets onwezenlijks gemaakt. Het was nog slechts verharde geestelijke substantie die Ik daarom gebruikte om een plan uit te voeren dat de wetmatige ordening kon herstellen en ook de wezens tot de hoogste voltooiing kon dienen. Een plan dat ook weer een leven in gelukzaligheid voor alle eens gevallen wezens garandeert. Wat zich buiten de goddelijke ordening ophoudt is dus wel eigendom van de Mij vijandige geest die als eerste uit mijn ordening trad, maar het is en blijft ook mijn aandeel omdat de oerkracht die het wezen liet ontstaan van Mij is uitgegaan en onherroepelijk ook weer naar Mij moet terugkeren, omdat dit ook volgens goddelijke grondwet is.
Maar deze terugkeer naar Mij gebeurt ook weer op een wetmatige manier. En ofschoon in het begin mijn rechtstreekse hulp moet beginnen die verharde geestelijke substantie weer langzaam tot leven te wekken, blijft het toch ieder wezen dat weer tot het zelfbewustzijn is gekomen vrij zich helemaal naar mijn wet van de ordening te voegen of zich ook weer te isoleren, mijn goddelijke ordening te minachten en opnieuw naar de toestand van de dood te streven. Want deze laatste beslissing moet het wezen zelf treffen, waarbij het wel altijd mijn hulp ondervindt, maar niet van Mij uit wordt gedwongen.
Maar een leven in gelukzaligheid is alleen mogelijk in het kader van mijn goddelijke ordening. Want een leven in gelukzaligheid vereist weer de volmaaktheid die het wezen in het allereerste begin bezat. En volmaaktheid betekent ook een zich voegen naar goddelijk volmaakte wetten. En wilt u mensen nu levend worden, dan zult u zich ook moeten onderwerpen aan deze wet. U zult u helemaal moeten onderwerpen aan mijn wil, dan treedt u ook de wet van de eeuwige ordening binnen. U bent aan de toestand van de dood ontkomen. U leeft en u zult dit leven nu eeuwig niet meer verliezen.
Amen
BD.7040
11 februari 1958
Boodschappen over een voortbestaan van de aarde worden eerder geloofd
Slechts in ’n kleine kring zult u vooralsnog kunnen werken, want de wereld is nog heel wat sterker dan u, en ze zal u wegdringen als u op de voorgrond wilt treden. Nog is van de mens de wil tot leven te sterk tot een leven dat niet eeuwig duurt en dat slechts bestaat uit de vreugden van de wereld. En waar deze wil overweegt, kunt u geen terrein winnen, ook wanneer u de zuivere waarheid bezit.
Geen mens wil zich met de gedachte vertrouwd maken dat de aarde voor haar einde staat, dat er zo’n geweldige omwenteling op haar voltrokken wordt dat die al het leven der aarde vernietigt. En daarom zijn de mensen toegankelijker voor het soort mededelingen die een voortbestaan van de aarde zeker stellen. En zo is het ook te verklaren dat boodschappen die mijn woord, dat u van boven wordt toegestuurd, totaal weerspreken, eerder geloofd worden. En wel daarom, omdat de mensen in deze boodschappen hoop en zekerheid zoeken en ook vinden – dat hun aardse leven binnenkort niet plotseling beëindigd wordt.
De mensen zullen zich door zulke boodschappen steeds gewilliger laten imponeren dan door de vermaningen en waarschuwingen die u hun verkondigt. En daarom zullen de brengers van deze boodschappen veel meer bijval vinden – u echter wil men niet aanhoren, veeleer staat men vijandig tegenover u. En zo zult u steeds alleen maar in die mate werkzaam zijn voor Mij, zoals Ik zelf dit u mogelijk maak – u moet dus nooit geloven in de wereld naar voren te moeten treden.
De wereld is het rijk van mijn tegenstander en ze zal het ook blijven, en wie in de wereld ontvankelijkheid en bijval ondervindt, werkt ook voor de wereld en zodoende voor mijn tegenstander. Laat het u gezegd zijn dat er altijd alleen maar een kleine groep aan Mij en mijn rijk de voorkeur zal geven, en dat het allemaal het werk van de vijand is wat in en voor de wereld groot is.
Wel moet ook mijn woord dat Ik tot u zend, verbreid worden, en Ik zegen allen die zich voor deze arbeid inzetten. En mijn zegen zal ook op hun geestelijke bezigheid rusten, zodat de harten van hen die gewillig zijn, zich getroffen voelen en u zodoende ook geestelijke successen zult behalen. Maar onthoud dit: u moet deze missie nooit in grote omvang uitvoeren, want al te makkelijk kan mijn tegenstander daar binnensluipen, waar massa’s mensen bereikt moeten worden.
Het merendeel van de mensen zal nooit dezelfde mening hebben als u, wanneer het om het aannemen van de waarheid gaat. Ze zijn het alleen met u eens als er voor hen zich gunstige wereldse vooruitzichten aanbieden. De mensheid op zich is weliswaar al helemaal blind, maar enige van hen zien toch het grote gevaar in van de wetenschappelijke onderzoekingen, maar ze proberen nog zich zelf gerust te stellen. Ze geloven daarom eerder aan ’n hulpverlening door buitenaardse krachten, omdat ze graag willen dat hun geliefde aarde behouden blijft. Maar ze raken daarbij hun heldere kijk kwijt, ze laten zich misleiden en raken zo in de vangnetten van hem die alles wil, alleen niet dat er een licht gaat stralen waarin de mensen zich oriënteren en de weg naar Mij nemen.
Maar u moet de duisternis verlichten met het licht dat van boven af naar de aarde straalt. U moet, ondanks de onwilligheid van de mensen, steeds weer over het dichtbij zijnde einde en de laatste waarschuwingstekens die er aan voorafgaan getuigen. U moet vlijtig zijn en iedere gelegenheid benutten om mijn woord te verbreiden – maar u moet in de stilte werken, want in de openbaarheid zult u weinig resultaat boeken.
Maar van het verlossingswerk van Jezus Christus moet u overal waar u de gelegenheid geboden wordt, melding maken, want daarover kunnen alle mensen onderricht worden. Ook zij die werelds zijn en geen acht op Mij slaan, kunt u op mijn evangelie van de liefde wijzen, dat Ik u als Jezus gegeven heb, en wanneer ze Mij ook nog niet herkennen in Hem, zijn ze toch van Hem op de hoogte en zo zullen ze ook mijn oude waarheid vernemen, die hun geweten kan beroeren en die hen er ook toe kan brengen eens tegenover mijn woord een standpunt in te nemen. En de wil de waarheid te weten kan ook hun harten openen voor mijn nieuwe woord, voordat het einde komt.
Amen
BD.7042
14 februari 1958
Het genezen van zieken – Verkondiging van Jezus Christus
Wie eenmaal overtuigd het geloof in Mij heeft gevonden die zal het ook nooit meer verliezen. Zelfs, al zullen er altijd weer verleidingen op hem afkomen, geloofszwaktes, waaraan een ieder blootgesteld is zolang hij op de aarde rondgaat. Maar hij neemt altijd weer de weg naar Mij, die hij heeft herkend als zijn God en Vader van eeuwigheid.
Maar er zijn mensen – en dit is het merendeel – die nog niet geloven, die nog ver af staan van het inzicht omdat zij nog zo ver van Mij af staan. Maar die mensen kom Ik somtijds op ongewone wijze tegemoet om hen tot geloven te brengen. Want dezen zijn het die door ongewone daden, door ziekengenezingen of wonderen van andere aard tot nadenken moeten worden gebracht. Maar dit geschiedt altijd alleen maar door gelovige mensen, dat Ik dus Mij en mijn kracht eerst aan diegenen kan tonen die al gelovig zijn – waardoor dan hun medemensen worden aangespoord eveneens de band met Mij te zoeken, met Mij, hun Schepper, die zij in ieder ongewoon gebeuren kunnen herkennen.
En zo zijn dan veel zieken alleen maar uitgekozen werktuigen die als het ware door hun geloof toelaten dat Ik op hen inwerk, en daarmee tegelijkertijd hun medemensen eveneens tot geloven moeten brengen. Want op een geheel ongelovig mens zal Ik nooit mijn kracht laten inwerken, om welke reden ook de door Mij gekozen heelmeesters door hun geestelijk inzicht kunnen herkennen – of een genezing door geloof kan plaatsvinden of niet. Daarom zullen ook niet altijd genezingen doorgang vinden, zelfs al is een door Mij opgewekte heelmeester aan het werk. De genezing van de ziel is van heel groot belang, maar de genezing van een geheel ongelovige zal eerder de dood van de ziel ten gevolge hebben dan haar leven.
Daarom worden mijn genezers door geloof ook vaak door de wereldse mensen bestreden, die geloven hun afwijzende houding daarmee te kunnen motiveren dat niet alle genezingen lukken, dat dikwijls mislukkingen te constateren zijn die echter door het bovenstaande verklaard worden. En daardoor blijft ook het gebied van de wondergenezingen een omstreden gebied, en de wondergenezingen worden daardoor geen geloofsdwang. De mensen kunnen dus in wonderen geloven, maar ze zijn er niet toe gedwongen. Maar ieder gelovig mens laat het welslagen aan Mij over, want zijn geloof in Mij geeft hem ook de zekerheid dat Ik zal doen zoals het voor de zielen van de mensen goed is.
In de laatste tijd voor het einde echter, zullen de tekenen en wonderen toenemen. Want het gaat er dan om de kracht van mijn goddelijke naam Jezus te bewijzen, opdat er aandacht wordt geschonken aan mijn verlossingswerk en de ongelovigen de weg naar Mij vinden – eer het te laat is. En daarom zal waar de goddelijke Verlosser Jezus Christus verkondigd wordt zich ook nog veel wonderbaarlijks openbaren.
Wie gelovig is die moet Mij ook dienen door getuigenis van Mij af te leggen, opdat mijn kracht in hem werkzaam zal worden. Wie gelovig is die moet zich in de aardse noden van zijn leven aan de verkondigers van Jezus Christus toevertrouwen, opdat Ik door dezen een bewijs van mijn macht en sterkte geven kan, en daarmee ook hen te hulp kom die nog zwak zijn in geloof of die tegenover Mij, hun goddelijke Verlosser Jezus Christus nog geheel ongelovig staan. Want dat moet u allen weten, dat Ik met het oog op het naderende einde heel ongewoon te werk zal gaan, en me daarom van diegenen bedien die sterk zijn in het geloof en in de liefde.
Amen
BD.7043
15 februari 1958
Hulpverlening uit het heelal?
U, mijn aardse kinderen, u bent bestemd om de hoogste graad van zaligheid te bereiken, want U, die op deze aarde leeft, moest door de diepste diepten heengaan, omdat u uzelf als oergeschapen geesten in deze diepste diepten gestort hebt, er echter door Mij niet daarheen verbannen bent. En als u zich nu – al is het ook met mijn hulp – uit deze diepste duisternis omhoog gewerkt heeft en nu als mens de laatste gang op aarde moet afleggen, dan behoeft uw eigenlijke ik (uw ziel) nog maar de laatste wilsbeproeving af te leggen die uw lot in de eeuwigheid bepaalt.
Deze wilsbeproeving echter eist juist van het wezen dat door de diepste diepten heen moest gaan, een geweldige verandering van zijn denken en streven van weleer, die van hem nu echter ook bijzonder gewaardeerd wordt, wat u begrijpelijk wordt als u er van in kennis gesteld wordt dat mijn andere leerinstellingen verblijfplaatsen zijn voor die geestelijke wezens, wier val niet zo eindeloos diep was en die daarom ook niet zo buitengewoon te strijden hebben om weer in de sferen van het licht terecht te komen.
U, mensen bent dus buitengewoon belast geweest door uw vroegere afval van Mij. Uw ik – de eens gevallen oergeest dus – moest daarom ook buitengewoon worstelen en ofschoon het langzame opklimmen plaatsvond onder de wet van “je moet”, is toch de laatste vrije wilsbeproeving ook nog buitengewoon zwaar, maar niet uitzichtloos. Want de genade van het verlossingswerk staat ieder eens gevallen wezen ter beschikking. En bovendien staan u allen lichtwezens bij in een eindeloze hoeveelheid, die vervuld met liefde, alles doen om u te helpen juist te beslissen. En al zijn dus de voorwaarden op deze aarde nog zo zwaar, ze kunnen toch worden nagekomen en het heerlijkste loon wacht hen, die ze vervullen.
Maar alles geschiedt in het kader van mijn wettelijke ordening. Er kan niet willekeurig daar hulp verleend worden waar ze niet afgesmeekt, of afgewezen wordt. En zo kunnen ook de lichtwezens niet willekeurig hulp verlenen, maar ze zullen altijd in overeenstemming met mijn wil werkzaam zijn. Want mijn wil is ook de hunne, zodra zij zich in het licht bevinden. En dus mijn wil brengt hen ertoe of verhindert hen te werken voor het welzijn van de zielen die op de aarde belichaamd zijn. Dit moet u weten, dat Ik regeer en dat mijn wil geëerbiedigd wordt door al het geestelijke dat Mij dient, dus mijn lichtrijk bewoont.
En nu zult u ook begrijpen dat ook de lichtwezens iedere dwingende invloed achterwege laten omdat die niet volgens mijn wil is, want Ik verlang een wilsbeslissing in vrijheid. Evenmin als Ik de mensen dwing om mijn woord aan te nemen, dat hun als hoogste liefde- en genadebewijs wordt toegestuurd, als sterkste hulpmiddel voor de vrije wilsbeslissing, evenmin zal Ik mijn toestemming geven dat mijn lichtboden dwingende bewijzen van hun werkzaamheden aan de mensen geven. Zij zullen dit ook nooit doen omdat ze mijn liefdes- en heilsplan ten duidelijkste inzien en ook weten, dat door dwang en bewijzen geen succes te behalen valt.
Het zou echter een bewijs zijn van buitenaardse werkzaamheid, als uit het heelal wezens met de aarde contact zochten die zogenaamd in mijn opdracht u hulp zouden brengen. Hulp in aardse nood kan alleen Ik u brengen, en hulp in geestelijke nood geschiedt niet op een manier die tot geloven dwingt. Hulp in aardse nood – wat het ook is – kan wel ook door mijn lichtwezens worden uitgevoerd, maar nooit zullen zij zich voor zulke hulpverleningen voor u zichtbaar materialiseren. Want de lichtwezens hebben zulke materialisaties niet nodig en bovendien weten zij dat de mensen op die manier niet beïnvloed mogen worden, zodat zij gedwongen zijn aan bovenaardse wezens en bovenaardse macht te geloven. Zodra u, mensen hulp verwacht kan die u ook verleend worden, maar altijd onder de voorwaarde dat u geestelijke arbeid aanvaardt en dus ook geestelijke inwerking toelaat, maar dat gebeurt voor u nooit op een zichtbare manier.
En als u nu gelooft dat de aarde als zodanig de bescherming en de hulp van de geestenwereld nodig heeft – als u gelooft dat de vernietigende invloed door menselijke wil door deze lichtwezens verhinderd of afgeweerd zou kunnen worden, dan wordt u door dit geloof van hun hulp verzekerd, maar nooit op die wijze dat bewoners van andere werelden u deze hulp verlenen, dat zij u worden toegezonden om mijn wil uit te voeren. Bedenk toch hoe klein u uw God en Vader daardoor voorstelt, dat Hij deze sterrenbewoners nodig heeft om u onder Zijn hoede te nemen.
En bedenk wat ook deze bewoners van andere sterren zijn. Dat ook zij in opgaande ontwikkeling zich bevindende geestelijke wezens zijn, die zeker ook als mijn schepselen eenmaal zalig worden, die door een diep verlangen onophoudelijk gedrongen worden dichter bij God te komen – die echter steeds in de omgeving van het hemellichaam zullen blijven, waarop mijn liefde en wijsheid hen geplaatst heeft. Wel kunnen alle goede wezens de uitstralingen van hun gedachten zenden naar de worstelende, ongelukkige wezens in het heelal, en zulke uitstralingen van gedachten kunnen wederom als kracht die wezens aanraken. Maar hun sferen verlaten kunnen die wezens niet en ze hoeven dit ook niet, want Ik heb engelen en lichtboden in een eindeloos aantal, die ieder afzonderlijk hemellichaam waarlijk op de beste wijze verzorgen.
En ieder afzonderlijk hemellichaam heeft een onuitputtelijke toevloed van kracht – mijn woord, dat overal weerklinkt, dat als de uitstraling van mijn liefde ook de kracht heeft om voor ieder afzonderlijk wezen, voor iedere eens gevallen oergeest, de terugweg tot Mij mogelijk te maken. Wordt dit woord van Mij echter niet benut, wordt er op mijn woord geen acht geslagen, dan bewijst het wezen nog zijn weerstand, die ook nooit met geweld gebroken wordt, die te breken kunnen ook de engelen niet, zelfs als zij naar de aarde zouden afdalen. Tenzij, ze zich zo openlijk als mijn afgezanten zouden kenbaar maken dat een geloven door dwang bereikt zou worden, wat echter nooit mijn wil is en ook nooit mijn toestemming zou krijgen.
Als u mensen nu gelooft in verbinding te kunnen treden met bewoners van andere werelden, dan wilt u zich daardoor m.a.w. een bewijs verschaffen dat deze werelden bewoond zijn. Maar als uw geest ontwaakt is, weet u dit echter ook zonder bewijs. Bent u echter nog niet geestelijk ontwaakt – staat u nog helemaal ver af van een geestelijk streven en van de kennis over het doel en de bestemming van de schepping, dan zouden ook die bewijzen u niet op de geestelijke weg brengen, u zou dan alleen maar aardse onderzoekingen ondernemen en geestelijk niets bereiken. Reeds daarom zullen de lichtwezens zich nooit aan u, mensen bekend maken en u door “mededelingen” informaties laten toekomen die niet met mijn heilsplan van eeuwigheid overeenstemmen.
Want het doel is geenszins onbelangrijk dat bereikt wordt en alle geestelijke wezens die vol licht zijn, die in mijn opdracht werkzaam zijn om u, mensen in deze tijd van het einde te helpen, zullen steeds alleen het geestelijke welslagen nastreven, dat de mensen zich naar Mij keren, hun God en Vader van eeuwigheid, opdat zij zich los maken van de wereld, die aan mijn tegenstander toebehoort – opdat ze het hoogste doel bereiken op aarde en in alle wilsvrijheid de laatste proef afleggen, om weer in hun oertoestand te kunnen binnengaan die hun onmetelijke zaligheid in licht en kracht en vrijheid brengt.
Amen
BD.7044
16 februari 1958
Het werkzaam zijn van de tegenstander, in het gewaad van een lichtengel
U, mensen blijft de invloed van de tegenstander van God niet verborgen, u zult daar allen kennis van kunnen nemen en daarom ook u allen erop instellen volgens uw wil (en erover nadenken). U zult u kunnen verweren tegen deze invloed maar u er ook aan onderwerpen, het staat u beide vrij, het vraagt alleen het werkzaam worden van uw wil om daarover na te denken en uzelf een oordeel te vormen.
Dat de tegenstander van God in de eindtijd heel bijzonder werkzaam is, dat hij met alle middelen tracht zich van de zielen van de mensen meester te maken, kunt u allen vaststellen, want de schanddaden die op elk gebied van de aarde worden gepleegd, blijven u niet verborgen en ze zijn alle op de tegenstander van God terug te voeren, die de mensen bewerkt en maar al te vaak zijn doel bereikt. Aan zijn invloed zijn veel meer mensen onderworpen dan degenen die hem weerstaan, die in staat zijn hem te doorzien en zich van hem afwenden. Want hij verstaat ook de kunst zich te vermommen en zo ook veel mensen te misleiden die niet bij hem willen horen want hij kleedt zich in het gewaad van een lichtengel en voert zo bedrieglijke manoeuvres uit waarvan velen het slachtoffer worden.
Toch ligt het zelf aan ieder mens afzonderlijk, dat die zich licht verschaft niet ten prooi valt aan zijn intriges. Maar waar al diepe duisternis de mensen omhuld zullen dezen ook in de duisternis blijven omdat ze er zich goed in voelen en niet naar licht verlangen. En dat is er de verklaring voor dat de tegenstander van God juist daar zijn werk van verwarring kan voortzetten waar de mensen al een verward denken hebben – waar dus de beste grondslagen daarvoor aanwezig zijn, steeds grotere dwalingen te verbreiden omdat de mensen zich geen moeite getroosten zoiets op te helderen en ze zonder nadenken ook de grofste dwaling als waarheid aannemen.
Nu is in de tijd van het einde de strijd tussen licht en duisternis wel bijzonder heftig ontbrand, maar de duisternis is al te diep. De mensen verlangen er niet meer naar hieruit te komen ze voelen zich goed in de duisternis en de lichtdragers zullen maar zelden hun gebieden binnen kunnen gaan. En omdat het licht niet met geweld doorbreekt kan de dwaling ook niet met geweld uit de wereld worden verdrongen.
Alleen de wil van de mens zelf kan dit tot stand brengen en deze schiet te kort – want zodra er een lichtje opflitst in donker gebied, ontsteekt ook de tegenstander van God zijn verblindende lichten en deze worden gezien en aanvaard en toch veroorzaken ze alleen maar dat het oog volkomen blind wordt, dat de nacht om de mensen steeds dieper wordt. dat het niet in staat is de zachte liefde – en lichtschijn van God te herkennen.
En zolang dus de mensen niet in alle ernst naar het licht verlangen, naar de waarheid, naar de goddelijke lichtstraal van liefde, zal de tegenstander zonder herkend te worden werkzaam kunnen zijn onder de mensen en zijn werkzaamheid zal daarin bestaan de mensen steeds meer weg te voeren van de waarheid, zijn leugenwerk als waarheid te camoufleren en zichzelf met het gewaad van een lichtengel te bekleden. Want het is de tijd van het einde waarin hij grote macht heeft maar die ieder afzonderlijk mens ook kan breken, wanneer hij zich tot God zelf wendt en zich aan Hem overgeeft – wanneer hij Hem vraagt om licht en kracht en genade. Dan is hij waarlijk aan het vangnet van de tegenstander ontsnapt en dan zal hem waarlijk ook een licht opgaan. dat hem onmetelijk gelukkig maakt.
Amen
BD.7045b
18 – 20 februari 1958
Begoochelingen door de tegenstander – Verschijningen
Het is een heel bijzondere truc van mijn tegenstander, de mensen ertoe te brengen Mij zelf te verdringen uit de gedachten van de mensen. En wel op die manier, dat hij hen “andere goden” voorhoudt, dat hij in hen het denkbeeld wekt, dat die goden voor de mensen als een brug naar Mij moeten dienen, dat het dus aan de gunst van die goden te danken is, wanneer Ik me goedgunstig tot de mensen overbuig en dat de mensen nu alles zouden moeten doen om zich eerst van de gunst van deze goden te verzekeren. Want het zijn alle “vreemde goden”, die u naast Mij plaatst, die u om “voorspraak” bij Mij verzoekt. U moet rechtstreeks de weg tot Mij nemen, want dat is de zin en het doel van uw leven op aarde.
Wanneer u weet waaruit uw zonde van weleer bestond, dan zult u ook weten, dat deze zonde alleen door het tegenovergestelde weer goed gemaakt kan worden. En uw zonde van weleer bestond uit de bewuste scheiding van Mij, dus zult u de bewuste band met Mij tot stand moeten brengen en daardoor uw vroegere zonde inzien en ook voor Mij bekennen. Nooit kunnen er wezens – al zijn ze nog zo vol van licht – deze vroegere zonde voor u aflossen. En nooit kan Ik de verzoeken van hen als vervangend aannemen, want de verandering van wil moet uw eigen werk zijn. U zult uit eigen wil naar Mij zelf moeten komen, omdat alleen dan de band hersteld kan worden, die u zelf in vrije wil verbroken hebt. Nu is het een sluw wapen van mijn tegenstander, om deze terugkeer naar Mij – de bewuste band met Mij – zover mogelijk vooruit te schuiven of zelfs totaal te verhinderen, doordat hij u doet geloven, dat u op omwegen uw doel zult kunnen bereiken. Met dit wapen benadert hij diegenen, die nog in zoverre van goede wil zijn, dat ze niet elke geloofsleer afwijzen, die hij dus goed in staat is te misleiden. Want hij wil de gedachten van de mensen op dwaalwegen leiden. Hij wil tijd winnen, hij wil de weg naar Mij versperren. En daarom heeft hij de dwaalleer van “voorspraak uit het hiernamaals” in omloop gebracht en er ontelbare aanhangers voor gevonden.
Wel kunnen de mensen door voorspraak de zwakke zielen in het hiernamaals helpen, omdat deze voorspraak een bewijs is van de liefde voor die zielen, wat voor Mij al voldoende is om deze zielen kracht te doen toekomen, omdat Ik de liefde van een mens heel hoog waardeer. Maar dit is totaal anders gesteld met de “voorspraak” van de kant van de lichtwezens. Al deze wezens zijn vol van liefde en het ligt waarlijk ook in hun macht alle mensen hulp te verlenen. Maar evenzo zijn ze door hun volheid van liefde ook geheel wijs. Zij allen zijn op de hoogte van de oerzonde. Ze kennen mijn plan van eeuwigheid. Ze kennen de zin en het doel van het leven op aarde. Ze weten waardoor het gevallen wezen weer naar Mij terug kan keren, waardoor het zijn oertoestand weer kan binnengaan. En dit weten zal hen nimmer aanleiding geven om eigenmachtig de mensen uit hun zondige toestand te bevrijden.
Hun liefde tot al het niet verloste is wederom groter dan dat ze een wezen hun hulp zouden onthouden. Maar hun liefde voor Mij is nog veel sterker. En zo zullen ze zich nooit in de gedachten van de mensen op de voorgrond dringen, maar ze zullen steeds alleen daarop aansturen, de gedachten van de mensen op Mij te richten vanuit het inzicht, dat de mens eerst de band met Mij tot stand moet brengen, wanneer hij moet worden geholpen de gelukzaligheid te bereiken. Dus zal het nooit de wil van de lichtwezens zijn, dat u de weg naar hen zult nemen en kostbare tijd voorbij laat gaan, die voor uw terugkeer naar Mij is bestemd. En nog veel minder zullen deze lichtwezens die dwaalleren steunen, doordat ze zichzelf aan de mensen openbaren. Maar deze list gebruikt mijn tegenstander. Om de duisternis dieper te maken laat hij verblindende lichten opflitsen. En hij rekent op de verduisterde geestestoestand van de mensen, die niet aan mijn woorden denken: “U zult geen vreemde goden hebben naast Mij, u zult u geen gesneden beeld maken om dat te aanbidden”.
Nooit zal het meest reine en heilige wezen, dat de moeder was van mijn aardse lichaam, de mensen aanleiding geven tot haar te roepen. Want haar liefde voor Mij is grenzeloos en ze probeert alle wezens, die zich eertijds van Mij afwendden, weer naar Mij te brengen, omdat ook zij deze wezens liefheeft en hun terugkeer naar Mij graag wil bevorderen. En juist dit uitermate heilige wezen heeft in Lucifer de heftigste tegenstander, die er niet voor terugdeinst ook haar beeld bij zijn plannen te gebruiken, die dit beeld steeds dan zal laten opduiken als satanische begoocheling, wanneer het gevaar bestaat dat zijn spel wordt doorzien; wanneer er aan de dwaalleren wordt getwijfeld en een klein licht wil doorbreken. Dan komt mijn tegenstander weer in actie en dan gebruikt hij middelen, die op slag zijn macht weer versterken, omdat diepste duisternis weer over de mensen wordt gespreid, die in zijn vangnetten verstrikt raken, doordat ze zelf te weinig liefde beoefenen om een licht in zichzelf te ontsteken, dat hen waarlijk opheldering zou brengen en hen de juiste weg zou laten vinden: de weg rechtstreeks naar mij.
Zouden de mensen maar meer in liefde leven, dan konden zulke geestelijke verwarringen en dwalingen niet ontstaan, want ze werden als zodanig herkend. Maar de mensen, die zich door uiterlijke gebeurtenissen laten imponeren, zijn juist vaak het minst innerlijk. Het zielenleven wordt als het ware bepaald door wereldse manifestaties, ook wanneer ze de dekmantel van religieuze handelingen dragen. De geest van de mens wordt in beslag genomen en de ziel wordt in nevelen gehuld. En daarom heeft mijn tegenstander gemakkelijk spel. De mensen laten zich door zijn werkzaam zijn beetnemen en zouden hem toch kunnen doorzien en herkennen, wanneer liefde hun harten vulde, omdat liefde ook licht is en omdat liefde de geest van de mens verlicht. En dat is dus de motivering, waarom massa’s mensen achter begoochelingen van mijn tegenstander gaan staan en deze als waarheid en als van Mij uitgaand verdedigen. Slechts een beetje weten zou de mensen het zinloze laten inzien van verschijningen, die met mijn goddelijke liefde en heilsplan nooit te verenigen zijn. Want nooit zal de moeder van mijn aardse lichaam zich ervoor willen lenen, middelpunt van gebeurtenissen te zijn, waardoor de rechtstreekse weg naar Mij voor de massa wordt versperd. Nooit zal ze proberen de aandacht en de gedachten der mensen op zichzelf te richten, omdat dit hetzelfde zou zijn als een achterstelling van Mij zelf, die ze haar hele liefde en overgave schenkt.
De mensen hebben zich een geheel verkeerde opvatting eigen gemaakt, als gevolg van de beïnvloeding door mijn tegenstander. Ze hebben voor zichzelf goden geschapen naast Mij en ze dansen er omheen, maar denken niet aan die ene God, van wie ze zelf eens zijn weggegaan en tot wie ze ook weer moeten terugkeren in vrije wil. Ze richten hun wil verkeerd, omdat mijn tegenstander de kunst verstaat, hen schijnlichten voor ogen te stellen, omdat hij zelf zich hult in het masker en dus goddelijke verering van de mensen verlangt. Hij is het, die al die verschijningen in scène zet. Hij is het, die tracht ook het echte schouwen van een waarachtig vroom mens voor zijn doeleinden te gebruiken, dat hij de massa ertoe brengt te geloven, dat er zich een uitermate heilig, rein wezen heeft geopenbaard, dat zich nooit op deze manier openbaren zal. Maar de mensen wíllen het geloven en daaraan kunnen ze niet worden gehinderd. Alleen zal van Mij uit steeds licht worden gegeven aan u, die zuivere waarheid begeert.
U zult u niet moeten laten overbluffen, want mijn tegenstander zal nog andere dingen laten gebeuren en hij zal steeds ten doel hebben massa’s te winnen. Dat al is u een teken, wie er achter ongewoon werkzaam zijn en verschijningen steekt, want Ik zal steeds in het verborgene werkzaam zijn en ook mijn lichtboden zullen zich nooit op de voorgrond dringen. Maar op mijn werkzaam zijn wordt maar weinig acht geslagen. Het werkzaam zijn van mijn tegenstander echter houdt steeds de hele wereld bezig, wat alleen al op hem wijst en waaraan hij ook kan worden herkend.
Amen
BD.7047
23 februari 1958
“Komt allen tot Mij”
In het gebed hebt u een buitengewoon geneeskrachtig middel in elke aardse en geestelijke nood. Want een waar gebed, dat in geest en waarheid tot Mij wordt gericht, mist waarlijk zijn uitwerking niet. Ik kan en zal hiervoor mijn oor niet sluiten en Ik zal mijn macht gebruiken om u te helpen, ook daar, waar hulp aards onmogelijk schijnt. Maar tevoren zult u in Mij vertrouwen moeten stellen. U zult moeten weten dat Ik uw aller Vader ben, die Zijn kinderen liefheeft en ze niet aan noden en lijden wil overlaten, ook wanneer deze nodig zijn voor uw ziel.
En u zult moeten weten, dat er voor Mij niets is wat Ik niet zou kunnen veranderen en dat er ook geen ziekte bestaat, die voor Mij onmogelijk zou zijn te genezen.
Vertrouwt u zich toch aan Mij toe. Leg Mij al uw noden voor in alle kinderlijkheid. Spreek met Mij zoals een kind met zijn vader spreekt en wees niet ongelovig, maar gelovig.
De kracht van het gebed weet u allen nog niet op waarde te schatten, daar u anders van veel nood en leed verschoond zou blijven, omdat Ik graag de verzoeken verhoor van een kind, dat in alle vertrouwelijkheid naar Mij komt en zijn kruisje aan Mij overgeeft, opdat Ik het voor hem zou willen dragen. Ik heb al uw zonden gedragen en ben daarvoor aan het kruis gestorven. Ik heb voor u het leed ondergaan, dat uw zondeschuld u had opgelegd.
U zou zonder leed door uw leven op aarde kunnen gaan, wanneer u zich zo innig met Mij zou willen verbinden, dat al uw last op mijn schouders rust en dat u vrij en onbezorgd de weg omhoog zou bewandelen.
Maar u houdt u allen nog te ver van Mij verwijderd. U komt niet in vertrouwelijkheid dichter bij me en u wordt daarom zelf vaak nog de last van het kruis gewaar, die u echter alleen naar Mij toe moet dringen, omdat u innige gemeenschap met Mij moet aangaan. In een waar gebed zult u Mij echter deze innige gemeenschap kunnen bewijzen. Een waar gebed, dat vertrouwelijk tot Mij wordt gesproken, hoor en verhoor Ik altijd, want dat heb Ik u beloofd met de woorden: “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast bent, Ik wil u verkwikken.” En: “Vraag, dan wordt u ook gegeven.” Mijn beloften zijn waarheid en u zult te allen tijde het bewijs ervan mogen ondervinden, wanneer u zich alleen maar in een waar gebed tot Mij richt. Maar zodra u twijfelt, verliest de uitwerking van uw gebed aan kracht. En slechts zelden is uw geloof zo sterk, dat elke twijfel is uitgesloten. Maar zelden hebt u bij het bidden de zekerheid dat u wordt geholpen, die pas het bewijs is voor een geloof dat niet twijfelt. Maar u moet weten dat mijn woord waarheid is en dat – wanneer Ik zelf tot u spreek – u elke twijfel zult moeten weren. Want u moet geloven dat bij God geen ding onmogelijk is. Denk er steeds aan dat alles wat u ziet, alleen door de kracht van mijn wil is ontstaan. Denk eraan dat Ik steeds nieuwe scheppingen laat ontstaan, wat door mensen niet kan worden ontkend. En denk er dus ook aan dat het Mij waarlijk mogelijk is ook de oude ordening te herstellen, die verstoord is, wanneer het om ziektes gaat of om andere aardse levensomstandigheden, die u mensen veel last bezorgen.
Ik kan alles weer in de juiste ordening brengen en Ik doe dit ook, zodra u Mij er in gelovig vertrouwen om vraagt, zodra u als kinderen tot de Vader komt en Mij uw verzoeken voorlegt. U allen staat de genade van het gebed ter beschikking. U allen zult ze kunnen benutten, want Ik heb gezegd: “Komt allen tot Mij.” Maar spreek niet alleen woorden uit zonder geest en leven. Roep Mij heel dicht bij u en stort dan uw hart voor Mij uit. En waarlijk, u zult worden geholpen. Ik zal uw geloof niet te schande laten worden.
Amen
BD.7049
26 februari 1958
Satanische werkzaamheid – Tegenwerking van belichaamde lichtwezens
De hel heeft haar poorten geopend en de bewoners van deze hel houden lelijk huis op de aarde, deels belichaamd als mens, deels geestelijk inwerkend op de gedachten van de mensen of ook zo, dat ze van dezen de eigen wil van de ziel verdringen en van hun lichaam bezit nemen. En daarom zal in de eindtijd ook de werkzaamheid van de satan duidelijk zichtbaar zijn, want de mensen zijn niet in staat hem veel weerstand te bieden omdat hun de kracht van de liefde ontbreekt waartegen hij machteloos is.
Maar van de kant van God wordt de mensen ook hulp verleend voor zover ze bereidwillig zijn deze aan te nemen. Ook van Zijn kant is ’n ongewone werkzaamheid te melden en in dezelfde mate waarin de krachten van de duistere werelden zich uiten en de mensen buitengewoon in het nauw brengen, zijn ook de krachten van het licht aan het werk, die eveneens de mensen door middel van gedachten bijstaan, maar ook in vleselijke belichamingen de mensen te hulp komen, die als mensen midden onder mensen vertoeven en hun dus de krachtstroom uit God brengen en bijgevolg als bemiddelaars in dienst zijn tussen God en de mensen, die hun hulp wil brengen in de strijd tegen de satan.
En zo zal het u ook begrijpelijk zijn dat deze lichtboden overal op de aarde zijn aan te treffen, maar dat ze niet als zodanig worden herkend door de mensen die tot aanhangers van de tegenstander moeten worden gerekend. Het is in de eindtijd bijna onmogelijk geworden dat God zich kan uiten door een mens wiens ziel de weg door de schepping is gegaan. Daarom zou een verbinding vanuit Hem met de mens nauwelijks mogelijk zijn, wanneer zielen van het licht zich niet zouden aanbieden de weg over de aarde te gaan om de mensen te helpen die nog niet helemaal in de macht van de tegenstander zijn.
Weliswaar zouden alle mensen zich moeten vormen tot opnamevat van de goddelijke geest om nu ook de stem van de Vader te vernemen; en dit zou ook mogelijk zijn wanneer de mensen een leven in liefde zouden leiden naar de wil van God. Maar ze zijn daar ver van verwijderd, de eigenliefde beheerst ze en daarom heeft de tegenstander van God macht over de mensen gekregen, die hij ook gebruikt tot hun verderf.
Maar er zijn ook veel zwakke, nog besluiteloze mensen die nog niet helemaal aan hem ten prooi zijn gevallen en ter wille van hen komen lichtwezens in groten getale naar de aarde en God zelf spreekt door deze lichtwezens zulke mensen aan. En dit is een ongelofelijke genade, het is in zekere zin een werkzaam zijn tegen de tegenstander, dat hem nog veel zielen kan ontrukken, die zich bij deze genade aansluiten en zich door God laten aanspreken. Maar ook zulke bewijzen van Gods genade zullen niet dwingend op de mensen inwerken, het zal ieder afzonderlijk vrijstaan of hij zich wil laten aanspreken of zijn oren en hart sluit wanneer een lichtdrager hem tegemoet treedt.
De aarde is vol van satanische geest, omdat de vorst van de hel zijn vazallen naar de aarde heeft gevoerd, die nu trachten hun slechte karakter op de mensen over te dragen. En het lukt hun in angstaanjagende mate. En zo staan deze geesten tegenover elkaar – of ze als mens zijn belichaamd of geestelijk op de mensen trachten in te werken.
Het lichtrijk en het rijk van de duisternis hebben zich naar de aarde begeven en de geestelijke strijd vindt op de aarde plaats, evenals in het geestelijke rijk. De wezens van het licht zullen strijden voor God en Zijn rijk met een wapen dat God zelf hun brengt: met de zuivere waarheid die overal naartoe licht kan uitstralen. En wie zich in deze lichtkring bevindt, zal ook kracht ontvangen om de duistere krachten weerstand te bieden. Maar dezen hebben als wapen de goederen van de wereld. En ze zetten de mensen aan tot steeds grotere begeerte naar aards materiële waarden, tot zinnelijke lust, tot heerszucht, en ze verduisteren steeds meer de geest van diegenen die hun ten prooi vallen.
En zo strijdt het licht tegen de duisternis, het goede tegen het kwade, de waarheid tegen de leugen, de wezens die van boven komen tegen de bewoners van de hel, doch de eersten met de kracht uit God, terwijl de laatsten hun kracht van satan betrekken. Maar het is aan de mensen overgelaten wie de zege behaalt. Maar ze zijn niet hulpeloos aan de macht van de vijand van hun ziel overgeleverd, ze zullen steeds helpers aan hun zijde hebben, zodra maar de gedachte of de wil zich voordoet in hen, vrij te worden van kwade macht
Hoe erg in de eindtijd ook het doen en laten en het woeden van de tegenstander van God is, geen mens hoeft voor hem te bezwijken, want de hulp van God is verzekerd voor ieder mens die niet ten prooi wil vallen aan de tegenstander. En daarom werkt God zelf door Zijn lichtwezens op de mensen in die zich in vrije wil bij Hem aansluiten, om de band tussen de duistere wereld en die vol van licht tot stand te brengen.
En daarom zullen er steeds vaker zulke lichtboden onder de mensen verschijnen, God zal steeds nadrukkelijker tot de mensen spreken en Zijn werkzaam zijn zal des te duidelijker zijn, hoe meer het woeden van de tegenstander van God herkenbaar wordt. Want de strijd tussen Hem en de tegenstander zal duren tot het einde, tot diens macht is gebroken, tot hij, samen met zijn aanhang, gekluisterd wordt en er een nieuwe vreedzame tijd aanbreekt, waarin hij de mensen niet meer in het nauw kan brengen en de geestelijke strijd voor een tijd lang beëindigd is.
En dan zal er vrede zijn op aarde en de mensen zullen in voortdurende verbinding staan met God, met de lichtwezens die onder hen vertoeven en hen voortaan zullen onderrichten, zoals het tevoren gebeurde, dat ze de stem van God rechtstreeks zullen vernemen en ze dus een gelukzalig leven zullen leiden in het paradijs van de nieuwe aarde.
Amen
BD.7051
28 februari 1958
Het lot wordt bepaald door de vrije wil
Ieder moet de weg gaan die voor hem is uitgestippeld, ofschoon hij gelooft zelf zijn lot te bepalen of het in andere banen te kunnen leiden. Want zijn wil heb Ik opgenomen in mijn heilsplan en alle gebeurtenissen komen daarom zo tot hem, dat zijn wil nu op een manier actief wordt die hem laat geloven dat hij zich zelf zijn lot vormt.
Het is de “vrijheid van wil” waaraan u daarom vaak twijfelt, die echter toch ieder mens bezit, want nooit dwing Ik hem anders te willen. Maar juist van deze wil van hem ben Ik sinds eeuwigheid op de hoogte en het is daarom gemakkelijk voor Mij ook zijn levensloop in overeenstemming te brengen met zijn wil, dus zonder deze onvrij te maken. Bovendien gaat het om de ontwikkeling van zijn ziel die in alle, ook de meest verschillende situaties van het leven succesvol kan plaatsvinden. Want alle gebeurtenissen in het leven komen zo op de mens af dat de ziel daarvan onder de indruk kan zijn, dat ze de verbinding met Mij kan zoeken en vinden, wat trouwens het eerste en het laatste doel op aarde is.
Dat nu de mens vaak aardse moeilijkheden heeft te overwinnen, dat hij vaak van een zwaar lot op aarde kan spreken, heeft steeds alleen als motivatie dat hij geholpen zal worden zich met Mij te verbinden en Ik weet zeer wel wat daarvoor het meest geschikt is. En wanneer nu de mens gelooft eigenmachtig zijn leven te kunnen veranderen, zo kan hij toch niet mijn heilsplan van eeuwigheid ongedaan maken en zelf zijn lot bepalen. Want wat hij ook in het aardse leven doet, hij heeft geen garantie dat zijn plannen zullen slagen en standhouden. Hij zal steeds met onvoorziene situaties rekening moeten houden. Hij zal ook nooit helemaal alles te zeggen hebben over zijn aardse leven, hij zal een sterkere Macht moeten erkennen die ingrijpt en vaak zijn plannen omvergooit. Ieder mens weet dat hij aan slagen van het noodlot is onderworpen. Hij weet dat hij wel overeenkomstig zijn aardse wijsheid voorbereidingen kan treffen die hem in andere omstandigheden verplaatsen, hij weet echter ook dat hij geen garantiebewijs heeft voor het slagen van zijn plannen en dat zelfs de grootste intelligentie en de beste situatie geen zekerheid bieden voor het geheel en al slagen van zijn plannen of de duurzaamheid van datgene wat hij al bereikt heeft.
Maar Ik benadruk nogmaals dat ook zulke pogingen van Mij uit voorzien werden en ze mijn toestemming moeten hebben, willen ze lukken. Want ook zulke inspanningen hoeven niet zonder resultaat te blijven voor de ziel van de mens en zodra hij maar een hogere Macht erkent die hem kan tegenwerken of hem ook Haar zegen kan geven, heeft ook de ziel erbij gewonnen en daarmee in overeenstemming zal de mens nu ook aards succes of verlies beschoren zijn.
De wil van de mens blijft vrij, ook al voltrekt zijn leven zich door het noodlot bepaald of wordt de mens schijnbaar voortgedreven of gehinderd in zijn levensloop. Weliswaar zal de geheel ongelovige steeds aannemen zelf zijn leven op aarde in te kunnen richten naar zijn wil, maar de gelovige zal overal mijn leiding en mijn wil onderkennen en toch weet hij ook, dat ook zijn wil actief moet worden om uit elke levenssituatie voordeel te trekken voor zijn ziel.
En daarom mag u mensen ook niet ontevreden zijn over het verloop van uw aardse leven, want dat is waarlijk steeds het meest geschikt om voor uw ziel winst te behalen. Maar u moet ook zelf daaraan denken doordat u steeds de verbinding met Mij tot stand probeert te brengen, doordat u zich bij Mij aansluit, of het u goed gaat of slecht. Dan was uw leven succesvol, wat het u ook mag hebben opgeleverd, want de vereniging met Mij moet uw wil zelf tot stand brengen, die vrij is en het ook zal blijven omdat u, mijn schepselen, van goddelijke oorsprong bent.
Amen
BD.7052
1 maart 1958
Een ernstig wijzen op Gods ingreep en gevolgen
Slechts korte tijd scheidt u van de dag, dat mijn stem zo geweldig zal weerklinken, dat ze door niemand kan worden genegeerd. Het duurt nog maar even, dat u nog in normale omstandigheden zult leven. Maar dan zal er een chaos zijn. En u mensen zult voor ontzaglijke opgaven worden geplaatst, om u en uw medemensen het leven draaglijk te maken door ongewone hulpverlening en de chaos meester te worden, en met de geringste middelen die u ter beschikking staan u weer draaglijke omstandigheden te scheppen. Want u, die in de gebieden woont die door een natuurgebeuren van onvoorstelbare omvang worden getroffen, zult alles verliezen.
U mensen zult het niet geloven en het ook niet kunnen geloven, omdat nooit tevoren een dergelijke natuurramp is meegemaakt. Maar het einde dat hierop volgt eist zo’n ingreep van mijn kant, omdat Ik nog eenmaal alle mensen wil aanspreken om ze tot bezinning en tot rede te brengen, om nog te redden die van goede wil zijn.
En dit aangesproken worden zal door geen mens niet kunnen worden gehoord. Maar of ze hun hart en oren nu openen, staat hen nog steeds vrij. Want ook dan nog zullen de meeste mensen zich afgezonderd van Mij houden. Ze zullen volharden in hun isolering, die ze al zijn aangegaan door hun ongeloof. En ze zullen voor zich voor dit gebeuren alle andere verklaringen zoeken en geven, dan die ene, dat Ik tot hen wil spreken, dat een God zich aan hen bekend wil maken, die hen toespreekt om ze tot bezinning te brengen, om ze aan te zetten zich met Hem te verbinden in de grootste nood en het grootste gevaar.
Talloze mensen zullen hun leven verliezen. En het oog van de overlevenden zal reusachtige verwoestingen aanschouwen. De nood zal uitermate groot zijn en alleen het vaste geloof in Mij en mijn hulp zal in staat zijn ze te bezweren – dat echter slechts zeer weinig mensen bezitten. Wat aards niet mogelijk schijnt, zal door mijn hulp toch nog mogelijk zijn. En Ik zal vaak daar wonderbaarlijk inwerken, waar ware gelovigen op Mij en mijn hulp vertrouwen.
Maar er moet een schok over de aarde gaan. Ook de harten der mensen moeten ongewoon worden getroffen, opdat ze zich in de grote nood behulpzaam tonen tegenover de naaste. En er zal ook overal zichtbaar een verbetering van de toestand inzetten, waar deze liefde in onbaatzuchtigheid – in het hulpvaardig zijn voor de medemens – duidelijk zichtbaar is. Want alleen dit is de bedoeling van mijn gewelddadig ingrijpen: dat de mensen hun “ik” eens achterstellen en onbaatzuchtige naastenliefde beoefenen. Dan kan Ik hun lot ook opheffen. Dan kan Ik ze voorzien van het meest nodige. En Ik zal me waarlijk om diegenen bekommeren, die de onbaatzuchtigheid laten blijken.
Er zal een nood zijn, zoals die nooit tevoren werd meegemaakt. Maar Ik moet zo duidelijk spreken, opdat een ieder Mij herkennen kan in mijn macht en ook mijn liefde zal kunnen worden beseft door degene, die alleen al let op de ongewone handreikingen, die menselijk niet te verwachten zouden zijn. Wie de innige band met Mij maar tot stand brengt of versterkt, zal te allen tijde ook zeker zijn van mijn hulp. Maar de mensen zonder geloof zijn er slecht aan toe. Ze zullen proberen zichzelf te helpen en vaak ten koste van hun medemensen. Maar ze zullen geen winst behalen, noch aards, noch geestelijk.
Het duurt niet lang meer tot aan dit rampzalige gebeuren. Maar u mensen wordt daar opmerkzaam op gemaakt en dat is al een ongelofelijke genade. Want u weet dan ook tot wie u zich zult moeten wenden, wie u helpen kan in de grootste nood en het grootste gevaar. Daarom maak Ik u steeds weer dit gebeuren bekend. En wie er naar luistert, moet vragen om een sterk geloof, om kracht en sterkte om standvastig te kunnen blijven. En dan zal hij ook in deze nood de weg inslaan naar Mij, die alleen hem helpen kan. En hij zal niets hoeven te vrezen, want de mijnen zal Ik bijstaan, het maakt niet uit op welke manier. En tot de mijnen reken Ik alle die in Mij geloven, die tot Mij bidden, die zich dus met Mij verbinden en daarom ook altijd zeker kunnen zijn van mijn bescherming en hulp. En aan dezen is de taak opgedragen, ook hun medemensen op Mij te wijzen, opdat ook zij de weg naar Mij inslaan, wanneer het uur gekomen is, dat beslissend is voor het wel en wee van alle mensen.
Amen
BD.7053
2 maart 1958
Aankondiging van de komende grote nood
U allen zult veel kracht nodig hebben, die u echter te allen tijde ter beschikking staat. Want wie naar mijn woord luistert zal deze kracht ontvangen, zodra hij dat woord in zijn hart overweegt, en er naar handelt. Dan wordt u door Mij zelf aangesproken en zodoende ook door mijn liefde bestraald. En er moet u kracht toevloeien omdat mijn liefde ook kracht is.
Maar wie mijn woord aan zijn oren laat voorbijgaan zal er geen zegen van ontvangen. Want met hem kan Ik niet in contact treden en zodoende kan hem ook mijn kracht niet doorstromen. In de komende tijd van nood heeft u allen mijn kracht nodig, want op aardse manier zult u uw levensomstandigheden niet meester worden. Alleen met mijn hulp zal het u gelukken, en Ik wil u uw eigen machteloosheid en ook krachteloosheid voor ogen houden. Ik wil dat u inziet zwakke wezens te zijn, opdat u uw toevlucht neemt tot de macht die u nu erkennen moet. En dan zal voor u de gezindheid van de mensen duidelijk worden en de schrikwekkende ongelovigheid der mensen zal te voorschijn komen. U zult de noodzakelijkheid inzien om van Mij en mijn rijk, en van mijn macht en mijn liefde tot de mensen te spreken, hun het evangelie te verkondigen en hen tot geloven te brengen.
Ook in deze tijd van nood zal er hard gestreden moeten worden met het zwaard van de mond. Want veel van de zwakgelovigen zullen nog meer gaan twijfelen in een God en Vader, daar het onheil dat over de mensen uitbreekt hun onbegrijpelijk lijkt als het werk van een liefhebbende God. Want alle mensen waarderen het aardse leven als mens nog te hoog. Hun daarom de betekenis en het doel van hun aardse leven toe te lichten en hen op het leven na de dood te wijzen, is de dringende opdracht van hen die voor Mij werken willen. En dezen zullen dan een groot arbeidsveld voor zich zien liggen.
Nog leven de mensen voort in onverschilligheid en lauwheid, en denken niet aan hun aardse opdracht. Daarom moeten zij in hun denken geschokt worden, want zelfs de talloze ongelukken waarbij veel mensen hun leven verliezen ontstellen hen niet meer. Deze mensen zijn niet anders meer te verstoren dan door een geweldig gebeuren, dat iedereen treft die het overleeft.
En daarom wijs Ik u er voortdurend op dat u allen zich alleen voorbereidt voor zover u zich in de liefde oefent. Voor zover u kracht verzamelt en u zich met Mij verbindt. Voor zover u van Mij kracht ontvangen kunt door het aannemen van mijn woord, opdat u niet onvoorbereid deze zware tijd tegemoet gaat en u uw medemensen tot steun kunt zijn en hun ook mijn woord verkondigt. Want Ik wil geen van u zonder kracht laten die al tevoren om mijn kracht, om mijn bescherming en om mijn hulp heeft gebeden.
Het zal duidelijk worden hoeveel u, die met Mij gaat, zult kunnen verdragen zonder uzelf bovenmate belast te voelen. Steeds weer spoor Ik u mensen aan zich bij Mij aan te sluiten door liefdadigheid en innig gebed uit het hart. En steeds weer verzeker Ik u dat u dan rijkelijk kracht ontvangen zult en niets behoeft te vrezen, zelfs dan niet, wanneer u naar aardse maatstaf alles verliest. Want Ik alleen kan u geven wat u nodig heeft, en Ik zal ook altijd zorg dragen voor de mijnen. Voor hen die Mij niet vergeten en in Mij hun Vader zien. Die als kinderen in mijn armen vluchten in iedere nood en in elk gevaar.
U, die Mij wilt dienen zult ook mijn nabijheid in het bijzonder voelen, omdat u de waarheid van mijn woord erkent en daarom steeds dichter bij Mij komt. Tot Hem, die u nu erkent in Zijn macht en sterkte en in wiens liefde u ook gelooft en waaraan u daarom uzelf vol vertrouwen overgeeft. En omdat Ik u dan als strijder voor Mij en mijn naam nodig heb, omdat Ik u nodig heb voor ijverige arbeid in mijn wijngaard, daarom zal Ik u zo duidelijk bijstaan, dat u deze arbeid ook met succes kunt volbrengen.
Alles gaat zoals voorzien is in mijn heilsplan, omdat Ik alleen weet wat tot heil dient van mijn schepselen. En ook het einde is onherroepelijk beslist. Juist dit einde geeft Mij nog aanleiding tot een laatste daad van erbarmen, ofschoon het lijkt op een daad van wreedheid. Maar ze zal nog veel mensen redding brengen en wordt als een laatste middel aangewend om mijn schepselen de weg tot Mij te wijzen. En deze daad zal niet geheel zonder succes blijven.
Ik denk aan de grote geestelijke nood waarin de mensheid zich bevindt, en iedere ziel wil Ik daarom nog aanraken om ze voor Mij te winnen. Daarom moet Ik een grote aardse ellende over de aarde laten komen, die echter met mijn hulp overwonnen kan worden. Want mijn liefde en macht zal zich overal openbaren waar Ik om hulp aangeroepen word. En mijn kracht zult u ontvangen als u deze slechts begeert.
Amen
BD.7054
3 maart 1958
Het dragen van het kruis ten behoeve van het geheel rijp worden van de ziel
Het is waarlijk beter voor u een treurig aards bestaan te leiden en dan rijk gezegend het rijk hierna binnen te gaan, dan dat u op aarde verwezenlijking vindt en u arm en ellendig ginds aankomt waar de poorten van het lichtrijk voor u gesloten zijn. Eenmaal zult u beseffen hoe kort uw leven op aarde is, gemeten naar de eeuwigheid. En u zult moeten inzien hoe onverstandig het was, om ter wille van deze buitengewoon korte tijd van leven op aarde, de vreugden van het geestelijke rijk verspeeld te hebben. Want het kan eindeloos lang duren totdat u in het hiernamaals tenminste die graad hebt bereikt dat u door een lichtschijnsel zult kunnen worden getroffen. En evenzo zult u dankbaar terugkijken op het zware lot van het leven op aarde dat u naar uw voltooiing voerde.
Maar opdat het voor u niet te zwaar zou zijn te dragen, daarvoor stierf de mens Jezus aan het kruis, in Wie zich God als de eeuwige Liefde zelf heeft belichaamd om u van uw schuld te bevrijden die u onherroepelijk eeuwig leed zou hebben opgeleverd. En dus zult u in elke nood van het lichaam en van de ziel tot Hem kunnen roepen en Hij zal u waarlijk helpen het kruis te dragen waaronder u dreigt te bezwijken. Maar denk er steeds aan dat Hij u mensen heeft aangemaand Hem na te volgen met de woorden: “Neem uw kruis op u en volg Mij na”. Hij is voor u wel de kruisweg gegaan, Hij heeft uw zondenschuld op Zijn schouders genomen en ze dus voor u gedragen. Hij droeg de oerschuld van uw eertijdse afval van God en stierf voor het teniet doen hiervan de bitterste dood aan het kruis.
Maar u mensen gaat uw weg over de aarde niet alleen om te boeten, veeleer om u positief te ontwikkelen. U zult in vrije wil een zekere graad van rijpheid moeten bereiken. U zult u zelf weer moeten omvormen tot uw oerwezen en dat betekent ook arbeid aan uzelf, arbeid die het meest succesvol geleverd wordt door werkzaam te zijn in liefde. En deze arbeid aan uzelf, aan uw ziel, verzuimt u vaak en u zult daarom ook niet vooruitgaan in uw ontwikkeling. Van uw oerschuld zult u weliswaar bevrijd kunnen worden door het verlossingswerk van Jezus Christus, en dan bent u ook in staat u positief te ontwikkelen, maar bent u nalatig, dan zult u door allerlei leed en moeiten eraan herinnerd worden dat u op aarde verblijft met het doel uw ziel te vervolmaken. Dan wordt u dus opgelegd een kruis te dragen en dat zult u op u moeten nemen en u zult de goddelijke Verlosser moeten navolgen. U zult de weg van liefde en leed moeten gaan om uw ziel rijp te laten worden.
U bent eens schuldig geworden en deze schuld is voor u teniet gedaan door het verlossingswerk van Jezus Christus. Maar u zult nu met Zijn hulp – die u zeker zult ondervinden – ook moeten trachten uw nog gebrekkige toestand op te heffen. U zult moeten doen wat de goddelijke Verlosser zelf u op aarde leerde: Zijn geboden van de liefde tot God en tot de naasten vervullen. U zult moeten dienen in onbaatzuchtige naastenliefde en daardoor uw wezen weer tot liefde moeten vormen, zoals het oorspronkelijk is geweest. U zou zonder de verlossing door Jezus Christus te zwak zijn om een leven in liefde te leiden, zoals Hij zelf het u heeft voorgeleefd. Maar deze zwakheid valt van u af wanneer u maar wilt dat Hij ook voor u gestorven is. Maar nu zult u ook Zijn genadegave – de versterkte wil – moeten gebruiken, doordat u ook een leven in liefde zult leiden, omdat alleen zoiets ook uw wezen verandert, u dus geestelijke vooruitgang brengt. Dan zult u dus de omhulsels afstoten en uw ziel zal ontvankelijk zijn voor licht.
Maar vaak zult u op een andere manier deze omhulsels kwijt moeten raken. U zult leed moeten doorstaan, dat eveneens een middel is dat ontbindt. En dan is u dus opgelegd een kruis te dragen. En u zult niet mogen morren en klagen. Integendeel, u zult dit kruis berustend moeten dragen met het oog op het leven van de ziel, dat eeuwig duurt. Want de rijpheid van uw ziel is uw eigen werk, zelfs wanneer alle schuld van u wordt afgenomen, juist door het grote werk van erbarmen van God Die uw door de schuld ontstane zwakheid kent. Hij geeft u de kracht weer terug, opdat u nu zelf de hand zult leggen aan de verandering van uw ziel, terug naar de vroegere gelukzalige toestand vol van kracht en licht.
U zelf zult de arbeid moeten verrichten, lief hebben en lijden, zoals ook Jezus voor u geleden heeft uit overgrote liefde voor u. Alleen is het veel beter wanneer slechts uw lichaam hoeft te lijden, dan dat de ziel een rijk hierna binnengaat waar een toestand vol kwelling haar lot is. Het lijden van het lichaam is gering te noemen tegenover die kwellingen van de ziel, maar u mensen zult ook het lijden van het lichaam kunnen uitbannen in het vaste geloof aan de kracht van de naam Jezus. Want dan is Hij bereid voor u het kruis te dragen. Dan is uw ziel al zoveel rijper geworden, wanneer dit geloof in u aanwezig is. Want dit sterke geloof is veroorzaakt door de liefde. En dan zal de mens ook zijn lichamelijk lijden kwijt raken, omdat de ziel nu zulke middelen niet meer nodig heeft, omdat ze die rijpheid heeft verkregen die haar de toegang tot het lichtrijk verzekert. Dan wordt de mens dus het kruis van de schouders afgenomen, dan is de liefde van de goddelijke Verlosser de mens te hulp gekomen en heeft hem bevrijd van zijn last.
Amen
BD.7055
4 maart 1958
De verbreiding van het evangelie in de wereld (Matth. 24:14)
Wanneer uw ogen steeds weer gericht worden op de gebeurtenissen in de wereld, dan moet u daarin het verloop zien van wat u al lang tevoren gezegd werd. U moet de tekenen van het aanstaande einde er in zien en als uw geest ontwaakt is zult u ook weten in welke tijd u leeft, want alles zal gebeuren zoals Ik het u door zieners en profeten liet verkondigen.
Er zal veel ramspoed zijn onder de mensen, de liefde zal verkoelen en het zal zijn zoals het was voor de zondvloed, namelijk uitgebreider genieten van de lusten van het leven, grotere zondigheid en meer ongeloof. Alles voltrekt zich op ’n manier dat de mensen het voor vanzelfsprekend houden en er niets ongewoons in zien, omdat hun denken en streven alleen maar werelds gericht is. Maar Ik heb u verkondigd dat u aan de tekenen des tijds zult inzien wanneer het einde nabij is. En daarom moet u ook op deze tekenen acht slaan. Wel zult u mensen de tegenwerping maken dat de aarde reeds vaker zulke tijden beleefd heeft, dat in elke tijd de genoemde aankondigingen verwacht konden worden als gevolg van de tijdsomstandigheden. U zult ook wijzen op tijden van grote ongelovigheid en godslasterlijke handelingen van de mensen. Maar u vergeet dat Ik er op heb gewezen dat mijn evangelie in de gehele wereld verbreid moet zijn, voordat de laatste schifting op deze aarde zich kan afspelen.
U weet echter niet wat er onder “verkondiging van het evangelie” te verstaan is. U gelooft dat dit alleen door mensen geschieden kan op zo’n manier, dat zij de kennis over het verlossingswerk en de leer van de goddelijke liefde overal daarheen brengen, waar deze tot nu toe nog niet is doorgedrongen.
Wel behoort ook deze verbreiding van mijn evangelie daarbij, maar Ikzelf zorg er voor dat deze kennis daar terecht komt waar de mensen nog geen verkondiging van Jezus Christus en Zijn verlossingswerk gebracht is. Maar Ik verschaf hun echter deze kennis rechtstreeks, Ik werk door mijn geest waar de mensen alleen uit innerlijke aandrang zich beijveren om te leven in de liefde. En dat rechtstreekse inwerken vindt plaats en zal vaak groter succes hebben dan bij mensen die al lang op de hoogte zijn van Jezus Christus en toch geen christenen genoemd kunnen worden.
Het evangelie moet eerst verbreid worden, en het wordt ook verbreid. Het wordt overal verbreid door mijn lichtboden die juist in de laatste tijd buitengewoon ijverig bezig zijn en die ook voor dit doel zich overal op aarde belichaamd hebben. Om voor Mij geschikte vaten te zijn in wie Ik mijn geest kan uitstorten, die dus de verbinding tot stand brengen tussen Mij en hen aan wie het evangelie verkondigd moet worden. Het zou waarlijk slecht met de mensen gesteld zijn als het alleen van mensen zou afhangen, wanneer en hoe de verkondiging van mijn evangelie plaats vindt. Hun pogingen zouden ook vruchteloos zijn als ook daar niet mijn geest zou werken, zodat vooraf geestelijke opwekkingen plaats vinden die dan ook het rechtstreekse inwerken van mijn kant toelaten.
Maar Ik ontferm Mij ook over hen die niet bereikt kunnen worden door de verkondigers van het evangelie. Ik daal zelf neer tot de aarde in het woord om mijn schepselen te helpen. En dit rechtstreekse inwerken heeft nog in geen andere tijd in deze mate plaats gevonden – en het is ook nog nooit aanvaard, als Ik zelf een voor Mij geschikt vat met mijn geest vulde. Want mijn tegenstander probeerde steeds weer dat licht te doven, en hij vond bij de mensen ook gehoor. Maar het was ook nog niet de tijd van het einde waarin hij op buitengewone manier tekeer gaat, om welke reden Ik ook ongewoon werken zal om de mensen te redden.
Zodoende zal overal de liefde gepreekt worden, er zullen onder alle volken geestelijke opwekkingen plaats vinden. Niet alleen door verkondigers, maar door mijn liefde en lichtboden die zich in het bijzonder over hen ontfermen die nog alle kennis over Jezus Christus en Zijn verlossingswerk ontbreekt. Deze mensen zullen steeds een leraar in hun midden hebben die door mijn geest vervuld spreken zal, en hun verkondigt wat zij voor het bereiken van hun zielenheil moeten weten. En hun zal de geest van Christus ook alles openbaren, die nu zelf tot hen gesproken heeft en tot een leven in liefde aanmanen. En dan zal het ook in hen zelf licht worden. Maar hiervoor moest eerst de tijd rijp zijn, om welke reden het uur van het einde niet eerder te verwachten was – ondanks duisternis en nood.
Maar u mensen moet op alles letten wat zich op de aarde afspeelt en u zult dan gemakkelijk beseffen in welke tijd u leeft. Want eenmaal zal ook de toekomst tegenwoordige tijd worden, eenmaal zal alles vervuld worden wat Ik lang tevoren liet verkondigen. Eenmaal zal de oogst rijp zijn en die moet in de schuren verzameld worden, en eenmaal moet ook de reiniging plaatsvinden. De oude orde moet hersteld worden en de aarde moet weer geschikt worden gemaakt voor haar eigenlijke bestemming, namelijk de zielen van de mensen tot rijpheid te brengen.
Amen
BD.7056
5 maart 1958
De strijd van Jezus tegen de verzoekingen
Ook mijn leven op aarde was aan dezelfde verzoekingen en gevechten blootgesteld die u hebt te overwinnen. Ook Ik moest worstelen om alle substanties van het aardse lichaam in de juiste ordening te brengen. Ook Ik kende de begeerten en moest er tegen vechten, want Ik was met dezelfde zwakheden behept die u veel last bezorgen en alleen de wilskracht in Mij werd ze de baas. En daarom deed Ik mijn lichaam geweld aan. Ik liet het niet de macht over mijn ziel verkrijgen, maar Ik overwon het en kon dit op grond van de liefde, die in Mij opgloeide toen Ik Me te midden van de geknechte mensheid begaf.
Ik zag de nood om Me heen, die zowel aards als ook geestelijk op de mensheid drukte. En in Mij ontbrandde het vurige verlangen om hen te helpen. Daarom lette Ik niet op het lichamelijke verlangen in Mij, Ik gaf er geen gehoor aan, want Ik wist dat Ik alleen maar zwakker zou zijn geworden in mijn wil om te helpen, als Ik acht had geslagen op mijn lichamelijke begeerten en ze had vervuld.
Maar het was een zware strijd, want van alle kanten drongen de verzoekingen zich aan Mij op en het menselijke in Mij zocht naar vervulling. Maar mijn ziel keerde zich tot God. Ze zocht steeds meer de verbinding met de Vader, naarmate de verleidingen heftiger werden. En ze ontving daarom ook steeds meer kracht, omdat deze band nooit zonder uitwerking bleef. Ik had waarlijk geen gemakkelijk leven op aarde af te leggen, tot de algehele vereniging met de geest van de Vader had plaatsgevonden. Want Ik was een mens, net als u. En Ik moest eerst hetzelfde doen wat ook uw taak is: de liefde tot de hoogste ontplooiing brengen om daardoor God, de eeuwige Liefde, in alle volheid in Mij op te kunnen nemen, dus de definitieve aaneensluiting met Hem te vinden, die ook uw doel op aarde is. En ofschoon mijn ziel uit het lichtrijk was, werd ze toch door haar vleselijk omhulsel buitengewoon in het nauw gedreven. De materie was als uw lichaam en bestond daarom uit geestelijk onrijpe substanties waar de tegenstander nog macht over had, die hij voortdurend aanzette tot begeerten en hartstochten van allerlei aard. Dat Ik hier als mens niet aan ten prooi viel, bracht alleen de liefde in Mij tot stand, die de wil in Mij sterker maakte om weerstand te bieden.
En het verblijf in de duistere, zondige omgeving, gaf ook de verderfelijke geesten van buiten de gelegenheid het lichaam lastig te vallen en het verlokkende beelden voor te spiegelen, welke de zinnen benevelen en mijn weerstand moesten verzwakken. Maar Ik mocht deze verderfelijke geesten niet opzij dringen. Ik moest proberen ze zachter te maken. Ook tegenover hen moest Ik de liefde naar voren laten treden, omdat Ik inzag dat ook zij deerniswekkende wezens waren, die de tegenstander in zijn macht had en die eens van hem zouden moeten worden verlost. En daarom mocht Ik niet met geweld tegen deze kwade geesten optreden, maar moest Ik Me oefenen in geduld en zachtmoedigheid. Ik moest hen weerstaan en door mijn wil om lief te hebben hen zachter maken, tot ze van Mij afzagen.
Ik was een mens en heb moeten strijden en lijden als een mens, omdat dit alles tot het verlossingswerk behoorde dat Ik voor mijn gevallen broeders wilde volbrengen. Want Ik wilde tegelijkertijd ook de mensen tonen op welke manier ze meester over hun zwakheden en begeerten kunnen worden. Ik wilde hun het leven voorleven, dat ook hen moet helpen vrij te worden en zich aaneen te sluiten met de Vader van eeuwigheid. Ik wilde hen bewijzen dat het mogelijk is alle verzoekingen te weerstaan met de kracht van de liefde, dat dus de liefde eerste en laatste voorwaarde is om het aardse leven te kunnen afleggen met het succes volmaakt te worden en zich met God te verenigen.
De liefde in Mij gaf Mij als mens het besef van de reden van de ongelukkige toestand, zoals ook u mensen pas door de liefde tot het juiste inzicht zult kunnen komen. En de liefde in Mij gaf Mij ook de sterke wil om het werk van verlossing te verwezenlijken, ten behoeve waarvan mijn ziel zich op aarde had belichaamd. Ik wist als mens, dat Ik alleen met de kracht van de liefde uit God dit werk zou kunnen volbrengen. En daarom vroeg Ik om de liefde. Ik smeekte haar zich aan Mij te schenken en Ik maakte dus mijzelf ook gereed om de kracht van de liefde van God in Me op te nemen. Ik trachtte alle begeerten te weren. Alle onzuivere gedachten, die de tegenstander in Mij wilde wekken, belette Ik de toegang. Ik stelde steeds weer mijn liefde tegenover hem, waarvoor hij moest wijken. En zo was mijn hart spoedig alleen vervuld van de liefde. Ik verbond Me steeds inniger met de eeuwige Liefde, die zich aan Mij schonk en Mij nu ook krachtig liet worden, zodat Ik met een sterke wil de eindbestemming van mijn bestaan op aarde tegemoet ging.
Desondanks hield de tegenstander niet op mijn lichaam steeds weer buitengewoon te kwellen, doordat hij Mij steeds meer in verzoeking bracht, hoe duidelijker hem mijn voornemen werd. En Ik moest tegen hem strijden tot aan mijn einde. Steeds weer kwam het menselijke in Mij tevoorschijn, zodat Ik in mijn zwakte tot de Vader bad: “Als het mogelijk is, laat dan deze kelk aan Mij voorbijgaan.” Maar de band met de Vader was sterker en Ik gaf Me volledig over aan Zijn wil. Ik zag de grenzeloze ellende van de mensheid en de steeds sterker wordende liefde was bereid tot het reddingswerk voor deze mensheid.
Een mens leed en stierf de dood aan het kruis. Doch deze mens was alleen het omhulsel van Mij zelf. Ik kon mijn intrek in hem nemen en het was de liefde die het verlossingswerk volbracht. Het was de liefde welke de zondeschuld van de mensheid teniet deed. En deze liefde was Ik zelf.
Amen
BD.7057
6 maart 1958
“De deemoedige schenk Ik mijn genade”
Mijn geest is machtig in de zwakke.
Maar dat wil niet zeggen dat het geloof van de mens zwak mag zijn, het gaat veeleer alleen om de deemoed van het hart, dat de mens inziet en voor Mij belijdt dat hij zwak en onwaardig is, en dat hij Mij om genade vraagt, die Ik hem dan ook rijkelijk doe toevloeien. Mijn geest kan alleen werken in een waarachtig deemoedige mens, want deze geeft zich totaal over aan Mij. Hij vraagt niets voor zichzelf, maar laat het aan Mij over wat Ik hem schenk. En een waarachtig deemoedige mens zal ook rijk met genaden worden gezegend. Hij zal deze benutten en hij zal ook innerlijk worden aangedreven in liefde werkzaam te zijn, omdat dit de bijkomstigheid is van ware deemoed, dat de liefde voor Mij en voor de naaste in het hart ontbrandt. Een deemoedige mens heeft zich al bevrijd van de heerschappij van mijn tegenstander, wiens oereigenschap de hoogmoed is. Dus is ook het dichter bij Mij komen voor hem alleen waard om naar te streven en een dergelijk verlangen wordt ook mijnerzijds ondersteund. Anders gezegd: de geestvonk in de mens streeft naar de vereniging met zijn Vadergeest van eeuwigheid en dus kan Ik mijn geest ook uitgieten over hem. Maar nooit kan mijn geest daar werken waar nog het kenmerk van mijn tegenstander, de hoogmoed, is aan te treffen. Want dan zou dat als het ware een samenwerking zijn van Mij met hem.
De mens moet deemoedig zijn geworden, voordat Ik in hem werkzaam kan worden.
Maar wat dient onder ware deemoed te worden verstaan?
Geen mens hoeft openlijk de ware deemoed te laten zien door uiterlijke gebaren, door gelaatsuitdrukkingen of uiterlijk gedrag tegenover de medemens. Ik kijk alleen naar de deemoed van het hart, naar het innerlijk toegeven van zwakheid en zondigheid, naar het inzien van de onwaardigheid van het geschapen wezen tegenover zijn God en Schepper, en dus ook naar het bekennen van zijn schuld door de vroegere zonde van afval. Eens waren alle wezens wel evenbeelden van Mij, die in stralende schoonheid ook Mij zelf als hun Schepper blij maakten.
Maar ze bleven niet wat ze waren. Hun hele wezen veranderde in het tegendeel en in deze toestand konden ze zich niet meer voor mijn ogen staande houden. Maar in hun blindheid wierpen ze zich op als hoger dan Ik, omdat ze het wezen van mijn tegenstander hadden aangenomen, die vol hoogmoed was. De terugkeer naar Mij is daarom niet eerder mogelijk dan wanneer het wezen zijn hoogmoed heeft afgelegd. Wanneer het hem heeft veranderd tot diepste deemoed, wanneer het zijn grote verdorvenheid en de verre verwijdering van Mij inziet en nu verlangend de handen naar Mij uitstrekt om erbarmen. Dan zal Ik waarlijk niet lang talmen, Ik zal zijn handen vastpakken en het wezen naar Mij toe trekken, want in zijn deemoed wordt het tot mijn kind dat door de Vader liefdevol aan Zijn hart wordt getrokken en dat Hij nu ook overstelpt met bewijzen van Zijn liefde, met genaden in overvloed en dat Hij nu ook weer kan aanstralen met Zijn geest. En nu zal ook de kracht van de geest duidelijk aan het licht komen. De mens zal gaven vertonen die schijnbaar bovennatuurlijk zijn maar die eigenlijk alleen die eigenschappen zijn die het wezen in het allereerste begin bezat, zonder welke een volmaakt wezen ondenkbaar is. De mens zal vol licht en kracht zijn, dat wil zeggen: over een ongewoon weten beschikken en ook over vermogens die anders een mens niet eigen zijn. Maar hij zal ook, ondanks zijn nu duidelijk zichtbare band met God, ten diepste deemoedig blijven, want de deemoed is een van de goddelijke eigenschappen die alleen door de afval omsloeg in het tegendeel. En zo zult u mensen ook steeds naar de ware deemoed moeten streven, als u wilt dat mijn geest werkzaam zal worden in u. Want wie nog een vonkje hoogmoed in zich draagt, die heeft zich nog niet losgemaakt van mijn tegenstander en diens voortdurende inspanning zal het zijn, hem verder in zijn ketenen te houden. En de wereld biedt hem daartoe vele mogelijkheden, zodat de mens steeds meer roem en eer zoekt en op alles neerziet wat klein en gering is. Maar dit is ook een zeker bewijs van zijn toebehoren aan de tegenstander, dat u mensen niet buiten beschouwing zult moeten laten en u moet hoeden voor een dergelijk innerlijke gezindheid, die waarlijk nog ver verwijderd is van ware deemoed. Maar wilt u dat Ik zelf machtig in u zal worden, dan zult u zich ook bewust moeten zijn van uw zwakheid, want alleen de deemoedige schenk Ik mijn genade.
Amen
BD.7059
8 maart 1958
Verandering van wezen vraagt arbeid aan de ziel
De verandering van uw wezen zult u alleen zelf tot stand kunnen brengen, omdat u het zelf was die zich misvormde, omdat u zelf uw eens volmaakte wezen tot onvolmaaktheid hebt gevormd. Ik schiep u volmaakt, want uit Mij kan niets voortkomen wat onvolmaakt is. Ik voorzag u daarom van een vrije wil, die u echter hebt misbruikt en waarom u ook uw volmaaktheid weggaf. Wat u zelf nu daardoor verloor, zult u nu ook zelf weer terug moeten proberen te verkrijgen.
Want ik kan u niet tegen uw wil de vroegere volmaaktheid teruggeven. Ik kan u er steeds alleen maar bij helpen, laat het echter aan uw wil over of u deze hulp aanneemt. De wil alleen bepaalt dus of en wanneer u de verandering – terug naar uw vroegere wezen – voltrekt. En daarom is de omvorming van de wil helemaal een persoonlijke aangelegenheid van ieder mens, die geen wezen in zijn plaats voor hem kan verrichten. De wil van ieder afzonderlijk moet actief worden en alle tekenen van onvolmaaktheid afleggen en dat vraagt arbeid van de mens aan zichzelf. Ieder mens weet dat hem fouten en zwakheden aankleven, dat hij er ver van verwijderd is volmaakt genoemd te kunnen worden.
Ieder mens weet dat zijn wezen niet goddelijk is, dat hij niet veel goddelijke tekenen kan laten zien, dat veel meer iets tegen-goddelijks zijn wezen kenmerkt. Dat hij niet vrij is van eigenschappen die aan een goddelijke oorsprong zouden kunnen doen twijfelen, wanneer hij geen weet heeft van zijn voormalige afval.
En al deze tegen-goddelijke eigenschappen moet hij proberen te veranderen. Hij moet in zich alles weer in de juiste ordening brengen, die hem eens gelukkig stemde en waar hijzelf is uitgestapt. Hij moet elke aanklevende eigenschap proberen te veranderen in het tegendeel, zoals hij dit eertijds heeft gedaan.
Dan zal hij alle deugden ontplooien, die hem weer tot een goddelijk wezen bestempelen en hij heeft dan dus de omvorming tot stand gebracht en keert terug in zijn oerstaat, die licht en kracht en vrijheid betekent. Maar waardoor is deze omvorming mogelijk?
Alleen maar door de liefde.
Het was de liefde waarvan het wezen zich ontdeed en daardoor viel. Alleen de liefde kan hem weer helpen opwaarts te gaan. De liefde vormt al het verkeerde weer om en maakt het voor het wezen weer mogelijk in mijn nabijheid te komen. De liefde is het kenmerk van het goddelijke en dus moet ook het wezen dat de liefde in zich tot ontplooiing brengt, zijn vroegere goddelijke staat weer bereiken. Maar voor een leven in liefde is de wil van de mens nodig. De liefde moet in het hart van ieder mens worden ontstoken en dan zal de mens ook de kracht opbrengen om aan zichzelf te werken en zijn wezen om te vormen, dan zal hij tegen alle fouten en zwakheden vechten. De liefde zal hoogmoed veranderen in deemoed, onverdraagzaamheid in geduld, hardvochtigheid in barmhartigheid, twistzucht in vredelievendheid, zelfzucht in rechtvaardigheid, toorn in zachtmoedigheid.
Elk kwaad in de mens zal moeten wijken voor de liefde, want deze is goddelijk en ze brengt al mijn schepselen die zich eens van Mij scheidden, weer bij Mij terug. Maar deze liefde wees u eens af. Daarom zult u nu weer zelf uw best moeten doen dat ze u bestraalt, waartoe alleen uw wil nodig is, dus een openen van het hart.
Want mijn liefde is voortdurend naar u uitgegaan ofschoon u zich van Mij afkeerde en mijn liefde daarmee afwees.
Maar ze wil nu ook door u beantwoord worden en daarom zult u vooreerst bereid moeten zijn de liefdesvonk in u – die mijn geschenk is aan ieder op aarde als mens belichaamd wezen – te doen ontbranden. Dan pas kan Ik het kleine vlammetje van liefde voeden met het vuur van mijn eeuwige liefde, omdat dan de weerstand tegen Mij van uw kant is opgeheven en u bereid bent de terugweg naar Mij te aanvaarden. Steeds zal ik u genade laten toestromen, steeds zal Ik u helpen opwaarts te gaan. Maar pas uw vrije wil zal de genade werkzaam laten worden, pas uw vrije wil zal mijn hulp aannemen en dus zal uw vrije wil ook moeten beginnen met de arbeid aan uw ziel, die voor de omvorming van het wezen nodig is. Overweeg dit, dat u niet de korte tijd op aarde voorbij laat gaan in het onwerkzaam zijn van de wil, want niemand kan deze arbeid voor u verrichten, noch een mens, noch een lichtwezen, al zou hun liefde voor u nog zo groot zijn. Alleen liefdevolle voorbede van mensen kan u helpen voor het toesturen van kracht, die u echter steeds in vrije wil zult moeten aannemen en juist benutten. Daarom zou u niet zo onverschillig moeten voortleven. U zou u van uw opgave bewust moeten worden en blijven en de ziel helpen volmaakt te worden, wat u op aarde wel kunt bereiken, wanneer u maar uw wil ijverig werkzaam laat worden en hem dus vooreerst op Mij richt.
Dan zal Ik u vastpakken en waarlijk niet meer laten vallen. Dan zal mijn sterke arm u vasthouden, want de op Mij gerichte wil betekent ook het opgeven van de weerstand en dan heeft de bestraling door mijn liefde ook weer effect en is in staat in de mens de liefde te ontsteken en dan zal ook de mens de arbeid aan zijn ziel verrichten.
Hij zal weer veranderen en de terugkeer naar Mij zal er ook met zekerheid op volgen.
Amen
BD.7060
9 maart 1958
Gods leiding – Wil – Geloof – Liefde
Wie aan mijn zijde gaat, kan zijn weg over de aarde gerust afleggen. Hij hoeft niets te vrezen, omdat hij onder mijn bescherming staat door zijn vrijwillige verbinding met Mij. Dus moet Ik steeds uw Leider zijn. U zult de weg niet alleen mogen gaan, opdat de ander zich niet bij u aansluit, die u niet wil beschermen, maar u alleen wil verleiden. Het is niet moeilijk de weg over de aarde met succes af te leggen, omdat er niets anders voor nodig is dan dat u zich aan Mij toevertrouwt, dat u eenvoudigweg wenst met Mij verbonden te zijn, want deze wens wordt u zeker vervuld.
Ik liet de aarde, evenals de hele schepping, alleen ontstaan met het doel dat u weer zult terugkeren naar Mij, van wie u zich eens heeft afgewend. En zodra u nu als mens, Mij als uw God en Schepper erkent en wenst met deze God verbonden te zijn, zal Ik me ook aan u als Vader openbaren. Ik zal u bij de hand nemen en u leiden op de weg naar het vaderhuis, want mijn vreugde is overgroot, wanneer u dat als mijn kinderen wilt bereiken.
Maar voelt u Mij naast u, dan zult u ook tweespraak met Mij houden en u zult al mijn aanwijzingen opvolgen. U zult in acht nemen wat Ik u aanraad. U zult steeds meer inzien dat mijn vaderliefde voor u zorgt en u zult veilig en gerust uw weg over de aarde gaan.
Maar het ergste voor u mensen is, wanneer u alleen gaat. Want u blijft niet lang alleen, veeleer geeft u mijn tegenstander de gelegenheid u te benaderen. Hij ontpopt zich tegenover u niet als vijand, maar doet u schijnbaar vriendelijke aanbiedingen die erg verlokkend zijn en die u niet goed kunt weerstaan, omdat ze nog meer beantwoorden aan uw aard. Maar Ik kan hem niet verdringen zolang u niet tot Mij roept.
Maar voor u allen zal het weet hebben van Mij – van een God van liefde, wijsheid en macht – niet verborgen blijven. U allen ontvangt ook kennis van Mij. Of u uw wil serieus op Mij richt staat u vrij, maar dit is steeds doorslaggevend voor het resultaat van uw aards bestaan. Er is u echter ook een stille vermaner meegegeven, die u waarschuwt voor mijn tegenstander en die u naar Mij dringt. En aan deze zachte aandrang in u zult u moeten toegeven en het zal niet in uw nadeel zijn.
En hebt u eenmaal de band met Mij tot stand gebracht, dan verbreekt u ze ook niet meer zo gemakkelijk, omdat Ik u met liefdevolle hand vasthoud of u steeds weer als een goede herder lok om Mij na te volgen.
En ieder mens die zijn dagtaak begint met aan Mij te denken, ieder mens die Mij om mijn leiding en mijn zegen vraagt, kan nu ook onbezorgd in de wereld vertoeven.
Ik zal steeds aan zijn zijde gaan en er op letten dat hij niet struikelt. Ik zal hem ook kracht geven om aan de steeds weer op hem toekomende verzoekingen van mijn tegenstander weerstand te bieden. Want wie Mij tot Leider kiest, die leid Ik ook waarlijk juist.
Maar steeds weer moet er de nadruk op worden gelegd, dat deze overgave aan Mij eerst het geloof in Mij vraagt. En dit geloof komt niet alleen voort uit de kennis over Mij, maar het vereist een graad van liefde die het geloof pas levend zal laten worden. En omdat het bij zoveel mensen aan liefde mankeert, ontbreekt het hun ook aan een juist geloof in een God, die voor Zijn schepselen een Vader wil zijn, die hen als liefdevolle Vader ook graag door het aardse leven wil leiden en aan wiens leiding ze zich daarom kunnen toevertrouwen.
Daarom zijn er, ondanks het op de hoogte zijn van God, weinig betrekkingen tussen de mensen en Mij. En of Ik ook vaak, zonder herkend te worden, me tot hen wend en me aanbied aan hen als Leider, ze vertrouwen op hun eigen kracht en verstand en gaan alleen. Maar ze zijn niet afkerig van de andere begeleider, die hun ongeloof voor zichzelf tracht te benutten en ook succes heeft. Daarom is het grootste kwaad in de wereld de liefdeloosheid, want kleine werken van onbaatzuchtige naastenliefde zouden al het bewuste gevoel van de mens en zijn denken ontsluiten. En de geest van de mens, die een deel van Mij is, zou zich kunnen uiten en hen naar Mij dringen, in wie hij dan ook in staat is te geloven, wanneer hij eenmaal de liefde in zich heeft ontstoken.
Zonder liefde zal de wil van geen enkel mens zich ooit op Mij richten. En daarom is er ook de grote geestelijke nood op aarde. Het is een strijd om het bestaan, die heel wat lichter zou zijn wanneer de mens Mij toestond voor hem te zorgen en voor hem een trouwe Helper en Leider te zijn. Maar ieder mens kan de liefde in zich doen ontbranden. Ieder mens kan Mij daarom ook herkennen en zijn wil bewust op Mij richten en dus ook mijn leiding wensen.
Maar daar het leven op aarde hem gegeven is met het doel zijn wil te beproeven, wordt ook elke dwang uitgeschakeld. Doch Ik probeer alles om de mens aan te sporen in liefde werkzaam te zijn, om ook zijn geloof in Mij te winnen. Want dit geloof zal voor hem waarlijk zijn weg over de aarde lichter maken. Als hij Mij eenmaal heeft herkend, zal hij zich ook aan Mij toevertrouwen en niet zonder Mij willen voortgaan. En hij zal zijn pelgrimstocht nu ook niet meer alleen gaan. Ik zal hem overal begeleiden en hij zal waarlijk een sterke steun aan Mij hebben. Hij zal op Mij kunnen steunen in elke nood en elk gevaar. En de terugweg naar het vaderhuis zal nu zonder fouten worden afgelegd, omdat Ik zelf hem daarheen leid.
Amen
BD.7062
10 maart 1958
De aankondiging van de voorloper van Jezus Christus
Niemand van u mensen zou nog in de waarheid zijn als deze u niet steeds weer verkondigd zou worden door mijn geest.
Wat ten tijde van mijn aardse leven de mensen als zuivere waarheid werd gepredikt, bleef niet lang zuiver. Want zodra het menselijk denken ermee begon mijn leer voor de doeleinden van gehele volken ten nutte te maken, werd ook alles met menselijke bijvoegingen vermengd. Mijn leer kwam te weinig overeen met het eigenbelang van de mensen, daarom zochten de afzonderlijke gemeenten deze leer meer of minder ter zake dienend om te vormen. En zo werd de eens door Mij zelf gestichte kerk, de zogenaamde oerkerk, heel spoedig alleen nog maar een vertekend beeld van datgene wat zij in het begin was. Mijn zuivere leer heeft talloze veranderingen ondergaan en wat nu nog bestaat, kan er geen aanspraak meer op maken de zuivere waarheid te zijn. Om de waarheid zuiver te bewaren behoren er geschikte opnamevaten te zijn waarin mijn geest voortdurend kan instromen. De goddelijke geest moet zich onafgebroken kunnen uitgieten en de door Mij aan de mensen gegeven leer moet ook door mensen verkondigd worden die vol zijn van de geest. Want anders kunnen de woorden al in de mond van de verkondigers veranderd worden en dan al een andere betekenis opleveren.
Er moet dus altijd rekening mee gehouden worden dat iets zuiver goddelijks in een niet goddelijke omgeving iets van zijn reinheid zal verliezen, omdat Ik op de wil van de mens geen dwang uitoefen. Wat de afzonderlijke mens uit de hem gegeven waarheid concludeert staat hem vrij, want reeds gedurende mijn verblijf op aarde werd mijn heilig woord verdraaid als het de mensen nuttig scheen. Ik kan nu wel telkens weer de zuivere waarheid naar de aarde zenden door mijn geest, maar Ik zal ook nu de mensen niet onvrij maken doordat Ik hun de waarheid opdring. Maar zolang mensen zich Mij vrijwillig ter beschikking stellen en zich als opnamevat van mijn geest omvormen, zolang is het ook steeds weer mogelijk elke bestaande dwaling te corrigeren, iedere onopgehelderde vraag op te helderen en de mensen een zuiver licht te geven dat van Mij uitgaat, het Oerlicht van eeuwigheid. Maar de mensen houden wederom vast aan de misvormde leren met een taaiheid, waar mijn tegenstander achter staat, die altijd tegen het licht der waarheid zal strijden. En zo heeft zich over de mensen een bijna ondoordringbare nacht uitgespreid, omdat leugen en dwaling gelijk staan met duisternis. Maar mijn lichtdragers wordt het buitengewoon moeilijk gemaakt deze geestelijke duisternis te doorbreken, omdat de mensen al zo verblind zijn dat zij het ware licht niet meer kunnen herkennen.
En daarom zal een machtig licht verschijnen dat van Mij en mijn wederkomst in de wolken zal getuigen.
Het zal getuigen van het gericht en de wegneming van de mijnen op de dag van het gericht.
Een stralend helder licht zal verschijnen en opnieuw mijn zuiver woord verkondigen. Een roepende in de wereldwoestijn zal te voorschijn komen en de mensen uit hun doodsslaap proberen wakker te schudden.
Hij zal diegenen te hulp komen die van Mij en mijn werken aan hen getuigen. Hij zal de waarheid van dat bevestigen wat door het werken van mijn geest aan de mensheid werd overgebracht.
Hij zal een geweldige taal spreken en niemand rechtvaardigen die duistere paden bewandelt. En hij zal ook de machtigen niet vrezen maar hen het masker van het gezicht trekken, hij zal ze voor schut zetten en hun ware gezindheid openbaren.
Hij zal strijden met het zwaard van de mond, want hij zal aangevallen worden door hoog en laag omdat niemand de zuivere waarheid wil horen die in overeenstemming is met de leer die Ik eens op aarde predikte. Deze dus is mijn afgezant door wiens mond Ik zelf spreek – die slechts zijn laatste missie op deze aarde zal vervullen, namelijk Mij en mijn komst nog eenmaal aan te kondigen zoals het geschreven staat. Wanneer dit licht gaat stralen weet u dat mijn komst aanstaande is en ook het gericht.
Dan zullen door hem ook ongewone dingen gaan gebeuren, maar dat zal dan de mensen vanwege hun vrijheid van wil geen schade meer berokkenen. Hij zal maar weinig geloof vinden en alleen zij die geestelijk ontwaakt zijn herkennen hem en zijn missie. Voor de geestelijk zwakken zal hij echter een buitengewoon sterke hulp betekenen, want zijn woord is vol van kracht. Dan is ook de laatste fase van deze aarde gekomen, want deze roepende zal de heftigste tegenstander zijn van hem die de mensen tot heerser uitroepen, waarin mijn tegenstander zich zal belichamen om het laatste schandelijke werk tegen Mij te ondernemen.
Want nu zal de geloofsstrijd ontbranden en de mijnen zullen in dit licht dat Ik zelf naar de aarde zend een grote steun hebben. Zij zullen veel kracht ontvangen om stand te houden in de tijd van de grootste nood die aan mijn komen vooraf gaat. Ik laat u mijn getrouwen niet zonder hulp, en opdat u sterk blijft kondig Ik u dit licht, deze roepende, aan, en dan weet u ook, dat Ik snel zal komen, om u te halen, om aan de activiteiten van mijn vijand een einde maken, om de waarheid naar de uiteindelijke overwinning te voeren.
Amen
BD.7063
11 maart 1958
Bescherming in de geloofsstrijd door lichtwezens, en zielen uit het hiernamaals
Het zal een uitermate hevige worsteling zijn, waartoe mijn tegenstander u die Mij trouw bent en blijven wilt, aanleiding geeft. Hij zal op elke manier proberen u van het geloof af te brengen, van geestelijk streven en dus van Mij zelf. En Ik zeg u dat van te voren, opdat u erop bent voorbereid en dan niet twijfelt aan Mij en mijn macht. Want zijn tijd is hem gegeven, maar die is beperkt, dus wordt ook zeker zijn doen en laten door Mij beëindigd.
Maar op u zal hij zich nog op elke manier uitleven, want hij weet toch dat u hem veel van zijn aanhang afhandig zult kunnen maken. Maar juist om deze aanhang gaat het. Veel zielen in het rijk hierna zullen u onder hun hoede nemen en u helpen in de vele tegenspoed die hij u zal bereiden. En Een is er die altijd tot helpen is bereid. En wanneer Ik u mijn bescherming en mijn hulp beloof, dan zult u waarlijk zonder vrees ook deze tijd tegemoet kunnen zien, want ze duurt niet lang – maar ze vraagt van u uw wil en uw standvastigheid in het geloof.
Steeds weer zal u zich met Mij moeten verbinden in innig gebed, steeds vlijtiger zult u moeten werken aan uzelf en ook in mijn wijngaard. U zult steeds vaker de kracht uit mijn woord moeten putten en een open oog hebben voor alles wat om u gebeurt, want ook de nood om u heen zal toenemen en dan kan uw liefde zich bewijzen. En ook uw kracht zal toenemen met elk werk van liefde dat u verricht.
Al mag er ook aan de ene kant schijnbare vooruitgang te melden zijn, al mag er voorlopig aards geen achteruitgang te zien zijn – geestelijk gaat echter alles het verval tegemoet en het doen en laten van de mensen zal ook duidelijk laten zien dat ze in de macht van mijn tegenstander zijn. En juist dan hebt u een buitengewone innerlijke kracht nodig die u alleen maar uit de innige band met Mij zult kunnen betrekken. Want hoe meer de wereld op de voorgrond treedt, des te onwerkelijker schijnt al het geestelijke, elke geloofsleer en ook het geestelijke weten.
Want mijn tegenstander zorgt ervoor, dat alles in twijfel wordt getrokken en hij zal zeer ijverige krachten hebben, die openlijk tegen de mijnen optreden en van hen elk geloof zouden willen vernietigen. En zou deze tijd zeer lang duren, dan zouden ook de mijnen te zwak zijn om weerstand te bieden, maar ter wille van de uitverkorenen zal Ik de dagen verkorten en u zult kunnen aannemen dat u deze tijd zult doorstaan, dat Ik u buitengewone versterking bezorg, omdat Ik weet, dat ook de worsteling ongewoon zwaar wordt voor u.
Maar Ik verlaat de mijnen niet en verlicht hun geest, zodat ze niet door mijn tegenstander op een dwaalspoor terecht komen. En tevoren doe Ik al alles om de mijnen een sterk geloof te bezorgen, dat dan ook kracht is, waarmee ze alles de baas kunnen worden. En ook voor mijn lichtdragers zal de ene tegenwerking zich na de andere ontwikkelen door zijn invloed, maar wie zich in vrije wil aan Mij heeft overgegeven, hem staan ook talloze lichtwezens terzijde en bieden weerstand tegen de vijandige macht doordat ze de tegenstander door de volheid van hun licht verzwakken, waartegen hij niet is opgewassen.
En zo hoeft u maar voortdurend de band, zowel met Mij als ook met alle wezens van het licht te zoeken, dat ze u mogen omringen om u te beschermen. En uw overgave aan Mij verzekert u nu ook de hulp van die wezens die helemaal in mijn wil zijn binnengegaan. En mijn wil is het u bij te staan tot aan het einde en deze wil is ook de hunne – en dus bent u waarlijk niet aan het doen en laten van de tegenstander overgeleverd, veeleer zult u het bewijs leveren dat kracht en sterkte u doorstroomt, zodra hij u nadert in de gedaante van aardse vijanden die u en uw geestelijk werkzaam zijn willen hinderen, die ook uzelf zouden willen bewegen af te vallen, maar niet met de kracht van de geest rekening houden waarmee u vervuld bent.
Werk daarom zolang u nog ongehinderd zult kunnen werken. Draag het licht in de duisternis binnen en sluit u steeds inniger aan bij Mij en u zult waarlijk kunnen standhouden ook in de zwaarste strijd, u zult als overwinnaar uit de geloofsstrijd tevoorschijn komen, want mijn kracht zal machtig worden in u.
Amen
BD.7065
13 maart 1958
Verlossing van het gekluisterde in de omgeving
U allen zult tot verlossing van het geestelijke kunnen bijdragen, als uw liefde maar alles omvat, wat nog in onvrijheid en daarom in een ongelukzalige toestand verblijft. De liefde is het enige verlossingsmiddel. Want de liefde is een versperring, die u opricht tegen de tegenstander, die hem zijn werkzaam zijn belet.
Wanneer u denkt aan het ongelukkige gekluisterde geestelijke, dat het nog aan de tegenstander toebehoort; wanneer u het zult willen helpen en u uw kracht inzet om het te bevrijden, dan doet u waarlijk een verlossingswerk van de grootste betekenis. Want de positieve ontwikkeling wordt voor dit geestelijke vergemakkelijkt. Het is in staat zich sneller aan de wetten van de goddelijke ordening aan te passen en kan de uiterlijke vorm ook gemakkelijker openbreken en sneller in nieuwe andere vormen worden ingebed, zodat het vlugger rijp wordt.
En deze verlossing van het gekluisterde geestelijke brengt u mensen tot stand door die bezigheid, die u onder de zegen van God bewust in liefde verricht, zij het door het scheppen van materiële dingen, die een dienend doel vervullen, of ook door het te helpen dienstbaar te zijn, als de wil u maar steeds aanzet dit gebonden geestelijke te helpen vooruit te gaan. Elke arbeid zal dan, buiten zijn eigenlijke doel, ook een geestelijke uitwerking hebben, die u weliswaar niet ziet, maar die ontegenzeglijk voor het gebonden geestelijke weldadig is en ook uzelf in een sfeer buiten de normale levenssfeer verplaatst, dat het geestelijke in de materie en ook in de wereld van de natuur zich bij u aansluit en u dus zelf uitstralingen afgeeft en bijgevolg uw nabijheid al verzachtend werkt op het nog gekluisterde geestelijke.
U zult het mogen geloven, dat u al geweldige verlossingsarbeid verricht, wanneer u alles om u heen met liefdevolle gedachten omvat. Echter niet met een liefde, die wil bezitten, maar met medelijdende, gelukkig makende liefde, die wil helpen en die alles beziet, wat u in het dagelijkse leven dient. Het in de materie gekluisterde geestelijke ervaart deze liefde en het is steeds meer bereid u te dienen. En dat is al het begin van het opgeven van de weerstand.
U zelf leeft dan echter een bewust leven. Bewust van uw eigen taak en ook bewust van de toestand van alle schepselen en alle geschapen dingen. En als u zelf dus in het stadium van een dergelijke liefde bent binnengegaan, die alles omvat – ook de zogenaamde dode materie – dan zal het voor u ook gemakkelijk zijn in uzelf de terechte ordening tot stand te brengen, omdat de liefde dan de kracht is, die het ook volbrengt, de substanties die nog tegen God gericht zijn te verzachten en hen te helpen geestelijk te worden.
U zult dus als het ware een strijd moeten voeren tegen hem, die deze substanties nog in zijn macht heeft. Maar tegen deze zult u alleen maar kunnen strijden met de wapens van de liefde. Het is een onomstotelijke wet, dat de tegenstander van God alleen door de liefde zijn aandeel kan worden ontworsteld.
En wanneer u nu weet, dat zelfs het in de materie gekluisterde geestelijke voor de kracht van uw liefde bezwijkt, dat het contact zoekt met u en in uw handen als het ware zijn weerstand opgeeft, dat het door uw wil zich zal laten omvormen om nu ook te kunnen dienen, dan zal het u ook niet moeilijk vallen te geloven, dat u dezelfde omvorming ook in u tot stand zult kunnen brengen door de liefde. Dat u in de liefde een zo doeltreffend wapen hebt tegen de vijand van uw ziel, dat deze steeds minder invloed krijgt op die geestelijke substanties, die nog als ongeordend in uw lichamelijke omhulsel aanwezig zijn.
De liefde kan alles bereiken. De liefde neemt ook pijn en smart op zich, wanneer ze daardoor een reddingswerk kan volbrengen. En deze onbaatzuchtige liefde zult u mensen moeten opbrengen. Want aan deze liefde kan de tegenstander geen weerstand meer bieden. Hij zal dan de plaats mijden, waar hem steeds maar alleen de liefde tegemoet treedt, omdat daar zijn macht is gebroken. Maar dat betekent in de eerste plaats, dat u uzelf zult moeten vormen tot liefde. Dan pas is ook de kracht in u, zelf verlossend bezig te zijn.
En alles heeft bijstand nodig, zowel uw medemensen alsook de scheppingswerken die u omgeven, zij het de materie, de planten of de dieren. Dit alles kan bij het rijp worden van hun zielensubstanties worden geholpen door u, die als ik-bewust wezen in het laatste stadium van ontwikkeling bent.
Straalt u veel liefde uit, dan wordt ook datgene, wat zich in uw omgeving bevindt, door deze liefde geraakt en aangezet zijn weerstand te verzwakken. Het voelt de uitstraling van uw liefde als weldadig aan en het gaat als het ware uw wil binnen om dienend zijn taak te vervullen, zoals het echter ook elke liefdeloze straling ondergaat en verhardt en dit dan als zodanig te kennen geeft door abnormale ontwikkeling, door boosaardigheid of een ongunstige invloed op zijn omgeving.
Wat zou u mensen allemaal kunnen bereiken, wanneer liefde uw hele wezen bepaalde om te denken en te handelen. En er zouden zich ook waarlijk geen ongeordende toestanden in en bij uzelf doen gevoelen, omdat uw liefde u ook voortdurend de stroom van kracht uit God zou verzekeren en deze waarlijk alles tot stand brengt, dus ook in staat is ordening te scheppen op een manier, die al het nog onrijpe geestelijke gewillig aan zich onderwerpt.
Met geweld zult u niets bereiken, maar met liefde alles. En bijgevolg zult u gezond kunnen worden naar ziel en lichaam, wanneer u probeert in liefde met alles in de juiste ordening te komen. Dan zal de liefde alles veranderen, wat zich tevoren uitte als tegen God gericht. Op grond van de liefde zal de ziel van alle omhullingen verlost worden. En ook het lichaam zal ophouden in strijd met God actief te zijn, omdat de liefde nu de tegenstander elke toegang belet, omdat waar de liefde is, zijn werkzaam zijn nu onmogelijk is geworden.
Amen
BD.7066
14 maart 1958
De verlossende kracht van de naam Jezus
In mijn naam moet u mensen het heil zoeken, u moet weten dat u nergens anders heil kunt vinden dan bij Mij, dat u ook onvoorwaardelijk Mijzelf in Jezus Christus moet erkennen, dat u dus moet geloven in de goddelijke Verlosser en Zijn werk van erbarmen. In de mens Jezus kwam Ikzelf naar de aarde, door Zijn mond onderwees Ikzelf de mensen en in Hem werd mijn kracht zichtbaar. Door Hem verrichtte Ik wonderen, wekte Ik doden op tot leven, maakte zieken gezond en hielp de mensen in hun aardse nood. In Hem stierf Ikzelf de dood aan het kruis, want de mens Jezus had Mij geheel en al in zich opgenomen omdat Hij zelf zich tot liefde vormde en voor Mijzelf bijgevolg een geschikt omhulsel werd waarin Ik het verlossingswerk kon volbrengen om de zondeschuld van de gehele mensheid te delgen. Daarom is de naam Jezus de naam van uw God en Vader van eeuwigheid. Daarom moet u in Mijn naam samenkomen en Mij onder u laten vertoeven, wanneer u de zaligheid wilt bereiken die u eens onuitsprekelijk gelukkig maakte – die u echter nog ontbreekt zolang u op de aarde bent.
Het is daarom niet voldoende alleen in een God te geloven omdat zo’n geloof wel de erkenning van een Schepper is die alles – dus ook u – geschapen heeft. Maar niet dit geloof voert u terug naar Hem, u moet echter ook de Verlosser erkennen die pas de weg tot uw God en Vader voor u begaanbaar heeft gemaakt. En alleen op deze weg kunt u tot de Vader komen. U moet dus geloven in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk. Pas dan is uw geloof echt en zal u tot heil zijn, dat wil zeggen: pas dan zal uw ziel in de vroegere toestand verplaatst kunnen worden omdat Jezus Christus haar daarbij moet helpen en zij zonder Zijn hulp nooit haar doel bereiken kan.
In mijn naam moet u dus het heil zoeken. En zo zult u nu ook begrijpen dat het nodig is om Jezus Christus bij de mensen bekend te maken. Dat het niet voldoende is om het bestaan van een God te willen doorgronden of bewijzen, want dit geloof kan ieder mens verkrijgen die met open ogen om zich heen ziet en nadenkt over de schepping en haar ontstaan. Maar het gaat om de verlossende kracht van de naam van Jezus. Eerst moet u mensen de betekenis van het verlossingswerk te weten komen, om u dan ook onder het kruis van Christus te stellen en de naam van Jezus als de naam van uw God en Vader aan te roepen voor het heil van uw ziel. Want met Zijn komst op aarde was er een nieuwe tijd aangebroken. Nu was de tijd aangebroken waarin door de kruisdood de poort tot het lichtrijk werd geopend en de eerste geheel verloste zielen terug konden keren tot de Vader. Want er stonden veel zielen voor de poort tot de zaligheid die eerst hun oerschuld kwijt moesten raken, om nu als zalige geestelijke wezens weer daar te vertoeven vanwaar zij oorspronkelijk waren uitgegaan. En deze uiteindelijke terugkeer in het vaderhuis heeft de goddelijke Verlosser Jezus Christus pas mogelijk gemaakt. Hij moet daarom erkend worden door ieder mens die weer zijn oertoestand wil bereiken. Jezus Christus zelf is de poort tot het hemelrijk en Zijn naam weerklinkt overal in de sferen van het licht, want in Hem ben Ikzelf. Hij en Ik zijn één.
En wie de naam Jezus uiterst aandachtig uitspreekt, die spreekt Mij daarmee aan en Ik breng hem waarlijk het heil. U zult dus geen vergeefs verzoek doen als u de naam Jezus in vol vertrouwen uitspreekt en Mijzelf zo uw verlangen voorlegt. Want als u gelooft in Hem en Zijn verlossingswerk, bent u ook vrij geworden van de oerzonde waarmee u belast was. Dan zal mijn liefde voor u ook weer blijken en uw kinderlijk aanroepen van mijn naam verzekert u ook de verhoring en vervulling van uw bede. Ik ben altijd en eeuwig uw God en Schepper, maar uw Vader kon Ik pas worden door het werk van verlossing, want pas daardoor ontving u de kracht uzelf uit vrije wil te veranderen tot volkomen wezens. En nu pas kon u van “schepselen” tot mijn “kinderen” worden, wanneer u de vrije wil zou benutten voor de terugkeer tot Mij. En deze vrije wil ondervond pas door mijn kruisdood versterking. Daarom ligt het heil voor u alleen in mijn naam. Daarom bent u mensen pas op de weg terug naar Mij als u de weg tot Jezus Christus genomen heeft, want alleen deze weg voert tot Mij, terug in het vaderhuis.
Amen
BD.7067
15 t/m 17 maart 1958
De scheppingsdaad van de geestelijke wezens
Het is mijn wil, dat het licht in u wordt, waar het in u nog donker is. De mensen die niet vragen, kunnen geen antwoord krijgen, maar die zouden willen weten en zich tot Mij zelf wenden, hen zal Ik ook antwoord doen toekomen, opdat ze Mij in mijn liefde en wijsheid leren herkennen en Mij zelf hun liefde schenken.
De scheppingsdaad van de geestelijke wezens was een geestelijk gebeuren, dat u mensen pas dan begrijpelijk zal zijn, wanneer u zelf in het rijk van het licht zult zijn binnengegaan. Zolang u op aarde bent, kan het u alleen in grote lijnen worden getoond, in overeenstemming met uw begripsvermogen. Toch zullen deze niet van de waarheid afwijken, maar laten ze zowel de diepere redenen alsook de oneindig vele gebeurtenissen er tussen door ontbreken, die er ook niet toe zouden bijdragen u opheldering te verschaffen. Maar hiervan kunt u zeker zijn, dat Ik u, die alleen begeert in de waarheid te worden onderwezen, niet in een verward denken terecht laat komen.
Mij hield bij de schepping van het eerste wezen alleen de gedachte bezig, Me een vat te scheppen dat de voortdurend uitstromende kracht van mijn liefde zou opnemen, omdat mijn onbegrensde liefde zich wilde wegschenken en steeds maar gelukkig maken. Maar de kracht van mijn liefde bracht onophoudelijk geestelijke scheppingen van veelvuldige aard voort. En Ik wilde daarom ook iets laten ontstaan wat met Mij zelf overeenstemde, dus een evenbeeld van Mij. En wat Ik wilde, dat gebeurde. Een wezen in hoogste volmaaktheid ontstond naast Mij, aan hetwelk Ik zelf mijn vreugde had, dat onuitsprekelijk mooi was, dat een afbeelding van Mij zelf was en dat nu door de kracht van mijn liefde werd doorstraald, zodat het eveneens tot onbegrensde scheppende bezigheid in staat was. Zoals Mij nu de krachtbron van mijn liefde ertoe had gebracht, voor zich een opnamevat te vormen, in hetwelk hij zich kon uitstorten, zo ontstond nu ook in dit wezen de wil en het verlangen, de hem onafgebroken toekomende krachtstroom van mijn liefde te gebruiken en eveneens wezens uit zich te laten voortkomen.
Het was dus dezelfde gebeurtenis, die zich nu herhaalde. Want Ik wilde dit eerst geschapen wezen laten delen in de onvoorstelbare gelukzaligheid, gelijksoortige wezens het leven te geven, want als “evenbeeld” van Mij zelf was het ook met dezelfde gevoelens bezield. Het stroomde over van liefde en de kracht die het voortdurend van Mij betrok, liet het wezen ook niet werkeloos zijn. Ze had een uitwerking in juist dat gebeuren van het scheppen van ontelbare wezens.
Ook de nu geschapen wezens konden niet anders zijn, dan het eerste door Mij zelf geschapen wezen was. Het waren hoogst volmaakte, oppermachtige geesten, stralend van het licht, die allen overeenkwamen met het evenbeeld dat Ik zelf buiten Me had geplaatst. Door het toestromen van de kracht uit Mij, die de handeling van het scheppen van deze wezens eerst mogelijk maakte, was Ik zelf dus ook hun “Schepper”, ofschoon pas de wil van het eerst geschapen wezen deze kracht van Mij gebruikte. Alle wezens kwamen dus uit Mij en mijn eerste evenbeeld voort. En alle wezens bezaten dezelfde scheppende macht. Maar in alle oergeschapen wezens was ook mijn wil werkzaam. De grote menigte van oergeschapen wezens was in vurigste liefde voor Mij ontbrand, omdat mijn vuur van liefde hun oerelement was, omdat ze waren voortgebracht door de zuiverste liefde en bijgevolg ook al het geschapene positief tegenover Mij stond.
Eindeloze tijden gingen voorbij in de meest gelukzalige harmonie en voortdurende uitwisseling van liefde. En deze toestand zou niet hebben hoeven te veranderen. Maar toen kreeg het gebeuren van het scheppen een andere vorm, wat alleen maar geestelijk te begrijpen is. En dit werd in werking gezet door het verlangen van mijn eerst geschapen wezen, van mijn lichtdrager, om Mij zelf te zien. De liefde van het wezen ging nog onveranderd naar Mij uit en daarom begeerde het Mij te aanschouwen, ofschoon het wezen het inzicht bezat, dat Ik als “Kracht- en Lichtcentrum” voor hem, die Ik geschapen had, niet zichtbaar kon zijn; dat hij zou zijn vergaan bij de aanblik van de volheid van mijn licht, dat het geschapene – als lichtvonk van Mij zelf – zou hebben verteerd en daarom dus een schouwen niet mogelijk was. En omdat het Me niet kon zien, flitste de gedachte door hem heen, zich onafhankelijk van Mij te maken en als het ware zich als de schepper zelf tegenover het leger van de oergeschapen geesten neer te zetten. Een gedachte, die in hem ontstond als gevolg van het verlangen Mij te aanschouwen, tegen beter weten in. Alle wezens bezaten ook, als wezenlijk kenmerk van de volmaaktheid, de vrije wil, die echter steeds in overeenstemming was met mijn wil. En deze vrije wil liet ook die verwarring als gedachte toe.
Dus van Mij uit werd de lichtdrager, Lucifer, niet gehinderd zijn vrije wil verkeerd te richten. Maar ook het scheppingsgebeuren liep nu vast. Dat wil zeggen, zodra zijn wil niet meer overeenstemde met de mijne, sloot hij zich als het ware af voor de krachtstroom van mijn liefde, maar steeds slechts voorbijgaand, want nog was zijn weerstand zo gering, dat de liefde toch doorbrak en hij zich geheel en al weer aan Mij overgaf, wat nu ook onverminderde toevoer van kracht betekende en dus ook onverminderde scheppende activiteit. Maar de verkeerde gedachten kwamen steeds weer in hem boven, omdat hij ze niet aan Mij zelf voorlegde en Ik ze hem zou hebben kunnen weerleggen.
Want hij schoof Mij af en toe terzijde en merkte niet dat hij zichzelf verzwakte in zijn kracht. Want zodra hij de band met Mij losser maakte door verkeerd gerichte gedachten, werd ook het toestromen van de kracht van liefde geringer, wat echter niet tot hem doordrong bij het zien van de ontelbare geestenschaar, die hij al in het leven had geroepen door zijn wil met gebruikmaking van mijn kracht. Steeds weer moet naar voren worden gebracht, dat eerst mijn kracht hem het scheppen van de wezens mogelijk maakte en dat zijn liefde voor Mij hem pas de kracht opleverde, waaruit begrijpelijk wordt, dat een afnemen van zijn liefde ook de toevoer van kracht verminderde.
En op zijn beurt was ieder geschapen wezen ook een bewijs van de band van Lucifer met Mij, dus kon er geen wezen meer ontstaan als Lucifer zich bewust van Mij had gescheiden, om welke reden alle geschapen wezens ook mijn aandeel zijn, want ze zijn liefdeskracht uit Mij. En toch was een groot deel van alle geschapen wezens van Mij afgevallen. En dat rechtvaardigt de vraag, of de wezens verschillend van aard waren in hun oersubstantie.
Ik plaatste één enkel wezen zelfstandig buiten Mij. En dit wezen was mijn evenbeeld. Dus bijgevolg moesten de nu door dit wezen in het leven geroepen geestelijke wezens weer geheel met Mij en mijn evenbeeld overeen komen. Het waren dezelfde volmaakte, in het hoogste licht stralende schepselen, want er kon uit onze beider liefde en wil, die geheel gelijk waren gericht, alleen iets voortkomen, dat hoogst volmaakt was. Wezens, die op geen enkele manier onderdoen voor de eerst geschapen lichtdrager. Ze waren dus eveneens buitengewoon machtig en gloeiden in vurige liefde voor Mij, ofschoon ze niet in staat waren Mij te aanschouwen. Maar ze herkenden Mij, want Ik openbaarde Me ook aan hen door het woord. Er was een eindeloze schare van die geesten, die in hoogste gelukzaligheid Mij prezen en lof toezongen, die in eerbied bereid waren Mij te dienen en die steeds alleen maar volgens mijn wil werkzaam waren, dus evenbeelden van Mij zelf waren. En deze onbeschrijflijk gelukzalige geestenschaar zou de liefde van de lichtdrager steeds meer hebben moeten vergroten.
Doch nu begonnen in hem verschillende gevoelens tegen elkaar te strijden. Hij zag de in heerlijkheid stralende wezens en verlangde nu ook Mij zelf te aanschouwen. Hij geloofde van zichzelf, als voor de wezens zichtbaar, Mij de baas te zijn en hij wilde Mij niet meer erkennen als Degene uit wie alles voortkwam, ofschoon hij wist, dat ook hij zelf van Mij was uitgegaan. In het bewustzijn van zijn hem doorstromende kracht, begon hij het losmaken van de Krachtbron te voltrekken. Een gebeuren, dat zich over eeuwigheden uitstrekte, omdat hem steeds weer het verlangen naar het gelukkig zijn naar Mij drong en hij daarom ook steeds weer kracht betrok voor het scheppen van steeds weer nieuwe wezens. En zo waren ook deze wezens in hun oersubstantie hetzelfde, namelijk door Mij uitgestraalde liefdeskracht. Maar het zich tijdelijk van Mij afwenden had ook op het scheppingsgebeuren een bepaalde invloed, doordat de wil en de liefde van die wezens zich veel meer op hun verwekker richtten dan op Mij. Maar Ik trachtte noch deze wezens noch de lichtdrager ertoe te brengen te veranderen. Maar ze waren in dezelfde mate vol van licht. Ze beseften eveneens, dat Ik hun Schepper was en konden daarom ook in vrijheid van hun wil juist beslissen, toen deze grote beslissing van hen werd gevraagd.
Mijn eerst geschapen wezen had verbinding met alle door hem verwekte wezens, zoals ook Ik met alle wezens onafscheidelijk verbonden was, omdat de kracht van mijn liefde hen doorstroomde, daar ze anders niet zouden blijven bestaan. Mijn tegenstander probeerde de band met het door hem geschapene ook dan nog te bewaren, toen het al een van Mij afgekeerde wil had. Dat wil zeggen ook de eerste geestelijke wezens werden door hem aangezet, zich van Mij af te keren en er bezweken bijgevolg ook enkele van hen aan zijn verzoeking. Lucifer trok ook dezen mee in de diepte, wier inzicht waarlijk ook het schandelijke van zijn plannen zou hebben moeten verafschuwen. En de zonde van dezen was nog veel groter. Daarom is de weg van de terugkeer ook veel zwaarder, terwijl echter het merendeel van de eerst geschapen wezens bij Mij bleef, toen de aanhang van mijn huidige tegenstander zich van Mij losmaakte.
De verborgen weerstand die Lucifer tegen Mij begon in te brengen, had tot gevolg dat er een eindeloos leger van geschapen geesten deels voor deels tegen Mij besliste, toen deze aan de wilsproef werd onderworpen. Want de weerstand verstoorde de tot nu toe gesloten eenheid. Dezelfde wil, dezelfde liefde beheersten mijn vroegere evenbeeld niet meer. Het viel uiteen en deze verdeeldheid bemerkten nu ook de uit onze liefde voortgekomen wezens, die nu geaard waren zoals hun verwekker, ondanks dat mijn kracht aan hun verwekking deel had. Daar echter bij de eerst geschapen geestelijke wezens die weerstand nog niet aanwezig was; daar liefde en wil van de lichtdrager geheel in Mij opgingen, konden ook uit deze liefde alleen wezens voortkomen, die geheel met ons overeenstemden, die in stralende volheid van licht en onbegrensde kracht getrouwe afbeeldingen waren van Mij zelf, evenals ook evenbeelden van het wezen dat Ik in mijn liefde buiten Mij had geplaatst, en die ook, tot op enkele uitzonderingen na, bij Mij bleven. En in deze laatsten vond hetzelfde gebeuren plaats als in Lucifer: dat de vrije wil zich verkeerd richtte, dat ze begeerden hun God en Schepper te zien en uit mijn noodzakelijke onzichtbaarheid verkeerde gevolgtrekkingen maakten, doordat ze het voor hen “zichtbare” erkenden als hun “god”, die zelf nu ook aanmatigend werd en ontelbare wezens tot zich trok, die allen de band met Mij dus opzettelijk verbraken en daardoor in de diepte stortten.
Alle geschapen wezens straalden eens in licht en kracht, terwijl zonder de krachtstroom van mijn liefde niets zou hebben kunnen ontstaan. De verminderde lichtstraling begon pas met het minder worden van Lucifers liefde voor Mij, wat echter niet betekent dat het die wezens zou hebben ontbroken aan het licht van het inzicht. Want op het moment van de schepping doorstroomde ook de kracht van mijn liefde weer de verwekker van al het wezenlijke. Maar juist die momenten werden steeds zeldzamer, tot hij opzettelijk tegen Mij in opstand kwam en nu geen enkele toevoer van kracht meer kon ontvangen, omdat hij die zelf afwees in het geloof, net zo vol van kracht te zijn als Ik. En nu werd ook zijn geestelijke toestand duister. Hij, die eens mijn evenbeeld was, is tot mijn tegenpool geworden. Hij is in zijn wezen geheel tegenovergesteld. Hij is in uiterste diepte gezonken en met hem zijn aanhang, waarin hij zijn vermeende macht en sterkte ziet. Het hoogste wezen, uit mijn liefde voortgekomen, is het diepst gezonken, omdat het zijn vrije wil, het kenmerk van goddelijke herkomst, heeft misbruikt. En ieder wezen stond het vrij, deze wil te richten op Mij of op hem. Ieder wezen kon de wilsproef doorstaan, omdat ieder wezen in het licht van het inzicht stond en ook over kracht beschikte om het aandringen van zijn verwekker weerstand te bieden.
Maar ook ieder gevallen wezen zal mijn liefde niet verliezen. Want mijn liefde liet het ontstaan en mijn liefde laat het ook eeuwig niet meer vergaan. Maar zolang het zijn weerstand niet opgeeft, zal het niet in staat zijn mijn liefde te bemerken en daarom ongelukkig zijn. Maar ook zijn weerstand zal verzwakken en het wezen zal eenmaal weer mijn liefde zoeken en de weg van terugkeer naar Mij bewust gaan. En dan zal het ook mijn onmetelijke liefde inzien. Het zal zijn God en Schepper herkennen in Jezus Christus, in wie Ik zelf voor alle wezens de zichtbare God werd, die ze begeerden te zien en die hen de weg heeft bereid terug in het vaderhuis.
Amen
BD.7068
19 maart 1958
Het wedervaren van de laatste volgelingen in de tijd van de antichrist
Net als voor bijna tweeduizend jaren zullen de mijnen weer vervolgd worden ter wille van mijn naam. Nog staat het u vrij het evangelie te verkondigen, nog kunt u ongehinderd opkomen voor Mij en mijn naam
Nog staan geen machthebbers u in de weg die uw spreken en doen verbieden, maar de tijd komt waarin u niet meer vrij maar alleen in het verborgen nog kunt arbeiden voor Mij en mijn rijk. Derhalve moet u deze tijd goed benutten en dus arbeiden zolang het nog dag is.
U kunt niet begrijpen wat het voor u betekent in alle vrijheid te kunnen spreken en niemand behoeven te vrezen die u de arbeid voor Mij verbiedt, daarom moet u strijden met het zwaard van de mond. U moet iedere gelegenheid aangrijpen de mensen mijn woord, de eeuwige Waarheid te brengen, en u moet ook door de kracht van mijn naam werken. U moet melding maken van het verlossingswerk van Jezus Christus en Hem overal verkondigen, want een gebied zonder leven is overal waar de mensen zonder geloof in de goddelijke Verlosser voortleven. Tot hen moet u het leven brengen, u moet hun mijn woord verkondigen met grote ijver omdat u niet veel tijd meer heeft om in vrijheid te kunnen werken onder uw medemensen.
Wanneer de antichrist zal optreden zult ook u, mijn dienaren, van deze vrijheid beroofd zijn ofschoon ook uw arbeid dan nog niet ten einde is. Maar u kunt dan alleen nog maar met de grootste voorzichtigheid en wijsheid uw arbeid in de wijngaard verrichten, en wat u ook met mijn kracht zal gelukken. En wat u heden nog ongelooflijk schijnt zal realiteit worden in de tijd dat de antichrist aan de macht komt. Maar ook dan nog heb Ik moedige belijders van mijn naam nodig die niet de wereld en haar heersers vrezen, maar openlijk voor hun daden opkomen als zij rekenschap moeten afleggen.
Zoals het eens met mijn discipelen verging, zo ook zal het u geschieden die Ik als laatste volgelingen gekozen heb voor de verspreiding van mijn evangelie. Ik verzeker u mijn bescherming en zeg daarom weer: wees niet bezorgd wat u dan zeggen zult want Ik zal u de woorden in de mond leggen. Daarom behoeft u de aardse macht niet te vrezen zolang u Mij aan uw zijde roept, want dan geef Ik zelf hun ook het passende antwoord. Zij zullen geen enkele aanleiding kunnen vinden om u aan te vallen totdat ook uw missie vervuld is, en dat bepaal alleen Ik en nooit de machthebbers die evenzo onder Mij en mijn wil staan.
Zodoende zult u ook begrijpen dat ieder werk dat voor die tijd reeds voor Mij verricht wordt tot versterking van het geloof van de zwakke mensen kan bijdragen. Dat u dus niet genoeg voorbereidend werk kunt doen opdat de mensen dan stand houden tijdens kwellingen door de antichrist, die natuurlijk deze mensen probeert te hinderen in hun geestelijk streven. Maar hij zal dat bij hen die reeds een levend geloof in Mij gevonden hebben niet bereiken, want dezen zullen een muur bouwen waartegen hij vergeefs stormloopt en die hij niet tot wankelen kan brengen. Hij zal echter gemakkelijk spel hebben bij hen die slechts een vormgeloof bezitten dat zonder weerstand opgegeven wordt in het aangezicht van de gewelddadige maatregelen door mijn tegenstander. Deze mensen zijn krachteloos en ook zonder licht, zij kennen de kracht van mijn naam niet en ook niet de kracht van een levend geloof, noch de kracht en macht van een God – die Heer is over leven en dood.
U echter moet zolang u de mogelijkheid heeft te spreken en vrij te werken Mij, mijn liefde en macht aan uw medemensen verkondigen. U moet hun mijn leer van de liefde prediken en hen wijzen op de tijd die komen zal en die alleen in een diep geloof aan Mij in Jezus Christus doorstaan kan worden. Dit geloof kan de overwinning geven aan allen die Mij trouw blijven, die Mij en mijn naam openlijk voor de wereld belijden wanneer deze bekentenis van hen geëist wordt. U moet hun echter ook het nabije einde aankondigen, opdat zij weten hoe waardeloos het is ter wille van aardse goederen de aandrang en het verlangen van de vijand in te willigen. Niemand zal zich lang kunnen verheugen over zijn vermeende bezittingen, omdat de tijd van de antichrist beperkt is en met hem ook zijn aanhang. Want ter wille van mijn uitverkorenen verkort Ik die dagen en maak een einde aan zijn activiteiten.
En daarom kunt u, die Mij met alle ijver dient, in deze laatste tijd niets meer verliezen maar enkel onuitsprekelijk veel winnen. Want als u vervolgd wordt ter wille van mijn naam zult u als mijn ware volgelingen nog zielen redden die naar uw zijde overlopen en het lot van u allen zal heerlijker zijn dan het u aards ooit geboden kan worden door hen, die willen bereiken dat u Mij verraadt. Want wie voor Mij strijdt met die ben Ik zelf, en Ik zal u waarlijk tot de overwinning voeren.
Amen
BD.7071
22 maart 1958
Gebed van een kind tot de Vader
Leg alles wat u op het hart ligt in alle eenvoud aan Mij voor en u zult gehoor bij Mij vinden. De nederigheid des harten zal u steeds de juiste gedachten en de goede woorden laten vinden en daardoor zal uw gebed dat van een kind tot zijn Vader zijn, dat ook zeker tot mijn oor doordringt – en waarlijk Ik zal u dan ook helpen. Maar op welke wijze Ik dit doe, moet u aan Mij overlaten, want mijn liefde voor u is zo groot dat Ik altijd het beste met u voor heb, dat Ik u, als mijn kinderen, steeds meer wil geven dan waar u om vraagt.
En omdat Ik in mijn wijsheid inzie hoe Ik u het best gelukkig kan maken, handel Ik ook volgens mijn kennis. Daarom moet u wel tot Mij bidden, omdat Ik dan pas in u kan werken als u uzelf met Mij verbonden hebt. Maar u moet na een dergelijk innig gebed in de geest en in waarheid al het verdere aan Mij overlaten en alles zal dan zo gebeuren zoals het goed voor u is. Geen gebed is vergeefs tot Mij gericht, zelfs al wordt het u niet direct vervuld.
En steeds weer zult u in het gebed de band met Mij moeten zoeken. En waarlijk, er zal daar voor u een grote zegen uit voortkomen, want elke band verzekert u het toevloeien van mijn stroom van kracht, dat uw ziel als weldadig zal ervaren, ofschoon uw lichaam daar niets van bemerkt. Maar ook dit laatste wordt erdoor geraakt en de geestelijke substanties ervan zullen versterkt zijn om weerstand te bieden. U zult als het ware ook lichamelijk tot overwinnaars worden, u zult gevrijwaard zijn van aanvallen van mijn tegenstander, wat alleen door uw gebed tot Mij is bereikt.
Geloof niet dat Ik mijn oor gesloten houd, wanneer er niet onmiddellijk een gebed wordt verhoord. Ik hoor de roep van mijn kind en ben steeds bereid het te helpen. Maar Ik weet ook welke hulp het doeltreffendst is en deze verleen Ik het. Want Ik zie te allen tijde zijn toestand van rijpheid. Ik weet wat het nog ontbreekt voor zijn voltooiing en Ik zal steeds alleen dat doen, wat met zekerheid dit kind steeds dichter bij Mij brengt. En zodra door een leven in liefde eveneens zijn inzicht rijpt, zal het ook weten wat dienstig is voor hem en zal het aan Mij alleen alles overlaten. Het zal Mij wel vragen, maar nu ook geduldig wachten tot Ik het verhoor.
Maar u moet niet ophouden te bidden. Want in het gebed komt u zo dicht bij Mij, dat de geestelijke band weer is aangeknoopt zoals voorheen. En juist door deze band bewijst u uw verandering van wil en is eigenlijk de terugkeer naar Mij al voltrokken. Alleen zult u zich door mijn kracht steeds weer moeten laten voeden, opdat uw wezen nu ook kan veranderen, opdat het weer wordt zoals het was in het allereerste begin.
Werken van liefde en innig gebed brengen deze omvorming teweeg en daartoe zult u niet genoeg kunnen worden aangemaand. En u zult nu ook begrijpen dat u steeds weer in allerlei nood zult moeten komen, hetzij lichamelijk of geestelijk, om niet te verslappen in het gebed, om steeds weer de band met Mij te zoeken, die u kracht oplevert voor deze verandering.
En wanneer Ik van u verlangde “onophoudelijk te bidden”, dan werd daar zeker niet mee bedoeld dat u urenlange gebeden met uw lippen zou moeten verrichten, maar steeds zult u in gedachten met Mij verbonden moeten zijn. U zult u in alle aangelegenheden van uw dagelijkse leven tot Mij moeten wenden, waartoe al een innige gedachte volstaat, en u moet onophoudelijk werkzaam zijn in liefde. Dat versta Ik onder juist bidden, waardoor u Mij uw wil toont en waardoor u ook de aaneensluiting met Mij tot stand brengt, die zin en doel is van uw aardse leven.
En u kunt waarlijk ook met de kleinste verzoeken tot Mij komen. Want hoe vertrouwelijker u met Mij omgaat, des te meer kan Ik uw vertrouwen belonen. Alleen moet u het steeds aan mijzelf overlaten, op welke manier Ik uw gebed vervul. Maar dat u vervulling vindt, daar zult u zeker van kunnen zijn. Geen gebed, dat in geest en waarheid naar Mij wordt opgezonden, sterft weg voor mijn oren. En wanneer het gebed een geestelijk verzoek is, kunt u in alle zekerheid ook de vervulling verwachten. Want als u bidt om rijpheid van uw ziel, om hulp in geestelijke nood, is uw band met Mij ook hersteld en kan mijn straal van liefde u raken, wat ook steeds de verhoring van uw gebed betekent.
Geen mens, voor wie zijn zielenheil zo belangrijk is dat hij het graag bereiken wil, zal krachteloos blijven. En daar Ik zelf vurig verlang naar mijn kind, zal Ik het ook steeds bij zijn vooruitgang behulpzaam zijn. Ik zal alles doen wat voor hem en zijn ziel het beste is.
Amen
BD.7072
23 maart 1958
De ware kerk – Sekten – Het werkzaam zijn van de geest
Het feit, dat er zoveel geestelijke of geloofsrichtingen bestaan en de mensen meestal zonder hun eigen wil daarin werden opgenomen, zou u mensen te denken moeten geven. Niet de wil van het kind bepaalt, in welke geloofsrichting het is “geboren”, en dus is het als het ware geen eigen verdienste of eigen schuld van de mens in een bepaalde geloofsrichting te worden opgevoed.
En zou nu die ene of andere geloofsrichting “alleen zalig makend” zijn, zou die ene of andere de voor God alleen juiste of Hem welgevallige zijn, dan zouden de mensen die in andere geestelijke richtingen terecht zijn gekomen, zich met recht van God uit benadeeld kunnen voelen, dat de “ware kerk” hun is onthouden door hun geboorte. Maar het is in het geheel niet zo, dat een mens zonder eigen toedoen tot de waarheid kan komen, en het is wederom helemaal niet van belang, in welke geloofsrichting hij door zijn geboorte terecht is gekomen.
Want ieder mens moet zelf tot het licht van de waarheid doordringen. En net zo is het zeker, dat de waarheid zich niet door opvoeding zal laten inprenten, zolang de mens in zichzelf niet de juiste bodem heeft vergaard, waarin de waarheid wortel kan schieten, om nu zijn eigendom te worden en te blijven. Maar het bovengenoemde feit zou ook alle mensen te denken moeten geven, die op hun lidmaatschap van een bepaalde geestelijke richting pochen en zich beschouwen als “wandelend in de waarheid”.
Het is een arrogante gedachte te geloven het privilege voor het hemelrijk te bezitten.
Maar veel mensen hebben deze aanmatigende gedachte, want alle aanhangers van sekten zijn er volledig van overtuigd, de enige waarheid te bezitten.
En toch hebben ze meestal alleen maar overgenomen wat hun weer geleerd is door hen die zich net zo fanatiek voor onfeilbaar hielden. En geen van allen heeft erover nagedacht hoe God zich zelf dan tegenover diegenen opstelt die niet bij hun geestelijke richting behoren.
Zolang maar de liefde tot God en tot de naaste en het werk van verlossing van Jezus Christus aan een geestelijke richting ten grondslag liggen, kunnen ook uit deze geestelijke richtingen ware christenen voortkomen, voor wie spoedig ook het licht van de waarheid zal schijnen.
Want worden Gods geboden van de liefde vervuld in het geloof in Jezus Christus, de goddelijke Verlosser, dan wordt de mens zelf actief, en is hij uit eigen beweging toegetreden tot de “gemeenschap van de gelovigen”, tot de kerk, die Jezus Christus zelf op aarde heeft gesticht.
En deze eigen beslissing moet iedere mens nemen, oftewel: de basisreligie is de vervulling van de geboden der liefde, en zolang deze niet in acht worden genomen, bevindt de mens zich buiten de kerk van Christus, buiten de waarheid, om het even of hij lid is van een geloofsrichting, die zich voor de “enige ware” en “zaligmakende” uitgeeft. Geen mens kan de gelukzaligheid verwerven door alleen zijn behoren tot een bepaalde geestelijke richting of door handelingen die door deze worden geëist.
Pas de ware onbaatzuchtige naastenliefde – en de daardoor aangetoonde liefde tot God – leidt naar de gelukzaligheid, en deze kan in elke geestelijke richting worden beoefend. En dit zal dan ook voeren naar het inzicht in de zuivere waarheid. Zolang er echter afgebakende gemeenten zijn, zolang elke tracht leden voor zich te winnen, die hun lidmaatschap moeten bewijzen, doordat ze datgene erkennen wat ze zelf onderrichten, zolang de vrijheid van denken bij deze leden wordt beknot, zijn ook dezen slechts meelopers, maar geen levende christenen, die zich kunnen rekenen tot de kerk van Christus.
Maar zodra een mens “levend” is geworden, wat dus alleen maar een leven in liefde als vereiste heeft, ziet hij ook in, in hoeverre een geestelijke richting aanspraak kan maken op de waarheid. Hij zal dan weliswaar zijn medemensen beter kunnen onderrichten dan de leiders van die geestelijke richtingen, maar hij zal ook niet zijn inzicht kunnen overdragen op de medemens. Veeleer moet deze dezelfde eisen vervullen, die tot inzicht in de zuivere waarheid leiden: Ook hij moet eerst door een leven in liefde een “levende” christen worden, want dan zal zijn geloof sterk worden en dan behoort hij dus tot de kerk van Christus, die Hij zelf heeft gebouwd op de rots van het geloof. Voor ieder denkend mens zou het duidelijk moeten zijn, dat God het zalig worden van een mens nooit afhankelijk zal maken van de geloofsrichting of -gemeenschap tot welke hij behoort, want alleen al de omstandigheid, dat de mensen zonder hun eigen wil te kennen te geven bij geboorte in zulke gemeenschappen worden opgenomen, zou hun toch te denken moeten geven, vooropgesteld dat ze in zoverre gelovig zijn, dat ze een God en een bestemming van de mens erkennen. Voor de ongelovigen zijn zulke gedachten zonder meer niet bespreekbaar, omdat ze elke geloofsrichting verwerpen. Maar voor degenen die al te ijverig hun mening uitdragen en steeds weer proberen, als bewijs voor de waarheid ervan, woorden uit de schrift erbij te betrekken, die ze echter ook slechts verstandelijk uitleggen, gelden deze woorden: dat alleen maar de liefde de geest in de mens werkzaam zal laten worden. Maar de geest zal hen dan ook volgens de waarheid onderrichten. Dan echter zullen ook de onjuiste leerstellingen in elke geestelijke richting belicht worden, waarvan de mens zich vrij moet maken, wil hij een levende christen zijn, een aanhanger van de ware “Kerk van Christus”, die geen uiterlijke kenmerken kan laten zien dan alleen het werkzaam zijn van de goddelijke geest.
Amen
BD.7074
27 maart 1958
Ongeloof voor het einde – Activiteit van satan
De mensheid zal in de goddeloosheid te gronde gaan, hoewel zij duidelijk ondersteund wordt door mijn tegenstander, dus werelds aan macht en rijkdom, aan roem en wetenschap toeneemt. Want dit is en blijft werelds gewin dat niet bestendig is, dat de ziel volledig in armoede en gebrek laat en haar weer terugplaatst in het lot dat voor haar een eindeloos lange tijd een toestand van ellende is geweest. De mensen willen een God en Schepper loochenen. Zij zijn overtuigd van hun eigen kracht en intelligentie en schrijven ieder aards succes toe aan hun eigen denken en werken en worden toch slechts geleid door degene die Mij uit de harten en gedachten van de mensen wil verdringen. Zij geloven niet aan een God, zij geloven ook niet aan een werkelijk bestaande satan, maar bevinden zich toch in zijn macht. En wanneer het zover is gekomen dat ieder geloof verdwijnt omdat de mensen alleen nog in deze goddeloze richting beïnvloed worden, dan is ook het tijdstip gekomen waarop de activiteit van de tegenstander beëindigd wordt.
En alle tekenen zijn aanwezig dat mijn tegenstander de wereld beheerst, dat hij de mensen aanspoort hun levenskracht alleen maar aards te gebruiken, dat hij het goddelijk-geestelijke zo ver bij de mensen vandaan houdt dat zij niet de moeite nemen het te bereiken. Zij worden direct of indirect door hem bewerkt, hij treedt openlijk op tegen het geloof of hij bedenkt de mensen zo rijkelijk met aardse goederen dat zij zich zelf losmaken van Mij om niet van hun aardse vreugden beroofd te worden – in de instinctieve erkenning dat hun niet beide tezamen verleend kunnen worden. Zij geven Mij zonder nadenken op, want de wereld trekt en lokt te verleidelijk en deze kunnen zij niet weerstaan. Het blijft ook een nutteloos waagstuk de mensen anders te willen onderwijzen, omdat zulke waarschuwende stemmen worden overstemd door vijandige zijde en tot zwijgen worden gebracht, desnoods met geweld.
Het giftige zaad wordt reeds uitgestrooid op het nog onbebouwde land, dat wil zeggen de kinderen wordt reeds een geheel verkeerde voorstelling bijgebracht van het doel van hun bestaan. En ieder teer plantje dat zich toch nog naar het licht keert wordt verstikt, het wordt met vergiftigd zaad ongeschikt gemaakt om te leven. Als kind wordt de mens al een verkeerd denken bijgebracht en mijn tegenstander verstaat goed de kunst door vaardig spreken geloofwaardig over te komen. En waar zijn sluwheid ontoereikend is daar helpt geweld, want hij beheerst iedere machthebber die veld wint waar geen vast fundament van het geloof gebouwd werd dat bij elke stormloop standhoudt.
Maar ook Ik spreek een luide, niet mis te verstane taal. Allereerst door tragische gebeurtenissen van allerlei aard, die ieder mens de vergankelijkheid van het aardse geluk en van aardse bezittingen moesten tonen. En Ik zal nog duidelijker spreken, maar toch alleen succes hebben bij diegenen die nog niet geheel ten offer zijn gevallen aan mijn tegenstander. Talloze mensen beëindigen in deze goddeloze toestand hun aardse leven en worden omringd door een duisternis die ondoordringbaar en voor u mensen onvoorstelbaar is. Maar zij is door henzelf geschapen, zij is het onvermijdelijke gevolg van hun ongeloof in een God en Schepper. Zij is het lot dat alle mensenzielen te wachten staat die zich aan mijn tegenstander overgegeven hebben en de verwijdering van Mij niet trachten te herstellen.
Het is hun eigen schuld, want ieder mens is in staat door nadenken tot waarheid te komen als hij ernstig wil. Geen mens is gedwongen zich de meningen van mensen of machthebbers eigen te maken, daar van ieder mens de gedachten vrij zijn en hij ook zijn verstand gebruiken kan. En doet hij dat in verlangen naar waarheid en rechtvaardigheid, dan wordt hem ook van Mij uit een juist denken gewaarborgd en hij zal in zichzelf de waarheid vinden.
En daarom zal Ik steeds op het denken der mensen inwerken door onverhoopte slagen van het lot waartegen geen mens zich weren kan, want nog geef Ik de strijd om iedere ziel niet op. En zolang de mens op aarde leeft zal Ik hem ook gelegenheid geven nog tot het juiste inzicht te komen, maar Ik wend geen dwang aan. Ook mijn tegenstander kan niet door dwang een afkeren van Mij bereiken, zelfs niet als aardse machthebbers dwangmaatregelen nemen. Want Ik let alleen op de wil van de mens en de innerlijke verhouding tot Mij. En elke gedachte die op Mij gericht is ondervindt ook versterking en zal de ziel helpen bij het loskomen van mijn tegenstander.
Maar een cijfermatig groot succes zal niet meer te behalen zijn. Voor Mij echter is iedere ziel die niet meer in de diepste diepten terugzinkt een gewin. En mijn liefde zal daarom ook alles doen, om nog voor het einde diegenen te redden die nog niet geheel in de handen van mijn tegenstander zijn, om hun het geloof terug te geven in een God en Schepper van eeuwigheid, die Zijn schepselen het leven in vrijheid, kracht en licht terug wil geven dat zij bezaten vanaf het allereerste begin.
Amen
BD.7075
28 maart 1958
“Waar twee of drie samen zijn”
Waar ook maar twee of drie in mijn naam samenkomen, zal Ik onder hen vertoeven. Want elke innige gedachte aan Mij trekt Mij tot u. En daarom zult u altijd zeker kunnen zijn van mijn aanwezigheid als u Mij zelf tot onderwerp van uw gesprekken en gedachten laat worden. Maar zodra Ik bij u tegenwoordig ben, zult u ook geestelijk door Mij worden aangestraald. U zult dus ook steeds een zegen gewaar moeten worden die uw ziel weldadig zal voelen. En daarom zou u vaak in mijn naam samen moeten komen om deze zegen deelachtig te kunnen worden. Want u allen hebt voortdurend mijn gave van kracht nodig, die uw ziel moeten helpen geestelijk vooruit te gaan. Wel kan ook ieder afzonderlijk voor zich de innige gemeenschap met Mij zoeken, doordat hij zich in gedachten aan Mij overgeeft en dus ook kracht in overvloed ontvangt. Doch elke geestelijke uitwisseling is gezegend, want daardoor kunnen er ook vele zielen in het hiernamaals aan deelnemen en voor zichzelf weer geestelijke vooruitgang boeken. Bovendien kan Ik zelf Me in zulke gesprekken mengen en de gedachten richten op vragen die zowel de mensen zelf als ook de zielen in het hiernamaals bezig houden, waarop ze antwoord moeten krijgen. U moet samenkomen in mijn naam. Want daarmee toont u Mij ook uw liefde. Want iedere mens tracht zich met het voorwerp van zijn liefde te verbinden.
De mensen hebben nog maar zelden de behoefte van gedachten te wisselen in geestelijke debatten. Veeleer vermijden ze angstvallig hun innerlijke gezindheid aan het licht te laten komen.
Geestelijke gesprekken worden maar zelden gevoerd en nog minder komen de mensen tot dit doel samen. En daarom ontberen ze ook de zegen die voor hen uit zulke gesprekken zou kunnen voortvloeien. Maar ze geloven wederom in openbare bijeenkomsten hun geestelijke plicht te vervullen.
Ze denken niet aan mijn woorden: “Waar twee of drie samen zijn, ben Ik in hun midden.” Want deze woorden zouden al diegenen te denken moeten geven die geloven hun geestelijke opdracht te zijn nagekomen door het bijwonen van zulke “godsdienstoefeningen”, waarin de mens net zo goed zich ook met andere, wereldse gedachten bezig kan houden en er van een overgave aan of innige band met Mij geen sprake is. Steeds weer moet Ik de mensen erop wijzen dat Ik alleen een levend geloof waardeer, dat Ik geen genoegen neem met een schijnchristendom.
Steeds weer moet Ik benadrukken dat Ik met iedere mens afzonderlijk verbonden wens te zijn, maar dat deze band ook iedereen individueel tot stand moet brengen. Deze kan hij overigens altijd en overal tot stand brengen, wanneer dit zijn ernstige wil is en zijn diepste verlangen.
Dan zal hij ook duidelijk mijn zegen bespeuren. En dan zal het hem ook aansporen, verbinding te zoeken met zijn medemensen om juist daarover te spreken, wat hem enorm bezighoudt. Want mijn aanwezigheid zet hem ertoe aan zijn hart te luchten, wat ook steeds zal gebeuren, omdat geestelijk strevende, door de liefde voor Mij vervulde mensen, ook altijd zullen samenkomen voor een geestelijke uitwisseling. Deze belofte van Mij zou u ook ertoe moeten aanzetten de kracht van mijn naam te beproeven. Want als u gelooft, weet u ook, dat u in het contact met Mij over kracht zult kunnen beschikken die u weer tot het welzijn van de medemensen zult kunnen gebruiken.
Maar nog is het geloof van u allen zwak. Maar steeds weer roep Ik bij u mensen mijn woorden in herinnering. En als u er ernstig over na zult denken, zult u ook deze belofte nog meer betekenis toekennen. U zult weten dat Ik zelf door u kan werken als u maar mijn werkzaam zijn toelaat door de kracht van uw geloof. Want waar Ik ben, zijn er geen grenzen aan mijn macht, vooropgesteld dat u niet zelf de grenzen trekt door een te zwak geloof. Maar Ik wil u zegenen zodat ook uw geloof sterker wordt door deze woorden van Mij: “Waar twee of drie in mijn naam zijn verenigd, daar ben Ik in hun midden.” En waar Ik ben, kan mijn geest werkzaam zijn en kunnen mijn liefde, wijsheid en macht zichtbaar worden.
Amen
BD.7080
01 april 1958
Belichaamde lichtwezens – Discipelen van Jezus thans op aarde
Ook u behoort tot diegenen die in de laatste tijd als mijn ware leerlingen het evangelie van de liefde moeten verkondigen, die bij Mij waren ten tijde van mijn wandel over de aarde en aan wie Ik de belofte gaf op het ogenblik van mijn wederkomst Mij te mogen dienen. Als u deze woorden verneemt zult u pas begrijpen, hoe belangrijk uw missie is, die Ik u toevertrouw. Want Ik kan daarvoor alleen zulke mensen gebruiken, die in hun dienstbaarheid aan en hun liefde voor Mij, zich met ijver voor hun arbeid inzetten. En zo’n dienstbaarheid zou niet meer te vinden zijn bij de mensen van deze aarde. Daarom moest Ik u dus naar de aarde zenden, maar Ik kon u niet de herinnering aan vroeger geven van uw werkzaam zijn van weleer. U zult de weg over de aarde net zo moeten afleggen als alle mensen, bewust van uw menselijke zwakheden en worstelend om een sterk geloof. Maar mijn geest kan door u werken. U bent in staat de waarheid van boven te ontvangen en ze te begrijpen en u zult ze daarom ook verder kunnen dragen in de wereld, zoals het eens uw taak is geweest. Ik geef u daarom een aanwijzing over uw herkomst, opdat u daaruit zult opmaken, dat u maar een korte tijd dát ambt bekleedt op deze aarde, dat u ook in het geestelijke rijk uitoefent en dat dit ambt iets buitengewoon belangrijks is, want wat Ik toentertijd begon – de weg voor te bereiden naar het vaderhuis – dat zult u nu nog eenmaal in alle nadrukkelijkheid de medemensen moeten voorhouden en hen ook de weg tonen, voor het einde komt, voor er een nieuw tijdperk volgt in een geheel nieuwe ordening.
Steeds was u bereid in mijn opdracht de mensen te vertellen over Mij en mijn werk van verlossing. Maar in de laatste tijd voor het einde is het heel bijzonder nodig, dat de mensen aan Mij denken, want Ik alleen ben hun redding. Ik alleen kan hen terugtrekken van de afgrond, die ze in hun blindheid tegemoet gaan. Maar ze zullen Mij moeten erkennen, ze zullen net als in de tijd dat Ik op aarde wandelde tot Mij moeten roepen: “Heer, help mij”. Maar de mensen gaan zonder kennis verder, want wat ze ook van Mij en mijn verlossingswerk weten, is voor hen slechts een legende. Daarom zult u Mij met volle overtuiging moeten verkondigen in de wereld. En omdat u, als zelf mens zijnde, niet anders geaard zou kunnen zijn, ofschoon u uit het lichtrijk bent gekomen, zult u tevoren door mijn geest een levend weten over Mij en mijn werk van de verlossing ontvangen, om nu ook met overtuiging voor Mij te kunnen opkomen. En uw ziel laat het werkzaam zijn van de geest in u toe; een gebeuren, dat de mensen van de tegenwoordige tijd slechts zelden kunnen laten zien en die daarom ook moeilijk te bewegen zijn, hieraan te geloven. Uw taak is belangrijk en daarom heb Ik u weer opgeleid als vroeger, dat wil zeggen uw menselijke wijsheid moest tevoren hemelse wijsheid opnemen, om nu ook midden onder de mensen weer te kunnen prediken, zoals u het eertijds hebt gedaan.
Het aantal van mijn discipelen was destijds groot en vele ervan boden zich aan voor deze gang over de aarde in de laatste tijd voor het einde, bij het zien van de grote geestelijke nood, die hulp dringend nodig maakt. Maar iedere lichtziel moest zich op aarde ook in vrije wil weer de graad van liefde verwerven, die het “werkzaam zijn van de geest” toelaat. Het worstelen van de(ze) mens is niet minder zwaar dan dat van iedere andere mens, alleen zal de ziel steeds Mij ter wille zijn en de band met Mij hebben en daarom ook een leven in liefde leiden, wat dan ook het werkzaam zijn van de geest waarborgt. En dan kan ook weer mijn woord naar de aarde worden geleid. Ik kan zelf weer het evangelie van de liefde prediken aan ieder, die oor en hart niet sluit. U bent weer tot mijn wegbereiders geworden. U draagt alleen mijn evangelie uit in de wereld, u spreekt niet uit uzelf, integendeel, u laat Mij zelf door u spreken, zoals het ook uw missie is geweest na mijn hemelvaart, dat u tot opnamevat van Mij zelf werd en Ik zelf dus in de geest bij u kon zijn.
En zo zal Ik steeds bij de mensen zijn, tot aan het einde der wereld. Want zonder Mij zal geen mens de gelukzaligheid bereiken, zonder Mij is de weg naar het vaderhuis onvindbaar, zonder Mij gaat de mensheid in schuld en zonde en hun weg daalt af naar de diepte. Maar de mijnen hebben ijverig deel aan de verlossingsarbeid, de mijnen stellen zich Mij ter beschikking, waar Ik ze ook nodig heb. En u allen, die Mij zult willen dienen, behoort tot de mijnen en u zult ook in staat zijn succesvolle arbeid te verrichten, want in mijn opdracht bent u steeds maar werkzaam. En geeft de Heer u een ambt, dan zal Hij u ook de kracht geven, het te bekleden. Hij zal zelf met Zijn kracht en Zijn zegen bij u zijn en – als uw missie is beëindigd – u weer tot zich halen in Zijn rijk.
Amen
BD.7082
3 april 1958
Val der geesten – Denkvermogen – Val van Lucifer
Het is heel wat makkelijker u met de geestelijke samenhang en verbanden vertrouwd te maken die uw eigen bestaan met redenen omkleden, dan u het juiste inzicht over te brengen over de geestelijke gebeurtenissen die zich afspeelden toen Ik u allen als geestelijke wezens in het leven riep. Wat aan mijn heilsplan ten grondslag ligt was pas het gevolg van datgene wat zich tevoren in het rijk der geesten afspeelde. En het begrijpen van dit gebeuren stelt een volheid van licht voorop die u als mens op aarde nog niet bezit, zelfs wanneer u ook uw best doet te leven volgens mijn wil. Maar die geestelijke gebeurtenissen hoorden bij de vrije wilskeuze die ook alle uit mijn liefde voortgekomen wezens moesten afleggen om de hoogste voltooiing te bereiken: als vrij scheppende wezens onafhankelijk te zijn van mijn wil en toch vanuit een wil gelijk aan de mijne, met Mij te denken, te willen en te handelen. En daartoe waren ook voor deze vrije wilsbeslissing de noodzakelijke voorwaarden vereist. Het wezen moest in de diepte kunnen vallen, zoals het echter ook omgekeerd de hoogste hoogte moest kunnen bereiken. Zodra het wezen beperkt zou zijn in zijn vrijheid naar boven of naar onderen, zou ook zijn wil niet meer vrij zijn. En deze wil die zich dus vrij ontplooide, was wederom het resultaat van het denken, maar de gedachte was een van Mij uit aan het wezen toegestraalde uiting van kracht, die het wezen zelf ertoe aanzette zijn standpunt wat dat betreft te bepalen.
Het eigen denkvermogen van het wezen bestond dus daarin, een aanstraling die het trof door middel van gedachten, te verwerken, dus als het ware zich zelf met de gedachte bezig te houden, daar anders het wezen alleen maar een werkstuk van Mij uit zou zijn gebleven, wanneer mijn gedachte het dwangmatig ertoe zou hebben gebracht hetzelfde te denken. Maar Ik wilde geheel vrije schepselen buiten Mij plaatsen en gaf hun derhalve het vermogen zelf te oordelen, wat zich echter in een verschillende richting kon ontplooien.
Er zou nooit ofte nimmer van Mij een afval van Lucifer hebben kunnen plaatsvinden, wanneer hij dit vermogen niet zou hebben bezeten. Hij zou dan echter ook geen vrije geest zijn geweest, integendeel steeds slechts een marionet die volledig aan mijn wil was onderworpen. Ik moest dus deze en ook alle volgende wezens geheel van Me isoleren, ze moesten zich in een complete vrijheid verheugen en mochten op geen enkele manier worden beperkt. En zo ook moesten de hun toegestraalde gedachten net zo goed negatief of positief in praktijk kunnen worden gebracht, dat wil zeggen het wezen zelf kon in algehele overeenstemming, dus met Mij in dezelfde wil ook realiseren waartoe het door zulke gedachten werd aangespoord. Maar evenzo kon het “anders denken”, dus op grond van zijn denkvermogen andere gevolgtrekkingen maken, wat echter alleen dan gebeurde, wanneer het dit denkvermogen niet meer als geschenk van Mij, veeleer als zelf ontwikkeld, bezag en dit verkeerde zelfbewustzijn een vertroebeling van zijn inzicht tot gevolg had. Wel was al het wezenlijke als zelfstandig zijnde buiten Mij geplaatst, maar in zijn oersubstantie was het liefde en deze liefde moest dus ook de band zoeken met Mij, omdat liefde tot liefde aanspoort. En zo lang was ook de wil geheel in overeenstemming met de mijne. Elk losser worden van de band met Mij uitte zich ook in het afwijken van de wil van het wezen van mijn wil, en dit had weer zijn uitwerking in een gebruiken van het denkvermogen in een verkeerde richting, omdat elke gedachte naar alle richtingen toe moest kunnen worden overwogen, daar anders de wil niet vrij zou zijn, wat echter geenszins wil zeggen dat een verkeerde gedachte van Mij zelf het wezen is toegestroomd.
Het eerste wezen, Lucifer, bevond zich in het helderste licht en het kon met Mij zelf van gedachten wisselen, het kon zijn gedachten ook verkeerd richten, maar zou ook telkens de mogelijkheid hebben gehad, Mij deze verkeerde gedachten van hem voor te leggen, zodat Ik hem zou hebben kunnen antwoorden. Maar juist die verkeerde gedachten meende hij voor Mij te kunnen verbergen en dit was al een vermindering van zijn liefde, die ook een vermindering van het licht ten gevolge had. En tot die eerste verkeerde gedachten hoorden dus ook de twijfels aan mijn macht, omdat hij Mij niet kon zien. Het inzicht dat hij zelf in het aangezicht van mijn veel te helder stralend oerlicht zou zijn vergaan hield hem niet af van het verlangen. Hij wilde dit inzicht niet accepteren en zocht er een verklaring voor in mijn machteloosheid, weer een gedachte die al een bewijs was dat hij zijn band met Mij al erg los had gemaakt toen deze gedachte in hem bovenkwam. Want in dezelfde mate dat hij aan mijn macht begon te twijfelen, verhief zich zijn eigen bewustzijn van kracht en nu volgde op de ene verkeerde gedachte de andere. Zijn wil stemde niet meer overeen met de mijne, zijn liefde nam af en hij sloot zich steeds meer af voor de krachtstroom van mijn liefde, daar hem nu ook het inzicht had verlaten dat ook hij eerst door mijn kracht moest worden gevoed om scheppend werkzaam te kunnen zijn.
Maar ter wille van het doel dat Ik nastreefde – de uit Mij en hem voortgekomen wezens te brengen tot de hoogste gelukzaligheid – verhinderde Ik ook geen van de wezens, zelfs mijn eerst geschapen lichtdrager niet, de wil verkeerd te gebruiken. Ik verhinderde geen wezen het denkvermogen verkeerd te gebruiken. Want alle wezens waren vrij buiten Mij geplaatst en de grootste gelukzaligheid van de wezens bestaat ook daarin: in volledige vrijheid te kunnen scheppen en te werken. En dat vereist ook volledige aanpassing aan mijn wil zonder enige dwang. Maar zou geen wezen anders kunnen denken en willen dan in mijn wil, dan zouden deze wezens ook niet voorzien zijn van een vrije wil die echter onherroepelijk bij een goddelijk volmaakt wezen hoorde. En pas dan kan Ik over mijn schepselen als over mijn kinderen spreken wanneer ze in geheel vrije wil in mijn wil zijn binnengegaan en pas dan is hun een gelukzaligheid beschoren die hoogste volmaaktheid vooropstelt. En deze volmaaktheid kon Ik de wezens niet schenken, integendeel moest die door ieder geschapen wezen zelf in vrije wil worden verworven.
Amen
BD.7083
4 april 1958
Het werk van erbarmen door de mens Jezus
Denk steeds aan mijn eindeloze liefde voor u, die Mij bewoog het verlossingswerk voor u te volbrengen.
Wat de mens Jezus op aarde beleefd en verdragen heeft dat deed Hij uit liefde tot de medemensen, omdat Hij wist dat zij in grote geestelijke nood verkeerden. Als mens wist Hij al van de grote zondeschuld der mensen en van de hopeloosheid om daar van vrij te worden. Dit weten was het gevolg van Zijn leven in liefde, en daarom had Hij medelijden met de mensheid en wilde haar helpen. Tevens besefte Hij als gevolg van Zijn liefde dat Hij een missie te vervullen had. Dat Ik zelf Hem naar de aarde had gezonden om Mij tot omhulsel te dienen, opdat Ik het verlossingswerk om de grote zondeschuld te delgen – in Hem kon volbrengen.
En volgens deze missie ging Zijn aardse levensweg in vervulling: een weg van onmetelijke noden en lijden die Hem eerst moesten laten rijpen. Reeds het verblijf tussen de zondige mensen bezorgde Zijn ziel een ontzaglijk leed. Want Zijn ziel daalde uit het rijk van het licht neer in de duisternis. Maar het aardse lichaam waarin die ziel geborgen was moest door dat lijden en die noden, door de gestadige strijd tegen de begeerten en hartstochten die aan dit lichaam kleefden eerst gelouterd worden, om nu een waardig opnamevat te zijn voor Mij zelf – Ik die Hem nu ook geheel en al vervulde en zodoende Een werd met Hem.
En nu begon Zijn eigenlijke missie, de mensen licht te brengen, hun de waarheid te verkondigen, hun het evangelie van de liefde te prediken en hun dus de weg te wijzen en voor te leven die zij ook moesten gaan, wilden zij na hun dood ingaan in het rijk van licht en zaligheid. En ten laatste besloot Hij Zijn levensweg met een onvergelijkbaar werk van erbarmen, met Zijn bitterste lijdensweg en de smartelijkste dood aan het kruis als offer voor de zondeschuld der mensheid.
Deze missie werd wel door een mens volbracht, maar Ikzelf was in deze mens. Ikzelf als de eeuwige Liefde volbracht dat werk van verlossing, want alleen de liefde was tot zo’n offer in staat. Alleen de liefde kon de smarten van de kruisweg doorstaan, en alleen de liefde kon de kracht opbrengen geduldig te volharden in het volste bewustzijn tot aan Zijn dood.
En ofschoon de mens Jezus aan het kruis de woorden uitriep: “Mijn God, mijn God waarom hebt Gij Mij verlaten” – was deze uitroep alleen een getuigenis dat de Godheid in Hem, Hem niet tot Zijn daad dwong, maar dat de mens Jezus in geheel vrije wil het offer bracht voor Zijn medemensen. Dat de Liefde zelf Hem ertoe bracht dit te verwezenlijken, die Hem echter niet onvrij maakte in Zijn denken en handelen. De mens Jezus nam de gehele zondelast van de mensheid op Zijn schouders en ging daarmee naar het kruis.
Geen van u mensen kan dit gezegde ten volle begrijpen.
Weliswaar volbracht Ik zelf het werk van erbarmen, omdat zonder de liefde de mens Jezus ook niet in staat zou zijn geweest deze mate van lijden en smart op zich te nemen. Anderzijds, de Godheid kon niet lijden, en daarom moest deze lijdensweg door een ziel doorstaan worden die wel in staat was te lijden, een mens, wiens lichaam pijn en smart kon voelen en die dus als het ware boete deed voor wat de gehele mensheid aan God schuldig was. Maar ook Zijn ziel leed onbeschrijfelijk, omdat Zij uit het lichtrijk kwam en de duisternis op aarde voor Haar reeds een ontzaglijke kwelling betekende.
De mens Jezus was “mijn Zoon” in wie Ik een groot welbehagen had. Hij was Mij met al Zijn zinnen en met al Zijn liefde toegewijd. Hij vernederde zich tussen de zondige mensheid en Zijn ziel zocht Mij onafgebroken – Mij, Zijn God en Vader van eeuwigheid. Zijn liefde dwong Mij tot een voortdurend instromen in Hem, en zo kon de eenwording van mens met God plaatsvinden, of anders gezegd: de menswording van God kon met het volste recht geschieden. Want nooit kon Ik Mij een menselijk omhulsel tot woonplaats kiezen dat niet pure liefde geweest zou zijn, omdat Ik Mij zelf niet met iets onreins had kunnen verbinden.
Iedere onreine substantie werd door de lijdensweg van de mens Jezus vergeestelijkt, en tegelijkertijd werd de zondeschuld afgelost voor de gehele mensheid, daar Hij zich opofferde uit liefde voor Zijn medemensen. De mens Jezus verheerlijkte Mij zelf door Zijn dood en Ik verheerlijkte Hem, door Hem als een zichtbare omhulling van Mij zelf te kiezen voor eeuwig. Door Hem werd Ik zelf tot een zichtbare Godheid voor al mijn geschapen wezens, die zich “het aanschouwen van God” waardig maken. U kunt zich zo lang u op de aarde vertoeft alleen maar mijn eindeloze liefde voor ogen houden, die u hielp vrij te worden door het verlossingswerk.
Maar u zult dit werk van erbarmen pas in zijn hele omvang begrijpen als u zelf in dat lichtrijk bent ingegaan, als het licht van het inzicht u als voorheen weer doorstraalt.
Dan zult u er zelf aan kunnen deelnemen. U zult het zelf als werkelijkheid beleven en nu pas mijn eindeloze liefde begrijpen, die alles gedaan heeft om haar kinderen weer terug te winnen die zij eens verloren had door die grote schuld als gevolg van de afval van Mij.
Amen
BD.7085
6 april 1958
“Jezus, mijn Verlosser, leeft”
In de geestelijke wereld is het een jubelen en juichen over mijn verlossingswerk. Want het wordt alle lichtwezens steeds weer opnieuw duidelijk wat zich op aarde heeft afgespeeld. En ze loven en prijzen Mij als hun Redder van zonde en dood, die voor hen de poort naar het lichtrijk heeft geopend. Ze zijn op de hoogte van de geestelijke betekenis van mijn lijden en sterven, van de kruisdood en de verrijzenis op de derde dag. Ze weten, dat door dit grote werk van erbarmen voor de mensheid een “opstanding” is verzekerd, dat ze niet vervallen is aan de eeuwige dood en dat voor alle mensen eens het uur van de verlossing slaat na eindeloos lange tijd van uiterst zwaar gevangenschap.
En daarom is hun dank, hun jubelen en hun liefde voor Mij onmetelijk en nemen deze toe zodra ze deelnemen aan het werk van de verlossing, dat ze als in het nu steeds weer mogen meemaken, omdat in het lichtrijk de tijd onbegrensd is, omdat ze ook alle gebeurtenissen van het verleden en de toekomst als tegenwoordige tijd beleven.
En zouden de mensen op aarde zich eveneens proberen te verplaatsen in die gebeurtenis van de kruisiging en de verrijzenis van Jezus, dan zouden ook zij daar de grootste zegen uit halen. En in hun harten zou de vreugde en diepe dankbaarheid doordringen, dat Ik zelf in Jezus Christus u mensen bevrijding bracht van zonde en dood. Want dit gebeuren was eenmalig. Nooit had een mens een dergelijk onmetelijk lijden op zich genomen. En nooit is een mens in totale onschuld de meest bittere kruisweg gegaan, die met zijn dood aan het kruis eindigde, ofschoon heel vaak mensen in een situatie terechtkomen waar wreedheid van medemensen hun een lot bereidt dat ondraaglijk schijnt.
Maar er speelden bij het erbarmende werk van Jezus Christus geestelijke voorvallen mee die Zijn lichamelijk leed nog in het veelvoudige vergrootten, omdat de ziel het allesomvattende inzicht had en daarom alles kon doorzien, zowel de geestelijke nood die alle mensen had overmand, als ook de geestelijke toestand van hen die Hem pijnigden en het schandelijke werk bij Hem voltrokken, die hun afschuwelijke begeerten en kwade lusten botvierden op Zijn rein lichaam en die Hij ervoer als afgezanten van de hel. Maar Hij hield vol tot Zijn dood. En op de derde dag stond Hij in alle glorie weer op uit het graf dat Hem niet gevangen kon houden. En zo bekroonde Zijn opstanding het verlossingswerk, want voor allen die zich laten verlossen door Jezus Christus is één ding zeker: dat ook zij zullen verrijzen tot het eeuwige leven.
Weliswaar was voordien het leven der mensen met hun lichamelijke dood ook niet beëindigd, want de ziel kan niet sterven, ze blijft eeuwig bestaan, maar of de toestand van de ziel dan een staat is van leven of van de dood, is alleen van de goddelijke Verlosser Jezus Christus afhankelijk. Want alleen Hij kan de ziel het leven geven en alleen Hij is de poort naar het leven in gelukzaligheid. Dus kan een ziel ook in de toestand van de dood het rijk hierna binnengaan. En ze zal ook zolang in deze toestand blijven, tot ze naar Jezus Christus roept, of Hij haar het leven wil geven. “Maar wie in Mij gelooft zal in eeuwigheid niet sterven.”
Voor ieder mens kan het uur van de lichamelijke dood ook al het uur van de opstanding zijn. Geen mens hoeft zijn stervensuur te vrezen, omdat Eén de dood heeft overwonnen en deze Ene het leven belooft aan ieder die in Hem gelooft. En zo zouden ook op aarde de mensen kunnen jubelen en juichen, wanneer ze het verlossingswerk van Jezus Christus in zijn volle betekenis zouden begrijpen en er ook aan zouden willen deelhebben. Dan heeft de dood voor alle mensen zijn angel verloren. En alle mensen zouden kunnen instemmen met het lofgezang van de geestelijke wezens: “Hij is waarlijk verrezen. Jezus, mijn Verlosser leeft”.
Amen
BD.7086
7 april 1958
Door de verrijzenis van Jezus Christus heeft de dood zijn prikkel verloren
Voor ieder mens is het uur van zijn einde voorbestemd.
En toch hoeft hij dit niet te vrezen, omdat het niet het eigenlijke einde is, maar hij verrijzen zal, omdat zijn ziel alleen het aardse omhulsel aflegt, dat voor haar alleen een keten was in het aardse bestaan, en ze nu onbezorgd het rijk hierna binnen kan gaan, vooropgesteld dat haar levenswandel op aarde zo is geweest, zoals het mijn wil is, dus dat zijn ziel een zekere graad van rijpheid op aarde heeft verworven. Er bestaat dus geen einde, ofschoon er een dood kan zijn – een dode toestand van de ziel – maar zij nochtans niet is vergaan. En daarvoor ben Ik aan het kruis gestorven en op de derde dag weer verrezen, opdat ook de mens, dat wil zeggen zijn ziel, die opstanding kan beleven. Dat ze uit het graf kan opstijgen en nu het rijk weer kan betreden dat haar ware vaderland is. Dat de ziel niet vergaat, is een onomstotelijke wet, omdat wat uit Mij voortkwam onvergankelijk is en blijft. En de ziel is dat geestelijke wezen dat van Mij is uitgegaan, dus zal ze ook blijven bestaan ofschoon het lichaam sterft. Maar dat ze nu na haar lichamelijke dood kan verrijzen in licht en glans, dat werd pas na mijn kruisdood en mijn verrijzenis mogelijk, want tevoren was ze nog belast met de oerzonde van haar eertijdse afval van Mij. Er was nog steeds duisternis, het was het donker van het graf, dat de ziel niet kon ontvluchten. De grafsteen was nog niet weggerold door Jezus Christus, de goddelijke Verlosser, ofwel: er was voor die zielen nog geen boete gedaan en hun zondeschuld kan zonder boetedoening niet teniet worden gedaan.
En het was daarom ook donker in de zielen der mensen. Elk geloof aan een opstanding na de dood ontbrak hun. De duistere nacht van het graf omgaf hen en de dood was voor hen tot een verschrikking geworden.
En daarom ben Ik op de derde dag uit de dood opgestaan, om de mensen het bewijs te leveren dat het met de dood van het lichaam niet was afgelopen, dat de ziel opstaat en alleen het lichaam achterlaat, dat nog niet zo vergeestelijkt is dat ze het tegelijkertijd mee omhoog kan nemen in het geestelijke rijk, zoals het Mij wel mogelijk was, omdat lichaam en ziel het geestelijke kleed hadden aangetrokken en het lichaam geen verder rijpingsproces op deze aarde hoefde door te maken.
Door mijn verrijzenis wilde Ik de mensen de angst voor de dood ontnemen. Ik wilde hun bewijzen dat het slechts een verandering van verblijfplaats is voor de ziel, wanneer ze het aardse lichaam afleggen, wanneer het onafwendbare uur van de dood heeft geslagen. Daarom ben Ik verrezen uit de dood, want Ik heb de dood overwonnen, dat wil zeggen: diegene die de dood in de wereld heeft gebracht. Aldus hoeft geen mens het uur van de dood te vrezen, want het is alleen het uur van het binnengaan in het eigenlijke leven dat eeuwig duurt.
De dood heeft zijn prikkel verloren.
Maar één ding is noodzakelijk: dat de mens ook mijn verlossingswerk erkent en de genaden aanneemt die Ik door mijn lijden en sterven aan het kruis voor u verwierf. Dat hij zich laat verlossen door Jezus Christus, dat dus ook zijn oerschuld tevoren is tenietgedaan en Jezus Christus nu de grafsteen kan wegrollen, opdat de ziel nu uit het donker van het graf opstijgt in het heldere licht, dat ze nu het eeuwige leven binnen zal gaan.
Wie het uur van de dood vreest, bevindt zich nog in de ban van die grote schuld. Hij heeft de verlossing van Jezus Christus nog niet gevonden. Hij heeft zich nog niet vrijgemaakt van het hem omhullende duister. Hij bevindt zich nog in het graf van zijn zonden, hoewel zijn lichaam nog op aarde leeft.
Want hij zal elke vrees voor het einde van zijn leven verliezen, wanneer hij zich heeft overgegeven in mijn armen, wanneer hij Mij innig vraagt hem te gedenken wanneer zijn uur is gekomen.
Want deze zal zalig inslapen, in vrede met zijn God en Vader. Hij zal alleen zijn lichaam achterlaten op deze wereld, maar de ziel zal opstaan. Ze zal opstijgen naar het licht. Ze zal het donker van het graf om zich heen niet bemerken, want Jezus Christus zelf zal haar bij de hand nemen en haar uit haar lichamelijk omhulsel wegvoeren. Hij zal haar leiden door de poort van het leven. En ze zal weten dat ook zij is opgestaan uit de dood, dat ze nu zal leven in eeuwigheid.
Dat de mens Jezus is opgestaan uit de dood is zeker waar. En die in Hem geloven als Gods Zoon en Verlosser van de wereld, als mijn afgezant in wie Ik Me zelf heb belichaamd op aarde, die zullen ook geen vrees hebben voor het uur van hun eigen dood. Want Jezus heeft hun de belofte gegeven alleen maar vooruit te gaan om de woning gereed te maken voor allen die in Hem geloven.
Dus zullen ook zij verrijzen tot het eeuwige leven en Hij zelf zal ze naar zich toe halen, zoals Hij het heeft beloofd.
Amen
BD.7087
9 april 1958
Hulp van de lichtwezens om de mensen redding te brengen
Alle wezens van het licht zijn buitengewoon actief om de mensen op aarde nog te helpen verlost te worden voor het einde komt. En wat er maar geschieden kan om het doel te bereiken, dat gebeurt ook van de kant van de geestelijke wereld, die in mijn wil en opdracht werkt.
En zo hoeft het u ook niet te verwonderen, wanneer ieder mens zo nu en dan hard wordt aangepakt, wanneer hij zware beproevingen moet verduren of wanneer hij mislukkingen heeft te melden, want zodra zulke dingen er maar toe bijdragen, dat de mensen tot nadenken worden gestemd, dat ze niet alleen aan hun aardse taak denken, worden zulke middelen alleen maar aangewend van de kant van hen die voor u zorgen.
Maar wederom wordt er ook geen mens meer belast dan dat hij kan verdragen. En steeds zal er weer voor ieder mens een lichtpuntje tevoorschijn komen, hij zal ook uit de moeilijkste situaties worden geholpen zodra hij in zijn hart om hulp smeekt.
En zo kan het gebeuren dat er nog mensen worden gewonnen voor Mij en mijn rijk, voor het leven dat eeuwig duurt. Want zodra een mens in de grootste nood op Mij wordt gewezen, wanneer hem wordt voorgesteld Mij zelf om hulp te vragen waar aards geen hulp mogelijk lijkt. En wanneer deze dus nu zijn toevlucht neemt tot Mij, zal hem ook duidelijk hulp ten deel vallen.
En daarom zijn de lichtwezens onophoudelijk werkzaam bij de mensen van deze aarde die hun ter verzorging gedurende hun leven op aarde zijn toegewezen. Want zij weten hoe buitengewoon belangrijk het voor ieder afzonderlijk is nog voor het einde de weg naar Mij te hebben gevonden. Ze zijn op de hoogte van het verschrikkelijke lot dat diegenen is beschoren die geen band met Mij tot stand brengen, en hun liefde voor al het niet verloste spoort hen aan om ijverig in de liefde werkzaam te zijn.
De dag van het einde komt steeds dichterbij, elke dag is verloren die de mens nog geheel geïsoleerd van Mij doorbrengt. En wat hij verzuimde in het aardse leven is moeilijk goed te maken. Maar ook de nog maar korte tijd tot aan het einde kan voldoende zijn de mens voor het uiterste gevaar te behoeden, dat daarin bestaat dat de ziel in volledige verwijdering van God de dag van het einde meemaakt en dat dan de hernieuwde kluistering in de vaste materie een onvermijdelijk gevolg is.
Het leven op aarde is de mens gegeven opdat hij bewust en in vrije wil toenadering tot Mij zoekt. Doet hij het niet vanuit zichzelf, dan help Ik hem zodanig – dat Ik hem in nood laat komen waarin hij dan naar een helper uitkijkt. En al mijn lichtwezens ondersteunen Mij omdat in alle mijn wil alleen werkzaam is, omdat ze op de hoogte zijn van mijn wil en daarom steeds zo op de mensen inwerken, dat ze zachtjes naar Mij worden gedrongen.
U, mensen wordt nu hun werkzaamheid steeds alleen maar zodanig duidelijk, dat grote onrust, onvoorziene gebeurtenissen zich voordoen in het leven van de mens. U, mensen schrijft deze weer toe aan menselijke invloed – maar ook vaak zijn het alleen bewijzen van de liefde van die lichtwezens, waardoor ze u willen helpen.
En zo u alles zou kunnen aanzien wat om u gebeurt, wat uzelf onaangenaam treft, in zover het niet gaat om uitgesproken slechte werken van mensen, dan zou u ook alles makkelijker verdragen, want steeds zou u er zeker van kunnen zijn dat uw gebed, dus innige aaneensluiting met Mij – hulp verschaft, omdat het alleen om de band met Mij gaat die u zult moeten aanknopen in het leven op aarde.
En daar u allen slechts weinig tijd overblijft, zullen ook zulke voorvallen toenemen die u in nood en zorgen, in kommer en leed verplaatsen, het zij ziektes, ongevallen of andere gebeurtenissen, die u steeds alleen doeltreffend het hoofd zult kunnen bieden met een gelovig gebed – dus met een vereniging met Mij door middel van gedachten of toegenomen werkzaamheid in liefde, die eveneens een rechtstreekse band is met Mij en u steeds verzekert van kracht alles te kunnen verdragen wat u bezwaart.
Maar u allen, gelovig of niet, kunt u onder de hoede weten van geestelijke wezens, die dus tot bescherming en tot leiding voor uw leven op aarde bij u werden geplaatst. Het ligt alleen aan uzelf of u zich wil laten leiden, of u hun gehoor schenkt, wanneer ze u door middel van gedachten trachten te beïnvloeden.
Want tegen uw wil in mogen ze u niet opwaarts leiden of tot geloven in Mij brengen. Maar ze proberen alles opdat u zelf uw wil verandert en hun gehoor schenkt, dat u naar Mij uw weg neemt en u in gedachten met Mij verbindt. Maar lukt hen hun inspanningen niet dan bent u, mensen in grote nood en u zult het einde moeten vrezen, dat niet meer lang op zich zal laten wachten.
Amen
BD.7089
11 april 1958
Ik ben het brood des levens, het manna dat uit de hemel komt
Het is niet voldoende, wanneer u zich aards verzadigt, wanneer u het lichaam het brood geeft dat u nodig hebt om te leven, integendeel, begeer veel meer het brood uit de hemel, dat voedsel is voor uw ziel. En geloof van Mij dat dit laatste in noodgevallen ook het lichaam vermag te onderhouden, maar het eerste nooit de ziel dient om zich positief te ontwikkelen.
En daarom heb Ik gezegd: “Ik, ben het brood des levens, het manna dat uit de hemel komt”, want wanneer u Mij zelf – mijn woord – in u opneemt, zult u leven in eeuwigheid. Maar uw lichaam zal vergaan, ook wanneer u het voortdurend verzadigt met aardse spijzen. Het lichaam is zijn tijd gegeven en is deze voorbij, dan helpt ook geen aardse voeding meer om het in leven te houden. Daarom zou u meer bezorgd moeten zijn om uw ziel het leven te schenken, u zou haar onophoudelijk moeten voeden met het brood des hemels, u zou die spijs die haar van Mij uit alleen kan worden aangeboden voor haar toegankelijk moeten maken. En u zou daarom dichter bij Mij zelf moeten komen en Mij vragen om ware spijs en ware drank.
En u zou ook steeds aan mijn woorden moeten denken: “Wees niet bezorgd wat u zult eten en waarmee u zich zal kleden, maar zoek eerst het rijk Gods en al het andere zal u gegeven worden”. Zouden de mensen maar aan deze belofte willen geloven. Maar al hun zinnen en streven is zuiver aards gericht en toch kan geen mens het leven van zijn lichaam een uur verlengen, wanneer mijn wil het anders heeft voorbeschikt. Maar ook geen mens kan zijn ziel het leven geven wanneer hij haar gebrek laat lijden, wanneer ze zonder spijs en drank wordt gelaten ter wille van het lichaam.
Maar daar u, mensen weet hoe absoluut het lichaam voedsel nodig heeft om te kunnen bestaan, zo maakt u zich schuldig, wanneer u niet eveneens voor uw ziel zorgt, die niet kan vergaan; u maakt u daarom schuldig, omdat Ik me steeds weer tot u wend en u het voedsel voor uw ziel aanbied, omdat u steeds weer wordt aangesproken door mijn afgezanten en hen alleen maar hoeft aan te horen en aan hun woorden gevolg te geven, om nu ook al Mij de mogelijkheid te geven u geestelijk te eten en te drinken te kunnen geven tot heil van uw ziel.
Steeds weer wordt u in contact gebracht met mijn woord, steeds weer wordt u aangemaand u met Mij in verbinding te stellen, u wordt voor het gastmaal uitgenodigd en u zult te allen tijde naar mijn tafel kunnen komen en dus van Mij voedsel in ontvangst nemen voor uw ziel, want mijn woord is het brood uit de hemel, het is het levende water, mijn woord is vlees en bloed, alleen mijn woord is voor uw ziel de ware spijs, die haar het leven verschaft, dat ze eeuwig niet meer zal verliezen.
En omdat u zo weinig de behoeften van uw ziel stilt, zult u ook lichamelijk nood moeten lijden, de tijd zal komen waarin u ook zal ontbreken wat u voor uw aardse leven nodig hebt, wanneer mijn tegenstander niet zo rijkelijk voor u zorgt dat u uw ziel vergeet. Zodra u echter nog niet helemaal aan hem ten prooi bent gevallen, kan aards voelbare nood u er nog toe aanzetten u tot Mij te wenden en Mij te vragen deze op te heffen, en dan kan ook tegelijk uw ziel worden gespijzigd, omdat elke band met Mij de ziel kracht oplevert, dus geestelijke spijziging betekent. Het brood des hemels is absoluut noodzakelijk, en wanneer Ik zelf me heb aangeduid als “Brood des levens” zo zult u daaruit ook kunnen zien dat u Mij zelf zult moeten naderen, dat Ik zelf me aan u wil schenken omdat Ik uw ziel het leven zou willen geven.
En u hoeft waarlijk niet ver te gaan om bij Mij te zijn, u hoeft alleen maar in de stilte te gaan en uw gedachten op Mij te richten en dan trekt u Mij zelf tot u, u geeft Mij aanleiding u mijn gaven aan te bieden, uw ziel spijs en drank aan te reiken, want zodra u zich in gedachten met Mij verbindt in stil gebed, opent u ook uw hart voor Mij, dat Ik zelf naar binnen kan gaan en dan zult u waarlijk geen gebrek hoeven te lijden. En Ik zal u niet alleen geestelijk, maar ook aards voeden, want deze belofte heb Ik u gegeven en Ik sta achter mijn woord: “Zoek eerst het rijk Gods en zijn gerechtigheid en al het andere Zal u worden geschonken”.
Amen
BD.7096
18 april 1958
Verspeel niet het eeuwige leven
Verspeel niet het eeuwige leven. Eenmaal zal het u allen ten deel vallen, maar daar kunnen ook nog eeuwige tijden mee heengaan – tijden van eindeloze kwelling en duisternis waarin u zich in een toestand des doods bevindt, in totale krachteloosheid en geheel zonder licht. En u kunt deze tijd van ellende nog eindeloos verlengen, zodat u ook kunt spreken van een “eeuwige verdoemenis”. Die Ik u echter niet heb opgelegd maar die u door uw vrije wil aan u zelf te wijten hebt en die u ook steeds weer voor uzelf veroorzaakt, als u het bestaan als mens niet benut om het eeuwige leven te verwerven.
Ik laat u niet voor eeuwig verloren gaan, omdat u mijn schepselen bent die Ik vanaf het allereerste begin liefhad en die Ik zonder op te houden zal liefhebben. Maar Ik kan u niet voortijdig het leven geven als u zelf de toestand des doods verkiest en u zelfs niet bereid bent het leven uit mijn hand aan te nemen. Maar u kunt het gemakkelijk verwerven, want u hoeft uzelf maar aan Hem toe te vertrouwen die zelf het Leven is van eeuwigheid.
En daartoe is u het aardse leven gegeven, waarin u in het bezit bent van verstand en een vrije wil. Waarin u onderricht kunt ontvangen over uw aardse opdracht en dus alleen maar hoeft te willen dat u uit de toestand van de dood verlost wordt. Deze tijd van leven op aarde is maar kort en er worden geen grote offers van u verlangd voor dat wat u geschonken wordt bij een juist gebruik van uw wil. De levensduur als mens is heel kort, maar ze is voldoende om het doel te kunnen bereiken.
Eindeloos lang was echter de tijd van uw voorontwikkeling tot u het stadium als mens kon binnengaan. En precies zo oneindig lang zal het weer duren tot u weer de genade zult hebben om uw wilsbeslissing te herhalen. Van de omvang van deze eeuwigheden kunt u mensen zich geen voorstelling maken, omdat uw denken in een onvolkomen toestand ook maar begrensd is. En zoals u niets van deze kwelling afweet, omdat tijdens uw aardse leven u de herinnering aan de tijd van uw voorontwikkeling weggenomen is, zo kent u ook niet de onuitsprekelijke zaligheid die het begrip “eeuwig leven” inhoudt. U kent de heerlijkheden niet die in mijn rijk op u wachten als u besluit tot de uiteindelijke terugkeer naar Mij. En noch de ene noch de andere kennis kan u bewezen worden, omdat daardoor een vrije wilsbeslissing onmogelijk zou worden.
U moet het ook zonder bewijs geloven en daaraan beantwoordend nu uw aardse leven leiden. U mag de zaligheid van een leven in mijn rijk niet verspelen. U allen moet deze mogelijkheid die u ongeloofwaardig toeschijnt mede in uw verstandelijk denken betrekken, en u moet zo leven dat als het uur van afscheid van deze aarde gekomen is, u zichzelf geen verwijt hoeft te maken. U moet ook luisteren naar hen die spreken over deze dingen die niets met de materiële wereld van doen hebben. U moet er ook over nadenken en uzelf voorstellen hoe u er voor zou staan als zij gelijk zouden hebben.
Er staat voor u mensen te veel op het spel, want het gaat niet om een aantal aardse levensjaren maar om het eeuwige leven. Het gaat om een toestand van hoogste gelukzaligheid die niet ophoudt, om een toestand in licht en kracht die u eigen was in het allereerste begin. En voor deze eeuwigheid in licht en kracht hoeft u alleen maar een hele korte tijd – een ogenblik in deze eeuwigheid – afstand te doen van totaal waardeloze dingen. U waardeert echter deze dingen buitengewoon hoog en verspeelt daardoor het leven, en blijft weer voor eeuwigheden in de dood.
En alles wat Ik doen kan om u het leven te verschaffen is, dat Ik u mensen mijn boden toezend die u in mijn opdracht waarschuwen en vermanen, die u moeten aansporen een poging te doen om tot de waarheid te komen. Zij zullen u wijzen op Mij, dat Ik – als de enige Waarheid – uw denken verlicht. Zij zullen u de raad geven de verbinding met Mij tot stand te brengen, opdat Ik u dan vast kan pakken en u tot Mij trek. Maar u moet zelf de eerste stap zetten, omdat Ik u niet dwing ter wille van uw zaligheid. Maar Ik ondersteun en sterk ook zelfs de zwakste wil, die zich naar Mij keert. Want om u het leven te geven liet Ik de gehele schepping ontstaan.
Ik wil uw dood niet, Ik wil dat u leeft en eindelijk uw dode toestand ontvlucht die al eeuwigheden geduurd heeft. Ik wil u weer mijn liefde schenken en u allen een heerlijk lot bereiden dat nooit meer eindigen zal. Maar Ik kan u niet tegenhouden als u weer de weg naar de diepte neemt, wanneer u weer vrijwillig hem volgt die eens van u het leven genomen heeft en u aan de dood heeft overgeleverd. Ik kan u alleen steeds weer toeroepen: “Verspeel niet het eeuwige leven”. U moet echter vrijwillig aan Mijn roep gehoor geven. U moet het leven trachten te winnen zolang u op de aarde vertoeft, en Ik zal u daartoe helpen omdat Ik u liefheb.
Amen
BD.7097
19 april 1958
Strijden of dienen in het aardse leven
Voor geen mens zal de weg over de aarde zonder strijd blijven; ieder zal gevechten moeten doorstaan en hij moet er alles voor over hebben om overwinnaar te worden en te blijven. Want alleen door voortdurende strijd zal zijn ziel rijp worden, die bij het begin van haar belichaming als mens nog veel onrijp geestelijks bevat, dat haar des te meer zal aanvallen, hoe gewetensvoller zij de opgave op aarde wil vervullen. Want dat is ook de strijd, die mijn tegenstander om die zielen voert, dat hij het nog onrijpe geestelijke tracht te beïnvloeden, om zich naar zijn wil te uiten. En verlangt nu de ziel ernstig naar Mij, dan moet ze weerstand bieden aan alle begeerten, die duidelijk de inwerkingen van mijn tegenstander verraden, wat veel ernst en kracht vereist, maar wat toch mogelijk is bij voortdurend vragen om mijn hulp door het schenken van kracht.
Maar elke overwinning in zo’n strijd tegen zichzelf – dat wil zeggen tegen zijn begeerten en slechte eigenschappen – zal zijn kracht vergroten en ook mijn tegenstander steeds meer de toegang ontzeggen, want zo’n overwinning is tegelijkertijd een terugdringen van de eigenliefde. En daar het toesturen van kracht mijnerzijds toeneemt, wordt deze nu aangewend om in onbaatzuchtige liefde werkzaam te zijn en dat betekent ook dichter bij Mij komen en zich losmaken van mijn tegenstander. En daarom kan er ook worden gezegd: de mens moet gedurende zijn leven op aarde strijden of dienen, zoals een dienstbaar zijn getuigt van een doorstane strijd, die aan het dienstbaar zijn in liefde is voorafgegaan. Wiens innerlijk al van onbaatzuchtige liefde vervuld is, zal ook weinig zware gevechten hebben te doorstaan. Met andere woorden: hij zal gemakkelijker in staat zijn weerstand te bieden, als hij door mijn tegenstander lastig wordt gevallen om hem ter wille te zijn. Hij zal op grond van zijn liefde ook de nog onrijpe substanties van zijn ziel en zijn lichaam sneller rijp kunnen laten worden, want door zijn onbaatzuchtige liefde, door zijn dienstbaar zijn aan de naaste, verzekert hij zich ook van mijn aanwezigheid en Ik ben dus ook de zekerste bescherming tegen de tegenstander.
Innerlijke gevechten zijn steeds nog tekenen van een zekere macht over u, terwijl een dienstbaar zijn in liefde al bewijst, dat u toebehoort aan Mij, die u van zijn juk bevrijdt. Maar door liefdeloosheid toont u, dat u hem nog toebehoort en u zult daarom ook aan harde gevechten zijn blootgesteld; u zult als het ware geweld moeten gebruiken, om het hemelrijk voor u te verwerven. Maar is dit uw wil, dan zal u waarlijk ook kracht worden toegestuurd, om hem te overwinnen, die u wil verhinderen mijn rijk te bereiken.
Doch wee diegenen, die alles onverschillig is, die noch bereid zijn in liefde te dienen, noch bij zichzelf bewuste arbeid aan de ziel willen verrichten; die daarom maar zelden innerlijke strijd zullen hebben uit te vechten, maar eerder bereid zijn, de wil van mijn tegenstander te vervullen. Ze zullen weliswaar vaak een minder zwaar aards lot hebben te melden, tenzij Ik hen aanpak met ijzeren hand, doordat Ik ze door harde slagen van het lot op andere gedachten probeer te brengen. Maar dat zal dan ook harde innerlijke gevechten betekenen, waarin ze moeten standhouden. Zonder strijd kan er geen zege worden bevochten, zonder strijd kunnen onzuivere substanties van de ziel niet gelouterd worden en zonder strijd blijft de mens op dezelfde trede van ontwikkeling staan, wanneer de liefde in hem niet buitengewoon sterk is, zodat de liefde winnares is en blijft; dat dus de aanvallen en verleidingen van mijn tegenstander direct worden teruggeslagen met de kracht van de liefde, die kracht uit Mij is. Want de liefde brengt alles tot stand. De liefde zal ook met gemak de loutering van het nog onrijpe geestelijke aankunnen, de liefde zal steeds alleen maar willen dienen. En een liefdevol mens brengt vanzelf de aaneensluiting met Mij tot stand en hij heeft daarom een heel wat machtiger Heer en Beschermer aan zijn zijde, dan hij is, die zich graag tot heer wil opwerken.
Maar elke doorstane strijd zal ook de kracht van de liefde versterken. Daarom zult u steeds alleen maar Mij moeten vragen om het toesturen van kracht en die zal zijn uitwerking hebben in het in staat zijn alle hartstochten, fouten of kwalijke eigenschappen de baas te worden en nu, in plaats van de eigenliefde te bevredigen, onzelfzuchtige werken van liefde te verrichten. Want dit is uw opgave, uw doel op aarde: uw wezen tot liefde te vormen, wat mijn tegenstander steeds zal willen verhinderen en wat van uw kant een voortdurende strijd vraagt. Maar u kunt in deze strijd overwinnaar zijn en blijven, wanneer u Mij in Jezus Christus zult aanroepen om versterking van uw wil, om het doen toekomen van kracht en om bevrijding van hem, die u nog gebonden houdt.
Amen
BD.7098
20 april 1958
Alles heeft zin en nut – Schadelijke dieren – Onkruid
Zonder nut en doel is er niets wat in de hele schepping bestaat, maar niet altijd kunt u het werkelijke nut van een scheppingswerk inzien, en u vraagt u vaak af met welk doel dit of dat geschapen is, omdat het volgens uw bevattingsvermogen geen enkel nut schijnt te hebben. Maar die ene verklaring zou voor u al voldoende moeten zijn, dat alles “kracht is uit God” die eens weer werkzaam moet worden, maar dat deze “kracht” erg verschillend is in haar werkzaamheid, omdat ze zich ook op heel uiteenlopende afstand van God bevindt. En afstand (verwijdering) is te vereenzelvigen met weerspannigheid.
Er bestaan dus geestelijke substanties, eens door God uitgestraalde kracht, die ondanks de al zeer lange ontwikkelingsgang onder de dwingende wet van “te moeten”, de weerstand weinig verkleind hebben, die echter volgens de goddelijke ordening de ontwikkelingsgang voort zetten en zo dus steeds nieuwe uiterlijke vormen betrekken die een langzaam tot werkzaamheid komen toestaan, doch deze werkzaamheid weer beantwoordend aan de weerstand van die geestelijke substanties is. Ze verrichten dus geen duidelijke dienst aan de mensen of andere scheppingswerken, maar zijn toch indirect dienstbaar.
Dit zal u begrijpelijk zijn, wanneer u aan de schadelijke soorten denkt in het dieren en plantenrijk, aan al dat ongedierte of giftige planten, zelfs aan datgene wat u voor nutteloos of schadelijk houdt in de schepping van de natuur. Maar al deze vormen zijn dragers van goddelijke kracht die ook aan de daarin ingesloten geestelijke substanties een geringe mogelijkheid bieden zich te louteren. En tegelijkertijd dienen deze nietige scheppingswerken ook weer voor de instandhouding van andere scheppingen, deels als voeding voor grotere levende wezens, deels als bemesting van de voedingsbodem van de plantenwereld, ofschoon u, mensen zo’n uitwisseling niet zult kunnen waarnemen.
En wederom kunnen ze ook voor de mens zelf en zijn geestelijke ontwikkeling dienstbaar zijn, die ook veel beproevingen vraagt, waarbij de mens zich moet waar maken, hetzij bij proeven van geduld van allerlei soort of ook bij een verstandige houding tegenover alles wat de wil van God heeft doen ontstaan.
Er is niets zonder zin of nut, maar of de mens de zin en het nut van elk werk inziet, is niet doorslaggevend, veeleer moet zijn geloof aan Gods wijsheid, liefde en macht hem ook een zeker respect tegenover al het geschapene inboezemen, daar hij anders twijfelt aan Gods wijsheid, liefde en almacht.
Voor de krachtstroom die eens van God is uitgegaan, voor de uiteengevallen substanties van de oorspronkelijk geschapen geesten is elk materieel omhulsel een grote genade, want ze werden door de liefde Gods vastgepakt en dus in een uiterlijke vorm geplaatst. En of ook verschillende uiterlijke vormen de weerspannigheid tegenover God verraden, maar dat God deze geestelijke substanties toch heeft vastgepakt om ze langzaam in de wet van “het moeten” omhoog te leiden, dat alleen al moet u, mensen elk scheppingswerk met geestelijke ogen leren bekijken en u moet bedenken dat God waarlijk van veel dingen op de hoogte is die u, mensen nog verborgen zijn en dat u daarom niet voortijdig zult mogen oordelen doordat u kritiek uitoefent op Gods scheppingen, waartoe u waarlijk niet gerechtigd bent.
Want zodra u gelooft dat de schepping het werk van God is, moet u ook elke twijfel tegenover elk scheppingswerk opgeven. En u zult dan ook leren om met liefdevolle ogen datgene te beschouwen, wat u tot nu toe afschuw en afkeer inboezemde, waarmee echter niet gezegd mag zijn, dat u het tegen zijn natuurlijke bestemming in zult moeten ondersteunen. Want zodra het aantoonbaar schade aanricht, zult u er ook tegen op mogen treden en de ontwikkelingsgang ervan beëindigen, want ook dat is Gods wil, dat deze scheppingen geen lange levensduur hebben en dat u als het ware gerechtigd bent hun levensduur te verkorten, opdat de geestelijke substanties zich in steeds nieuwe uiterlijke vormen tot een bepaalde rijpheid opwerken om dan ook tot dienende functies te worden toegelaten, zodra de vroegere weerstand minder wordt, zodra het geestelijke zo ver verzacht is dat het bereidwillig dienstbaar is en dus langzaam opwaarts klimt.
En u, mensen zult moeten weten, dat ook u zelf, dat wil zeggen: uw ziel, zulke substanties bevat die deze bovengenoemde weg moesten afleggen. Want u hebt alles in u wat uw ogen in staat zijn te zien. Maar Gods liefde, wijsheid en almacht weet alles in de juiste ordening te leiden, want Hij streeft maar een doel na, dat Hij ook eens bereiken zal.
Amen
BD.7099
21 april 1958
Het geloof in Gods tegenwoordigheid – Licht van eeuwigheid
Uit elke geestelijke onderrichting zult u kunnen opmaken dat Ik u licht wil schenken, dat Ik uw denken graag juist wil leiden en u graag bereidwillig wil maken om uw taak op aarde te vervullen.
Want omdat u bij het begin van uw belichaming als mens zonder weten en inzicht bent, moet u dus ook een weten worden ontsloten, daar het anders onredelijk van Mij zou zijn iets van u te verlangen wat u onmogelijk zou kunnen nakomen. Een gering weten wordt ieder mens bijgebracht. Maar hij zelf heeft het nu in de hand dit weten te vergroten. Want er kan hem ook alleen maar onder bepaalde voorwaarden een hoger weten worden overgebracht. En dit is al een teken dat de mens moeite doet zijn taak op aarde te vervullen. Maar hoe lichter het in hem wordt, hoe verder hij in inzicht vooruitgaat, des te meer bevrijdt hij zich uit de duisternis, uit het gebied van mijn tegenstander die het licht ontvlucht omdat het een bewijs is van Mij zelf en mijn aanwezigheid. U zult er dus eerst van overtuigd moeten zijn, dat Ik al bij u tegenwoordig ben wanneer er licht tot u komt in de vorm van mijn woord.
De overtuiging van mijn aanwezigheid zal dan ook uw hele wezen bepalen. U zult innerlijk vredig worden. U zult zich niet krachteloos voelen. U zult het gevoel van veilige geborgenheid ervaren en dus ook niets meer vrezen, ongeacht of het van buiten af of van binnenuit op u afkomt, of mijn tegenstander u door handlangers in het nauw tracht te brengen, of dat u zelf soms nog bent bevangen door kwellingen of zwakheden die innerlijke, geestelijke strijd in u teweegbrengen.
Het onvoorwaardelijke geloof in mijn aanwezigheid geeft u weer de innerlijke rust. En het schenkt u ook de kracht om de verzoekingen van buiten af te weerstaan.
En u die door mijn geest wordt onderricht, zou steeds dit onvoorwaardelijke geloof moeten hebben.
Het licht dat u ontvangt zou u ook het “Licht van eeuwigheid” moeten laten herkennen, dat zich zo duidelijk aan u openbaart. U zou zich waarlijk door dit bewijs van mijn tegenwoordigheid overgelukkig kunnen prijzen. U zou geen bange uren hoeven door te maken. U zou niet hoeven te twijfelen aan mijn eeuwigdurende, liefdevolle zorg voor u en aan de hulp die u voor uzelf afsmeekt. Want mijn aanwezigheid zou voor u een zeker bewijs moeten zijn, dat u tot de mijnen behoort die onder mijn voortdurende hoede staan. Maar u denkt nog te weinig aan mijn aanwezigheid. En toch ervaart u dagelijks opnieuw mijn werkzaam zijn bij u en in u, dat nu eenmaal alleen mogelijk is wanneer Ik bij u aanwezig kan zijn.
Maar u zou nog veel meer gebruik kunnen maken van mijn aanwezigheid. Want Ik wil alleen maar dat u bewust uw verbinding met Mij tot stand brengt. Dat u dus volledig bewust Mij zelf als in u werkend beseft en dat u vanuit dit inzicht nu ook vertrouwelijk met Mij omgaat. Dat u niet meer een afzonderlijk leven leidt, maar Mij voortdurend naast u weet.
En deze zekerheid zal een wonderbaarlijke uitwerking op u hebben. U zult rust uitstralen en kalmte. Een voortdurende bereidheid om te helpen zal u vervullen en u zult zich door niets meer van de wijs laten brengen, wat er ook om u heen en in de wereld gebeurt. U zult beslist deze gelukzalige zekerheid in u boven moeten laten komen. Want pas dan bezit u ook een levend geloof. Elk geïsoleerd zijn van Mij is opgeheven. U bent weer van Mij, zoals u het was in het allereerste begin. U bent dan ook vrij geworden van de macht die u tot nu toe gevangen heeft gehouden. En juist voor u zou het gemakkelijk moeten zijn, u bewust te zijn van mijn aanwezigheid bij u en dat ook te blijven. Want u wordt door Mij onderricht en mag dus een duidelijk bewijs van mijn liefde ondervinden, dat door mijn aanwezigheid mogelijk is (mogelijk wordt gemaakt). Ik kan alleen maar tot u spreken wanneer Ik zelf in u ben.
U zou nooit mijn stem vernemen zonder mijn tegenwoordigheid. En mijn geest die toch een deel van Mij is en eeuwig blijven zal, zou ook nooit in u werkzaam kunnen zijn. “Ik blijf bij u tot aan het einde van de wereld.” Kon Ik u duidelijker mijn aanwezigheid beloven dan door deze woorden van Mij? En wanneer het licht in u wordt, wanneer u tot inzicht komt, dan is dat steeds het bewijs van een band tussen u en Mij die u wel zelf tot stand zult moeten brengen, maar die dan ook zo zeker is, dat u de vertrouwelijkste verhouding met Mij tot stand zult kunnen brengen, met uw God en Vader van eeuwigheid.
Geloof vast en onwankelbaar in mijn tegenwoordigheid en u zult zelf ervaren hoeveel gemakkelijker uw weg op aarde is.
Want alles wat u bezighoudt hoeft u alleen maar aan Mij toe te vertrouwen en Ik zal het voor u regelen, omdat u in mijn hulp gelooft zodra u ook in staat bent in mijn aanwezigheid te geloven. Nooit zou u dit kunnen begrijpen, wanneer Ik u niet al een graad van inzicht zou hebben geschonken. Wanneer uw ziel al niet enigszins verlicht was door licht dat juist in Mij zelf zijn oorsprong had.
En daarom is het voor een mens in geestelijke duisternis onmogelijk de geweldige liefde te begrijpen van een God en Vader die zelf contact zoekt met de mens om met hem te spreken.
Maar waar al een klein lichtje is ontstoken, kan het worden versterkt tot tenslotte elke duisternis uit het hart van de mens verdwijnt, omdat Ik zelf daar mijn intrek in heb genomen, omdat Ik dus zelf bij de mens aanwezig ben die licht van Mij heeft ontvangen.
Want Ik zelf ben het Licht van eeuwigheid.
Waar dus licht is, moet Ik ook onherroepelijk zelf zijn. En waar Ik ben, bestaat er geen aanleiding meer voor zorgen en leed. Want het geloof in mijn aanwezigheid is ook de zekerste garantie dat Ik zelf alles zo regel, zoals het goed is en de ziel tot heil strekt.
Amen
BD.7100
22 april 1958
Inzicht in het doel van het aardse bestaan
Het gaan over de aarde als mens zou geen juiste beweegreden hebben wanneer het slechts voor eigen doeleinden was. Of het zou u mensen moeilijk vallen daarvoor een goede oorzaak te vinden, omdat u al te duidelijk de grote verscheidenheid bemerkt van de menselijke lotgevallen. Steeds weer zou de vraag in u opkomen, welk doel is er in een verdrietig, armzalig en kommervol leven? Maar u kunt dadelijk een antwoord vinden wanneer u het leven niet als doel zelf beschouwt, maar als middel tot dat doel.
Was een ieders aards lot gelijk en zou een ieders leven als mens uit harmonie, zorgeloosheid, vreugde en aards geluk bestaan, dat wil zeggen: weinig onderscheid hebben met het leven van de medemensen, dan zou u wel geloven kunnen dat het aardse bestaan geen hoger einddoel had dan het leven zelf. Maar zodra u hier ernstig over nadenkt zult u niet met zo’n verklaring tevreden zijn. U zult naar een diepere reden zoeken en zeker ook vinden, omdat er slechts een vraag uwerzijds voor nodig is om u daarop een antwoord te geven.
En deze vraag moesten zich alle mensen stellen, want het getuigt waarlijk niet van wijsheid of van goede denkvaardigheid wanneer een mens zich tevreden stelt met “slechts als een scheppingsgril” door het leven te gaan. En een ieder mens die er aanspraak op maakt intelligent te zijn zou zeker zijn tijd en kracht niet aanwenden om dingen te doen ontstaan, die volkomen doelloos zijn. En hij zou zich zelf ook niet als een geheel nutteloos schepsel willen beschouwen dat alleen tot doel heeft zichzelf in stand te houden, maar zelf daarbij niet de duur van zijn bestaan bepalen kan. Is het aardse leven een doel op zichzelf of is het een middel tot het doel? Deze vraag bij zichzelf op te werpen kan van groot belang zijn voor hem die niet geloven kan. Er wordt in geen geval van u mensen gevraagd blindelings te geloven, want dat soort blindgeloof heeft geen waarde. Maar u kunt uw verstand gebruiken en u kunt van alle kanten bezien wat van u verwacht wordt te geloven. En u kunt door nadenken tot een resultaat komen dat u aanneembaar lijkt. U kunt er zeker van zijn dat zulk een gedachten arbeid ook gezegend zal worden, wanneer het gaat om een dieper inzicht, om het weten van hetgeen voor u mensen nog verborgen is maar toch niet verborgen moet blijven.
En het doel van het aardse bestaan als mens te doorgronden is zulk een kennis, want zij behoort tot het gebied van het onbewijsbare en kan toch de mens gelukkig maken als het de mens ernst is deze kennis te bezitten. Want steeds meer vragen zullen dan in de mens opkomen, zodra het hem duidelijk geworden is dat het leven als mens alleen een middel tot het doel is. Want dan zal hij ook het ware doel zoeken te doorgronden en dan ook zijn opdracht inzien. Hij zal zich niet meer tevredenstellen met slechts de zorgen van het aardse leven, hij zal veel meer het gebeuren en beleven leren beschouwen als noodzakelijk voor het doel, en nu ook een geestelijke houding vinden en uitwerken die hem bovenmate zal bevredigen.
(23 maart) Met het inzicht van het aardse levensdoel begint pas het bewuste leven van de mens want nu pas zal zijn denken gericht worden op een doel dat hij probeert te bereiken. Nu pas legt de mens zelf de hand aan het werk zielenarbeid uit te voeren. Nu pas worden de aardse belangen op de achtergrond geschoven, ofschoon hij ook zijn aardse leven meester kán worden met de hulp van God, die zulk een instelling tot het leven zal zegenen.
Hij zal voor hem steeds nieuwe aspecten ontsluiten die zijn gedachten bezig houden en hem hogerop leiden, want een doelbewust leven kan nooit tevergeefs geleefd zijn en zal ook een geestelijk resultaat opleveren. Terwijl een mens voor wie het leven alleen eigen doeleinden heeft geen enkel succes zal verkrijgen. Wanneer hij echter gewillig is de liefde te beoefenen, dan zullen in hem vanzelf vragen oprijzen over het doel van zijn aards bestaan, en dat heeft dan ook een verandering van zijn denken ten gevolge. Ontbreekt echter de wil tot liefdadigheid, wat meestal het geval is bij degenen die het doel van hun aards bestaan nog niet hebben ingezien, dan kan er van een opwaartse ontwikkeling geenszins gesproken worden. Dan blijft de gesteldheid van de ziel van de mens zoals die was in het begin van haar belichaming, en dan is een grote genadegift verspeeld die hem het grootste succes had kunnen opleveren, want het leven op de aarde werd geheel vergeefs afgelegd.
Maar het is voor ieder mens mogelijk tot dit inzicht te komen dat hij ter wille van een doel de weg over de aarde gaat, want ieder mens is in staat te denken en kan zijn gedachten tegen elkaar afwegen, zodat hij bekwaam is om erover te oordelen. Hij zou bij ernstig nadenken zeker tot inzicht komen, omdat hij in de natuurschepping ook een zekere doelmatigheid in de vastgestelde orde kan erkennen. En die hij ook als hoogst ontwikkeld scheppingswerk zeker op zichzelf zou moeten toepassen, anders zou hem waarlijk een zeer beperkt denken eigen zijn, een opvatting die niet kenmerkend is voor verstand.
De mens kan dus wel tot het inzicht komen van zijn aardse levensdoel, anders zou van hem geen verantwoording gevraagd kunnen worden hoe hij zijn aards bestaan benut heeft. Zo’n verantwoording wordt weliswaar door de mensen die geen doel erkennen willen ontkent, maar ook daarvoor zijn genoeg bewijzen in de schepping der natuur voorhanden, dat niet zonder gevolgen tegen de wetten der natuur en tegen de goddelijke ordening gezondigd kan worden. Daarom moet ook de mens zelf voor zich een zekere ordening laten gelden, en hij moet zichzelf betrokken voelen in deze wettelijke orde. Dus kan hij zijn leven niet willekeurig inrichten zonder enige verantwoording tegenover Hem, die alles heeft geschapen. Hij moet dus proberen zich aan de wet van de goddelijke orde aan te passen.
En hij moet ook een Wetgever accepteren, want pas dan zal hij zich ook verantwoordelijk voelen tegenover die Wetgever. Wordt deze Wetgever echter niet geaccepteerd, dan voelt de mens zich vrij van verantwoording tegenover een Heer – en dan is hij nog zeer duidelijk in handen van de god vijandige macht. Want deze macht zal steeds proberen de mens te beïnvloeden, zo dat ieder geloof aan een doel van het aardse levensbestaan verdwijnt. Zij wil hem weer voor zichzelf behouden voor eeuwig lange tijden.
Amen
