Inhoud
BD.6202 Levensopgave: dienen in liefde
BD.6204 De juiste wil garandeert de verandering van wezen
BD.6207 Vergoddelijking van de geschapen wezens
BD.6214 Gods wil: het grondbeginsel van de liefde
BD.6216 Het verlangen van een rijpe ziel naar God
BD.6218 Verlossingsarbeid voor de zielen – Voorbede
BD.6220 Aflossing van de schuld tot op de cent
BD.6227 De verloste aan het einde – Bewoner van de nieuwe aarde
BD.6230 Einde – Omvorming en nieuwe schepping
BD.6233 Lijden en sterven
BD.6240 Jezus nam al het leed op zich – Waarom nog leed?
BD.6241 Het verwerven van geestesgaven
BD.6242 Straf voor de zonde? – Lot door eigen schuld
BD.6245 De verlossing van Lucifer – Weerstand tegenover de wilsproef
BD.6249 De bescherming van God voor Zijn strijders en knechten
BD.6250 Geestelijk keerpunt – De nacht komt naderbij
BD.6252 De opdracht, waarheid te verbreiden, stelt het ontvangen van waarheid door God voorop
BD.6256 De mens staat kort voor het doel
BD.6261 Goddelijke leiding door de Geest
BD.6262 De stem van het geweten – Gevoel – De juiste weg
BD.6266 Geen voorbede is vergeefs voor zielen in het hiernamaals
BD.6269 Vergoddelijking – Geestvonk
BD.6271 Stilte voor de storm – Toegeruste strijders
BD.6273 Het onderwerpen van de wil – Verantwoordelijkheid
BD.6274 Het van God verwijderd zijn en de verkeerde instelling tegenover Hem
BD.6275 Kracht en werking van het goddelijk woord
BD.6276 De verlossing van Lucifer – De thuiskomst van de verloren zoon
BD.6277 Slagen van het noodlot – De liefde van de Vader
BD.6280 Het ware gebed en de ware godsdienst
BD.6283 Het openen van het hart voor geestelijke gaven
BD.6284 Geestelijk leiders op aarde – Jezus Christus
BD.6286 Strijd tegen begeerten en hartstochten
BD.6289 Bestuurder van het lot – God van liefde
BD.6290 Slagen van het lot – Geneesmiddel
BD.6291 Tijdstip van het einde
BD.6292 Gods aanwezigheid en uiting
BD.6296 Traagheid van denken
– * –
BD.6202
1 maart 1955
Levensopgave: dienen in liefde
Dit is uw levensopgave op aarde: dat u elkaar dient in liefde. U kunt u slechts opwaarts werken ten hogen door dienende liefde want alleen deze verhoogt de graad van rijpheid van uw ziel, alleen die stelt u in staat na de dood van uw lichaam in dat rijk binnen te gaan waar licht en gelukzaligheid is. Alle overige moeiten baten niets, wanneer u de dienende liefde achterwege laat, wanneer uw hart ongevoelig blijft, wanneer u zult willen heersen als u dienstbaar moet zijn. Alleen door dienende naastenliefde maakt u de zonde van weleer weer goed, waarbij u de liefde afwees, waarbij u voor uzelf de liefde verspeelde om nu hem te volgen die zonder enige liefde is, die in opstand kwam tegen Mij. Het aardse leven is u alleen met het doel gegeven dat u voor uzelf weer de liefde verwerft die u eens afwees, dat u laat zien dat u uw wezen wilt veranderen, dat u door te werken in liefde deze verandering van uw wil bewijst.
U kunt dus de liefde niet buiten beschouwing laten, wanneer u wilt dat u weer volmaakt wordt, wanneer u weer naar Mij wilt terugkeren en zonder einde gelukzalig zijn. Hiervan op de hoogte te zijn heeft voor u geen nut als u het niet in praktijk brengt. En daartoe wordt u steeds gelegenheid geboden en steeds zult u nood om u heen zien, steeds zullen zich hulpbehoevende mensen tot u wenden en uw hulp vragen. Laat ze dan niet bij u weggaan zonder hen geholpen te hebben zodra u dit mogelijk is.
En wees niet bezorgd dat u zelf gebrek moet lijden, want met de maat waarmee u meet zal ook u weer worden toegemeten. Maar gebruik ook uw verstand. Ook dat wil Ik u aanraden opdat u uw naaste niet meer schade doet dan goed. Want nood door eigen schuld moet ook zelf worden opgeheven als er de mogelijkheid toe is. En als de mens bereidwillig is, kan hij deze mogelijkheid ook steeds zelf van Mij afsmeken. U zult dus onderscheid moeten maken tussen nood en lichtzinnigheid. Nood moet u wel lenigen maar nooit de mens stijven in lichtvaardigheid, die een groot kwaad is en daarom nooit gesteund mag worden. Maar waar de liefde helpend ingrijpt zal de nood ook snel verholpen zijn, want wanneer Ik enerzijds liefde zie en dankbaarheid anderzijds, help Ik een handje.
Geen mens is door Mij verlaten en zo hij zich tot Mij zelf wendt, wordt hem ook een weg gewezen die uit alle nood leidt. Wie zich echter alleen op de medemens verlaat, heeft niet de ware aanspraak op hulp en de nood moet hem tot inzicht brengen dat hij zichzelf moet veranderen. Want vaak is de nood het opvoedingsmiddel voor de mens, dat Ik gebruik om hem voor Mij te winnen, opdat de nood hem naar Mij toe drijft, dat ze hem aan Mij laat denken en hij zijn toevlucht tot Mij neemt, die hem nu nimmer zal teleurstellen.
Ik wil dat alle mensen zalig worden en evenzo wil Ik ook dat ze Mij zullen kennen. Maar veel mensen denken niet aan Mij zolang het hen goed gaat op aarde en daarom bevinden ze zich op een weg die naar beneden voert, naar mijn tegenstander. Alleen door nood kan Ik zo op dezen inwerken, dat ze omkeren en Mij als doel nastreven, dat ze hun handen vragend naar Mij opheffen om hulp. En zo’n roep zal Ik horen en hun hulp zenden wanneer het tijd is. Werk in liefde zolang u op aarde leeft en geef wat uw naaste ontbreekt. En Ik wil u zegenen en alles wat u in liefde uw naaste geeft.
Amen
BD.6204
4 maart 1955
De juiste wil garandeert de verandering van wezen
Verzeker u van het recht op de eeuwige gelukzaligheid door een altijddurend streven naar geestelijke voltooiing. Wanneer u uw doel zult willen bereiken, wanneer deze wil ernstig is, dan bent u al kandidaat voor mijn rijk en dan help Ik u naar Mij te komen. De juiste wil verzekert u pas de kracht om uw voornemen uit te voeren, terwijl u zonder deze ernstige wil nooit in staat bent uw wezen te veranderen. Dus verandering van uw wezen voltrekt zich nooit tegen uw wil, maar vereist op de eerste plaats deze wil. Want de wil is het teken van het zich bewust toekeren naar Mij, van Wie u zich eens afkeerde. Maar nooit kan daar onder worden verstaan dat u alleen door woorden uw wil te kennen geeft.
Ik kijk in uw hart en verheug me erover als Ik de ernstige wil in u zie. En dan ben Ik steeds bereid kracht te schenken en u zult nu ook uitvoeren wat u tot voltooiing voert. U zult werken van onbaatzuchtige naastenliefde verrichten. Een mens die serieus naar voltooiing streeft, kan niet meer anders dan in liefde actief zijn, want dit werkzaam zijn in liefde is al de uiting van de kracht die hem van Mij toekomt naarmate hij ernstig van plan is opwaarts te gaan.
Maar de wil is vrij. Geen aardse en geen geestelijke macht kan de wil in een bepaalde richting dwingen, want al zou de mens ook worden gedwongen naar buiten toe een bepaalde wil te kennen te geven, wanneer hij ook gedwongen ertoe gebracht zou zijn bepaalde daden uit te voeren, zijn diepste wil – afschuw of vreugde bij het doen dat verlangd wordt – kan niet bepaald worden, hij zal vrij zijn en blijven en toch door Mij beoordeeld worden. Sla daarom acht op uw wil. Leg voor u zelf rekenschap af hoe u in het diepst van uw hart denkt en wilt. Vraag u af of uw denken en willen overeenstemt met mijn wil, of het zo is dat u Mij te allen tijde onder ogen zou kunnen komen, zonder te vrezen dat Ik u zal veroordelen.
Let op uw wil en richt deze juist. Laat steeds alleen Mij zelf uw doel zijn en voed in u het verlangen volmaakt te worden zoals uw Vader in de hemel volmaakt is. Streef naar geestelijke voltooiing, dan zult u ook van een gelukkig leven verzekerd zijn, want Ik laat een ernstig strevende mens niet terugvallen in de handen van diegene aan wie hij zich tracht te ontworstelen. Zodra hij zijn wil op Mij richt, wordt hij door mijn liefde vastgepakt en voorzien van mijn kracht, die hem nu ook in staat stelt dat uit te voeren wat hij wil en die hem zeker tot de voltooiing brengt. Daarom zult u vaak in de stilte moeten gaan en nadenken over uzelf. U zult uw willen en denken steeds aan ernstige kritiek moeten onderwerpen wanneer u ernaar streeft mijn rijk binnen te gaan en gelukzalig te worden, wanneer u ernstig streeft naar de vereniging met Mij.
Amen
BD.6207
7 maart 1955
Vergoddelijking van de geschapen wezens
In het begin stond u allen aan mijn zijde, omdat mijn liefdeskracht u helemaal vervulde, die u tot Mij trok. Het was een staat van hoogste gelukzaligheid voor u, want u was goddelijke wezens. U was tot-vorm-geworden-liefdesuitstraling van Mij. U was scheppingen met de hoogste intelligentie en in het bezit van licht en kracht die u weer tot scheppende bezigheid in staat stelde. U was volmaakte wezens, evenbeelden van Mij zelf, met alleen dit verschil, dat u uit Mij was voortgekomen terwijl Ik zelf van eeuwigheid ben en buiten Mij geen scheppende kracht heerste. Dus was alles wat uit Mij was voortgekomen mijn werk. En zo ook het eerst geschapen wezen dat de verwekker van u allen was met mijn toestemming en met gebruikmaking van mijn kracht. Ook dit wezen was mijn werk, niet zoals het zelf u wilde leren geloven: de scheppende kracht zelf. Er zijn door dit wezen ontelbare schepselen in het leven geroepen, omdat het de kracht die hem van Mij ononderbroken toestroomde, wilde gebruiken in scheppende zin, omdat het daartoe het vermogen bezat, want het was volmaakt en “aan Mij gelijk” buiten Mij geplaatst, juist voor dit doel: het oneindige geestelijke rijk te verlevendigen tot eigen gelukzaligheid.
Wat Mij gelukkig maakte moest ook dit door Mij eerst geschapen wezen gelukkig maken. En daarom gaf Ik het onbeperkt licht en kracht. Ik gaf het de vrije wil die het nu naar eigen goeddunken mocht gebruiken, hem echter zou hebben moeten gebruiken naar mijn wil, wanneer het beantwoordend aan zijn volmaaktheid werkzaam wilde zijn. Maar zijn wil ontwikkelde zich tegen mijn wil, wat wel mogelijk was daar het wezen volledig vrij geschapen was, dus geen enkele dwang zijn volmaaktheid in twijfel zou hebben getrokken. Wat echter onmogelijk zou zijn geweest wanneer het wezen meer naar mijn liefde dan naar mijn macht zou hebben gestreefd. Wanneer het zich met mijn liefdeskracht tevreden zou hebben gesteld, die het onophoudelijk ontving. Het enorme aantal van zijn wezenlijke scheppingen, die zijn en mijn liefde in het leven riepen, wekte het verlangen in hem om over hen te heersen. En hoewel hij wist dat mijn kracht bij de schepping van die wezens werkzaam was, veranderde hij zijn liefde voor Mij in een vijandig gevoel. Hij benijdde Mij de kracht en hij wilde daarom het door mijn kracht in het leven geroepene van Mij scheiden om het zelf te bezitten en er over te heersen. Maar het zou hem niet mogelijk zijn geweest deze, mijn schepselen van Mij te scheiden – daar ze vervuld waren van mijn liefdeskracht, die hen onlosmakelijk met Mij verbond – wanneer Ik zelf ze niet zou hebben vrijgelaten, wat Ik ook ter wille van de vergoddelijking van mijn wezens deed.
U die volmaakt geschapen was, u zou eeuwig alleen mijn schepselen zijn gebleven. Werken die alleen volgens mijn wil konden denken en handelen, maar niet overeenstemden met het beeld dat Ik Me heb voorgesteld toen Ik u schiep: vrije, in hoogste volmaaktheid staande en werkzaam zijnde kinderen die wel volgens hun eigen vrije wil actief zijn, welke echter als gevolg van de liefde voor Mij ook mijn wil was. Dit wilde Ik bereiken en daarom liet Ik u vrij, opdat u zelf u kon vormen tot dat wat Ik Me als doel heb gesteld. Ik ontzegde u mijn liefde niet, maar verhinderde ook niet het eerst geschapen wezen, nu mijn tegenstander, eveneens op u in te werken. Maar ook u was uitgerust met een vrije wil en kon nu vrij beslissen: voor Mij of voor hem. U hoefde niet te vallen, want u stond in het licht en kon mijn liefde voelen en u hierdoor naar Mij laten trekken. Maar ook hij had een grote invloed op u en hieraan bent u ten prooi gevallen. In vrije wil volgde u hem, die u echter geen gelukzaligheid schonk, maar u de diepte in trok. Want hij verzette zich tegen Mij. Hij stond op tegen Mij. Hij stelde mijn liefdeskracht buiten werking. Ik zelf onttrok Ze hem niet, maar hij verwijderde zich zo ver van Mij dat mijn liefdesstraling steeds zwakker werkte omdat hij er openlijk weerstand aan bood in het geloof zelf kracht genoeg te bezitten in de schare van zijn aanhangers die hij mee naar beneden had getrokken in de diepte.
U allen moest nu mijn liefdeskracht ontberen, ofschoon Ik zelf haar niet aan u onttrok. Integendeel, u hebt haar afgewezen en werd daarom krachteloos en duister van geest. De oorspronkelijke staat in onvoorstelbare gelukzaligheid gaf u vrijwillig op. Maar u zult niet eeuwig in uw zelf gekozen toestand blijven, omdat mijn liefde u niet opgeeft. Omdat u ook mijn schepselen bent die Ik nooit eeuwig in een staat laat die geheel tegen uw bestemming en uw ontstaan indruist. Het doel dat Ik Me eens heb gesteld, de vergoddelijking van de wezens die Ik heb geschapen, geef Ik niet op. Ik zal het bereiken en ook u die nog ongelukkig bent als gevolg van uw vroegere opstand tegen Mij, u zult eens weer het lichtrijk binnengaan. U zult u verheugen in onbeperkte kracht en gelukzalig zijn. Maar met dwang werk Ik niet op u in; in volledig vrije wil zult u zelf de weg moeten gaan die terugleidt naar Mij, terug naar de volmaaktheid die eens uw deel was. Die u weggaf, maar onherroepelijk eens weer zult bereiken, omdat mijn liefde alleen dit ene doel nastreeft, dat u als mijn kinderen in licht en kracht en gelukzaligheid werkzaam zult zijn en zult scheppen in mijn rijk.
Amen
BD.6214
17 maart 1955
Gods wil: het grondbeginsel van de liefde
Alleen wat het grondbeginsel van de liefde laat zien stemt overeen met mijn wil. En zo hebt u een nauwkeurig kenmerk van mijn wil: uw denken, willen en handelen moeten gedragen zijn door de liefde voor Mij en voor de naaste. U zult steeds alleen maar moeten willen helpen en gelukkig maken en u zult nooit een zelfzuchtige gedachte mogen verbinden met uw doen. Want eigenbelang is eigenliefde, een verkeerde liefde die u slechts in zeer geringe mate in uw hart zult mogen koesteren, in een graad die het in stand houden van uw lichaam veilig stelt zolang dit de taak heeft te vervullen, drager van uw ziel te zijn.
Wat u nodig hebt om dus het lichaam tot die taak in staat te stellen, is de u toegestane mate van liefde voor uzelf. Maar het staat u zelf vrij de graad van de eigenliefde te vergroten of te verkleinen. En dit laatste zal voor uw ziel steeds een pluspunt betekenen dat u pas zult beseffen wanneer u de vruchten oogst van datgene wat u op aarde hebt gezaaid. Want wat het lichaam op aarde voor zichzelf begeerde moet u weggeven. Wat het zichzelf ontzegde om de naaste te helpen, dat treft de ziel weer aan in het rijk hierna als rijkdom waarmee ze nu kan werken, waarover ze gelukkig is.
Ik zal u dus in het aardse bestaan niet dwingen. Ik zal u niet hinderen in uw denken, willen of handelen. U zult naar eigen goeddunken uw weg over de aarde kunnen afleggen, maar “wat u zaait, zult u ook oogsten”. En altijd zult u mijn wil kennen, die steeds alleen van u verlangt in liefde werkzaam te zijn, dat u echter vrijwillig zult moeten beoefenen wanneer het uw ziel tot voltooiing moet dienen. En is het hart bereidwillig liefde te geven, heeft de mens de eigenliefde naar mogelijkheid bestreden, dan doet hij vanzelf dat wat in overeenstemming is met mijn wil. Hij doet het niet meer om alleen mijn geboden na te komen, maar hij zal denken en handelen naar mijn wil vanuit de innerlijke drang van het hart. Het zal hem innerlijk aansporen te geven en gelukkig te maken, want hij draagt dan al mijn geest van liefde in zich. Hij heeft zijn vroegere wezen, arm aan liefde, veranderd. Zijn hart omvat alles wat hem omringt met zijn liefde. En zo straalt hij ook naar de medemensen liefde uit en hij kan ook hen ertoe brengen hun wezen te veranderen naar zijn voorbeeld.
De liefde is goddelijk. Ze is mijn oerelement en ze moet daarom alles vergoddelijken en tot mijn evenbeeld laten worden wat door haar wordt vastgepakt. Een hart dat zich nu door Mij zelf zal laten vastpakken, dat in zichzelf de liefde ontsteekt en zich nu met Mij verbindt, moet onherroepelijk weer dichter bij de oertoestand komen. Want het vergoddelijkt zich en neemt weer alle eigenschappen en vermogens in ontvangst die het eens bezat toen het als uitstraling van liefde door Mij buiten Me werd geplaatst in alle volmaaktheid. Alleen de liefde brengt deze oertoestand weer tot stand, omdat de liefde het wezen vergoddelijkt en omdat de liefde de aaneensluiting met Mij teweegbrengt die een overvloed van licht en kracht tot gevolg heeft.
Daarom kan mijn wil nooit ofte nimmer iets anders tot doel hebben dan u mensen steeds weer aan te zetten tot daden die het grondbeginsel van de liefde in u laten herkennen. Daarom kan mijn wil steeds alleen het vervullen van mijn geboden zijn die u de liefde voor Mij en voor de naaste leren. En daarom zult u allen op de hoogte moeten zijn van mijn wil. Daarom wordt u mensen steeds weer mijn woord nader gebracht dat u van mijn wil in kennis stelt. En alleen wie mijn geboden van de liefde vervult, zal zalig zijn. Want hij kan alleen dan terugkeren naar Mij, wanneer hij weer de liefde is geworden die hij was in het allereerste begin.
Amen
BD.6216
20 maart 1955
Het verlangen van een rijpe ziel naar God
De ziel verlangt naar God terug zodra het in haar helder is geworden en ze haar herkomst heeft beseft. Dan haast ze zich weer naar haar oorsprong, want in haar is liefde die tracht met de eeuwige Liefde te versmelten. En dan is het verblijf op de aarde voor haar alleen nog een last en alleen het lichaam zit nog vast aan de aarde, omdat in het lichaam nog niet verlost geestelijks is dat de vorm nodig heeft om rijp te worden, omdat de materie waaruit het lichaam bestaat nog geen geestelijke rijpheid heeft, dus de aarde nog het element is waar dit geestelijke zich ophoudt. Maar anders is het bij de ziel, als ze in het aardse bestaan het juiste doel heeft ingezien en beantwoordend aan dit doel leeft, wanneer ze dus geestelijk rijp werd door haar levenswandel. Deze ziel voelt het, dat alles slechts een keten voor haar betekent die haar de opgang naar het rijk van het licht onmogelijk maakt. Daarom wil ze graag van deze keten vrij worden en haar weg daarheen gaan vanwaar haar licht en kracht toestroomt. Ze verlangt naar de Oerbron van licht en kracht.
En zo zal een ziel zich bereidwillig en zonder strijd losmaken van haar lichamelijk omhulsel. Ze zal het nog tot het einde de gelegenheid geven de geestelijke substanties te louteren, zodat ook deze hun vergeestelijking sneller tegemoet kunnen gaan, ofschoon de weg van de ontwikkeling van deze substanties nog een langer verblijf in de materie vereist, maar het kan aanzienlijk verkort worden zodra het lichaam zich in het leven op aarde zou laten leiden en overhalen door de ziel, wier verlangen op God was gericht. En van een hunkerende ziel wordt het verlangen gestild. God roept haar tot zich in Zijn rijk, waar ze nu beseft dat ze is teruggekeerd in haar vaderhuis.
Daarom betekent het verscheiden van een mens van deze aarde steeds alleen maar gelukzaligheid, wanneer hij op aarde streefde naar het rijk van God, wanneer zijn ziel op God gericht haar gang over de aarde aflegt, wanneer ze dus tot diegenen behoorde die geloofden in Gods liefde die zich in de mens Jezus belichaamde om de mensen te helpen terug te keren in het vaderhuis. Ze heeft het doel van haar leven vervuld. Ze heeft de wilsproef doorstaan. Haar wil keerde zich geheel en al naar God toe Die nu haar diep verlangen vervulde en haar tot Zich terugriep in Zijn rijk, van Wie ze eens was weggegaan. En u mensen dient u te verheugen in de zekerheid dat deze ziel haar doel heeft bereikt en u zult er steeds alleen maar naar moeten streven dezelfde weg te gaan.
Al uw denken en streven moet alleen daarop gericht zijn, eveneens de vereniging met uw Vader van eeuwigheid te bereiken. Want voor u allen ligt het uur van het verscheiden van deze wereld in het verschiet en hoe inniger uw ziel naar dit uur verlangt, des te eerder zal ze worden weggeroepen, omdat de Vader het vurige verlangen van Zijn kind stilt als het Hem geldt. Wie de wereld liefheeft, diens verlangen is echter nog niet op God gericht. En wordt hij desondanks weggeroepen van deze aarde, dan verzet het lichaam zich, dat zijn leven niet wil verliezen en een heftige strijd gaat aan het verscheiden vooraf. Maar een gelouterde ziel helpt ook tot het laatst het lichaam om zich te louteren, dat aan haar zelf werd toegevoegd om geheel rijp te worden. En er kunnen zich veel geestelijke substanties bij de ziel aansluiten wanneer ze haar omhulsel ontvlucht om binnen te gaan in het rijk waar ze nu vrij is van elke keten en leven zal in gelukzaligheid.
Amen
BD.6218
23 maart 1955
Verlossingsarbeid voor de zielen – Voorbede
Alles wat vanuit een goede wil wordt gedaan om tot verlossing van de zielen bij te dragen, hen te helpen in hun geestelijke nood, dat wordt ook als verlossingsarbeid beschouwd en komt die ongelukkige zielen ten goede die u zou willen behoeden voor het lot van de duisternis.
Ze voelen uw voorbede en u roept hen met uw liefdevolle gedachten tot u, om u nu nooit meer te verlaten zodra ze de kracht gewaarworden die van u uitgaat door uw liefde.
En Ik weet heel goed welke zielen uw voorbede nodig hebben, als u bidt voor de zielen die in de duisternis smachten.
Ik weet ook hoe deze zielen zich gedragen tegenover uw wil om te helpen en zal ook die zielen naar u toe leiden, opdat ze zich met uw hulp laten verlossen. Want als eerste moet hun het evangelie worden gebracht, opdat ze nu zelf actief kunnen worden als aan hen kracht wordt overgebracht.
Ze moeten zelf op de hoogte zijn van Jezus Christus als Verlosser uit de diepte, voordat ze ook andere zielen bij Hem kunnen brengen, waarin dan ook hun werkzaamheid bestaat als ze een kleine glimp van inzicht opvangen.
Deze zielen zijn zonder Jezus Christus tot niets in staat. Maar in de diepte weten ze totaal niets over Hem, Die hen alleen kan redden uit de duisternis. En dit weten moet door u aan hen worden overgebracht. Dan pas kunnen ze Hem uit eigen wil aanroepen en dan pas zal hun redding ten deel vallen. Maar zolang ze geen weet hebben van hun Verlosser, zijn ze ook zonder hoop aan de macht van mijn tegenstander overgeleverd. En uw gebed voor deze zielen betekent voor hen een kleine versoepeling van hun boeien wat hun de moed geeft naar u te komen in de hoop op verlossing van hun toestand. En dan moeten ze bij u tot inzicht komen, op welke manier hun toestand verbeterd kan worden, op welke manier ze vrij kunnen worden van de macht van hun gevangenbewaarder. En zodra dit weten hun is geschonken, kunnen ze weer zelf beslissen of ze uw raadgevingen willen opvolgen of niet.
Maar als ze zich eenmaal in uw omgeving hebben opgehouden, is de terugkeer naar de diepte voor hen zo vreesaanjagend, dat ze ernstig nadenken en meestal uw adviezen zullen opvolgen. Dat ze, om niet weer in boeien te worden geslagen, roepen tot Hem, Die u hun als Redder en Verlosser bekend hebt gemaakt. De verlossing uit de diepte is afhankelijk van de vrije wil van het wezen. Een ziel die het zelf niet wil, kan niet tegen de wet van mijn eeuwige ordening in willekeurig verlost en naar het licht geleid worden.
En deze wil zult u moeten stimuleren. En in alle liefde zult u de wezens in kennis moeten stellen van mijn woord, dat een sterke uitwerking van kracht heeft op die wezens. En u bezit zelf een grote aantrekkingskracht, omdat u hun liefde en kracht schenkt. Slechts zelden is een ziel zo verstokt dat ze teruggaat naar de diepte, wanneer ze eenmaal bij u de weldaad van licht en kracht heeft ervaren. Maar anders valt ze nog dieper dan tevoren en duurt het eeuwige tijden tot ze weer de genade van de toevoer van licht meemaakt. Want een ziel die zo verstokt is, bevindt zich nog helemaal in de boeien van de tegenstander. En ze is het lichtvonkje alleen maar gevolgd met de bedoeling dit uit te doven, ofschoon ze ook dan pas wordt bestraald en zich gemakkelijk zou kunnen verlossen uit die macht. Met de wil van de ziel wordt echter rekening gehouden.
Maar zulke uit de diepte verloste zielen, zijn diegenen buitengewoon dankbaar, die hun het licht hebben bezorgd door liefdevolle voorbede of onderrichtingen door middel van gedachten. En ze tonen hun dankbaarheid aan de mensen door hulp in aardse nood en door verlossingswerk in het geestelijke rijk. Ze worden ijverige medewerkers in mijn rijk. Ze dalen weer af in de duisternis en helpen diegenen opwaarts naar het licht, die gewillig zijn.
Amen
BD.6220
26 en 27 maart 1955
Aflossing van de schuld tot op de cent
Mijn gerechtigheid eist aflossing van elke schuld; want dat is de wet van de goddelijke ordening dat elke oorzaak haar uitwerking tot gevolg heeft. Elke schuld is een vergrijp tegen de eeuwige ordening, ze is een daad die zich op de een of andere manier moet doen gevoelen en die altijd alleen maar een slechte uitwerking zal hebben, omdat ze een vergrijp was tegen mijn ordening van eeuwigheid. Het kwade zal steeds kwaad voortbrengen en geen enkele slechte daad blijft zonder uitwerking.
U, mensen zult dus als u met een schuld belast bent, nooit in vrijheid en gelukzaligheid in het geestelijke rijk kunnen leven omdat deze schuld daarom een belasting is voor de ziel: omdat de slechte uitwerkingen voortdurend de ziel zouden aanmanen tot een rechtvaardige vereffening, omdat schuld eenvoudigweg het bewustzijn van een “gelukzalige vrijheid” niet toelaat – want de ziel is uit de goddelijke ordening getreden en moet onvoorwaardelijk deze goddelijke ordening tevoren herstellen, eer ze kan genieten van haar vrijheid. Dit is geenszins een bestraffing van mijn kant, maar gewoon wet, omdat er in mijn rijk gerechtigheid heerst en liefde en omdat beide een niet vereffende schuld niet verdragen.
Gelukzalig zijn kan alleen een wezen zonder schuld, een wezen dat de kleinste liefdeloosheid met liefde weer heeft goedgemaakt, een wezen dat nu helemaal in de eeuwige ordening is binnengegaan – een wezen dat alle schuld heeft betaald, dat alle schuld met liefde heeft goedgemaakt. En daartoe is nauwelijks een wezen in staat dat als mens op aarde leefde en op veelvuldige manier schuldig is geworden, omdat het de weg op aarde heeft afgelegd in onvolmaakte toestand, omdat het wezen door deze onvolmaakte toestand niet in goddelijke ordening verkeert, omdat het in zichzelf de liefde nog niet tot ontplooiing heeft gebracht, dus zich door de liefdeloosheid een mate van schuld heeft opgehoopt, waarvoor het leven op aarde te kort is om dit te delgen, zelfs wanneer het wezen zich hierin verandert tot liefde, juist omdat mijn gerechtigheid een vereffening moet eisen die overeenstemt met zijn schuld.
Ik kan niet gelukzaligheid schenken in mijn rijk voordat de schuld tot op de cent is betaald. Maar Ik kan een boetedoening aannemen die voor de schuldig geworden ziel wordt betaald, maar ook alleen dan, wanneer liefde deze boetedoening verricht – omdat alleen dan aan mijn gerechtigheid wordt voldaan.
En nu zult u ook het werk van liefde en barmhartigheid van de mens Jezus begrijpen, die inzag in welke nood de mens is verstrikt en zich gedurende het leven op aarde daar niet vrij van kan maken, en ook in het geestelijke rijk als hij beladen met zijn schuld dit betreedt. Hij wist dat mijn gerechtigheid niet een schuld kon schrappen die nog niet vereffend was en daarom bood Hij zich zelf als zoenoffer aan het kruis aan, om de mensen in de staat van vrijheid over te plaatsen die een gelukzalige toestand in het geestelijke rijk eerst toelaat. Hij betaalde dus de schuld tot op de cent voor diegene die Zijn verlossingswerk aanneemt, die zichzelf schuldig voelt en Jezus Christus vraagt voor hem de schuld te hebben afgelost door Zijn aan het kruis vergoten bloed.
In mijn rijk zou er geen gelukzalig wezen zijn zonder dit verlossingswerk van de mens Jezus. Maar de zegen van het verlossingswerk kan alleen over diegene komen die zijn schuld inziet als scheiding tussen zichzelf en God, die dit inzicht heeft gekregen als gevolg van zijn wil die op Mij is gericht, in wie de vonk van de liefde is ontvlamd, daar hij zich anders nooit schuldig zou voelen; en het bewustzijn van zijn schuld drijft hem nu naar Mij in Jezus Christus en hij vraagt Mij om vergeving ter wille van Jezus Christus. En zijn schuld wordt teniet gedaan, ze wordt totaal gedelgd en hij kan als vrij wezen het rijk van het licht binnengaan waarin het nu weer zijn taak is deel te hebben aan het verlossingswerk.
Als zelf verlost, kan nu de ziel ten volle werkzaam zijn, zodat ze nu ook de zielen in de goddelijke ordening tracht terug te leiden die ongelukkig zijn omdat ze niet verlost zijn. En deze bezigheid is vaak moeilijk en vereist veel geduld en volharding, maar haar liefde geeft haar kracht en ze gebruikt deze kracht voor de dienst voor Mij en mijn rijk. Ze dient me en betaalt als het ware met haar diensten van liefde een schuld die Ik wel te niet heb gedaan, dus doorgeschrapt, maar zo’n vereffening toch graag aanneem, omdat de liefde ze Mij aanbiedt. De door Jezus’ bloed verloste zielen in het geestelijke rijk zijn onafgebroken bezig om de nog ontrouwe zielen naar Mij terug te voeren; maar ze vervullen deze werkzaamheid niet meer vanuit een bewustzijn van schuld, maar in volledige vrijheid en worden daarom niet alleen voor mijn knechten gehouden maar voor mijn medewerkers, die zonder het geringste eigenbelang alleen bijdragen aan de gelukzaligheid van de bewoners van het geestelijke rijk – uit liefde voor Mij en voor al het geestelijke dat Ik schiep.
De zielen nu die nog onverlost in de diepte smachten, zijn dus nog met hun schuld beladen en daarom boeten ze deze in hun smartelijke toestand voor een deel uit – maar ze zullen zich nooit alleen door deze kwellingen kunnen vrijkopen, ze zullen nooit met de aflossing van hun schuld gereed komen zonder de verlossing door Jezus Christus. Op aarde hebben ze de gelegenheid verzuimd hun schuld aan Hem over te dragen die voor hen boete heeft gedaan door Zijn dood aan het kruis. Maar eens moeten zij dit doen, daar ze anders eeuwig hun schuld niet kwijt raken.
En Ik ben tevreden wanneer ze maar uit de diepte tot Mij roepen om hun schuld in het zand te schrijven, om hen op te heffen in lichtere sferen, waar ze nu weliswaar erg moeten worstelen, maar zich toch eens ook aanbieden voor het verlossingswerk en die nu van hun kant weer veel schuld afdragen, juist door hun verlossingswerk, dat ze echter steeds pas dan kunnen verwezenlijken, wanneer ze zich aan Jezus Christus hebben overgegeven, dat Hij hen zal verlossen uit de macht van hun gevangenbewaarder, (satan). Ze lossen dus vrijwillig en uit liefde hun schuld af, want die is al eerder teniet gedaan door het verlossingswerk van Jezus. Maar hun dankbaarheid en gelukzaligheid over hun bevrijding kunnen ze niet anders kenbaar maken dan door mee te doen aan het werk van verlossing, omdat ze zelf op de hoogte zijn van de nood van de zielen in de duisternis en in hun liefde nu allen zouden willen helpen om in vrijheid gelukkig te worden. Maar zonder Jezus Christus zou geen wezen in staat zijn, noch op aarde noch in het hiernamaals de zondeschuld zelf af te lossen. Maar ter wille van de gerechtigheid moet elke schuld worden goedgemaakt en dit boetewerk volbracht Jezus, en u, mensen zult vrij kunnen worden van elke schuld, op aarde of ook in het rijk hierna.
Amen
BD.6225
1 april 1955
“God is in mij” – In liefde werkzaam zijn
Wanneer de eeuwige Liefde zelf zich tot u over buigt, dan kan er geen terugval in de diepte meer bestaan. Want wat Zij vastpakt, houdt ze eeuwig vast, omdat liefde en Liefde elkaar hebben gevonden. U mensen, zorg er daarom voor dat u mijn genegenheid verwerft. Zorg ervoor dat u leeft in mijn wil en dus uzelf tot liefde vormt, omdat Ik me dan met u kan verenigen, omdat Ik u dan kan vastpakken en met u verbonden blijf tot in alle eeuwigheid.
U zult zich waarlijk vastgepakt kunnen voelen door Mij als u de liefde beoefent, als u steeds alleen doet wat mijn wil is. Want dan onderwerpt u zich aan mijn wil. En mijn liefde doorstroomt u. En ze spoort u aan tot steeds nieuwe werken in liefde. Zodra u het goede doet uit innerlijke aandrang, ben Ik al in u. Want dit innerlijk aandringen geeft een bewijs van Mij. Het bewijst mijn geest van liefde, die u nu beïnvloedt, die u leidt en u ertoe aanzet steeds opnieuw in liefde werkzaam te zijn. Zodra u werken van liefde verricht, bent u ook met God verbonden. Hij is in u. Maar alleen als u werkzaam bent in liefde.
De uitspraak: “Ik heb mijn God in mij” is alleen dan gerechtvaardigd, wanneer uw hart tot liefde bereid is. Want Ik kan alleen daar aanwezig zijn waar liefde is, omdat Ik zelf de liefde ben. En dan zult u ook kunnen beoordelen of en wanneer de mens alleen maar lege woorden gebruikt. Want nooit kan er van mijn tegenwoordigheid worden gesproken waar het hart zonder liefde is.
De liefde en Ik zijn hetzelfde. De liefde is echter onbaatzuchtig. Ze is steeds bereid te offeren, te geven, nood te lenigen. Ze is alleen op het welzijn van de medemens bedacht. De liefde is goddelijk en ze maakt ook het wezen tot een goddelijk schepsel, waar Ik mezelf mee kan verbinden.
Daarentegen is mijn aanwezigheid onmogelijk bij een mens die liefdeloos handelt en denkt. die zelf, door zijn wezen, buiten het gebied is getreden waar mijn liefde stroomt. Die dus daarom geen andere verbinding heeft met de eeuwige Liefde dan alleen deze: dat de kracht die hem leven geeft uit Mij is gestroomd, maar deze kracht niet dwingt om de verbinding in liefde met Mij aan te gaan.
En God kan nooit geloochend worden door een denkend mens. Maar de verbinding met God moet de mens zelf mogelijk maken. Hij moet ze tot stand brengen door werken van liefde. Pas dan kan hij met recht zeggen: “God is in mij”, want dan heb Ik hem vastgepakt en laat Ik hem nooit meer van Mij weggaan. Dan heeft de mens de voorwaarden vervuld die hem met Mij verenigen. Hij is de wet van de eeuwige ordening binnengegaan.
Hij heeft zijn wezen tot liefde veranderd. Hij heeft mijn aanwezigheid zelf voor zich afgedwongen, omdat Ik steeds daar moet zijn waar de liefde is, maar nooit daar kan zijn waar de liefde ontbreekt. Alleen de liefde garandeert mijn tegenwoordigheid. De liefdesvonk gloeit zwak in ieder mens als deeltje van Mij, maar blijft precies zolang helemaal zonder uitwerking, als hij niet wordt ontstoken, wat de eigen wil van de mens moet doen. Dan blijft hij echter eeuwig met Mij verbonden.
Amen
BD.6227
4 april 1955
De verloste aan het einde – Bewoner van de nieuwe aarde
Wanneer door mijn wil en mijn macht de vernietiging van deze aarde, dat wil zeggen: van alles wat leeft plaats zal vinden, zal te zien zijn wie waarlijk verlost genoemd kan worden. Want zij alleen zullen het einde overleven en in kunnen gaan in mijn paradijs op de nieuwe aarde. Want om dit laatste vernietigingswerk te overleven is een volledig geloof aan Mij in Jezus Christus nodig en een volle overgave aan Mij, dus een geheel los zijn van mijn tegenstander. Maar daar is de staat van vrijheid voor nodig die Jezus gekocht heeft voor de mensen door Zijn dood aan het kruis. Slechts een door Zijn bloed verlost wezen kan de aarde bewonen waar satan geen macht meer heeft. Waar Ikzelf onder de mijnen kan vertoeven omdat voor hen de staat waarin zij eertijds waren weer hersteld is.
Weliswaar kunnen tevoren al mensen de verlossing door Jezus Christus ervaren, en dezen zal Ik oproepen van deze aarde voor het laatste einde is gekomen. Zij zullen ook zalige bewoners zijn van mijn rijk, waarin geen boze macht hen meer zal schaden of verdrukken omdat zij daarvan verlost zijn. Maar de mensen die de nieuwe aarde bewonen, zullen leven in dezelfde zaligheid en in volle vrijheid van macht en kracht. Maar toch in aardse sferen omdat zij de stam moeten vormen van het nieuwe mensengeslacht, en omdat zij het volgende geslacht moeten helpen om tot een volkomen verlossing te komen. Want zij moeten zo lang op de aarde leven tot alles geheel vergeestelijkt is.
Zelf verlost zijnde, kunnen de eerste mensen op de nieuwe aarde bovenmatig zegenrijk inwerken op hun nakomelingen, en op al het hun omgevende geestelijke dat nog gekluisterd is in de scheppingen van de nieuwe aarde. En zo kan dit geestelijke een snellere weg van ontwikkeling afleggen. Want de tijd moet goed benut worden omdat mijn tegenstander in boeien is geslagen. Hij heeft geen toegang tot de mensen op de nieuwe aarde, omdat de kracht en het licht der verlosten zo sterk is dat hem elke toenadering tot de mensen belet wordt. En even als in de laatste tijd voor het einde zijn werken en woeden duidelijk was en hij zijn gehele invloed aanwendde om de mensen in de diepte te sleuren, zo zal op de nieuwe aarde de goddelijke invloed overheersen. Alles zal opwaarts streven en daar ook gemakkelijk komen omdat geen tegenkracht het kan verhinderen, en omdat uit het verloste mensengeslacht weer wezens voortkomen die vol liefde zijn. In wie het goddelijke principe overheerst en die in korte tijd volledig uitrijpen om in mijn lichtrijk binnen te kunnen gaan, wanneer hun aardse leven beëindigd is.
Amen
BD.6230
5 april 1955
Einde – Omvorming en nieuwe schepping
Het zal geschieden zoals Ik het u verkondigd heb. De aarde zal haar tegenwoordige uiterlijk verliezen en er zal een omwenteling plaatsvinden, geestelijk en aards. Er zal een scheiding zijn van bokken en schapen. De mijnen zullen tot zaligheid komen, en zij die behoren aan mijn tegenstander, zullen tot een hernieuwde kluistering veroordeeld worden. En zo moet het gebeuren, anders zou er geen opwaartse ontwikkeling meer mogelijk zijn. Want alles wat geestelijk is streeft naar de diepte, uitgezonderd de weinigen die Mij trouw zullen blijven tot het einde. De aarde moet echter haar opdracht verder vervullen en moet dienen voor het geestelijke, dat omhoog komen moet.
De mensen van de hedendaagse tijd echter, die de weg door de schepping reeds gegaan zijn legden de ontwikkelingsweg die tevoren is gegaan tevergeefs af. Zij, die de hoogste stap van ontwikkeling reeds bereikt hebben door de tevoren afgelegde aardse weg falen nu in het laatste stadium, en zinken zo diep terug dat het ingaan in het geestelijke rijk hun verhinderd blijft. Zij moeten weer in de hardste materie gekluisterd worden, om na een eindeloos lange tijd weer als mens toegelaten te worden tot een laatste test van de wil.
Het getal van hen die het aardse leven werkelijk goed benutten voor hun voleinding is zeer klein, omdat de geest van mijn tegenstander zo vergiftigend inwerkt op alle aardse bewoners, dat eerst de aarde gereinigd moet worden voordat zij haar eigenlijke doel weer kan nakomen. En deze reiniging wil Ik voltrekken door een geweldig omvormingswerk, waaraan de mensen niet meer ontgaan kunnen omdat zij die zelf veroorzaken door hun gedrag en hun Mij volledig weerspannige gezindheid. Er moet een verandering teweeggebracht worden, want het gaat om mijn schepselen die een eindeloos lange tijd lijden moeten, als zij niet hun ontwikkelingsweg op aarde volbrengen naar mijn wil.
En dit tijdstip is gekomen, ofschoon het voor u mensen ongelooflijk lijkt dat iets zal gebeuren in de schepping, in de natuur, waarvoor geen gelijksoortig gebeuren op aarde aan te wijzen is. De aarde bevindt zich in haar huidige vorm, op het eind van haar bestaan. U allen kunt niet begrijpen wat het betekent dat alles ophoudt te bestaan. Dat mensen, dieren en al de scheppingswerken hun einde vinden en er een geheel nieuwe aarde ontstaan zal. Dat kunt u zich in uw stoutste gedachten niet voorstellen, omdat geheel nieuwe scheppingswerken zullen ontstaan die uw oog nog nooit aanschouwd heeft, en die wonder op wonder betekenen voor u die de nieuwe aarde zult beleven en doen herleven.
Door de tijden heen heb Ik de mensen er op gewezen dat er een nieuwe aarde en een nieuwe hemel ontstaan zal. De mensen hebben niet begrepen wat daaronder te verstaan is. Maar mijn woord is waarheid en zal vervuld worden. Maar het zal alleen een bewijs zijn van mijn goddelijkheid voor de weinigen die door een vast geloof in Mij, tot de mijnen zijn geworden. Voor wie Ik het paradijs op de nieuwe aarde ontsluiten kan, omdat zij mijn kinderen zijn en ook eeuwig blijven zullen. Deze weinige begrijpen ook de betekenis van mijn woord en zij zullen Mij en mijn komen verwachten in het vaste geloof, dat zij gered zullen worden uit de nood die aan deze laatste tijd zal voorafgaan. Want het zijn mijn “kinderen” die Ik zal halen als de tijd vervuld is.
Amen
BD.6233
9 april 1955
Lijden en sterven
Mijn lijden en sterven aan het kruis was niet te vermijden. Ik moest de kelk leegdrinken tot de laatste druppel. Ik moest alles op Mij nemen om het verlossingswerk voor u mensen te volbrengen, dat u bevrijdde van alle schuld. Alleen al het besef van uw beklagenswaardige toestand spoorde Mij aan deze offergang te gaan, want mijn hart was vol liefde voor u en deze liefde wilde dat ontzettende lot dat u zou wachten na uw lichamelijke dood, van u weg nemen. Omdat Ik dat ondraaglijke lot kende, omdat Ik zowel de zaligheid van het lichtrijk als ook het lijden en de kwellingen van het rijk der duisternis aan mijn ogen voorbij kon laten gaan, en omdat mijn liefde u gold als mijn gevallen broeders, zocht Ik naar de enige uitweg die uw ontzettende lot kon afwenden. Ik nam zelf al uw zondenschuld op Mij en ging daarmee de weg naar het kruis.
Wat Mij aards werd aangedaan stond als het ware slechts symbool voor wat de gehele zondenlast voor Mij betekende. Een onmetelijk drukkende en naar beneden trekkende last die Mij steeds weer op de grond wierp, en die Ik toch gedragen heb uit overgrote liefde. Wat mijn lichaam aan smarten kon verduren heb Ik ook op Mij genomen, want Ik droeg de zondenlast voor u. Ik wilde daarvoor de verzoening tot stand brengen die u onherroepelijk zou hebben moeten voldoen, maar waartoe u gedurende eeuwigheden niet in staat zou zijn geweest. Ik heb geleden en gestreden, Ik heb waarlijk bloed gezweet. Ik heb in alle diepten van de hel gekeken en angst en afgrijzen verscheurden mijn ziel. Ik heb alles verdragen wat uzelf had moeten lijden. En mijn liefde voor u gaf Mij de kracht om vol te houden tot in het uur van de dood.
Niets is vergelijkbaar met mijn lijden, en geen mens zou deze maat hebben kunnen verdragen. Maar Ik heb Mij vrijwillig daarvoor aangeboden omdat Ik wist, dat u alleen zo verlost kon worden uit de boeien van de satan. Ik wist tevoren al wat Mij te wachten stond en droeg die last ook met Mij mee. Ik ging bewust de weg waarvan het einddoel het kruis was. Maar door dit te weten leed Ik onbeschrijflijk en daarom kon Ik nooit vrolijk zijn tussen de mijnen. Ik zag het onheil dat boven de zielen hing en Ik zag het uitblijven van het succes van hun aardse levenswandel als Ik faalde en hun niet de verlossing bracht uit zonde en dood.
En deze kennis versterkte mijn wil, zodat Ik Mij zonder verzet aan mijn lot overgaf, dat zin en doel van mijn aardse leven geweest is. Doch tot het laatst moest Ik worstelen, tot het laatst torende die last zo ontzaglijk hoog boven Mij uit dat Ik mijn kracht voelde verminderen en Ik als mens tot God riep om de kelk aan Mij voorbij te laten gaan. Maar de kracht van mijn liefde was sterker dan mijn menselijke zwakheid. En de dag van mijn onuitsprekelijk lijden en mijn sterven aan het kruis werd voor u mensen de dag van verlossing van alle schuld. En dit te weten liet Mij alles geduldig op Mij nemen, zodat Ik tenslotte kon uitroepen: “Het is volbracht!” En mijn ziel kon terugkeren naar waar zij vandaan gekomen was, want juist door mijn dood vond de volkomen vereniging plaats met de Vader van eeuwigheid van wie Ik eens was uitgegaan.
Amen
BD.6240
17 april 1955
Jezus nam al het leed op zich – Waarom nog leed?
Ik nam al het leed van de mensen op Mij. U kunt nu onbezwaard door het aardse leven gaan en ongehinderd opwaarts streven. U zou waarlijk op aarde al een leven kunnen leiden als in het paradijs, als u maar voor uw einddoel zou leven. Als u bewust de vereniging met Mij nastreeft, wat u ook kunt omdat Ik voor u de oerschuld heb gedragen en u dus onbelast de weg omhoog zou kunnen gaan.
Maar u bent nog blootgesteld aan de invloed van mijn tegenstander, en van deze invloed moet u uzelf vrijmaken, want de aardse tijd is u gegeven als beproeving van de wil. Het is de periode waarin ook mijn tegenstander nog op u kan inwerken. U moet deze wilsbeproeving doorstaan door hem weerstand te, bieden en bewust naar Mij te streven.
Zijn invloed zal niet geheel zonder een spoor na te laten aan u voorbijgaan, u zult er toch meer of minder op reageren en daarom als mijn reactie daarop aan leed en gebrek zijn onderworpen die er voor zorgen dat u zich inniger bij Mij probeert aan te sluiten – opdat het gevaar door hem gevangen genomen te worden, is afgewend.
Uw ziel behoort hem nog hoofdzakelijk toe zolang zij nog aan de materie gebonden en door onrijpe geestelijke substanties is ingesloten en omgeven. Ik stierf voor u de dood aan het kruis opdat u zich bevrijden kunt uit de ketenen van mijn tegenstander. Doch dit vrijmaken moet de ziel zelf bewerkstelligen, dat wil zeggen: zij moet het loskomen van mijn tegenstander ernstig willen.
En om uw wil op die wijze te beïnvloeden moet u door nood en ellende gaan, tenzij uw wil Mij geheel en al toebehoort en geen beïnvloeding door mijn tegenstander meer toelaat. Dan echter zal ook uw aardse leven gemakkelijker te dragen zijn, dan kunt u al met recht zeggen dat u verlost bent van zonde en dood, van zwakte en gebondenheid. En dan zult u u ook zelf aanpassen aan de missie van het verlossingswerk van uw medemensen, want u kent dan de betekenis van uw aardse leven. U wilt dan helpen dat ook uw medemensen vrij worden van de macht die hen gebonden houdt.
Ook dan zal uw aardse leven niet geheel zonder leed zijn, zodat dit uw medemensen niet dwingt tot een wilsbeslissing. Want zolang de ziel van de mens nog onrijp is bestaat voor hem het leven uit vreugde en zorgeloosheid, en hij zou alleen ter wille van een zelfzuchtig doel zijn leven trachten te veranderen, wat hem echter niet tot volmaaktheid zal kunnen brengen.
Door mijn dood aan het kruis wilde Ik u het ingaan in de eeuwige zaligheid mogelijk maken, niet echter een paradijselijk leven op aarde kopen. Toch kunt u voor uzelf het aardse leven draaglijk maken, als u het maar in innige gemeenschap met Mij beleeft. Dan kan niets u meer terneerdrukken en bezwaren, dan is alles wat u overkomt voor u een bewijs van mijn liefde voor u en dan kent u ook het doel er van en schikt u gewillig in uw lot.
U lijdt dan niet meer, maar benut alles bewust en ziet het als een genadegave, daar het u een hogere graad van rijpheid verzekert omdat het eens uw zaligheid zal verhogen, waarvoor u voor altijd dankbaar bent. U draagt dan slechts ter wille van uw medemensen een kruis, voor uzelf echter is het een teken van mijn liefde, die u opgeroepen heeft deel te nemen aan mijn verlossingswerk.
Amen
BD.6241
18 april 1955
Het verwerven van geestesgaven
De gaven van de geest zullen ieder mens gegeven worden die er ernstig naar streeft. Zij kunnen u niet geschonken worden, ze moeten verworven worden door het nakomen van mijn gebod van liefde tot God en de naaste, door een leven naar mijn wil. Want zodra mijn wil vervuld is,bevindt de mens zich in mijn ordening van eeuwigheid, en licht en kracht moeten hem doorstromen zoals in het begin, daar hij naar mijn eeuwige ordening geschapen werd – volmaakt, dat wil zeggen: als een wezen Mij gelijk.
Mijn geest doorstraalde dat wezen; en mijn geest kan het ook nu weer doorstralen, zodra het als mens weer in mijn eeuwige ordening is binnengegaan. Dit moet u wel begrijpelijk zijn, dat mijn geest nooit in een mens kan werken die buiten mijn ordening leeft, dat deze dus nimmer gaven van de geest zal kunnen bezitten.
Daarom stelt ook iedere woordontvangst het werken van mijn geest voorop. Want mijn woord ontvangen betekent in de volle waarheid onderricht te worden, te weten wat voor u mensen mijn Wezen begrijpelijk maakt, te weten wat de beweegreden en de oorzaak, wat de zin en het doel van mijn besturen en werken is – en al datgene te weten wat u duidelijk is. In de waarheid onderricht te worden betekent in het inzicht binnengeleid te worden dat eens het uwe was, dat u echter verloor door eigen schuld
U allen kunt ze u verwerven, niemand wordt daarvan uitgesloten, doch niemand kan ze verkrijgen die er niets voor doet, die zijn wezen niet vormt tot liefde, die alleen de verbinding van de in hem sluimerende geest met de Vadergeest mogelijk maakt, zodat Ik nu zelf door mijn geest in hem werken kan. Daaruit volgt, dat steeds de verbinding met Mij tot stand moet worden gebracht en dat dit een bewust streven naar Mij vereist. Wie zich nu met Mij in verbinding stelt, die heeft zijn ene voet reeds vrijwillig in mijn rijk gezet, hij heeft zijn weerstand opgegeven en zijn wil geheel en al naar Mij gekeerd, en wat hem ten deel valt kan nu niet anders zijn dan: licht en kracht die hem nu uit mijn rijk worden aangeboden.
Dit binnenleiden in de waarheid door mijn geest, door mijn woord, is dus een geschenk – een gave die Ik ieder doe toekomen die zich door eigen wil tot een graad van rijpheid heeft opgewerkt, die voorwaarde is voor het verlenen van geestesgaven.
De mens kan steeds ongehinderd mijn rijk betreden als Ik zijn doel ben. Zolang Ik echter nog terzijde ben geschoven wordt in zijn denken en streven, word hem de toegang geweigerd. Maar hij kan dan door mijn tegenstander in zijn rijk binnengeloodst worden, die hem laat geloven bij het goede doel te zijn aangeland, die ook precies weet wat de mens nastreeft en hem overeenkomstig zijn verlangen doet toekomen wat hij zoekt. Dit geldt voor die mensen die van weetgierigheid vervuld zijn – doch niet om wille van de waarheid, maar alleen ter wille van eigen voordeel. Die weten willen om iets te betekenen, maar niet om te getuigen van Mij en voor Mij. Ook zij zullen ontvangen, maar dan van hem die tegen de waarheid is, omdat hij tegen Mij is.
Echte gaven van de geest zal echter alleen een kind op aarde ontvangen dat Mij geheel en al is toegedaan, dat daarom ook in de volle waarheid vaststaat omdat het mijzelf daarom verzoekt – en daarom ook duidelijk inziet wat waarheid en wat dwaling is. Wiens verlangen naar de waarheid iedere toegang aan mijn tegenstander belet; omdat deze de verbinding tussen het kind en Mij als een helder lichtende straal herkent, die hij ontwijkt opdat hij daardoor niet zelf wordt aangeraakt. Des te meer gaat hij echter zijn gang waar hij toegang vindt door aan hem verwant denken en streven, want steeds zal hij er op uit zijn het licht af te schermen dat de mensen de juiste weg aanwijst. Steeds zal hij tegen Mij werken maar zijn ware gezicht achter een masker verbergen, want het is de tijd van het einde en hij weet dat hij niet veel tijd meer heeft.
Amen
BD.6242
21 april 1955
Straf voor de zonde? – Lot door eigen schuld
Niemand kan zich aan de straf voor zijn zonde onttrekken, omdat de mens zich zelf door zijn zonden een toestand schept die voor hem pijnlijk is. Niet Ik straf hem voor zijn zonden, maar volgens de wet van eeuwige ordening heeft iedere daad, ieder verkeerd denken en handelen zijn uitwerking. En juist deze uitwerking bezorgen de mensen zichzelf, zij ondervinden die echter als een kwelling, als een straf wat toch alleen voortkomt uit de wet van eeuwige ordening.
En daarom is de nood en ellende zo onvoorstelbaar welke die mensen overkomt die een zondig leven leiden, die Mij belasteren en bespotten, die geloven al het goddelijke en reine door het slijk te kunnen halen zonder daarvoor te moeten boeten. Zij stapelen zonde op zonde en zullen ontzet zijn op welke wijze hun misdrijven op henzelf terugslaan. Doch zij kunnen zich niet aan hun gerechtelijk vonnis onttrekken, want Ik kan hen niet anders bedenken dan met wat zij zelf gewild hebben. Ik kan hun alleen het loon geven dat overeenkomt met hun leven en daden en zij zullen daarom veel pijnen moeten verdragen. Zij kunnen zich echter gelukkig prijzen als zij nog op aarde tot boete doen van hun zondeschuld worden geroepen, als zij nog op aarde lijden moeten voordat zij van de aarde worden weggenomen.
Want op aarde kunnen zij nog tot inzicht komen, op aarde kunnen zij hun zonden nog inzien en omkeren op de weg die zij tot dusver gegaan zijn. In het hierna is echter het inzicht van hun schuld pas na een eindeloos lange tijd te verwachten, een zondig mens gaat met een geheel verduisterde geest het rijk hierna in. Het duurt lang tot hij zijn gedachten kan ontwarren en berouw heeft over zijn aardse leven, want hij is zonder licht en kracht maar hij ondergaat iedere kwelling – en toch heeft hij ze zich zelf bereid.
Wie Mij als een straffende God voorstelt ziet niet mijn wet van de eeuwige ordening, daar hij anders nooit zo zou kunnen spreken. Want mijn liefde tracht alle mensen voor dat lot te bewaren dat zij zichzelf bereiden en dat nooit gelukkig genoemd kan worden. En Ik doe waarlijk alles om het de mensen gemakkelijk te maken, maar als zij zelf niet willen, als zij zich door Mij niet laten leiden en uit eigen wil verkeerd handelen, moeten zij daarvan ook de gevolgen op zich nemen. Ze kunnen echter nooit zeggen dat Ik hun het lot bereid heb dat zij zichzelf scheppen. Want Ik ken de vreselijke kwellingen en probeer alles om deze kwellingen van het wezen af te wenden. Maar Ik ontneem u de vrije wil niet en wie zondigt, moet ook de gevolgen van de zonde dragen omdat dit het gevolg is van mijn wet van de eeuwige ordening.
De mensen kunnen wel liefdeloos handelen en hun medemensen pijn bezorgen, Ik echter ben de Liefde zelf en Ik ben er voortdurend op bedacht u zaligheden te bereiden. Waar echter de wil van de mensen dit niet toelaat daar kan ook nooit geen zaligheid meer zijn. Want een verlangen tegenstrijdig met het goddelijke veroorzaakt ook een lot dat tegenstrijdig is met het goddelijke, een lot van uiterste ellende en duisternis, een lot van bitterste gevangenschap. Een toestand van onvrijheid en krachteloosheid die altijd het gevolg, de uitwerking van de zonde is. En daarom heeft het wezen dat tegen mijn ordening van eeuwigheid ingaat op aarde, voor zichzelf die straf veroorzaakt.
Amen
BD.6245
24 april 1955
De verlossing van Lucifer – Weerstand tegenover de wilsproef
De wereld met al haar scheppingen draagt het geestelijke in zich, dat in verschillende graden van ontwikkeling staat, die nu ook de geaardheid van de verschillende scheppingen bepaalt. Het geheel rijpe geestelijke, dat in het licht staat, heeft geen materiële scheppingen meer nodig, terwijl het onrijpe geestelijke materiële scheppingen nodig heeft als zijn verblijfplaats, om daarin tot volle ontwikkeling te komen. En zo zou je wel kunnen zeggen, dat de zichtbare scheppingen het rijk van mijn tegenstander zijn, omdat ze juist dat geestelijke bevatten, dat hem nog naar hun wil toebehoort. Toch kan hij het niet overreden, naar zijn wil werkzaam te zijn, omdat de macht over het in de scheppingen gebonden geestelijke hem is onttrokken.
En daarom is het ook mogelijk, dat in de scheppingswerken een positieve ontwikkeling van het geestelijke plaats vindt, zonder door mijn tegenstander te kunnen worden gehinderd, en dat eens voor het geestelijke het tijdstip komt, waarin het weer in het bezit van de vrije wil kan beslissen, wie het wil toebehoren: Mij of mijn tegenstander, wat echter nooit mogelijk geweest zou zijn, wanneer deze tevoren onbeperkte invloed zou hebben op het geestelijke in de staat van de gebonden wil. En zo volgt daaruit, dat de macht van mijn tegenstander al gebroken is en alleen op de mensen betrekking heeft, dus eigenlijk alleen de mens bezit is van de tegenstander, wanneer hij zich niet zal laten helpen door Mij. De schepping was pas het gevolg van de gezindheid van het eerst geschapen wezen. Ze was het gevolg van het misbruiken van zijn wil. Want Ik ontfermde me over alle door hem verleide schepselen en baande een weg, die uit de diepte terugvoerde naar omhoog. Ik onttrok hen aan zijn macht en kluisterde ze in de scheppingen, maar de invloed op de mensen moest Ik hem laten, omdat het om een vrije beslissing gaat voor Mij of mijn tegenstander en omdat hem toebehoort, wat in vrije wil bij hem verblijft.
Bovendien was het eerste wezen uit mijn liefde voortgekomen. Ik heb het als mijn evenbeeld buiten Mij geplaatst als vrij wezen en Ik zal nooit dit wezen zijn recht betwisten. Maar Ik zal ook nooit de in dezelfde volmaaktheid uit Mij voortgekomen wezens hetzelfde recht ontzeggen, vrij te beslissen. En daarom moest Ik het aan zijn invloed onttrekken, zo lang, tot het zelf in staat is de vrije wilsbeslissing te nemen. En daarom liet Ik de schepping ontstaan.
Ik vormde als het ware het gevallen geestelijke om. Daar het zijn aanvankelijke bestemming niet nakwam, liet Ik de eens uitgestroomde kracht voor het scheppen van de wezens op een andere wijze werkzaam worden in schijnbaar dode en in van leven getuigende scheppingen, die nu hun bestemming moesten nakomen naar mijn wil. Nu was de wil van mijn tegenstander dus volledig uitgeschakeld, tot de kracht weer bijeenkwam en geleidelijk weer tot het wezen werd, dat eens van Mij was uitgegaan. Maar dit wezen moet nu weer de volledige vrijheid om te beslissen hebben en daarom ook aan de invloed van mijn tegenstander zijn blootgesteld, evenzo als aan de mijne, en in vrije wil op zijn doel afgaan. Nu dus regeert mijn tegenstander weer in zijn wereld, want het wezen behoort hem nog zolang toe, tot het zich vrijwillig van hem afkeert en op Mij aanstuurt.
De vijandschap tussen Mij en het eerst geschapen wezen bestaat sinds zijn afval van Mij en zal zolang blijven bestaan als het nog zijn aanhang heeft, die in hem eens de begeerte om te heersen liet bovenkomen. Eerst moet deze aanhang verlost zijn, voordat ook mijn tegenstander naar Mij terugkeert, dus hij niet meer als vijand tegenover Mij staat. Want zou mijn tegenstander besluiten terug te keren, dan zou ook de terugkeer van al het geestelijke gewaarborgd zijn, omdat het dan in het stadium van de vrije wil niet meer aan de invloed van mijn tegenstander zou zijn blootgesteld en de in “je moet” toestand bereikte graad van rijpheid ook een verder aansturen op Mij zou garanderen.
Maar een vergoddelijking van de wezens kan alleen een vrije wilsdaad tot stand brengen. De vergoddelijking stelt een weerstand voorop, die in vrije wil wordt overwonnen. En deze weerstand biedt in sterkste mate mijn tegenstander en hij zal hem Mij nog eindeloze tijden bieden. En zolang zullen er ook aardse scheppingen bestaan. Zolang zal de ene verlossingsperiode de andere opvolgen, want zijn val in de diepte was zo eindeloos, dat hij eeuwige tijden nodig heeft om samen met zijn aanhang omhoog te komen.
Maar het scheppingswerk was een daad van genade en erbarmen aan het gevallen geestelijke, waaraan ook de eerstgevallen geest zich zou hebben kunnen onderwerpen, wanneer hij zijn wil zou hebben opgegeven en zich eveneens door Mij omhoog hebben laten trekken. Doch zijn wil bond Ik niet in, want hij was vrij en als mijn evenbeeld buiten Mij geplaatst. En deze vrijheid liet Ik hem, terwijl het uit zijn wil en mijn kracht voortgekomen wezenlijke mijn hulp nodig had, omdat mijn tegenstander in deze wezens al de van Mij afgekeerde wil had gelegd, die daarom zolang moest worden gekluisterd, tot het wezen weer een graad van rijpheid had, dat het geheel vrij kon kiezen. Want er was een verschil tussen het eerst geschapen wezen en diegenen, die onze beider liefdewil liet ontstaan.
Daarom is ook de daad van de terugkeer naar Mij verschillend en van de zijde van mijn tegenstander zal de terugkeer pas volgen, wanneer hij – totaal beroofd van zijn kracht en macht – hulpeloos en zwak op de grond ligt en hij dan elke weerstand tegen Mij zal opgeven, in het verlangen naar mijn liefde, die hij eens afwees, die hem echter in dezelfde mate weer zal toestromen, als hij zich vrijwillig aan Mij overgeeft.
De daad van verlossing van het eens gevallene speelt zich af in eindeloos lange tijd volgens de wet van eeuwige ordening. Hij zal met zekerheid eens ten einde zijn gebracht, want de vergoddelijking van de geschapen wezens is en blijft mijn doel, dat Ik nastreef en ook zeker bereik. Doch eeuwigheden zullen nog voorbij gaan, tot de verloren zoon terugkeert in zijn vaderhuis. Eeuwigheden nog zal de strijd tussen licht en duisternis woeden, maar het licht zal de duisternis overwinnen en zal eens stralen in algeheel volle kracht.
Amen
BD.6249
3 mei 1955
De bescherming van God voor Zijn strijders en knechten
Wat er ook tegen u zal worden ondernomen, Ik houd mijn beschermende hand boven u en uw arbeid die u zult willen verrichten voor Mij en mijn rijk. Steeds zal er tegen de waarheid worden gestreden en bijgevolg ook tegen u, die de waarheid verbreidt, en dat is het wapen van mijn tegenstander, dat hij zich als verkondiger van de waarheid voordoet en dat hij heel wat meer aanhangers zal vinden dan u, die de waarheid van Mij zelf ontvangt. Zolang de mensen u aanhoren, misschien ook afwijzen, maar u niet aanvallen, is mijn tegenstander niet tevreden, want hij wil het licht doven dat Ik zelf op aarde heb ontstoken. En daarom zoekt hij mensen die hij kan beïnvloeden om tegen u op te treden. En hij vindt ze en wel in de rijen van diegenen die geestelijk verwaand zijn, hij vindt ze daar waar hij al lang werkzaam kon zijn, waar de verlichting door de geest ontbreekt, zodat ze niet in staat zijn de dwaling van de waarheid te onderscheiden. Ook hun tovert hij de waarheid voor en ze geloven hem eerder dan diegenen die hun de waarheid werkelijk brengen. En daarom is hun geest niet verlicht omdat ze geen liefde hebben, omdat ze menen het werkzaam zijn in liefde te kunnen vervangen door handelingen die mijn tegenstander hun als heilzaam en resultaat belovend voor hun zielen voorstelt. Maar zonder liefde kan er in hen het licht van het inzicht niet worden ontstoken en ze zullen daarom zonder inzicht blijven en voor mijn tegenstander steeds welkome objecten zijn waarvan hij zich kan bedienen om tegen u te ageren.
Maar Ik ben op de hoogte van zijn plannen en van de volgzaamheid van de van hem afhankelijke mensen. Ik geef ook hun gelegenheid om tot inzicht te komen, maar Ik dwing ze daartoe niet, en waar ze u schade willen berokkenen, daar plaats Ik bewakers die u beschermen voor hun verderfelijk venijn, die hen weren om bij u te komen. Want wie Ik bestem om voor Mij te arbeiden, ondervindt ook mijn bescherming in overvloedigste mate, om niet te worden gehinderd in zijn werkzaam zijn.
De strijd tussen licht en duisternis zal steeds heftiger ontbranden en u bevindt zich in de tijd van deze strijd. U zult uzelf moeten bewijzen door sterke onbevreesde strijders te zijn voor Mij en mijn woord. Maar Ik zal u ook de kracht geven om u tegen elk bevel te kunnen verzetten, u zult strijden met het zwaard van de mond en Ikzelf zal daarbij het zwaard hanteren, Ik zal u steeds weer de woorden in de mond leggen als u voor Mij strijdt, omdat het mijn wil is dat de dwaling zal worden blootgelegd, wat alleen maar door een strijder zonder angst kan worden gedaan, die de kracht om te weerstaan van Mij ontvangt.
Wees daarom niet bevreesd wanneer u zult worden aangevallen, weet u, integendeel, steeds door Mij begeleid en beschut en neem rustig de uitdaging aan. Dwing hen die tegen u zijn tot een woordenstrijd, u zult zeker niet het onderspit delven al zou mijn tegenstander zelf u aanvallen. Want u bent nooit alleen, maar u zult steeds zeker kunnen zijn van mijn tegenwoordigheid, waartegen de tegenstander ook niet is opgewassen.
Maar zonder strijd zal het in de laatste tijd vóór het einde niet gaan. Maar u zult strijden voor Mij en mijn naam en daarom zult u ook mijn bescherming genieten, zoals Ik het u heb beloofd.
Amen
BD.6250
4 en 5 mei 1955
Geestelijk keerpunt – De nacht komt naderbij
Een geestelijke opbloei op deze aarde zult u mensen niet meer kunnen verwachten, want alle krachten der hel zijn losgelaten die in opdracht van mijn tegenstander werkzaam zijn en waarlijk grote invloed hebben op de mensen, omdat deze zelf in een mate materialistisch zijn geworden, dat ze niet beseffen wie over hen heerst. Een geestelijk keerpunt op deze aarde kan niet meer plaatsvinden, maar enkelen kunnen nog op de juiste weg worden geleid. Enkelen zullen nog de ommekeer van zichzelf voltrekken en ter wille van deze enkelen wordt nog alles gedaan voordat het einde een feit is. Opvallend echter zal het zijn, hoe snel de mensheid valt, hoe ze steeds meer wegzinkt in de duisternis en het licht mijdt. Opvallend zal het zijn, hoe meedogenloos er wordt gestreden tegen het licht van de waarheid, hoe het ongeloof op de voorgrond treedt, hoe de zonde hand over hand toeneemt, hoe ver van God af de mensen leven, doch mijn tegenstander aanhangen. En daarom kan er geen uitstel meer komen, omdat er geen vooruitzicht meer bestaat, dat er ooit een verandering plaatsvindt, wanneer Ik zelf niet deze verandering voltrek – maar op een manier zoals de mensheid het niet wil – doordat Ik aan alles een einde maak en er een nieuw begin aan geef.
De tijdspanne tot aan het einde is buitengewoon kort, maar niemand weet de dag en daarom is ieder lauw in zijn streven. En ook mijn gelovigen denken niet dat hij zo vlak voor de deur staat, dat ze ijverig voor hun ziel zouden werken. Maar Ik zeg u steeds weer: u staat er vlak voor. Ik moet deze oproep steeds weer voor u laten klinken. Ik moet u aansporen buitengewoon ijverig werkzaam te zijn. Ik moet ook mijn dienaren verzoeken steeds ijveriger te werken, omdat dit belangrijk is en toch nog redding voor de enkeling kan zijn vóór de ondergang, wanneer het einde komt dat Ik aldoor aankondigde. Het wereldgebeuren moet weliswaar natuurlijk verlopen en dat brengt ook de mijnen in een zekere rust, maar steeds weer zeg Ik u: Het einde is er plotseling, onverwacht breekt de dag aan die anders eindigt dan gewoonlijk, waarop een nacht volgt die eeuwig zal duren en het daglicht alleen weer zal stralen voor de weinigen die de mijnen zijn en van Mij blijven, ondanks de zware vijandigheden en vervolgingen van mijn tegenstander.
Weliswaar staat u de tijd van de geloofsstrijd nog te wachten, maar ook deze duurt maar korte tijd, omdat hij uiterst hevig wordt gevoerd, zodat de dag van mijn komen naar de aarde door de mensen zelf wordt bespoedigd. De gebeurtenissen zullen zeer snel op elkaar volgen en geven toch de mensen wederom de indruk als waren het heel natuurlijke verschijnselen, waaraan ze geen bijzondere waarde toekennen – om welke reden ze deze gebeurtenissen niet in verband willen brengen met het spoedig op handen zijnde einde. Daarom zullen ook de mijnen verrast zijn, want Ik zal komen als een dief in de nacht, wanneer er niemand aan denkt, wanneer het aangekondigde nog ver voor u schijnt te liggen.
Als u mensen het toch eens zouden willen geloven, dat u er alleen maar op wordt gewezen, opdat u zich zult kunnen voorbereiden. Smartelijk zal uw berouw zijn, want u allen doet nog veel te weinig voor het heil van uw ziel. Het leven op aarde is u niet gegeven als doel op zichzelf en elke dag zou op een wijze kunnen worden benut, zodat u een ongelofelijke volheid van licht zou kunnen verwerven, die u onvergelijkelijke gelukzaligheid verschaft in het geestelijke rijk. En eens zult u het inzien en berouwvol denken aan de te weinig benutte tijd op aarde. Maar daar is ten tijde van het einde geen geloof, geen begrip voor te vinden. Er is een geestelijk laag niveau, zoals het bijna niet meer erger kan worden gedacht. Want u mensen overziet niet datgene wat open en bloot voor mijn ogen ligt. U mensen zult moeten geloven wat u niet kan worden bewezen, en daarbij hoort ook het aanstaande beëindigen van deze periode op aarde, dat geestelijk een grote betekenis heeft.
U zult uw best moeten doen een leven in onbaatzuchtige liefde te leiden, wanneer u niet wilt – of meent niet te kunnen – geloven. En u zult het dan innerlijk voelen dat u een geheel ander tijdperk tegemoet gaat. En u zult niet verloren zijn, want Ik erbarm me over al diegenen die niet helemaal aan mijn tegenstander gebonden zijn en Ik help hen in het rijk hierna verder omhoog, wanneer hun aards bestaan nog wordt beëindigd vóór het laatste oordeel. Een buitengewoon donkere nacht komt naderbij. De dag neigt spoedig ten einde, maar nog is er licht. Nog zult u het licht van de dag kunnen benutten en in uzelf een licht ontsteken dat niet meer uit zal gaan. En dan zult u de komende nacht niet meer hoeven te vrezen.
Maar wee u, wanneer u traag bent, wanneer u gelooft dat de dag geen einde heeft. Wee u, wanneer u van de ene dag in de andere leeft zonder aan uw ziel te denken. En u, die de dood niet vreest, omdat u gelooft er dan niet meer te zijn. Ik zeg u, dat u de dood met alle verschrikkingen zult beleven en dat u deze verschrikkingen niet zult kunnen ontvluchten. U zult dan niet meer een eind aan uw leven kunnen maken, want u zult niet kunnen vergaan. U blijft bestaan, ook wanneer u in de toestand van dood zijn bent. U zult kwellingen moeten ondergaan die u niet zult kunnen ontvluchten. Want de geestelijke dood is heel wat erger dan de dood van het lichaam, die voor u ook de poort kan zijn naar het leven van gelukzaligheid. Luister naar mijn roep van boven. Laat u waarschuwen en vermanen. Laat deze woorden niet onverschillig voor uw oren wegsterven, maar denk u levendig in, welke nood u wacht, wanneer u aan mijn woorden geen geloof schenkt.
U zult de aankondigingen van het einde voortdurend kunnen volgen, maar alles zal zich zo natuurlijk afspelen dat u wel zou kunnen geloven, maar niet zult moeten geloven. Van het geloof daaraan hangt echter uw gelukzaligheid af, want alleen de gelovige bereidt zich voor. Hij denkt aan Mij en blijft met Mij in verbinding, ook wanneer het werk van het ontbinden begint. Want de vastgestelde periode is dan afgelopen en volgens goddelijke ordening wordt er vervuld wat voorzien is in mijn heilsplan van eeuwigheid. De aarde wordt omgevormd en met haar al het geschapene, opdat weer al het geestelijke in die vorm wordt ingelijfd, waarin het volgens de toestand van zijn rijpheid hoort. De goddelijke ordening wordt weer hersteld, omdat anders een positieve ontwikkeling van het geestelijke niet is gewaarborgd. Mijn liefde echter heeft steeds alleen deze positieve ontwikkeling tot doel, die u, mijn schepselen, weer dichter bij Mij moet brengen.
Amen
BD.6252
7 mei 1955
De opdracht, waarheid te verbreiden, stelt het ontvangen van waarheid door God voorop
U zult in mijn naam moeten spreken voor Mij en mijn rijk. U zult de mensen hetzelfde moeten overbrengen wat Ik zelf tot u zou spreken als Ik zichtbaar onder u was. U zult ze volgens de waarheid moeten onderrichten zoals Ik zelf dit heb gedaan ten tijde van mijn leven op aarde.
Wanneer Ik u deze opdracht geef, dan moet Ik u tegelijkertijd de mogelijkheid verschaffen deze opdracht uit te voeren. En wanneer Ik verlang dat u de mensen de waarheid zult moeten doen toekomen, dan moet Ik u zelf ook de waarheid geven opdat u nu in mijn wil zult kunnen werken voor Mij en mijn rijk. Maar daarom zult u er ook zeker van kunnen zijn dat datgene wat Ik u geef de volle waarheid is, daar Ik anders niet die eisen aan u kon stellen om in mijn naam het evangelie te verkondigen. En zo zult u zich met een gerust hart als mijn werktuigen kunnen voelen. U zult met algehele zekerheid datgene kunnen weergeven wat u van Mij ontvangt door de geest, u zult met overtuiging kunnen opkomen voor de waarheid ervan. U zult uzelf niet met twijfels hoeven te plagen, daar u anders aan de liefde, almacht en wijsheid Gods zou moeten twijfelen als Hij u niet voor dwaling zou kunnen behoeden.
U heb Ik ingewijd in mijn plan van eeuwigheid. Ik stelde u in kennis van mijn besturen en werken, van de zin van uw bestaan, van oorzaak en doel van alles wat bestaat. Ik probeerde u duidelijk te maken hoe mijn liefde voortdurend zorgt voor al wat geschapen is. Ik heb u vertrouwd gemaakt met een weten dat u niet eenvoudigweg zult kunnen verwerpen als ongeloofwaardig, omdat alle samenhang in diepste wijsheid u werd onthuld. En u zult al dit weten alleen al als een bewijs van ongewoon werkzaam zijn kunnen beschouwen, u zult ook alles kunnen geloven, omdat het u veel begrijpelijker en tevens mijn liefde bewijzend wordt aangeboden dan de kennis die het menselijk verstand zich heeft verworven, maar die twijfel aan mijn liefde, wijsheid en almacht boven zal laten komen. Maar Ik heb u het weten alleen vanwege één doel overgebracht: het te verbreiden onder de mensen, opdat ze de zuivere waarheid te weten komen die van Mij zelf uitgaat en hun onvervalst moet worden overgebracht. Ik zelf, die de Waarheid ben van eeuwigheid, geef u de opdracht. En Ik geef u rijkelijk. Ik voorzie u overvloedig van het weten dat u zult moeten verbreiden en het is voor u waarlijk niet nodig ergens anders “aanvullend weten” in ontvangst te nemen. Daarom waarschuw Ik u mijn zuivere waarheid, het geestelijk goed dat u van Mij ontvangt, te vermengen met geestelijk goed dat Ik niet zelf aan u heb overgebracht, want het grote gevaar bestaat dat het zuivere levenswater vermengd wordt met hiervoor schadelijke toevoeging. Geef het zo zuiver en niet vermengd weer, zoals u het van Mij ontvangt, want u zult putten uit de wel van het leven. Er is u een bron ontsloten die het kostelijkste zal laten vloeien, directe kracht uit Mij, mijn woord dat rechtstreeks van Mij uitgaat en uw geestelijk oor raakt. Ik zelf dus bezorg u dit levende water dat helemaal volstaat om de mensen tot leven te weken en ze in leven te houden.
Ik weet waarlijk wat nodig en nuttig voor u is en dat zend Ik u ook toe. Houd u daaraan en alleen maar daaraan, dan zult u spreken in mijn naam en de medemensen het zuivere evangelie verkondigen. En u zult steeds door Mij gezegend zijn.
Amen
BD.6256
13 mei 1955
De mens staat kort voor het doel
U mensen staat vlak voor uw doel. Maak niet het succes van uw lange wandel op aarde tevoren ongegrond, doordat u nu zult falen en weer terug zult zinken in de diepte, waaruit u zich in eindeloos lange tijd omhoog hebt gewerkt. Laat niet de laatste wilsproef voor u tot een rots worden waarop u te pletter zult slaan, maar streef ijverig uw doel na, dan zult u in de kortste tijd zalig en vrij zijn.
U mensen is het meestal onbekend wat de levensweg op aarde voor u te betekenen heeft. U zult u niet afvragen, wat vroeger was en wat naderhand zal zijn. U zult ook niet weten dat u in het laatste stadium van uw ontwikkeling bent aangekomen, waar de vrije wil in u werkzaam moet worden om het laatste doel te bereiken: de aaneensluiting met God die u gelukzaligheid en vrijheid brengt.
En omdat u zonder weten bent, is het gevaar groot dat u het leven op aarde als mens niet gebruikt en de laatste mogelijkheid om tot de uiteindelijke vrijheid te komen onbenut blijft. En dan was de eindeloos lange weg tevoren, die uw ziel door de scheppingswerken moest gaan in gebonden toestand, voor niets. Dan is de moeizaam bereikte graad van rijpheid, die u de belichaming als mens opleverde, in gevaar gebracht, want u blijft niet op hetzelfde niveau staan. Integendeel, u zult weer terug zinken en er kan u een herhaaldelijke gang door de schepping beschoren zijn, want er staan u gedurende het leven op aarde zo veel genaden ter beschikking dat u weer zult zondigen tegen God als u Zijn, u aangeboden hulp opnieuw zult afwijzen. En dit betekent een hernieuwde val, die God in Zijn overgrote liefde graag zou willen verhinderen.
En daarom doet Hij u Zijn woord toekomen, het weten van Zijn heilsplan van eeuwigheid, van uw begin en uw doel, van uw taak op aarde. Hij wil niet dat u weer terug zult vallen in de diepte, maar Hij beknot niet uw vrije wil. Hij helpt u wel maar Hij dwingt u niet.
En daarom is het wel mogelijk dat u uw doel zult bereiken, maar niet zeker, omdat u zelf de doorslag zult moeten geven door uw wil. En opdat uw wil een versterking zal ervaren, opdat u hem juist zult richten, komt God zelf nader tot u in Zijn woord. Hij onderricht u. Hij geeft u kennis van het belang van uw leven op aarde en Hij tracht in u het verantwoordelijkheidsgevoel te versterken dat u tegenover uw ziel zult hebben.
Hij doet u mensen de waarheid toekomen en ieder kan ze aannemen die van goede wil is, die ernstig nadenkt over het doel van zijn bestaan, die zich aan een hoogst volmaakt Wezen voelt toebehoren en de verbinding met dit Wezen tot stand zou willen brengen. Hem zal het woord gelukkig maken dat God zelf naar de aarde zal sturen, want hij zal de waarheid inzien. Hij zal het voelen dat God zelf hem aanspreekt en hij zal alles doen wat God van hem verlangt. Hij zal de wil van God vervullen en God zelf zal hem deze bekendmaken door Zijn woord.
Amen
BD.6261
18 t/m 20 mei 1955
Goddelijke leiding door de Geest
Wanneer u alle voorwaarden vervult die het werkzaam zijn van mijn Geest in u toelaten, dan is u ook de voortdurende leiding door mijn Geest zeker en dan zult u niet meer hoeven te vrezen verkeerde wegen te gaan. Dan zal alles zo over u komen, zoals mijn Vadergeest van eeuwigheid het als bevorderlijk voor uw zielenrijpheid inziet.
Deze voorwaarden te vervullen stellen echter de ernstige wil voorop zich in goddelijke orde op te houden, dat wil zeggen u zult het juiste moeten willen doen. Dan zult u vanzelf uw best doen voor een leven in liefde, u zult geloven in een hoogst volmaakt Wezen dat u geschapen heeft en u zult verlangen met dit Wezen in verbinding te treden. U zult tot Hem bidden.
Aldus brengt u de verbinding met Mij tot stand, die als eerste nodig is dat Ik Me nu ook kan uiten door de Geest. Zonder de vervulling van deze voorwaarde is het onmogelijk dat mijn Geest in u werkzaam zal zijn, omdat dit een onvermijdelijke positieve ontwikkeling tot gevolg zou hebben. Is echter eenmaal de verbinding met Mij tot stand gebracht, zodat Ik nu op u in kan werken door mijn Geest, dan zult u er ook van overtuigd kunnen zijn dat nu uw hele leven op aarde onder deze inwerking staat, dat alles zich nu zo voltrekt en alles zo op u afkomt, dat u opwaarts zult schrijden.
Want Ik zelf leid u nooit meer naar de diepte. Integendeel, Ik trek u onvermijdelijk omhoog. U zult weliswaar onophoudelijk moeten streven, u zult niet zelf besluiteloos mogen worden, of u onverschillig aan alle krachten overlaten die trachten op u in te werken, veeleer moet uw wil onophoudelijk naar Mij toegekeerd zijn en blijven. Ik moet steeds uw doel blijven, dan zult u ook uw doel bereiken, Mij zelf, aan Wie u toebehoort vanaf het begin.
Mijn Geest zal in ieder mens werkzaam zijn die zich maar positief tegenover Mij instelt, die dus Mij erkent en door Mij vastgepakt wenst te worden. U mensen zult u ernstig moeten afvragen, hoe u zich tot Mij verhoudt, of u Mij zult afwijzen, of u niet in het bestaan van een met u in samenhang staande Schepper gelooft en u daarom uw leven volledig gescheiden van Hem leeft. Of u Mij als bestaand erkent en Mij en mijn macht vreest en daarom alleen een onbehagen voelt wanneer u zondigt tegen mijn geboden, of dat u Mij zult liefhebben en daarom zult proberen naar mijn wil te leven.
Het zal u volstrekt duidelijk moeten zijn, dat het werkzaam zijn van mijn Geest in u steeds alleen dan kan plaatsvinden wanneer u zich in liefde met Mij verbindt. En u zult daarom niet kunnen verwachten, verlicht of geleid te worden door mijn Geest, wanneer u zelf zich nog door middel van de wil ver van Mij plaatst, hoewel u zult geloven dat Ik besta. Eerst uw wil om nauw met Mij verbonden te zijn, heeft het werkzaam zijn van mijn Geest in u tot gevolg. En dan is uw aards bestaan niet meer zonder leiding, dan komt alles zo op u af zoals mijn liefde het inziet als goed voor u en uw voltooiing. Dan zult u luisteren naar de stem van de Geest in u, dat wil zeggen u zult het innerlijk aansporen volgen en u doet dan in zekere zin steeds alleen dat wat mijn Geest u zegt te doen.
Amen
BD.6262
20 en 21 mei 1955
De stem van het geweten – Gevoel – De juiste weg
Steeds weer wordt u de weg aangewezen die u zult moeten gaan op aarde, ook wanneer u geen rechtstreekse onderrichtingen van Mij ontvangt. Want Ik spreek ook op een manier tot u, die u als “gevoel” kenmerkt, zodat uw verstand werkzaam kan worden, omdat u in situaties terecht komt die indruk op u maken, zij het op een smartelijke of vreugdevolle manier. U zult door uw gevoel kunnen herkennen wat voor een mens begerenswaardig is, wat hem leed brengt en wat een nadelige uitwerking op zijn lichaam heeft. En u zult nu in overeenstemming met uw wil kunnen worden beïnvloed datgene van de medemensen verre te houden, wat hem pijn doet, of hem dat te geven, wat hem gelukkig maakt. Alleen gevoelens en verstand kunnen u de juiste weg tonen, wanneer het u ontbreekt aan waarheidsgetrouwe onderrichtingen of wanneer kerkelijke onderrichtingen u niet bevallen, omdat hun oorsprong u twijfelachtig voorkomt.
Dat wat hij zelf beleeft, kan bepalen hoe de mens zal willen, denken en handelen. En ook weet ieder mens wat billijk is, omdat ieder voor zich aanspraak maakt op het recht gelukkig te zijn, en omdat ieder mens lichamelijk en geestelijk lijden kan ondervinden. De liefde voor zichzelf zal hem er steeds toe brengen zichzelf in het bezit te stellen van wat hem vrij en vrolijk maakt. En een rechtvaardig denken zal ook de medemensen hetzelfde toekennen. Het kennen van de juiste weg is dus in ieder mens gelegd. Maar hoe hij gebruik maakt van deze kennis die door eigen ervaring en verstandswerk verkregen is, hangt af van zijn wil die vrij is en vrij zal blijven ter wille van zijn eigen vervolmaking. En daarom zullen ook steeds goed en kwaad van elkaar kunnen worden onderscheiden, juist wat betreft de uitwerking ervan op de mens zelf.
En daarom kan er gesproken worden van de stem van het geweten die zich steeds in het gevoel kenbaar zal maken, maar die ook in de mens kan worden verstikt, wanneer de eigenliefde zo sterk ontwikkeld is, dat de mens al het mooie voor zich opeist en al het slechte de medemens aandoet. Dan wordt het vermogen tot diepere gevoelens steeds zwakker en dan beweren de mensen vaak dat niet ieder mens weet wat goed of slecht is. En weer kan daarop alleen geantwoord worden: hij wil het niet weten. Want zolang hij weet wat voor hem zelf wenselijk of ongewenst is, weet hij ook goed van kwaad te onderscheiden, ook zonder enig onderricht van buiten af, dat hem echter steeds de bevestiging zou geven, dat het innerlijke gevoel overeenstemt met mijn leer van de liefde, waardoor Ik de mensen de juiste weg wijs, die immers steeds eist de liefde te beoefenen.
Maar waar dierlijke driften uit de tijd van de voorontwikkeling geweldig sterk in de mens aanwezig zijn, daar geldt alleen het innerlijk gevoel van de sterke tegenover de zwakke. Want in zo’n mens zetten zich de krachten der duisternis vast en drijven hem aan te handelen naar hun wil. Maar zo’n bezeten mens kan niet als bewijs worden aangevoerd, dat zonder onderrichting van mijn kant, niet de weg naar Mij gevonden en gegaan zou kunnen worden. Want de liefde begeleidt al mijn schepselen, maar laat hun de vrije wil.
Amen
BD.6266
26 mei 1955
Geen voorbede is vergeefs voor zielen in het hiernamaals
U allen zult ondervinden dat mijn liefde voor u onbegrensd is en dat Ik daarom niemand aan zijn zelfgekozen lot overlaat. Integendeel, Ik kom allen te hulp, hetzij op aarde of ook in het rijk hierna. Ik trek Me het lot van iedere ziel aan die u bij Mij aanbeveelt, voor welke u bidt, die u zult willen helpen in geestelijke nood. Ik help waar er maar om mijn hulp wordt gevraagd, omdat Ik u allen liefheb.
Maar dat zal u pas begrijpelijk zijn, als u het geestelijke rijk binnengaat en u alle zielen tegemoet komen die uw gebed heeft bevrijd uit hun nood.
Dan pas zult u weten dat Ik elke roep van u heb gehoord en dat geen verzoek tevergeefs tot Mij was gericht.
Maar u zult het ook op aarde al uit mijn mond moeten vernemen. Ik wil het u zelf zeggen, dat u iedere ziel zult kunnen helpen die u liefde schenkt.
En Ik wil het u zeggen, omdat er buitengewoon veel van afhangt, omdat al deze zielen slechts een kleine liefdesstraal van u hoeven te zien om zich tot u te wenden, wat dan al het begin van de verlossing betekent, omdat ze bij u ontvangen wat ze nodig hebben om verder vooruit te gaan. Als u zou weten welk doeltreffend middel u ter beschikking staat, dan zou u geen andere gedachten meer hebben dan zielen te redden uit de duisternis. En ze zijn u er allen dankbaar voor en ze omringen u voortdurend, zodat u nooit een geestelijke taak verricht zonder hun aanwezigheid. En de uitwerking ervan zult u zich niet kunnen voorstellen, want een enkele lichtstraal ontbrandt weer en maakt talloze verdere zielen ontvankelijk voor mijn woord.
Daarom alleen al stuur Ik het omlaag, naar de aarde, omdat van niets anders de uitwerking reikt tot in het rijk hierna en omdat het ook op de zielen uit de diepte een transformerende invloed heeft.
Ik geef, maar Ik ontvang heel wat meer terug. Mijn schepselen die zich ver van Mij verwijderd hielden, vinden weer de weg naar Mij. Ze voelen uw liefde als kracht en richten zich nu vrijwillig op Mij, omdat hun hart week en volgzaam wordt door uw liefde. En ter wille van uw liefde kan nu ook mijn liefde zich tegenover deze zielen uiten. Ik kan ze van kracht voorzien, die ze weer gebruiken om in liefde werkzaam te zijn voor zielen die zich nog in de duisternis bevinden.
Het verlossingswerk dat nu voor die ongelukkige zielen van de diepte kan worden gedaan, is zo omvangrijk. Want een enkele ziel heeft weer haar aanhang, die nu als het ware door uw hulp mede wordt verlost, wat nu voor het einde der aarde, voor het begin van een nieuwe verlossingsperiode, van zeer groot belang is. Want er worden toch nog ontelbare zielen behoed voor het lot van de hernieuwde kluistering – die ze echter onherroepelijk zou verrassen als ze nog in de diepste duisternis zouden smachten en er hun geen weg omhoog was gewezen. Ik heb al mijn schepselen lief en Ik wil niet dat ze eindeloos lange tijd moeten lijden. Maar Ik houd Me aan mijn wet van de eeuwige ordening en kan daarom niet in strijd met de wet de zielen verlossen die Mij nog tegenstand bieden. Maar uw liefde kan deze weerstand breken en dan kan ook mijn liefde actief worden.
Daarom help Ik allen die u bij Mij aanbeveelt, voor wie u bidt. En Ik bevrijd ze uit hun nood, want mijn liefde houdt nooit op. Mijn liefde omvat al mijn schepselen. Mijn liefde wil dat ze allen gelukzalig worden.
Amen
BD.6269
29 mei 1955
Vergoddelijking – Geestvonk
U zult met Mij verbonden moeten zijn voor eeuwige tijden. U zult mijn rijk moeten binnengaan en met Mij verenigd werken en voortbrengen tot uw gelukzaligheid. U zult actief moeten zijn volgens mijn wil en toch uit eigen aandrang, niet door mijn wil bepaald, dan pas bent u mijn kinderen, dan pas bent u voor eeuwig in gelukzaligheid met Mij verbonden. Maar deze innige band is pas het gevolg van de overwinning van de diepte, die ieder “schepsel” tot taak is gesteld dat zich tot een kind wil vormen. De weg uit de diepte omhoog stelt grote eisen aan het schepsel, die echter steeds vervulbaar zijn omdat mijn liefde het voortdurend omhoog trekt, omdat mijn liefde ieder schepsel bijstaat, waar diens kracht niet voldoende is. Van het schepsel wordt dus alleen de wil verlangd om uit de diepte op te stijgen. Dan zal het hem nooit aan kracht ontbreken om het doel te bereiken, omdat eens ook de wil het tegendeel bewerkstelligde, de val in de diepte en de scheiding van Mij.
Al het van Mij weg strevende echter is zwak en blijft zwak, omdat het mijn liefdeskracht zal afwijzen. En pas wanneer het weer bereid is deze aan te nemen, zal het ook de kracht hebben de weg af te leggen naar Mij in het vaderhuis. De rechtvaardige straf voor het vrijwillig zich van Mij afkeren zou eeuwige verdoemenis zijn, dus eeuwig gescheiden zijn van Mij, wat voor een vrij geschapen wezen vol licht en kracht, helse kwellingen betekent. Maar dit laat mijn overgrote liefde voor mijn schepselen niet toe en daarom is er een mogelijkheid geschapen dat de Liefde hetgeen afvallig geworden is terugkrijgt, zonder dat de “rechtvaardigheid” werd omzeild. De schuld is vereffend door de eeuwige Liefde zelf. Ik kwam naar de aarde en deed boete voor de onmetelijke schuld, zodat de terugkeer van het eens gevallene nu mogelijk werd, maar van de wil van het geschapene zelf afhankelijk is.
En opdat deze wil zich weer naar Mij toekeerde, opdat Ik weer als hoogste Doel werd nagestreefd door de wezens in de diepte, werkte Ik door mijn Geest op de wezens in, dat wil zeggen de liefde – die mijn oorspronkelijk wezen uitmaakt – die als kracht alles liet ontstaan, zoekt zich een weg ook in de harten van mijn schepselen, die de terugkeer naar Mij al hadden aanvaard in het kader van mijn eeuwige orde, echter een keer weer in vrije wil zich moeten uitspreken, of ze de weg naar Mij voortzetten of weer naar de diepte willen terugkeren.
In dit stadium van de vrije wil, als mens, tracht mijn liefde op hem in te werken, doordat Ik een vonkje van mijn Geest van liefde aan hem toevoeg dat hem moet beïnvloeden wanneer de mens dit toelaat. Door dit geestvonkje kan de mens in voortdurende verbinding met Mij staan. Hij is er echter niet toe gedwongen deze verbinding tot stand te brengen. Maar de Geest in de mens is een hulpfactor van onmetelijke waarde, die ook de garantie zal bieden dat de mens de aaneensluiting met Mij zal vinden, vooropgesteld dat zijn wil Mij niet meer openlijk weerstand zal bieden.
Toen Ik zelf als mens Jezus het verlossingswerk volbracht, toen Ik de grote zondeschuld op Me nam en daar boete voor deed, werd voor het eerst de weg vrijgemaakt uit de diepte omhoog. Toen echter verschafte Ik de mensen die bereid waren deze weg te gaan de kracht die hun tot zover had ontbroken. Ik trad zelf met hen in verbinding. Ik liet ze niet meer zonder hulp. Ik verbond Mij zelf met hen door de geestvonk, echter het aan ieder afzonderlijk zelf overlatend of hij ook de verbinding met Mij wil aangaan, want Ik dring Mij en mijn geestkracht aan geen enkel schepsel op, maar zal ze hem ter beschikking stellen zodat ieder door mijn Geest en Zijn kracht kan worden doorstroomd die het maar wil.
Mijn Geest is een deel van Mij. Hij is de liefdeskracht die al mijn schepselen in het allereerste begin doorstroomde, die ze echter hebben afgewezen, wat de val in de diepte tot gevolg had. Alle mensen kunnen mijn liefdeskracht weer onbeperkt van Mij betrekken als ze zich eerst hebben vrijgemaakt van hun vroegere zondeschuld door het erkennen van Jezus Christus als Verlosser en de Hem afgesmeekte vergeving van hun schuld.
Dan pas kunnen ze de goddelijke liefdeskracht van Mij in ontvangst nemen. Dan kan mijn Geest in hen werkzaam worden, dan kan Ik “mijn Geest uitgieten” en de verbinding met Mij is zover tot stand gebracht dat nu een terugval in de diepte niet meer kan plaatsvinden, dat de weg omhoog met het laatste doel van de algehele vereniging met Mij moeiteloos wordt afgelegd en mijn schepsel nu als mijn “kind” naar Mij terugkeert in zijn vaderhuis.
Zonder mijn hulp zou het onmogelijk zijn, juist omdat het schepsel zich van elke kracht had ontdaan. Mijn liefde echter doet hem deze kracht weer toekomen. Mijn liefde sluit zich weer met het schepsel aaneen, als dit bereid is naar Mij terug te keren. Mijn liefde zal al mijn schepselen mijn Geest sturen, dat hij u zal leiden en onderrichten, zodat hij u de juiste weg zal wijzen naar Mij.
Amen
BD.6271
31 mei 1955
Stilte voor de storm – Toegeruste strijders
Houd u gereed, zodat Ik een leger toegeruste strijders vind wanneer Ik u naar de strijd zal voeren. Laat u niet misleiden wanneer het om u heen schijnbaar rustig is, wanneer het wereldgebeuren tot bedaren schijnt te komen en word daardoor zelf niet lui in uw geestelijk streven. Geloof niet dat mijn ingrijpen wordt uitgesteld, dat er nog een lang uitstel volgt van datgene, wat Ik u alsmaar weer aankondigde.
Het is de stilte voor de storm. Het is de tijd dat alle mensen zich nog kunnen bezinnen, dat ze zelf ook in de stilte zouden moeten gaan en niet alleen de vreugden van de wereld zijn toegedaan en onnadenkend voortleven. Het is nog een tijd van genade, die Ik alle mensen verleen, opdat ze niet kunnen zeggen, in de voortdurende zorg en onrust van het lichaam geen mogelijkheid te hebben gevonden om te zorgen voor het geestelijk welzijn.
Doch de Mij getrouwen moesten zich niet laten misleiden en de tijd van rust beschouwen als de stilte voor de storm. Want ze is maar van korte duur en plotseling zal alles veranderen en het zal dan voor veel mensen te laat zijn, omdat ze de korte tijd van genade niet hebben benut om kracht op te doen voor de komende tijd.
Maar de mijnen moeten zich toerusten, want de strijd, die ter wille van mijn naam wordt gevoerd, zal hard zijn. En ze zullen ook veel kracht nodig hebben om aan de verdere verplichtingen te kunnen voldoen. Ook daarom zult u een voorraad kracht moeten opslaan, wat u alleen maar zult kunnen door een onafgebroken verbinding met het geestelijke rijk, door voortdurende arbeid aan uw ziel, door het afwenden van uw gedachten van de wereld en een steeds dieper binnendringen in geestelijke sferen, waarvan de bewoners u steeds van dienst zijn in mijn opdracht.
Elke gedachte, die u geestelijk richt, zal gezegend zijn. En zoals de aardse wereld onafgebroken bezig is en aardse belangen najaagt, zo zal ook de geestelijke wereld werkzaam zijn en het rijk helpen opbouwen, dat niet van deze wereld is. Het zal u mensen niet zo duidelijk zijn, maar de mijnen zullen met kracht zijn vervuld, zodra hun gedachten Mij betreffen en hun geestelijke bezigheid.
En daarom zullen ook de mijnen zichtbaar worden geleid, opdat ze niet verflauwen in hun streven, opdat ze de verbinding met Mij niet verbreken, opdat de wereld hen niet gevangen neemt wanneer ze zwak dreigen te worden. Want mijn tegenstander is uitermate ijverig aan het werk, omdat hij meent dat de tijd voor hem gunstig is. En ze is het ook, want het verlangen van de mensen naar de wereld is groot en mijn tegenstander stilt die honger op duidelijke wijze. Wat hij ook bij machte is aan te bieden, doet hij de mensen toekomen. En ze zien niet in, welk gevaar een aards luxueus leventje en aardse genoegens voor het heil van de ziel zijn.
Maar net zo ijverig zijn ook de krachten van het licht aan het werk. Alleen krijgen ze bij vele mensen geen toegang, waar mijn tegenstander al is toegelaten. Maar de vergrote werkzaamheid van de lichtwereld zullen de mijnen gewaar worden en ze zullen gelukkig zijn wanneer de tijd zal komen dat Ik hen nodig heb. En Ik zal er dan voor zorgen, dat deze schare van Mij niet kleiner wordt. Ik wil er steeds bij tegenwoordig zijn, dat hun liefde en trouw voor Mij voortdurend zal groeien, dat ze bereid zijn offers te brengen en dat ze alles doen om Mij te dienen en naar mijn wil te leven, dat ze zonder vrees ten strijde trekken, wanneer het erom gaat de zege te behalen over de tegenstander, als de tijd is gekomen.
Amen
BD.6273
2 juni 1955
Het onderwerpen van de wil – Verantwoordelijkheid
U draagt geen verantwoordelijkheid meer voor uw aardse leven zodra u zich aan Mij hebt overgegeven, zodra u Mij het recht hebt verleend op u in te werken, zodra u uw wil hebt opgegeven en deze helemaal aan mijn wil onderwerpt. Dan kan Ik voor u handelen. Dan kan mijn wil in u tot zijn recht komen, dan kan mijn geest in u werkzaam zijn die u waarlijk steeds zo zal leiden als het nuttig voor u is. Maar dit vraagt een sterk geloof, een overtuigd geloof dat u mijn kinderen bent en u vol vertrouwen aan uw Vader zult kunnen overgeven omdat Hij u liefheeft en machtig en wijs is.
Wanneer u eenmaal deze verhouding tot Mij tot stand hebt gebracht, dan bent u al op aarde gelukzalig te prijzen. Dan gaat u alleen nog uw weg over de aarde om anderen te kunnen helpen hetzelfde in te zien, want u zelf hebt Mij onderkend en u bent in vrije wil van Mij geworden door de overgave van uw wil aan Mij. Uw denken, willen en handelen worden nu bepaald door Mij en toch hebt u een vrije wil. Uzelf denkt, wilt en handelt zoals het met mijn wil overeenstemt omdat mijn wil in u al zo machtig is geworden dat deze u vervult en u daar niet tegenin zult kunnen handelen.
Maar dan zult u ook niet hoeven te vrezen dat u Mij verdriet zult kunnen doen. Dan zal alles wat u onderneemt goed en juist zijn, zolang u de innige verbinding met Mij in stand houdt. Maar u bent steeds aan verzoekingen blootgesteld. Dat wil zeggen: mijn tegenstander zal steeds deze innige verbinding met Mij willen verstoren doordat hij uw ogen en gedachten op zaken tracht te richten die bij zijn rijk horen. En wanneer het hem lukt dat u een prooi wordt van zijn wensen, dan maakt u zelf de band met Mij losser en dan zult u op uw hoede moeten zijn.
Beveel u daarom elke dag opnieuw aan in mijn liefde en genade en wil dat Ik u leid en voor u zorg, en u zult Mij dan steeds het recht geven Mij tussen u en mijn tegenstander te plaatsen wanneer hij u wil verleiden. Dat is uw zekere wapen tegen hem, dat u Mij tot uw Hoeder maakt, dat u van Mij zult willen zijn en u aan Mij overgeeft. Dan ketsen alle overvallen op u af, dan sluit u uw ogen voor de prikkels van de wereld. Dan zult u alleen voor Mij leven en in Mij, dan zijn al uw gedachten gericht op uw geestelijke voltooiing. Dan lokt u alleen de omgang met Mij en uw arbeid geldt onverdeeld alleen geestelijke doelen. En dan richt u rondom u een sterke muur op die mijn tegenstander niet meer kan neerhalen.
Wat er op de overgave aan Mij aan zegen rust zult u in zijn volle omvang niet kunnen beseffen. Maar wanneer Ik u zeg, dat u dan vrij bent van alle verantwoordelijkheid, van alle zorg om uw geestelijk welzijn, wanneer Ik u zeg dat u dan niet meer zult kunnen vallen omdat Ik u vasthoud en veilig naar boven leid, dan zou u zich nergens anders om bekommeren dan u van mijn liefde te verzekeren. U zult Mij willen toebehoren en nu alles aan Mij overlaten, en het zal goed aflopen.
Maak u daarom geen zorgen over het aardse, want er wordt met alles rekening gehouden wanneer u zich aan Mij overgeeft, zodat Ik voor u zorg. Geestelijk en lichamelijk zult u nu onder mijn hoede staan. En Ik voorzie in geestelijke en lichamelijke behoeften, want elke weerstand die u eens van Mij scheidde, hebt u opgegeven wanneer u zich nu onvoorwaardelijk aan Mij overgeeft. Dan is de scheiding opgeheven. En met Mij verenigd te zijn is een zekere garantie voor denken, willen en handelen volgens mijn eeuwige ordening. Want u zelf bent nu alleen nog uitvoerders van mijn wil, maar in volledige vrijheid, want u ondervindt geen dwang meer van welke kant dan ook omdat u dezelfde wil in u draagt en Mij nu toebehoort tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.6274
3 juni 1955
Het van God verwijderd zijn en de verkeerde instelling tegenover Hem
De afstand tussen de mensen en God wordt steeds groter en de tijd loopt steeds meer naar het einde. Slechts zeer weinigen verkleinen deze afstand en dit zijn de mensen, die behoren tot de kerk van Christus, die een levend geloof hebben, dat door werken van liefde tot leven werd gewekt. Het zijn de weinigen, die niet opgaan in de wereld, maar bewust leven, dat wil zeggen: de wil van God proberen te vervullen. Dezen komen dichter bij Hem en ze hoeven niet met angst aan het komende einde te denken, want ze weten ook, dat en waarom het einde moet komen en dat het voor hen alleen het begin betekent van een nieuw leven, in het rijk hierna of in het paradijs van de nieuwe aarde.
En de verwijdering van God moet tevoren worden verkleind, wanneer het einde niet tot ondergang van de ziel moet worden. Want het verwijderd zijn van God betekent onvermijdelijk verharding van de geestelijke substantie, dus omvorming tot de hardste materie. Verwijdering van God betekent krachteloosheid, dus het onvermogen werkzaam te zijn, een toestand die duidelijk de harde materie toont. Want de goddelijke kracht van liefde kan het geestelijke, dat zich tegen Hem verzet, niet doorstromen en daarom is het totaal zonder kracht en het blijft eeuwige tijden in zijn krachteloze toestand, tot het begint de weerstand op te geven.
Als mens voelt u zich vol kracht en daarom houdt u het niet voor mogelijk, dat dit lot u wacht en u houdt het dáárom niet voor mogelijk, omdat u door uw verwijderd zijn van God geheel onwetend bent, welk doel u op aarde zult moeten bereiken en dat u zich helemaal tegen uw bestemming in gedraagt, zodat er dus voor u geen ander lot kan zijn, dan een hernieuwde kluistering, juist omdat u zich ver weg van God plaatst, omdat u Hem niet erkent, zolang u niet overeenkomstig Zijn wil leeft, zelfs wanneer u God met de mond bekent. En deze instelling tegenover God zal zich voor u uitermate smartelijk doen gevoelen.
Hoe zelden denkt een mens aan zijn Schepper en Vader van eeuwigheid. Hij is voortdurend van wereldse gedachten vervuld, al zijn doen en denken is gericht op aardse zaken. De dag wordt begonnen en beëindigd met aardse zorgen en aardse bezigheid. Voor Hem, die hen het leven gaf, blijft geen tijd over en als ze aan Hem denken, dan zonder enig verantwoordelijkheidsgevoel tegenover Hem. Ze schuiven Hem terzijde en nemen in enkele gevallen genoegen met een voor ieder toegankelijk uur godsdienst, omdat dit voor hen traditie is geworden. Er is geen leven meer in de kerken, die van God moeten getuigen. Er is geen geest in hen en de geest kan daarom niet in de mensen zijn, omdat er geen liefde meer in hen is, omdat alleen de liefde de verwijdering van God verkleint en zonder liefde de kloof bijna niet is te overbruggen. En het geloof in God zal steeds alleen dáár levend zijn, waar de harten vervuld zijn met liefde. En zo zult u het ook zelf kunnen beoordelen aan de graad van liefde van de mensen op aarde, dat de afstand tot God steeds groter wordt en daarom ook een einde onafwendbaar is, omdat de mensen het zelf naar zich toetrekken door hun instelling tegenover God.
De genadegaven, die de mensen ter beschikking staan – verstand, vrije wil en capaciteiten – gebruiken ze niet om dichter bij God te komen, veeleer om zich steeds meer van Hem weg te spoeden en zo zullen ze deze genadegaven kwijt raken. Ze zullen weer eindeloze tijden onvrij en krachteloos zijn, ze zullen wegzinken in een diepte, waaruit ze zich al met moeite omhoog hadden gewerkt. Doch ze hebben in vrije wil weer op de diepte aangestuurd en hebben zich dus vrijwillig van God verwijderd en deze wil bepaalt hun lot, zodra het einde van deze aarde gekomen is.
Amen
BD.6275
4 juni 1955
Kracht en werking van het goddelijk woord
Sterk u voortdurend aan mijn woord. Ik kan u dit niet genoeg op het hart drukken, want u zult nog veel kracht en versterking nodig hebben in de komende tijd. U zult tevoren zover gekomen moeten zijn, dat u zich zo innig met Mij verbindt dat u als het ware Mij steeds naast u voelt en dat u daarom ook elke nood, elke twijfel en elke vraag onmiddellijk aan Mij voorlegt wanneer ze zich van u meester hebben gemaakt. U zult steeds mijn aanwezigheid moeten voelen, dan bent u niet bang, wat er ook gebeuren mag. U laat alles rustig op u afkomen, steeds er zeker van, dat Ik alles voor u afhandel.
En juist deze geloofssterkte, deze zekerheid, zult u alleen maar kunnen verkrijgen door u voortdurend te verdiepen in mijn woord, wanneer u Mij altijd tot u laat spreken en daarom steeds meer overtuigd wordt van mijn aanwezigheid, van mijn liefde en macht. Dan ben Ik bij u, ook wanneer Ik voor u niet zichtbaar ben. En Ik ben voor u een bescherming die waarlijk veiliger is dan ooit een mens op aarde het kan zijn. Wanneer u zich dus in mijn bescherming weet, dan is alle angst, alle vrees verdwenen. U geeft zich vol vertrouwen aan Mij over en zult zeker niet verlaten zijn, want Ik stel u niet teleur.
Laat Mij steeds weer tot u spreken en haal uit mijn woord de kracht die u nodig hebt in de laatste tijd voor het einde. Elke dag is nog een laatste uitstel voor de mensen op de aarde voor wie Ik nog vreemd ben en die Mij ook moeten vinden. Maar elke dag is ook een laatste uitstel voor u, mijn getrouwen, omdat u elke dag rijper zult kunnen worden en u door mijn aanspreken waarlijk een genadeschat ter beschikking staat, die u alleen zult hoeven te gebruiken om tot een graad van rijpheid te komen die u verzekert van het binnengaan in het paradijs op de nieuwe aarde.
Alleen wanneer u rechtstreeks van Mij hulp ondervindt, zult u de laatste tijd op aarde kunnen doorstaan en als overwinnaar tevoorschijn komen uit de laatste strijd. En deze hulp verleen Ik u in overvloed, want de eeuwige Godheid zelf buigt zich naar de aarde. Zij zendt een lichtstraal in de duisternis en ieder die zich in het schijnsel ervan begeeft, kan opstijgen uit deze duisternis.
Dat de aarde en de mensen die erop leven alle zwaarte in de komende tijd over zich heen moeten laten gaan, wordt weer volledig gecompenseerd door deze uitzonderlijke genade, dat Ik de mensen mijn woord van boven doe toekomen. Want wie dit woord opneemt in zijn hart, zal aan al het leed en alle nood voorbij kunnen gaan zonder hierdoor diep geraakt te zijn. De nood zal hem zelf niet zo treffen als alle medemensen die deze juist moeten meemaken om nog naar Mij terug te keren, om de grote afstand tot Mij te verkleinen.
En daarom maan Ik u steeds weer aan deze uitzonderlijke genade goed te benutten. Ik maan u aan om mijn woord ten volle na te leven. Ik waarschuw u ervoor, onverschillig of lauw te worden. Want u zult het berouwen, wanneer u zwak en hulpeloos tegenover de nood staat, terwijl de mijnen – krachtig en onbevreesd met Mij verbonden- zich voortdurend geborgen voelen en alle tegenwerkingen de baas worden, omdat Ik hen bijsta, omdat ze Mij in vol vertrouwen aanroepen en Ik altijd hun roep hoor en verhoor.
Met Mij zult u alles kunnen overwinnen. Maar zonder Mij zult u aan elk onheil zijn overgeleverd. En wanneer Ik me steeds weer aan u aanbied, pak me dan ook vast met uw liefde en laat me nooit meer van u weggaan. Laat u door Mij aanspreken en u dus mijn aanwezigheid bewijzen door mijn woord. Dan zult u rustig en vol vertrouwen de toekomst tegemoet kunnen gaan, waarin alles zo zal gebeuren, zoals Ik het heb verkondigd, waarbij het einde komt en daarmee het gericht.
Amen
BD.6276
5 juni 1955
De verlossing van Lucifer – De thuiskomst van de verloren zoon
Werelden zullen er nog ontstaan en weer vergaan. Steeds weer zal mijn wil om te scheppen werkzaam worden. Steeds nieuwe vormen zal Ik scheppen, die het naar Mij opwaarts gaande geestelijke zullen bevatten. En steeds weer zal Ik ze uiteen laten vallen, om het geestelijke daarin te verlossen. Een worden en vergaan zal er zijn, nog eeuwigheden lang, tot Ik mijn werk als voltooid kan beschouwen, tot al het geestelijke naar Mij is geruggekeerd en Ik ook mijn tegenstander voor me heb gewonnen, wanneer hij zonder enige kracht zich vrijwillig naar Mij keert, die Zijn God en Vader ben. En hij zal van Mij liefde afsmeken en ze ontvangen in overmaat.
Maar tot dit zich voordoet, gaan er nog eeuwigheden voorbij. Want zolang er nog onverlost geestelijks is, zullen er ook scheppingen zijn. En zolang er dus scheppingen bestaan, is de verlossing van het gevallene nog niet bewerkstelligd. En zolang blijft ook hij mijn tegenstander en vijand, die zelf is gevallen en de val van ontelbare wezens veroorzaakt heeft; wiens liefde voor Mij is verdwenen, toen hij zich bewust werd van de overmaat van kracht, die hem doorstroomde en hij Mij, als de Bron hiervan, moest erkennen en zich daar tegen verweerde. En daarom moet hij het gevoel van zijn kracht eerst verliezen, voordat hij, als zelf verzwakt wezen, zich weer aan Mij overgeeft en Mij dan ook weer zal liefhebben, zoals in het allereerste begin. Hij kan zijn gevoelens voor Mij niet tevoren veranderen. Hij kan zijn weerstand niet tevoren opgeven, omdat hij zich nog in het bezit van kracht waant, zolang er nog onverlost geestelijks is, dat hem toebehoort. Want dit bewustzijn van kracht was de reden van zijn val in de diepte. U mensen weet niet, wat hij voor Mij was en wat hij nog voor Mij is. U weet niet, dat hij ongewild meewerkt aan de vergoddelijking van de door Mij geschapen wezens. Maar in zijn verblindheid en haat tegen Mij merkt hij niet, dat Ik ook hem tot een werktuig van mijn plan heb gemaakt; dat echter niet in zijn wil past, maar dat Ik dat alleen kon, omdat Ik op de hoogte was van zijn afgronddiepe haat, maar hem voor mijn doeleinden nooit zou hebben gebruikt, wanneer er slechts het geringste vooruitzicht zou hebben bestaan op een voortijdige terugkeer, op de verandering van zijn wil en zijn gevoel jegens Mij.
Alleen zijn vrije wil heb Ik me dienstbaar gemaakt, waarvan Ik sedert eeuwigheid op de hoogte ben. De mogelijkheid van een verandering van wil zou Ik waarlijk met alle middelen hebben gesteund, juist omdat hij het eerst geschapen wezen was, aan wie mijn gehele liefde toebehoorde en dat Ik beslist ook uit de diepte zou hebben willen redden. Maar zijn weerstand is ongebroken en zal het nog eeuwigheden blijven. En op deze, Mij goed bekende weerstand, bouwde Ik mijn plan van de vergoddelijking van het “geschapene” op. En Ik kon dat pas doen, omdat Ik concludeerde, dat een verandering van zijn wil volkomen uitgesloten is.
Maar dat toch nog mijn onverdeelde liefde ook dit eerst geschapen wezen – mijn tegenstander – geldt, volgt daaruit, dat Ik zijn wil respecteer, dat Ik hem de volledige vrijheid laat in zijn werkzaam zijn tegen Mij, zolang dit in de hem toegestane mate gebeurt. Maar overschrijdt hij de grenzen van zijn bevoegdheid, dan bind Ik hem, wat steeds aan het einde van een verlossingsperiode zal gebeuren. Ik sla hem opnieuw in boeien, opdat wat vrijwillig op Mij aanstuurt niet in gevaar wordt gebracht, om hem echter steeds weer daaruit te bevrijden, wanneer hij Mij weer dienen moet, ofschoon onbewust, dat het geestelijke tot uiterste rijpheid komt.
Want waarlijk Ik zeg u: Hemel en aarde dienen Mij bij mijn plan van eeuwigheid. En opdat mijn tegenstander niet het overwicht houdt, dat hij in het begin over de schare van de gevallen geesten had, zond Ik “mijn Zoon” naar de aarde, die nu in een gerechtvaardigde strijd tegen mijn tegenstander zegevierde. Die de macht van hem brak, zodat de wil van het wezen zich nu tegen zijn wil kon verzetten met gebruikmaking van de genaden van het verlossingswerk. Door de kruisdood van Jezus nam de kracht van de tegenstander uitermate af. Hij werd overwonnen, maar hij verzette zich nu des te heviger, omdat het licht van het inzicht hem had verlaten, omdat de val in de diepte ook duisternis van zijn geest betekende en hij daarom steeds alleen blindelings woedt, door haat gedreven, zonder te beseffen waar zijn haat toe leidt. Dat steeds weer het hem nog toebehorende geestelijke wordt losgemaakt en in de scheppingen verbannen, en hij daardoor steeds meer van zijn kracht verliest. Want alleen het gevallene is zijn bezit aan kracht, en de verlossing van het gevallene betekent voortdurende vermindering van zijn kracht.
En dat deze verlossing mogelijk is, daarvoor stierf Ik zelf aan het kruis. Mijn liefde maakte deze verlossing mogelijk en mijn liefde rust niet eerder, tot al het van Mij afgevallene weer in mijn bezit is; tot het vrijwillig naar Mij is teruggekeerd en nu ook mijn tegenstander – van zijn kracht beroofd – zich aan Mij zal overgeven; tot ook hij naar verlossing verlangt, die mijn eindeloze liefde hem niet onthoudt, tot de verloren zoon is teruggekeerd in zijn vaderhuis, naar Mij van wie hij eens is weggegaan.
Amen
BD.6277
6 juni 1955
Slagen van het noodlot – De liefde van de Vader
Mijn zorg volgt u in liefde die niet verandert, want Ik wil uw ondergang niet, maar uw gelukzaligheid. Ik wil uw verlossing uit de duisternis en uw binnengaan in het licht. Daarom zal Ik u niet in ellende en nood storten uit andere motieven dan u te helpen opwaarts te gaan, omdat u nog in duisternis smacht en alleen niet de kracht opbrengt op te klimmen. Maar mijn middelen en de uitwerkingen ervan zijn u vreemd en u bent gemakkelijk geneigd te geloven dat Ik wreed ben. Maar geloof in mijn liefde en geloof dat steeds alleen de liefde Mij ertoe brengt mijn werk te verrichten, dat Ik met elk gebeuren altijd alleen uw zaligwording op het oog heb. Ik alleen ben op de hoogte van de uitwerking van zulke gebeurtenissen. Ik alleen weet welke weg u zou zijn gegaan zonder mijn slagen van het noodlot. En Ik alleen weet wanneer zo’n weg op dwaalwegen leidt. En wat Ik nu laat komen om zoiets te verhinderen, heeft steeds mijn liefde ten grondslag en zal een zegenrijke uitwerking hebben, ook wanneer u mensen dat onbegrijpelijk voorkomt.
In de laatste tijd voor het einde zijn nu smartelijke ingrepen van mijn kant dringend noodzakelijk en ze zullen zich steeds vaker herhalen. Steeds vaker zal mijn hand knopen moeten losmaken en er zal nog veel leed en droefenis zijn. Maar er zullen ook zielen worden gered. De mensen zullen duidelijk worden gewezen op Hem die het lot van allen in Zijn handen houdt. En hoewel ze Hem dan ook slechts vrezen omdat ze niet in staat zijn Hem lief te hebben, erkennen ze Hem. Ze geloven aan een God en Bestuurder van hemel en aarde. En dit geloof kan hen verder leiden als ze van goede wil zijn. Het kleinste schepsel bezit mijn liefde en Ik alleen waarborg alles het leven, opdat het eens ook in het stadium van de vrije wil binnengaat en zijn laatste opgave op aarde kan vervullen. Hoeveel meer echter bekommer Ik Me om datgene wat dit stadium al heeft bereikt, opdat het niet terugvalt en zijn weg over de aarde tevoren tevergeefs is geweest.
Maar Ik zie ook de klippen op de weg over de aarde van ieder mens. En Ik weet of de mens deze klippen overwint of in gevaar is daar schipbreuk op te lijden en Ik volg hem daarom met mijn zorg en trek hem terug of leid hem op een andere weg verder. Maar nooit wil Ik zijn ondergang. Tevens zult u moeten weten dat Ik steeds een zorgzame Vader ben en dat mijn vaderlijke zorg voor de mensen op aarde waardevoller is dan ooit de zorg van een mens voor zijn medemensen kan zijn.
Houd u daaraan steeds vast wanneer u zich twijfelend afvraagt hoe Ik het kan toelaten: wat kinderen tot wees maakt, wat families van hun kostwinners berooft, wat mensen het liefste dat ze bezitten afneemt. Ik kan allen troosten, Ik kan alle zorgen overnemen en Ik ben een Vader voor allen die eenzaam en verlaten zijn, maar ze moeten de weg naar Mij vinden. En dat is het wat Ik als doel heb, dat ze de verbinding met Mij tot stand brengen in de grootste nood. Want wat hebben woorden voor zin die blijk moeten geven van een geloof aan Mij, wanneer ze niet worden waargemaakt, wanneer de mensen niet in dat geval tot Mij komen, als het aardse leed hen terneer dreigt te drukken. Het levende geloof zal de mensen tot ware steun zijn, maar het dode geloof laat de ene twijfel na de andere bovenkomen over de liefde en almacht van God. En ieder mens wordt geconfronteerd met uren van diepste nood. Dan moeten ze hun weg naar Mij nemen en Ik zal hen waarlijk helpen in hun nood.
Alleen Ik ben het die nemen kan en ook geven. En wanneer u mensen dit weet, geloof er dan ook aan dat Ik wonden kan genezen die Ik heb geslagen ter wille van uw gelukzaligheid. Geloof vast en twijfel niet dat niet altijd datgene naar de gelukzaligheid leidt wat u als goed en nuttig voorkomt. Mijn wegen zijn vaak anders, maar leiden zeker naar het doel. En kom vanuit dit geloof steeds naar Mij en dan zult u mijn liefde mogen voelen omdat u in Mij gelooft.
Amen
BD.6280
9 juni 1955
Het ware gebed en de ware godsdienst
Het gelovige gebed van een kind stijgt omhoog naar de hemel en bereikt mijn oor en zijn gebed zal worden verhoord. En toch maken zo weinig mensen zich deze gunst ten nutte, omdat ze – door gewend te zijn aan de uiterlijke vorm – de kracht van een gebed in geest en in waarheid niet meer gewaarworden. Alleen grote nood kan hen nog ertoe aanzetten, vanuit hun hart woorden te spreken die mijn oor bereiken, want grote nood laat hen – zoekend naar hulp – de weg naar Mij vinden. En Ik zegen hen, wanneer ze nu elke uiterlijke vorm achterwege laten en met Mij spreken als een kind tot de Vader spreekt. Maar aan de gedachtenloze gebeden schenk Ik geen aandacht en toch worden ze uitermate vaak uitgesproken, zoals Ik aan al datgene geen aandacht schenk, wat vrome gezindheid tot uitdrukking moet brengen, maar wat elke diepere gedachte ontbeert.
Daarom heb Ik van u verlangd, dat u Mij in geest en in waarheid zult moeten aanroepen, omdat alles Mij een gruwel is, wat schijn is en uiterlijke vorm; wat u mensen wel onderling elkaar kunt voorspiegelen, maar wat nooit in staat is Mij te misleiden. En u denkt Mij te huldigen met leeg uiterlijk vertoon, met ceremoniële handelingen, met een uiterlijke godsdienst. Maar Ik kijk niet naar dat alles, terwijl een eenvoudig gelovig gebed tot Mij Mij lieflijk in de oren klinkt en Mij welgevallig is. En een dergelijk gebed kan overal en altijd naar Mij worden opgezonden en het zal Mij steeds bereiken en worden verhoord. Hoe gemakkelijk is het Mij te eren, wanneer u maar in uw hart voor Mij een altaar opricht, waarop u Mij liefde betoont; wanneer u een stil, maar innig tweegesprek met Mij voert, zich bij Mij aanbeveelt, om mijn genade vraagt; wanneer u Mij uw hart schenkt en steeds vurig verlangt naar mijn tegenwoordigheid. Dan bidt u in geest en in waarheid. Dan ben Ik ook bij u, omdat Ik altijd bij mijn kind zal zijn, dat zijn liefdevolle gedachten naar de Vader zendt. Maar elke uiterlijke vorm verafschuw Ik, want ze is toch uitermate gemakkelijk alleen maar een dekmantel voor een liefdeloze, onverschillige gezindheid, die de mensen tot verderf is.
Tevens beoordeelt u Mij, uw God en Vader, verkeerd, wanneer u meent, dat Ik – net als u mensen – door uiterlijke pronk en praal geëerd wil worden. Mij staat de hele pracht en heerlijkheid ter beschikking. En alles wil Ik u schenken, wanneer u Mij hier tegenover maar uw liefde als gave biedt. Want Ik verlang alleen maar deze liefde van u, die u Mij echter niet bewijst door uiterlijke vormen, maar die Ik in het hart van de mens wil vinden, die onbaatzuchtig op de naaste is gericht en zodoende ook uw liefde voor Mij bewijst. Een liefdevol hart is voor Mij het mooiste eerbetoon. Alleen een liefdevol hart spreekt woorden in geest en in waarheid en alleen een liefdevol hart wordt door mijn aangezien als mijn kind, dat ook mijn hele liefde toebehoort, maar dat nu ook alles voor zich van Mij kan vragen en nooit zal worden teleurgesteld, want het gelooft in Mij en zijn geloof laat Ik niet verloren gaan.
Amen
BD.6283
13 juni 1955
Het openen van het hart voor geestelijke gaven
Ik kan u steeds alleen maar geven wat u begeert, want bied Ik u zonder uw begeren iets aan, dan gaat u daaraan voorbij omdat het geen effect heeft op u. Want dat is de wet, dat mijn gaven alleen in een geopend hart doordringen, dat ze zich niet de toegang forceren waar het hart nog gesloten is. En geopend is een hart dat begeert. Maar nooit blijft een geopend hart ongevuld. Daarom hebt u het waarlijk gemakkelijk om in het bezit van kostbare genadegaven te komen, omdat u er alleen naar hoeft te verlangen om het ook te verkrijgen. En zo kunnen mensen, met aardse ogen gezien, uitermate levendig en zorgzaam lijken en toch kunnen hun harten leeg zijn of gevuld met rommel, waarvan ze geen voordeel hebben voor hun ziel. Het verstand kan ze niet vergoeden wat het hart ontbreekt, want wat het hart nodig heeft, dat kan hem alleen door Mij worden overgebracht en heeft niet het verstand van de mens nodig op zodanige wijze, dat dit het de mens zou kunnen verschaffen. Wel moet ook het verstand actief worden en wat door het hart opgenomen is verwerken, opdat het de mens tot geestelijk eigendom zal worden.
Het is de mens van weinig nut hem geestelijk weten over te brengen zolang hij er zelf geen verlangen naar heeft, want het zal hem eerder tot afwijzing aanzetten dan tot nadenken over problemen die hij helemaal niet van plan was op te lossen. Geen weten, ook niet de zuivere waarheid, baat hem iets zolang de geest niet in hem werkzaam kan zijn, die hem daar volledig begrip voor geeft. De geest kan echter niet in hem werkzaam worden tegen zijn wil, dat wil zeggen: zijn werkzaam zijn moet verlangd worden. De mens moet willen dat hij licht ontvangt, dan pas kan het in hem beginnen te lichten. Dan pas kan het helder worden in hem, dan pas wordt hij van binnenuit onderricht, want dit “willen” opende zijn hart. De mens moet willen ontvangen, maar niet geloven door zijn verstand zich iets eigen te kunnen maken, want dit dringt niet in de goddelijke geheimen binnen.
De zuivere waarheid is een geschenk, dat echter geen mens wordt onthouden die het maar begeert. Maar totaal verkeerd is de mening dat de waarheid de mens blijft onthouden en dat het daarom vergeefs is te verwachten ooit in haar bezit te komen. De mens zelf maakt zich geschikt of ongeschikt voor het ontvangen van de zuivere waarheid door zijn vrije wil, want zijn instelling tot de waarheid is bepalend of en wanneer hij in haar bezit komt. En daarmee in overeenstemming zal ook zijn geestelijke rijkdom zijn, want door de waarheid leert hij pas bewust te leven. Bewust van zijn taak op aarde en het doel, en hij doet nu ernstig zijn best om dat te bereiken. Alleen de zuivere waarheid voert de mens naar Mij, zijn God en Vader van eeuwigheid. En daarom moet ze innig worden begeerd, opdat ze ingang zal vinden in het menselijk hart.
Amen
BD.6284
14 juni 1955
Geestelijk leiders op aarde – Jezus Christus
De mensen hebben op aarde leiders nodig, want om alleen de juiste weg te vinden en te gaan, daarvoor ontbreekt het hen aan de kracht van het inzicht, geestelijk zijn ze nog blind, hun ogen zien niet de weg omhoog, en daardoor zouden ze vaak de verkeerde weg nemen, ondanks hun wil het juiste doel te bereiken. Want de afgrond oefent een grotere aantrekkingskracht uit, waaraan zij zonder hulp ten prooi zouden vallen. Ik voeg hen daarom leiders toe, aan wie zij zich kunnen toevertrouwen, maar die zij niet gedwongen zijn te volgen.
Deze leiders kennen de juiste weg precies, omdat ze van boven komen en alles daar naartoe willen leiden, waar het licht is, waar ze zelf vandaan komen. Ze zijn zelf vervuld van licht, maar weten tijdens hun leven op aarde niet, dat zij uit het lichtrijk komen, want al wat mens is op aarde, is onderworpen aan dezelfde wet. Iedere herinnering aan vroeger ontbreekt hun, opdat ze volledig vrij blijven in hun wilsbeslissing.
Hetzelfde geldt voor de door Mij aan de mensen toegevoegde leiders, die zich slechts in zoverre van hun medemensen onderscheiden, dat het doel van al hun streven is, een graad van rijpheid op aarde te bereiken – terwijl de medemensen hun streven op wereldse zaken gericht hebben en nu eerst gericht moeten worden op een ander doel.
Wat bij de eerstgenoemden in hun aard schijnt te liggen, moet de anderen langzaam door opvoeding bijgebracht worden. En het is moeilijk, zowel voor de leider om zijn medemens tot iets te bewegen wat hem minder begerenswaardig lijkt, alsook voor deze mens zelf, om zich af te wenden van deze voor hem begerenswaardige zaken en hem volkomen onbekend goed na te streven. Maar dit is juist de beproeving van het aardse leven, die de mens moet doorstaan, en dat zij doorstaan worden kan, hoeft niet te worden betwijfeld, omdat Ik slechts datgene van jullie verlang, wat verwezenlijkt kan worden.
Maar nu zullen door toedoen van mijn tegenstander zich overal, dat wil zeggen: op alle kruisingen der wegen, leiders aan de onwetenden aanbieden, omdat hij als doel heeft de juiste weg voor de mens zo verborgen te houden, dat zij daaraan voorbij lopen en daar op af stevenen waar zich leiders aan hen aanbieden die “goed de weg kennen”, die echter volstrekt ongeschikt zijn om opwaarts te leiden, omdat ze zelf de weg niet kennen. Daarom moeten jullie mensen nu op je hoede zijn en een ieder die jullie wil leiden van tevoren onderzoeken, of hij zelf het juiste doel nastreeft.
Jullie zijn daartoe in staat, want een goede leider moet jullie langs het kruis van Golgotha voeren, hij moet jullie eerst naar het kruis leiden, opdat jullie je overgeven aan Diegene, die voor jullie aan het kruis gestorven is. Jullie moeten uit de mond van jullie leider vernemen wat de betekenis is van het verlossingswerk, jullie moeten door hem de overgrote liefde en barmhartigheid van de goddelijke Verlosser leren inzien, en jullie moeten nu ook erkennen wie het was, die voor jullie de dood van een misdadiger stierf, en waarom Hij dat gedaan heeft. Een goede leider zal jullie dit weten kunnen aanreiken, en hem mogen jullie ook onbezorgd volgen. Een leider die de weg echter niet kent, leidt jullie niet naar Golgotha, hij noemt misschien zijdelings het werk van de mens Jezus, om daardoor het geloof te wekken aan zijn recht jullie te mogen leiden, maar jullie zullen geen juiste verklaring krijgen over de betekenis van het verlossingswerk, jullie zullen wel vaak de naam Jezus Christus uit zijn mond horen, maar anders niet dan dat deze een historische figuur geweest zou zijn, wiens leven en leer wel een ethische waarde hadden. De diepere samenhang echter is zulke leiders vreemd.
En daaraan kunnen jullie onderzoeken, welke de juiste weg is en welke leider jullie vol vertrouwen mogen volgen. Want de weg naar het doel voert langs Golgotha, een andere weg naar de hemel is er niet. De juiste leiders worden jullie echter door de goddelijke Verlosser zelf tegemoet gezonden, en die niet door Hem gezonden zijn, zijn ook geen juiste leiders. En zo zullen jullie ook kunnen beoordelen, welke de juiste leer is: alleen die, die het verlossingswerk van Christus voorop stelt. Alleen diegene kan zich in de waarheid staand wanen, die als zelf verlost door Jezus’ bloed, nu doordrongen is van Zijn geest en daarom gerechtigd en in staat is zijn medemensen te leiden, omdat hij weet, dat de mensen zich eerst moeten overgeven aan de liefde en barmhartigheid van Jezus Christus, voordat zij hun weg vervolgen kunnen, die omhoog leidt naar de hemel, Mij zelf tegemoet, die als mens Jezus gestorven is aan het kruis, om jullie mensen te verlossen.
Amen
BD.6286
16 juni 1955
Strijd tegen begeerten en hartstochten
Dood al uw begeerten en u zult rijp worden in de kortst mogelijke tijd. Als u de wil hebt volmaakt te worden, zult u alles moeten overwinnen wat u nog naar beneden, de diepte in trekt. En al deze begeerten en hartstochten kleven u nog aan uit de periode van uw ontwikkeling voordat u mens was en die u daarom op aarde nog veel last bezorgen, omdat door die aandriften en begeerten mijn tegenstander op u inwerkt, die daardoor de terugkeer naar Mij verhinderen wil. Deze driften en begeerten zijn echter een belemmering voor de vereniging met Mij, omdat het niet-goddelijke eigenschappen zijn die een volmaakt wezen niet hebben kan en die daarom eerst overwonnen moeten worden voordat een vereniging met Mij kan plaatsvinden.
De mens moet nu strijden tegen elk verlangen dat de materie betreft, want steeds is daarmee een begeerte verbonden iets te bezitten wat hoort bij het rijk van mijn tegenstander, wat dus dient om de zinnen te bevredigen, het doet er niet toe wat het ook mag zijn. Zodra de lichamelijke zinnen van de mens zich eraan verlustigen, zijn het begeerten die hun vervulling op aardse wijze vinden. Alles wat de mens lichamelijk welbehagen verschaft behoort daartoe, als het door de mens met alle kracht zelf wordt nagestreefd en er daarom voor geestelijk streven de reden ontbreekt: het besef van de vergankelijkheid van al het aardse.
Maar de mensen worden door Mij ook aards bedacht en dat ook rijkelijk, zodra Ik hun geestelijk streven zie, zodra hun liefde Mij geldt en het nader komen tot Mij hun voornaamste doel is. Dan schenkt mijn liefde hun rijkelijk en ook hun aardse leven zal gezegend zijn en hun alles bieden, omdat het hen niet meer schaadt, omdat het hun zinnen niet kluistert. Zodra echter de begeerte naar aards genot, bezit en vermaak nog sterk is in de mens moet hij daar strijd tegen voeren, want deze begeerten zijn de wapens van mijn tegenstander, die hem dikwijls helpen de overwinning te behalen. Nochtans zal de mens niet ongeschikt worden voor het leven op deze aarde, veeleer zullen zijn krachten groeien, maar hij zal ze anders gebruiken. Hij zal geestelijk willen werken en alleen daarin zijn bevrediging vinden, echter dadelijk verzwakken door zijn blik weer naar de wereld te keren wanneer hij daar iets ziet wat hij graag zou willen bezitten.
Daarom “heeft het hemelrijk geweld nodig en alleen hij die geweld gebruikt, trekt het naar zich toe”. De aarde is het rijk van de gevallen geesten, ze is het rijk van mijn tegenstander. Wie daar ernstig over nadenkt, zal ook weten dat al het begerenswaardige van de materiële wereld altijd alleen maar het voldoen van de tol aan hem vereist en dat, wie deze tol betaalt ook hem zal toebehoren. Hij zal ook weten dat er geen compromissen kunnen bestaan tussen Mij en hem, dat Ik u geheel en al opeis en dat de mens die nog met een oog naar de wereld van mijn tegenstander lonkt, bezwaarlijk met Mij in contact zal komen.
U mag u niet gevangen laten nemen door de wereld. U moet uzelf controleren op de dingen u nog begerenswaardig voorkomen en nu moet u de begeerte ernaar serieus onderdrukken. U mag er niet aan toegeven, maar u mag gerust genieten van wat Ik zelf u schenk. U mag u verheugen over datgene wat u ontvangt zonder het begerig te hebben nagestreefd, u mag u verheugen over datgene wat mijn liefde u geeft, omdat u van Mij bent – omdat u uw levensdoel hebt ingezien en nu bereid bent Mij te dienen.
Maar stel u zich ermee tevreden en onderdruk elke begerigheid die opduikt en zie daarin altijd slechts een val die mijn tegenstander voor u wil zetten om u voor zich terug te winnen. Zonder innerlijke strijd zult u geen overwinnaar over hem worden. Is uw streven echter op Mij gericht, dan hoeft u niet meer te strijden, want dan lokt de wereld u niet meer. Dan is uw verlangen op de hemel gericht, dan heeft de materie de heerschappij over u verloren. Dan leert u haar versmaden, ze moet u dienen omdat u de baas over haar bent geworden.
Amen
BD.6289
20 juni 1955
Bestuurder van het lot – God van liefde
Dit zult u moeten weten, dat Ik u voor Mij wil winnen en dat daarom uw hele leven op aarde zo verloopt, dat Ik mijn doel zal bereiken, wanneer u Mij geen weerstand biedt. Het staat u weliswaar altijd vrij of u het leven op aarde benut, of u alles wat u overkomt in dit leven op aarde zijn uitwerking zal laten hebben op uw ziel, of alles ertoe bijdraagt dat u de weg naar Mij zult nemen, want u zult u ook kunnen verzetten, doordat u in opstand zult komen tegen uw lot, dat Ik toch zelf over u heb beschikt om alleen uw zaligwording te bereiken. U zult in opstand kunnen komen en woedend worden tegen de Bestuurder van het lot en dan gaat u nooit de weg naar Hem, noch geeft u zich vrijwillig aan Hem over. Dan keert u zich weer naar hem, van wie Ik u wil bevrijden.
U zult eerst moeten leren geloven in een God van liefde. Dan begrijpt u ook diens besturen en werkzaam zijn. U zult leren begrijpen dat Hij steeds alleen maar één doel op het oog heeft dat u gelukkig moeten maken. U geleid te weten door een God van liefde, zal u ook al het moeilijke laten verdragen dat Hij u oplegt, omdat u op deze God van liefde dan ook zult vertrouwen, dat Hij het alleen maar goed met u meent. En u zult het gemakkelijk kunnen geloven dat Ik een God van liefde ben wanneer u alleen al de schepping om u heen aanschouwt, wanneer u erover nadenkt dat alles toch alleen voor u mensen is geschapen opdat u zult kunnen leven en genieten van de scheppingen der natuur. Dat u mensen vaak in hachelijke omstandigheden geraakt, zou u niet aan de liefde en wijsheid van een Schepper mogen laten twijfelen, echter steeds maar moeten laten vragen waarom u in zulke situaties terecht komt.
Alles in de natuur is zo wijs ingericht dat het ene het andere tot ontwikkeling dient, dat het ontstaat en bestaat volgens wijze wet zolang de ordening in de natuur niet door menselijk ingrijpen wordt verstoord. Dan zou u ook tot de slotsom moeten komen dat u zelf u niet in de ordening ophoudt die door God gewild is, dat u dus zelf aanleiding bent voor lijden en noden die u overkomen. En u zou u nu vol vertrouwen tot een God van liefde moeten wenden die alles om u heen en ook u zelf heeft geschapen en Hem vragen u te helpen de ordening te herstellen.
U mensen die gelooft dit niet te kunnen, ontbreekt het alleen maar aan deemoed. U bent zo verwaand dat u zich niet wilt onderwerpen aan een sterke Macht, dat u zich tegen haar verzet en daarom in zulke situaties terecht zult moeten komen, waarin u uw zwakheden leert inzien. En alleen de deemoedige mens neemt de weg naar Mij, omdat hij zich alleen te zwak en niet in staat voelt zelf zijn toestand te verbeteren. Het geloof in een God van liefde en wijsheid stelt ook de deemoed voorop. De arrogante kan niet geloven omdat hij niet geloven wil, omdat hij geen Macht boven zich wil erkennen aan wie hij zich moet onderwerpen.
Het leven op aarde, met al zijn door het lot gewilde belevenissen, zou hem wel het bewijs kunnen leveren dat hij niets vermag tegen de wil van een Sterkere en dientengevolge zou ieder mens daaruit voordeel kunnen trekken voor zijn ziel. Maar zijn wil blijft vrij en weerstand tegen Mij laat hem alleen maar steeds dieper wegzinken, terwijl onderwerping hem opwaarts zou laat gaan, waartoe u het leven op aarde is gegeven. Ik wil u voor Mij winnen om u gelukkig te maken. Want ver van Mij blijft u in een ellendige toestand, in duisternis en pijn.
Amen
BD.6290
21 juni 1955
Slagen van het lot – Geneesmiddel
De wonden die Ik u moet toebrengen als Ik u niet aan de eeuwige dood wil prijsgeven, zijn waarlijk niet een uiting van toorn of van liefdeloosheid. Ze zijn ook geen teken van rechtvaardige straffen voor uw misstappen. Het zijn alleen geneesmiddelen om ziekten, waaraan u zelf schuld bent, weer van u weg te nemen. Zij zijn nodig om uw ziel weer gezond te laten worden. Door eigen schuld bent u uit de ordening getreden, daar anders geluk en zaligheid uw lot zouden zijn. Geloof Me, dat Ik u veel liever gelukzaligheden zou bereiden, dat u het Mij zelf echter onmogelijk maakt zodra u mijn ordening verlaat. Dat Ik echter alles probeer om u weer naar de goddelijke ordening terug te leiden om u weer onbegrensd gelukkig te kunnen maken.
Hoe meer nood en kommer, ellende en ziekte op aarde te zien is, des te ernstiger zijn de overtredingen tegen mijn ordening. En aan deze nood kunt u mensen zelf zien op welk laag niveau u bent aanbeland. Want Ik zou waarlijk liever de mensen in zaligheid weten dan ongemotiveerd zware plagen over hen te laten komen om mijn eeuwige ordening te herstellen. En al meent iemand ook dat hij niet zo’n grote zondaar is dat een zo groot ongeluk dat hem getroffen heeft nodig zou zijn, toch kent u mensen de verbanden niet en u kent ook niet in volle omvang de gevolgen van een ongeluk. En u weet niet voor wie het noodlot van een enkeling eveneens tot uitrijpen dient. U weet ook niet wat u vóór uw belichaming als mens vrijwillig hebt aangeboden op u te nemen. Ik echter weet alles en Ik leg u waarlijk geen grotere last op dan u kunt dragen.
Bovendien bied Ik Mij zelf als kruisdrager aan wanneer u denkt dat uw kruis te zwaar is. Maar u doet helaas niet vaak een beroep op mijn hulp en daarom klaagt u over de last en moppert vaak dat ze voor u te zwaar is. Liefde bewoog u, uzelf aan te bieden tot het dragen van de last van een kruis. In het aardse leven weet u echter niet waarom u lijden moet – u die gelooft Mij toe te behoren door uw wil. Ik wil echter dat u ook zonder de oorzaak te weten stil en zonder klagen uw weg gaat, dat u toegewijd uw kruis op u neemt. Ik wil dat u zich altijd voor mijn wil buigt in het besef dat Hij, aan wie u zich overgeeft, een God van liefde is en dat alles wat van Hem komt u tot zegen zal strekken.
Verzet u daarom niet tegen uw lot, wat het ook brengen mag. Als u Mij wilt toebehoren, klaag en mopper dan niet maar wees er steeds zeker van dat het u tot heil dient, dat het altijd alleen hulp betekent en het herstel van mijn ordening van eeuwigheid. Wees er zeker van dat u het eenmaal zult inzien en Mij er dan dankbaar voor bent dat Ik u deze weg op aarde liet gaan. Deze weg met zijn lasten, met zijn beproevingen, maar ook met mijn liefde, die de reden is van alles wat u overkomt, daar ze altijd alleen wil dat u zalig wordt.
Amen
BD.6291
22 juni 1955
Tijdstip van het einde
In mijn heilsplan van eeuwigheid is de tijd vastgelegd dat het omvormingswerk aan deze aarde zich voltrekt. Want Ik zag sinds eeuwigheid wanneer mijn wil moet ingrijpen om het algehele wegzinken van het geestelijke in de diepte te verhinderen, om het weer in het ontwikkelingsproces op te nemen, opdat het weer opwaarts kan streven. En die perioden van tijd zijn altijd zo vastgesteld, dat ze wel toereikend zijn voor een totale verlossing van het geestelijke, maar dat ze ook voor het falende niet te lang mogen zijn. Want het zinkt steeds dieper weg en dan wordt de terugkeer naar Mij steeds moeilijker en meer kwellend, omdat de middelen voor de verlossing van dit geestelijke in overeenstemming zijn met de verwijdering van Mij.
In verlossingstijdperk wordt zeer veel geestelijks vrij. Maar het geestelijke dat door de schepping is gegaan, heeft ook vaak nog zoveel weerstand tegen mij, dat het langere tijd nodig heeft tot het zich als mens kan belichamen. Om deze reden draagt de mensheid aan het einde van zo’n verlossingsperiode meestal nog veel van deze weerstand met zich mee. En daarom hebben juist deze mensen geen impuls om opwaarts te gaan. Veeleer sluiten ze zich meer en meer met de materie aaneen, dus de hang ernaar trekt ook de ziel omlaag. En wanneer bij de mensen een dergelijke gezindheid overheerst, dan is ook het tijdstip gekomen waarop een volledige omvorming van de aarde is vereist om het ontwikkelingsproces weer te begunstigen. Dan is de scheiding der geesten noodzakelijk geworden. En daar ben Ik sinds eeuwigheid van op de hoogte.
Om nog vóór de hernieuwde kluistering te redden wat mogelijk is, zal Ik nooit voortijdig een verlossingsperiode beëindigen. Want alleen Ik weet wat zo een hernieuwde kluistering in de vaste materie betekent voor het geestelijke. Nooit laat Ik aan dit noodlot een wezen ten prooi vallen, dat nog het geringste vooruitzicht biedt op verandering van zijn wil, op een redding voor dit noodlot. Maar Ik zal ook geen dag langer voorbij laten gaan, om de kwellingen van dit opnieuw gekluisterde wezen niet te vergroten, wat een steeds dieper neerstorten echter noodzakelijk zou maken.
Ik weet wanneer de tijd gekomen is die het geestelijke werd toegestaan om vrij te worden en daar is ook mijn plan van eeuwigheid op gebaseerd. En daarom moet Ik u mensen ook wijzen op het gebeuren dat voor u ligt, omdat ook deze verwijzingen nog mensen wakker zullen schudden en de korte tijd tot aan het einde hun nog redding kan brengen. Maar de dag van het einde wordt daardoor niet uitgesteld. En zelfs wanneer u mensen nooit het precieze tijdstip zult mogen weten vanwege uw geloofsvrijheid, zo zeg Ik u toch dat u er heel dicht voor staat, dat u niet veel tijd meer hebt, dat uw leven op deze aarde zeer spoedig ten einde is. Ik zeg het u heel nadrukkelijk en raad u aan Mij geloof te schenken en uw leven zo in te richten, zoals u het zou doen wanneer u met zekerheid dag en uur zou weten.
Laat u ernstig waarschuwen en aanmanen. Keer u af van de wereld, laat alles achter wat vergankelijk is en denk aan uw ziel die onvergankelijk is. En bereid haar een gelukzalig lot, doordat u alleen dat nastreeft wat haar tot heil strekt. Breng de verbinding met uw God en Schepper van eeuwigheid tot stand. Zie in Mij uw Vader die naar Zijn kinderen verlangt en vertrouw u toe aan Mij, opdat Ik u zal leiden en begeleiden in de laatste dagen van uw aards bestaan. Benut de laatste korte tijd die u nog blijft tot het einde, opdat u tot de weinigen behoort die nog worden gered van de ondergang, opdat u zult leven en niet vervalt aan de eeuwige dood.
Amen
BD.6292
23 juni 1955
Gods aanwezigheid en uiting
Steeds ben Ik bij u als u in gedachten naar Mij roept, als u zich in geestelijke gesprekken verdiept, als u spreekt voor Mij en mijn rijk, steeds wanneer u wilt dat Ik in uw midden ben. Want dit heb Ik u beloofd. En dus hoeft u Mij niet in de verte te zoeken. U zult zich steeds kunnen voorstellen dat Ik bij u aanwezig ben zodra u in een kleine kring bijeen bent en geen wereldse, maar geestelijke gesprekken voert. En zo zult u zich ook door Mij aangesproken kunnen voelen en hoeft er voor u niets verwonderlijks te zijn in het toezenden van mijn woord. Want hoe zou Ik u anders mijn aanwezigheid moeten bewijzen dan dat Ik zelf u aanspreek?
Daarom zal ook ieder in staat zijn Mij te horen, die de wil heeft door Mij te worden aangesproken. En al zijn gedachten zullen dan door Mij gestuurd zijn, omdat deze wil om Mij te horen, hem ook zeker mijn toespreken of juist denken garandeert. U weet toch dat Ik uw Vader ben en u mijn kinderen bent? Daarom is het ook vanzelfsprekend dat de Vader tot Zijn kind spreekt en dat het kind steeds Zijn stem kan vernemen wanneer het er acht op slaat, wanneer het zijn oor niet afsluit of naar rumoerige geluiden luistert die hem vanuit de wereld toeklinken.
Ieder die gewillig is Mij te horen, zal Mij ook horen. En elke gedachte die op Mij gericht is, verzekert hem nu ook van eigen denken naar mijn wil. En zo zal het kind ook tegen dwaling beschermd zijn wanneer het de zuivere waarheid begeert, wanneer vragen of onopgehelderde problemen het bezighouden. Maar het mag bij zulke vragen nooit een bepaald antwoord verwachten. Dus het antwoord dat het ’t liefst zou willen horen en dat toch niet in overeenstemming met de waarheid hoeft te zijn.
Wie wenst onderwezen te worden in de zuivere waarheid, om deze nu ook aan de medemensen door te geven, moet zich geheel vrij maken van geestelijke leringen die hem van buitenaf werden overgebracht. Hij moet zijn hart leegmaken en openen voor de stroom van mijn liefde. En Ik zal het vullen overeenkomstig zijn verlangen, maar ook in overeenstemming met zijn taak, wanneer de mens Mij wil dienen.
En zo zult u mensen een onderscheid moeten maken of u zelf alleen door middel van gedachten met Mij zult willen omgaan, dat u mijn aanspreken begeert, dat het u zelf troost en kracht geeft opdat u uw taak op aarde zult kunnen volbrengen, óf dat u zich aan Mij aanbiedt als bemiddelaar, dat Ik door u tot alle mensen kan spreken. In elk geval ben Ik zelf bij u aanwezig. In elk geval verneemt u mijn stem zodra u deze verlangt en het Mij mogelijk maakt door uw verlangen en uw luisteren binnen in u.
Maar wie van Mij een opdracht heeft, die moet Ik ook volgens zijn opdracht bedenken. Want het vervullen van de opdracht vereist een bepaald weten dat het mogelijk maakt onderrichtend bezig te zijn. En dit weten kan alleen een mens ontvangen die een bepaalde graad van rijpheid heeft verworven en aan bepaalde voorwaarden voldoet die een toezenden van mijn woord mogelijk maken.
U mensen zult allen tot Mij mogen komen wanneer u Mij zelf wilt horen. U zult allen kunnen geloven dat Ik bij u ben en tot u spreek, waar mijn naam maar met aandacht wordt uitgesproken en uw hart zich opent zodat Ik binnen kan komen. Maar wie Ik tot arbeid in mijn wijngaard heb aangesteld, wie Ik het ambt om te onderrichten heb opgedragen, die wordt ook dat toegestuurd wat hij voor zijn arbeid nodig heeft. En dit zult u moeten aanhoren in het vaste geloof dat Ik zelf tot u spreek, omdat het nodig is dat u mensen zult worden onderricht, opdat u Mij leert herkennen en liefhebben en nu ook mijn geboden zult nakomen en daardoor gelukzalig zult worden.
Amen
BD.6296
27 juni 1955
Traagheid van denken
Hoe meer de wereld de mens vasthoudt in haar kluisters, des te onverschilliger staat hij tegenover de waarheid, des te minder verlangt hij er naar en hij neemt daarom gedachteloos alles aan wat hem als waarheid wordt voorgehouden, of hij wijst alles af, want zijn hart verlangt er niet naar de waarheid te weten te komen.
En wederom ziet u in de wereld een groot gevaar voor uw ziel, want zonder waarheid leeft u doelloos – u weet in geen enkel opzicht iets over zin en doel van uw leven op aarde, omdat u geen juiste opheldering verkrijgt, en u leeft daarom ook niet bewust, veeleer steeds alleen maar aardse goederen najagend waarvan u echter toch weet dat ze vergankelijk zijn, dat u daar niets van mee kunt nemen – zodra uw aardse leven beëindigd is.
Maar u gelooft ook niet aan een verder leven na de dood – weer daarom, omdat het u onverschillig is, omdat u daar niets over weten wilt en omdat u door deze onverschilligheid van u ook nooit tot de innerlijke overtuiging kunt komen, dat het leven niet over is met uw lichamelijke dood.
Gods dienaren op aarde zouden veel meer de bereidheid vinden om geaccepteerd te worden, als het verlangen naar de waarheid in de medemensen aanwezig zou zijn, doch al het andere interesseert hen meer dan het voornaamste: ’n juist inzicht te verkrijgen en volgens dit inzicht nu het aardse leven te leiden. Daarom is alles te veroordelen wat in de mensen de onverschilligheid vergroot. Het is te veroordelen, als hun geleerd wordt dat zij niet behoeven na te denken over dat, wat van hen gevraagd wordt te geloven, en dat zij alleen dat mogen aannemen wat hun van bepaalde zijde wordt aangeboden en dat zij van iedere verantwoording ontheven zijn, zolang zij zich toevertrouwen aan zogenaamde vertegenwoordigers van God en zich er aan overgeven.
Al zulke leren dragen er toe bij de mensen tot traagheid in het denken te verleiden, andere mensen voor zich te laten denken en zichzelf daarbij niet verantwoordelijk te voelen. En wanneer een werkzaam zijn in liefde het denken van zo’n mens niet verandert, blijft hij tot het einde van zijn aards leven onwetend en in dwaling verstrikt.
Maar alleen de waarheid voert naar God. Dus is hij nog heel ver van God verwijderd als hij afscheid neemt van deze aarde. Was het verlangen naar de waarheid meer onder de mensen aan te treffen, dan zou er waarlijk niet zo’n grote geestelijke duisternis onder hen zijn, want hun denken zou dan juist geleid worden – als gevolg van het verlangen naar de waarheid. En een juist denkend mens zou dan ook volgens de wil van God leven en zou daardoor ook steeds dichter bij Hem komen.
De mensen willen echter alleen hun aardse kennis vermeerderen omdat geestelijke kennis hun geen aards succes oplevert, terwijl zij door aardse kennis hun lichamelijk welzijn verbeteren kunnen – en daarom sluiten zij zich af voor al het andere, zelfs als het hun als bijzondere genadegaven wordt aangeboden.
En daarom blijft de aarde in duisternis gehuld, want het licht breekt zich alleen daar baan waar er naar verlangd wordt, nooit echter daar, waar het verhinderd wordt te schijnen.
Amen
