Inhoud
BD.5701 Onderzoek de geesten – Valse christussen en profeten
BD.5703 Doel van de schepping – Ontwikkelingsgang
BD.5705 Materiële instelling
BD.5706 Het geloof in God – Openbaring – Waarheid
BD.5710 Verrassend einde, ook voor de gelovigen
BD.5714 Hulp voor zwakke zielen in het hiernamaals
BD.5717 Gedachtengolven zijn in overeenstemming met de wil
BD.5719 Geloofsstrijd – Antichrist – Tegengestelde arbeid
BD.5720 Het juiste gebed – Kinderrelatie
BD.5723 Tekenen van het einde
BD.5724 Verlossing door Jezus Christus
BD.5726 Een sterk geloof – Het navolgen van Jezus
BD.5727 “U moet volmaakt worden, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is”
BD.5729 Het benutten van de tijd van genade voor het einde
BD.5733 Jezus Christus, Leidsman op de goede weg
BD.5737 Hulp voor verdwaalden op aarde en in het hiernamaals – Voorbede
BD.5740 Verlossing uit de diepte – Reddingswerk
BD.5741 Verandering van wil in vrijheid – Volmaaktheid
BD.5743 Getuigen van het einde op de nieuwe aarde voor de nakomelingen
BD.5744 Tot godloochenaars
BD.5745 Gods woord wordt als een stroom van kracht ervaren door de zielen in het hiernamaals
BD.5747 Het geloof in de missie van Jezus Christus – Het juiste onderricht
BD.5750 Aarde school van het geestelijke – Middel tot het doel – Doel op zichzelf
BD.5753 Het luisteren naar het aangesproken worden door God
BD.5754 Houding van verstandsmensen tegenover de gaven van de geest
BD.5758 Het vormen van het hart tot tempel van God
BD.5759 Het juiste gebed – Een kinderlijke verhouding
BD.5760 Het ongevoelig worden voor de innerlijke stem door het weren van de geest
BD.5766 Het aandringen van de geest – Ontevredenheid
BD.5767 De grote nood van de zielen in het hiernamaals
BD.5769 De kluistering van satan – De nieuwe aarde
BD.5771 Gasten aan tafel bij de Heer
BD.5772 De kerk van Christus (1)
BD.5775 Knechten van de satan
BD.5778 Valse christussen en profeten
BD.5779 Geloofsstrijd
BD.5785 Doe niets zonder Jezus!
BD.5787 Het aansporen van een ongelovige om werkzaam te zijn in liefde
BD.5788 De kerk van Christus (2)
BD.5789 Uitleg over de missie van Jezus noodzakelijk
BD.5791 De weg naar Golgotha – Het navolgen van Jezus
BD.5796 Het overwinnen van de materie – Het geestelijke rijk
BD.5798 Het ongeloof tegenover de aankondigingen
BD.5799 De komst van de Heer – Wegneming
BD.5800 De schepping van de mens – De zondeval
– * –
BD.5701
19 juni 1953
Onderzoek de geesten – Valse christussen en profeten
Onderzoek de geesten, of ze van God zijn. Als u geestelijk goed in ontvangst neemt, is het noodzakelijk zeer kritisch te zijn, waar deze geestelijke leringen van afkomstig zijn. U moet dit onderzoeken, want uzelf draagt de verantwoording voor uw ziel, voor welke alleen de waarheid van nut is, maar die door onjuiste opvattingen gevaar loopt in haar positieve ontwikkeling. Wordt u nu een geestelijke lering aangeboden, dus een weten dat aards niet is te bewijzen, dan zult u deze aan een ernstig onderzoek moeten onderwerpen. U zult moeten weten dat licht en duisternis tegen elkaar strijden, dat de vorst der duisternis tegen de zuivere waarheid strijdt, dat hij alles probeert om de mensen onjuist te laten denken en er ook niet voor terugschrikt zich in het gewaad van een engel te hullen om de mensen te misleiden.
Maar uzelf zult hem kunnen ontmaskeren. U zult kunnen onderzoeken welke geest u die opvattingen doet toekomen. En dit zijn voor u de kenmerken waarop u bij serieus onderzoek zult moeten letten: dat door de u toegezonden opvattingen van Jezus Christus als Gods Zoon en Verlosser van de wereld blijk wordt gegeven, dat ze Zijn leer en liefde bevatten en dat u wordt aangespoord Jezus na te volgen. Dan zult u ze absoluut mogen aannemen en God zelf als bron van het u toegezonden weten bestempelen. U zult het dan als goddelijke waarheid mogen uitdragen en verdedigen. U zult niet bang hoeven te zijn om door de geest der duisternis in een onjuist denken te worden gedrongen, want deze erkent nooit Jezus Christus, die de wereld heeft verlost van de zonde.
Er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en in het bijzonder in de laatste tijd voor het einde. Ze zullen de naam van Jezus Christus in de mond nemen en toch geen ware verkondigers van Zijn goddelijke leer van de liefde zijn. Want ze zullen zelf niet opvolgen wat ze onderrichten, of hun leerstellingen werelds richten. Ze zullen niet als ware christenen te herkennen zijn.
En dit belijden met de mond is vaak een dekmantel, waaronder de vijand van de waarheid zich verbergt. Ze zullen zelf niet echt geloven in de woorden van Jezus, die Hij op aarde gesproken heeft, in Zijn beloften, want het ontbreekt hun aan liefde, het kenmerk van een ware navolger van Jezus.
En daarom zullen hun woorden geen geest in zich hebben. Ze zullen zonder kracht zijn. Ze zullen niet als zuivere goddelijke waarheid kunnen worden betiteld en ze zullen eveneens een serieus onderzoek vereisen. Maar u zult dit onderzoek altijd kunnen uitvoeren, als u – in het diepe verlangen naar de waarheid – God zelf om Zijn hulp vraagt, dat Hij uw geest moge verlichten, uw denken juist leidt en te allen tijde waarheid van dwaling leert te onderscheiden. En ieder die de geest uit God begeert zal Hem ontvangen.
Amen
BD.5703
21 juni 1953
Doel van de schepping – Ontwikkelingsgang
De wereld met alle voor jullie zichtbare scheppingen dient slechts dit ene doel, het terug voeren van het eertijds van God afgevallen geestelijke, dat in ontelbare afzonderlijke substanties of geestvonken in deze scheppingen verbannen is, om zich in voortdurende wisseling van zijn verblijf, in steeds veranderend uiterlijk omhulsel weer langzaam positief te ontwikkelen, tot een zekere graad van rijpheid, die dan de belichaming van dit geestelijke als ziel in de mens mogelijk maakt, in welke nu de laatste terugkeer tot God uit vrije wil moet plaatsvinden.
Het is waarlijk een eindeloos lange weg, die het geestelijke gegaan is vóór de belichaming als mens, het is een weg, die in grenzeloze kwelling van kluistering begon en kluistering bleef voor eindeloos lange tijd, tot dan de boeien versoepelden en steeds losser werden, doch steeds voor het geestelijke een toestand van gebondenheid bleef, waaruit de mens zich echter verlossen kan, wanneer hij dat wil.
Jullie mensen zijn dus met jullie ziel door al deze voor jullie zichtbare scheppingen heen gegaan, en jullie zijn nu in het laatste stadium van jullie ontwikkeling op aarde aanbeland. Jullie hebben hier alleen nog jullie laatste opdracht te vervullen, om dan, van alle aardse boeien ontdaan, weer het rijk te bewonen dat jullie eens uit vrije wil verlaten hebben door jullie verzet tegen God.
En deze laatste opgave voor jullie op aarde is, in vrije wil jullie volledig schikken naar de eeuwige Godheid, omdat jullie eertijds tegen God in opstand kwamen. In liefde te dienen, omdat jullie destijds in liefdeloosheid wilden heersen, weer volkomen te worden door de liefde, omdat jullie je zelf van alle goddelijke eigenschappen hebben beroofd door jullie zonde tegen God.
Jullie moeten weer vol licht en kracht worden, zoals jullie dat waren vanaf het eerste begin.
Want jullie zijn in alle volkomenheid uit God voortgekomen wezens, die echter gespeend zijn van elk inzicht in hun zijn, omdat ze verstoken zijn van alle liefde, omdat ze zich verwijderden van God en zodoende niet meer met Zijn liefde doorstraald konden worden, omdat elke weerstand tegen God ook de straling van Zijn liefde onwerkzaam laat worden, ofschoon Gods liefde voor zijn schepselen eeuwig niet ophoudt. Het ontwikkelingsproces uit de diepte naar omhoog vindt plaats in alles en door alles, wat jullie zien. En zodoende is jullie in het kort de zin en het doel van de schepping verklaard en ook de zin en het doel van jullie leven op aarde. Jullie mogen en moeten dit weten, om bewust het laatste doel op aarde na te streven, zoals jullie echter ook op de hoogte moeten zijn van Degene, die jullie aller God en Schepper is, maar die door jullie als Vader gezien en geliefd wil worden, om jullie nu de kracht van Zijn liefde te kunnen laten toestromen in die mate, dat jullie je oorspronkelijke toestand weer bereiken, dat jullie als Zijn kinderen het leven op aarde beëindigen en tot Hem terugkeren in jullie vaderhuis, om met Hem en vanuit Zijn wil nu te kunnen scheppen en werken, zoals het jullie bestemming is in eeuwigheid. Om jullie mensen nu naar dit weten, dit inzicht te voeren, spreekt Hij zelf jullie aan, Hij laat jullie Zijn woord vernemen, en Hij onderricht jullie door Zijn woord, Hij geeft jullie Zijn wil in overweging, waarvan de vervulling jullie onvermijdelijk weer de graad van rijpheid oplevert die jullie vrijwillig opgegeven hebben. Hij verlangt slechts de omvorming van jullie wezen naar liefde.
Als jullie deze wil van Hem vervullen, dan is ook jullie positieve ontwikkeling gewaarborgd, dan vervullen jullie je aardse opdracht, dan is de weg uit de diepste diepte naar boven met succes afgelegd, zodat jullie weer verenigd zijn met God, van wie jullie je destijds afgescheiden hebben, en dat jullie nu verenigd blijven met Hem tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.5705
22 juni 1953
Materiële instelling
U mensen heeft uw blik tot de wereld gewend en u streeft alleen naar aardse schatten. U zoekt alleen het lichamelijk begeren te bevredigen en u beweegt zich alleen maar op een gebied waarin het materiële overheersend is, maar al het geestelijke zwijgt u dood. Uw lichaam is echter alleen maar het omhulsel van wat bestaan blijft na de lichamelijke dood, uw lichaam is maar voor een korte tijd woning voor uw ziel. Het is de ziel die door het aardse leven tot rijpheid moet komen, die u echter, door uw verlangen naar het materiële, gebrek laat lijden en die daarom in kommerlijke toestand het geestelijke rijk binnen gaat.
De materiële wereld is het rijk van het gekluisterde geestelijke, waar u als mens wel in woont maar wat uw laatste station is voor het binnengaan in het geestelijke rijk. Zolang de wereldse geest in u nog zo sterk is dat u steeds naar aardse goederen verlangt en alleen ijvert en werkt voor de wereld, zolang bent u een slaaf van de materie. Terwijl u die als “heer van de materie” toch overwinnen moet. U gebruikt al uw levenskracht alleen maar om het rijk van Gods tegenstander te versterken, wanneer u de wereld en haar goederen nastreeft.
U moet echter uw levenskracht benutten om voor u geestelijke goederen te verzamelen, schatten te verwerven voor de eeuwigheid. U moet vrijwillig afstand doen van goederen die vergankelijk zijn, die eenmaal van u weggenomen worden en die u niet mee kunt nemen in de eeuwigheid. U moet dus uw levenskracht gebruiken om u onvergankelijke goederen te verwerven waarmee u werken kunt in het geestelijke rijk, die voor u een rijkdom betekenen die u waarlijk zalig zal maken.
U staat hoger dan alle materiële scheppingen, want die zijn alleen geschapen opdat zij u ten dienste staan tot uw voleinding. U mensen echter ontkent de waarde en streeft de wereld na, in plaats van te erkennen dat zij hinderlijk is voor uw geestelijke ontwikkeling. U dient de materie in plaats van dat de materie u dient u laat uzelf door haar beheersen, en wordt tot slaaf van de materie.
En dat betekent dat u uw ziel bereidt voor de dood, dat zij door een sterk omhulsel omgeven is wanneer zij in het rijk hierna ingaat. Dat geen lichtstraal dit omhulsel doorbreken kan en de ziel ontzaglijk lijden moet tot dat omhulsel opgelost is. En dat kan eeuwigheden duren wanneer tenminste dat omhulsel niet meer en meer verhardt, en er voor de ziel geen uitzicht meer bestaat van dit omhulsel bevrijd te worden.
U mensen weet niet wat u uw ziel aandoet als u zo materialistisch ingesteld bent dat u alleen maar wereldse goederen tracht te verkrijgen. Erken toch de vergankelijkheid van deze goederen die u omgeven en denk aan wat onvergankelijk is. Leef uw aardse leven niet tevergeefs, want het is u alleen gegeven voor het rijp worden van uw ziel. Zij is het geestelijke in u dat alleen “geestelijk voedsel” gebruiken kan om zich te ontwikkelen, om zonder omhulsel het lichaam te kunnen verlaten wanneer uw uur gekomen is. Denk aan uw ziel en richt uw begeren naar het geestelijke, want de ziel blijft bestaan terwijl al het aardse vergaat.
Amen
BD.5706
24 juni 1953
Het geloof in God – Openbaring – Waarheid
Ik wil als God en Schepper, als uw Vader van eeuwigheid worden erkend. Op de eerste plaats moet Ik van u mensen het geloof in Mij eisen. U zult de innerlijke overtuiging moeten hebben verkregen, dat u uit de kracht en macht van een Wezen bent voortgekomen, dat in alle volmaaktheid werkt en regeert, onder wiens wil u staat, maar dat in nooit eindigende liefde zich over u buigt, omdat u uit Zijn liefde bent voortgekomen.
Dit geloof moet Ik van u eisen, want dit plaatst u pas in de ware verhouding tot Mij. Vooreerst in de verhouding van het schepsel tot de Schepper, aan wie u zich onderwerpt, en dan in de verhouding van het kind tot de Vader, die u liefheeft en op wie u aanstuurt. Ik wil u niet eeuwig als een van Mij geïsoleerd staand wezen kennen. Ik wil nauw met u verbonden zijn. Ik wil het doel bereiken dat Ik me heb gesteld toen Ik u in het leven riep: met volmaakte goddelijke wezens te werken en te scheppen, die Ik als mijn kinderen oneindig gelukkig kan maken, die Ik liefheb en wier liefde Ik in haar totaliteit bezitten wil.
Het geloof in Mij, die u niet zult kunnen zien en toch onderkennen, is de eerste vereiste, de eerste stap op de weg een waar kind van uw Vader te worden. Want om naar Mij toe te snellen moet Ik tevoren worden herkend. Ik moet mijn schepselen zo voor te stellen zijn, dat ze Mij kunnen liefhebben. Maar Ik kan me pas aan hen openbaren als hoogst volmaakt wezen, wanneer ze in Mij geloven, dat Ik werkelijk en waarachtig besta. En ze kunnen dit geloof verkrijgen, want ze hoeven alleen maar te verlangen de waarheid te vernemen over hun oorsprong, over hun bestaan en over hun bestemming.
Waar Ik dit verlangen in een mens zie, daar is ook een goede bodem voor een sterk overtuigd geloof in Mij. En daar openbaar Ik me op velerlei wijze: door de schepping, door alles wat de mens rondom zich ziet. Ik openbaar me aan hem door middel van gedachten, Ik leer hem de waarheid kennen in elke vorm. Ik leid hem op de juiste weg, waar hij zeker zal vinden wat hij begeert: opheldering over Mij als God en Schepper, als Vader van eeuwigheid.
Ieder mens kan geloven wanneer hij het wil. Maar pas als hij in Mij gelooft, kan Ik op hem inwerken, omdat u als mens, in het stadium van de vrije wil, elke gedwongen geestelijke beïnvloeding bespaard zal moeten blijven, opdat uw ontwikkeling niet in gevaar zal komen. Is echter de mens uit vrije wil tot geloof gekomen, dan zal hij ook de kracht en macht en liefde ondervinden van degene in wie hij gelooft. Want zodra hij Mij erkent heeft hij de weg omhoog betreden, waar hem nu voortdurend hulp van boven tegemoet komt, opdat hij zijn bestemming zal bereiken.
In Mij, dat wil zeggen: in mijn bestaan te geloven, kan ook door levendige werkzaamheid van het verstand tot stand worden gebracht. Want daar heb Ik de mens het verstand voor gegeven, dat hij gevolgtrekkingen maakt uit het bestaan van datgene wat hem als schepping duidelijk zichtbaar is. Hij kan krachtens zijn verstand al een macht boven zich onderkennen, aan welke hij is overgeleverd, die de menselijke wil buiten beschouwing laat, die sterker is dan de mens zelf.
Maar of hij deze macht kan liefhebben, of hij op hem wil aansturen, dat is aan zijn vrije wil overgelaten. En al naar gelang deze wil maakt ook deze macht zich aan de mens bekend. Want Ik wil dat mijn schepselen zalig worden, dat ze de verbinding met Mij tot stand brengen om Mij nu aan hen te openbaren als een God van liefde, wijsheid en macht; als Vader, die naar Zijn kinderen verlangt.
Amen
BD.5710
28 juni 1953
Boek der boeken – Gods woord
De schrift die van Mij getuigt zou meer dan voldoende zijn om de mensen mijn wil te verkondigen, hij zou ze ook naar het licht leiden, naar het inzicht wanneer mijn wil werd nageleefd, en ze zouden gelukzalig worden. Maar dit schrift, het boek der Vaderen, heeft voor veel mensen zijn waarde verloren. Het is voor hen niet meer het boek dat hun mijn woord overbrengt, omdat het ongeloof ook de oorsprong van de schrift betreft, omdat ze niet geloven kunnen dat mijn geest werkzaam was in mijn discipelen en deze geest hen ertoe bracht op te schrijven wat Ik zelf heb gedaan en onderricht toen Ik op aarde was. En daarom beoordelen ze dit woord van Mij niet zoals ze het zouden moeten beoordelen – als boodschap van mijn wil, die van de mensen het vervullen van de geboden verlangt: de liefde tot God en tot de naaste.
Zouden ze maar deze twee geboden erkennen als door Mij aan de mensen gegeven en alleen moeite doen volgens deze twee geboden op aarde te leven, dan zouden ze ook zeker spoedig de juistheid en waarheid van alle andere leerstellingen begrijpen die mijn discipelen in mijn opdracht hebben opgeschreven voor alle mensen. Maar ze leven niet in de liefde en daarom ontbreekt hun het kunnen begrijpen van alles wat de schrift bevat. En daarom twijfelen ze ook aan de herkomst, ze herkennen Mij niet als diegene van wie het woord dat van Mij getuigt, is uitgegaan. Maar ze moeten toch door mijn woord worden onderricht, ze moeten toch op de hoogte zijn van mijn wil en dus rechtstreeks worden gewezen op Diegene die zich op velerlei manieren uit.
Ze moeten weten dat het Mij mogelijk is altijd mijn woord naar de aarde te sturen, dat Ik te allen tijde mensen onderricht door de geest, zoals Ik ook mijn discipelen heb onderricht toen Ik niet meer bij hen was in het vlees. Ze moeten weten dat het gebeuren van het uitgieten van mijn geest niet iets eenmaligs was dat zich alleen aan mijn discipelen voltrok, maar dat Ik steeds weer mijn geest uitgiet in een geopend vat, dat Ik op dezelfde manier, zoals vroeger mijn discipelen, altijd mensen onderricht en hun dus mijn woord doe toekomen, dat weer alleen mijn wil te kennen geeft in de liefde te leven om dan als gevolg van het vervullen van mijn wil de mens in alle waarheid te leiden, hem de samenhang van het geschapene met zijn Schepper, de bestemming en het doel van dit alles te verklaren wat voor de mens duidelijk is, hem dus een omvangrijk weten te geven dat voor de ziel het helderste licht betekent en de weg naar het eeuwige leven zal laten vinden.
Met het toezenden van mijn woord beoog Ik alleen maar dat de mens zich vormt tot liefde. Ook de schrift onderwijst steeds maar de liefde, dus moet die ook van Mij zelf zijn uitgegaan, die de eeuwige Liefde ben. Maar omdat de liefde bekoeld is onder de mensen, zijn dezen ook niet meer in staat de diepere waarde in te zien van datgene wat geschreven staat, ze zijn blind van geest en kunnen totaal niet oordelen. Daarom moeten hun nu weer krachtige verkondigers van mijn woord tegemoet treden die hun weliswaar niets nieuws brengen maar het oude met overtuigingskracht verdedigen en opnieuw kunnen bewijzen, namelijk dat de liefde het eerste gebod is waarvan Ik vraag het te vervullen en dat al het verdere weten, het hogere inzichtelijke weten van de waarheid pas uit de liefde voortvloeit. Het woord van Mij moet weer intensief worden verbreid, want weer zeg Ik tot mijn discipelen die Ik Mij zelf heb uitgekozen: Ga de wereld in en onderricht alle volkeren. Want de mensen moeten mijn evangelie horen, ze moeten weten dat de schrift niet mag worden verworpen, dat hij de waarheid bevat die Ik zelf mijn discipelen door de geest heb verkondigd. Ze moeten weten dat Ik altijd en eeuwig hetzelfde woord naar de aarde stuur en dat mijn woord blijft bestaan, ook al vergaan hemel en aarde.
Amen
BD.5712
30 juni 1953
Verrassend einde, ook voor de gelovigen
Voor velen die op de hoogte zijn, zal het uur van het einde als bij verrassing komen. Want ook zij achten het nog ver weg, omdat het aards gewoel nog geen achteruitgang laat zien, omdat de tekenen van het einde hun niet duidelijk genoeg zijn, hoewel ze het wel voor mogelijk houden dat ze in de eindtijd leven. En ook mijn gelovigen kunnen zich nog niet serieus schikken in de gedachte dat ze het einde beleven zullen. Want ook zij staan nog op de grond van de reële werkelijkheid, ook zij zien de medemensen steeds in bedrijvige drukte en het geestelijke weten komt hun bijna onwerkelijk voor bij het zien van het streven van de wereldse mensen, bij het zien van de aardse vooruitgang en de hoop en verwachtingen van de mensen over de komende tijd. Ook zij zullen dus verrast zijn en beseffen dat het onwerkelijk schijnende werkelijkheid wordt en alle verwachtingen van de mensen verloren gaan.
Het einde zal komen als een dief in de nacht, maar het kondigt zich tevoren aan. Het werpt zijn schaduw vooruit, het zal in het klein al tevoren plaatsvinden. Het zal zich door een natuurcatastrofe van zeer grote omvang aankondigen en deze zal de laatste aanmaning zijn, de laatste verwijzing naar het einde. En al twijfelt u mensen of u wilt het niet toegeven – mijn plan van eeuwigheid staat vast en volgens dit plan wordt alles afgewikkeld in het universum. Het einde zal er plotseling zijn, omdat er geen acht wordt geslagen op mijn aanmaningen en waarschuwingen die waarlijk voortdurend de mensen toekomen om hen niet onvoorbereid het einde te laten meemaken. En dat is toch het doel van mijn aankondigingen, dat de mensen er zich op instellen, dat ze over het einde nadenken en een begin maken met de arbeid aan de ziel, dat ze leven in overeenstemming met de korte duur van het leven van hun lichaam, dat desondanks de ziel de rijpheid kan opleveren.
Ik wil dat al mijn aanmaningen en waarschuwingen verbreid worden. Ik wil dat de mensen daar kennis over toekomt, zoals Ik ook wil dat hun onverbloemd de dag van het gericht en het lot van de van Mij afvalligen wordt voorgesteld. Want de mensen kunnen zelf hun redding bewerkstellingen, het einde hoeft voor hen geen uur van verschrikking te betekenen. Ze kunnen het einde ook rustig tegemoet zien, wanneer ze opvolgen wat hun op het hart wordt gedrukt, wanneer ze zich erop voorbereiden, dat wil zeggen volgens mijn wil nog op aarde leven tot het laatste uur geslagen heeft. Weliswaar kunnen ze dit uur niet meer voor zich uit schuiven, maar ze kunnen het bewust tegemoet zien, omdat dit het einde van de kwellingen betekent voor diegenen die Mij hebben gevonden en alleen de mensen hard zal treffen die met Mij gebroken hebben en daarom ook geen recht meer hebben de aarde te bewonen, die alleen voor het rijp worden van de ziel moet dienen.
Het einde komt net zo zeker als dat de nacht volgt op de dag. De dag is vastgesteld sinds eeuwigheid, maar u weet hem niet. Maar u zult moeten geloven dat vervuld wordt wat Ik aankondigde en steeds nog aankondig door zieners en profeten, dat deze dag nabij is, dat hij u allen zal verrassen en dat u daarom al elke dag als de laatste zult moeten beschouwen om nu bewust te leven en aan uzelf te werken. Dan hoeft u het einde nooit meer te vrezen. Integendeel, u zult vol vertrouwen mijn komen tegemoet kunnen zien, dat u die gelooft, zal verlossen uit grote nood.
Amen
BD.5714
2 juli 1953
Hulp voor zwakke zielen in het hiernamaals
U zult geen uur passief mogen zijn dat u voor de verlossing van het geestelijke zult kunnen gebruiken. Het is werk dat de hoogste graad van naastenliefde betekent, wanneer u de zielen helpt zich uit hun keten te bevrijden. De zielen die zelf te zwak zijn en op uw hulp zijn aangewezen, ongeacht of ze zich nog op aarde bevinden of al in het hiernamaals zijn. U die wetend bent, u zult kunnen helpen. U zult hun datgene kunnen brengen wat hun zelf ontbreekt. U zult hun kracht kunnen bezorgen wanneer u zich liefdevol om hen bekommert, zoals u hen echter ook zult kunnen onderrichten, dat ze de hun overgebrachte kracht steeds alleen maar moeten benutten voor werken van liefde en dat ze daardoor steeds meer kracht kunnen verwerven. Op aarde moeten de mensen eveneens worden aangespoord om werkzaam te zijn in liefde, willen hun zielen zich verlossen uit hun boeien.
Wat u daarom zult kunnen doen om de medemensen of de zielen in het hiernamaals vooralsnog het weten over te dragen, dat en hoe een verlossing mogelijk is, dat zult u niet moeten nalaten, zelfs wanneer u nog niet de uitwerking zult kunnen zien die uw werkzaam zijn tot gevolg heeft. U zult er steeds aan moeten denken dat talloze zielen in zeer grote nood verkeren. En ontbreekt het u op aarde aan gelegenheid uw medemensen te onderrichten, hun van uw rijke weten door te geven of ze aan te manen werkzaam te zijn in liefde, bekommer u dan om de zielen in het rijk hierna die u buitengewoon dankbaar zijn voor uw hulpvaardigheid. Die ook uw onderrichtingen aannemen, die u omringen, omdat ze in uw nabijheid een zekere versterking voelen en die u voortdurend vragen om toevoer van deze kracht. Onderricht ze in gedachten of zet hun het woord Gods uiteen. En u zult dankbare toehoorders vinden en uw arbeid voor God en Zijn rijk zal waarlijk gezegend zijn.
Laat geen uur onbenut voorbijgaan dat u verlossingswerk zult kunnen verrichten. Want de aardse werkzaamheid heeft alleen aardse gevolgen, maar geestelijke werkzaamheid overtreft elk aards resultaat, omdat ze onvergankelijke goederen tot gevolg heeft. Goederen voor welke de zielen u innig dankbaar zijn, zodra ze hebben beseft in welke nood ze zijn of waren. Probeer ook uw medemensen het geestelijke rijk te ontsluiten. Tracht het denken in hen te veranderen. Tracht voor hen gebieden te openen die hun vreemd zijn en help ook hen op de weg die naar het geestelijke rijk leidt. Probeer hun het inzicht over te brengen dat niet het aardse bestaan, maar het leven in het geestelijke rijk na hun dood het eigenlijke leven is waar ze naar moeten streven gedurende het leven op aarde. Gebruik elk uur waarin u zult kunnen werken voor God en Zijn rijk. Want de tijd die u nog overblijft om voor Hem werkzaam te zijn is slechts kort en de geestelijke nood is reusachtig groot. Maar u zult ze kunnen terugdringen als u maar de wil hebt u verlossend bezig te houden, als u zult willen helpen waar hulp nodig is.
Amen
BD.5717
6 juli 1953
Gedachtengolven zijn in overeenstemming met de wil
Er dringen zich zo nu en dan gedachten op die hun oorsprong hebben in het rijk van geesten die zonder licht zijn, die dus omdat zij nog aards gezind zijn, zich ook in de nabijheid van de mensen ophouden, aan wie zij nu hun denken, gericht op materie, trachten over te brengen.
De mens is voortdurend omspoeld door gedachtengolven, maar hij neemt altijd aleen dat gedachtengoed in zich op dat overeenkomt met zijn wil. En omdat de mens, zolang hij op aarde vertoeft, zich ook niet geheel van het aardse los kan maken, is het dus begrijpelijk dat ook die wezens die nog aards gezind zijn, toegang hebben tot zijn gedachtenwereld.
Ze dringen echter bij geestelijk strevende mensen niet vaak door de gedachten, beroeren hen wel maar blijven niet lang vast zitten, want zij maken geen indruk op deze mensen. Er is dus bij mensen die het geestelijke nastreven geen gevaar als zich zo nu en dan zulke wezens op de voorgrond dringen om gehoor te krijgen, omdat de geestelijke wereld – de wezens van het lichtrijk – reeds een veel grotere invloed heeft en gewillig aangehoord wordt, die ook steeds weer aardse gedachten verjaagt om zichzelf te openbaren.
Alleen een ding mag de mens niet verzuimen: zichzelf te observeren en zo goed als mogelijk aardse gedachten te weren, als hij een geestelijke verbinding tot stand wil brengen. En hij moet geestelijke gedachten niet met aardse vermengen. Hij zelf geeft daar aanleiding toe als zekere wezens tussenbeide komen, zodra hij zich niet losmaakt van de wereld, zodra hij zich niet in de stilte terugtrekt en zich in zijn gedachten los maakt van alles wat hem omgeeft. Daar kan de mens de gedachten weren die hem niet zinnen. Hij behoeft daartoe maar een korte bede tot God op te zenden om bescherming en hulp – en ieder nabij komen van deze aards gezinde wezens wordt afgeweerd door lichtwezens, die dan daar het recht toe hebben een muur te vormen om die mens die zich met hen verbinden wil. Dan is iedere verkeerde of aardse beïnvloeding onmogelijk en is het hart geopend voor het geestelijk goed dat binnenstroomt en dat altijd volgens de waarheid is.
Zodra de mens de samenhang kent, de aanstraling door middel van gedachten van wezens uit beide rijken, zal hij zichzelf als hij het ernstig meent, gadeslaan en beschermen voor gedachtengolven die niet goed voor hem zijn. Want de wil van de mens is doorslaggevend welke wezens bij hem binnenkomen. De wil verzekert hem echter ook de waarheid, zodra zijn wil zich naar die wezens toekeert die in het licht staan en nu het recht hebben en de opdracht van God, hem licht te verschaffen.
Geestelijk goed nu zo te ontvangen om het aan de medemensen door te geven is een ambt met grote verantwoordelijkheid, dat ook alleen die mensen mogen uitoefenen die van ernstige wil zijn om alleen de zuivere waarheid te ontvangen en te willen verspreiden.
Aan deze wil wordt altijd voldaan en daarom steeds de onwetende krachten de toegang belet, als de mens zich voor het in ontvangst nemen van de waarheid aan de geestelijke krachten overgeeft. Dan zal hij beschermd zijn tegen iedere dwaling daar God zelf allen zegent die naar de waarheid verlangen en deze verbreiden willen, en omdat Zijn zegen ook de zuivere waarheid garandeert, dus beschutting is tegen misleiding beschutting tegen de krachten van de duisternis.
Amen
BD.5719
9 juli 1953
Geloofsstrijd – Antichrist – Tegengestelde arbeid
Er moet krachtig tegen in gegaan worden wanneer de antichrist zijn laatste werk begint, namelijk aan ieder geestelijk streven een einde te maken. Als hij openlijk tegen God in gaat, als hij elk geloof tracht uit te roeien en zodoende zijn gezindheid duidelijk als tegen Christus gericht, herkenbaar is. Dan moeten alle krachten in de hemel en op aarde actief worden, want dan begint de zwaarste strijd die de volgelingen van Jezus ooit beleefd hebben.
Dan begint de laatste geloofsstrijd die het einde inluidt en met de grootste hardheid en brutaliteit gevoerd wordt, omdat satan zelf tegen God opstaat om Hem ten val te brengen en zichzelf op Zijn troon te verheffen. Maar dan zullen ook alle dienaren van God op aarde grote ondersteuning ondervinden van de kant der lichtwereld, want dan moet ijverig gearbeid worden om alle aanvallen van de vijand te weerleggen, om Jezus Christus openlijk te verkondigen en Hem voor de wereld te belijden. Dan wordt er geen verborgen spel meer gespeeld, dan zal het duidelijk worden wie in God gelooft en Hem liefheeft, wie zo sterk is dat hij Jezus Christus als zijn enige Heer erkent en de bevelen van de tegenpartij niet vreest. En dan zal iedere verkondiger van de liefdesleer, het woord van God, dubbel gezegend zijn, want dan verricht hij ook een zeer noodzakelijke arbeid. Hij verkondigt God, die men verloochenen wil met overtuiging. Hij strijdt voor Hem en vreest hen niet die hem daarvoor zelfs met de dood bedreigen.
Maar zulk een arbeid kan alleen gedaan worden door hem die het ware inzicht heeft, die overal van af weet, ook van de tekenen van het einde. Die daarom niet anders kan dan voor Jezus Christus en Zijn verlossingswerk op te komen, omdat hij door Zijn liefde en genade gegrepen is en Zijn werken gewaar wordt. Dat geeft de kracht die hem tot alles in staat stelt zelfs tot een openlijk belijden van zijn geloof, dat voor hem echter het bitterste lot op aarde betekent.
Maar hij vreest dit zware lot niet omdat hij tot inzicht is gekomen en voor niets meer bang is op deze wereld. Hij heeft de juiste Heer herkend en geeft voor Hem als het nodig is met vreugde zijn aards leven. De tegengestelde arbeid die van Gods strijders verlangd wordt is: ophelderend te werken waar twijfels bestaan, zielen trachten te winnen zodat die zich aan Jezus Christus willen toevertrouwen. Aan Hem, die hun aller Redder en Heiland is en die hen ook uit aardse nood en verdrukking zal bevrijden, als het einde gekomen is.
En hun arbeid bestaat daarin: de ingeziene waarheid te verspreiden en moedig op te treden tegen kwaadsprekers en lasteraars, tegen aanhangers van dwaalleren en tegen allen die de liefdeleer van Christus vijandig gezind zijn. Hun opdracht is “licht” te verspreiden omdat de donkere nacht van de geest de mensen omringt. Er zullen dan ook nog mensen zijn die besluiteloos zijn waar zich naartoe te wenden, en hun God zo voor te stellen zoals Hij in waarheid is, behoort ook tot de arbeid voor het rijk van God. De zuivere waarheid kan en zal haar uitwerking niet missen op een hart dat naar de waarheid verlangt, want het gaat om die weinige weifelaars die bijzonder liefdevol behandeld moeten worden – opdat zij zich bij uw kamp aansluiten en van u vrienden worden in plaats van vijanden. De antichrist zal in de laatste geloofsstrijd wapens gebruiken waaraan elke liefde ontbreekt, u echter moet met ijver vechten met de wapenen van de liefde. U moet proberen hun te geven wat u reeds bezit, wat u van God ontvangen heeft, Zijn woord, dat op een ieder zal inwerken naar zijn wil.
Wie ernstig naar licht verlangd zal het ook verkrijgen, en wie licht bezit weet ook hoe zijn houding moet zijn in de dagen dat Gods tegenstander woedt en alle zielen voor zich tracht te winnen. Deze strijd zal weliswaar ongelijk zijn want u bent maar een kleine groep, uw tegenstanders echter zijn talloos. Maar u bezit meer kracht, want u ontvangt ze direct van God en ze kan de sterkste vijanden overwinnen, en u kunt door een sterk geloof tegenover uw tegenstanders getuigen over Hem en Zijn macht. En u kunt daardoor ook de weldoordachte plannen van Gods tegenstanders verijdelen, want de kracht van het geloof kan ook nog voor het einde uw vijanden overwinnen en zij kunnen zich ook vrijwillig aan u overgeven, zij kunnen naar uw kant overlopen en zijn dan gered voor eeuwig.
Amen
BD.5720
10 juli 1953
Het juiste gebed – Kinderrelatie
Geloof het, mensen, dat jullie bij Mij alles bereiken, als jullie op de juiste manier tot Mij bidden. Een aardse vader wijst zijn kind dat hem vol vertrouwen om iets vraagt niet af. Een aardse vader kan het kind niets weigeren, omdat hij het innig liefheeft en ook de liefde van het kind wil bezitten. Maar een aardse vader is een man met zwakheden en tekortkomingen, afgemeten aan uw Vader in de hemel, wiens liefde veel dieper is jegens Zijn kinderen, naar wier liefde Hij vanaf het begin heeft verlangd. Wat Mijn kinderen van Mij scheidt, is hun wil, die zich op Mijn tegenstander richtte en waarnaar Ik verlang. En Ik erken dat deze wil Mij geldt wanneer een mens Mij aanroept in gebed, wanneer het gebed juist is, wanneer het de roep van het kind tot de Vader bewijst. Dan is de mens op de weg van terugkeer tot Mij, dan heb Ik Mijn kind reeds teruggewonnen, en dan is Mijn liefde tot alles bereid om ook de liefde van Mijn kind te winnen, opdat het zich nimmer meer van Mij afkeert.
Maar de gebeden van de mensen zijn zelden wat ze zouden moeten zijn. Zij bidden nog wel tot hun God, maar niet tot de Vader, en hun gebeden hebben geen kracht omdat het hun ontbreekt aan kinderlijk vertrouwen en ook aan geloof dat Ik hen zal verhoren. En dit is geen teken van de juiste kinderrelatie, zij zijn nog te ver van Mij verwijderd, zij trachten slechts des te ongeloviger te zijn als hun gebed tevergeefs was. Leer eerst de Vader in Mij herkennen en spreek dan tot Mij, dan zullen jullie zelf ondervinden hoeveel doeltreffender jullie gebed is. Door jullie tegenspoed zullen jullie je ervan bewust worden dat jullie niets zelf kunnen doen uit eigen kracht en dat jullie in jullie hulpeloosheid moeten en kunnen gaan tot Degene die machtig is, die de Vader van jullie allen is, die jullie kan en ook wil helpen omdat Hij jullie liefheeft. In dit bewustzijn zullen jullie je als Zijn kinderen voelen en nu nederig en innig jullie nood aan Hem voorleggen, en Hij zal jullie helpen, trouw aan Zijn belofte: “Vraag en het zal u gegeven worden. Klop en er zal voor u opengedaan worden”
Amen
BD.5723
14 juli 1953
Tekenen van het einde
Maak uzelf geen valse hoop en verwacht voor u geen vooruitgang meer die duurzaam is. Alles wat u bezit en alles wat u zich verwerft zal u weer ontnomen worden, een onmetelijke ellende zal over de mensen komen waar zij zich ook zullen bevinden – want het loopt naar het einde toe. Waar de mensen hun have en goed behouden en waar zij aards schijnbaar in zekerheid leven, daar zwaait mijn arm met een tuchtroede over de mensen – want overal probeer Ik opvoedend op de mensen in te werken naar gelang hun wil en levenswandel is. Niemand zal zich over zijn leven kunnen verheugen behalve de weinigen die het juiste inzicht hebben, en zich daardoor ook durven verheugen op het einde. Het einde sluit een tijdperk af, waardoor een nieuw leven in het paradijs ontsloten wordt, en daarom mag daar vurig naar verlangd worden door de mijnen.
Maar waar de mensheid in de zonde leeft is ook een vooruitgang te zien echter van tegenovergestelde werking, want deze vooruitgang is een middel van satan de mensen meer en meer volgzaam aan hem te maken. Het is de koopprijs voor hun zielen die weer verloren gaan voor eeuwig lange tijden. Wanneer u mensen deze wereldse vooruitgang kunt bemerken weet dan, dat het einde niet ver meer af is. U zult het constateren waar geen geloof en geen liefde is, waar mijn tegenstander duidelijk heerst en waar zonder bedenken tegen het geloof en tegen de mijnen wordt opgetreden.
Daarom zal in de gehele wereld de grootste ellende naast een zondig luxueus leven te vinden zijn, en in de gehele wereld zal de liefdeloosheid de overhand krijgen en de liefde verdrukt worden. In de gehele wereld zal de zucht naar materie duidelijk te zien zijn, en zij die streven naar het geestelijke worden vijandig behandeld. Overal zullen vernietigingen in kleine en grote omvang te bemerken zijn, overal zal er een ongewone omwenteling zijn waar te nemen hetzij natuurlijk of menselijk veroorzaakt. Alles zal uit zijn baan losbreken en er zullen dingen gaan gebeuren waarvoor niemand een verklaring vindt. Er zullen duidelijk krachten aan het werk zijn die de mensen vrees aanjagen omdat zij zich hier machteloos tegenover voelen. Op iedere wijze zal er ingewerkt worden op de besluitelozen, want zij die in de zonde voortleven leggen zulke gebeurtenissen naast zich neer en zij laten zich niet in hun levenswandel storen. Zij honen en lachen en houden redevoeringen tegen God op ’n onbeschrijfelijk frivole manier. En allen die wereldsgezind zijn stemmen hiermee in, want de materie heeft hen vast en laat hen niet meer los. Zij trachten voor zichzelf bezit, lust en aanzien af te dwingen, zij deinzen er niet voor terug hun medemensen te verraden en ze aan de ellende over te leveren.
De wereld is vol van duivelen en kan niet langer blijven bestaan. Ik ken echter iedere ziel en Ik roep er nog vele op voordat het einde komt. Ook het vele plotselinge sterven betekent voor de mensen een bange tijd en groot leed, waardoor ook nog enig succes behaald kan worden. Want uit het geestelijke rijk zullen de zielen nog invloed uit kunnen oefenen op de mensen van de aarde, en het zal menige afgescheiden ziel gelukken het bewustzijn van de achtergeblevenen te veranderen en op het geestelijke rijk te richten. Dan was ook dit leed weer een genade die redding bracht aan veel zielen. Mensen geef acht op dit alles en verwacht van de toekomst geen verbetering van uw aardse welstand, want dit zou voor u geen goed teken zijn, tenzij u staat al aan mijn kant en beleeft de laatste tijd bewust. Maar de meeste mensen moet Ik hard aanpakken om ze voor het ergste te behoeden – voor het storten in de diepte als het einde is gekomen.
Amen
BD.5724
15 en 16 juli 1953
Verlossing door Jezus Christus
Ieder mens kan zich verlossen, wanneer hij het wil, maar hij kan het niet zonder Jezus Christus. Dus is Jezus Christus de Verlosser, maar als de mens het zelf niet wil, is het verlossingswerk aan het kruis voor hem voor niets gebracht. De menselijke wil laat het pas werkzaam worden, de menselijke wil moet onvoorwaardelijk naar een verlossing door Jezus Christus streven, dan pas is de zekerheid gegeven, dat hem verlossing ten deel valt. Geen mens is er van uitgesloten, geen mens hoeft onvrij te blijven, want daarvoor stierf de mens Jezus aan het kruis, zodat de gehele mensheid – de mensen uit het verleden, het heden en de toekomst – verlossing ten deel valt van haar schuld en er is geen mens van uitgesloten. Maar tegen de wil van de mens gaat zijn verlossing niet door en de wil krijgt pas versterking door Jezus Christus. Daarom moet Hij onvermijdelijk worden erkend als Gods Zoon en Verlosser der wereld, daar anders niet Zijn hulp wordt afgesmeekt; daar er anders geen aanspraak wordt gemaakt op de genaden van Zijn werk van verlossing. Want de niet verloste toestand van de mensheid bestaat hierin, dat hij door een duistere macht is geketend, dat de wil voor het goede wordt onderdrukt en dat hij aan diegene gebonden is, die zijn heer is, dat hij diens wil uitvoert en dus zondigt tegen de wet van de goddelijke ordening, dat hij liefdeloos denkt en handelt.
Het is de wil van de mens, die nog gebonden is, die verkeerd is gericht. Vanuit verkeerde liefde verlangt hij alleen dat, wat hem omlaag trekt, maar niet wat hem omhoog tilt. Zijn ketenen trekken onophoudelijk naar beneden en wil hij naar boven, dan moet hij vrij worden van die ketenen, vrij van die macht, die hem gebonden houdt. Hij moet verlost worden en kan zich verlossen door de kracht van de liefde. Maar deze is uitermate zwak in een mens en kan alleen versterking ondervinden, wanneer de mens zich wendt tot Diegene, die die macht heeft overwonnen door Zijn dood aan het kruis; wanneer hij de Heer aanroept, tegen wie die ander het moet afleggen – Jezus Christus, de goddelijke Verlosser en Bedwinger van de dood, van de gekluisterde toestand en de krachteloosheid. Deze heeft door Zijn dood aan het kruis onbeperkte genaden verworven, die Hij uitdeelt aan ieder, die ze begeert. En met gebruikmaking van deze genade ondervindt de wil versterking, die de mens in staat stelt werken van liefde te doen, om de kracht uit God te verkrijgen, die hem onvermijdelijk helpt opwaarts te gaan en die hem bevrijdt uit de boeien, die hem gebonden hielden. Hij heeft zichzelf door Jezus Christus verlost. Anders gezegd: hij was bereid zich door Jezus Christus te laten verlossen; aan Zijn kruisoffer deelachtig te worden. Hij is door het bloed van Jezus vrij geworden van alle schuld, die hem onder het gezag terecht liet komen van de macht, die Gods tegenstander is en daarom ook door God zelf moest worden overwonnen.
Wanneer nu Jezus Christus niet wordt erkend als Gods Zoon en Verlosser der wereld, dan houdt de tegenstander Gods de macht over de mensen, hetzij op aarde of ook in het hiernamaals. En wel is dit zo te verstaan, dat de ziel in een sfeer blijft, waar eeuwig geen licht straalt; dat ze eeuwig niet tot inzicht komt, dat ze onvrij en krachteloos is en haar toestand zelf niet meer kan veranderen; dat ze ongelukkig is – zolang, tot er haar een Redder nadert. En deze Redder is wederom Jezus Christus, want alleen Hij heeft de kracht om de ziel te bevrijden uit de macht van Zijn tegenstander. Maar weer moet de ziel dit zelf willen, ze moet Hem roepen, als haar door een uitermate zwak glimpje licht als in een flits de herinnering aan de mens Jezus bovenkomt, die op aarde als Redder en Verlosser der mensheid werd gezien. Door haar roepen erkent ze Hem. Het is een roepen uit de grootste nood, dat de Verlosser verneemt en Zijn reddingswerk komt nu ook deze ziel ten goede: Hij brengt haar bevrijding uit haar kwelling.
U, mensen op aarde, zult niet aan Jezus Christus mogen voorbijgaan, want u vertraagt alleen uw redding, die toch eens bij u moet plaatsvinden, want u zult niet zonder Jezus Christus verlost kunnen worden, maar u zult zelf moeten willen, door Hem verlost te worden. Op aarde kan deze wil in u worden gewekt, wanneer u juist wordt onderricht over Hem, over de betekenis van Zijn kruisdood en uw instelling tegenover het verlossingswerk, want voortdurend zorgt Hij ervoor, dat de mensen Hem niet vergeten en de verwijzingen naar Hem zullen in de laatste tijd zo nadrukkelijk te vernemen zijn, dat ieder mens er eens ernstig over zou moeten nadenken, of hij zijn houding tegenover Jezus Christus kan verantwoorden. Hij moet opheldering wensen over het probleem menswording van God en de verlossing, dan zal hij ook een hem passende opheldering ontvangen. Maar hij moet zich niet toemeten, een voorbarig oordeel uit te spreken en alles te verwerpen, wat met Jezus Christus verband houdt. Eens móet hij de weg naar Hem nemen.
Maar uitermate smartelijk is zijn berouw, wanneer hij pas in het hiernamaals zijn dwaling inziet, wanneer hij zijn kwellende toestand voor zichzelf verlengt door zijn afweren van Diegene, die alleen hem kan bevrijden uit zijn nood. Zodra de mens op aarde of ook in het hiernamaals de weg naar Jezus Christus inslaat, gaat hij zijn verlossing tegemoet. Maar zonder Jezus Christus blijft hij eeuwig in de duisternis. Hij kan pas uit het graf des doods opstaan, wanneer hij Hem erkent, die de dood heeft overwonnen. Hij kan pas gelukkig worden, als hij zich door zijn wil zal laten verlossen door het bloed van Jezus.
Amen
BD.5726
13 juli 1953
Een sterk geloof – Het navolgen van Jezus
Volg Mij na en u zult een onwrikbaar geloof verwerven. Doch het geloof kan in de mens niet eerder levend worden dan dat hij een leven in liefde leidt, dan dat hij de weg gaat die Ik zelf gegaan ben op aarde, de weg van onbaatzuchtige naastenliefde. U kunt voor uzelf ook wel een verstandelijk geloof verwerven, dat wil zeggen: door met het verstand, door logische gevolgtrekkingen in uzelf overtuigd te worden van Mij als Schepper en Bewaarder, of ook van Hem, die zich voor u aan het kruis liet slaan. U gelooft dan ook, maar kunt met zo’n geloof niet veel beginnen. Het is dan enkel een vaststelling van feiten die weliswaar ook niet bewezen kunnen worden, maar u toch niet meer laten twijfelen. Wat echter is een levend geloof?
Het is een geloof dat leeft en waarvan het leven wordt bewezen of bevestigd door daden van ongewone aard. Een geloof dat zich in staat acht tot iets ongewoons in het vaste bewustzijn het met mijn ondersteuning ook tot stand te brengen. Een levend geloof bewijst zijn kracht, het stelt zonder twijfel mijn hulp voorop, en de mens is in staat door zo’n geloof dingen te volbrengen die als een wonder worden gezien en die toch slechts de uitwerking van een levend geloof zijn. En zo’n geloof is alleen te verkrijgen door een leven van onbaatzuchtige naastenliefde naar mijn voorbeeld op aarde, omdat de liefde de kracht is die alles bewerkstelligt. Wie in de liefde leeft neemt zoveel kracht van Mij in ontvangst dat hij haar op de een of andere manier zou willen laten werken. Door zijn liefdadigheid voelt hij ook mijn tegenwoordigheid, en dit bewustzijn laat hem ook alles wat zijn hart hem ingeeft ten uitvoer brengen.
Liefde en een levend geloof zijn onafscheidelijk. Daarom moet aan de mensen op de eerste plaats de liefde gepredikt worden opdat zij tot dit levend geloof komen. Want het verstandelijk geloof is geen vervanging voor het levend geloof, want het eerste zal falen zodra de mensen geconfronteerd worden met grote nood. Het zal verschrompelen en de mens zal in de ware zin van het woord kleingelovig zijn – misschien zelfs zijn geloof opgeven, omdat hem de kracht van de liefde ontbreekt. Om een vast geloof worstelen en proberen het te bereiken wil zeggen: zich steeds meer te oefenen in liefde, zichzelf te overwinnen en de eigenliefde in onbaatzuchtige naastenliefde te veranderen. Dìt vraagt een strijd tegen alle begeerten, maar deze strijd levert een hoog loon op, want wie een levend geloof heeft, kent geen angst, geen zorgen en geen twijfel meer. Hij voelt zich geborgen in Mij, in wie hij gelooft. Hij voelt zich niet meer eenzaam maar gaat elke stap met Mij – Degene die in hem leeft en alles met hem tot stand brengt. Wie een levend geloof heeft is overwinnaar over leven en dood, want hem staat de kracht uit God ter beschikking. Hij is zo innig met Mij verbonden dat hij zich steeds van mijn kracht bedient en alles volbrengt, omdat hij gelooft.
Amen
BD.5727
19 juli 1953
“U moet volmaakt worden, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is”
U moet volmaakt worden, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is. Dat is waarlijk een uitspraak die u zou kunnen doen twijfelen over zijn herkomst uit Mij. Want hoe u mensen ook geaard zult mogen zijn, er zal zich wel niemand aanmatigen mijn volmaaktheid te bereiken. En daarom zijn deze woorden voor u onbegrijpelijk en komen ze u voor als niet uitvoerbaar. En toch zijn ze eenvoudig te verklaren: dat u zich alleen tot liefde zult moeten vormen.
De liefde is mijn eigenlijke Ik. En hebt u zichzelf tot liefde gevormd, dan bent u ook een goddelijk wezen geworden en iets goddelijks is ook volmaakt te noemen. De liefde is het goddelijke, omdat ze mijn Oerwezen is. En wat dus vervuld is van liefde, moet bijgevolg ook vervuld zijn van God, dat wil zeggen: alle goddelijke eigenschappen in zich hebben die het als een volmaakt wezen bestempelen.
Als mens bent u nog zo gebrekkig gevormd, omdat u zich eens heeft ontgoddelijkt door verkeerde wil en afwijzing van de liefdekracht uit Mij. U hebt zelf de liefde verspeeld en bent bijgevolg onvolmaakte schepselen geworden die niet meer als mijn kinderen konden worden beschouwd toen ze van Mij afvielen. En ofschoon u niet meer in de uiterste diepte smacht, ofschoon u dichter bij Mij bent gekomen, bent u toch nog zonder liefde en daarom ook nog zo onvolmaakt. En daarom wordt u voortdurend gemaand uw wezen te veranderen, te streven naar volmaaktheid, die alleen kan worden bereikt door zelfvorming tot liefde.
Want de liefde is de aanpassing aan Mij. En Ik ben de eeuwige Liefde. Wel is het voor een mens die nog in de verkeerde liefde leeft – in de eigenliefde – heel moeilijk deze achter te stellen en de verkeerde liefde te veranderen in goddelijke liefde, die zonder enig eigenbelang werkzaam is. En daarom is het dus voor hem ook moeilijk voor te stellen, de volmaaktheid van de Vader in de hemel te bereiken. Maar ze is te bereiken door Jezus Christus aan te roepen, die alle zwakken te hulp komt die Hem om hulp vragen.
Wat Ik van de mensen verlang, kan vervuld worden. Alleen kan de wil van de mens te zwak zijn om mijn verlangen serieus in acht te nemen. En voor deze verzwakte wil is er versterking door Jezus Christus. Ik zelf help dus ieder die serieus de volmaaktheid wil bereiken. Want Ik haal diegene die naar de Vader verlangt naar me toe. Ik help hem, dat zijn hart week wordt en tot hulp bereid, dat hij zelf een werk van liefde als een stil geluk ervaart. En Ik spoor hem altijd aan werkzaam te zijn in liefde, zonder echter zijn vrije wil aan te tasten.
De wil van de mens blijft vrij, zal echter sterker worden hoe inniger hij zich bij de Heiland en Verlosser Jezus Christus aansluit, die hij nu in staat is lief te hebben. Hij komt dus door de liefde steeds dichter bij Me, tot hij zijn wezen vergoddelijkt en hij zich steeds meer vervolmaakt en – als hij zich door de liefde innig bij Mij aansluit – hij met mijn liefdekracht helemaal is vervuld en dus volmaakt is zoals de Vader in de hemel volmaakt is.
De mens keert in zijn oertoestand terug, want hij is in alle volmaaktheid uit Mij voortgekomen. Hij is geschapen naar mijn evenbeeld, waaronder de geestelijke volmaaktheid is te verstaan. En hij kan dit ook zeer zeker weer bereiken door het vervullen van mijn wil tijdens zijn leven op aarde, door het vervullen van mijn geboden van liefde, die de mens enkel de weg wijzen volmaakt te worden, om voor eeuwig tot de Vader terug te keren, uit wiens liefde hij eens is voortgekomen.
Amen
BD.5729
21 juli 1953
Het benutten van de tijd van genade voor het einde
U zult het einde niet meer tegen kunnen houden, want de tijd is vervuld die God heeft bepaald sinds eeuwigheid, uw wil kennend die onstuitbaar op de diepte afgaat en daarom opnieuw moet worden gebonden. Wat de enkeling nog kan doen is zichzelf zo vormen, dat hij niet tot diegenen behoort die het slachtoffer worden van een nieuwe verbanning en ook op de medemensen zo in te werken dat ze voor het ergste oordeel gespaard blijven.
De tijd is vervuld. Dat betekent, dat de dag van het einde, de dag van de ontbinding van de materiële scheppingen op deze aarde, op elk ogenblik kan worden verwacht, ook wanneer u mensen geen tijd is vermeld, omdat dit weten alleen maar een heilloze verwarring zou aanrichten, maar voor niemand tot voordeel zou zijn. Doch het komt zoals het u verkondigd werd. En de laatste dagen gaan als in een ogenblik voorbij, want ze zijn alleen het einde van datgene wat u lange tijd tevoren werd voorzegd.
Het zijn al dagen van het gericht en ieder die met open ogen om zich heen kijkt, herkent dit. Maar wat nu alleen enkelingen overkomt, dat zal zich over alle mensen uitbreiden. Leed, benauwenis, doodsangst, nood en vertwijfeling. Ieder mens zal het meemaken, want de krachten van de hel zijn losgelaten en woeden en wakkeren aan waar er nog iets te verwoesten valt. En ze vinden steeds voor hen dienstbare mensen, door welke ze op elke manier schade kunnen aanrichten.
Maar ieder mens kan zich hulp verschaffen bij God. Ieder mens staan goede geestelijke krachten terzijde, die hij maar hoeft aan te roepen opdat ze hem beschermen voor gevaren voor lichaam en ziel. Wie zich aan God en Zijn lichtboden toevertrouwt, kan vol vertrouwen het einde tegemoet zien. De tijd is vervuld die u mensen gegeven werd voor het rijp worden van uw ziel. En de dag van het einde is vastgesteld sinds eeuwigheid. Maar u kent hem niet en u zult daarom ook nu nog kunnen beginnen aan het werk om u om te vormen. Want elk uur dat u uw gedachten naar boven richt, dat u de verbinding tot stand brengt met de geestelijke wereld uit welke u afkomstig bent, is voor u van nut.
Probeer alleen uw gedachten los te maken van de wereld. Laat u niet door de wereld en haar goederen beheersen, opdat de materie niet uw lot wordt voor eeuwige tijden. Laat uw gedachten opwaarts zweven en probeer deze hoogte te beklimmen. U zult het kunnen, omdat ontelbare geestelijke krachten u behulpzaam zijn, omdat ze u dragen als u hen daarom vraagt. U zult de wereld kunnen overwinnen, wanneer u het maar ernstig wilt.
Benut elke dag die u nog gegeven is als een buitengewone gave van genade. Maar houd er rekening mee, dat elke dag voor u de laatste kan zijn en dat nog slechts een hele korte tijd u scheidt van het einde van deze aarde. Want niet alleen een enkeling, maar alle mensen is het einde beschoren, opdat de wet van de eeuwige ordening vervuld zal worden. En deze wet is gegeven sinds eeuwigheid.
Wat u mensen dus voor uitstel aanziet, is in het plan van eeuwigheid inbegrepen. En het is slechts in zoverre als vertraging te beschouwen, dat de mensen al vóór de tijd het geestelijke dieptepunt hebben bereikt, dat een ontbinding van de aarde tot gevolg heeft. Maar God is barmhartig en Hij oordeelt niet vóór de tijd. Hij probeert in Zijn liefde nog steeds mensen te redden en Hij schenkt ongewone genadegaven die tot de redding moeten bijdragen.
Maar Hij stapt niet af van de dag van het oordeel en kondigt het met steeds meer aanmaning en waarschuwing aan. Maar Hij vindt weinig geloof en het einde komt steeds dichterbij. En het zal de mensheid verrassen, ondanks alle voorspellingen van Zijn zieners en profeten. En alleen hij die gelooft, zal zalig worden. Alleen wie gelooft, bereidt zich voor, hoewel hij het uur niet kent dat de Heer zal komen. Maar hij verwacht Zijn komen en hij houdt vol tot het einde.
Amen
BD.5733
28 juli 1953
Jezus Christus, Leidsman op de goede weg
Er wordt u waarlijk de goede weg gewezen, als u maar bereid bent hem te gaan. Dan hoeft u zich alleen maar aan mijn leiding toe te vertrouwen en u zult in de richting van de goede weg worden geduwd, omdat Ik er alleen maar op wacht dat u zich bezint en dat u zult willen doen wat uw eigenlijke opgave is op aarde, dat u zult willen dat uw wandelen op aarde juist en rechtmatig is. Dan neem Ik zelf de leiding over u, want uw huidige wil geeft Mij zelf dit recht. Als mens Jezus ben Ik u deze weg voorgegaan, als mens Jezus toonde Ik u het doel, dat u ook zult moeten nastreven. Als mens Jezus heb Ik u het bewijs geleverd wat een mens kan volbrengen als hij die weg gaat.
En daarom breng Ik u steeds weer Zijn weg over de aarde onder ogen, Ik wijs u op Hem die Ik tot u naar beneden zond, dat Hij u zal helpen dezelfde weg te gaan, omdat alleen deze weg naar Mij leidt, naar uw God en Vader van eeuwigheid. Hij heeft het doel op aarde bereikt, Hij steeg als volmaakt wezen – als omhulling van Mij zelf – op naar de hemel en Ik liet mijn discipelen op aarde deze gebeurtenis meemaken opdat ze er een bewijs van hadden wat een mens op aarde kan bereiken, opdat ze Mij zelf konden zien in Jezus Christus, die zich voor eeuwig met Zijn hemelse Vader had aaneengesloten en dus verenigd was met Mij voor alle eeuwigheid.
En Ik wil dat u allen zich met Mij verenigt, dat u allen terugkeert naar Mij als mijn kinderen, dat u allen de weg gaat die alleen leidt tot in het vaderhuis, waarvan u eens bent uitgegaan. Maar u dwaalt rond en weet deze weg niet. U vindt hem niet omdat u hem niet zoekt. U leeft op aarde en bent u niet bewust van uw bestemming. U gaat over een brede straat die nooit naar het doel voert, omdat het niet de weg is die Jezus is gegaan. En daarom moet Ik u steeds weer boden zenden die u de juiste weg moeten wijzen, die u willen leiden op de goede weg.
Ik moet u mensen vertrouwd maken met het woord van Jezus Christus dat Hij in mijn opdracht op aarde onderrichtte, het woord dat Ik zelf door Hem sprak tot de mensen die er naar luisterden, omdat ze geloofden in Mij, die uit Hem sprak. Dit woord van Hem zal u weer op de goede weg wijzen en naar dit woord van Hem zult u moeten luisteren, omdat het getuigenis aflegt van Mij, die zelf de Weg ben, de Waarheid en het Leven. En als u naar dit woord zult luisteren, wordt u de weg gewezen die naar het doel leidt en niemand zal kunnen zeggen, zonder leiding te zijn gebleven op aarde, die zichzelf helemaal aan Mij heeft toevertrouwd, die Mij bereiken wil en de wil heeft geen nutteloos leven te leiden maar het doel te bereiken dat hem is gesteld voor zijn leven op aarde. Altijddurend worden u aanwijzingen toegestuurd, omdat Ik geen mens aan zijn lot overlaat. Integendeel, Ik ben bezorgd om allen, dat ze de goede weg vinden, maar Ik kan Me niet ontfermen over wie zonder verantwoordelijkheidsbesef verder leeft, want om hem te kunnen leiden, moet hij zich in vrije wil aan Mij toevertrouwen. Waar deze wil ontbreekt, blijf Ik op de achtergrond.
Maar steeds wordt het hem gemakkelijk gemaakt de goede weg te betreden, maar nooit wordt er dwang uitgeoefend. Steeds verlang Ik zijn eigen wil, om dan zijn hand te kunnen vastpakken en hem naar boven te begeleiden, want Ik kan u wel raad geven en helpen, maar dwingen zal Ik u niet.
Amen
BD.5737
3 augustus 1953
Hulp voor verdwaalden op aarde en in het hiernamaals – Voorbede
Gebruik al uw kracht om hulp te brengen aan de mensen die in de duisternis op aarde rondgaan, evenals de zielen in het hiernamaals die nog niet verlost zijn en ook uw hulp nodig hebben om tot het licht te geraken. Laat geen uur voorbijgaan zonder aan deze zielen te denken. Dat wil zeggen: richt uw dagtaak zo in, dat u steeds ook hun zoveel tijd schenkt om een stil gebed aan hen te wijden, hen te wijzen op Jezus Christus, of ook opheldering te brengen aan de mensen op aarde die u gehoor schenken. Wees te allen tijde arbeider in de wijngaard van de Heer. Laat uw voornaamste bezigheid niet buiten beschouwing. Vergeet haar niet gedurende uw aardse werkzaamheid. Er wordt wel veel van u verlangd om de wereld helemaal op de achtergrond te plaatsen, uw gedachten voortdurend te richten op het geestelijke rijk terwijl u nog op aarde leeft en ook gedwongen bent de strijd met het leven aan te binden, maar geloof het, dat u ook de strijd om het bestaan niet zo zeer zult merken, dat u met een gerust hart uw aardse zorgen aan Hem zult kunnen toevertrouwen, Die u in Zijn dienst heeft genomen. Geloof het, dat Hij voor Zijn knechten en medewerkers zorgt, als dezen maar ijverig het werk verrichten waarvoor ze zich zelf aan Hem hebben aangeboden om de dwalenden op aarde en in het hiernamaals bij te staan, opdat ze de juiste weg vinden.
En u zult daar steeds de tijd voor moeten nemen. U zult uw arbeidsterrein meer in het geestelijke rijk moeten leggen dan in de aardse wereld. U zult eraan moeten denken dat mensen op de aarde dit werk moeten doen, omdat de vrije wil van de mens niet in gevaar mag worden gebracht. U zult niet mogen vergeten dat het gebed van de mensen op aarde ook voor de zielen in het hiernamaals van grote betekenis is en dat ook aan hen de eerste hulp door u moet worden gebracht, omdat de arbeid van de lichtwezens in het geestelijke rijk pas dan kan beginnen, wanneer u door uw voorbede, door uw onderrichtingen door middel van gedachten, de zielen zoveel kracht hebt doen toekomen, dat ze nu ook gewillig zijn de lichtwezens aan te horen. Laat daarom geen dag voorbij gaan waarin u niet hebt gewerkt voor het rijk Gods. En wees ook altijd zeker van mijn zegen, want het gaat om de redding van vele zielen uit de duisternis. Het is de hulp die in de eindtijd nog verleend moet worden aan de zielen die zich alleen niet los kunnen maken van de duistere macht, die licht nodig hebben om de weg te vinden uit de nacht van de dood naar het licht van het leven.
Amen
BD.5740
6 augustus 1953
Verlossing uit de diepte – Reddingswerk
Wie in de duisternis smacht, moet licht ontvangen zodra hij daar naar verlangt. Mijn erbarmende liefde geldt al deze ongelukkige wezens, die deels in het vlees, deels in de geest zich in een toestand bevinden die kwellend en droevig is, omdat ze zichzelf daar niet uit kunnen bevrijden en op liefdevolle hulp zijn aangewezen. Het is wel hun eigen schuld, want ze zouden het licht kunnen krijgen zolang ze op aarde vertoeven, maar Ik verstoot ze daarom niet. Integendeel, Ik help hen steeds weer opwaarts naar het licht, zodra ze zich willen laten helpen.
Maar juist hun wil stoot vaak de liefdevolle hand van zich af die naar hen wordt uitgestoken. En dan blijft duisternis hun lot tot ze hun wil veranderen. Maar Ik laat steeds weer lichtstralen opflitsen om hen uit hun verstarring los te maken, om hen voor enige ogenblikken een weldaad te laten voelen, die hen ertoe moeten brengen naar zulke lichtstralen te verlangen. Want dan pas kunnen ze worden geholpen. Dan pas kan hun gegeven worden wat ze verlangen.
Een verlossing uit de diepte betekent steeds een omvangrijk reddingswerk. Want een enkele ziel trekt talloze zielen mee omhoog, omdat ze zelf de nood kent en niet anders kan dan de lijdende zielen helpen, zodra zij zelf een glimpje licht heeft ontvangen. En daarom is de redding van een enkele ziel een onnoemelijke zegen, wat in het rijk hierna nog meer uitwerking heeft dan op aarde. Want de ziel die nog op aarde vertoeft, ervaart niet zo zeer de toestand van duisternis en kan ook wederom weinig begrip opbrengen als haar licht wordt aangeboden.
Het verlossingswerk dat echter in het hiernamaals succes heeft, zal grote uitwerking hebben. Want deze zielen ontbreekt alles en een lichtstraal is voor hen een overgrote rijkdom, die zij nu eveneens willen uitdelen. Maar licht betekent inzicht. Zodra een ziel een glimpje inzicht wordt verschaft, verlangt ze steeds naar meer weten. Ze begrijpt ook alles direct, zodra ze de wil heeft kennis te verkrijgen. En met dit weten groeit in haar ook het verlangen hiervan weg te geven en de liefde wordt in de ziel ontstoken en de weg omhoog is betreden.
Waar maar een zwakke wil kenbaar is, daar bied Ik hulp. En mijn middelen zijn waarlijk wijs en liefdevol. Ik wil mijn schepselen niet in de diepte laten. Ik weet dat ze zelf te zwak zijn, dat ze hulp nodig hebben. En Ik zend hun deze hulp op velerlei manieren, steeds zo, dat de wil van de ziel wordt aangespoord, opdat Ik zelf dan dichter bij haar kan komen, opdat ze door een straal van mijn liefdekracht wordt aangeraakt en ontwaakt.
Ik zend mijn liefdestralen uit in de donkerste gebieden van mijn tegenstander. Hij kan Mij niet hinderen, maar hij werkt eveneens op de zielen in de duisternis in. Maar een liefdevonk verzwakt al zijn macht en versterkt de ziel. En deze liefdevonken moet u mensen in hen ontsteken door uw voorspraak, door liefdevolle gedachtenis, die u deze zielen schenkt door bewuste hulpverlening, doordat u hen in gedachten onderricht, doordat u hun kennis geeft van hun Verlosser Jezus Christus, die hun redding is en die ze te allen tijde kunnen aanroepen om kracht en genade en vergeving van hun zonden.
U mensen zult er veel toe kunnen bijdragen een reddingswerk te volbrengen. En wanneer het maar één ziel is die u hulp hebt gebracht, die u hebt bevrijd uit de boeien van de satan, dan is daar onnoemelijk veel mee gewonnen. Want elke ziel heeft haar aanhang, die eveneens mee gered wordt, omdat dit de ziel zelf doet in haar dankbaarheid en gelukzaligheid, die op de ongelukkige zielen wordt overgedragen. En dus worden met iedere geredde ziel ijverige medewerkers gewonnen, die in het rijk hierna deelnemen aan het verlossingswerk. Mijn liefde geeft geen van mijn schepselen op en Ik zegen allen die Mij dienen en meehelpen hen die ongelukkig zijn uit hun toestand te bevrijden.
Amen
BD.5741
7 augustus 1953
Verandering van wil in vrijheid – Volmaaktheid
Niet mijn wil kan de afstand tot Mij verkleinen, maar alleen uw wil moet dit volbrengen. Want niet mijn wil heeft u verstoten, maar uzelf bent in vrije wil van Mij weggegaan. U hebt Mij afgewezen en daardoor een kloof tussen u en Mij geschapen, die u nu zelf ook zult moeten overbruggen als u weer bij Mij wilt komen. Ik zelf neem u met open armen weer op als u terugkeert in het vaderhuis.
Maar Ik zal u nooit tegen uw wil tot Mij trekken, omdat Mij er minder aan gelegen is u te bezitten dan uw liefde voor Mij, die dan ook uw wil verandert, zodat u vrijwillig naar Mij terugkeert. Een terugkeer naar Mij betekent echter onbeperkte gelukzaligheid. En zo zult u voor uzelf de staat van gelukzaligheid zelf kunnen en moeten verschaffen. Hij kan u niet door Mij worden gegeven, wanneer de voorwaarde van de Mij toegekeerde wil niet aanwezig is.
Ik ben bereid u alles te geven. Ik zal u waarlijk niets onthouden wat u begeert. Maar het is Mij onmogelijk uw wil onvrij te maken, omdat Ik zelf dan in strijd zou moeten handelen met mijn wet van de eeuwige ordening. Want mijn schepselen zijn geschapen naar mijn evenbeeld. Het waren wezens die de vrije wil in zich moesten hebben, omdat ze volmaakt uit Mij zijn voortgekomen. En wat volmaakt uit Mij is ontstaan, kan wel uit eigen wil, maar niet door mijn wil onvolmaakt worden. Dus het kan zelf zijn wil van Mij afkeren, maar Ik kan nu niet de vrije wil onvrij maken en daardoor mijn schepsel het bewijs van zijn goddelijke oorsprong afnemen.
Want Ik ben volmaakt en handel daarom niet tegen mijn ordening van eeuwigheid in. Dus daarom kan Ik de mensen niet verhinderen te zondigen en een verkeerde levenswandel te leiden. Ik kan ze niet dwingen om in Mij te geloven en nog minder kan Ik ze dwingen Mij lief te hebben, dus weer naar Mij terug te keren. Ik kan alleen alles doen wat hun wil zou kunnen veranderen, echter niet moet veranderen, daar er anders waarlijk geen wezen meer zou bestaan dat ver van Mij verwijderd is, maar ook geen vrij, gelukzalig wezen dat volmaakt zou zijn. De vrije wil is oerwet van eeuwigheid en hij is van oorsprong ook wettelijk in ieder door Mij geschapen wezen.
En dat moet voor u mensen de verklaring zijn voor de toestanden op de aarde, die u gebrekkig voorkomen en die alleen de vrije wil van de mens zelf kan veranderen. Wat mijn macht kan volbrengen, heeft mijn liefde al gedaan. Maar waar de vrijheid van uw wil moet worden gehandhaafd, daar zult alleen nog maar uzelf werkzaam kunnen worden. En mijn liefde zal u elke ondersteuning verlenen, omdat Ik zelf immers wil dat u naar Mij terugkeert. En al gaan er eeuwigheden voorbij tot u in vrije wil weer op Mij aanstuurt, dan zal Ik u toch nooit onder dwang terugleiden, omdat Ik wil dat u uw staat van volmaaktheid weer bereikt, omdat Ik wil dat u zich als mijn kinderen vrijwillig in liefde aan Mij onderwerpt.
Amen
BD.5743
9 augustus 1953
Getuigen van het einde op de nieuwe aarde voor de nakomelingen
U zult mijn getuigen zijn op de nieuwe aarde en u zult getuigen van Mij en mijn majesteit, van mijn macht en mijn liefde, want u zult dit ondervinden op het einde van deze aarde. U zult Mij zien komen in de wolken in stralende glans en heerlijkheid. U zult mijn liefde ervaren als Ik u uit de grote nood zal redden, als Ik u zal wegnemen voor de ogen van uw medemensen die u met ware duivelse gezindheid naar het leven staan. U zult de bewijzen van mijn macht ondervinden, want ook het laatste vernietigingswerk op deze aarde zal zich voor uw ogen afspelen. Zo zult u het rijk van vrede binnengaan met een belevenis die in uw herinnering moet blijven, om van Mij te getuigen voor het nageslacht. Voor de mensen die alleen door overlevering kennis verkrijgen van de gebeurtenissen op de oude aarde, opdat ook zij het doorgeven en voor lange tijd de kennis daarvan bewaard zal blijven. U moet getuigen van Mij en mijn heerlijkheid.
Een gelovig en Mij trouw toegewijd geslacht dat niet twijfelt aan mijn kracht en macht en aan mijn liefde en volmaaktheid, zal de nieuwe aarde bewonen. En zolang Ik zelf nu onder hen kan vertoeven omdat hun liefde en geloof dat toelaat, zolang zal er ook geen getuigenis nodig zijn van wat u hebt beleefd. Maar zodra nieuwe geslachten uit hen voortkomen, moet ook aan hen weer die kennis gegeven worden. En het einde van de oude aarde moet hun in het bijzonder voorgehouden worden, opdat ook de dan levende mensen zich innig met Mij verbinden en mijn kinderen zijn en blijven. Het levende getuigenis zal een bijzondere invloed hebben op hun harten en zij zullen in de volgende tijden moeten verkondigen wat hun door u gegeven werd. En een lange tijd zal dan het geloof en de liefde tot Mij behouden blijven. Een lange tijd zal het mensengeslacht in vrede en eendracht leven, in harmonie met het oneindige in voortdurende verbinding met Mij. En mijn geest zal hun harten kunnen binnenstromen en zij zullen mijn woord kunnen horen en zalig zijn.
Maar toch zal ook deze toestand weer veranderen. De invloed van tegenkrachten zal eerst heel zwak, maar daarna steeds sterker wordend, te herkennen zijn. Want het in de schepping gekluisterde geestelijke komt weer tot belichaming als mens, en is dan weer zo verschillend uitgerijpt, dat dan weer in het stadium als mens aanleg en neigingen tevoorschijn komen die altijd nog een zwakke weerstand tegen Mij verraden en een grote verandering vereisen. En daarom zullen er op aarde weer mensen leven die bijzonder doeltreffende opvoedingsmiddelen nodig hebben. En dan zal het nodig zijn hun kennis bij te brengen over de uitwerking van een levenswandel die niet volgens mijn wil is. Dan zal er weer strijd ontstaan tussen licht en duisternis, want in de harten der mensen zal het verlangen naar het materiële weer sterker worden en mijn woord zal niet meer direct vernomen kunnen worden. Er zullen in mijn opdracht weer verkondigers van mijn woord tot hen spreken, en opdat dit levendig geschieden moge, moet ook getuigd worden van het einde der oude en het begin van de nieuwe aarde.
En daarom hebben de mensen van deze aarde die het einde meemaken en Mij trouw blijven tot het einde, ook op de nieuwe aarde een opdracht, namelijk er voor te zorgen dat deze kennis behouden blijft. Opdat ook het nageslacht zich eenmaal deze gebeurtenissen voor de geest kan halen en daardoor aangespoord wordt in mijn wil te verblijven, Mij levend toe te laten in het hart en altijd weer op Mij aan te sturen.
Amen
BD.5744
11 augustus 1953
Tot godloochenaars
Tot hen wil Ik nu spreken die nog niet het juiste besluit kunnen nemen, die evenwel niet onwillig zijn om te geloven, maar Mij toch ook nog niet met overtuiging kunnen aanvaarden. Tot hen, die hun verstandelijke kennis nog tegenover het weten stellen waarmee mijn aanhangers op aarde hen in aanraking mochten brengen. Tot hen, die eerst alles bewezen willen hebben en met diep nadenken geloven alles te kunnen doorgronden of te weerleggen. Maar hun kennis doodt de geest, want dat wat als hogere waarheid wordt aangeduid, dat wat aards daarom niet te bewijzen is omdat er geen geloofsdwang mag worden uitgeoefend in dit aardse leven, dat kan wetenschappelijk niet worden doorgrond en daarom is het scherpste verstand van de mens geen waarborg voor het juiste denken op geestelijk gebied.
U, mensen wil Ik de vraag voorleggen; in welke categorie van de schepping deelt u uzelf in? Beseft u niet dat alleen u wezens bent die kunnen denken en concluderen, terwijl alle andere scheppingswerken dit denkvermogen niet bezitten? Reeds daardoor kunt u al opmaken dat u door een Macht werd geschapen die eveneens kan denken en bovendien in onbeperkte mate machtig is. Want uzelf kunt in weerwil van uw denkvermogen geen schepselen laten ontstaan met hetzelfde denkvermogen. En u kunt uw nakomelingen niet als bewijs aanvoeren want die hebt u niet geschapen, maar u daarbij alleen aangepast aan de bestaande natuurwetten die u weer een Wetgever bewijzen.
Bedenk verder; is een natuurkracht in staat te denken? Kan ze wezens laten ontstaan die denken kunnen en wier organisme getuigt van een hoogste wijsheid? Moet dan deze natuurkracht niet zelf als een Wezen worden gezien en aanvaard dat in de hoogste wijsheid kan denken en willen, dus ook doelmatige vormen kan scheppen en tot leven brengen. Is zo gezien de schepping geen bewijs genoeg, zelfs voor de denker met het scherpste verstand? Of kunt u “het er niet zijn” van zo’n almachtig Wezen bewijzen? Of kunt u slechts bij benadering iets ter vergelijking aanvoeren als bewijs dat een “kracht” geordende scheppingen voortbrengt, als die kracht haar meester niet vindt in de wil van een mens?
Laat nu eens een kracht ongebreideld werkzaam worden, u zult dan iets vreselijks beleven – maar geen scheppingen kunnen boeken die u om hun doelmatigheid en harmonie bewondert!
Reeds op grond van uw verstand kunt u dus een hoogste Wezen aanvaarden, Dat u als de Schepper van eeuwigheid moet aanzien. Het strekt u waarlijk niet tot eer als u dit Wezen loochent, als u Zijn werkzaam zijn dat u zichtbaar wordt in Zijn schepping slechts als uitwerking van een niet geleide kracht uitlegt, wanneer U dus iets onbewusts, blindelings werkend aan het ontstaan van de schepping ten grondslag legt. Zo’n verklaring is waarlijk geen bewijs van een juist gebruikt verstand, het is veel meer een eigenzinnige uitweg die u zoekt omdat u geen God wilt aanvaarden. Want waar maar een beetje wil daartoe aanwezig is, daar zullen eerst beide mogelijkheden worden overwogen en dan geeft de mens meestal eerder de voorkeur aan een wezenlijke Kracht die zich in de schepping bekend maakt dan aan een afwijzing daarvan.
Als u, mensen wist wat een verstrekkende gevolgen een afwijzen, een loochenen van een wezenlijke Godheid heeft voor uw ziel, dan zou u ook begrijpen waarom Ik u graag opheldering wil geven, opdat u vanzelf uw verkeerde gedachten een goede richting geeft. Opdat u zou kunnen geloven wat u onaannemelijk toeschijnt, zolang u alleen eenzijdig oordeelt, zolang u gelooft verstandelijk de waarheid te kunnen doorgronden.
Het geloof aan een God en Schepper is echter nodig om zich met Hem te verbinden – en die verbinding met Hem is de eigenlijke zin en het doel van uw aardse leven, anders zou u zich waarlijk niet hebben mogen belichamen op deze aarde, die alleen voor dat doel werd geschapen dat de mens de verbinding met God herstelt die hij eens vrijwillig heeft opgegeven.
Verloochent u echter een God, dan betekent dat, dat u nog heel ver van Mij verwijderd bent. Het betekent een hernieuwde weerstand in vrije wil die u een vreselijk lot bezorgt in het hiernamaals of zelfs de hernieuwde kluistering in de materie, als het einde van deze aarde is gekomen.
Daarom zou Ik u aan willen spreken en tot nadenken brengen voordat het te laat is. En al is uw aardse kennis nog zo groot, u zult gegarandeerd in een veel dieper weten kunnen doordringen als u zich toevertrouwt aan Hem, die u heeft geschapen en die als uw God en Schepper van eeuwigheid herkend wil worden, om u dan helpend te kunnen bijstaan.
Amen
BD.5745
12 augustus 1953
Gods woord wordt als een stroom van kracht ervaren door de zielen in het hiernamaals
Door de verbinding met het geestelijke rijk wordt onafgebroken een krachtstroom in beweging gezet, en deze krachtstroom heeft overal zijn uitwerking waar weer een zelfde streven naar boven herkenbaar is. Maar ook daar waar de mens nog niet bewust zijn weg zoekt, maar toch ook geen weerstand biedt, is de werking van die kracht zichtbaar. Want deze mens begint zich te openen en op te letten en hij gaat dan alles na, wat met het geestelijke rijk in verband zou kunnen staan – om nu voor zichzelf een oordeel te vormen.
Geloof het, mijn dienaren op aarde, u gaat niet ongemerkt aan uw medemensen voorbij. Geloof, dat uw handelen en spreken de aandacht trekt en dat dit reeds ’n uitwerking is van de krachtstraling die u in beweging zet. Het is alleen, dat deze werking, omdat ze ’n geestelijke beweegreden heeft, juist ook slechts geestelijk kan worden waargenomen. Zij zal tot uitdrukking komen in de gedachten van de medemensen die voor u wel niet zichtbaar zijn, maar toch de aanleiding kunnen zijn tot een innerlijke verandering van de mens. En zijn het niet de mensen op aarde die uit het stromen van kracht voordeel trekken, dan zijn het toch de zielen in het hiernamaals voor wie geen gedachte verborgen blijft, zodra zij maar ervaringen willen opdoen bij u – die de weg gaar volgens mijn wil.
Iedere toevloed van kracht, die door gebed of werken van liefde, door het doorgeven van mijn woord Op aarde of het voorlezen van dit woord, voor deze zielen zichtbaar is als een lichtstraal, wordt door hen als een weldaad aangevoeld – zodra zij bereid zijn deze aan te nemen. En daarom bent u steeds door zulke zielen omringd die zich bij u graag kracht willen verschaffen.
Wel zouden uw medemensen zich eveneens kracht kunnen verschaffen in overvloed, als zij u wilden aanhoren en zo deelachtig zouden worden aan de genadekracht van mijn woord. Maar hun wil is nog niet uitsluitend gericht op het winnen van geestelijke rijkdom, omdat zij aan de wereld nog te veel aandacht schenken, terwijl de zielen in het hiernamaals alleen dat als kracht, als weldaad ervaren, wat hen door u wordt aangeboden. Want de krachtstroom in het hiernamaals die hun door lichtwezens wordt toegezonden, zien zij eerst dan als zodanig als zij het eerste inzicht verkregen hebben, wanneer zij met uw hulp uit het rijk der duisternis of de schemering – de poort tot het licht hebben gevonden. Dit komt omdat zij zich nog te zeer in de nabijheid van de aarde ophouden, en daarom ook van de aarde uit makkelijker beïnvloed kunnen worden – dan door de wezens van het licht. Dezen staan echter reeds als helpers achter hen en maken hun het begrijpen van wat hun door u wordt aangeboden gemakkelijker.
Steeds echter staan zij in de stroomkring van de goddelijke kracht. Steeds worden zij door mijn liefdekracht aangeraakt en bespeuren haar werking. Maar Ikzelf kan geen directe invloed uitoefenen zolang zij hun weerstand nog volhouden, zolang zij nog in het gebied van de duisternis vertoeven waaruit u ze echter kunt bevrijden door liefdevolle voorlichting, door voorspraak en door beïnvloeding door middel van gedachten.
Alle goede gedachten doen zich gevoelen als kracht, op aarde zowel als ook in het geestelijke rijk. En daarom moet u ook uw medemensen alleen goede gedachten toezenden, dan zult u hun ook die kracht bezorgen die hun kan ontbreken om tot een innerlijke ommekeer te komen. Want al het goede denken, willen en handelen heeft een verlossende uitwerking, want het is de kracht die nooit zonder resultaat blijft.
Amen
BD.5747
15 augustus 1953
Het geloof in de missie van Jezus Christus – Het juiste onderricht
Wat u mensen tot heil moet strekken, stuur Ik u toe. In de strijd om stand te houden bij uw wilsproef op aarde, dreigt u te falen, omdat u niet de juiste middelen gebruikt. Omdat u nog een zwakke wil hebt en niet de weg gaat die u versterking van uw wil verzekert, de weg naar Jezus Christus.
Het geloof in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk, is het enige en zekerste middel om uw wilsproef te doorstaan. Maar de mensheid ontbreekt het juist aan dit geloof. En daarom moet op de eerste plaats het geloof weer in de mens verrijzen, omdat zonder Hem het bereiken van het doel eenvoudigweg onmogelijk is. Daarom moet in de mensen eerst de kennis van Jezus Christus, van Zijn menswording, van Zijn werk van verlossing, weer levend worden. Ze moeten juist worden onderricht, welke missie de mens Jezus op aarde had te vervullen. Waarom deze missie nodig was en waarom de ziel van de mens Jezus zich aanbood om dit verlossingswerk te volbrengen.
De mensen moeten naar waarheid bekend worden gemaakt met de goddelijke Verlosser, opdat het geloof nu kan ontstaan en levend worden, omdat dan ook het bereiken van het doel op aarde zeker is. Om nu de mensen juist te onderrichten over het probleem van de menswording van God in Jezus Christus, is het ook nodig hun verder uitsluitsel te geven over de schepping en het doel ervan. Over de oorsprong van de schepselen en de reden van het gehele scheppingswerk.
De mens moet kunnen begrijpen waarin de missie van Jezus Christus bestond, opdat hij op aarde nu ook een zinvol en doelmatig leven leidt en – omdat hij daar zelf te zwak voor is – een beroep doet op de hulp van Jezus Christus.
De mens moet waarheidsgetrouw worden onderricht, opdat hij zijn leven op aarde juist gebruikt. Opdat het niet tevergeefs wordt geleefd zonder resultaat, zonder tot geestelijke voleinding te komen, die de mens wel bereiken kan, wanneer hij zich maar van de juiste middelen bedient. Wat eens als mijn woord door Jezus Christus aan de mensen werd geleerd, is voor veel mensen slechts een dood woord dat ze als resultaat van hun opvoeding wel in hun geheugen hebben gegrift, maar dat nog niet tot uitwerking kon komen omdat het niet tot hun hart doordrong. De mensheid maakt van dit woord geen gebruik. Ze neemt aanstoot aan misvormde leren en meent het recht te hebben alles af te wijzen. Ze laat mijn woord niet levend worden door de Geest.
En steeds weer probeer Ik mijn woord zodanig levendig vorm te geven, dat ze zelf het leven voelen. Dat in hen een verlangen ontwaakt om voortdurend door Mij te worden aangesproken.
En Ik kan dat alleen op zodanige wijze dat ieder mens dat wordt geboden wat hem aanspreekt. Want Ik wil ook die mensen winnen, die geen contact meer met Mij hebben. Die niets willen laten gelden wat hun tot nu toe als kerkelijk weten bekend is. Die zich graag willen losmaken van alles en door Mij nu weer gevangen moeten worden. Die Ik in liefde achtervolg om ze toch weer over te halen Mij aan te horen en hun standpunt te bepalen tegenover mijn woord.
En hiervoor heb Ik toegewijde dienaren nodig, die nu in mijn opdracht werkzaam zijn volgens mijn wil. Die luisteren naar mijn aanspreken, het vasthouden en verder leiden.
Ik heb mensen nodig die zich laten leiden door het gevoel, waardoor Ik zelf tot hen spreek.
Ik heb mensen nodig die Mij geen weerstand bieden. Die Ik zo kan onderrichten dat ze met het nu ontvangen weten kunnen werken en dit ook doen vanuit het onderkennen van het belang van hun taak, de mensen mijn evangelie te brengen als levend woord, zoals het van Mij afkomstig is.
Alleen dit levende woord kan weer tot leven wekken.
Jezus Christus moet met alle ijver bekend worden gemaakt, omdat de mensheid in gevaar is niet-verlost te blijven, omdat ze Hem niet meer wil erkennen en toch erkennen moet, om de opdracht van haar leven op aarde te verwezenlijken.
En dit moet voor de twijfelaars weer het bewijs zijn dat Ik het zelf ben Die zich uit. Dat Jezus Christus bekend wordt door mijn woord en het bekennen van Hem wordt gevraagd van iedereen die levend wil worden.
En wie serieus in de waarheid wil leven, die zal het bewijs vinden dat Ik zelf te herkennen ben als Gever van een leer die Jezus Christus en Zijn werk van verlossing boven al het andere stelt en de mensen tot het heil wil leiden, dat alleen in Jezus Christus kan worden gevonden.
Amen
BD.5750
18 en19 augustus 1953
Aarde school van het geestelijke – Middel tot het doel – Doel op zichzelf
Beschouw de aarde slechts als school van de geest, als verblijf voor jullie ziel om rijp te worden, die nog door één school gaan moet, voordat ze het geestelijke rijk binnentreedt. Jullie kunnen niet dwangmatig zo gevormd worden, dat jullie geschikt zijn voor het geestelijke rijk; jullie moeten deze omvorming zelf volbrengen. En daarvoor is jullie het aardse leven geschonken.
Doch jullie mensen zien niet de zin en het doel van het aardse leven in, jullie benutten het in een ander opzicht, jullie proberen er alleen maar voordelen voor het lichaam uit te halen en denken niet aan jullie ziel – jullie beschouwen de aarde als een doel op zich, terwijl ze toch het middel is tot het doel, het middel om voor het geestelijke de laatste rijpheid op te leveren. De wilsproef af te leggen is de eigenlijke opgave, die jullie tijdens het aardse leven moeten vervullen, die echter in alle vrijheid afgelegd moet worden, om welke reden jullie dan pas opheldering zullen krijgen over de zin en het doel van het aardse leven, wanneer jullie je zelf serieus met deze vraag bezig houden.
God gaf jullie echter het verstand, dat jullie te allen tijde deze vraag kan laten stellen; waarom en tot welk doel jullie je op aarde bevinden. Stimulering tot deze vraag is er genoeg om jullie heen, maar deze vraag moet in volledige vrijheid uit jullie naar voren komen, om nu ook juist beantwoord te kunnen worden. Zelfs de wereldse mens zou deze (19 augustus) vraag moeten bezighouden, zelfs hij zou van tijd tot tijd moeten nadenken over de reden en het doel van het aardse bestaan, in zoverre hij zich voor zulke gedachten de tijd gunt. In de bevrediging van zijn lichamelijke wensen en begeerten zou hij waarlijk niet het doel van zijn leven moeten zien, en doet hij dat desondanks toch, dan zal hem ook altijd de gedachte aan de dood schrik aanjagen of verontrusten – of hij wijst elke gedachte daaraan af met zijn mening, na de dood niet meer te bestaan. Alleen een mens die weinig nadenkt, kan deze mening hebben, want als hij zich maar serieus met het probleem van het voortbestaan na de dood bezig wilde houden, dan zou hij gedurende zijn leven op aarde genoeg bewijzen vinden, die hem anders moesten leren denken.
Aan de mens is het verstand gegeven, als hij dit echter niet gebruikt, leeft hij verder als een dier, want een juist gebruik van het verstand laat hem anders denken en handelen, het laat hem bewust leven – de wereldse mens echter, die het leven op aarde als een doel op zichzelf beschouwt, heeft zijn verstand nog niet op de juiste wijze gebruikt, hij heeft het slechts in een bepaalde richting laten werken, hij heeft nog niet nagedacht over een geestelijke wereld, die ook wel aannemelijk is buiten de materiële wereld, omdat de mens anders onbeperkte zeggenschap moest hebben over de totale schepping, dus ook over de processen in de natuur en over de eigen lotsbestemming.
Zolang de mens zelf afhankelijk is van een hogere macht, van een hogere wil, die hem in de loop van zijn aardse leven bewezen wordt, zolang moet hij een wereld of een sfeer erkennen, waar deze hogere macht heerst, en omdat hij weet, dat hij weerloos aan deze macht overgeleverd is, dat deze macht zijn levensloop bepaalt, moet hij zich ook afvragen, waarom en met welk doel zijn aardse leven zich zo ontvouwt, zoals dat het geval is – en of hij wel dit doel vervult, dat nimmermeer slechts werelds welbevinden zijn kan, maar een geestelijke ontwikkeling waarschijnlijker is.
De mens kan tot dit verstandelijke resultaat komen, zodra hij tenminste de wil heeft, opheldering te verkrijgen, of het aardse leven een doel op zichzelf is of slechts een middel tot het doel. De gave van het verstand zal en moet het uitwijzen, want ooit wordt hij tot verantwoording geroepen voor zijn wil, die zich tegen alles verzet, wat God hem schenkt om zijn doel op aarde te bereiken.
Amen
BD.5753
24 augustus 1953
Het luisteren naar het aangesproken worden door God
Naar Mij moet u luisteren – en Ik zal steeds zo tot u spreken dat u ook mijn liefde voor u zult kunnen herkennen. Alles om u heen kan en zal veranderen, maar mijn liefde voor u verandert niet. Ze volgt u op de voet, of u ver weg of dichtbij bent, en ze tracht voortdurend op u in te werken. Dat wil zeggen: ze probeert in u wederliefde op te wekken, wat dan de uiteindelijke terugkeer naar Mij betekent. En als Ik u kan aanspreken, als u Mij aanhoort, dan opent u de deur van uw hart voor Mij en dan kan mijn liefde met alle kracht werkzaam zijn. Dan kan Ik in u een vuur ontsteken dat niet meer gedoofd kan worden omdat mijn liefde zo sterk is dat in haar gloed elke weerstand verteert, dat ze bezit neemt van het wezen van de mens en het volledig verandert, dat ze de mens omvormt tot liefde. Ik zoek verbinding met u en daarom spreek Ik u aan. Hoort u Mij nu gewillig aan, dan brengt ook u de verbinding met Mij tot stand en dan kan Ik het dode tot leven wekken. Ik kan u die eerst nog dood bent zolang u ver van Mij bent, het ware leven geven. Mijn aanspreken moet deze dode toestand veranderen. Want mijn aanspreken is een liefdesstraal die u tot leven moet wekken.
Als u Mij nu de mogelijkheid biedt mijn straal van liefde in uw hart te laten neerdalen, als u dit mogelijk maakt door gewillig naar mijn woord te luisteren, dan zult u ook heel vlug het effect in uzelf bemerken. Het besef niet meer alleen te zijn zal in u ontwaken. U zult als het ware de tegenwoordigheid bespeuren van een Wezen dat uw welzijn wil, en u zult u zonder weerstand aan dit Wezen overgeven. Want dat is de uitwerking van mijn straal van liefde, dat de weerstand in u vermindert als Ik de mogelijkheid heb tot u te spreken en u naar mijn woorden luistert. En luisteren naar mijn woorden zult u altijd als u zich een korte tijd in de stilte begeeft, als u tot uzelf inkeert in gebed of stilletjes nadenkt over uzelf. Dan geeft u Mij altijd gelegenheid tot u te spreken, ofschoon u aanvankelijk mijn stem niet herkent maar gelooft alleen zelf na te denken.
Ik meng Mij steeds in uw gedachten omdat mijn liefde toch voortdurend op u gericht is en u altijd tracht te omvatten wanneer u stil wordt en uw blik naar binnen richt. Dan luistert u en dan kan Ik tot u spreken. En hoe bewuster u dit afkeren van de wereld naar binnen beoefent, des te bereidwilliger opent u voor Mij de deur van uw hart en des te duidelijker verneemt u mijn stem die antwoord geeft op uw vragen of u zo onderricht dat in u de liefde voor Mij ontvlamt, omdat u Mij nu als een God van liefde herkent zodra u Mij aanhoort, zodra u zich naar binnen keert en uw gedachten op Mij richt.
Steeds wil Ik met u spreken, maar zelden hoort u Mij aan. Zoekt u echter de eenzaamheid doordat u uw gedachten naar binnen richt, dan verneemt u ook mijn aanspreken, ofschoon u het toch niet meteen als een uiting van mijn liefde herkent omdat het verstand nog niet begrijpt wat de ziel al gevoeld of begrepen heeft. Maar steeds meer wordt mijn aanspreken bewust tot een onmetelijke zegen voor u en voor allen die u daarvan in kennis stelt dat de Vader met Zijn kind spreekt zodra het kind de Vader horen wil.
En u allen zult deze verbinding met Mij tot stand kunnen brengen. U allen hoeft alleen maar te luisteren om Mij ook te horen. Ik wil u alleen aansporen uw geestelijk oor te spitsen, u te oefenen in het horen van geestelijk aangesproken te worden, doordat u zich vaak in de stilte terugtrekt en verlangt naar mijn tegenwoordigheid. Dan ben Ik bij u en spreek tot u. Dan kom Ik zelf in het woord tot u en dan weet u ook dat Ik u liefheb en ook uw liefde winnen wil.
Amen
BD.5754
25 augustus 1953
Houding van verstandsmensen tegenover de gaven van de geest
Er zullen altijd mensen zijn die moeilijk voor Mij en mijn leer te winnen zijn, omdat zij teveel gebruikmaken van hun verstand, maar weinig hun hart laten spreken, dat Mij eerder herkent dan het verstand. Want hierdoor probeert mijn tegenstander zich te laten horen, terwijl het hart Mij zal horen. Ik ben ook wel met het verstand te herkennen, maar altijd pas als het hart mij al herkend heeft. Van gaven van de geest weet een verstandsmens niets, van bekwaamheden die de mens in zichzelf kan ontwikkelen, maar die niet lichamelijk verklaard kunnen worden. Een verstandsmens beweegt zich in een andere richting dan een mens wiens geest gewekt is, en aangezien beiden verschillende wegen gaan, zijn ook hun doelen verschillend. Het ene doel vol van licht en het andere somber en sinister.
Wanneer mensen de waarheid zoeken langs de weg van het verstand, dan trekken zij voor zichzelf de grenzen omdat hun verstand beperkt is, terwijl de geest over alle grenzen heen kan vliegen en elk gebied voor hem ontsloten is. En zo zal een mens zich nooit wetend kunnen noemen, die alleen zuiver verstandelijk onderzoekt, maar de geest nog niet heeft doen ontwaken. En het feit dat hij verworven kennis niet als werk van de geest wil erkennen, bewijst de ontoereikendheid van zijn intellectuele kennis. Maar Ik duld hem en zijn geestelijke zwakheid, omdat hij dan pas onderricht kan worden, wanneer hij inziet dat de laatste kennis toch voor hem verborgen blijft, wanneer hij inziet hoe weinig hij kan doen met zijn verstandelijke kennis, die hem uiteindelijk toch onbevredigd laat en die hij niet kan vermeerderen, hoe ijverig hij ook nadenkt. Want kennis moet hem toegevoerd worden. Niet door mensen maar door God. Hij moet Mij daarvoor benaderen, alleen dan neemt hij toe in kennis, in licht, alleen dan neemt hij wijsheid in ontvangst, niet alleen wereldse kennis die ontoereikend is. Hij moet leeg worden om gevuld te kunnen worden. Hij moet zich bevrijden van wereldse kennis om geestelijke kennis te kunnen ontvangen, hij moet het licht zoeken om het te kunnen vinden. Dan pas zal mijn leer zijn oorsprong aan hem bewijzen, dan pas zal hij mijn koninkrijk nastreven en dan pas zal mijn geest kunnen werken en hem kennis bijbrengen die hart en geest aanvaardt omdat ze haar oorsprong heeft bij Mij.
Amen
BD.5758
31 augustus 1953
Het vormen van het hart tot tempel van God
U moet uw hart tot een tempel vormen waarin Ik mijn intrek kan nemen. En in deze tempel zult u moeten bidden, in uw innerlijk binnengaan en Mij daar zoeken en met Mij spreken in deemoed en liefde. En u zult mijn wederwoord vernemen, vooropgesteld dat u mijn aanwezigheid in u mogelijk maakt. Maar als u uw hart vormt tot een tempel van God, dan zult u het reinigen van alle vuil. U zult er alles uit moeten verwijderen wat mijn aanwezigheid niet toelaat.
En u zult het mooi maken met deugden van allerlei soort. U zult alles doen wat Mij blij maakt en Mij de tempel van uw hart binnentrekt. U zult zelf tot liefde worden om de eeuwige Liefde in u op te kunnen nemen. En u zult dan steeds stille godsdienstoefening houden. U zult dan zelf graag daar vertoeven waar Ik ben en steeds maar vurig verlangen naar het ogenblik waarop u met Mij samenspraak zult kunnen houden, waarop u Mij uw diensten aanbiedt, Mij uw noden en zorgen toevertrouwt, waarop u in deemoedig stil gebed Mij om hulp en kracht vraagt.
U zult dit uur steeds vaker inlassen in uw aards bestaan. Want u vertoeft dan in een gebied dat buiten de aardse wereld ligt. U haalt troost en kracht voor u op de plaats waar Ik vertoef, omdat u hem door uw liefde hebt ingericht tot een woonplaats, tot een tempel voor Mij. U hoeft Mij niet in de verte te zoeken. Niet op openbaar toegankelijke plaatsen, niet in dode dingen. Want daar ben Ik niet te vinden. Maar gaat u in uw eigen hart, gaat u de stilte in om Mij aan te roepen, dan geef Ik gevolg aan uw roep, zelfs wanneer uw hart nog niet zo gevormd is dat Ik daar in vertoeven kan. Maar Ik kom naar u toe en help u om voor Mij de woonplaats in te richten.
Want uw verlangen naar Mij is al een groot hulpmiddel om uw hart te reinigen. En dan zal met mijn kracht ook alles verwijderd worden wat Mij verhindert bij u in te trekken. Ik kan zo dicht bij u zijn, dat u mijn aanwezigheid bespeurt, dat u in staat bent Mij te horen. En Ik wil ook zo dicht bij u zijn, omdat Ik u liefheb. Maar ú zult het mogelijk moeten maken dat Ik bij u kan zijn. U zult, door uzelf te vormen tot liefde, uw hart moeten inrichten tot de tempel waar u dan altijd binnen zult kunnen gaan om woorden van liefde van Mij in ontvangst te nemen, die u steeds gelukkig zullen maken, zodra u begeert Mij te horen.
Amen
BD.5759
1 september 1953
Het juiste gebed – Een kinderlijke verhouding
Wie er ook tot Mij roept, Ik hoor hem. Mijn oor luistert naar elk geluid, naar elke ademtocht van mijn kinderen en Ik buig me naar hen over nog voor ze een woord hebben uitgesproken, omdat Ik mijn kinderen liefheb. Mijn liefde overbrugt elke afstand en er is geen scheiding tussen een innig smekend kind en Mij, want zijn roep bereikt me en laat me bij hem komen, omdat Ik steeds bereid ben te helpen en omdat Ik elke verbinding zegen, die het mensenkind tot stand brengt met zijn Vader van eeuwigheid. Ik let op elke roep, die uit het hart naar Mij omhoog stijgt. Maar op de woorden die alleen de mond uitspreekt let Ik niet. Maar wat worden er veel gebeden uitgesproken, die mijn oor niet kunnen bereiken omdat het slechts gebeden met de lippen zijn.
Een enkele gedachte maar kan en zal bij Mij meer bereiken dan lange gebeden waaraan de innigheid ontbreekt, omdat het kind niet met de Vader spreekt maar de mens alleen maar denkt aan een God die ver van hem af staat en Hem probeert over te halen lege woorden aan te nemen en verlangens te vervullen, omdat de mens zelf zich niet machtig genoeg voelt om het leven alleen aan te kunnen en hulp nodig heeft.
Maar hij gaat niet de goede weg. Hij eist, terwijl hij zou moeten vragen. Maar een verzoek stelt gelovig vertrouwen van een kind tot de Vader voorop. De mens moet zich zelf voelen als een kind van Hem, die het geschapen heeft en hij moet zich daarom ook deemoedig en gelovig aan de Vader toevertrouwen. En dit vraagt innige woorden tot de Vader, die niet hoeven te worden uitgesproken, maar de gedachten van het kind geheel in beslag moeten nemen.
Maar meestal zijn de gebeden tot vorm geworden. De mond spreekt ze uit, terwijl de gedachten ergens anders vertoeven. En als ze ook bij de woorden zelf zijn, ontbreekt ze de drang van het hart, die op de Vader toesnelt. De innige overgave aan Mij ontbreekt hem die Mij roept, ja Mij dwingt om me naar mijn kind over te buigen en zijn vraag te verhoren.
Een innig gebed maakt me blij, want de mens heb Ik dan toch al voor me gewonnen, omdat zijn wil naar Mij uitgaat, omdat hij Mij erkent als zijn Vader van eeuwigheid en omdat het aanspraak maakt op mijn genade en kracht, die hem helpen opwaarts te gaan, volmaakt te worden. Een innig gebed overbrugt elke kloof. Een mens die juist bidt, stuurt bewust op Mij aan en hij bereikt ook zeker zijn doel. Ik ben bij hem aanwezig en hij zal mijn aanwezigheid bemerken en niet meer alleen door het aardse leven gaan.
Amen
BD.5760
3 september 1953
Het ongevoelig worden voor de innerlijke stem door het weren van de geest
De geest in u mag u niet weren, wanneer hij zich wil uiten. En hij wil zich uiten als u innerlijk wordt aangespoord tot geestelijk denken, zodra uw gedachten zich weer met datgene bezighouden wat niet uw lichaam, maar uw ziel betreft. Zodra u zult moeten denken aan de dood, aan een voortleven na de dood, aan God, aan een verantwoording voor Hem, aan uw eigen onvolmaaktheid, aan fouten en zwakheden die u zelf als zodanig opvat en die u innerlijk ontevreden en angstig maken. Dit zijn allemaal uitingen van de geest in u, die zich graag verstaanbaar wil maken, die uw opmerkzaamheid vraagt tegenover al deze zaken die alleen belangrijk zijn voor de eeuwigheid.
Dit zijn allemaal gedachten die zich niet met de aardse wereld bezighouden. Integendeel, ze maken u attent op het geestelijke rijk. En op zulke gedachten moet acht worden geslagen, want ze duiken niet voor niets in de mens op. Het zijn stille aanmaningen en waarschuwingen. Het is de innerlijke stem – die de mens alleen niet als stem herkenbaar is – die hem hetzelfde zegt, dat de mens zich moet bezinnen en niet onverschillig moet voortleven. Dat hij niet alleen een aards leven moet leiden, omdat hij daardoor zijn ziel onnoemelijke schade toebrengt.
De maner in de mens zwijgt niet, maar wordt heel vaak niet gehoord. Want de stem van buitenaf is luider en overstemt de innerlijke stem, wanneer het denken van de mens te zeer op de wereld is gericht. Dan wordt hij ongevoelig voor de fijne stem die in hem weerklinkt. Hij opent zijn ogen en oren alleen nog voor de wereld. En dan is hij in groot gevaar, dat hij het vermogen die stem te horen helemaal verliest, dat hij elk geloof verliest en niet meer in staat is geestelijk te denken.
Ieder mens, ook de wereldse mens die midden in het leven staat, heeft stille ogenblikken, waarin hij zich op zichzelf kan bezinnen wanneer hij het wil. Ieder mens wordt soms bij gesprekken betrokken, die geestelijke problemen aanroeren. In ieder mens tracht de geest die een deeltje is van God, zich te uiten. Want God raakt alle mensen even aan. En dat steeds weer, omdat Hij ze graag van het zuiver aardse af wil brengen en op het geestelijke wil richten.
Maar wie de geest in zich weert, wie alle gedachten die indruk op hem maken opzij drukt, wie zich afsluit voor elke onderrichting van binnen uit, die hindert de geest in zich werkzaam te zijn, in zijn eigen nadeel. Want hij verliest elke binding met het goddelijke. Hij breekt zelf alle bruggen af. Hij blijft op aarde en zal nooit geestelijke sferen kunnen betreden, zelfs niet wanneer zijn aardse leven is beëindigd. Want zijn ziel is zo materieel ingesteld, dat ze de aardse sfeer niet kan verlaten. Ze is verhard, net als de materie die in het leven op aarde haar denken en streven beheerste. En voor deze ziel is de weg oneindig ver, voordat ze in de sfeer van het geestelijke kan komen. Want hij is veel moeilijker te gaan dan op aarde.
Amen
BD.5766
10 september 1953
Het aandringen van de geest – Ontevredenheid
Wel wordt u gedreven door mijn geest om mijn wil te vervullen, maar u wordt er niet toe gedwongen. Want dwang zou uw ziel schaden. Offert u echter uw wil geheel en al aan Mij op, geeft u bewust elke weerstand tegen Mij op, zodat u dus alleen Mij ter wille wilt zijn, dan zult u niet anders kunnen dan u in de ordening op te houden die mijn basisprincipe is van eeuwigheid. U zult dan niet meer bewust in strijd met deze ordening handelen. U zult zich steeds zo gedragen, zoals Ik het van u verlang. U zult dus niet meer bewust zondigen, want u leeft dan bereidwillig de aandrang van de geest na. U laat u door hem leiden en dus wordt u door Mij geleid, en waarlijk juist.
Maar u zult ook meer moeten en kunnen doen, dan alleen de zonde vermijden en het onrecht verafschuwen. U wordt ook daartoe aangemoedigd door mijn geest. Maar geeft u niet toe aan zijn aandrang, dan bent u ook niet tevreden met uzelf, zonder echter gezondigd te hebben. Want u handelt weliswaar niet in strijd met de geboden van de liefde voor God en de naaste, maar u vervult ze ook niet ijverig. En uw ziel wordt zich van een tekort bewust. En het bedrukt haar, want ze voelt dat ze geen vooruitgang boekt in haar ontwikkeling.
Elke ontevredenheid met uzelf is een uiting van de ziel die zich bezwaard voelt. U mensen zult niet steeds op hetzelfde niveau moeten blijven staan, u zult moeten streven. U zult alles moeten doen wat de positieve ontwikkeling bevordert. U moet voortdurend aan uzelf werken en daartoe spoort de geest u voortdurend aan. Neemt u zijn stimulering in acht, dan zult u ook een innerlijke vrede bespeuren. Want u hebt dan mijn wil vervuld en dit gevoel maakt u gelukkig.
Het opgaan van uw wil in mijn wil acht Ik juist en wordt door Mij zeer gewaardeerd. Maar probeer ook in daden om te zetten wat u Mij belooft. Tracht voortdurend meer liefde te geven, onbaatzuchtige werken van liefde te verrichten. Probeer uw hele leven te laten berusten op liefde, dan zult u leven in overeenstemming met mijn geest in u. En dan luistert u alleen nog naar hem en slaat geen acht op alles wat van andere zijde tot u gesproken wordt.
Laat de geest in u de opperheerschappij verkrijgen. Onderwerp u geheel en al aan mijn wil en blijf voortdurend streven naar volkomenheid. En uw hart zal van een vrede vervuld zijn, die blijk geeft van Mij en mijn tegenwoordigheid in u. Want dan bent u zich bewust van mijn aanwezigheid en u zult niet anders kunnen dan leven in volledige harmonie met Mij en mijn geest.
Amen
BD.5767
11 september 1953
De grote nood van de zielen in het hiernamaals
Oververgroot is de nood van die zielen in het hiernamaals die het aan licht ontbreekt. Hun toestand aan u mensen op aarde te beschrijven zou waarlijk voldoende zijn om uw leven in andere banen te leiden, maar dan zou het gedaan zijn met uw wilsvrijheid. U zou zich dan gedreven door de vrees voor hetzelfde lot op een andere levenswandel toeleggen, dus wel dat doen wat van u gevraagd wordt – maar niet uit uzelf, uit vrije wil, daartoe aangespoord. Toch moet u het lot van de zielen kennen, het moet u worden overgebracht en het staat u dan nog steeds vrij te geloven, en er uw eigen conclusies uit te trekken.
Deze zielen hebben bij het binnengaan in het rijk hierna, alles waar hun hart aan hing op aarde, verloren. Zij bezitten niets meer, want alleen dat wat geestelijk werd verworven kunnen zij meenemen, en daar hebben zij het meeste gebrek aan. Zij zijn door totale duisternis omringd omdat zij een leven zonder God leidden en daardoor geheel krachteloos, maar niet gevoelloos zijn. Voor hen betekent hun omgeving nu een verschrikking en ellende, en deze kwellingen en verschrikkingen zal ook die ziel ondergaan die op aarde alles zonder vrees en vastberaden uitvoerde wat haar nu in de duisternis deed storten. Het zijn pijnen van onbeschrijfelijke aard, die nu in de ziel of het verlangen opwekken deze toestand te ontvluchten, of alleen maar alle slechte neigingen te versterken en ook in dat rijk bevrediging te zoeken – wat een totaal ten prooi vallen aan de krachten van de duisternis betekent.
Maar ook die zielen die niet in mondigheid het aardse leven verlaten hebben, wier leven echter zonder liefde was en onverschillig ten opzichte van al het geestelijke, zijn in buitengewoon benauwende omstandigheden. Want ook hen kwelt de duisternis onuitsprekelijk,die wel somtijds voor een schemerige toestand wijkt, als de ziel nog niet geheel verhard is, zodat ook zij naar licht verlangt – want alleen het verlangen kan haar dat licht laten bereiken. Al deze zielen ontbreekt echter de kracht om het goede te willen, en er kan hun volgens de wet van eeuwigheid geen hulp worden gebracht als zij deze zelf niet begeren.
Wel is het werk van Gods barmhartigheid niet ten einde als de ziel het aardse lichaam verlaat, maar wat zij op aarde niet heeft benut terwijl zij het in overvloed bezat, moet zij zich in het hiernamaals eerst verwerven – en zij is daar vaak te zwak voor. Stelt u zich altijd maar uiterst verzwakte en hulpeloze wezens voor die onuitsprekelijk lijden en die op hulp zijn aangewezen, om van hun lijden bevrijd te worden. En als u een blik kon werpen op hun nood, dan zou u met erbarmen vervuld worden.
Iedereen heeft daarboven zielen van wie hij niet weet in welke toestand zij het geestelijke rijk zijn binnengegaan. U allen hebt mensen die u na stonden door de dood verloren, denk tenminste aan die zielen met wie u nauwe banden had en help hen. Want zelfs het kleinste verlossingswerk aan zulke zielen volbracht, heeft een verdere verlossing ten gevolge en u heeft daar dan veel toe bijgedragen.
En u kunt hen alleen helpen door liefdevolle gedachten en gebed, en door ten gunste van deze zielen te bidden. Het zal hen weliswaar niet uit hun kwelling bevrijden, maar hun toch kracht doen toekomen door middel waarvan dan de ziel haar wil verandert en op het licht kan aansturen.
Zij kan niet tegen haar wil in uit haar ellendige staat verlost worden. Om echter het goede te kunnen willen is uw voorspraak nodig, een gebed, dat haar in liefde geschonken wordt zodra zij zich in uw gedachten dringt. Want u moet weten dat die ziel u om hulp smeekt als zij zich in uw gedachten mengt. En dat die zielen die op uw hulp hopen u voortdurend omringen, en dat u de gedachten aan gestorvenen niet uit onwil terug mag dringen, als u hun kwellingen niet nog verergeren wilt.
Om u en uw vrije wil niet te benadelen blijft het lot van deze zielen u verborgen. Het zijn twee werelden waar u en de gestorven zielen zich in bevinden. Er is een grens getrokken en een blik in hun wereld is u ontzegd. Maar toch bestaat ze en u kunt hun uit uw wereld veel liefde toezenden, die zijn uitwerking heeft op een zodanige manier en van zo’n grote omvang is, dat talloze zielen hun toestand kunnen ontvluchten. Denk vaak aan deze arme zielen en schenk aandacht aan hun nood. Want wat u voor hen doet in medelijdende liefde zal u rijk vergolden worden, doordat u op aarde reeds geestelijke hulp ten deel valt door al die zielen die uit de duisternis al tot het licht kwamen.
Amen
BD.5769
14 september 1953
De kluistering van satan – De nieuwe aarde
De macht van het boze zal voor een lange tijd gebroken worden, want satan wordt in ketenen gelegd. Een tijd van vrede zal de tijd van strijd in het universum aflossen en geen wezen van de duisternis kan de mensen op aarde meer verdrukken. Satan zelf en ook zijn aanhang zal gekluisterd zijn voor een lange tijd, en de mensen op de nieuwe aarde ontbinden zijn ketenen niet, omdat zij innig met God verbonden zijn en niets meer nastreven buiten Hem, die hen nu in liefde verzorgt, geestelijk en ook lichamelijk.
Deze tijd van vrede op de nieuwe aarde is een vereffening, die beschoren is aan de mensen, die God trouw zijn en willen blijven, voor de tijd van onbeschrijfelijk leed in de laatste tijd op deze aarde. Het is voor dezen waarlijk een tijd van strijd, want zij zullen worden vervolgd naar lichaam en geest. En zij kunnen zich nauwelijks tegen hun verdrukkers verweren, die zelfs hun leven bedreigen als zij zich niet aan hen onderwerpen willen. Maar aan deze mensen wordt steeds weer een tijd van vrede beloofd door zieners en profeten. Een tijd, waarin geen gevaar hen meer bedreigt en waarin het lichaam en de ziel zich mogen verkwikken aan de wonderwerken van Gods liefde. Waarin een zalige vrede hun hart vervult door de tegenwoordigheid van Hem, die zij liefhebben en voor wie zij geleden hebben.
Alles zal vredevol zijn en scheppingen en schepsels zullen in harmonie zijn met elkaar. En ook het nog gekluisterde geestelijke zal moeite doen vooruit te komen en zijn weerstand snel opgeven, omdat het de nabijheid bespeurt van Hem, aan wie het zich weer moet overgeven. En ook omdat de geestelijke uitstraling van de mensen het gekluisterde in de scheppingen weldadig beïnvloedt. Deze mensen hebben reeds de wilsbeslissing gemaakt en hebben zodoende op de nieuwe aarde geen beproeving van hun wil meer nodig. Zij behoren met ziel en lichaam tot God, van wie zij nimmermeer kunnen scheiden. Al het satanische echter smacht in de duisternis en is hernieuwd gekluisterd in de hardste vorm. Het kan geen invloed meer uitoefenen op het geestelijke, dat naar het “licht” streeft. Het moet zich naar de wil van God voegen en is ook van zijn kracht beroofd voor een eindeloos lange tijd.
En de satan zelf is verzwakt, want alles wat hem en zijn macht sterkte gaf, is gekluisterd en dus ook aan zijn invloed onttrokken. Hij is temidden van zijn wereld krachteloos, tot hem weer kracht gegeven wordt door de verkeerde wil der mensen. Dat zal echter pas gebeuren na een lange tijd, wanneer de eerste generaties op aarde, de bewoners van het paradijs en hun kinderen en kindskinderen, reeds lang het geestelijke rijk zijn binnen gegaan. Wanneer er dus weer nieuwe generaties zijn, die weer uit elkaar gaan, al naar gelang de richting van hun wil. En dan zullen er ook weer mensen zijn, die zich door de materie gevangen laten nemen, en door het verlangen daarnaar de ketenen verbreken van hem, die heer is van de niet verloste wereld. Dan zal ook de paradijselijke staat ten einde zijn, en de tijd van vrede zal weer wijken voor een tijd van strijd tussen licht en duisternis. Want nu begint weer het worstelen om de zielen der mensen, tot er weer een ontwikkelingsperiode afgelopen is. Maar met het resultaat, dat talloze wezens tot vergeestelijking zijn gekomen en de macht van de satan steeds meer en meer afneemt, tot ook hij zich eenmaal zal overgeven, waarvoor echter nog ondenkbare tijden en verlossingsperioden nodig zijn.
Amen
BD.5771
17 september 1953
Gasten aan tafel bij de Heer
Kom bij Mij aan tafel, dan zullen jullie ook spijs en drank ontvangen als voedsel voor jullie ziel. Waaraan hebben jullie meer behoefte dan dat, wat jullie ziel kracht geeft? Waaraan kunnen jullie gebrek hebben, wanneer voor jullie ziel gezorgd is, wanneer jullie allereerst streven naar dat wat jullie tot heil strekt. Dan vervullen jullie geheel en al het doel van jullie leven op aarde, en het lichaam zal ook hebben, waar het behoefte aan heeft, zolang het de ziel tot verblijfplaats moet dienen. En Ik weet waarachtig, hoelang jullie ziel haar omhulsel nodig heeft, hoelang jullie als mens op aarde moeten leven, om de ziel de nodige rijpheid te verschaffen. En zolang zal ook het lichaam blijven bestaan.
Als jullie dus van Mij iets verlangen, dan alleen voor jullie ziel, en jullie zullen rijkelijk ontvangen, jullie ziel zal geen gebrek behoeven te lijden, en het lichaam zal ook in overvloed hebben, omdat jullie eerst je best doen, om mijn wil te vervullen, mijn woord tot jullie te nemen, Mij aan te horen, en jullie dus gasten zijn bereid om te ontvangen aan tafel bij de Heer. Ik wil jullie voortdurend het voedsel voor jullie ziel aanreiken, Ik wil, dat jullie je voeden met het brood van de hemel, dat jullie mijn woord tot jullie nemen, dat jullie de kracht geeft op te klimmen in den hogen. En Ik wil dat jullie je te vaker met Mij in verbinding stellen, dat jullie steeds bereid zijn naar Mij te luisteren, wanneer Ik tot jullie spreek.
Ik nodig jullie voortdurend uit mijn gasten te zijn, die Ik wil laven met brood en wijn, met mijn lichaam en mijn bloed – met alles, wat de ziel nodig heeft, om toe te nemen in licht en kracht. En waarachtig niemand zal honger en gebrek hoeven lijden, die bij Mij aan tafel gaat, die tot Mij bidt om gaven van liefde, die hij bovenal nodig heeft op zijn aardse levensweg. En daarom stuur Ik steeds mijn knechten, om de mensen van de straat binnen te roepen in mijn gastvrije huis, Ik laat allen roepen, dat ze tot Mij komen en mijn gasten willen zijn. Maar mijn huis ligt afgelegen van de brede weg, en daarom moeten ze deze weg verlaten, wanneer ze Mij bereiken willen, maar ze zullen er nooit spijt van hebben, want ze vinden nooit op hun brede weg de kostelijke verkwikking, die hen aan mijn tafel aangeboden wordt. En steeds meer zullen zij ernaar verlangen, des te vaker ze mijn gasten zijn geweest.
Maar ze moeten vrijwillig tot Mij komen, want hoewel Ik ook de boodschappers naar hen uitzend, toch zal Ik niemand dwingen, naar mijn gastmaal te komen. Maar wie aan mijn oproep geen gevolg geven, zullen met lege handen vertrekken, want de wereld kan hun nimmer meer bieden, wat mijn liefde hun wil aanreiken; mijn woord, dat kracht en licht en leven is en hen tot de zaligheid leidt.
Amen
BD.5772
18 september 1953
De kerk van Christus (1)
Wie verklaart tot de kerk van Christus te behoren, die moet ook leven als een christen anders strekt hij de kerk van Christus niet tot eer. Wanneer in de komende tijd van het geloof in Jezus Christus getuigenis moet worden afgelegd, dan zullen de ware aanhangers van zijn kerk bekend worden. Want de standvastigheid van geloof die zij nodig hebben om voor Zijn naam uit te komen, kan alleen verkregen worden door een levenswandel naar Zijn voorbeeld, een leven in navolging van Jezus. En dezen behoren dan ook tot de kerk die door Jezus is gesticht.
Tegenwoordig belijden nog veel mensen Jezus met de mond, ze zijn aanhangers van kerken die zich alle uitgeven voor de door Jezus Christus gestichte kerk. Leven dezen nu ook volgens de goddelijke wil terwijl ze Zijn goddelijke geboden over de liefde vervullen, dan zal in hen ook de nodige standvastigheid van geloof aanwezig zijn. Dan houden zij ook stand in de laatste geloofsstrijd en belijden Zijn naam voor de wereld. Het zullen er echter maar weinig zijn, alleen die mensen die in de liefde leven, zullen deze kracht opbrengen om weerstand te bieden tegen wereldse machten die het plan nastreven alles uit te roeien wat met het geloof in Jezus Christus, de goddelijke Verlosser verband houdt.
En nu toont de mens dat hij christen is, nu pas kan hij zich als lid van de door Jezus Christus gestichte kerk beschouwen. En wie dan Jezus Christus voor de wereld belijdt, voor die zal Jezus Christus ook getuigen voor God, voor God de Vader, zoals Hij beloofd heeft.
De kerk van Christus telt niet veel aanhangers meer, en hoe meer de liefde onder de mensen verkoelt, des te kleiner zal de schare van de ware christenen worden, omdat de liefde onvoorwaardelijk moet worden beoefend om als waar christen te gelden en om de mensen een lichtend voorbeeld te zijn voor de ware kerk op aarde. Voor de kerk, waar geen officieel lidmaatschap van een kerkgenootschap voor vereist is, maar alleen om een leven van liefde volgens de goddelijke geboden – die de liefde als eerste vereiste hebben. Die kerk zal dan ook het zekerste teken, dat bewijst wie de Stichter ervan is, geven: het werkzaam zijn van de geest in alle leden.
De kerk van Christus is geen uiterlijk herkenbare instelling, ze is alleen maar de aaneensluiting van diep gelovige mensen die in de innigste verbinding met de Stichter van die kerk – met Jezus Christus – staan en daardoor ook door Zijn geest verlicht, geleid en vervuld worden. En die net als de discipelen van Jezus op aarde ongewone werken kunnen verrichten, met de hun gegeven geesteskracht.
Een sterk geloof en een diepe liefde geven blijk van het behoren tot de kerk van Christus; en alleen haar volgelingen zullen de laatste geloofsstrijd doorstaan, omdat zij met Jezus Christus zelf strijden en daardoor ook de overwinning zullen behalen op hem die tegen Christus is, op Gods tegenstander en zijn dienaren. Want Jezus Christus zal komen met macht en kracht en in heerlijkheid op de laatste dag, om Zijn kleine kudde tot zich te halen in het rijk van vrede. Zijn tegenstander zal Hij echter in boeien slaan en samen met hem allen die van hem afhankelijk zijn.
Amen
BD.5775
25 september 1953
Knechten van de satan
Hoe onmetelijk diep zijn de mensen gezonken, aan wie het leven van de medemensen niet meer heilig is, die zich onbarmhartig als rechters over hun broeders en zusters opwerpen en oordelen naar willekeur, hen van de vrijheid beroven en hun schade toebrengen aan lichaam en ziel. Het zijn gewillige knechten van de satan, duivels van zin, totaal zonder enige liefde, onrechtvaardig in denken en handelen. Het zijn waarlijk tot duivels geworden mensen die geen barmhartigheid meer verdienen en die daarom onschadelijk gemaakt moeten worden als de tijd gekomen is. De tegenstander van God bedient zich van hen en ze voeren gewillig uit waartoe hij hen aandrijft.
Er is geen liefde meer onder de mensen en nog veel minder rechtvaardigheid, ieder zoekt alleen eigen voordeel en dwingt dit ten koste van de medemensen van hen af. En het zijn geen op zichzelf staande gevallen meer, maar de gehele mensheid beweegt zich in deze richting hoewel niet steeds duidelijk zichtbaar, maar in hun gedachten zondigen eveneens veel mensen – die niet verafschuwen of veroordelen wat duidelijk het werkzaam zijn van de satan is. De wereld is aan schanddaden die ten hemel schreien gewend. Ze duldt ze in plaats van daar tegen op te komen, ze helpt niet waar hulp nodig zou zijn. En het aantal duivels groeit elke dag en hun slechte daden vermeerderen zich.
Er zal echter een tijd komen waarin ieder zich voor God moet verantwoorden, daar niemand zich voor Hem kan verbergen en waarin alle schanddaden openbaar worden. De mensen geloven niet meer in een God, ze geloven niet aan een Rechter voor wie ze zich moeten verantwoorden en ze geloven niet aan een vergelding. Maar ze zullen tot op de laatste cent hun schuld moeten betalen, er zal hun niets worden kwijtgescholden, elk onrecht zal zijn genoegdoening eisen en de vrijheid die ze misbruikten, zal worden omgezet in een gevangenschap die ze eeuwigheden lang moeten verdragen, omdat anders hun schuld niet kan worden gedelgd, omdat ze zich anders niet kunnen verbeteren.
Alleen het diepst gezonkene moet zulke kwellingen verdragen, maar voor het einde van deze aarde zullen de mensen in de diepste diepte zijn beland, en de aarde zal, buiten de kleine schaar Gods getrouwen, alleen nog maar duivels te zien geven, vertegenwoordigers van diegene die daarom op aarde woedt, omdat hij weet dat hij niet veel tijd meer heeft. Ook nu is deze al lang onmiskenbaar aan het werk, want hij zet de mensen aan tot wreedheden, tot leugens en intriges, hij brengt de mensen die hem niet ter wille zijn in de grootste nood.
De satan heeft zich belichaamd in zijn helpers en handlangers. En de wereld is vol zonde. De tijd van rampspoed is begonnen die het einde inleidt en ze zal verlopen zoals het verkondigd is in woord en geschrift. De vervolging van diegenen die hem niet ter wille zijn zal beginnen, van hen die God trouw blijven en Hem willen dienen en die daarom een tijd van strijd moeten doorstaan die tegen God zelf is gericht. Maar dan is het einde daar, dan is de tijd vervuld en aan de activiteiten van de satan wordt een einde gemaakt. Dan is het de dag van het gericht, waarop rekenschap wordt geëist, waarop de rechtvaardigheid van God alles vereffent, waarop ieder zal ontvangen wat hij verdient.
Amen
BD.5778
28 september 1953
Valse christussen en profeten
De zuivere waarheid zal in de laatste tijd in het bijzonder worden aangevallen. En dit is het werkzaam zijn van de satan die als tegenstander van God de waarheid wil ondermijnen, die het denken van de mensen in de war brengt zodat ze niet meer in staat zijn de waarheid als zodanig in te zien. En zijn middelen en plannen zijn fijntjes samengesteld, zodat mensen, wier wil niet tegen Mij is gericht, ze ook vaak niet willen doorzien, maar die het zouden kunnen inzien wanneer ze in alle ernst alleen maar de waarheid begeerden. Juist in de laatste tijd zullen lichten en schijnlichten tegelijk opflitsen. En om nu deze te kunnen onderscheiden, is een serieus verlangen naar de waarheid nodig, omdat het moeilijk zal zijn alles duidelijk te zien. Want er zullen veel valse christussen en profeten opstaan zoals het werd aangekondigd, ook als een teken van de eindtijd. Daaruit is op te maken, dat ze onder hetzelfde vizier zullen strijden, dat ze zich dus zullen voordoen als afgezanten van boven, dat ze de woorden van Christus in de mond nemen en de mensen dingen zullen aankondigen die in de toekomst liggen; dat ze echter vertegenwoordigers zijn van diegene die tegen de waarheid strijdt om de mensen op een dwaalspoor te brengen, dat ze de zuivere waarheid niet meer kunnen herkennen.
U zult dus deze valse christussen en profeten niet steeds hoeven te zoeken buiten het geestelijke leven, want ook de aanhangers van dwaalleren binnen kerkelijke organisaties zijn valse christussen en valse profeten. Allen, die onduidelijke verklaringen afleggen die op een dwaalspoor brengen, moeten daartoe worden gerekend, evenals allen die proberen te verhinderen dat de mensen de zuivere waarheid wordt toegestuurd, die dus vasthouden aan de misvormde leren en de mensen beknotten in hun vrijheid van denken doordat ze hun onthouden wat verhelderend zou kunnen werken. Al het onware is het werk van valse christussen en profeten en dat te onderkennen vereist onweerlegbaar het serieuze verlangen naar de waarheid, dat ook bereid moet zijn iets op te geven waarvoor de mens voortdurend is uitgekomen wanneer het niet met de waarheid overeenstemt.
U mensen zult u dus alleen maar kunnen beschermen tegen het werkzaam zijn van de tegenstander van God in de laatste tijd voor het einde, wanneer u zich aan Hem toevertrouwt Die de Waarheid is van eeuwigheid, wanneer u Hem in het ernstige verlangen naar de waarheid vraagt dat Hij u moge beschermen tegen dwaling en dan ogen en oren zal openen. Dan zult u gevoelsmatig inzien wat u zult moeten aannemen of afwijzen. Dan zullen geen valse christussen en valse profeten u kunnen verblinden met een schijnlicht. Dan zal een zachte glans, die in het hart opvlamt, u de zekerheid geven dat u in de waarheid vaststaat en dan zult u deze waarheid ook vol overtuiging verdedigen en u ervoor inzetten in de laatste strijd op deze aarde en u zult ware strijders voor Christus zijn.
Amen
BD.5779
30 september 1953
Geloofsstrijd
De geloofsstrijd staat nog voor u, en voor deze strijd wil Ik u gewapend zien. Vooreerst is er daarom mijn grote zorg uw geloof te sterken en u kennis te verschaffen die u opheldering zal geven over dat wat voor u ligt en wat nog komen zal voor het einde.
Maar u moet in dit einde geloven om dan ook alles te kunnen verstaan, en om ook de geloofsstrijd te kunnen begrijpen die van grote betekenis is voor ieder mens. Het zal niet alleen een strijd zijn die na enige tijd zal eindigen met een overwinning van de een of andere strijdende macht. Het zal een strijd zijn die de aanhangers van satan voeren tegen God. Een strijd, waar het niet gaat om aardse bezittingen maar om geestelijke rijkdom. Een strijd waarin de zielen beslissen moeten op welke lijn zij zich willen stellen. Want ofschoon ook de mensen schade zal toegebracht worden, zal toch alleen maar de ziel overwinnen of bezwijken. En daarom strekt de afloop van deze strijd zich uit tot in de eeuwigheid.
Daarom doe Ik voordien alles om de mensen op deze strijd voor te bereiden, om ze te sterken en om ze moed om te belijden in te boezemen. Ik probeer het leger van mijn “strijders” te vergroten. Niet omdat Ik overwinnen wil maar opdat zij ook zelf de vruchten oogsten van een overwinning. Want Ik wil niet dat zij ten onder gaan en opnieuw gekluisterd worden door mijn tegenstander, en dan gevangen blijven weer voor een eindeloos lange tijd.
U mensen bekommert zich thans weinig om het geloof. U bent onverschillig voor wat belangrijk is, namelijk het geestelijke streven. U moet eerst door elkaar geschud worden om in ernst een standpunt in te nemen ten aanzien van het geloof. En dat zal gebeuren zodra de geloofsstrijd ontbrandt, want dan wordt van iedereen geëist Mij te belijden voor de wereld, of Mij te verloochenen en op te geven. En u zult pas dan een standpunt innemen als u gewetensvol bent, of Mij zonder bedenken opgeven ter wille van aardse voordelen.
En omdat het einde ophanden is, daarom is deze beslissing noodzakelijk. Niet voor Mij, daar Ik uw wil weet. Maar uzelf moet nog eenmaal aangespoord worden tot nadenken, omdat u het uit uzelf niet doet als u niet gedwongen wordt door wereldse macht.
Er zijn er wel enige die er voor die tijd al over nadenken, en die daarom ook mijn zichtbare hulp ervaren, zodat Ik hun: het herkennen makkelijk maak. Toch zijn het er slechts weinige zodat Ik hun aantal zou willen vermeerderen, omdat Ik hen wil laten wijzen op het einde.
(l oktober) Maar deze weinigen zullen nauwelijks geloof vinden, want zij die geen geestelijk streven hebben, houden ook een einde van deze aarde niet voor mogelijk. Maar de verschijningen van de eindtijd zullen hun invloed niet missen bij hen die nog niet besloten hebben. Die nadenkend worden en tot het geloof kunnen terugkeren, als zij goed onderricht worden in deze tijd.
Een goed en waarheidsgetrouw onderricht kan daar nog een groot succes boeken, waar een afval van het geloof op verkeerde geloofsleren terug te leiden is. Waar de mensen niet onwillig zijn te geloven, maar aan valse leren aanstoot genomen hebben. Dezen kunnen weer gewonnen worden voor Mij en mijn rijk, en ter wille van deze weinige zullen nog veel tekenen gebeuren die het naderende einde verkondigen en ook op hen niet zonder uitwerking blijven.
De geloofsbeslissing zal alleen dan juist genomen worden als een sterk geloof aanwezig is, dat alles aanvaardt wat nadelig is voor het lichaam. Want de mens die het ware inzicht heeft, weet waar het om gaat. Hij geeft met een licht hart op wat men van hem neemt, om het leven van de ziel niet in gevaar te brengen.
Het is de laatste proef van de wil op deze aarde. Het is deze beslissing dat u Mij belijdt voor de wereld, die uw lot in de eeuwigheid bepaalt, ongeacht de aardse uitwerking op uw beslissing. Alleen een sterk overtuigd geloof zal deze laatste proef doorstaan, en alleen een sterk overtuigd geloof houdt stand tot het einde.
Amen
BD.5785
10 oktober 1953
Doe niets zonder Jezus!
Vraag steeds dringend mijn hulp en bijstand bij alles wat u ook onderneemt! Begin niets zonder Mij, ga geen weg zonder Mij, laat Mij steeds vooropgaan, dan zal Ik ook uw doel zijn dat u zeker bereikt.
Zo moet u ook uzelf met alle geestelijke wensen die u aan het hart liggen, aan Mij toevertrouwen en u zult steeds goede raad ontvangen want dan stuurt mijn geest u. U zult dan niet anders kunnen dan juist denken en handelen en met succes arbeiden voor Mij en mijn rijk, en toch ziet het er uit alsof u praat en handelt volgens uw eigen wil. Ik openbaar me niet zo duidelijk dat u gedwongen zou worden mijn wil te volbrengen en toch is het mijn wil die dan door u tot uitdrukking komt. Wanneer u Mij ieder werk, elke gedachtewisseling, in gedachten of letterlijk, aanbeveelt, kunt u ook van mijn inwerken zeker zijn. Toch is juist deze verbinding die u eerst met Mij zoekt nodig om daardoor mijn wil in u gewaar te worden en dienovereenkomstig te denken, te praten en te handelen.
En u hoeft u ook geen zorgen te maken of u de arbeid voor Mij wel kunt volbrengen, zolang u die niet als wereldlijke arbeid beschouwt maar altijd alleen Mij ermee dienen wilt en als mijn knechten steeds met Mij in verbinding blijft om mijn aanwijzingen in u op te nemen. Want dit laatste doe Ik door middel van uw hart, wanneer Ik in u gevoelens leg die u dan zo doen handelen zoals het mijn wil is. En dan zal ook elke onderneming van u gezegend zijn.
Amen
BD.5787
12 oktober 1953
Het aansporen van een ongelovige om werkzaam te zijn in liefde
De ongelovige kan geen geestelijk weten worden toegevoerd, omdat hij alles afwijst wat niet bewezen kan worden maar juist alleen geloof vraagt. Maar hij kan worden aangespoord om werkzaam te zijn in liefde, want alleen op de weg van de liefde kan hij tot geloof komen. Het hart van een ongelovige hoeft niet verhard te zijn, zodat hij dus heel goed werken van naastenliefde zal verrichten wanneer hem de noodtoestand van de medemens voor ogen wordt gebracht. Wanneer hij door een hem welgezinde medemens wordt aangespoord bij te dragen tot leniging van deze nood. Wanneer er een beroep wordt gedaan op zijn medeleven, op zijn hulpvaardigheid en zijn aardse toestand, die het hem mogelijk maakt te helpen.
De grootste verdienste van een mens, die zelf in liefde leeft, is de medemens aan te sporen werkzaam te zijn in liefde. Want daaruit kan dan ook een geloof voortvloeien, dat zonder liefde slechts een dood geloof is en dus niet veel waardevoller dan ongeloof. Zolang een mens aan de nood van de medemens voorbijgaat, kan hij ook als ongelovige worden beschouwd, ofschoon hij zichzelf gelovig noemt. Pas wanneer bij de mens de wil om te geven doorbreekt, wanneer hij tracht de medemens gelukkig te maken of leed van hem af te wenden, wanneer hij helpen wil, is hij ook in staat een hem aangeboden weten aan te horen en er een standpunt over in te nemen. En dan is het dus pas mogelijk in hem een geloof te laten opleven aan een geestelijk rijk, dat zich buiten het aardse rijk bevindt.
Daarom is het vergeefse moeite een ongelovig mens verstandelijk te willen overtuigen, dus hem een geestelijk weten voor te houden en hem te willen overreden het aan te nemen, omdat een mens zonder liefde hiertoe niet in staat is. Daarentegen kan hem wel de goddelijke leer van de liefde voorgehouden worden en de uitwerking ervan geloofwaardig worden gemaakt, wanneer zo’n leven in liefde wordt voorgeleefd en ook op zijn hart een beroep wordt gedaan om deel te nemen aan het lenigen van de nood van de medemens. Wanneer hij eerst wordt aangespoord van zijn overvloed weg te geven, tot hij er dan zelf een diepe vreugde in vindt goed te doen. En dan is hij ook al gewonnen. Dan neemt zijn weerstand tegen geestelijk weten af. Hij wordt in zijn ongeloof aan het wankelen gebracht. Hij begint over zijn leven na te denken en neemt gewilliger aan wat een geloof vooropstelt. Hij zal leren geloven omdat hij nu door de liefde daartoe in staat is geworden.
Amen
BD.5788
13 oktober 1953
De kerk van Christus (2)
Wiens streven naar Mij oprecht is, die bereikt ook zijn doel, want “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. Wie Mij zoekt heeft ook al de weg betreden en hij wordt dan door Mij met de waarheid vertrouwd gemaakt, die hem het leven geeft. Wie Mij ernstig zoekt, die zoekt Mij evenwel niet in een bepaalde geestelijke richting, want hij weet dat Ik alleen in zijn hart te vinden ben en dat alleen zijn hart de doorslag geeft of Ik daar ben waar men Mij verkondigt.
Overal kan mijn leer over de liefde gepreekt worden, of de mens Mij overal vindt hangt echter alleen af van zijn hart welk verlangen er in hem leeft of het Mij waarlijk zoekt. Overal kunnen de woorden indruk maken en een verlangen Mij lief te hebben opwekken. Maar pas als die woorden doen “ontvlammen” is de juiste weg ingeslagen. Dan pas zal de mens ook in staat zijn te oordelen over de zuivere waarheid, hij zal alleen dat aanvaarden en nastreven wat tot het leven voert dat eeuwig voortduurt.
Is het hart gefascineerd door mijn woord, dan is ook de verbinding met Mij tot stand gebracht en mijn tegenwoordigheid in hem verzekerd. Dan geeft de mens met zijn hart ook aan geen enkele geestelijke richting de voorkeur maar alleen nog aan mijn kerk, die Ik zelf op aarde gesticht heb. Waarheen echter iedere kerkelijke organisatie kan leiden die mijn goddelijke leer van de liefde verkondigt en waarvan het geloof in Jezus Christus als Zoon van God en Verlosser van de wereld een vereiste is.
Daarom, bestrijd elkander niet zolang al uw streven op Mij gericht is, want dan leid Ik u op de juiste weg, op de weg van de waarheid, die naar het eeuwige leven voert. Dan ook zal ieder die tot mijn kerk behoort inzien welke leraren van de zuivere waarheid afwijken. Hij kan dan zelf de geestelijk blinden leiden, die onwetend van de gevaren zijwegen gaan die niet tot het doel voeren. En zoeken ook dezen die nog blind zijn serieus, dan laten zij zich ook graag leiden en zijn dankbaar voor iedere hulpverlening, omdat zij nu mijn leiding beseffen omdat – wie Mij ernstig zoekt – door mijn liefde omvat wordt en ook mijn liefde gewaar wordt.
“Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. Wie dus streeft naar Mij, wiens hart naar Mij is gewend, kan niet verkeerd gaan. En al leeft hij nog in de dichtste duisternis, dus nog ver van de waarheid verwijderd, toch belandt hij in mijn kerk, die Ik zelf op aarde gesticht heb. Want zijn verlangen naar Mij, zijn geloof in Mij, is het fundament waar mijn kerk op gebouwd is. Want alleen een diep, levend geloof streeft naar Mij, alleen een diep gelovig mens heeft het verlangen van zijn hart op Mij gericht – en door hem laat Ik Mij waarlijk vinden.
Amen
BD.5789
14 oktober 1953
Uitleg over de missie van Jezus noodzakelijk
Er moet u mensen op de juiste manier opheldering worden gegeven, dan zult u ook niet de geloofsleren afwijzen die u worden voorgehouden over Jezus Christus als Gods Zoon en Verlosser van de wereld.
Het probleem van Zijn menswording en Zijn dood aan het kruis is zo buitengewoon moeilijk te begrijpen wanneer het u alleen als historisch feit wordt voorgesteld, omdat voor u dan de handelswijze van de mens Jezus onbegrijpelijk is, omdat u dan niet zult kunnen begrijpen wat er aan deze menswording en het sterven aan het kruis ten grondslag ligt en u dan geneigd bent een missie voor de gehele mensheid te betwisten. Maar wordt u naar waarheid de motivatie gegeven, dan zult u ook het verlossingswerk van Christus begrijpen en dan zult u zich daar anders tegenover instellen dan eerst.
Dat de mensen het weten daarover ontbreekt, ligt daaraan dat hun tot nu toe de waarheid onthouden zou zijn geworden. Het ligt er alleen aan dat de mensen zich zelf voor het in ontvangst nemen van dergelijk weten ongeschikt hebben gemaakt, dat ze het leven en sterven van Jezus des te meer zuiver werelds beschouwen, hoe onverschilliger ze zijn de waarheid daarover te vernemen.
Zodra God in een mens maar de geringste vraag daarover bespeurt, geeft Hij hem ook opheldering. Doch slechts zelden stelt een mens deze vraag en verlangt hij ernaar opheldering te verkrijgen over de mens Jezus die als God moet worden erkend.
En toch is het geloof daaraan absoluut noodzakelijk, wanneer de mens ook de zegen van het verlossingswerk wil ontvangen. Daarom geeft God de mensen opheldering die ze wel zouden kunnen aannemen wanneer ze serieus naar de waarheid zouden streven. God geeft wat de mensen uit zichzelf niet meer verlangen. Hij deelt dat uit waaraan de mensen gebrek hebben. Hij brengt hun een weten over dat met goede wil de mensen licht zou kunnen geven, dat voor hen inzicht betekent wanneer ze het maar aannemen.
Hij tracht voor de mensen Jezus’ werk van liefde begrijpelijk te maken, dat het geen aardse of wereldse beweegredenen waren die de mens Jezus zo lieten leven en lijden en sterven, maar dat er een geestelijke oorzaak aan zijn leven op aarde ten grondslag lag: een onvoorstelbare nood van de zielen van de mensen af te wenden die zich over eeuwige tijden uitstrekte en die alleen door de liefde van een mens kon worden opgeheven.
De mensen moeten weet hebben van de geestelijke oorzaak, wil het verlossingswerk van Jezus Christus juist worden gewaardeerd en de genade hiervan aangenomen. De mensen moeten weten dat ze een onvoorstelbaar kwellende toestand tegemoet gaan, wanneer ze Jezus Christus niet als Verlosser erkennen en dan ook niet tot de verlosten behoren voor wie de mens Jezus Christus aan het kruis is gestorven. Ze moeten weten dat het niet hetzelfde is of ze Hem erkennen of niet. En om Hem te kunnen erkennen moeten ze met de waarheid bekend worden gemaakt. Ze moeten juist onderwezen worden door God zelf, wat de Mensenzoon bewoog een bovenmenselijk leed op zich te nemen dat eindigde met Zijn dood aan het kruis.
Amen
BD.5791
16 oktober 1953
De weg naar Golgotha – Het navolgen van Jezus
De weg naar Golgotha te gaan, is de ware navolging van Christus. U zult dat niet begrijpen als u niet gelooft dat Jezus Christus voor u deze weg gegaan is, dat Hij omwille van uw zonden alle smartelijke kwellingen van deze gang naar het kruis op zich nam, dus u het leed heeft afgenomen en zelf voor u heeft gedragen. En uw geloof dienaangaande is ook juist. Hij heeft voor u de schuld teniet gedaan door Zijn lijden en sterven aan het kruis. Maar de bekroning van Zijn weg over de aarde was de eenwording met Zijn Vader van eeuwigheid. Hij verenigde zich voor eeuwig met Hem. Hij en de Vader werden Een. En om dit doel te bereiken is het navolgen van Jezus de enige weg en om dit doel te bereiken moet de mens ook een aards leven vol leed op zich nemen, hij moet geduldig de weg over de aarde gaan tot het einde, al brengt deze hem nog zo groot leed, nog zo grote tegenspoed en ontberingen.
Hij moet de kelk leegdrinken tot op de bodem en alleen maar steeds de goddelijke Heer en Heiland voor ogen houden, zijn hele streven moet zijn Hem na te volgen, met wie hij ook verenigd zou willen zijn tot in alle eeuwigheid. Van Hem zal de mens ook kracht toekomen en als de mens zwak wordt staat de Heiland Jezus Christus naast hem en ondersteunt hem, Hij helpt hem het kruis dragen tot hij zijn doel heeft bereikt. En nu zult u begrijpen waarom vrome, God toegewijde mensen vaak door leed en ziekte worden achtervolgd, waarom hun een kruis te dragen werd gegeven dat hun bijna ondraaglijk voorkomt.
Het gaat om het kindschap Gods, om de vereniging met Hem zodanig, dat ze, als het dichtst bij de Vader staand, onbegrensd kracht en licht kunnen ontvangen en onbeperkte gelukzaligheid ondervinden die alleen de totale vereniging met Hem teweeg kan brengen, en dat deze staat daarom het kostelijkste is dat op aarde bereikt kan worden, doch door grote offers, door het prijsgeven van al datgene wat de mens op aarde als aangenaam ervaart. Hij moet in waarheid de weg naar Golgotha gaan, hij mag niet meer naar de wereld kijken, hij moet met een blik die ervan is afgewend, schrede voor schrede afleggen in nood en kwelling. Hij moet weten dat zijn lichaam alleen voor de ziel lijdt, opdat deze dan als volledig gereinigd voor het aangezicht Gods kan treden, om door de Vader met diepste liefde te worden aangenomen als Zijn kind, dat uit liefde voor Hem, Hem is nagevolgd, dat uit liefde voor Hem op aarde de kruisweg aflegde en dat nu door Hem vertrouwd wordt gemaakt met alle rechten van een kind, want het heeft, als reeds naar de Vader teruggekeerd, nu ook nog op aarde de proef afgelegd en doorstaan, die iedere geschapen engel moet doorstaan om geheel te versmelten met zijn Schepper en Vader van eeuwigheid, om nu, als volmaakt, te kunnen scheppen en werken in het rijk van het licht.
Amen
BD.5796
26 oktober 1953
Het overwinnen van de materie – Het geestelijke rijk
Zolang uw denken en streven alleen de wereld en haar goederen geldt, zult u mijn rijk moeilijk verwerven, want “mijn rijk is niet van deze wereld”. Mijn rijk kan alleen verworven worden door het prijsgeven van dat wat voor u mensen nog begerenswaardig is.
Mijn rijk vergt de overwinning van de materie, want dan pas kunt u vrijkomen uit de vorm en in mijn rijk binnengaan, als u zich van alles los maakt wat toebehoort aan mijn tegenstander. De materiële wereld is zijn rijk, ofschoon hij geen invloed heeft op de materie als zodanig. Een des te grotere invloed heeft hij echter op de mensen die als ziel het geestelijke in zich dragen, dat nu een stadium van ontwikkeling heeft bereikt, waarin het zijn heerschappij kan ontvluchten, waarin het zich van iedere uiterlijke vorm kan ontdoen bij juist gebruik van de wil. Dan wendt de tegenstander zijn invloed aan om de mens aan de materie te ketenen en zijn wil verkeerd te richten – zodat hij weer dat nastreeft wat hij al lang overwonnen heeft.
De materiële wereld is de grootste proef voor uw wil, want u moet er zich van afkeren, u moet vrijwillig afstand doen van alles wat u in het aardse leven begeerlijk schijnt, u moet naar het geestelijke rijk streven – dus kiezen en een beslissing nemen; voor mijn rijk of voor het rijk van mijn tegenstander.
Deze lokt u met zijn goederen – bedenk echter, dat deze goederen vergankelijk zijn, dat ze als zodanig kunnen vergaan, of ook door u afgegeven moeten worden in het uur van de dood. U kunt u er niet blijvend van verzekeren, u raakt ze onherroepelijk weer kwijt, binnenkort of later.
Denk daaraan en verwerf u door werken en ploeteren vroegtijdig goederen die u niet afgenomen kunnen worden. Goederen die onvergankelijk zijn en pas op hun juiste waarde geschat worden in de eeuwigheid, na de dood van het lichaam – die dan de rijkdom voor de ziel zijn die haar oneindig gelukkig zal maken.
Het verlangen naar de materie maakt u blind voor geestelijke goederen. U kunt ze niet herkennen als datgene wat ze zijn, omdat al uw gedachten alleen maar aards gericht zijn, en geestelijke stromingen geen indruk op u kunnen maken – want mijn rijk is niet van deze wereld, mijn rijk komt echter tot ieder die het begeert.
Daarom, maak u los van dat wat u de toegang in mijn rijk verhindert. Maak u vrij van het verlangen naar aardse goederen, lijd gebrek en doe afstand zolang u op aarde vertoeft, om dan in alle volheid mijn goederen van liefde te ontvangen in het geestelijke rijk.
Amen
BD.5798
29 oktober 1953
Het ongeloof tegenover de aankondigingen
U mensen hecht geen geloof aan het wijzen op het einde. U leeft in de wereld, u wilt niets laten gelden wat buiten de aardse wereld staat te gebeuren en zich met zekerheid zal afspelen in de door Mij vastgestelde tijd. Ik kan u het geloof eraan niet inprenten, het moet in uzelf ontstaan en Ik kan u altijd alleen maar helpen doordat Ik uw ogen richt op belangrijke gebeurtenissen in een bepaalde periode die u waarlijk opmerkzaam zouden moeten maken. Want Ik kondigde de tekenen van de eindtijd aan door zieners en profeten die alleen volgens mijn wil uitspreken wat hun voor de tijd van het einde duidelijk was. En Ik kan u ook nu alleen opmerkzaam maken. Ik kan u steeds alleen maar weer aanmanen oplettend te zijn bij datgene wat er om u heen gebeurt.
En u zult dan ook zeker beseffen in welk uur u leeft. Want Ik laat u niet zonder waarschuwing het einde meemaken. Het komt niet zonder aankondiging over u, maar zo gauw u geen geloof hecht aan deze aankondigingen, zal het bij verrassing komen omdat mijn woord wordt vervuld, omdat het de enige waarheid is. En of u ook van menselijke zijde een vooruitgang wordt beloofd, ook deze houdt het einde niet tegen en hij zal alleen daar opvallend zichtbaar worden waar er geen geloof meer is, waar alleen aan de wereld aandacht wordt geschonken, waar mijn tegenstander de overhand heeft gekregen. En ook dat is een teken van het nabij zijnde einde. Want het zal zijn zoals ten tijde van Noach. De mensen zullen in zonde leven, ze willen alleen nog maar genieten en de wereld afdwingen wat ze maar kunnen, maar op Mij zullen ze geen acht meer slaan.
En wanneer u maar de instelling van de mensen tegenover Mij, tegenover hun God en Schepper van eeuwigheid nagaat, dan zult u ook daarin een teken van de eindtijd kunnen zien. Er is geen geloof meer onder de mensen, en wel daarom, omdat hun ook de liefde ontbreekt. De liefde onder de mensen is bekoeld en daarom is ook het geloof verdwenen. Want zelfs die zich gelovig noemen, die een God en Schepper niet totaal loochenen, hebben geen levend geloof daar ze zich anders op het einde moesten voorbereiden, daar zij anders de verwijzing naar het einde onvoorwaardelijk geloof zouden schenken. Alle aanmaningen en waarschuwingen halen niets uit bij diegenen tot wie ze gericht zijn. En of Ik ook zeer luid en duidelijk aan de deur van hun hart klop, of Ik hen opschrik door ongewone gebeurtenissen in hun leven of hun omgeving, ze zien allen met aardse ogen en herkennen mijn stem niet, ook niet wanneer die duidelijk tot hen spreekt. En hoe dichter het einde naderbij komt, des te beslister wijzen ze de aanwijzingen af. Het is hun steeds onwaarschijnlijker dat een hogere Macht ingrijpt, maar des te rijper zijn de mensen voor de ondergang. En alles zal gebeuren zoals Ik het heb verkondigd.
Amen
BD.5799
30 oktober 1953
De komst van de Heer – Wegneming
U zult Mij zien komen in de wolken en het geestelijke rijk zal tot u neerdalen, want u die Mij trouw blijft tot het einde bent reeds tot bewoners van het geestelijke rijk te tellen ofschoon u nog in het vleselijke lichaam bent. U heeft de rijpheid bereikt dat u Mij mag aanschouwen van aangezicht tot aangezicht. Maar door wolken omhuld kom Ik u tegemoet, want de gehele volheid van mijn licht verdraagt u nog niet – ofschoon u Mij kunt aanschouwen zonder te vergaan.
Het voorval van de wegneming en mijn wederkomst naar de aarde is alleen voor mijn gelovigen begrijpelijk en geloofwaardig. En al motiveer Ik steeds weer deze gebeurtenissen en tracht ze u te verklaren, de mensen van deze aarde willen niets ongewoons of onnatuurlijks aannemen omdat zij voor het geestelijke geen begrip hebben en iets geestelijks zich daarom ook niet aan hen kan openbaren. En daarom zullen zij Mij ook niet kunnen aanschouwen ofschoon u, mijn gelovigen, jubelend en verlangend de handen naar Mij zult uitstrekken; zij echter zien helemaal niets.
Maar het voorval van de wegneming blijft hun niet geheel verborgen en het zal hen in grote ontzetting storten. Want ook dit is onnatuurlijk dat u Mij tegemoet zweeft en Ik u tot Mij trek, dat uw lichaam levend de aarde verlaat, de hemel, het licht tegemoet. Maar ook dat licht zien de ongelovigen niet omdat het licht zich geen toegang verschaft waar het nog op tegenstand stoot.
Door het voorval van de wegneming, de meest ongewone belevenis op deze aarde, konden die mensen zich nog bekeren die tevoren de kennis er van ontvingen, ofschoon zij het niet aangenomen hebben. Doch een korte gedachte daaraan kan op het laatste moment de mens tot een roep tot Mij aansporen, en hij zou dan nog gered zijn voor de ondergang.
Daarom laat Ik de wegneming voor velen zichtbaar gebeuren om iedere reddingsmogelijkheid uit te buiten, maar de harten der mensen zijn reeds te verhard dan dat zij in staat zijn mijn liefde te herkennen. U echter zult Mij zien en al het leed zal vergeten zijn, want dan bent u geen bewoner meer van deze aarde maar van mijn rijk – want een oord van vrede neemt u op dat in niets meer aan de oude aarde doet denken.
Mijn komst in de wolken is u mensen aangekondigd sinds mijn hemelvaart en reeds vaak werd Ik daarom door de mijnen verwacht. Maar mijn komst betekent ook het einde van deze aarde, en pas als een verlossingsperiode afloopt ben Ik te verwachten omdat mijn komst het einde betekent en met de wegneming een nieuw tijdperk begint. Maar eerst moeten dus alle voorwaarden te herkennen zijn die een oplossing van de aardse scheppingen vereisen, want zowel mijn wederkomst naar de aarde als ook de wegneming der mijnen kan niet plaatsvinden zolang voor de mensen de definitieve oordeelsdag niet is gekomen. Deze beide verschijnselen zouden voor de nog levende ongelovige mensen een geloofsdwang betekenen, maar Ik laat niets ongewoons gebeuren om de mensen te bewegen aan Mij te geloven. Pas het definitieve einde op deze aarde is daarvoor bepaald, want pas het definitieve einde op deze aarde heeft een scheiding van de geesten ten gevolge.
En dan kom Ikzelf tot de mijnen en haal ze op opdat zij gevrijwaard zijn voor de grote nood. Opdat zij het loon ontvangen voor hun trouwen nu jubelen en Hem lofprijzen, die zij nu aanschouwen in alle Heerlijkheid.
Amen
BD.5800
31 oktober 1953
De schepping van de mens – De zondeval
Het gevallen geestelijke had een eindeloos lange tijd nodig voor zijn opwaartse ontwikkeling, en ook mijn afzonderlijke scheppingen vergden een eindeloos lange tijd die als het ware, met het daarin gebonden geestelijke, zich ook moesten ontwikkelen om het steeds rijpere geestelijke daarin te kunnen opnemen. Steeds weer werden nieuwe vormen geschapen en steeds weer werd deze vormen een bestemming toegewezen. En zo ontstond de aarde niet in een ogenblik, maar zijn er eindeloze tijdperken verlopen totdat het geestelijke in alle graden van rijpheid de vereiste uiterlijke vorm aantrof, omdat de steeds grotere rijpheid ook steeds weer nieuwe scheppingen vereiste.
Zolang dus het geestelijke onder de wet van een gebonden wil gebukt ging bestond mijn scheppende bezigheid uit het doen ontstaan van de aarde als plaats van uitrijping voor het zo diep gevallen geestelijke dat daarin een rijpheid zou kunnen verkrijgen die het gebonden geestelijke de vrije wil terug zou geven die het eens misbruikt had.
Nu moest er natuurlijk ook een uiterlijke vorm geschapen worden voor dat gerijpte geestelijke, opdat het in deze vorm zijn vrije wil weer toetsen kon. En dit scheppingswerk was de mens die zich van alle vooraf ontstane scheppingen in zoverre onderscheidde dat hij naast de vrije wil ook met verstand en rede begaafd was. Met een denkvermogen, met een zelfbewustzijn en in staat door spraak met zijn medemensen van gedachten te kunnen wisselen, omdat daardoor het samenleven de nodige voorwaarden in zich had om de wil te toetsen.
De uiterlijke vorm van de mens was reeds in de laatste stadia van de gebonden wil aanwezig en bestemd voor het opnemen van talloze gerijpte zielssubstanties. Maar deze wezens handelden nog vanuit de gebonden wil zoals de natuurwet dat vorderde en daarom waren zij ook niet voor hun handelen verantwoordelijk. Zij waren maar in beperkte mate bekwaam om te denken, evenwel een verzamelbak voor het in eindeloos lange ontwikkelingstijd gerijpte geestelijke, maar evenzo scheppingswerken die mijn liefde en wijsheid voor dit geestelijke gevormd had. Maar als mensen te betitelen waren pas die wezens die in het bezit waren van een vrije wil, verstand en een zelfbewustzijn.
En nu pas vond het plan van de vergeestelijking van deze schepselen doorgang en dat vereiste dat deze wezens, de mensen, door Mij onderwezen werden, dat zij hun denkvermogen, hun verstand en hun vrije wil gebruiken moesten in overeenstemming met mijn onderrichtingen. En op grond van hun vrije wil konden zij nu werken en leven op de aarde. Zij konden zich tot kinderen van God vormen maar ook geheel tegen mijn leringen en mijn wil ingaan en daardoor weer in de diepte zinken waaruit zij omhoog gestegen waren.
Ik schiep de mens. Ik gaf het in een bepaalde graad van rijpheid staande geestelijke, een uiterlijke vorm die zowel aan mijn liefde en wijsheid beantwoordde alsook aan de opdracht die de mens nu te vervullen had. De uiterlijke vorm werd pas tot een levend wezen toen het geestelijke daarin zijn verblijf nam, de samenvoeging van ontelbare partikels die nu als “ziel” aan de vorm het leven gaf.
Het geestelijke is dus de gestadig werkende kracht. Het was wel gebonden gedurende de eindeloos lange ontwikkelingsgang en daardoor onbekwaam tot onbelemmerde werkzaamheid, maar in de laatste uiterlijke vorm, in de mens, kan het weer werkzaam worden. Het kan de hem eigen kracht weer ontplooien en deze door de aaneensluiting met Mij onbeperkt vergroten.
Mijn kracht stond de eerste mensen in overvloed ter beschikking. Zij waren uitgerust op ongewone wijze omdat de proeftijd tijdens hun leven op aarde hen daartoe brengen moest, dat zij volledig vergeestelijkt hun aards omhulsel zouden afleggen en weer als ware kinderen in hun vaderhuis terugkeren. Toch moesten zij de beproeving van de wil ondergaan die Ik van ieder geschapen wezen vorder. En het doorstaan van deze proef zou alle mensen die na hen kwamen, geholpen hebben het laatste doel gemakkelijker te bereiken.
In de eerste mensen had Ik Mij wezens geschapen die ondanks hun onvolkomenheid, ofwel hun gemis aan volmaaktheid als gevolg van hun afval van Mij, toch een besef over Mij zelf konden krijgen, daar zij van zichzelf inzagen dat ze schepselen waren en dus ook door hun denkvermogen en vrije wil mijn wil konden herkennen en uitvoeren. Ik had Mijzelf wezens geschapen aan wie Ik Mij zelf kenbaar kon maken ondanks hun afstand tot Mij, wat voordien in de toestand van een onvrije wil niet mogelijk was.
De mens was dus het eerste scheppingswerk dat een gevallen oergeest in zich droeg en dit moest hem helpen, weer in zijn oertoestand terug te keren om weer als vrije geest, in eeuwige gemeenschap met Mij, te kunnen scheppen en werken. Dat was de opdracht voor de eerst geschapen mens en blijft ook de opdracht voor alle mensen tot het einde: tot de totale vergeestelijking van al het gevallene afgesloten is.
Het was een niet al te zware beproeving van de wil die de eerste mens had af te leggen, maar bij deze beproeving moest ook mijn tegenstander het recht worden toegekend op hem in te werken. En door deze invloed faalde de mens en werd voor de tweede keer afvallig van Mij. Het was de eerste zondeval op deze aarde, de zondeval waarvan de mensheid op de hoogte is, ook als zij niets afweet van de vorige afval van het geestelijke van Mij. Maar dit verklaart pas alles, want de eerste mens had niet kunnen vallen als hij het eerst geschapen wezen geweest was dat in het volle bezit van licht en kracht geweest zou zijn, omdat alleen het volmaakte uit Mij kan voortkomen. Dan had geen vijandige kracht hem kunnen beïnvloeden. De oorzaak van zijn val is echter te vinden in de eerdere val van het geestelijke, dus in de nog niet rijp geworden ziel van de mens die zich nu weliswaar bewijzen kon, maar niet bewijzen moest.
De mens echter had verstand en een vrije wil en daarom ook een verantwoording te dragen voor zijn ziel, dus moest hij voor zijn schuld boeten. Mijn tegenstander behield de macht over het als mens belichaamde geestelijke, en dat betekent voor ieder mens een moeizame, met strijd en lijden verbonden gang over de aarde. En wel met het doel zichzelf te bevrijden uit zijn heerschappij. Een doel dat de mens ook bereiken kan omdat Jezus Christus het mensengeslacht, dat verzwakt was door de zondeval van Adam, te hulp kwam. De verlossing is daarom verzekerd voor iedereen die Hem erkent als Zoon van God en Verlosser van de wereld, en Hem gewillig navolgt.
De eerste mens had de brug kunnen bouwen waarover dan al zijn nakomelingen tot Mij konden komen. Maar omdat hij viel, moest de mensheid nog lang in de gevangenschap van satan blijven. Tot de Verlosser kwam, tot Jezus Christus naar de aarde neerdaalde om nu een brug te slaan naar het geestelijke rijk, door Zijn lijden en sterven, door Zijn dood aan het kruis.
De beslissing van de wil die van mijn eerst geschapen wezen, van Lucifer gevraagd werd was geenszins als een gebod te beschouwen. Veelmeer was dat wezen volledig vrij zijn wil een bepaalde richting te geven, en die richting van zijn wil was alleen op zijn verlangen naar macht en heerschappij gebaseerd. Het was zich wel bewust van Mij te zijn uitgegaan maar was van mening alleen te heersen, daar het Mij niet zag. Het besefte wel dat Ik degene was vanwaar het was uitgegaan maar wilde Mij niet erkennen. En deze wil had niet Ik in dat wezen gelegd, maar het wezen zelf had de hem door Mij geschonken vrije wil zo veranderd.
Dat was het verschil tussen de eerste val van Lucifer en de zondeval van de eerste mens, want de laatstgenoemde droeg nog de verkeerde wil in zich en daarom gaf Ik hem een gebod dat hij niet overtreden mocht. Een gebod, waaraan hij zich ook gemakkelijk had kunnen houden wanneer de Mij vijandige geest niet op hem ingewerkt had. Deze had daarom nog een sterke invloed op de mens omdat hij eigenlijk nog steeds een deel van hem was, omdat de ziel nog niet de volmaaktheid teruggekregen had welke een val onmogelijk maakt.
Een volmaakt geschapen mens had niet kunnen vallen, dat wil zeggen: hij zou tot het overtreden van dit gebod niet in staat geweest zijn, omdat het volmaakt geestelijke in de mens, hem zou hebben weerhouden van elke Godvijandige daad. De schepping van de mens was echter pas het gevolg van de val van Lucifer en zijn aanhang, want anders had Ik het waarlijk niet nodig gevonden het door Mij in het leven geroepen geestelijke uiterlijke vormen te geven als omhulsel.
De vorm van de mens bevatte reeds het gevallen geestelijke. Daardoor was Adam reeds met de eerder begane zonde belast, die hij echter had kunnen kwijtraken als hij mijn gebod geëerbiedigd had – en het was hem dus mogelijk deze erfschuld te delgen. Zijn val echter stelde de terugkeer van het gevallen geestelijke tot Mij weer tot eindeloze tijden uit. Maar toch is zij mogelijk geworden door het verlossingswerk van de mens Jezus – die zonder gebod van mijn kant uit dat volbracht heeft wat Adam had moeten doen: namelijk volledig mijn wil te volbrengen en door een leven van liefde zich weer met Mij te verenigen om in het volle bezit van licht en kracht te komen.
Amen
