Inhoud

BD.5405 De smalle weg
BD.5414 In het begin was het Woord
BD.5421 De brug vanuit het rijk van licht is Jezus Christus
BD.5427 Satan camoufleert zich daar, waar licht naar de aarde wordt gestuurd
BD.5428 En vergeef ons onze schuld
BD.5432 Rechtvaardig denken en handelen – Liefde voor de vijand
BD.5433 Het voortijdig weggeroepen worden
BD.5441 Een beschrijving van het hiernamaals is slechts door middel van beelden en vergelijkenderwijs mogelijk
BD.5449 “In mijn Vaders huis zijn vele woningen”
BD.5453 Het onderwerpen van de wil aan Gods wil
BD.5456 De alleen zaligmakende kerk
BD.5459 “Waak en bid” – Voortdurende verzoekingen
BD.5460 De op God gerichte wil is de doorstane proef op aarde
BD.5467 Satan woedt met versterkte macht – Eindtijd
BD.5469 Ieder kan aangesproken worden door God in de vorm van gedachten
BD.5472 Uitleg over gevallen van bezetenheid
BD.5478 Het bloed van Christus – De zondeschuld
BD.5480 Zie, Ik ben bij u alle dagen
BD.5481 Onze Vader, die in de hemel zijt – God – Vader
BD.5482 Zegenende woorden van de Vader
BD.5485 Aardse nood is vaak een openbaring van Gods liefde
BD.5486 Verandering van wil – Het overwinnen van de materie
BD.5487 Verlangen naar licht in het hiernamaals – Geestelijke gesprekken
BD.5490 De opdracht van de mens op aarde – Het kindschap Gods
BD.5491 Aardse nood moet verbinding met God tot gevolg hebben
BD.5493 Troostrijke woorden van de Vader – Verwijzing naar de dood

                                                 – * –

BD.5405
2 juni 1952

De smalle weg

Ik wil in u wonen, Ik wil heersen in uw hart, maar met een liefde die u gelukkig zal stemmen. Ik wil in u zijn. Deze tegenwoordigheid van Mij maakt u ook tot mijn kinderen, dan ben Ik tot de mijnen gekomen en zij hebben Mij opgenomen. Aan u, die als mijn schepselen op deze aarde vertoeft, behoort heel mijn liefde toe. Ze zorgt voor u en voert u op wegen, die echter vaak vol stenen zijn en moeilijk af te leggen. Ik leid u – en toch sta Ik weer bij het doel en verwacht u. U hebt dus mijn altijddurende hulp en niemand kan zeggen, nooit mijn hulp te hebben ondervonden. Maar wie mijn liefdevol aandringen en de roep van mijn liefde niet volgt, die blijft achter. En die Mij volgen verkrijgen een grote voorsprong en ze bereiken het doel. Ikzelf neem hen aan mijn vaderhart en leid hen binnen in mijn huis. Het kind heeft de weg naar huis gevonden naar de Vader, van wie het een eindeloos lange tijd verwijderd was door eigen schuld. Het heeft nu eindelijk de weg terug gevonden omdat het de enige weg gegaan is die naar Mij leidt, de weg van de liefde.

Doch deze weg is niet makkelijk te gaan, hij biedt geen verlokkingen, is geen lust voor het oog, hij is niet vlak en moeiteloos begaanbaar, maar hij moet schrede voor schrede beklommen worden omdat hij steil omhoog voert en omdat vele hindernissen tevoren moeten worden weggeruimd voordat hij begaanbaar is. Maar hij is begaanbaar, omdat een Leider voortdurend naast u gaat, u beschermend en ondersteunend, u kracht bezorgend als u wilt opgeven. Hij spreekt u toe vol liefde, Hij neemt u de last af die u dragen moet, Hij leidt u zorgzaam over gevaarlijke klippen heen, Hij is voortdurend uw begeleider. Zodoende kunt u het doel bereiken, vooropgesteld dat u de wil daartoe hebt.

Nu is het voor u ook mogelijk uw blik op de brede weg te richten, en deze brede weg kan u gemakkelijk begerenswaard toeschijnen, want hij is omzoomd met vreugden en genietingen van velerlei aard. De lieflijkste beelden lokken de wandelaar een sprong te wagen van de smalle, moeilijk begaanbare weg naar de brede lokkende straat, waar velen zich te buiten gaan aan werelds genot. De verzoekingen zijn heel groot en menigeen kan ze niet weerstaan. Hij verlaat de moeilijke weg en hem wordt altijd hulp geboden naar de brede weg over te steken, want overal staan gestalten die hem wenken en hem de hand reiken, die zich verheugen de wandelaars weg te kunnen lokken van het smalle pad. De brede weg voert echter niet naar hetzelfde doel, hij voert naar omlaag, zo zeker als de smalle weg omhoog voert.

Dit beeld maakt u duidelijk dat het laatste doel alleen te bereiken is door zelfoverwinning. Dat het een zekere strijd kost met zichzelf en met de moeilijkheden die zich voordoen. Het laatste doel kan de mens dus alleen bereiken als het hem ernst is, als hij geen acht slaat op alle moeilijkheden, als hij zijn oog alleen naar boven richt waar Ik hem wenk als heerlijkste doel. Dan draag Ik zelf hem zo, dat zijn voeten de hindernissen niet raken, dan ziet hij ze niet, veeleer hecht zijn blik zich aan Mij, die hem mijn hand toesteek waaraan hij zich vast kan houden en die hem zal leiden tot aan het einde van de weg.

Hoe verschillend is echter het leven van hen die op verschillende wegen gaan. Hoeveel vreugden en wereldse geneugten kan de ene laten zien, hoeveel ontberingen, lijden en moeiten de andere. Vol afwisseling verlopen de dagen voor de een, terwijl de ander alleen nood ziet bij zichzelf en bij anderen, en hij buiten de eigen last vaak nog die van de medemens draagt, omdat de liefde hem daartoe aanzet. Maar eenmaal komt de vergelding, en die zal uitvallen zoals de mens het zelf verlangde en hoe hij dit verlangen van hem heeft bewezen. Geestelijke goederen zal ontvangen wie naar het geestelijke gestreefd heeft, wie Mij niet bij alle beslommeringen vergeten heeft maar Mij onverdroten tegemoet gaat. Zij echter die de brede weg bewandelden, zien plotseling dat hij in de diepte eindigt.

En de diepte zal allen opnemen, want zij zijn onophoudelijk naar beneden gegaan, de weg die aanvankelijk wel met goede voornemens geplaveid was, die echter snel werden opgegeven omdat de verleidingen alle overwegingen deden verdwijnen, omdat de zonde de overhand neemt, daar waar mijn tegenstander kan inwerken op de ziel van de mens. En de brede weg is door hem aangelegd met het doel de mensen in het verderf te storten.

En zo wordt u mensen door twee machten gelokt, maar uzelf kunt beslissen. U kunt zelf kiezen naar wie u zich wil begeven. U kunt mijn kinderen worden, u kunt echter ook zijn kinderen blijven. Dat is de beslissing die u mensen op aarde moet nemen. Dit is een uitermate verantwoordelijke beslissing, want ze bepaalt uw gehele eeuwigheid. Daarom zendt ieder van de beide machthebbers zijn dienaren uit. Niemand die de brede weg bewandelt zal geen waarschuwende en vermanende ontmoeten, want zij staan aan de kant van de weg en zij kennen de Heer, die alleen heil kan bieden, en dit inzicht spoort hen aan ook hun medemensen deze tijding te doen toekomen en ze weg te lokken van de uiterst gevaarvolle brede weg.

Slechts zelden lukt het, de wandelaars zo te beïnvloeden dat zij de brede weg verlaten en zich bij de pelgrims op de smalle weg aansluiten. Dezen pak Ik echter vast met mijn liefde en erbarmen en Ik maak voor hen de weg omhoog licht omdat zij zichzelf overwonnen. En de overwinnaars hebben een heerlijke kroon in het vooruitzicht. Zij zullen de eersten zijn omdat zij mijn gehele vaderliefde bezitten die Ik ook de anderen zou willen schenken, maar van wie Ik moest ondervinden door dezen afgewezen te worden. Want wie de brede weg gaat, die gaat zonder Mij, omdat de liefde voor de wereld iedere liefde voor Mij en voor de medemensen verstikte. En zonder liefde kan de kloof niet worden overbrugd.

Ga de kruisweg van de liefde, heb lief en lijd, draag uw aardse last in deemoed en overgave en weet, dat u daardoor de weg naar Mij aanzienlijk bekort, dat uw ziel steeds helderder en lichter wordt hoe hoger u stijgt. Weet, dat u die zielen overvleugelt die het niet gelijk u deden, en dat u eens in het geestelijke rijk zult kunnen werken aan hen die achterbleven in hun geestelijke ontwikkeling, dat u hen dan helpen kunt en zult, zodat ook zij het licht bereiken. Want Ik kan niet willekeurig diegenen in het lichtrijk plaatsen die in het aardse leven tekort schoten, die niet leefden zoals het mijn wil was, maar zich alleen lieten beheersen door hem, die mijn tegenstander is.

Desondanks zullen zij niet voor eeuwig verloren gaan. En dit is eenmaal uw missie, de zielen aan de duisternis te onttrekken, verlossing te brengen aan hen die gekluisterd worden gehouden in de duisternis, hen te helpen zalig te worden, ofschoon zij nooit de graad van licht zullen bereiken die een juiste weg op aarde oplevert.

Amen

BD.5414
16 juni 1952

In het begin was het Woord

In het begin was het Woord en het zal er zijn tot in alle eeuwigheid. Want het Woord ben Ik zelf, die zonder begin ben en zonder einde en nochtans in het allereerste begin het woord uitsprak van al datgene wat uit Mij, buiten Mij werd geplaatst, waarin mijn kracht zich openbaarde. Voor dat wat Ik schiep, weerklonk mijn woord. Dat wil zeggen: het vernam in zich mijn aanspreken, het besefte zijn denkvermogen. Het kon van gedachten wisselen met het gelijke geschapene, en dat wat als gedachte in hem levend werd, was mijn woord, het overbrengen van mijn wil, mijn weten en mijn liefde op het wezenlijke dat in Mij zijn oorsprong had.

Ik bestond sinds eeuwigheid. Voor Mij was er geen begrenzing. Uit Mij straalde onvoorstelbaar licht en kracht. Maar mijn woord, het uitstralen van de rijkdom van mijn gedachten, vond geen weerklank. Want buiten Mij was er niets wezenlijks dat in staat was, dat, wat uit Mij wegstroomde, op te nemen, dat als het ware de respons vormde op mijn woord, maar dat wederom niets anders zou hebben kunnen zijn dan zoals Ik zelf was, omdat het anders mijn, de van Mij uitstralende liefdesgloed, niet zou hebben kunnen verdragen. Daarom was de daad van het scheppen van een aan Mij gelijk wezen een aan mijn oerwezen beantwoordend verlangen. Want de liefde, de essentie van mijn wezen, wilde geven, gelukkig maken, de in haar aanwezige kracht schenken. En de Liefde schiep zich daarom een vat waarin ze kon uitvloeien. Mijn liefde schiep een wezen in dezelfde volmaaktheid en nu gaf Ik Mij helemaal weg doordat Ik mijn wil, mijn denken en mijn liefde op dit wezen overdroeg. En het overdragen van datgene wat in Mij zijn oorsprong had, was “mijn woord”. Ik nam zelf mijn intrek in het door Mij geschapen wezen. En dit wezen kon nu denken, willen en handelen net als Ik omdat mijn woord het onderrichtte, omdat mijn wezen zich in dit door Mij geschapen wezen terugvond.

In het begin was het Woord. Pas door mijn woord herkende het eerst geboren wezen zich en het herkende ook Mij. Het was eigenlijk door mijn woord, door het uiten van Mij zelf, pas in staat zich als een wezen te onderkennen. Het was in staat eigen gedachten te vormen, die hem echter weer eerst door Mij zelf werden toegevoerd, die het door Mij in hem gesproken woord waren, dat blijk gaf van onze saamhorigheid. Want Ik was de scheppende kracht die wezens kon scheppen naar mijn evenbeeld. Ik was het Oercentrum dat zijn kracht uitstraalde in de oneindigheid en deze kon gebruiken naar Zijn wil.

Het “gevende” principe in Mij verlangde dus naar een “ontvangend” wezen om het gelukkig te kunnen maken. Maar dit wezen moest Mij kunnen herkennen en Ik maakte Mij aan hem kenbaar door het woord, dat hetzelfde was als de uitstraling van mijn liefde die het geschapene het leven gaf. Die het in staat stelde als vrij, buiten Mij geplaatst wezenlijks werkzaam te zijn in wijsheid en macht, Mij zelf te herkennen en vanuit dit inzicht ook mijn wil in zich te koesteren. Want het woord is de gevormde gedachte die van Mij uitgaat en aan het wezen wordt overgebracht en die het tot zijn werkzaamheid aanzet.

Het woord was in het begin. Pas het door Mij geschapene had het woord nodig, het overbrengen van mijn gedachten in een door het wezen op te nemen vorm, waardoor het nu in voortdurend contact bleef met Mij en ook in voortdurende gelukzaligheid. En omdat het door Mij in het leven geroepene in eeuwigheid niet meer kan vergaan, zal ook mijn woord niet vergaan. Het zal steeds de uiting van Mij zelf zijn tegenover mijn schepselen. Het zal nooit ofte nimmer veranderd worden. Hemel en aarde zullen vergaan, maar mijn woord zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.5421
26 juni 1952

De brug vanuit het rijk van licht is Jezus Christus

In de naam van de gekruisigde Heiland moge u worden gezegd dat het hemelrijk opengaat voor ieder die Hem erkent als Gods Zoon en Verlosser van de wereld, maar dat dit gesloten blijft voor degene die Hem niet wil erkennen.

U mensen zult moeten weten dat voor Zijn kruisdood de beide werelden die bekend zijn als rijk van het licht en van de duisternis, streng waren gescheiden. Dat er twee totaal verschillende gebieden waren die geen verbinding hadden met elkaar omdat ze volledig tegengesteld waren aan elkaar. Een verklaring hiervoor is te zoeken in het volledig zich van God afkeren van het geschapen geestelijke, dat dan een wereld deed ontstaan in een God vijandige ordening, terwijl het God trouw gebleven geestelijke in de goddelijke ordening verbleef en daardoor ook in een gebied van volkomenheid, van licht en onbelemmerde kracht.

Er kon geen verbinding bestaan tussen deze beide werelden omdat de tegenstelling te groot was, omdat de afstand van God in elk opzicht een negatieve uitwerking moest hebben, er in zekere zin een streven naar tegengestelde polen zou zijn, maar er nooit naar slechts één pool werd gestreefd. Tussen het rijk van het licht en dat van de duisternis ontbrak elke band, wat nog begrijpelijker wordt door de uitleg dat de heersende krachten van beide gebieden volledig tegengesteld tegenover elkaar stonden en geheel tegengestelde doelen nastreefden: hoogste volmaaktheid in vrijheid en licht en kracht, en het knevelen van het geestelijke dat voor hoogste werkzaamheid was bestemd.

Er bestond dus een onoverbrugbare kloof tussen deze beide werelden, die van de kant van de duisternis eeuwig niet ongedaan zou hebben kunnen worden gemaakt, maar wel van de kant van de in goddelijke ordening gebleven geestelijke wereld, wier bewoners het inzicht hadden en bijgevolg ook op de hoogte waren van de enige mogelijkheid een brug te slaan. Er moest zich een wezen uit de geestelijke wereld in de duistere sferen wagen en van daaruit een weg banen die dan kon worden begaan door ieder wezen dat in het lichtrijk wilde komen. Dit uit de hoogte neergedaalde wezen moest de goddelijke ordening tot stand brengen doordat het eerst zelf hiervoor in deze goddelijke ordening leefde en dan de bewoners van de duistere wereld, de mensen op de aarde hiervan in kennis stelde, opdat ook zij, door Zijn voorbeeld aangespoord, een andere levenswandel zouden leiden dan voorheen, dat ze dus in plaats van in tegenovergestelde, in dezelfde richting streefden als de mens Jezus, wiens doel boven was – dat wil zeggen de terugkeer in het rijk dat Hij had verlaten ter wille van de in duisternis levende mensen.

De wil om opwaarts te gaan vindt altijd de juiste weg, maar deze wil ontbrak de mensen. Hij was naar beneden gericht, want het werkzaam zijn van negatieve krachten in het rijk der duisternis heeft steeds succes. En deze krachten jagen alleen het ene doel na, het wezen elk inzicht te ontnemen om het de terugkeer naar God te verhinderen. De wil van het wezen zou de vorst der duisternis en zijn werkzaam zijn een halt toe kunnen roepen, maar hij doet het niet. Hij is zelf zo zwak en aan elke ongunstige invloed zonder verzet blootgesteld.

De lichtwereld was daarvan op de hoogte en er bood zich een oergeschapen geest aan om zijn wil en zijn liefde tegenover de slechte invloed van de tegenstander van God te stellen. Er streden nu als het ware twee kinderen van God – twee door Hem zelf in het leven geroepen evenbeelden – tegen elkaar, omdat ze niet meer dezelfde wil en dezelfde liefde hadden, daar ze anders niet als tegenstanders tegenover elkaar zouden hebben gestaan. Maar deze strijd moest op zo’n manier gebeuren dat het lichtwezen tevoren het omhulsel aandeed dat het beroofde van de goddelijke kracht. Het moest als mens strijden tegen degene die de schuld had van het mens-zijn van alle gevallen geesten. Was hij sterker dan die ander, dan was er voor de mensen ook hoop om de tegenstander van God te overwinnen en dan was er ook een weg gebaand die terugleidt naar het vaderhuis.

De ziel van de mens Jezus, wiens lichaam wel aards was, bracht iets mee van boven en straalde het op de aarde af: goddelijke liefdeskracht. De liefde wordt geen wezen ontnomen. Ze kan te allen tijde ontstoken worden, maar ze kan ook verstikt worden door eigen willen. En deze liefde is de brug naar het rijk van het licht, want de liefde is naar boven gericht, naar God die de eeuwige Liefde zelf is. De liefde zoekt altijd de pool van de liefde en is nu nooit aan God vijandig werkzaam.

De liefde bewoog een lichtwezen om naar de aarde af te dalen en de liefde bleef met de eeuwige Liefde in verbinding. En de brug was geslagen tussen het rijk van het licht en dat der duisternis door Jezus Christus. Hij is echter niet zichtbaar voor de wezens op de duistere aarde die geen gebruik maken van Zijn leiding, die zich niet bij Hem aansluiten in het geloof de juiste Leider naar het rijk van het licht te hebben gevonden. Die Zijn liefde niet beantwoorden, die in Hem niet de Meester onderkennen Die Zijn tegenstander heeft bedwongen en die zich daarvoor dankbaar aan Hem onderwerpen. Die in Hem niet degene zien die Heer is over leven en dood, over licht en duisternis, die Hem niet erkennen als Gods Zoon en Verlosser van de wereld.

De kloof tussen het lichtrijk en het rijk der duisternis blijft onherroepelijk bestaan voor ieder die de weg niet gaat die Jezus Christus voor hem heeft geopend en die alleen naar de Vader leidt. Want deze staat nog helemaal onder de invloed van de tegenstander van God en zal niet eerder vrij van hem worden dan dat hij bereid is de wet van de eeuwige ordening te aanvaarden, tot hij zijn weerstand opgeeft en zich door Jezus Christus zal laten verlossen Die alleen de weg is naar de Vader Wiens oneindige liefde een weg vond die uit de duisternis naar het licht voert.

Amen

BD.5427
3 juli 1952

Satan camoufleert zich daar, waar licht naar de aarde wordt gestuurd

Satan werkt met veel list en boosaardigheid. Hij vermomt zich zo dat hij moeilijk kan worden herkend. Hij werkt vaak zelfs in dezelfde gedaante als mijn uitverkorenen om daardoor mijn werkzaam zijn te verzwakken en op losse schroeven te zetten. Zijn voortdurende arbeid is daar, waar Ik licht schenk, het schijnsel ervan krachteloos te maken, het licht uit te doven of te verhinderen dat mijn licht u, mensen aanraakt. Want de waarheid betekent voor hem het gevaar dat hij als mijn tegenstander herkend wordt.

En omdat hij weet hoe Ik door mijn werktuigen werk, bedient hij zich vaak van dezelfde middelen om aanhangers voor zich te winnen – opdat er dan op mijn zachte licht niet meer gelet wordt. Hij is er steeds op bedacht mijn invloed op de mensen krachteloos te maken. Hij stelt zich daarbij zelfs op de voorgrond en wil dat hij als goddelijk wordt aanvaard, omdat hij gelooft dat hij dan zijn spel gewonnen heeft en mijn plaats in de harten van de mensen kan innemen.

Hij zal ook succes hebben, zodra de mensen zelf zich van hun inzicht beroven, zodra zij slechts een, aan de tegenstander verwante fout hebben, zodra ze arrogant van geest zijn, dus niet in diepste ootmoed tot Mij komen waardoor ze tegen helse invloed beschermd zouden zijn. Mijn tegenstander brengt vaak het denken van de mensen in verwarring. Hij overlaadt hen met woorden van lof en waardering, die iedere deemoed verjagen. En wie nu recht meent te hebben op zulke bewoordingen die heeft ook al van hem verloren en is in zijn handen gevallen en een welkom object voor zijn plannen geworden: de zuivere waarheid, het licht van boven in gevaar te brengen door schijnbaar dezelfde werken te verrichten. Die activiteit die wel de hoogmoed maar niet de ootmoed bevordert, gaat nooit van Mij uit maar komt van mijn tegenstander. Hij spiegelt dit de mensen voor om hen te verwarren zodat ze door deze beïnvloeding tevens ook het werkzaam zijn van mijn geest, dat echter alleen de zuivere waarheid is, afwijzen.

U zult dus begrijpen waarom Ik u waarschuw voor valse profeten. Want daar waar ware profeten zijn, zullen ook altijd valse profeten optreden die zich steeds op dezelfde wijze voordoen, maar toch niet door Mij gezonden zijn. U kunt er zeker van zijn dat mijn tegenstander altijd daar opduikt, waar een grote geestelijke actie ondernomen werd, waar dus de lichtwereld duidelijk met de aarde in verbinding treedt, waar goddelijke invloed onbetwistbaar valt op te merken. Daar doet ook mijn tegenstander zich gelden en voegt zich weliswaar bij de kring van hen die Mij navolgen. Hij eist dus in zekere zin mijn genadegaven voor zich op, maar om dan daarop in te haken en nu langzaam maar zeker tegenactie te ondernemen, tot het hem gelukt is dat de waarheid wordt teruggedrongen en zijn activiteit op de voorgrond gesteld.

De waarheid zal zich wel handhaven maar zij dwingt niet tot aanvaarding. Doch waar de wil de waarheid te kennen nog maar zwak is, zal de mens zich ook gemakkelijk door mijn tegenstander laten inpakken. De vrije wil die Ik altijd respecteer maakt het wel mogelijk dat ook mijn tegenstander veld kan winnen, als hem geen tegenstand geboden wordt. Wie echter Mij navolgt, wie tot mijn kinderen behoren wil, die laat zich niet door zulke bedrieglijke lichten verblinden, want door zijn verlangen naar de waarheid zal hij inzien dat deze schijnlichten geen echt licht uitstralen.

Maar Ik heb u voortdurend voor valse christussen en valse profeten gewaarschuwd, dus geef er ook acht op, want daardoor heb Ikzelf aan u hun bestaan bevestigd. Zij zullen komen, ja ze zijn er al – en in de eindtijd zult u nog vaak van hen horen. Doch waar valse zijn moeten ook echte zijn en daarom moet u controleren. En weer zeg Ik u: Leg als maatstaf de volheid van licht aan voor datgene wat u als goddelijke waarheid wordt aangeboden. Wanneer u zoals gezegd iets in ontvangst neemt wat u inzicht, dus licht schenkt, dan is het van Mij uitgegaan en dan zijn deze profeten ook echt, dat wil zeggen: in mijn opdracht werkzaam. Wat u echter onduidelijk voorkomt, wat maar “schijnlicht” is, wat schijnbaar hetzelfde is maar na ernstig onderzoek misleiding blijkt te zijn, wijs dat ook af als begoocheling door mijn tegenstander – die in de eindtijd met vermeerderde ijver probeert op allen in te werken die hij vreest te verliezen.

Hij neemt iedere gelegenheid te baat waar hij Mij uit het hart van de mensen kan verdringen – maar vrees niet, u kunt hem herkennen, want hem ontbreekt de wijsheid. Daarom mist men ook de wijsheid in alles wat hij als bedrieglijk licht laat opflikkeren, wat hij door die mensen verkondigt die nog zijn prooi zijn en die ook zijn merktekens met zich meedragen, namelijk geestelijke arrogantie, wereldse lust en eigenliefde, die een masker dragen waarachter mijn tegenstander zich verbergen kan.

Amen

BD.5428
4 juli 1952

En vergeef ons onze schuld

Vergeef elkaar zoals Ik u vergeef. Bij u, mensen heeft vijandschap nog te vaak de overhand, u kunt uw vijanden nog geen liefde geven en hun de schuld vergeven, u bent jegens hen nog vervuld van toorn, u wenst hun niets goeds, zelfs wanneer u zich onthoudt het toewensen van het slechte, u oefent niet het geduld en stuift op als u beledigd wordt en daarom leeft u nog lang niet vanuit de navolging Jezus.

De liefde in u is nog niet zo machtig geworden dat ze geen ruimte meer overlaat voor een vijandige gedachte. U ziet niet uw broeder in de naaste, anders zou u hem vergeven en een krenking niet zo zwaar voelen. En toch moet Ik u uw schuld vergeven die toch tegenover Mij net zo vijandig handelt, daar u anders zonder schuld zou zijn. Mijn liefde voor u is overgroot en de ernstige vraag om vergeving van uw schuld laat u vrij worden van uw schuld. En nochtans moet Ik er een voorwaarde tegenover stellen, dat u ook uw schuldenaren vergeeft als u mijn vergeving wilt verkrijgen.

Ik moet het daarom doen, omdat u toch het vaste voornemen moet opvatten de zonde niet meer te doen, en omdat voor dit voornemen ook de liefde in u moet zijn tot de naaste die tegenover u schuldig geworden is. U moet uw naaste liefhebben als uzelf. U moet hem de zondenschuld niet kwalijk nemen, want geen enkele vijandige gedachte is geschikt wederliefde te wekken, terwijl de liefde die u uw vijand betoont in hem ook opwellingen wekt die positief te beschouwen zijn.

Elke verkeerde gedachte aan een mens wordt door slechte krachten opgenomen en op hem overgedragen, en hij kan geen goede uitwerking hebben, omdat kwaad alleen kwaad voortbrengt en er daarom steeds alleen maar kwaad wordt vergolden, wat de kracht van het kwade snel vermeerdert en daarom dus negatief werkt.

Maar u moet het goede tegenover het kwade stellen om dit af te zwakken en wat kwaad is ten goede veranderen. U moet goede gedachten uitzenden en ook uw vijanden alleen maar het goede wensen, omdat u daardoor de slechte krachten verjaagt, omdat de goede gedachten een verlossende uitwerking hebben, dus wrok en haat verzachten, weer goede opwellingen wekken en zelfs in staat zijn de vijand te veranderen tot vriend, omdat de kracht van de liefde steeds een goede uitwerking heeft.

Daarom zult u dan pas vergeving bij Mij vinden, wanneer u ook uw schuldenaren hebt vergeven, want hoe kan Ik mild zijn voor u die nog streng oordeelt en vijanden hebt, omdat u zelf de vijandschap overeind houdt? Wanneer mijn liefde u de schuld vergeeft, laat dan zo ook uw liefde toegevendheid betrachten. Denk in gunstige zin over uw vijanden, vergeef hen die u beledigd hebben, laat steeds de liefde in u oordelen en deze zal zeker willen vergeven, want waar liefde is, kan haat – en wraakgevoel niet bestaan, waar liefde is, ben Ik zelf en Ik oordeel waarlijk niet liefdeloos, Ik vergeef u uw schuld zoals u uw schuldenaren vergeeft.

Amen

BD.5432
8 juli 1952

Rechtvaardig denken en handelen – Liefde voor de vijand

U zult rechtvaardig moeten denken en handelen. Daar hoort ook bij dat u alle mensen liefde betoont, dat u er geen uitsluit, want alle mensen zijn mijn kinderen, die elkaar moeten liefhebben – dus zult u ook niet de ene mens uw liefde mogen onthouden, terwijl u ze aan de andere schenkt, omdat u zelf niet mag oordelen als een broeder een fout heeft gemaakt, veeleer de rechtspraak aan Mij zult moeten overlaten, die waarlijk een rechtvaardige Rechter ben.

Wel is het voor u moeilijk, voor alle mensen dezelfde liefde op te vatten, maar als u zich voorstelt dat u allen maar een Vader hebt, als u zich voorstelt dat diens liefde u allen heeft geschapen en dat diens liefde al Zijn schepselen voor altijd en eeuwig toebehoort, ook wanneer ze zich van Hem afkeren. Wanneer u zelf u door de liefde van de Vader weet vastgepakt, door liefdevolle zorg, en u voortdurend omringd voelt, dan zult u uw Vader ook niet de liefde mogen te kort doen, wat u echter zult doen als u liefdeloos handelt tegen en denkt over uw medemensen, die toch ook mijn kinderen zijn, die Ik liefheb.

De mensen van wie u meent niet te kunnen houden, hebben ook een ziel in zich die vaak bovenmate beklagenswaardig is, omdat ze in grote geestelijke nood smacht juist omdat de mens niet goed is en dus geen liefde in u opwekt

Zou u echter zo’n ziel kunnen zien in haar nood, dan zou u, als u maar een vonkje liefde in u had, haar in diepste erbarmen willen helpen en ook geen rust meer vinden tot u de nood van deze ziel hebt verminderd. U ziet dan alleen de ziel, de mens als zodanig zou u niet meer verfoeilijk voorkomen, veeleer zou u hem bijstaan alsof hij volledig blind was en alles vergeten wat hij u ooit heeft aangedaan. En aan de ziel van de medemens zult u altijd moeten denken, wanneer hij in u geen liefde kan wekken. De kwellingen van de ziel zijn onvoorstelbaar en zo’n ziel wekt medelijden bij Mij op en Ik zou haar willen helpen.

Maar Ik kan de vrije wil niet aantasten, Ik moet haar zelf haar weg laten gaan, maar u zult haar liefde kunnen geven en daardoor zo op een mens inwerken, dat ook hij liefde in zich doet ontbranden en haar grote geestelijke nood daardoor wordt verminderd. U zult dus daar kunnen helpen, waar Ik in zekere zin machteloos ben om de vrije wil van de mens niet in gevaar te brengen. En het is terecht door u gedacht wanneer u de medemens die nog in zonde gebonden, die trede ophelpt waartoe u al bent opgeklommen, want mijn genade hielp u toen u nog zwak was, mijn genade wil ook diegenen helpen die nog beneden zijn, maar mijn tegenstander houdt hen nog vast gebonden.

En u zult moeten helpen de ketens los te maken, u moet Mij de Vader van eeuwigheid, in liefde de kinderen terugleiden die verdwaald zijn, u zult hen moeten helpen hetzelfde te bereiken dat u zelf hebt gevonden door mijn liefde en mijn genade.

Amen

BD.5433
9 juli 1952

Het voortijdig weggeroepen worden

Ik moet nog uitermate barmhartig zijn en vele genaden schenken, om de mensen voor de laatste val te behoeden. Ik moet veel mensen voortijdig wegroepen en vele in ongewone nood naderkomen, daar zij anders aan diegene zouden zijn overgeleverd, die hen wil verderven. Er zal een groot weeklagen zijn op de aarde, want de nog levende mensen weten niet, dat het een daad van genade mijnerzijds is, wanneer Ik het leven van diegenen beëindig, die ze beklagen. Ze weten niet dat ze Mij zouden moeten danken, omdat Ik in erbarmende liefde bij hen een werk van liefde doe. Ze weten niet, dat de tijd spoedig ten einde is, die hen zelf nog is verleend.

Maar Ik ken elk menselijk streven. Ik weet waar nog de mogelijkheid bestaat in het rijk hierna rijp te worden, maar wat dan op aarde niet meer mogelijk zou zijn. Integendeel, er zou met zekerheid een val in de diepte plaats hebben, wanneer Ik die mensen in leven liet. Geloof het, u mensen, dat Ik met liefde en geduld me om uw zielen bekommer. Geloof het, dat Ik niet verdoem, maar daarentegen tracht te redden tot aan het einde en dat Ik erg goed weet welk mens in gevaar is verloren te gaan, wanneer Ik hem niet het laatste noodanker toewerp: de lichamelijke dood, om in het geestelijke rijk nog te kunnen ontwaken ten leven. Mijn liefde houdt nooit op en hoe groter de geestelijke nood van mijn kinderen op aarde is, des te meer wordt mijn liefde en barmhartigheid zichtbaar, ook wanneer u, mensen, dit niet beseft.

Ik wil uw ondergang niet, Ik wil uw vooruitgang. Ik wil niet, dat u in duisternis wegzinkt, maar Ik wil, dat u stralende hoogten binnengaat en wat Ik nog kan doen voor u en uw eeuwig leven, dat doe Ik waarlijk in de tijd tot aan het einde, ofschoon het u als wreedheid voorkomt, omdat u niet op de hoogte bent van de diepte van mijn liefde, die al mijn schepselen omvat. Ik laat u niet zonder strijd over aan mijn tegenstander, maar alleen met liefde kan Ik tegen hem optreden en dus ook uit liefde u wegroepen, wanneer u op aarde alleen nog de dood hebt te verwachten, de geestelijke dood, die zo verschrikkelijk is, dat het Mij medelijden inboezemt en Ik u daarvoor behoeden wil.

Mijn genade en barmhartigheid zult u, mensen, kunnen ondervinden tot aan het einde, maar waar Ik echte duivels tegemoet treed, wordt ook deze genade en barmhartigheid van Mij afgewezen en dan scheppen ze zichzelf hun lot, want als Ik deze mensen voortijdig wegroep, zou er voor hen ook in het geestelijke rijk geen vooruitgang mogelijk zijn, omdat ze ononderbroken op de diepte afstevenen en eenmaal toch weer de weg zouden moeten gaan van verbanning, de weg door de harde materie, die steeds de verblijfplaats zal zijn van het geestelijke, dat geheel verhard is en eindeloos lange tijd nodig heeft tot zijn weerstand is gebroken en het weer streven kan opwaarts te gaan. Dit is onherroepelijk het lot van hen, die op aarde falen en daarom wil mijn barmhartigheid en genade u, mensen, nog proberen te behoeden voor dit lot. Daarom zal er nog veel leed en nood over de aarde gaan, voor het einde is gekomen.

Amen

BD.5441
18 juli 1952

Een beschrijving van het hiernamaals is slechts door middel van beelden en vergelijkenderwijs mogelijk

Alles wat boven uw aardse leven uitgaat zal een mysterie voor u blijven, zelfs al wordt het u door de goedheid en liefde van uw hemelse vader verklaart, want het kan altijd alleen op een voor u begrijpelijke wijze worden uitgelegd zolang u op deze aarde vertoeft. U kunt uzelf ondanks alle uitleg slechts een voorstelling vormen in zoverre dit met uw bevattingsvermogen en uw inzichten overeenkomt, en deze kennis probeert u ook toe te passen op de gindse wereld die voor u nog gesloten is.

Maar u denkt er niet over na hoe onnoemelijk begrensd uw kennis is en hoe onbeschrijfelijk klein en ook armzalig deze aarde is die u bewoont, vergeleken met al de heerlijkheden van vele andere scheppingen in het rijk van God. U denkt er niet aan dat iedere mogelijkheid van vergelijking, om u mensen een volledig begrip te kunnen geven van de bovenaardse wereld, u ontbreekt.

Daarom is het ook onmogelijk u opheldering te geven welke geheel volgens de waarheid is. U kunt alleen vergelijkenderwijs beschrijvingen ontvangen waarin u kunt zien dat precies zoals op aarde, daar ook wetten moeten worden nageleefd -dat de goddelijke ordening in het geestelijke rijk onvoorwaardelijk opgevolgd moet worden, als de opwaartse ontwikkeling ook in het hiernamaals wil voortgaan. Verder is het onmogelijk geestelijke indrukken over te brengen aan mensen op de aarde of die bij benadering te verklaren. Er zijn geen woorden te vinden voor dat wat de wezens in het hiernamaals ervaren en die hun toestand aan u mensen zouden kunnen beschrijven. Onder deze ervaringen valt te verstaan de uitwerking van datgene wat ze beleven, wat ze zien en wat ze voelen bij het zien van de niet te beschrijven scheppingen, of die nu van zalige – of onzalige aard zijn. Deze dingen aan u mensen weer te willen geven is alleen mogelijk door middel van vergelijkende beelden, zodat u dus aardse begrippen voor ogen worden gesteld die u wel de zin en het doel duidelijk maken, maar toch nooit aan de werkelijkheid beantwoorden.

De lichamelijke dood is niet het einde. De ziel leeft voort in sferen die zij zichzelf door het aardse leven heeft geschapen. Zalig of onzalig kan haar lot zijn. Maar hoe het ook zij, het kan u mensen slechts aanschouwelijk worden voorgesteld, en iedere verduidelijking ervan, iedere beschrijving is altijd maar een zwakke poging een probleem met voor u bekende begrippen op te lossen om in u het verantwoordingsgevoel tegenover uw ziel te versterken wier lot in het hiernamaals u mensen op aarde zelf gestalte geeft.

De mensheid is de kennis over aangelegenheden in het hiernamaals onthouden, en ze zal ook nooit kunnen doordringen in een gebied dat eerst dan betreden kan worden, wanneer de geestelijke ontwikkeling van een mens die graad bereikt heeft dat hij met geestelijke ogen kan zien. En zelfs dan zal het nog steeds niet mogelijk zijn de indrukken en de gevoelens op een begrijpelijke wijze aan de medemensen weer te geven, omdat het aardse rijk en het geestelijke rijk twee geheel gescheiden gebieden zijn waarin voor het ene niet meer opgaat wat in het andere geldt, dus de geboden die in het ene rijk van kracht zijn, zijn in de andere wereld opgeheven.

En toch is het geestelijke rijk werkelijkheid en een ieder zelf zal zich daarvan kunnen overtuigen, wanneer hij zijn lichamelijk omhulsel aflegt en ingaat in dat rijk. Dan zal hij begrijpen dat de mensen op deze aarde geen opheldering konden ontvangen, die geheel met de waarheid overeenstemt.

Amen

BD.5449
26 juli 1952

“In mijn Vaders huis zijn vele woningen”

In mijn Vaders huis zijn vele woningen. Kunt u de betekenis van deze woorden van Mij begrijpen? Dat Ik u inwoning beloof in het huis van mijn Vader, u echter tegelijkertijd te verstaan wil geven, dat voor ieder van mijn schepselen die woning bereid is die geschikt is om ieder afzonderlijk op te nemen. Dat Ik u daarmee wil zeggen: wat u op aarde nog niet bereikt hebt, zult u in mijn rijk nog kunnen nastreven, daar Ik ontelbare mogelijkheden heb om uw voltooiing in het geestelijke rijk te bevorderen. Niet alleen de aarde staat Mij ten dienste, maar al mijn scheppingen zijn verblijfplaatsen voor het nog onvolkomen geestelijke om rijper te worden, tot het uiteindelijk zover is in zijn ontwikkeling, dat het in hemelse gelukzaligheid bezit kan nemen van de heerlijkste geestelijke scheppingen. Want: “In het huis van mijn Vader” is overal, in het bereik van mijn oneindige liefde. En steeds zal het zich daar ophouden, waar de Vader het een woning bereid heeft die overeenkomt met de graad van zijn liefde en zijn bekwaamheid om te besturen en te werken in het rijk dat het door Mij is toegewezen.

In het huis van mijn Vader zijn vele woningen. Geen wezen is zonder vaderland. Het eeuwige vaderland neemt alle zielen op, maar dit vaderland is veelzijdig ingericht. Het kan de heerlijkste bloementuinen en de mooiste paleizen vertonen. Het kan echter ook eindeloos wijde, verlaten streken bevatten, waarvan het doortrekken ook eindeloze tijden vergt. Maar in die woeste streken splitsen zich ook telkens wegen af, die naar een land vol bloemen voeren. En het komt er alleen maar op aan, of de reizigers acht slaan op deze wegen, of ze oplettend speuren naar een uitweg uit de woestenij en deze uitweg ook betreden. Ieder wordt opgenomen in mijn eeuwige vaderland en ieder komt het toe een woonplaats in bezit te nemen. Hoe die er echter uitziet hangt alleen af van hun wil.

En daarom zeg Ik: “In het huis van mijn Vader zijn vele woningen”. Want ieder mens, ieder wezen, bereidt ze voor zichzelf al naargelang de graad van zijn volmaaktheid. Maar al is deze woning van hem ook nog zo armoedig, ze kan door zijn wil en zijn arbeid waarlijk snel worden omgevormd en er kunnen de lieflijkste onderkomens ontstaan, als de ziel alleen maar het verlangen naar zoiets koestert en ijverig naar verwezenlijking streeft. Dan staan haar talloze helpers terzijde en scheppen en werken met haar en er kan een paradijselijke woonplaats ontstaan waar tevoren een verlaten en duistere streek was. Eens zal iedere ziel in haar ware vaderland terugkeren. Maar zolang ze nog onvolmaakt is, zal ze zich ontheemd voelen, ofschoon ze het rijk al betreden heeft, waarvan ze eens is weggegaan. Maar Ik heb vele leerscholen en de positieve ontwikkeling zal met zekerheid vorderen, ofschoon er vaak een lange tijd voor nodig zal zijn. Eens zal ook de verloren zoon weer terugkeren en weer de woning betrekken die hij eens bezat. Hij zal in het vaderhuis vertoeven, waar alle kinderen rondom de Vader bijeen zijn gebracht. Hij zal liefdevol worden opgenomen door de eeuwige Liefde, die hem de plaats aanwijst naast zich.

Doch eindeloze tijden zullen nog voorbijgaan tot al mijn kinderen naar huis zijn teruggekeerd, tot ze in mijn huis kunnen komen wonen. Eindeloze tijden zullen nog voorbijgaan, maar geen van mijn kinderen geef Ik op. De liefde van de Vader trekt hen aan en deze liefde zal geen van mijn kinderen eeuwig kunnen weerstaan.

Amen

BD.5453
1 augustus 1952

Het onderwerpen van de wil aan Gods wil

Ik erken u allen als mijn knechten op aarde zodra u maar Mij de leiding geeft over uw wil en dus bereid bent de wil van uw Heer en Meester te doen. Dan bent u bewust in mijn dienst getreden en dan kan Ik zelf door u werkzaam zijn. Dat wil zeggen: u zult nu uitvoeren wat Ik graag zelf zou willen doen bij mijn mensenkinderen, waar Ik echter tussenpersonen voor nodig heb omdat mijn rechtstreeks werkzaam zijn een geloofsdwang zou betekenen. En dus vervangt u Mij zelf. U doet alles in mijn plaats wat u als opdracht van Mij in u voelt. U werkt voor Mij en mijn rijk. U verricht geestelijke arbeid die weliswaar geen aards gewin oplevert, maar eens door Mij zelf zal worden beloond.

Wat gedaan wordt voor mijn rijk, zal steeds arbeid zijn die door wereldse mensen niet wordt erkend, die aards niet wordt gewaardeerd en als het ware als tijdverspilling wordt beschouwd. En toch is het de belangrijkste arbeid omdat de uitwerking ervan betrekking heeft op het eeuwige leven, omdat ze successen in de eeuwigheid tot gevolg kan hebben die blijven bestaan, al vergaat het lichaam.

Maar wie zijn wil aan mijn wil heeft onderworpen, die ziet ook de belangrijkheid in van zijn dienst voor Mij. En hij zal deze nauwgezet uitvoeren, ofschoon hem aards geen erkenning daarvoor ten deel valt. Maar hij zelf zal zich beschouwen als een strijder voor Mij die ten strijde trekt tegen mijn tegenstander. Hij vecht voor een heilige zaak. Hij vecht voor het eeuwige leven van vele zielen die tegen de vijand op zijn hulp zijn aangewezen. Want door het onderwerpen van zijn wil aan mijn wil beschikt hij over veel kracht omdat hij die van Mij betrekt en daarom geschikt is als strijder voor Mij en mijn rijk.

U mensen kunt niets alleen vanuit uzelf, maar met Mij kunt u alles volbrengen. En dit geloof moet de mens bezitten om Mij zijn diensten aan te bieden. Hij voelt zichzelf zwak, maar hij vertrouwt er ten volle op dat hij met mijn kracht alles kan. En hij wil deze kracht van Mij gebruiken voor Mij. Hij wil helpen mijn rijk te vergroten door het toevoeren van de zielen die eens van Mij afgevallen zijn en die zich wendden tot degene die mijn tegenstander is. En Ik neem hem aan omdat Ik veel knechten nodig heb en omdat Ik er maar weinige vind die Mij in vrije wil zouden willen dienen.

Het leger van mijn strijders is wel klein, maar sterk omdat het zich onbeperkt kan bedienen van Mijn kracht. En Ik zal het kleine aantal zegenen van diegenen die Mij in liefde willen dienen en hun arbeid zal niet tevergeefs zijn. Ik zal ze ook beschermen tegen alle aanvallen van mijn vijand die steeds weer probeert hen te bestormen omdat hij weet dat ze een groot gevaar betekenen voor hem en zijn macht. Hij zal alle middelen aanwenden om ze jegens Mij ontrouw te maken, maar mijn dienaren herkennen en doorzien hem. Want Ik verlicht hun geest en alles wat duister is zullen ze onderkennen en bestrijden.

Wie Mij wil dienen moet zich daarom vol vertrouwen aan Mij overgeven. Zijn leven bevindt zich dan voortaan in mijn liefde en genade en elke weg zal hij gaan onder mijn leiding en begeleiding. En hij zal kunnen gaan waarheen hij wil, Ik ga steeds naast hem en laat hem nooit in de handen van de tegenstander vallen. Want voor mijn knechten ben Ik een goede Huisvader die trouwe arbeid waarlijk zal belonen.

Amen

BD.5456
4 augustus 1952

De alleen zaligmakende kerk

Er bestaat geen “alleen zaligmakende kerk”, als daar een wereldlijke organisatie mee bedoeld is. Wie echter tot de kerk behoort, die door Mij op de aarde gesticht is, die zal zalig worden. Want het garandeert hem al de eeuwige zaligheid, dat hij lid is van mijn kerk, dat hij dus in het geloof leeft dat door de liefde tot een levend geloof is geworden. Niet de “kerk” verzekert de mens de zaligheid, maar het geloof en de liefde. En die kunnen nog wel geheel ontbreken, ondanks het behoren tot een kerk die door mensen in het leven werd geroepen, en als de alleen zaligmakende kerk door Mij zou zijn gesticht. Wel kunnen er uit iedere kerkelijke gemeenschap of geestesrichting ware leden van mijn kerk voortkomen, want alleen het geloof en de liefde zijn daarvoor doorslaggevend. Maar nooit kan een mens tot mijn kerk behoren die niet de kenmerken ervan bezit: het werken van mijn geest dat het geloof en de liefde als grondslag heeft.

Mijn rijk is niet van deze wereld. Deze woorden van Mij waren wel tot de mensen van deze wereld gericht maar hadden een geestelijke betekenis, want zij moesten mijn geestelijk rijk helpen vestigen. Ze waren gegeven met het oog op het rijk dat buiten deze wereld bestaat en in eeuwigheid niet vergaat. Dat, wat Ik van de mensen vroeg, moest hun een eeuwig leven in het geestelijke rijk verzekeren. Mijn geboden moesten wel op de aarde worden nagekomen, maar niet door wereldlijke handelingen waarbij de ziel niet betrokken hoefde te zijn – integendeel, de ziel moet mijn wil vervullen. De ziel alleen moet haar omvorming teweeg brengen. En als zij daar oprecht naar streeft is zij “reeds een lid van mijn kerk”. Want dan heeft de mens ook het juiste geloof en wat hem innerlijk aanspoort zich ijverig in te spannen, dat is mijn geest, mijn stem, die hij verneemt en hij is er op gericht hieraan gevolg te geven. En dit werken van de geest bewijst, dat hij tot mijn kerk behoort, wat hem dan ook zalig maakt.

Ik bracht de mensen het zuivere evangelie. Ik gaf hen opheldering over alles wat nodig is om mijn rijk, dat echter niet van deze wereld is, te kunnen binnengaan. Ik leerde hen liefde te beoefenen en gaf hen daarmee de weg aan die omhoog voert in het rijk van de hemelse vreugde. Ik verzamelde allen om Mij heen, die tot dan toe onjuist onderricht waren. Dus was Ik ook hun prediker, die Zijn kerk introduceerde en haar zaligmakende werking aan de mensen wilde doen toekomen die Hem aanhoorden. Ik stichtte dus de ware kerk toen Ik op aarde was en nam allen daarin op: Joden, heidenen, tollenaars en zondaars. En die in Mij geloofden, mijn leer aannamen en er ook naar leefden, die zond Ik na mijn dood ook mijn geest – het kenteken van mijn kerk – die door de poorten der hel niet overwonnen kan worden. Waar echter is het werken van de geest in de kerk die zich “de alleen zaligmakende” noemt? Wel kan ook daar mijn geest waaien, maar dan moet de verbinding met mijn kerk zijn voorafgegaan. Want Ik alleen giet mijn geest uit maar Ik doe dat altijd alleen alleen daar waar aan de voorwaarden wordt voldaan die het inwerken van mijn geest als gevolg hebben. Daar zal ook de “ware kerk van Christus” te herkennen zijn. En wat er ook tegen de mensen die bij haar behoren ondernomen wordt, zij zullen niet overwonnen of verdrongen kunnen worden – al staat zelfs de hel tegen hen op. Ze is onoverwinnelijk omdat ze mijn werk is, omdat ze alleen de geestelijke kerk is die tot zaligheid voert. Omdat er in haar ook geen schijnchristenen kunnen zijn, want die sluiten zichzelf uit van de gemeenschap der gelovigen en kunnen daarom ook geen ware belijders van Christus en gelovige verdedigers van mijn naam zijn, als zij op de proef worden gesteld.

En deze beproeving van het geloof zal van de mensen gevraagd worden; zij wordt van allen gevergd die zich gelovig noemen en dan zal het blijken wie tot de ware kerk – de kerk die Ik zelf gesticht heb – behoort. Dan zal blijken waar mijn geest werkzaam is en welke kracht Hij zal geven aan hen, die ter wille van mijn naam aangevallen worden. Die Mij echter met blijdschap voor de wereld belijden, als de beslissing van hen gevraagd wordt. Dan zal blijken hoe weinig de kerk die zich de “alleen zaligmakende” noemt nakomt van wat ze belooft. Hoe allen, die wel tot haar, maar niet tot mijn kerk behoren, af zullen vallen. Zij zullen dan hun hulpeloosheid beseffen, maar door gebrek aan het licht van de liefde zullen ze toch de waarde van de kerk, die op een levend geloof gegrondvest is, die de sterkte heeft van de rots Petrus, niet inzien. Want ieder woord van Mij was en is geestelijk uit te leggen en kan ook alleen dan begrepen worden als mijn geest in een mens kan werken. Maar dan is ook zijn geloof levend en hij streeft alleen nog naar het rijk dat niet van deze wereld is.

Amen

BD.5459
11 augustus 1952

“Waak en bid” – Voortdurende verzoekingen

Woorden van liefde hebben ook de goddelijke geest in zich. Daarom zult u alles mogen aannemen als goed, wat liefde laat herkennen. Maar toch zult u nog de herkomst van deze woorden moeten onderzoeken en niet blindelings een goddelijke oorsprong mogen aannemen, daar een dergelijk geloof gemakkelijk tot dwaling kan leiden.

Onderzoek daarom alles en behoud het beste. En vraag uw hart, wat dit erover zegt. Want het hart misleidt u niet als u serieus wenst in de waarheid vast te staan. Wel komen u aanmaningen toe uit het rijk hierna, omdat de lichtwezens u als medewerkers beschouwen. En ook de zielen, die u wilt helpen, nemen deel aan uw lot op aarde, want al rijpere zielen kunnen vooruitzien en ze hebben er behoefte aan u opmerkzaam te maken en tegelijkertijd voor u onheil af te wenden. Ze zijn echter niet op de hoogte van dag of uur, daar voor hen het tijdsbesef onduidelijk is. Maar ze zullen u niet bewust verkeerd onderrichten, want ze houden van u en willen u ook alleen maar het goede ten deel laten vallen. Daarom worden ze ook niet gehinderd wanneer ze u willen waarschuwen, omdat hun wil goed is.

Maar u mensen zult steeds waakzaam moeten zijn. U zult niet blind moeten voortgaan en u moet met God verbonden blijven. Maar dan zult u ook vredig uw weg gaan, ondanks aardse nood, want die raakt u des te minder, hoe meer u bent verbonden met Hem, die de enige is die u kan helpen. Bovendien is het goed voor u als u op alles let wat u ongerust kan maken. Waak en bid.

Want altijd bent u in gevaar, door de verzoeker in het nauw te worden gebracht. Waken echter betekent steeds om u heen kijken of de vijand nadert. Waakzaam zijn betekent u niet in gevaar begeven, het gevaar op tijd zien en mijden. Vaak schijnt iets onbeduidend en toch kan het onaangename gevolgen hebben. Het kan een werkelijk gevaar voor u zijn, wanneer u niet waakt en bidt om bescherming en hulp. Want de vijand van uw ziel zet valstrikken uit om u te vangen. En onoplettende, lichtgelovige en lichtzinnige mensen trappen erin en worden zijn buit. Daarom: waak en bid, opdat u niet in verzoeking zult vallen.

De macht van de satan is groot, maar de liefde Gods is nog groter en ze geldt al degenen, die van ernstige en goede wil zijn en deemoedig om Zijn genade vragen. Dan zal er geen onheil geschieden. Hij zal u aards en geestelijk beschermen en u behoeden voor tijdelijk en eeuwig verderf. En de wezens uit het hiernamaals grijpen ook helpend is, als ze weten dat hun beschermelingen in nood verkeren.

Amen

BD.5460
12 augustus 1952

De op God gerichte wil is de doorstane proef op aarde

Mij zult u eeuwig niet meer verliezen, u die Mij zoekt en gevonden hebt. Zolang u op aarde verblijft bent u weliswaar aan de invloeden van mijn tegenstander blootgesteld, maar wiens wil zich eenmaal op Mij heeft gericht, die is door Mij vastgepakt en zijn terugval in de diepte voorkom Ik. Maar Ik spreek van een ernstige wil die volledig bewust op Mij aanstuurt. Waar deze ernst nog niet aanwezig is, daar kan het mijn tegenstander nog wel lukken hem van Mij af te brengen, want er zijn mensen die door opvoeding of spreken van de medemensen als het ware meelopers zijn geworden, die zich dus bij hun medemensen aansluiten, echter niet vanuit het innerlijk verlangen, Mij als hun herkende Vader tegemoet te snellen. Maar waar dit innerlijk verlangen naar Mij in een mens is ontwaakt, daar wordt nu mijn vaderliefde werkzaam.

Ik lok en roep deze mens nu voortdurend. Ik pak hem vast en laat hem niet meer los. Deze is al uit de keten van de satan bevrijd, ofschoon diens inspanningen om hem terug te winnen niet ophouden, tot Ik de mens tot Me roep in mijn rijk. De Mij ernstig toegekeerde wil is er de zekerste waarborg voor dat hij Mij en mijn rijk wint. Want Ik geef hem de kracht, omdat Ik zelf naar mijn kind verlang en zijn wil al de proef op aarde heeft doorstaan.

De ernstige, op Mij gerichte wil is de beslissing, omdat juist deze wil zich eens van Mij afkeerde en de terugkeer naar Mij dus door middel van de wil voltrokken moet worden. Ik beoordeel de wil, maar niet alleen maar de woorden die niet serieus zijn maar voor Mij heel goed herkenbaar als slechts woorden die de mond uitspreekt of gedacht worden, waarvan het hart echter niets weet. Maar waar eenmaal het verlangen naar Mij is ontwaakt, streeft de mens ook onophoudelijk opwaarts.

Want zodra mijn kracht hem wordt toegestuurd als gevolg van de verandering van zijn wil, gebruikt hij deze voor geestelijk streven. Hij heeft zich als het ware al bij Mij aangesloten. Ik ga naast hem, alleen nog zolang niet door hem herkend als zijn liefde nog zwak is. Mijn beeld wordt echter steeds helderder wanneer de liefde in hem toeneemt, tot hij Mij zelf door de liefde in zich heeft opgenomen en nu ook inziet dat hij niet meer weg kan zinken in de diepte, omdat Ik niets opgeef wat van Mij is en in vrije wil van Mij is geworden.

U zult nooit meer van Mij kunnen scheiden wanneer u de levensproef op aarde in zoverre hebt doorstaan, dat uw wil voor Mij heeft gekozen. Dan kan het leven op aarde alleen nog tot een grotere zielenrijpheid bijdragen. U zult Mij bewust dienen en trouw zijn, totdat Ik u tot Me roep in mijn rijk als uw uur gekomen is.

Amen

BD.5467
21 augustus 1952

Satan woedt met versterkte macht – Eindtijd

De tekenen die op het einde wijzen zullen vermeerderen en de activiteiten van satan zullen steeds duidelijker op de voorgrond treden, want allen die naar Mij streven zullen zijn vijandig drijven bespeuren. Hij zal trachten hen in twijfel en verwarring te brengen, en vaak niet zonder succes. Ik bescherm echter de mijnen en breng zijn doen en laten aan het licht, zo dat het voor allen te herkennen is die Mij ernstig als doel voor ogen hebben. Het zijn de tekenen van de tijd, want ook de krachten van de duisternis zijn onverdroten bezig omdat het einde nadert. Maar Ik zeg u; wees waakzaam, bid en houd u aan Mij, en hij zal u geen schade kunnen toebrengen.

Licht en duisternis strijden tegen elkaar, want de duisternis haat het licht en die zal zich daarom altijd als schaduw merkbaar maken waar geen helder licht schijnt. Ik heb echter de macht zulke schaduwen te verjagen, en glansrijker dan ooit zal het licht stralen. Maar u zult uzelf nooit in de rust kunnen verheugen, want er zal een voortdurende strijd zijn met mijn tegenstander zolang u op aarde leeft. En hij is ook tot het einde ijverig in de weer u schade te berokkenen. Want hij weet dat hij u verloren heeft, en hij gelooft u weer terug te kunnen winnen.

De vijandelijkheden van hen die hem horig zijn zullen steeds talrijker worden, en wel des te meer hoe levendiger u straalt, wat hij wel beseft. Maar hij haat het licht omdat hij de waarheid haat, en gaat daarom tegen de waarheid in. En zolang u zich bezig houdt op aarde de waarheid te verspreiden en mijn woord te brengen tot uw medemensen, zolang zal hij u ook als vijand vervolgen en trachten u ten gronde te richten.

Hij zal openlijk de waarheid aanvallen en u, die voor de waarheid instaat, belasteren. En hij zal u als bedriegers afschilderen om ook het geestelijk goed dat u vertegenwoordigt twijfelachtig te maken. Maar hij kan toch niet tegen u standhouden, want achter u en de waarheid sta Ik zelf.

Maar het zal hem gelukken u, mijn vertegenwoordigers uit elkaar te drijven. Het zal hem gelukken u te isoleren omdat de gemeenschappelijke arbeid hem niet past, en omdat hij in de strijd tegen de enkeling op succes rekent.

Maar zelfs dan bescherm Ik nog het licht, en de zuivere waarheid zal hij niet kunnen verzwakken. Toch moet u waakzaam zijn en bidden, want u bent steeds in gevaar zwak te worden als u Mij niet om bescherming aanroept tegen alle aanvallen van de tegenstander.

Want het einde is nabij al raast hij met versterkte macht, want zijn tijd is gekomen waarin hij weer gekluisterd wordt zoals verkondigd is. De waarheid zal zegevieren en allen tot zaligheid brengen die de waarheid gehoor schenken en zo het licht aannemen dat Ik laat oplichten. Want daardoor kan Ik hen helpen vanuit de duisternis van de geest en uit de macht van de dood tot het licht en het leven te komen, en door de waarheid de zaligheid deelachtig te worden.

Amen

BD.5469
23 augustus 1952

Ieder kan aangesproken worden door God in de vorm van gedachten

Ik laat u woorden van liefde, van troost en van goede raad toekomen en Ik geef u altijd opheldering waar het u aan een bepaald weten ontbreekt, alleen moet u zelf de verbinding met Mij tot stand brengen, daar Ik anders niet tot u spreken kan.

Mijn woorden zullen echter niet altijd hoorbaar voor u klinken, maar uw gedachten zullen zich merkbaar zo vormen zoals Ik tot u spreken wil, als u daar maar aandacht aan schenkt en zolang verlangend wacht, tot dus mijn mededelingen u bereikt hebben. Want dit ene wil Ik u zeggen; zodra u maar aan Mij denkt, met Mij spreekt in gebed of Mij aanroept om hulp – is mijn liefde reeds bij u. U spreekt niet in het niets, maar Ik verneem al uw gedachten en antwoord u ook.

Weinig mensen echter wachten dit antwoord van Mij af, weinig mensen zijn zo diep gelovig, dat zij overtuigd zijn van een uiting van mijn kant. En daarom kan Ik Mij maar zelden aan de mensen openbaren, zodat zij in hun gevoelen en gedachten mijn duidelijk antwoord herkennen. Geen enkel woord gaat verloren dat u in diepe aandacht Mij toeroept, geen enkel woord laat Ik onbeantwoord.

Maar wat uw ziel het diepst zou verblijden laat ze heel vaak aan zich voorbijgaan. U hebt het geestelijke oor nog niet geschoold en verneemt daarom het weerwoord van mijn liefde niet. U allen, die zich met Mij verbindt, in innig gebed, kunt u door Mij aangesproken voelen. Wilt u echter mijn woorden verstaan, waar u allen zo naar verlangt, dan moet u uw geestelijk oor scholen. En dat is een opgave die u zich allen moet stellen, omdat ze voor u het aardse leven heel erg verlichten zou. Want het maakt waarlijk gelukkig, mijn woorden te kunnen vernemen die voor u allen zonder uitzondering gelden, die met Mij innige samenspraken houdt.

U allen zou veel kracht en troost uit het aangesproken worden door Mij ontvangen, dat altijd alleen als in gevoelen en gedachten door u vernomen wordt, dat u innerlijke rust en het gevoel van geborgenheid zou kunnen geven – u zou dus waarlijk getroost en gesterkt zijn door mijn vaderliefde, die onafgebroken voor al mijn kinderen geldt.

Daarom, als u tot Mij bidt in geest en in waarheid, blijf daarna in uw denken, dat op Mij is gericht, volharden, en uw ziel zal in ontvangst nemen wat mijn vaderliefde haar heeft toegedacht. Want Ik neig Mij tot allen die Mij aanroepen, die innige samenspraken met Mij houden en Ik wil hun geven wat hen steeds verblijdt.

Amen

BD.5472
26 augustus 1952

Uitleg over gevallen van bezetenheid

Mijn kinderen wil Ik steeds juist onderrichten en hun kennis verschaffen, en het is mijn wil dat ook zij hen die niet wetend zijn, onderrichten. Voor de mensen betekent het een groot gevaar wanneer ze zich in geval van aardse nood niet tot Mij zelf wenden, maar op eigen kracht en met hardnekkige koppigheid hun nood meester willen worden en het dan ook klaarspelen. Dan echter was het niet hun eigen kracht; maar hun instelling, de onbewuste innerlijke afwijzing van mijzelf veroorloofde de krachten der duisternis, hun kracht van beneden toe te voeren en bijgevolg ook de wil van de mens in beslag te nemen om nu steeds meer en meer invloed te verkrijgen.

De mens hoeft niet naar buiten toe als slecht kenbaar te zijn, maar in trots en arrogantie en in aardse rijkdom zijn de aanwijzingen te zien, dat de macht van beneden bezit van hem heeft genomen. Het nalaten van goede werken zonder eigenbelang, ongevoeligheid voor de nood van de medemensen en overgrote genotzucht laten steeds slechts de wereldse mens kennen, die met Mij geen binding heeft, tegen wie echter ook geen openlijke overtredingen van de wet zijn in te brengen.

Zijn medemensen komt hij goed en rechtvaardig voor, maar zijn ziel is zonder liefde en zonder geloof aan Mij. En zijn einde is niet zalig, de aarde houdt hem in de ban, in het hiernamaals begeert hij nog haar goederen omdat hij niets anders bezit en zijn begeerte naar het wereldse groot was. Deze mens dus was door duistere krachten geketend en toch is het hun niet gelukt zijn ziel zo naar hun hand te zetten dat hij uitgesproken slechte handelingen beging. Ze verhinderen hem weliswaar naar Mij te komen, maar ze hadden hem nog niet helemaal in hun bezit.

En daarom proberen ze nu daar hun inspanningen voort te zetten, waar dezelfde aanleg, hetzelfde denken en een zwakke wil te onderkennen zijn, wat het makkelijkst onder de nakomelingen op aarde te vinden is en dit kan gevolgen hebben vele generaties achtereen; een denken dat op Mij gericht is kan echter ook de uitwerking ervan verzwakken of helemaal onmogelijk maken. Ook kunnen die mensen slechts van tijd tot tijd in het nauw gedreven worden, maar dan zo hevig, dat men van een geval van bezetenheid kan spreken. Bijzonder erg gaan deze krachten tekeer als ze hun vergeefse moeite inzien, wanneer de mensen steeds weer in hun denken en willen op Mij aansturen.

En dat kan zolang mogelijk zijn als de ziel van de eerstgenoemde nog geen verlossing heeft gevonden, als ze door eigen verkeerd willen en begeren deze krachten toestaat hun intrek te nemen in dat wat van hemzelf afstamt. De mensen zelf zouden zich weliswaar kunnen bevrijden door heel innig gebed tot Mij, door een levende verbinding en diep geloof, maar dat mankeert hun en mijn gaven van kracht wijzen ze af, beïnvloed door de krachten die verbitterd worstelen om de zielen.

Zodra echter de ziel in het hiernamaals verlost is, is ook de macht van de duistere kracht gebroken. En daarom bind Ik u heel bijzonder die zielen op het hart, dat u hen helpt omdat ze alleen te zwak zijn. Stel hen in kennis van Mij en mijn liefde, dat ze Mij aanroepen om hulp en die zal hun ten deel vallen en tegelijkertijd zullen de zielen op aarde ook bevrijd worden die onder de invloed staan van krachten waaraan eens de macht werd toegestaan over een mens die Mij niet aanriep om hulp, maar de kracht van mijn tegenstander betrok om het aardse leven te bedwingen.

Amen

BD.5478
2 september 1952

Het bloed van Christus – De zondeschuld

Voor u mijn kinderen op aarde heb Ik mijn bloed vergoten. Voor u ben Ik de zwaarste weg gegaan, want Ik wilde u redden uit de diepte, die u nooit uit eigen kracht zou hebben kunnen verlaten. Voor u stierf Ik de dood aan het kruis. Het offer dat Ik God de Vader wilde brengen werd aangenomen, het werd voor u gebracht. U mensen mocht er dus uw voordeel mee doen. Wat Ik van God afsmeekte en waarvoor Ik het offer heb gebracht, moest u ten goede komen, omdat u absoluut hulp nodig had in de toestand waarin u zich bevond toen Ik op aarde nederdaalde.

Maar Ik wist ook dat niet alleen de mensen in mijn tijd op aarde noodlijdend waren. Ik wist dat zolang de aarde bestaat de mensen er hun aardse opdracht niet konden vervullen, omdat zij te zwak waren. En Ik had medelijden met de gehele mensheid, ook met die uit het verleden en in de toekomst, en Ik sloot alle mensen in het verlossingswerk in. Voor alle mensen verwierf Ik genade zonder beperking, waarvan zij nu gebruik kunnen maken om hun doel op aarde te bereiken.

Mijn offerdood was een werk van allergrootste barmhartigheid. Ik nam in vol bewustzijn en in vrije wil een lijdensweg op Mij die Ik zonder de goddelijke liefdeskracht niet zou hebben kunnen verdragen. Maar de ontzettende nood der mensheid wekte mijn medelijden en liet Mij alles op Me nemen wat maar mogelijk was om haar te helpen. Ik wist wel dat de gehele vergoddelijking van mijn wezen mijn verlossingswerk zou bekronen, maar Ik deed het niet voor dat doel maar alleen uit liefde tot het lijdende van God afgevallen geestelijke, dat zo ver van God af en daarom zo onzalig was.

De liefde vervulde Mij met zo’n geweld dat Ik daaruit kracht putte voor het werk van barmhartigheid, zodat Ik leed en stierf voor de mensheid in onuitsprekelijke lichamelijke pijn. Ik gaf mijn leven aan het kruis voor mijn ongelukkige broeders die eens evenals Ik van God waren uitgegaan, maar de weg verlaten hadden die hun eigenlijke bestemming was. Ik kende de zaligheid van Gods nabijheid en had medelijden met het gevallen onzalige geestelijke. Maar Ik kende ook de liefde van God voor al Zijn schepselen, en Ik wilde tot Hem terugbrengen wat zich vrijwillig van Hem verwijderd had.

Mijn liefde tot God was alles overheersend, zoals ook de liefde tot allen die uit Hem waren voortgekomen. Alleen vanwege deze liefde nam God mijn offer aan. En mijn liefde smeekte God om vergeving van de schuld die het gevallene eigen was en niet anders gedelgd kon worden, omdat zij uit liefdeloosheid bestond. Alleen liefde kon daarom dit offer brengen, en dus was het niet de kruisdood op zich, maar de door deze dood bewezen liefde tot de mensen die God nu aannam als verzoening.

Ik heb mijn bloed vergoten voor u mensen en zo de verzoening tot stand gebracht voor dat wat u gedaan heeft. Ik heb uw zonde op Mij genomen en daarvoor geboet. Maar ook u mensen moet uw deel daartoe bijdragen. U moet bereid zijn door mijn kruisdood verlost te worden en u moet willen, dat het genadewerk ook voor u gebracht werd. U moet gebruik maken van de genaden doordat u Mij en mijn verlossingswerk erkent en uzelf vanuit uw wil bij die groep aansluiten, voor wie Ik aan het kruis gestorven ben.

Zonder deze erkenning en uw wil, bent en blijft u met uw zondeschuld belast en in de boei van hem die u ten val heeft gebracht. Ik heb wel voor u allen het werk van verlossing volbracht, maar pas uw eigen wil maakt het doeltreffend voor u, want u kunt nooit tegen uw wil in verlost worden van een zonde die u uit vrije wil begaan heeft. U moet u onder het kruis van Christus stellen, u moet Mij erkennen en Mij aanroepen, u moet aan Mij uw schuld bekennen en vragen of Ik die schuld voor u wil dragen en met mijn bloed wil uitwissen. En ter wille van mijn liefde zal u dan alle schuld vergeven zijn.

Amen

BD.5480
5 september 1952

Zie, Ik ben bij u alle dagen

Zie, Ik ben bij u alle dagen tot aan het einde van de wereld. Ik laat u mensen niet alleen, omdat Ik weet dat u dan verloren zou gaan, omdat u alleen niet in staat bent uw taak op aarde te volbrengen. Ik daalde af naar de aarde, omdat Ik sinds eeuwigheid wist, dat u weerloos zou zijn overgeleverd aan hem, wiens wil u in het leven riep met gebruikmaking van goddelijke kracht, en omdat Ik u wilde helpen tegen zijn knechtschap. Ik ben weer opgestegen naar de hemel, als mens moest Ik van u scheiden. Lijfelijk kon Ik niet eeuwig bij u mensen blijven, maar Ik beloofde u mijn geest, die bij u zou blijven tot aan het einde van de wereld. Weliswaar ben Ik lichamelijk niet meer onder u, maar geestelijk ben Ik dat voortdurend, zodat u zich nooit verlaten zult hoeven te voelen door Hem, die voor u een werkelijke helper kan zijn in elke nood.

Roep Mij aan, opdat u zich bewust onder mijn hoede begeeft. En blijf u ook steeds van mijn aanwezigheid bewust, en u zult elke aardse en geestelijke noodtoestand meester worden, want u doet het dan met Mij en Ik wil u begeleiden bij elke stap. U bent nooit alleen, vooropgesteld dat u niet alleen zult willen zijn. En het is volledig aan u overgelaten, bij wie u zich zult willen aansluiten, bij Mij of mijn tegenstander. Hij zal steeds bij u zijn. Hij zal u in het nauw brengen of u naar zich toe lokken. Maar Ik ben steeds bereid u bescherming te bieden tegen hem, wanneer u het zelf wilt. Daar echter uw wil doorslaggevend is, grijp Ik niet zichtbaar in als hij u in het nauw brengt, maar Ik wacht uw roep af die in geest en in waarheid naar Mij moet worden opgezonden om ook steeds verhoord te worden.

Ik ben bij u tot aan het einde van de wereld. Wat een troostvolle belofte ligt er in deze woorden, dat u zich nooit vereenzaamd zult hoeven te voelen, dat u nooit verlaten bent door de Macht die alles kan en ook wil, omdat ze u liefheeft. Die alleen op uw roep wacht om u met haar aanwezigheid gelukkig te maken en u te geven wat u nodig hebt: licht en kracht, liefde en genade in overvloed.

Amen

BD.5481
6 september 1952

Onze Vader, die in de hemel zijt – God – Vader

Laat Mij voor u geen verre God zijn, die u alleen op bepaalde tijden aanroept om hulp, zoals menselijk uitgevaardigde voorschriften het eisen, maar roep Mij te allen tijde tot u, laat Mij steeds in uw nabijheid zijn, zie in Mij de Vader, die met innige liefde naar Zijn kinderen verlangt en spreek tot me zoals een kind tot zijn vader spreekt, zonder vrees, vol vertrouwen en eenvoudig, zodat mijn hart geniet van het gestamel van de kinderen.

Pas wanneer u, mensen Mij niet meer in de verte zoekt, pas wanneer u mijn nabijheid voelt, is de juiste band met Mij tot stand gebracht, die nu ook zijn gevolgen heeft: het inwerken van mijn liefde op u die mijn kinderen zijt en die van hun kindschap ook gebruik moeten maken. Dan zult u niet meer eenzaam over de aarde gaan, dan hebt u de trouwste Vriend en Helper aan uw zijde, dan zult u juist leren denken en uw aardse leven ook juist benutten, omdat Ik u nu instructie geef, die u als gedachte opneemt en daar ook naar handelt, want een goed kind doet wat zijn vader van hem verlangt.

Leer in Mij de Vader zien. Want Ik wil door u bemind worden, maar niet alleen als God gevreesd. Dan zal ook uw gebed zo zijn, dat Ik het kan verhoren, omdat liefde en geloof daarin tot uitdrukking komen. Maar tot God spreekt u niet zo innig zoals u tot de Vader zult kunnen spreken. U spreekt dan alleen zo, zoals u het volgens traditie hebt geleerd, zoals het geloof van de kerk het u voorschrijft en het kan te gemakkelijk tot slechts een vorm blijven, een gebed dat niet in geest en in waarheid naar Mij wordt opgezonden. Ik verhoor de gebeden met de lippen niet, Ik wil als Vader door mijn kinderen worden aangesproken, Ik wil het hart horen spreken, waar Ik me dan ook vol liefde naartoe overbuig en de verzoeken inwillig.

Wel zult u, mensen eerst een God en Schepper van eeuwigheid moeten leren zien, opdat in u het geloof ontwaakt, maar dan moet dit geloof levend worden door de liefde, u zult God moeten leren liefhebben als uw Vader en dan zal er geen dode of vormelijke verhouding meer tussen ons zijn, dan brengt u de innige verbinding met Mij tot stand die Ik van u vraag om u met alle liefde te kunnen omvatten. Dan hebt u een grote schrede gezet op de weg naar de voleinding en dan geef Ik u nooit meer op en mijn zorgzame vaderliefde leidt u naar uw doel.

Als mijn ware kinderen betrekt u het eeuwige vaderland, uw vaderhuis, u aanvaardt de erfenis van de Vader, u zult kunnen scheppen in licht en kracht, net als Ik en in mijn wil en u zult onbeschrijfelijk gelukzalig zijn.

Amen

BD.5482
8 september 1952

Zegenende woorden van de Vader

U mijn kinderen, u geef Ik mijn zegen. Een band van liefde zal u omarmen, nu en voor altijd. Wat ook aan aardse noden nog op u afkomt, draag het berustend volgens mijn wil. Richt uw ogen omhoog naar Mij, vanwaar altijd hulp voor u komt. En laat de Geest in u spreken. Hij zal u steeds woorden van liefde en vertroosting van Mij overbrengen en u zult het voelen dat u nooit alleen bent, dat Ik mijn handen over u uitspreid, dat Ik u in liefde vastpak en u naar het doel leid.

Maar beveel Mij ook aan bij uw medemensen. Denk eraan dat ze in grote nood verkeren, zolang ze niet Mij zelf bezitten. En help hen Mij te bereiken, help hen te geloven in Mij, zodat ook zij vol vertrouwen naar Mij opkijken in elke nood. Want Ik wil alle mensen helpen. Ik wil allen aan mijn hart trekken, Ik wil voor allen de goede Vader zijn die hen zal leiden en beschermen, die zich naar hen over buigt als maar een zachte smeekbede tot Hem doordringt.

Tracht uw medemensen te winnen voor Mij en mijn rijk, breng hun de woorden over die u van Mij zult ontvangen en vorm onder elkaar een gelovige gemeenschap. Wees lid van de kerk die Ik zelf op aarde heb gesticht, die op een vast onwankelbaar geloof is gebaseerd. Zo’n gemeenschap zal veel zegen schenken, omdat Ik zelf midden onder u vertoef als u in liefde aan Mij denkt, als u Mij door het aanroepen van mijn naam in uw midden zult laten vertoeven, zoals Ik het u heb beloofd met de woorden: Waar twee of drie in mijn naam verzameld zijn, daar ben Ik midden onder hen.

En mijn woord is waarheid en verzekert u dus mijn aanwezigheid, steeds wanneer uw gedachten bij Mij zijn, wanneer u met Mij of over Mij zult spreken, wanneer u met liefdevolle harten naar Mij verlangt. Dan ben Ik bij u en houd zegenend mijn handen boven uw hoofden. Mijn zegen zal u begeleiden op al uw wegen en mijn liefde geeft u kracht en genade.

Amen

BD.5485
13 september 1952

Aardse nood is vaak een openbaring van Gods liefde

Mijn liefde voor u is onbegrensd. En toch gelooft u vaak aanleiding te hebben dit te betwijfelen. U voelt zich vaak door Mij verlaten. U wordt geconfronteerd met allesoverheersende aardse nood en u weet zich geen raad. Maar dan ben Ik slechts schijnbaar van u geweken om door u te worden gezocht, omdat Ik u steeds weer opnieuw mijn liefde wil tonen doordat Ik u help. Want nooit is de nood zo groot, dat Ik ze niet zou kunnen opheffen.

Ik wil u mijn liefde openbaren, omdat Ik uw wederliefde wil winnen. Uw geloof in Mij en mijn macht, uw eerbied voor Mij en uw gehoorzaamheid zijn niets zonder uw liefde, want deze alleen laat Mij mijn kinderen vinden. En waar liefde is, is ook geloof en eerbied en gehoorzaamheid. Maar de liefde is het belangrijkst, omdat die alleen gelukkig maakt. Wat doe Ik niet allemaal om uw liefde te winnen. Maar als Ik u het mooiste leven op aarde zou bezorgen, als Ik u ook alles zou geven wat u op aarde gelukkig maakt, dan zou dit alleen uw liefde voor de wereld groter maken, maar niet voor Mij, die u niet ziet omdat uw blik op de wereld is gericht.

Daarom moet Ik me vaak van u terugtrekken, ook al is het slechts schijnbaar. Ik moet u in wereldse verlatenheid laten geraken, in een toestand van nood en lijden. U zult uw eigen onmacht moeten inzien en ook de liefdeloosheid van uw medemensen, om dan Mij te zoeken, naar Mij te roepen en dan ook mijn grote liefde voor u te beseffen als Ik u uit uw nood heb bevrijd. Dan ontwaakt ook in u de liefde en ze wordt steeds groter, omdat u in Mij uw trouwste vriend en broeder ziet, de helper uit alle nood, de Vader die Zijn kinderen innig liefheeft.

Mijn liefde zult u niet voor eeuwig kunnen weerstaan, maar uw wederliefde kan Ik niet afdwingen. Daarom tracht Ik ze te winnen met alle geduld, zonder ooit te verzwakken in mijn liefde, die u toch heeft geschapen. En elke liefdevolle gedachte van u vergroot mijn liefde, omdat die er een zeker teken voor is dat Ik u spoedig voor eeuwig heb gewonnen. Weet daarom, dat u nooit verlaten bent wanneer u zich aards in nood bevindt. Weet, dat Ik dadelijk kom naar u die Mij roept. Weet, dat Ik dan alleen uw liefde wil doen ontbranden, dat Ik hevig naar u roep, naar uw liefde verlang, als een Vader die Zijn kind in de armen wil sluiten om het met Zijn liefde gelukkig te kunnen maken. Maar de liefde moet niet van één kant komen. Wederliefde maakt pas gelukkig en deze wil Ik van u ontvangen.

Ik verlang steeds naar u. Maar soms zult u in noodsituaties terecht komen, want u staat midden in de wereld en uw verlangen is nog zeer verdeeld, het richt zich vaak op aardse zaken. En dan grijp Ik soms naar middelen, die u weer naar Mij moeten toekeren, om dan met mijn liefde op de voorgrond te treden, om u weer mijn liefde zo te bewijzen, dat ook u in liefde voor Mij ontsteekt, dat u van Mij zult worden en voor eeuwig blijven.

Amen

BD.5486
14 september 1952

Verandering van wil – Het overwinnen van de materie

De geest die u nog aan de aarde gekluisterd houdt staat vijandig tegenover Mij. Want alles wat u begeert behoort hem toe. Het geestelijke dat hij nog bezit is nog ver van Mij verwijderd en hij wil verhinderen dat het naar Mij terugkeert. U zelf bent als mens al aanzienlijk vooruitgegaan in uw ontwikkeling en toch bent u nog in zijn macht zolang u nog niet de materie hebt leren verachten als hem nog geheel en al toebehorend. U zult weet moeten hebben van de geestelijke samenhang. U zult moeten weten dat alles wat voor u zichtbaar is, onvolmaakt geestelijks is, dus deel van mijn tegenstander.

Houdt dit nu echter uw zinnen gevangen, dan bevindt u zich nog in zijn gebied, wilsmatig op hem gericht. Kunt u zich daar echter vrij van maken, van de begeerte naar dat wat hem toebehoort, dan ontsnapt u ook aan zijn macht. Dan verheft u zich als het ware van de aarde naar het rijk van de geest dat Mij toebehoort en dat u overeenkomstig uw bestemming zult mogen bewonen om daarin te kunnen doen en laten in overeenstemming met mijn wil.

Op aarde zult u nu deze verandering van uw wil moeten volbrengen. U zult de materiële wereld moeten leren verachten. U zult ze moeten zien als dat wat ze in werkelijkheid is: een opeenhoping van onrijp, zich nog tegen Mij verzettend geestelijks dat zich moet louteren. U zult daarom boven de materie moeten gaan staan, omdat u in de ontwikkeling het hoogste geestelijke bent op deze aards materiële wereld. En u zult moeten proberen nog de laatste banden met deze wereld te verbreken en daarvoor in de plaats de band aanknopen met het rijk waar Ik Heerser ben, waar alles vergeestelijkt en onnoemelijk gelukkig is. U zult u bewust moeten bevrijden uit de heerschappij van mijn tegenstander en naar Mij moeten komen.

Maar zolang de materie u nog gevangen houdt, zolang u er verlangen naar bespeurt, bent u nog niet vrij van zijn heerschappij en daarom nog niet geschikt voor het geestelijke rijk. Want Ik wil uw ongedeelde liefde bezitten. Ik wil heel uw denken in beslag nemen. Ik kan pas dan in u werkzaam zijn, als u geheel vrij bent van zijn wezen. Maar dan is vrijheid, kracht en licht uw deel. Dan heeft het geestelijke in u zich bevrijd uit zijn macht en zich tot Mij verheven, van Wie het zich nu eeuwig niet meer kan scheiden. Zolang u op aarde verblijft, zal hij u voortdurend verleiden. Maar zonder het verlangen naar de materie bent u gevrijwaard van zijn verzoekingen. Dan hebt u de materie overwonnen, dan verlangt u alleen nog maar naar de goederen van het geestelijke rijk. En in het bezit van deze goederen bent u sterk en dus ook overwinnaar op degene die mijn tegenstander is. Hem overwonnen te hebben betekent echter mijn kind te zijn geworden, kandidaat te zijn voor mijn rijk dat niet van deze wereld is, dat u gelukzaligheden schenkt die onmetelijk zijn en die waarlijk opwegen tegen de zware strijd op aarde tegen de tegenstander, doch anders dan door strijd nooit te verwerven zijn.

Amen

BD.5487
15 september 1952

Verlangen naar licht in het hiernamaals – Geestelijke gesprekken

Het verlangen naar licht is in het rijk hierna zeer groot bij diegenen die hebben ingezien dat de graad van zaligheid afhangt van een zeker inzicht, dat hun echter ontbreekt. Dat zijn wezens bij wie op aarde een zekere goedheid niet te ontkennen was. Die zich moeite gaven juist en eerlijk te handelen, maar toch geen geloof bezaten in een Macht boven zich, aan een voortleven van de ziel en aan een geestelijk rijk.

En dit gebrek aan geloof heeft hen ook onontvankelijk gemaakt voor geestelijke kennis op de aarde, de wil om te geloven ontbrak. Daarom bezagen zij alles als onwerkelijk en onwaar wat, als buiten het normale leven staand, door gelovige mensen werd beleden. De wil ontbrak hun daarvan iets aan te nemen omdat zij niet geloofden. En ook, omdat het aardse leven hun zo buitengewoon toescheen, dat zij alleen daarvoor werkten en bezig waren.

Maar nu, in het rijk hierna, zien zij steeds meer en meer de realiteit van het geestelijke rijk in, maar zijn toch niet in staat duidelijkheid te verkrijgen over hun eigen bestaan en hun toestand. Zij weten niet wat werkelijk en onwerkelijk is. Zij zien onduidelijke beelden die zij niet begrijpen, zij worden tot denken aangespoord en komen er toch zelf niet uit. Zij verlangen naar licht, naar inzicht, en zijn dankbaar als het hun gegeven wordt. Het werk van leraren in het geestelijke rijk, geloof te vinden voor hun onderrichtingen, wordt echter bemoeilijkt door het ontbreken van geloof, omdat die zielen alles onaanvaardbaar lijkt door de instelling die zij op de aarde hadden. Maar zij streven onophoudelijk naar opheldering, zij willen de waarheid weten en daarom wordt die hun ook gebracht.

Het rijk hierna erkennen zij nu als werkelijkheid, omdat hun de kennis van het aardse leven niet geheel ontnomen is. Ze zijn dus nu al overtuigd van een leven ná de dood, en die overtuiging spoort hen aan ijverig te zoeken naar wat hun ontbreekt, naar licht En zij worden ook niet moede en vertoeven daarom overal waar hun opheldering gegeven kan worden. Maar toch kan hun pas het licht gegeven worden, wanneer in hen de wil om goed te doen levend wordt om daarmee te werken.

Daarom is zo menige ziel voor een onuitsprekelijk lange tijd zonder licht, zonder kennis, ondanks haar verlangen, omdat zij nog geen medegevoel heeft met het geestelijke dat evenals zij lijdt. Omdat zij alleen maar uit egoïstische motieven naar licht verlangt en het haar daarom ook nog niet gegeven kan worden. Maar mensen die reeds op aarde bezig waren hun medemensen te dienen, zij het door bedenksels, door raadgeving of onderwijzing, zullen dat ook in het rijk hierna willen doen en daarom vaak heel spoedig met de juiste kennis vertrouwd worden gemaakt, omdat zij dan ook dienend bezig willen zijn en daarom eveneens tot zegen van onwetende zielen mogen werken. Doch onder dwang wordt deze kennis aan geen wezen gebracht, ze moet innig begeerd en ijverig nagestreefd worden. Maar het hangt nog steeds van de ziel af hoe zij zich instelt tegenover het tot haar gebrachte licht; dit zal echter zijn uitwerking niet missen zodra een serieuze wil aanwezig is het juist te gebruiken.

Grote zegeningen kunnen daarom ook de onderwijzingen van de kant der mensen op aarde geven, als er steeds aan gedacht wordt dat bij ieder geestelijk gesprek talrijke zielen aanwezig zijn en er aan deelnemen. Daarom moeten leerzame gesprekken ook in de geest van de liefde gevoerd worden, die dan ook invloed heeft op deze zielen en hen gewillig maakt de waarheid aan te nemen.

Wie zelf geestelijke rijkdom, voortkomend uit de waarheid bezit, moet hem ook overbrengen aan al diegenen die er gebrek aan hebben. Hij moet ook vaak de zielen in het hiernamaals gedenken, die soms gewilliger zijn de waarheid aan te nemen dan de mensen op aarde, die in hun schijnwereld nog alles zouden willen afwijzen wat op een leven in het hiernamaals betrekking heeft.

Goede en boze gesprekken op aarde vinden weerklank in het rijk hierna, denk daar steeds aan. Zorg er daarom steeds voor zo te denken en te spreken dat de zielen in het hiernamaals er van leren kunnen, dat zij graag naar u luisteren en er voor zich altijd voordeel uit trekken. Dan zult u steeds door zielen omringd zijn die ook u willen dienen, voor zover hun kracht dat toelaat. Op velerlei manieren kunt u licht verspreiden, u zult in de zielen die begerig zijn naar licht steeds dankbare leerlingen vinden – en uw arbeid voor het rijk van God zal gezegend zijn.

Amen

BD.5490
18 september 1952

De opdracht van de mens op aarde – Het kindschap Gods

U, mensen is een opdracht gegeven op aarde, maar u denkt hier echter niet aan en u geeft u er ook geen rekenschap van, of u het aardse leven ook juist gebruikt, dat wil zeggen: leeft in de wil van God. De termijn die u gegeven is, is echter maar van korte duur en wanneer u het aardse leven hebt beëindigd, bestaat er voor u niet meer zo’n mogelijkheid waar u de u opgelegde taak kunt vervullen. Onder grote inspanningen kunt u weliswaar in het rijk hierna nog opklimmen, maar nooit meer datgene bereiken wat u op aarde makkelijk zou hebben kunnen bereiken het kindschap Gods, dat u tot de meest gelukzalige wezens maakt in het geestelijke rijk.

Op aarde zou u een overgrote rijkdom aan licht kunnen ontvangen en na de dood als lichtwezen het geestelijke rijk binnengaan, want God biedt u zo’n hoeveelheid genade aan, dat u iedere zwakheid kunt kwijtraken en vol van kracht kunt werken wanneer dit uw wil zou zijn. Het bereiken van deze graad van licht is voor geen mens onmogelijk en dat het niet zwaar hoeft te zijn is het genadegeschenk van Jezus Christus, die dit aan het kruis verworven heeft voor de mensen.

Ieder mens kan nu van Hem de kracht vragen en ieder mens die Jezus Christus aanroept om hulp, zal onherroepelijk het doel bereiken. Wie van u, mensen schenkt echter Gods boden gehoor als u daar opheldering over wordt verschaft? Wie van u, mensen streeft er bewust naar het kindschap Gods op deze aarde te bereiken? Er is alleen maar voor nodig dat u uzelf vormt tot liefde, waartoe u, mensen ook de kracht verschaft wordt, wanneer u het ernstig wilt en Jezus Christus om Zijn bijstand vraagt.

Slechts weinig wordt er van u, mensen gevraagd, maar onmetelijk veel wordt u geboden en toch streven maar weinig mensen naar deze graad, die u een leven in de hoogste gelukzaligheid oplevert. U moet kinderen Gods worden, vol liefde verlangen naar de Vader, u moet u aan Hem in Zijn Oerwezen aanpassen, dat wil zeggen: evenzo tot liefde worden. Uw wezen is echter nog erg overheerst door de eigenliefde en deze denkt alleen aan het aardse leven, maar niet aan het leven na de dood. U vraagt u niet af, waarom u op aarde bent, u probeert er de bedoeling niet van te doorgronden , veeleer beschouwt u het leven als doel op zichzelf, terwijl het toch alleen maar middel tot het doel is. En daarom laat u de tijd op aarde onbenut voorbij gaan, u gebruikt uw levenskracht verkeerd, dat wil zeggen: alleen voor het bereiken van aardse goederen, die vergankelijk zijn. Aan uw leven na de dood, aan de onvergankelijkheid van de ziel denkt u echter niet en u zult het eens bitter moeten boeten als u inziet dat u voorgoed iets verloren hebt, wat u makkelijk kon verkrijgen.

Maar God let op uw wil, Hij overreedt of dwingt u niet, maar Hij waarschuwt en vermaant u ononderbroken, Hij stuurt boden op uw weg die u Zijn wil moeten verkondigen, Hij treedt u zelf tegemoet in de vorm van lijden en van noden en toont u de vergankelijkheid van het aardse. Hij laat geen middel onbeproefd om u tot inzicht te brengen, maar Hij laat u ook steeds de vrijheid om zelf te beslissen. En juist daarom zal u zich voor Hem moeten verantwoorden, want u zou uw doel kunnen bereiken, als u uw wil juist zou gebruiken.

Amen

BD.5491
20 september 1952

Aardse nood moet verbinding met God tot gevolg hebben

Alles op aarde is u gegeven ter vervolmaking. U zult rijp kunnen worden bij elk gebeuren, maar u zult ook verstokt en verbitterd achteruit kunnen gaan in uw ontwikkeling, omdat u een vrije wil hebt die nooit door invloeden van buitenaf gedwongen wordt tot een bepaalde instelling. U zult uit het diepst van uw hart opwaarts moeten willen streven, dan zal alles u tot voltooiing dienen. Want dan bent u door Gods wil om lief te hebben vastgepakt – Die u steeds gelegenheden verschaft uzelf te vormen en aan Wie u zich alleen hoeft over te geven om omhoog te worden getrokken. Een mate van genade is u allen verleend, hoe zou het dan mogelijk kunnen zijn te vallen of achteruit te gaan in uw geestelijke ontwikkeling, wanneer u deze genade benut? Want de genaden zijn zeker werkzame hulpmiddelen. Het is hulpverlening van bijzondere aard die alleen op boven gericht is, want wat Gods liefde u biedt, leidt ook naar Hem zelf.

Goddelijke genadegaven hebben buitengewone kracht en moeten daarom niet versmaad worden. Zo is ook elke aardse nood als genade te beschouwen omdat ze opwaarts kan leiden wanneer ze als zodanig wordt beschouwd, wanneer de nood de mens bewust laat worden dat hij zijn blik opwaarts moet richten om hulp af te smeken van Hem Die altijd helpen kan en wil. Door dit gebed brengt u de verbinding tot stand met God, die steeds een stap verder omhoog betekent, want het zich wenden tot Hem toont al uw wil, die door God op de proef wordt gesteld in het leven op aarde. Doch erger is het voor u mensen wanneer de aardse nood geen verbinding met God tot gevolg heeft. Vaak valt u ook dan hulp ten deel, maar van hem die u, conform uw wil, nog toebehoort, van wie u zich nog niet heeft afgekeerd. Dan kan God u niet helpen, Die u niet erkent, maar diegene zal u steeds helpen die u als het ware dient door uw wil, door uw gezindheid. God wil onderkend worden en Hij komt vaak naar u mensen toe in de vorm van leed en nood. Zodra u echter bij Hem bescherming zult zoeken, zodra uw gedachten zich naar Hem toekeren, zult u ook rotsvast erop kunnen vertrouwen dat Hij u helpt, dat Hij u niet alleen zal laten als u in nood bent. Geen gedachte verwaait, geen roep verklinkt, want de geringste gedachte treft Hem en geeft Hem aanleiding voor u werkzaam te zijn. En alles wat Hij doet is alleen door Zijn liefde bepaald, die u geldt en uw voltooiing. Er is geen nood die niet te verhelpen zou zijn, want voor Hem is niets onmogelijk, maar alles richt Hij zo in dat het u helpt volmaakt te worden, wanneer u maar steeds aan Hem denkt en u aan Hem en Zijn genade aanbeveelt.

Amen

BD.5493
24 september 1952

Troostrijke woorden van de Vader – Verwijzing naar de dood

Het is een onverdiende genade dat u mensen in mijn armen zult kunnen vluchten wanneer u in nood bent. Steeds weet u dat Ik voor uw vragen en verlangens een luisterend oor heb. Maar u weet ook dat Ik wacht op uw roepen. Dat Ik de stem van mijn kind wil horen, die Mij in gedachten in elke roep om hulp tegemoet schalt.

Ik wil dat u naar Mij komt in elke aardse en geestelijke nood, opdat u nu ook mijn hulp ondervindt. In kleine en in grote noden sta Ik u terzijde. Maar weet u ook wat Ik met u voorheb? Weet u of de hulp die u voor uzelf wenst, zich ervoor leent dat uw ziel rijper wordt? Juist omdat u dit niet weet, moet u bidden: “Vader, Uw wil geschiede”. U moet wel bidden dat Ik u zal helpen, maar niet op welke manier, want Ik weet waarlijk het beste wat bevorderlijk is voor uw ziel. U kinderen bezit toch mijn liefde. U allen zult het doel moeten bereiken op aarde, de aaneensluiting met Mij tot stand te brengen.

Alles nu, wat daartoe helpt, doe Ik u toekomen, omdat Ik wil dat u zalig zult worden. Wel zult u Mij al uw kleine en grote zorgen en noden moeten voorleggen, u zult met al uw verlangens naar Mij moeten komen en als u een diep geloof hebt en dit geloof in het gebed tot uitdrukking brengt, dan vervul Ik u ook uw wensen. Want een diep geloof is al een verhoogde graad van rijpheid en de aaneensluiting met Mij heeft dan al plaatsgevonden door de liefde, die eerst het levende geloof heeft voortgebracht. Dan dus zult u mijn vaak wonderbaarlijke hulp ondervinden. Maar zolang het levende geloof nog niet aanwezig is, zolang u nog zwak bent in het geloof en dus ook zwak in de liefde, moet Ik u vaak onthouden wat u afsmeekt, maar steeds alleen uit vaderlijke zorg om de rijpheid van uw ziel.

Doch steeds zult u op Mij moeten vertrouwen, dat Ik alles zo voor u regel, zoals het goed is.

Maar acht het lichamelijke leven niet als het hoogste goed. Beschouw het veeleer alleen als noodzakelijk voor de ziel. En als u dus aan de ziel denkt en haar toestand na de dood en voor haar leven zorgt en werkt, dan hoeft u ook geen vrees te hebben voor de dood. Want dan is hij voor u alleen de weg naar de eeuwigheid, vol van licht. Doch u zult nooit meer terugverlangen naar de aarde. Dan pas zult u leven en in mijn nabijheid onuitsprekelijk gelukzalig zijn.

Amen