Inhoud
BD.5101 De brug naar God – Jezus Christus
BD.5104 Gods woord is de doeltreffendste genadegave
BD.5106 Zelfverlossing – Alleen met Jezus Christus
BD.5107 Het spreken van God van de Vader tot kind – Woorden van liefde
BD.5114 Mijn schapen herkennen mijn stem
BD.5115 Geloofsstrijd- – Vervulling van de beloften
BD.5125 Ontwikkelingsgang – De wet van de gebonden wil – Het stadium van de vrije wil
BD.5131 De pilaren van de kerk van Christus – Arbeid in de wijngaard
BD.5136 De macht van satan
BD.5141 Onterecht bezwaar dat we, door het noodlot bepaald, slecht moeten zijn
BD.5143 Vijandigheden – Heimelijk werkzaam zijn – Vergrote activiteit
BD.5150 God zelf als leraar
BD.5157 De weg van het heil – De weg van de liefde – Jezus Christus
BD.5159 Een wijzen op het nabij zijnde einde – De jongste dag
BD.5161 De kracht van de voorspraak
BD.5162 Tijdsbepaling van het einde – Valse profeten
BD.5166 Het door God gewilde verkeer met de geestenwereld
BD.5168 Gebed om genade en kracht, om verlichting van de geest
BD.5172 Schijn en werkelijkheid
BD.5173 Een waarschuwende stem tot de ongelovigen
BD.5174 Het kenmerk van de kerk van Christus – Het werken van de geest
BD.5175 Het werkzaam zijn van de satan – Innig gebed om bescherming
BD.5178 Verlossende hulp voor zielen in het hiernamaals van de kant van de mensen
BD.5180 Ernstige aanmaning om te denken aan het leven na de dood
BD.5181 Overtreding tegen de goddelijke ordening – Zonde – Bekentenis – Vergeving
BD.5182 Het woord van God – Mediamieke ontvangsten – Vermomming
BD.5186 “De poorten der hel zullen haar niet overweldigen”
BD.5188 Reïncarnatie – Dwaalleer – Kindschap Gods
BD.5191 Onsterfelijkheid van de ziel
BD.5194 De zegen van ziekte en leed – Voltooiing
BD.5195 Vernieuwde waarschuwing voor de tijd van het einde
BD.5198 De gang van de zielenpartikeltjes in de materie – Bewust werken aan de ziel
BD.5199 Denken met het verstand – Waarheid uit God
BD.5200 Aanmaning om het vergankelijke los te laten – Geestelijk bezit
– * –
BD.5101
7 april 1951
De brug naar God – Jezus Christus
De brug die naar Mij leidt zult u allen moeten betreden, omdat er geen andere weg is om bij Mij te komen. Deze brug heeft de mens Jezus voor u gebouwd. Hij zag de oneindig wijde kloof die tussen u en Mij lag. Hij wist dat die nooit kon worden bedwongen door u mensen, dat u nooit naar Mij kon komen en dat u daarom eeuwig ver van Mij moest smachten als u niet werd geholpen. Toen verkleinde Hij zelf de afstand tussen u en Mij. Hij sloeg een brug over de kloof, die nu voor ieder begaanbaar was die door het verlangen naar Mij ertoe werd aangezet deze brug te betreden. Voor u allen is er alleen deze ene weg die Jezus u is voorgegaan, de weg van de innige aaneensluiting met Mij die door de liefde en het gebed in geest en in waarheid gevonden wordt.
Er is een brug waarover u mensen met Mij in verbinding kunt treden. U bent niet meer zonder hoop uit mijn nabijheid verbannen, u zult te allen tijde Mij kunnen naderen en Jezus heeft u de weg getoond. Hij heeft u het leven voorgeleefd dat ook u zult moeten leven, wilt u zich met Mij verenigen. U staat geheel krachteloos aan de rand van de kloof. En hebt u nu uw ogen daarheen opgeslagen waar Ik ben, waar de wijde kloof eindigt, dan zult u op de eerste plaats om kracht moeten vragen om de weg die maar kort doch moeilijk is, af te kunnen leggen. U zult u dus in gedachten tot Hem moeten wenden Die u van kracht kan voorzien als u ze niet voor uzelf verwerft. U zult moeten bidden tot Mij om schenking van kracht, of u door werken van liefde kracht moeten verwerven. En nooit zal mijn liefde u zonder kracht laten, nooit zult u gebrek hebben aan genade, als u maar zult willen ontvangen.
Ter wille van de mens Jezus Die in Zijn liefde door Zijn offerdood voor u mateloos veel genaden verwierf, hoor Ik het zachtste smeken van uw harten. Een kort, innig gebed tot Mij doet u deze genaden toekomen, want u betoont daardoor uw wil, Mij te bereiken, de kloof te overwinnen. U wilt naar Mij en steeds zal Ik u helpen, omdat ook Ik naar u verlang die nog ver bent van Mij. Ik wend mijn ogen niet van u af omdat u zondig bent en u vrijwillig van Mij hebt verwijderd, maar Ik steek u mijn handen toe die u maar vast zult hoeven te pakken om bij het doel te komen. De brug is wel smal en vol stenen, het is een weg die omhoog leidt maar niet zo gemakkelijk begaanbaar is, maar toch is hij passabel zodra u Jezus Christus voorop laat gaan, zodra u Hem als Leider zult kiezen en Hem navolgt. Dan zal ook de klim omhoog gemakkelijk worden, want Hij helpt u elke last dragen. Ik zelf ben het Die u tegemoet komt als u de aaneensluiting met Mij begeert en door de liefde en het gebed ook voltrekt. Ik zelf haal mijn kinderen over deze brug naar Mij thuis in het vaderhuis en laat ze eeuwig niet meer van Mij weggaan, omdat mijn liefde voor dat wat Ik heb geschapen eeuwig duurt.
Amen
BD.5104
13 april 1951
Gods woord is de doeltreffendste genadegave
Wie ze ook maar begeert, zal mijn genade deelachtig worden. En onbeperkt is de mate van mijn genade, omdat Ik de mensen liefheb en hen wil helpen gelukzalig te worden. Maar zonder genade kan geen mens zalig worden. Dus zult u alle middelen moeten gebruiken die dienen om de genade te verkrijgen. U zult moeten bidden om toevoer van genade. U zult om elke hulp van Mij voor u moeten vragen. U zult ook zelf genade moeten verwerven door een levenswandel in liefde. U zult steeds aan Mij welgevallig moeten leven op aarde om daardoor kandidaat te zijn voor de genadeschat die u allen ter beschikking staat, maar ook bewust moet worden afgesmeekt daar ze anders in u zonder uitwerking zou blijven. U zult Jezus Christus moeten aanroepen, de goddelijke Verlosser, die in zekere zin de schatbewaarder is van de genaden die Hij zelf aan het kruis voor u heeft verworven. U moet zich van uw zwakheid bewust moeten zijn en hulp inroepen, opdat u de hoogte zult bereiken waartoe u alleen nooit in staat zult zijn.
Ik heb mijn schepselen lief en wil dat ze leven, maar niet dat ze ten prooi vallen aan de dood. Maar leven vereist kracht en daar het gaat om het leven van de ziel, moet deze kracht worden toegevoerd, daar ze anders ten onder gaat en in de geestelijke dood wegzinkt. Maar kracht kan alleen daar vandaan komen, waar ze haar oorsprong heeft, van Mij, de eeuwige Oerbron van licht en kracht. Bijgevolg zult u zich tot Mij moeten wenden en vragen om kracht, of ze verwerven door werken van liefde, daar u zich daardoor met Mij zult verbinden en dus de kracht rechtstreeks zult ontvangen van Mij, de eeuwige Liefde. En Ik deel ze uit. Ik geef ieder die erom vraagt. Want zijn vragen is de voorwaarde die hem een eindeloos toestromen verzekert. Ik geef u kracht en wel rechtstreeks of indirect.
Maar de doeltreffendste genadegave, de gave waaraan u de kracht rechtstreeks kunt ontlenen, is mijn woord. Het is het uitstromen van mijn liefdekracht en bijgevolg het zekerste middel om opwaarts te klimmen. Over dit woord heb Ik mijn zegen gespreid. En ieder die het aanneemt, ervaart de wonderlijke uitwerking van mijn woord bij zichzelf. U mensen hebt allen veel kracht nodig en het is een bijzondere genade dat Ik aan u mijn woord overbreng, ook zonder uw wil, om het in ontvangst te nemen. Maar het kan pas werkzaam bij u worden, wanneer u zich bewust bent van uw toestand van zwakheid en in het ontvangst nemen van mijn woord hulp zoekt en hoopt. Dan is het woord voor u tot een schenker van kracht geworden.
Het woord is een buitengewone schenking van genade voor u, omdat het buitengewone kracht bevat die ieder in ontvangst kan nemen die opmerkzaam luistert als het hem wordt aangeboden en het ijverig in zijn hart overdenkt. Mijn woord is de verbinding tussen Mij en u, mensen. Ik kom naar u omlaag, omdat u alleen uit eigen kracht niet naar Mij omhoog zult kunnen komen. Want de weg naar Mij is eindeloos lang, zolang u nog zwak bent. Maar waar de kracht van mijn liefde u bijstaat, bereikt u zonder moeite uw doel.
Maar wie mijn genade versmaadt en bijgevolg ook alles wat van boven komt als een duidelijk teken van zijn ongeloof afwijst, kan niet zalig worden. Want in zijn zwakheid kan hij zich niet van de grond verheffen, waarop mijn tegenstander hem heeft geworpen toen hij Mij verloochende. En een verloochening van Mij is het, wanneer ook mijn woord niet wordt erkend als van Mij uitgaand, wanneer de mens in zijn arrogantie zich niet buigt voor zijn Schepper, wanneer hij Zijn barmhartige hand niet vastpakt, wanneer hij meent Zijn hulp niet nodig te hebben en daarom ook geen genade en kracht kan ontvangen. Dan blijft hij zwak en onbekwaam de weg omhoog te gaan. Dan is hij zeer belast met de zonde van aanmatiging, die hem op de grond drukt. En dan kan hem geen hulp ten deel vallen, omdat hij zich niet wil laten helpen. Want zonder mijn genade kan niemand zalig worden.
Amen
BD.5106
17 en 18 april 1951
Zelfverlossing – Alleen met Jezus Christus
Niemand zal zich uit eigen kracht kunnen verlossen en toch hangt het alleen van zijn wil af of het aardse bestaan een mens totale verlossing brengt uit de gebonden toestand die het gevolg was van de vroegere afval van God. Verlossing betekent dus vrij wording uit de macht van de satan, die de geestelijke wezens scheidde van God en ze zondig en ongelukkig liet worden. Deze verlossing uit eigen kracht tot stand te brengen is voor het eens gevallen geestelijke onmogelijk geweest tot Jezus Christus naar de aarde afdaalde om als mens dit werk te volbrengen. Hij stond als tegenstander op tegen de satan en overwon hem, dat wil zeggen Zijn wil was zo sterk dat Hij hem weerstand bood, dat Hij de liefde als Gods aandeel in zich tot ontplooiing bracht in een mate die de tegenstander Gods machteloos liet worden, omdat de liefde kracht uit God is.
Deze liefde te ontsteken is ieder mens mogelijk, dus zou ieder mens zich ook kunnen verlossen wanneer hij het wil. Maar juist de wil is verzwakt door de vroegere zonde. De mens is de mindere van de tegenstander van God en zijn eigen kracht is niet voldoende om zich van hem te bevrijden, omdat de wil tot liefde te gering is, als erfdeel van hem die zonder enige liefde is. Maar door Jezus Christus is de mens in de toestand geplaatst de wil tot liefde te vergroten, zodra hij zich van de genaden van het verlossingswerk bedient, zodra hij Hem als hulp heeft Die voor hem aan het kruis is gestorven en met Zijn bloed aan de tegenstander van God de losprijs heeft betaald voor alle zielen. Deze kan hem nu niet meer gekluisterd houden, wanneer de mens zelf zich wil bevrijden. Dus is de verlossing van de mens op de aarde wel een werk van de vrije wil, maar die pas dan in de juiste richting actief wordt, wanneer Jezus Christus als Verlosser der mensheid wordt aangeroepen om hulp. Dan verlost de mens zich zelf, wat hij echter niet kan zonder Jezus Christus, daar de satan hem dan nog in zijn macht heeft, wiens macht alleen door Jezus gebroken werd, dus de mens zich achter Hem moest scharen om uit de macht van de satan los te komen.
Zelfverlossing is zonder Jezus Christus een onmogelijkheid, maar met Hem zeker wel te volbrengen. Maar de mens moet eerst de wil opbrengen zich vrij te maken, daar anders ook de goddelijke Verlosser het werk van de verlossing bij hem niet kan verwezenlijken, ofschoon Hij voor alle mensen is gestorven aan het kruis. Maar geen mens is het ontzegd op de door Hem verworven genaden aanspraak te maken, om welke reden ook de gezamenlijke mensheid deel heeft aan het verlossingswerk van Christus, wat echter niet wil zeggen dat mensen tegen hun wil verlost worden.
Ze kunnen zich in vrije wil aan Jezus Christus ten geschenke geven, maar ook de satan trouw blijven, die in zekere zin betrokken was bij de schepping van het geestelijke omdat hij de kracht daarvoor van God betrok. Hij gebruikte echter de kracht naar zijn wil en legde zo ook naar zijn wil de weerstand tegen God in de wezens, waarvan Jezus Christus door Zijn overgrote liefde hen verlossen wil. Het verlossingswerk is volbracht voor allen. Geen wezen wordt echter door middel van dwang verlost maar moet zelf de wens hebben verlost te worden door Jezus Christus’ bloed, daar anders het verlossingswerk tevergeefs is volbracht voor dit wezen, omdat het nog steeds in de satan zijn heer erkent en geen verlangen heeft diens macht te ontvluchten.
Amen
BD.5107
18 april 1951
Het spreken van God van de Vader tot kind – Woorden van liefde
U allen ben Ik nabij, zo nabij dat u in staat zou zijn Mij te horen als u binnen in u luistert naar mijn stem. En het is begrijpelijk dat Ik zo tot u spreek zoals een liefdevolle Vader tot Zijn kinderen spreekt, eenvoudig, gewoon en toch vervuld van liefde, zo dat mijn kinderen vertrouwd zijn met Mij, dat ze Mij ook herkennen als Vader, die Zijn kinderen liefheeft. En omdat Ik wil dat ze Mij ook begrijpen, weerklinken mijn woorden zo in hun hart, zoals een kind ze kan begrijpen, dat ze niet verkeerd begrepen kunnen worden en dat ze het kind gelukkig maken. De volheid van mijn liefde zou zich heel anders uiten als u het zou kunnen verdragen, maar zolang u nog op aarde bent, is de klank van mijn woord aangepast aan de toestand van uw ziel, en al naar het vermogen van ieder afzonderlijk, lief te hebben, klinkt het waarneembaar in het hart of het gemoed treffend als een zuchtje gedachten fluisteringen. Ik ben zelf bij u die mijn stem verneemt, Ik ben bij u aanwezig en spreek woorden van liefde, van troost en van aansporing tot u en Ik onderricht u. Want steeds zult u mijn tegenwoordigheid moeten bemerken als een toestromen van genade en kracht.
Wie nu veel begeert, ontvangt ook veel. Wie voor Mij zijn hart opent, verlangend naar mijn liefde, die zal het ook onmetelijk toestromen, en mijn liefde uit zich in het woord. De volheid van mijn liefde geeft zich weg, het licht van het vuur van mijn liefde straalt in het hart van diegene die zich voor Mij openstelt en Mij wil horen. Licht echter is wijsheid en de hoorn des overvloeds van de goddelijke wijsheid is onuitputtelijk en biedt steeds nieuwe schatten aan hem die zijn handen daarnaar uitsteekt.
Maar steeds wordt geestelijke rijkdom u aangeboden op een voor u begrijpelijke manier, omdat Ik wil dat u Mij begrijpt, als Ik tot u spreek. En daarom zal het licht overal kunnen stralen, Ik zal geen onderscheid maken met het uitdelen van mijn gaven, waar die maar ook van Mij worden verlangd en de liefde van een kinderhart de Vader daarom vraagt. En mijn kinderen zullen Mij altijd begrijpen, daar ze anders de Vader niet zouden herkennen, die door hen echter herkend wil worden. Daarom is mijn woord ook het levende water dat uit de Bron stroomt, zo helder en zuiver, dat een ieder zich daaraan kan laven, omdat ieder er datgene in vindt wat hij nodig heeft voor de ontwikkeling van zijn ziel – bemoedigende woorden en troost, liefde en wijsheid, genade en kracht.
Zolang u over de aarde gaat, bent u nog onmondige kindjes die Ik alleen zo kan en zal bedenken zoals ze in staat zijn mijn woord van liefde en wijsheid op te nemen. En zo zal u zich ook steeds als kinderen moeten beschouwen en met dank alles aannemen wat de meest trouwe vaderliefde u biedt. U zult niet mogen verlangen naar geestelijk voedsel dat u nog niet zou kunnen verdragen, naar geestelijk weten dat u op aarde nog niet nodig hebt, u zult niet moeten verlangen de werken van mijn almacht te doorgronden vóór u een bepaalde geestelijke rijpheid hebt verkregen die u in staat stelt geestelijk te schouwen, u zult genoegen moeten nemen met dat wat Ik u geef, wat Ik als voor u zegen brengend inzie en wat mijn liefde voor de kinderen gereed houdt die de juiste verhouding met Mij tot stand hebben gebracht en daardoor Mij zelf aanwezig laten zijn. U, kinderen, moet tegelijk vragend en dankend de gaven ontvangen die mijn vaderliefde u schenkt zo vaak u ze begeert.
Amen
BD.5114
25 april 1951
Mijn schapen herkennen mijn stem
Ik kwam tot de mijnen maar zij hebben Mij niet aangenomen, want zij hebben Mij niet herkend. Heel zelden herkennen de mensen Mij wanneer Ik hun pad kruis, en daarom nemen zij mijn gaven ook niet aan als goddelijk geschenk of kennen er de juiste waarde niet aan toe. Ik wil echter door de mensen herkend worden, opdat zij ook mijn genadegaven op de juiste wijze benutten en aanwenden tot behoud van hun ziel. Hoe vaak klop Ik tevergeefs aan en de “deur” van het mensen hart blijft gesloten voor Hem, die hun het beste brengt en hun een geschenk wil aanbieden van onschatbare waarde. Maar zij verlenen Mij geen toegang en willen Mij niet horen, en zo wijzen zij het Kostbaarste af ofschoon zij het dringend nodig hebben. Ik kwam tot de mijnen maar zij namen Mij niet op, want zij herkenden Mij niet!
Velen willen tot de mijnen behoren. Zij menen tot mijn “kerk” te behoren en herkennen toch mijn stem niet als Ik hen verzamelen wil zoals een goede Herder, als Ik hen lok en roep. Zij herkennen mijn stem niet en blijven daarom zo ver van Mij af. Maar mijn schapen herkennen mijn stem als de stem van hun Herder, omdat het woorden van liefde zijn die Ik vanuit den hoge spreek tot hen die hun hart openstellen, en Mij binnen laten komen wanneer Ik dat verlang.
Slechts weinigen herkennen Mij ofschoon allen hiertoe in staat zouden zijn, als zij maar bereid zouden zijn hun Vader van eeuwigheid te zoeken – want door hen zou Ik Mij zeker laten vinden. Hun verlangen naar Mij is echter te gering en daarom herkennen zij ook mijn stem niet, het bewijs van mijzelf, een zichtbaar teken van mijn liefde voor de mensen.
En wanneer medemensen mijn woord tot hen willen brengen dan ontbreekt het hun aan geloof en inzicht voor mijn liefde en genade die hun een hulpmiddel schenkt opdat zij op aarde al hun doel bereiken kunnen, zich te verenigen met Mij door de liefde.
Hoe bevattelijk is dit echter voor de mijnen die Mij tot zich spreken laten en hetgeen zij van Mij ontvangen, ook overeenkomstig mijn wil in praktijk brengen. Tot hen kan Ik komen en aan hen kan Ik Mij openbaren, want zij zullen niet meer aan Mij twijfelen. Zij nemen Mij op in hun “hartewoning” en zijn in staat daarin ook mijn woord te vernemen.
Zij zullen mijn woord in hun hart ernstig overwegen en dienovereenkomstig ook naar mijn wil handelen.
Zij zullen ook de woorden die Ik eens op aarde sprak begrijpen, dat mijn rijk niet van deze wereld is, maar innerlijk bestaat in de harten van mijn kinderen. En mijn “kinderen” zien Mij ook als hun Vader die tot de zijnen komen wil, maar door de mensen niet gekend wordt omdat zij Zonder liefde leven.
Maar, wie overeenkomstig mijn woorden handelt in onzelfzuchtige naastenliefde, zal daardoor ook tot inzicht komen omdat in hem mijn liefde aanwezig is, en hij zal met vreugde en blijdschap mijn roep volgen – omdat hij Mij zelf herkend heeft.
Amen
BD.5115
26 april 1951
Geloofsstrijd- – Vervulling van de beloften
U zult uzelf staande moeten houden tegenover de wereld, die zich tegen u keert en u vervolgen zal. En dan is de tijd van strijd gekomen die Ik u heb aangekondigd, en die ook de laatste fase inleidt voor het einde. U zult van de kant van de wereld geen hulp verkrijgen, want die u helpen willen, zijn te zwak en de sterken zijn tegen u.
Toch heeft u een bescherming waarop u zich verlaten kunt, want Ik zelf ben bij u en geef u kracht te volharden in de zwaarste strijd. En wie Mij maar aanroept zal ook mijn tegenwoordigheid ondervinden, want Ik verlaat de mijnen niet. Wel laat Ik toe dat de mensen strijdend tegenover elkaar staan, want deze laatste geloofsstrijd moet duidelijk zijn omdat de geesten zich scheiden moeten, en omdat een scheiding moet plaatsvinden tussen degenen die Mij en hen die de tegenstander toebehoren.
Ook de laatsten, die een openlijk belijden tot nu toe vermeden hebben uit geloofszwakte of vrees, moeten zich nog uitspreken. Deze moeten zich sterken aan de geloofskracht der mijnen, willen zij niet geheel afvallen ter wille van aards voordeel, dat de mijnen moeten opgeven ter wille van hun geloof.
Het zal een beslissing zijn die alleen het zielenleven van een ieder persoonlijk betreft, maar dat daarom veelbetekenend is omdat de beslissing ook zijn uitwerking heeft op het aardse leven, en daarom lijden veel mensen schipbreuk. Want wie de wereld nog steeds zo hoog stelt en het aardse leven liefheeft, wie aan het lichamelijke welzijn nog steeds zoveel aandacht schenkt, die zal nauwelijks kunnen standhouden, omdat alles van hem opgeëist wordt als hij het geloof in Mij en mijn verlossingswerk niet wil opgeven.
Velen zullen van het geloof afvallen omdat zij Mij openlijk moeten belijden. Wie echter de waarheid bezit en wiens inzicht gegroeid is, wie door een leven in liefde mijn kracht in zich heeft, die zal Mij trouw blijven tot het einde. En die zal blijmoedig Mij belijden en zal spreken voor Mij. Hij zal ook nog hen overtuigen die zwak van geloof, maar van goede wil zijn.
En ondanks de grote verdrukking van de kant der vijanden zal hij die nood niet zo gewaar worden, want Ik sta hem bij en voorzie hem van alles wat hij nodig heeft naar lichaam en ziel. Wie geheel op Mij vertrouwt, hem kunnen de maatregelen der vijanden niet deren. Want wat door dezen van hem wordt genomen geef Ik hem terug in een andere vorm. Maar altijd op die manier dat hij zal leven, zolang als Ik hem nog nodig heb op deze aarde.
Mijn kleine schaar zal tot het laatst een getuigenis geven van Gods rijk en Zijn macht. En mijn beloften zullen vervuld worden, dat een sterk geloof alles vermag en dat de mijnen gegeven wordt waar zij om vragen in dit geloof.
De strijd zal hard worden maar toch doorstaan worden door de mijnen, want dezen hebben een “Legeraanvoerder” aan hun zijde die elke vijand overwinnen zal. En wie tot Zijn leger behoort zal als overwinnaar te voorschijn komen en geen vijand meer behoeven te vrezen, wanneer het einde gekomen is; de dag van het gericht waarop de rechtvaardigen van de onrechtvaardigen, de goeden van de bozen, de mijnen van de aanhangers van satan worden gescheiden; de dag dat eenieder vergolden wordt naar zijn werken.
Amen
BD.5125
5 en 6 mei 1951
Ontwikkelingsgang – De wet van de gebonden wil – Het stadium van de vrije wil
Niets is doelloos. Alles wat is, is door God geschapen en in het leven geroepen om een doel te vervullen. Alles heeft dus ook zijn bestemming, het moet op de een of andere manier dienstbaar zijn om zijn doel te vervullen. Zelfs het kleinste scheppingswerk, het kleinste levende wezen, heeft zijn taak die het moet vervullen en waartoe het in zekere zin wordt gedwongen, omdat al het geschapene onder een natuurwet staat, dus niet kan handelen tegen de wet in. Toch blijft ook wat onder de wet van de gedwongen wil volbracht wordt in zekere zin een dienstbaar zijn, want het strekt steeds een ander scheppingswerk tot voordeel, het is nodig voor het ontstaan en behoud ervan. En zo bestaat er niets in het hele universum wat zonder bestemming zou zijn, dus doelloos geschapen zou zijn.
Maar het laatste doel en de laatste bestemming is de vrijwording van het geestelijke, waartoe dus het gehele scheppingswerk bijdraagt naar goddelijk wijs plan van eeuwigheid. Alleen met het doel het geestelijke te verlossen ontstond de hele schepping en elk afzonderlijk scheppingswerk vervult onder de wet van de gebonden wil deze bestemming.
Maar anders is het gesteld met de mens, die weliswaar eveneens een scheppingswerk van God is, maar in zijn denken, willen en handelen niet onderworpen is aan de wet van de gebonden wil. De uiterlijke mens, de lichamelijke vorm, staat nog wel onder de wet van de gebonden wil omdat deze gevormd is uit het geestelijke dat nog aan het begin van zijn ontwikkeling staat. Maar zijn ziel heeft een zekere vrijheid, ze kan zich naar eigen wil ontwikkelen, is dus door God niet aan die wet onderworpen. Toch is ook haar ontwikkeling, haar verlossing uit de keten van de aardse materie, afhankelijk van haar wil om zich dienstbaar bezig te houden, dus wederom is een dienstbaar zijn het eigenlijke doel van haar bestaan op aarde. En daar ze niet gedwongen wordt dienstbaar te zijn, moet zich in haar de liefde ontwikkelen die de meest zekere aansporing is om dienend bezig te zijn.
Wat in eindeloze tijd onder de wet van de gebonden wil plaats vond en werd bereikt moet nu als mens zijn bekroning doormaken, echter in vrije wil. De mens moet dienen in liefde om daardoor totaal vrij te worden uit de gebonden staat die het geestelijke als keten ervaart en als beperking van zijn oorspronkelijke hoogst eigen volheid van kracht en licht. De ziel van de mens kán op aarde dit doel bereiken wanneer ze dit maar ernstig wil, maar ze móet het niet bereiken, omdat God haar de vrijheid van wil heeft gegeven opdat zij vrij kiest voor Hem of Zijn tegenstander die haar onvrij heeft gemaakt. Dienende liefde is de sleutel om vrij te worden uit eindeloos lange gevangenschap. Wat het wezenlijke volgens Gods wil móest doen in de lange gang door de gehele schepping, dat moet het nu in het laatste stadium uit vrije wil doen: het moet uit liefde dienstbaar zijn. Daardoor bewijst het zijn goddelijke afkomst, want de liefde drukt een stempel op het goddelijke wezen en het vormt zich weer tot datgene wat het was in het allereerste begin, het aanvaardt weer wat het uit vrije wil had prijsgegeven uit arrogantie. Zodra de mens in liefde dienstbaar is, is zijn overtreding jegens God opgeheven. Hij is uit de zondige staat naar buiten getreden en is weer teruggekeerd naar God van wie hij zich wilde verwijderen. Hij heeft zijn kindschap ingezien en wenst de juiste verhouding met de Vader aan te gaan en hij wordt door de liefde een waar kind van God.
Maar alles moet in vrije wil gebeuren en dit is de toets van zijn aardse leven die hij onvoorwaardelijk moet doorstaan. De mens kan het doel bereiken daar hem van God uit op elke manier hulp wordt geboden, maar hij kan ook de hele lange gang van ontwikkeling onder de wet van de gebonden wil tevergeefs hebben afgelegd wanneer hij, in plaats van opwaarts te gaan in het stadium als mens, stilstaat of zich helemaal negatief ontwikkelt. Dan misbruikt hij opnieuw zijn vrije wil, hij maakt geen gebruik van de vele gelegenheden die hem worden geboden om het doel te bereiken en moet dan ook de gevolgen dragen: een hernieuwde gang door de gehele schepping. Eens zal ook hij zeker zijn doel bereiken, maar het wezen bepaalt zelf de tijdsduur van zijn gebonden zijn. Want God gaf hem de vrije wil, die Hij ook eerbiedigt opdat het volmaakt kan worden.
Amen
BD.5131
14 mei 1951
De pilaren van de kerk van Christus – Arbeid in de wijngaard
Ik heb u steeds tot Mij getrokken uit louter liefde. Ik weet sinds eeuwigheid wie zijn weerstand tegen Mij opgeeft, en wie Ik daarom als instrument gebruiken kan om Mij te dienen in de laatste tijd voor het einde. Nog kent u het uur van het einde niet, nog houd Ik een sluier gespreid over de laatste dingen op deze aarde. Maar u mijn getrouwen, moet op de hoogte zijn van mijn heilsplan. En als het nodig zal zijn zal Ik u ook de tijd aangeven, opdat u tot zegen van uw medemensen uw kennis gebruiken kunt zonder echter dezen daarvan in kennis te stellen. Want het weten van dag en uur zou hen schaden. Alleen ingewijde, Mij trouw toegenegen dienaren kan Ik opmerkzaam maken op de dag van het einde, maar ook hen op een wijze – die hen niet schaadt in hun geloof en wil.
Daarom beproef Ik eerst de harten van mijn dienaren. Ik geef hun echter ook de kracht elke beproeving te doorstaan, en zo zullen de weinigen tevoorschijn treden die Mij bij het einde nog grote diensten zullen verlenen – en die daartoe ook in staat zijn.
Ik ken uw harten, Ik ken uw wil en Ik kom u tegemoet met wat u begeert, namelijk licht en kracht. Daardoor zult u sterke pilaren van mijn kerk op aarde worden en geen wereldlijke of geestelijke macht zal haar kunnen neerhalen omdat u krachtig weerstand biedt als men haar muren bestormen wil.
Op het einde van deze aarde heb Ik mensen nodig met een sterke wil en een sterk geloof. En overal ken Ik zulke mensen en bereid hen voor op deze laatste strijd, die tegen Mij en al het geestelijke gericht is. Het voorbereiden echter geschiedt zodanig, dat Ik hen inwijd in mijn heilsplan van eeuwigheid, om hen zelf eerst eens mijn bestuurlijk en werkzaam bezig zijn en alles wat er gebeurt te verklaren, om hen daardoor te sterken in het geloof aan Mij, wat dan echter ook een ijverig en met succes arbeiden in mijn wijngaard mogelijk maakt. Bovendien verschaf Ik hun licht en kracht, dat hen bekwaam maakt te onderwijzen en hun ook kracht geeft uit innerlijke overtuiging stand te houden tegen alle aanvechtingen van de kant van de duisternis.
En zo vorm Ik Mij zelf een leger van sterke strijders, dat Ik echter ook verzorg en ondersteun tot het zijn opdracht geheel vervuld heeft, tot het de overwinning over de vijand behaald heeft in de laatste strijd op deze aarde.
Ik ken u en uw wil en Ik prijs u zalig dat u zich aan Mij hebt gewijd. Ik neem u op als mijn bezit en laat u voor eeuwig niet meer los. Want Ik heb u nodig in deze laatste tijd omdat Ik door u nog wil inwerken op uw medemensen die Ik u zal laten ontmoeten – opdat u bij hen uw werk in de wijngaard kunt verwezenlijken. En omdat Ik u nodig heb zal Ik ook voor u zorgen tot u uw missie volbracht hebt, tot het einde gekomen is – dat voor u allen ophanden is. Ik wil mijn geest uitstorten over u allen opdat u inziet in welke tijd u leeft. En mijn geest zal het u ook verkondigen wanneer de dag komt – die aangekondigd is in woord en geschrift.
Amen
BD.5136
24 en 25 mei 1951
De macht van satan
Groot is de macht van hem, die u verderven wil, maar alleen dan, als u zelf hem deze macht verleent, omdat als u hem weerstreeft en u naar Mij wendt, ook mijn licht van liefde u ten deel valt, dat hem volledig krachteloos maakt. Want tegen de liefde kan hij niet standhouden en de liefde zal ook hem eenmaal overwinnen, als zijn tijd gekomen is.
Werkelijk met ononderbroken inspanning weet de satan dat, wat door zijn wil is voortgekomen, maar wel vanuit mijn kracht, in zijn ban te trekken, het voor eeuwig aan zich te onderwerpen. En daarom zal hij tot het uiterste druk uitoefenen op datgene, wat hij vreest te verliezen, wat zich uit vrije wil van hem losmaakt, wat naar Mij streeft om voor eeuwig met Mij verenigd te zijn. Hij zal geen middel schuwen om op dit geestelijke in te werken. Hij zal verwarring stichten waar hij maar kan. Hij zal altijd daar zijn, waar de mijnen samenkomen. Hij zal proberen in hun gedachten binnen te dringen om zijn wil op hen over te dragen, ofschoon hij inziet dat hij de macht over dat geestelijke verloren heeft.
Nochtans staat hij als vijand tegenover Mij, want zijn eerzucht is zo groot, dat hij nog zo verblind is te geloven, dat zijn macht niet te breken is. In de liefde ziet hij wel een wapen dat hem verwondt en daarom ontvlucht hij haar, waar ze hem de voet dwars zet. En hij wakkert de liefdeloosheid aan waar hem maar de geringste mogelijkheid geboden wordt. Hij voelt dat zijn macht kleiner wordt en wil zich toch niet laten overwinnen. Daarom is zijn activiteit vaak onmiskenbaar, omdat zijn middelen altijd zodanig zijn, dat er vijandschap ontstaat tussen de mensen die elkaar genegen zijn; dat verwarring ontstaat waar duidelijkheid heerste. En de schuld is bij de mensen zelf te zoeken, daar zij door kleine liefdeloosheden satan een vinger geven en hij de hele hand probeert te pakken, dat wil zeggen dat hij de mensen tot steeds grotere liefdeloosheid aanzet.
Hij heeft grote macht, maar alleen daar waar ze hem verleend wordt, omdat u mensen niet dat wapen tegen hem aanwendt, dat hem machteloos laat worden, omdat u de liefde te weinig beoefent; omdat de eigenliefde nog sterk is in u, die hem echter een welkome mogelijkheid biedt. Dan herkent u hem niet, als hij u de weg verspert. Dan zijn uw ogen slechtziende en u beziet hem als vriend en schenkt hem uw vertrouwen. Hij is uw vriend niet, zolang hij nog mijn tegenstander is. En hij is zolang mijn tegenstander, als hij zonder enige liefde is. Hij is zolang te vrezen, als u zelf zonder liefde bent, want dan behoort u hem toe en bent van Mij nog ver verwijderd.
Is echter de liefdesvonk in u ontvlamd, dan verbreekt u zelf de keten die u gebonden houdt. Dan verandert u van heer, dan verbindt u zich met Mij en dan heeft hij iedere macht over u verloren. Daarom hoeft u hem niet te vrezen, u die van Mij geworden bent door uw wil, die naar Mij streeft en hem afwijst. Dan kan hij u ook niet meer schaden, maar u kunt hem nog helpen, doordat u gloeiende kolen op zijn hoofd stapelt, doordat uw liefde zich ook tot alles uitstrekt wat u vijandig gezind is, doordat u het boze met liefde beantwoordt, omdat hij dan moet inzien dat u zich vergoddelijkt heeft. Dat u de meerdere bent van hem in het helderste licht en onmetelijke kracht. Want als een wezen hem heeft overtroffen, bespeurt hij diens macht en laat het ook in gedachten los, dat wil zeggen het wordt niet meer door hem lastig gevallen, omdat het, als verenigd met Mij, voor hem onbereikbaar is. De weg naar het hart van de Vader is voor alle mensen begaanbaar en de keten, die hen gebonden houdt, is voor alle mensen te verbreken door de liefde, die tegelijkertijd het middel is om los en vast te maken, die u tot mijn kinderen maakt, die eeuwig de wederliefde van de Vader ondervinden en daarom eeuwig gelukkig zijn.
Amen
BD.5141
31 mei 1951
Onterecht bezwaar dat we, door het noodlot bepaald, slecht moeten zijn
Wat u tot zegen strekt, doe Ik u toekomen. Wat u echter hindert in uw geestelijke ontwikkeling is niet mijn wil, maar de wil van hem die u van Mij wil scheiden. Desondanks laat Ik het toe om u mensen de wils- en geloofsvrijheid niet te ontnemen en om uzelf aan te zetten tot onderzoek van welke geest iets is uitgegaan. Alles kan u tot zegen strekken, want ook het slechte kan voor uw ontwikkeling van nut zijn in zoverre, dat u het leert inzien en verafschuwen en u dus kiest voor goed of kwaad, waartoe ook nodig is dat u van beide op de hoogte bent. Maar het kwade gaat niet van Mij uit, integendeel van de kracht die Mij tegenwerkt, die dus ook op de wil van de mens inwerkt om hem te winnen. De mens echter beslist zelf.
Waar mijn tegenstander bij een mens weerklank vindt, daar kan niet van mijn werken aan de mens gesproken worden, omdat de mens niet gedwongen wordt tot zijn keuze, zijn handelen en denken, maar omdat hij het vrijwillig doet en omdat hij ook het vermogen heeft goed en kwaad te onderscheiden. Daarom draagt hij ook de verantwoordelijkheid voor de richting van zijn wil en daarom schept hij zich ook zelf zijn lot in de eeuwigheid. En niemand zal kunnen zeggen dat Ik hem niet benaderd heb, want het leven van alle mensen heeft, door het lot bepaald, voldoende gelegenheden waarin hij een leidende en beschikkende Macht kan herkennen die zich aan hem openbaart. Slaat hij echter geen acht op zulke gelegenheden of laat hij zich er toe overhalen, zich negatief te ontwikkelen, dan misbruikt hij zijn vrije wil en gebruikt hem dus in de verkeerde richting. Hij begeeft zich zelf in de macht van mijn tegenstander, zonder door hem gedwongen te zijn.
Het bezwaar is dus niet terecht dat de mens, als hij zich onder ongunstige invloed bevindt, niet anders zou kunnen handelen dan slecht en dat deze slechte invloed hem onontkoombaar dwingt om slecht te zijn. Het lot neemt altijd een zodanige vorm aan dat de mogelijkheden om zich positief te ontwikkelen overheersen wanneer de wil goed is. De mens hoeft niet te mislukken als hij dat zelf niet wil, want steeds staat hem dit ene ter beschikking: Mij om hulp vragen, en die wordt hem altijd verleend. En elk leed, elke slag van het noodlot moet hem tot dit verzoek aansporen, dan is de mens nooit in gevaar weg te zinken, want Ik wacht er slechts op dat hij zijn gedachten op Mij richt om hem vast te kunnen pakken en hem vast te houden zodat hij niet zal vallen. Het gebed tot Mij is de afweer van dat wat hem schade wil berokkenen. Het gebed tot Mij geeft kracht en sterkt de mens in elke verzoeking. De mens staat tussen twee machten in en voor een van die twee moet hij kiezen. Begrijpelijkerwijs zullen beide op hem inwerken en trachten invloed uit te oefenen. Daarom laat Ik ook het werkzaam zijn van mijn tegenstander toe, maar laat de mens niet onbeschermd aan zijn macht over, veeleer probeer Ik hem door nood en andere slagen van het lot zover te brengen dat hij tot Mij roept, omdat Ik pas met mijn macht en liefde kan ingrijpen als zijn wil voor Mij heeft gekozen.
Hij moet in volledig vrije wil tot Mij komen en doet hij dat niet vanzelf, dan moet Ik hem ertoe brengen door hachelijke situaties van allerlei aard, die dan echter steeds kunnen dienen tot zijn zielenheil en daarom door Mij zijn toegelaten. Het kwade echter schept de mens zichzelf als hij diegene macht over zich laat verkrijgen die de liefde heeft veranderd in het tegendeel en die daarom steeds slecht en liefdeloos zal handelen en daaraan gemakkelijk te herkennen is. Maar Ik hinder hem niet, want ook zijn activiteiten hebben de wilsbeschikking als doel. Maar zalig zij die zich naar Mij toe laten drijven, die zijn intriges doorzien en hem willen ontvluchten. Dezen pak Ik vast en trek Ik naar Mij omhoog, want ze hebben hun wil goed gebruikt en dientengevolge de beproeving van hun aardse leven doorstaan.
Amen
BD.5143
3 juni 1951
Vijandigheden – Heimelijk werkzaam zijn – Vergrote activiteit
Nog zijn er maar weinigen die u tegenwerken, maar de tijd zal komen waar u door velen zult worden aangevallen, waar u slechts met een klein aantal zult zijn tegenover de schare van de u weerstrevende mensen, die zich voor een deel ook gelovig noemen, maar u vijandig gezind zijn omwille van de resultaten van een waar, levend geloof, omwille van de zichtbare tekenen van het werkzaam zijn van de geest, die hen tegen u ophitsen.
Nog zult u een kleine kring van aanhangers hebben die gegrepen zijn door mijn woord en het in het hart overdenken en erkennen. Maar de tijd zal komen waar u ook van die zult worden gescheiden, waar ieder op zichzelf zal zijn aangewezen en zich door vijanden omgeven weet, die hem het geloof in Mij en mijn leer willen ontnemen. Dan zullen de vruchten ervan aan het licht komen, dat ze door Mij zelf gespijzigd werden door mijn woord en de voeding geheel gelovig in zich hebben opgenomen. Want ze zullen standhouden tegenover alle vijandelijkheden van de wereld en steeds weer gelijkgezinde mensen vinden met wie ze van gedachten wisselen en daardoor hun geloof kunnen versterken.
Maar u allen zult worden verhinderd openlijk werkzaam te zijn. U zult geen mogelijkheid hebben mijn woord openlijk te verspreiden. Maar ieder wil Ik sterken die naar Mij en mijn woord verlangt. De vijandelijkheden tegen u zullen hand over hand toenemen en u toch niet uw innerlijke standvastigheid kunnen ontnemen, want mijn Geest zal dan duidelijk in u werkzaam zijn en mijn woord zal in ieder afzonderlijk levend worden. Vijandelijkheden van buiten zullen niet in staat zijn u innerlijk aan het wankelen te brengen, omdat Ik ieder bescherm die Mij trouw wil blijven. En deze wil herken Ik en Ik laat hem steeds de versterking toekomen die hij nodig heeft om standvastig te kunnen blijven.
Tevoren echter is er een tijd die u heel goed zult kunnen benutten om mijn evangelie te verspreiden. En daar wil Ik u opmerkzaam op maken, opdat u hem niet onbenut voorbij zult laten gaan. Want u zult overal kunnen spreken zonder een verbod te moeten vrezen, u zult ook de gave hebben te spreken en vaak gelegenheden vinden waar u zult worden aangehoord en begrip zult vinden, waar uw arbeid in de wijngaard niet tevergeefs zal zijn. En dan zult u ijverig bezig moeten zijn en niets uitstellen wat u zult kunnen doen, u moet de liefde preken en de mensen opmerkzaam maken op het einde. Veel zal ze in herinnering blijven, als de laatste gevechtstijd, de laatste geloofsstrijd aanbreekt. En al zult u ook gehinderd worden bij de verspreiding van mijn woord, het zaad dat u heeft uitgestrooid zal wortel schieten en ontkiemen en in de laatste tijd van het einde ook vruchten dragen. En uw werkzaam zijn zal in het geheim verder gaan, uzelf en de medemens tot zegen, omdat Ik al uw geestelijke werkzaamheid zegenen wil tot aan het einde van deze aarde en later in de eeuwigheid.
Amen
BD.5150
13 juni 1951
God zelf als leraar
Wie de buitengewone genade ondervindt door mijzelf onderwezen te worden en wie deze, aan een mens (Bertha Dudde) rechtstreeks doorgegeven leer ontvangt en aanneemt, die is niet langer aangewezen op het zich verschaffen van enige kennis elders. Hij wordt door Mij volop verzadigd met het “brood des levens” en behoeft de geestelijke kost nergens anders meer te zoeken. Hij behoeft ook niet meer uit een regenput te scheppen, omdat het zuivere water hem uit de bron toestroomt dat waarlijk veel zuiverder en beter is. Waar echter gebrek aan vers bronwater is, daar moeten de mensen zich dankbaar bedienen van het water dat hun ter beschikking staat. Maar zij moeten het ook zorgvuldig beschermen tegen verontreiniging.
Begrijpt u wat Ik daarmee zeggen wil? Ik wil in geen geval daarmee het “boek van de vaders” (de bijbel) verachtelijk maken, hetgeen u van oudsher heilig is. Wat ook nooit en nimmer aan waarde zal verliezen voor mensen die in goed geloof en liefde tot Mij daaruit hun kennis proberen te halen. Want een diepe wijsheid ligt daarin verborgen die alleen te begrijpen is voor hem, in wie de geest werkzaam en levend is geworden.
Maar wanneer Ik u zelf onderricht geef Ik u naast de leer tegelijkertijd ook de verklaring. Ik pas het onderwijs aan aan de mate van uw rijpheid, Ik geef u de verklaringen in zo een vorm dat zij begrijpelijk zijn. Ten eerste leer Ik u steeds mijn wil kennen, want het leven naar mijn wil is de opdracht van uw aardse bestaan. Ik vraag u Mij aan te nemen als God en Schepper van het ganse universum maar ook als liefhebbende Vader van mijn “kinderen”, die op aarde het kindschap van God bereiken kunnen, maar daarvoor veel hulp en ondersteuning nodig hebben. Voor u mensen is de betekenis van mijn vroegere woorden onduidelijk geworden, daarom wil Ik u op een eenvoudige manier de juiste zin van de bijbel verklaren. Ik zend daarom mijn evangelie weer naar de aarde, zoals Ik het eens heb verkondigd tijdens mijn verblijf op aarde.
Ik wil niet enkel in uw verstand maar ook in uw hart tegenwoordig zijn. Ik verlang dat u oprecht in Mij gelooft en Ik stel het op prijs u duidelijk te maken hoe u een levend geloof kunt verwerven. Niet door veel kennis die u zich met uw verstand eigen maakt bereikt u een levend geloof, nee – alleen door een leven in onzelfzuchtige liefde.
Veelomvangrijker dan het mogelijk is door alles te bestuderen, zal uw inzicht zijn en waarachtiger uw geloof wanneer u mijn geboden van de liefde tot God en uw naasten onderhoudt, want dan bent u waarlijk wijs en innig met Mij verbonden. Dan bent u ook geschikt uw medemensen te onderwijzen en hun het gevolg van een oprechte levenswandel te verkondigen.
Dan bent u ware vertegenwoordigers op aarde en predikers naar mijn wil, want dan put u al uw kennis uit uzelf en mijn geest in u leidt u dan binnen in de zuivere waarheid. U bezit dan een kennis die u niet van buiten heeft verkregen, maar die u door mijn genade blijvend ontvangt. Dan heeft de “bron des levens” zich geopend, dan stroomt uit de “bron van mijn liefde” het levende water tevoorschijn waaraan u zich allen moet laven. Maar u moet dan ook uw medemensen deze verfrissende drank aanbieden, opdat zij ook dat zuivere water mogen proeven. En als zij van goede wil zijn zullen zij dit “water” (mijn woord) nimmer willen missen.
Alle mensen zouden zich aan deze “bron des levens” kunnen laven maar slechts weinige weten deze bron te vinden. Deze weinige zijn echter niet tevreden met hun onwetendheid en zoeken de waarheid, zodanig zullen zij zich tot Mij wenden als de eeuwige Waarheid en bidden om een verkwikkende drank, die Ik hun zeker niet onthouden zal.
Schep daarom uit die “bron des levens” en ontvang met een dankbaar hart wat mijn liefde u aanbiedt. Waardeer de grote genade door mijzelf onderwezen te worden, want u zult nog veel kracht nodig hebben die u alleen uit mijn woord dat u van boven ontvangt kunt halen, want dit woord heb Ik gezegend met mijn kracht.
Amen
BD.5157
23 juni 1951
De weg van het heil – De weg van de liefde – Jezus Christus
De weg van het heil is de weg die Jezus Christus is gegaan, de mens Jezus die op aarde de grote missie vervulde om voor alle mensen uit het verleden, het heden en de toekomst de weg te banen naar God, de almachtige Schepper van hemel en aarde. Deze missie was zo belangrijk omdat Hij als mens met dezelfde vijandige krachten had te strijden als ieder ander mens en Hij toch het bewijs leverde dat het mogelijk was hen de baas te worden door gebruik te maken van het juiste wapen. Want niet als God volbracht Hij dit werk, ofschoon goddelijke kracht zich in alle volheid in Hem openbaarde tijdens Zijn onderrichtend werkzaam zijn, maar om deze kracht te verkrijgen, moest Hij als mens juist deze strijd met succes hebben gevoerd. En zo leverde Hij er ook het bewijs voor dat een mens in het volledige bezit van goddelijke kracht en wijsheid kon komen en toonde ook de weg die Hij zelf is gegaan, de weg van de liefde, die leidt naar de vereniging met God en daardoor ook naar het bezit van licht en kracht in alle volheid.
De mens Jezus Christus leefde helemaal vanuit de wil Gods en al Zijn streven was er op gericht, nader tot de door Hem herkende Vader te komen. De liefde voor de Vader vervulde Hem en uitte zich in de liefde voor de medemens. Want een hart dat vol is van liefde, kan niet anders dan alles binnen het bereik van zijn liefde trekken, omdat het tot geen andere gevoelens die tegengesteld zijn aan de liefde in staat is. Dus de liefde was het wapen dat Hij aanwendde in de strijd tegen de krachten die Hem ten val wilden brengen. Want de liefde schenkt de kracht zodat Hij nooit kon verliezen, omdat Hij door de liefde in zekere zin met Zijn hemelse Vader samen tegen de vijand streed en Hij daarom de zege moest behalen. De liefde kan niemand weerstaan daar ze toch de oerkracht is waar alles, ook de tegenstander van God, eens uit voortgekomen is, bijgevolg moet ze sterker zijn dan alles en ook hem overwinnen die haar niet wil erkennen.
De mens Jezus ging de weg van de liefde en deze voerde rechtstreeks naar God. Dus heeft Hij die weg gebaand en voor ieder mens vrij gemaakt, want ieder kan hem nu gaan met de zekerheid het doel te bereiken. Hij alleen is de weg van het heil, Hij alleen is de enige weg die door de vijand van de ziel niet wordt begaan, waarop de mens veilig is voor alle aanvallen, want op de weg van de liefde wordt hij door Jezus Christus zelf begeleid, die voor hem de zekere Leider is en hem ook zorgzaam behoedt voor een terugval of een afwijken van het rechte pad. Wie Hem navolgt, gaat tegelijkertijd met Hem en hij moet zijn doel ook bereiken. Hij heeft voor alle mensen de strijd met de tegenstander van God uitgevochten.
Maar Hij vraagt ook van diegenen die Hem willen navolgen op de weg van het heil, dat ze strijden tegen die ander, dat wil zeggen: dat zij eveneens het wapen van de liefde aanwenden. Alleen daarmee kunnen ze hem verslaan. En daarom is de weg van het heil geen andere dan de weg van de liefde tot God en tot de naaste, want door de liefde maakt de mens zich vrij van de vijand van zijn ziel, door de liefde verkrijgt hij de macht over hem, door de liefde ontvangt hij onophoudelijk kracht uit God en door de liefde brengt hij de vereniging met God tot stand, de eeuwige Liefde zelf.
Dan heeft zijn ziel genezing gevonden van een kwaal die haar door de zonde aankleefde door de afval van weleer van God, die Zijn tegenstander heeft veroorzaakt omdat hij zonder liefde was. Dan is zijn ziel weer verenigd met de eeuwige Liefde, want Jezus Christus zelf heeft haar dicht bij de Oerbron van kracht gebracht, ze is als waar kind van God teruggekeerd in het vaderhuis, omdat ze de ware weg, de weg van het heil is gegaan, die Hij zelf haar heeft gewezen.
Amen
BD.5159
26 juni 1951
Een wijzen op het nabij zijnde einde – De jongste dag
U allen zult mijn genade ondervinden en in de laatste tijd duidelijk worden gewezen op het einde, doordat u veel veranderingen om u heen zult kunnen waarnemen: het vergaan van aardse goederen, het plotseling sterven van medemensen, die midden uit het leven worden weggerukt, vreemde veranderingen in de natuur en alles overeenstemmend met oude profetieën, die Ik door zieners en profeten steeds maar weer aan de mensen liet toekomen om hen op deze laatste tijd opmerkzaam te maken.
U, mensen wordt allen aangespoord om na te denken en er wordt u de vraag voorgelegd, welk lot u zelf tegemoet gaat. Zowel aards als geestelijk zal u een onrust overvallen, want de aardse gebeurtenissen beangstigen u en geven ook aanleiding tot geestelijke gedachten, omdat u, mensen het onbewust voelt dat het daarmee erg gebrekkig met u gesteld is. Al het aardse gebeuren zou u niet doen schrikken als u in geestelijk opzicht de ordening tot stand zou hebben gebracht, maar u zoekt in het aardse vervanging voor het geestelijke en daar dit eerste u nu onzeker voorkomt, worden uw gedachten toch op de vraag gericht: Hoe zal ik me staande houden wanneer alles ten einde is?
En deze vraag moet in u bovenkomen, daarom laat Ik zoveel nood over de mensen komen, want er blijft u niet veel tijd meer over, maar toch nog genoeg als u serieus wilt veranderen. Het zijn allemaal genademiddelen wat u nog aan slagen van het noodlot treft voor het einde, ook wanneer u ze niet als zodanig wilt laten gelden, maar ze kunnen u nog tot bezinning brengen hoe armzalig het met u gesteld is in het geval u plotseling wordt weggeroepen van deze wereld.
Let op alle gebeurtenissen om u heen, houd ogen en oren open en laat aan uzelf zien dat er nog een vonkje verantwoordelijkheidsgevoel in u aanwezig is, wees niet onverschillig, keer in uw binnenste en beschouw in stilte uw eigenlijke waarde, als u zich voor Mij moet verantwoorden op de jongste dag. Want de jongste dag is voor ieder de dag van zijn lichamelijke dood, die voor u allen dichterbij is dan u vermoedt en enkelen nog sneller zal overvallen, want u allen staat nog veel te wachten.
De dood van het lichaam kunt u niet tegengaan als uw uur gekomen is, maar de dood van de ziel is van u af te weren, ja, u zult de ziel het ware leven kunnen geven, dat eeuwig duurt, dat nooit meer van u kan worden afgenomen als het leven van de geest eenmaal in haar ontwaakt is. Daarom houd Ik u zo vaak de lichamelijke dood voor ogen, daarom wordt u hem zo vaak gewaar om u heen, u ziet alles vergaan wat voor u waarde had en u vreugde verschafte, u ziet lieve mensen heengaan vanwaar geen terugkeer meer te verwachten is. Dit alles laat Ik u zien opdat u tot nadenken wordt gestemd over uw eigen ik, opdat u zichzelf rekenschap geeft wat u wel (voor goeds) hebt te laten zien, om u een eeuwig leven te verzekeren, wanneer het lichaam sterft en er niets meer op aarde achter blijft.
En als u daarover nadenkt en slechts een beetje gehoor schenkt aan de stem in u, hebt u een genademiddel benut, want op een andere manier kan Ik u niet bijstaan. Alles wat van Mij komt, moet er uitzien als kwam het uit uzelf, dan pas neemt u het aan. U zult nog vaak aanleiding hebben om na te denken en altijd moet u er aan denken dat de laatste tijd buitengewone verschijnselen met zich mee brengt, opdat allen die nog een goede wil hebben, in korte tijd dat kunnen bereiken, waartoe hun in andere omstandigheden veel tijd ter beschikking staat.
Maar het gaat met rasse schreden op het einde toe en Ik wil nog velen (voor Me) winnen, voordat het einde komt. Daarom wordt mijn genade onophoudelijk aan u uitgedeeld, wie haar beseft en de genademiddelen benut, gaat niet verloren op de jongste dag, al mag deze voor hem plotseling komen of ook pas aan het einde. Hij zal hem niet hoeven te vrezen omdat mijn genade hem heeft gered van de geestelijke dood.
Amen
BD.5161
30 juni 1951
De kracht van de voorspraak
De kracht van de voorspraak voor de overledenen moet u aan al degenen verschaffen die van u zijn heengegaan, onverschillig in welke rijpheidsgraad u meent dat ze zijn. Want zij hebben allen nog kracht nodig en zijn dankbaar voor iedere hulp. Het is een blij makend besef, zielen uit de diepte omhoog geholpen te hebben, en u zult dat pas echt beseffen als u zelf in het rijk hierna bent aanbeland en de nood ziet waarin vele zielen smachten omdat ze zonder voorspraak zijn. Omdat er niet voor hen gebeden wordt, daar zij geen mensen op aarde hebben die hen in liefde gedenken en hun de kracht doen toekomen die zij nodig hebben om opwaarts te gaan. Zo gauw de zielen maar eenmaal de kracht van de liefde hebben ondervonden en deze kracht benutten, werken ze met een enorme ijver. Maar de eerste aansporing moet hun gegeven worden door liefdevolle voorbede van de zijde der mensen, omdat die hen het eerste beroert en hun denkrichting verandert. Deze voorbede moet echter bewust gedaan worden, dat wil zeggen: met de bedoeling de zielen te helpen in hun opwaartse ontwikkeling.
U mensen moet weten dat uw voorspraak waarde heeft, en u moet uzelf nu vertrouwd maken met de nood van hen die gestorven zijn en vanuit een liefdevol hart een gebed opzenden om kracht voor deze zielen. En deze kracht zullen zij dan zeker gewaarworden en ook zullen ze de liefde die naar hen uit gaat dankbaar gewaarworden. En dit brengt hen ertoe evenzo lief te hebben, wat nu naar hun omgeving uitstraalt en als een zwak licht werkt dat alle zielen goed doet. U mensen kunt zo buitengewoon actief meewerken aan de verlossing, als u de wil maar hebt om leed en nood te verzachten. Want deze wil spoort u aan tot het gebed dat uit het hart komt, en dat heeft alleen maar verlossende kracht. Alles wat u doet moet u bewust doen. Niet voor de uiterlijke vorm of lippendienst, want dat heeft geen uitwerking omdat de overtuigde wil om te helpen niet actief is. Alleen de liefde verlost, dat moet u steeds weer gezegd worden.
Met de liefde bereikt u onvoorstelbaar veel. U kunt door liefdevolle voorbede zoveel stralend licht in de duisternis brengen, dat daar vele zielen samenkomen en door deze lichtstraal aangeraakt worden, steeds met als gevolg, dat ook in hen een gevoel van liefde ontwaakt en werkzaam wil zijn. Liefdevolle voorbede is een enorme krachtstroom die zijn uitwerking nooit zal missen. Neem al uw geliefden in deze voorbede op, roep hen in gedachten naar u toe en vertel hun dat u hen helpen wilt, en dat zij kalm en zonder weerstand uw hulp moeten aannemen. Onderricht hen in gedachten dat ook zij opwaarts kunnen gaan, als zij de kracht willen gebruiken die u hun door uw voorbede doet toekomen. En wijs hen steeds op Jezus Christus. Slechts Eén kan hen verlossen, en deze Ene is alleen door de liefde te winnen.
Vertel hun daarom, dat zij met de hun gegeven kracht weer andere zielen moeten helpen die evenzo in grote nood verkeren. Dat dit liefdewerk voor deze zielen hen steeds nader brengt tot Jezus Christus, die dan meedogend allen tot zich trekken zal en ze binnen voert in het rijk van het licht. Heeft u een ziel geholpen tot het juiste gebruik van de kracht die zij ontvangen heeft, dan is haar opstijgen verzekerd. Dan zijn de zwakke wil en de krachteloosheid verdwenen en zij gaat ijverig opwaarts en trekt talrijke zielen met zich mee omhoog, omdat zij haar inzicht nu ook aan andere overdraagt. En zo heeft een enkele voorspraak een onvermoede zegen tot gevolg. U mensen op de aarde, onderschat de kracht van de voorspraak niet, maar denk er steeds aan dat zij uit een liefdevol hart moet komen om werkelijk kracht gevend te zijn. En laat al uw geliefden meetellen, want zij hebben allen nog kracht nodig en zullen u er eeuwig dankbaar voor zijn als u hun nog zwakke kracht doet toenemen en in liefde aan hen denkt.
Amen
BD.5162
1 juli 1951
Tijdsbepaling van het einde – Valse profeten
Het tijdstip van het komende wereldgericht te willen bepalen, strookt niet met mijn wil en mijn wijsheid, die heel goed inziet, dat een weten van tijd en uur voor u mensen ondraaglijk is, daar het zowel uw denken alsook uw handelen zou beïnvloeden en om die reden door Mij geheim wordt gehouden, niet tegenstaande mijn voortdurende aankondigingen en waarschuwingen en aanmaningen. U mensen zult in vrije wil uw levenswijze moeten veranderen, waartoe wel een onophoudelijk wijzen op het dichtbij zijnde einde goed is, maar niet het precieze weten van tijd en uur. Wel is het einde – het wereldgericht – heel nabij. En steeds weer maak Ik u dit bekend, maar toch zult u allen verrast zijn, want niemand zal het overtuigd verwachten en aan het spoedige einde geloven. Maar wie meent tijd en uur te kunnen aangeven is niet mijn afgezant en geloof zijn woorden niet, ofschoon hij voorgeeft voor Mij te spreken, ofschoon hij ook tracht, de medemensen tot het ware geloof in Mij te brengen. Nochtans is deze bewering hem niet door mijn geest overgedragen. Ze gaat niet van Mij uit, ze is een product van eigen gedachten, waarvan hij zelf zeker is, dat het de waarheid is en die hij daarom tracht te verbreiden.
“Dag en uur weet niemand”. Denk aan deze woorden, die Ik op aarde tot mijn volgelingen sprak. Als God en Schepper van de oneindigheid ben Ik sedert eeuwigheid wel op de hoogte van deze dag en dat uur, maar mijn wijsheid verhindert me u mensen dit weten bekend te maken. Want het gaat om de vrije wil van de mens, die niet aangetast mag worden, maar door elke precieze mededeling over de laatste dag aangetast wordt. Wel is de dag sinds eeuwigheid vastgelegd, maar evenzo zijn ook alle gebeurtenissen tevoren vastgelegd, die zonder dwang bij moeten dragen aan de verandering van de wil van de mens. En zo wordt van Mij uit alles gedaan, wat dienstig is voor de mens om in de juiste gesteldheid op de laatste dag mijn gericht af te kunnen wachten. Doch als het door de mens zelf niet wordt benut, is zijn lot al beslist voor eindeloos lange tijd.
Het weten van de dag en het uur van het einde zou een gedwongen verandering van zijn wezen tot gevolg hebben, dat echter niet het recht geeft het lichtrijk, noch het zalige paradijs van de nieuwe aarde binnen te gaan, maar ook niet de mens aan het eeuwige verderf zou uitleveren, omdat angst en vrees zijn wil bepalen, maar niet de liefde, die de enige beweegreden moet zijn voor een ommekeer van de wil. De liefde zou dus nog te gering zijn en dat geeft niet het recht van een wezenlijke verandering te spreken, maar de wil het juiste te doen zou het wezen moeten worden aangerekend; in zekere zin zou het wezen gehoorzaam zijn maar niet uit liefde, veeleer uit vrees. Maar de liefde geeft tenslotte de doorslag. Ik wil de bokken van de schapen scheiden, Ik wil een reiniging bewerkstelligen, waardoor een verlossingstijdperk beëindigd is, voor er een nieuw begint. Daarom moet er een duidelijke beslissing van de wil plaatsvinden, waartoe de mensen rijkelijk tijd en gelegenheid hebben en waartoe als aansporing hun het dichtbij zijnde einde wordt aangekondigd.
Maar ze moeten geheel zonder dwang beslissen. Daarom houd Ik dag en uur geheim, maar hij zal komen als een dief in de nacht. Wanneer niemand hem verwacht zal hij er zijn, wanneer de mensen in de genietingen van het leven hun bevrediging vinden, wanneer ze rusteloos na het ene genot jacht maken op het andere, wanneer ze alles om zich heen vergeten en vrolijk zijn, wanneer ze helemaal vol levensvreugde zullen zijn. Dan zal de dag aanbreken, die aan alles een einde maakt. En dan zal blijken wie voor Mij partij trekt of voor mijn tegenstander, die heer is van deze wereld. Dan zal alles openbaar worden, licht en duisternis, waarheid en leugen, liefde en haat, dan zal niemand zich kunnen verbergen of zijn ware wezen verhullen. Dan zal ieder zich zo voordoen zoals hij in werkelijkheid is, want de nood om hem rukt hem het masker van het gezicht en dan zal ieder het gerechte loon krijgen – licht of duisternis, hemelse gelukzaligheid of eeuwige verdoemenis.
Amen
BD.5166
7 juli 1951
Het door God gewilde verkeer met de geestenwereld
Een onmetelijk aantal geestelijke wezens omringt de aarde en houdt zich in de nabijheid van mensen op die op een of andere manier met hen verbonden zijn, door dezelfde rijpheid van geest, dezelfde gezindheid of banden in het aardse leven. Zij allen bespeuren dat er iets van grote betekenis staat te gebeuren, ze weten dat de aarde en haar bewoners iets te wachten staat, maar alleen hoogontwikkelde geesten kennen het eeuwige heilsplan van God en dus ook het verloop van de komende tijd.
Er heerst een uitermate naarstige activiteit in de geestenwereld, die in opdracht van God de mensen op aarde te hulp wil komen om de graad van hun rijpheid nog zoveel mogelijk te vergroten, voor de dag aanbreekt die hun leven beëindigt.
De onwetende zielen in het geestelijke rijk bespeuren eveneens een algemene dreiging voor de mensen op aarde en houden zich instinctief op in de nabijheid van hen met wie ze nauwe banden hadden. Ze kunnen zichzelf geen uitsluitsel geven waarover ze verontrust zijn, en toch maken ze zich zorgen om de mensen, in het bijzonder als dezen met hen in liefde waren verbonden.
Er bestaat evenwel een wet en als gevolg daarvan is er geen opheldering, zolang een mens zonder liefde en geloof is. Want zolang is de ziel van de mens niet in staat de waarheid in te zien en aan te nemen. Hetzelfde geldt ook voor de zielen in het geestelijke rijk die de aarde nog onvolkomen verlaten hebben. Hun ontbreekt elk begrip voor de eeuwige Waarheid en dus is ook het heilsplan Gods voor hen onbegrijpelijk, in zekere zin is er een manco in het denkvermogen te bemerken, ze bevatten niet wat hun aan hogere waarheden wordt aangeboden, tot ze in zichzelf de liefde gewekt hebben en daardoor een bepaald inzicht verkrijgen.
En zo kan aan deze zielen vooreerst geen opheldering gegeven worden in het geestelijke rijk over de reden van hun onrust en bezorgdheid. Maar ze zouden zich tegenover de mensen graag uiten en trachten ze op elke manier de gedachten van de mensen op zich te richten, in de mening met hen te kunnen spreken en verstaan te worden.
Het is voor deze zielen een grote desillusie, wanneer er niet naar hen geluisterd wordt, zoals ze menen, en toch geven ze hun pogingen niet op zich verstaanbaar te maken. Het is een bepaald soort liefde voor diegenen van hen die op aarde zijn achtergebleven, en deze liefde wordt hun door God aangerekend en hun een mogelijkheid gegeven haar tot uitdrukking te brengen.
Waar ook maar mensen op aarde bijeenkomen in gedachtenis aan overledenen, om hen te helpen, kan een door God gewild verkeer van de aarde met de geestenwereld tot stand worden gebracht. Maar steeds moet de helpende liefde de beweegreden zijn, die dan ook zegen zal schenken, zowel op aarde als ook in het geestelijke rijk. En weer is nu de graad van rijpheid doorslaggevend aan welke zielen in het geestelijke rijk ’t wordt toegestaan zich te kunnen uiten.
De mensen zijn door ontelbare zielen omgeven en elke ziel zou zich willen uiten, maar dit is niet iedere ziel toegestaan, maar alle mogen toehoren en ze zullen begrijpen wat ter sprake komt. Een beschuttende geestelijke wal omringt geestelijk strevende mensen; evenzo spannen de leiders van de nog onwetende zielen in het hiernamaals zich echter ook in dezen op een hoger niveau van inzicht te brengen, doordat woorden van liefde steeds door hen vernomen en begrepen worden en hen aansporen te denken over hun eigen toestand en graad van liefde.
Daarom kunnen ook de mensen op aarde over de dood heen inwerken op deze zielen, wanneer de verbinding met de geestenwereld tot stand is gebracht op een God welgevallige grondslag, dat wil zeggen: te geven en te ontvangen wat steeds alleen voor de ziel dienstig is. Aan hen die het geestelijke nastreven, is daarom steeds het contact met het hiernamaals toegestaan, alleen moeten de mensen zich altijd rekenschap geven van de beweegreden die hen zo’n verbinding tot stand zal laten brengen.
Voor de zielen in het hiernamaals is het een verlichting, een ontlasting van hun zorg om de mensen, wanneer ze dezen opmerkzaam kunnen maken op datgene wat hen bedreigt, waarvoor ze een fijn ontwikkeld gevoel hebben, maar niet de juiste opheldering kunnen geven. En ze zullen zich steeds in de nabijheid van hen die gevaar lopen ophouden en hen willen helpen. En deze wil om te helpen wordt door God gewaardeerd en beloond met hulp van Zijn kant.
Amen
BD.5168
10 juli 1951
Gebed om genade en kracht, om verlichting van de geest
Uw verzoek is en moet steeds blijven: “Vader, vervul ons met uw geest, met uw kracht en uw genade.” Met dit verzoek legt u getuigenis af van uw geestelijke armoede, dat u uw zwakheid bekent en Mij vraagt om toezending van liefde, om kracht en genade en om verlichting door de geest. En Ik zal u verhoren, want elk gebed dat uw geestelijke verzorging betreft, hoor en verhoor Ik en Ik help u opwaarts. Zodra u bezorgd bent over het welzijn van uw ziel, hebt u ook de zin en het doel van het aards bestaan begrepen. En dan is het voor Mij gemakkelijk om u te geven wat u verlangt, zonder uw vrije wil in gevaar te brengen. Dan bent u zich bewust van de nog onvolmaakte toestand en u tracht uit vrije wil deze op te heffen.
U komt naar Mij opdat Ik u zal helpen en u zult waarlijk worden geholpen, want mijn hart verheugt zich over uw verlangen naar Mij. En Ik kan u bedenken als kinderen die in hun zwakheid en onwetendheid moeten worden begeleid en onderricht, opdat ze groeien en gedijen, opdat ze de weg betreden die naar Mij leidt, naar boven, naar het licht. Kracht, genade en verlichting van de geest – als u hierom vraagt bezit u alles: mijn liefde en erbarmen, en volledige duidelijkheid over uw opgave op aarde en de oplossing ervan. U ontvangt inzicht en gaat dan ziende voort waar u tevoren nog blind en daarom nog ongelukkig was. Als mijn krachtstroom u treft voelt u ook mijn liefde voor u, die u sterk aantrekt. Ik heb u lief, ofschoon u nog onvolmaakt bent, en zend u daarom onophoudelijk mijn genade toe om u volmaakt te laten worden als u deze genade benut. En u zult het doen omdat u Mij ook om verlichting van de geest vraagt en daarom zeer duidelijk beseft wat u ontbreekt, hoe u zult moeten leven en welke weg u zult moeten gaan om gelukzalig te worden.
Alles zult u bereiken als u Mij vraag om kracht en genade, om verlichting door de geest. Want dan is uw hart al ontsloten voor de krachtstroom van de liefde. Mijn geest kan in u werkzaam zijn, want u belet het hem niet meer omdat u zich zelf opent voor mijn stroom van genade en liefde en deze onherroepelijk werkzaam wordt in een bereidwillig mensenkind dat Mij is toegekeerd. Ik houd werkelijk enorm veel van u en toch moet eerst mijn genade u vastpakken omdat u vanwege uw onvolmaakte toestand niet waardig bent bewijzen van mijn liefde in ontvangst te nemen. En daarom moet Ik genade voor recht laten gelden. Ik moet u naar Mij toe trekken daar u uit uzelf niet zult komen, maar u zult zelf kunnen beslissen of u mijn genade aanneemt. Ik dwing u niet Mij te volgen, maar mijn genade werkt heel machtig in op degene die geen weerstand biedt. En elk verzoek om genade betekent het opgeven van de weerstand.
Wees erop bedacht dat Ik u dan rijkelijk kan overgieten, als u door uw gebed de wil kenbaar maakt om de genaden van Mij aan te nemen en te gebruiken. Roep Mij aan om kracht en genade en om het uitgieten van de geest over u. Dan is er ware deemoed in u, want u voelt het dat u deze gaven nodig hebt. En de deemoedige schenk Ik mijn genade. Hij roept Mij aan en is in zijn deemoed al aanzienlijk dichter bij Mij gekomen, omdat hij de verhouding van kind tot stand heeft gebracht die liefde voor Mij en deemoed tegenover Mij inhoudt en de mens zo vormt dat Ik hem rijkelijk kan bedenken met mijn genade, met mijn kracht en mijn geest, die nu in hem werkzaam wordt en hem in alle waarheid leidt.
Amen
BD.5172
17 juli 1951
Schijn en werkelijkheid
Het aardse leven is alleen maar een schijnbestaan. Zodra u, mensen tot dit inzicht komt, bent u op die trede aangekomen waar het naar omhoog gaat. U leeft dan bewust, u werkt dan naar het licht toe dat het werkelijke zijn is, dat pas begint als uw lichaam, het stoffelijke omhulsel van uw ziel, afvalt en de ziel zich vrij verheffen kan in het geestelijke rijk. Alles wat op aarde voor uw ogen bestaat, alles wat voor u zichtbaar is, is geestelijke substantie die slechts voor korte tijd vorm is gegeven, die als materie haar doel op aarde moet vervullen, namelijk het geestelijk volledig tot ontwikkeling komen mogelijk te maken. En het aardse leven zelf is ook alleen een puur lichamelijke functie, zolang de ziel in u nog zonder enig inzicht is in wat zij was, is en zijn moet.
Verkrijgt de ziel dit inzicht niet in het aardse leven, dan gelooft zij wel destemeer aan de realiteit van het leven, zij houdt dan het aardse leven voor alleen belangrijk en streeft er daarom naar heel lang en aangenaam op aarde te leven. Pas op het moment van inzicht verflauwt dit verlangen, omdat haar dan het eigenlijke leven bewust wordt en het aardse leven in dezelfde maat verbleekt, als het werkelijke leven aan waarde wint. Pas dan kan zij schijn en werkelijkheid onderscheiden, pas dan leeft ze bewust.
Het leven is haar gegeven opdat zij in een schijnbestaan haar wil kan bewijzen, dat zij in een bepaald stadium van kracht actief kan zijn, waarin zij de levenskracht kan benutten op een God welgevallige manier en daardoor zich het recht verwerft, in het werkelijke leven kracht in overvloed te ontvangen en die productief te maken, zoals door God bedoeld. De ziel moet dus eerst een proefleven afleggen, om blijk te geven, geschikt te zijn een onmetelijke kracht te ontvangen. Want het productief maken van deze kracht is pas het eigenlijke leven, waarin de ziel scheppend bezig wordt en ook in omvangrijke mate verlossend werkt. Door het falen in het proefleven, door het verkeerd gebruik van de voor dit leven ter beschikking staande levenskracht, verspeelt zij voor zich de toevoer van kracht in het werkelijke leven, die ze dan eveneens verkeerd zou gebruiken, als die haar zonder meer zou toestromen. De ziel moet een zekere graad van rijpheid bereikt hebben in het aardse leven, die haar nu als krachtontvanger en gebruiker, in het geestelijke rijk bruikbaar maakt. En daartoe is haar het aardse leven gegeven. Maar meestal wordt het aardse leven als doel op zichzelf gezien, niet als middel tot het doel en dan ook verkeerd gebruikt. Het wordt gezien als het enig begerenswaardige, ofschoon het ieder mens bekend is dat hij voor zichzelf dit leven niet voor een dag kan verlengen, als zijn uur gekomen is. En juist dat zou hem de waardeloosheid en de vergankelijkheid ervan moeten laten inzien van dat, wat hem bovenmate belangrijk toeschijnt. Hij zou als verstandig mens voor dat “wat hierna komt” moeten zorgen en zich niet tevreden stellen met dingen die aan de wet van de vergankelijkheid onderworpen zijn. Het aardse leven is slechts een schijnleven, iets geleends, dat ieder uur weer terugverlangd kan worden.
Maar met geleend goed moet de mens goed omgaan. Hij moet het zo gebruiken dat het hem rijkelijk rente opbrengt, weliswaar niet aards materieel, maar geestelijke rijkdom moet daarmee verworven worden. Dan is de mens geschikt voor datzelfde leven, voor het eigenlijke leven dat eeuwig duurt.
Amen
BD.5173
18 juli 1951
Een waarschuwende stem tot de ongelovigen
Iedere dag brengt u het einde dichterbij. De tijd vliegt voorbij, maar de mensheid is het zich niet bewust wat iedere dag nog voor haar betekent, wat ze zich nog zou kunnen verwerven, en hoe snel de tijd voorbij is die haar nog overblijft tot het einde. De mensheid denkt niet aan het einde – daarom leeft ze zorgeloos verder of maakt zich alleen maar zorgen over aardse dingen. De mensheid is blind en doet niets om ziende te worden, ze leeft en gaat toch de dood tegemoet, terwijl ze zich echter het eeuwige leven verwerven moet zolang ze op aarde vertoeft. En toch kan er niets anders geschieden, dan haar door zieners of profeten het naderende einde te verkondigen, er kan haar alleen het evangelie gegeven worden – en gered is degene die daaraan gelooft.
De mensen echter leven zonder geloof. Wat hun, door God – door Jezus Christus – en vanuit het hiernamaals geleerd wordt, wijzen zij weliswaar niet altijd openlijk af, maar het ware geloof eraan, de innerlijke overtuiging er van, bezitten ze niet, en daarom is hun geloof zonder waarde. Doch u, mensen moet dat geloof verwerven, wilt u niet verloren gaan.
Want zonder geloof roept u God niet aan en bidt u Hem niet om genadegaven, om u geschikt te kunnen maken voor het hiernamaals. Zonder geloof stelt u zich niet in verbinding met Jezus Christus, die alleen de weg is tot het eeuwige leven. Zonder geloof hebt u geen bewust aards leven met een geestelijk doel, maar slechts een zuiver aards leven dat zonder gevolg blijft voor de eeuwigheid. Het geloof moet in u opleven – of tot een overtuigd geloof worden, wanneer het tot nu toe slechts een vormgeloof is geweest.
En daarom moet u luisteren naar wat u door Gods dienaren verkondigd wordt. U mag niet alles direct afwijzen, maar u moet de moeite nemen na te denken over wat u gepredikt wordt. Bent u van goede wil, dan zal het u ook niet moeilijk vallen te geloven – en dan stelt u zich ook al bewust op het einde in. U rekent dan met de mogelijkheid van een einde en keert in uzelf, u tracht u te veranderen, want het ware geloof bewerkstelligt dat, als u van goede wil bent.
De goede wil zal ook steeds de liefde tot ontplooiing brengen, daar een goede wil altijd uit een goed hart opstijgt – en de liefde helpt om overtuigd te geloven. Daarom zullen goede mensen die in liefde werkzaam zijn ook veel eerder aan het einde geloven, want dat geloof ontspringt uit de liefde en wordt steeds door de liefde gevoed. Probeer slechts een waar geloof te verwerven – een levend geloof – dat u aanspoort tot arbeid aan uw ziel. En als u dat verkregen hebt, draag het over op uw medemensen, want de nood onder de mensheid is groot, juist omdat haar het ware geloof ontbreekt aan Jezus Christus als Verlosser – en aan een eeuwig leven in het geestelijke rijk. Dit is voor de mensen een onwerkelijk begrip, en in het gunstigste geval belijden zij het alleen maar met de mond, maar hun hart weet er niets van. Dan ontbreekt het de mensen aan ’n weten en aan kracht om zich te veranderen, en dan gaat het aardse leven voorbij zonder tot het doel geleid te hebben – tot een rijpheid, die hun het eeuwige leven verzekert.
En het einde komt steeds nader, en wie zonder geloof blijft, gaat een verschrikkelijk einde tegemoet, een lot, waar hij met ontzetting voor terugschrok als hij ervan wist. Gods boden – Zijn door Hemzelf gekozen dienaren – verkondigen het de mensen en wijzen steeds weer op het naderende einde. Luister naar hen als zij tot u komen, en denk er over na wat zij u verkondigen, en reken met de mogelijkheid dat zij u de waarheid gezegd hebben. Dan zult u een verandering tot liefde nastreven, dan zal u het aardse leven niet meer zo belangrijk toeschijnen, en u zult uw zorgen meer op uw ziel richten – en dan hoeft u ook het naderende einde niet te vrezen.
Amen
BD.5174
19 juli 1951
Het kenmerk van de kerk van Christus – Het werken van de geest
De kerk van Christus is geen organisatie, ze is de aaneensluiting van allen die geestelijk streven, van mensen uit elke geloofsrichting die in de liefde leven en in Jezus Christus en Zijn verlossingswerk geloven. Want niet de geloofsrichting toont aan dat zij tot deze kerk behoren, maar de geest die uit de mensen spreekt die er deel van uitmaken. Het moet u ook duidelijk zijn dat God het nooit voldoende vindt als iemand zich bij deze of gene geloofsrichting aansluit vanwege de naam of omdat hij onder de indruk was van de gewoonten en gebruiken die elke organisatie (geloofsgemeenschap) meer of minder laat zien, maar dat God alleen de gezindheid van een mens waardeert. En die kan dus bij iedere geloofsrichting zus of zo zijn, dat wil zeggen: meer of minder beantwoordend aan Gods wil, meer of minder de goddelijke geboden in acht nemend. En toch is alleen dit doorslaggevend of een mens zich tot de kerk van Christus mag rekenen: of door een leven in liefde ook de geest uit God in de mens is gewekt.
De kerk van Christus is een louter geestelijke organisatie die geen enkele concessie aan de wereld doet, die alleen gebaseerd is op het zielenleven van een mens, op de bewuste wil het geestelijke doel te bereiken dat de mens op aarde gesteld is. De kerk van Christus verenigt alle gelovigen, dat wil zeggen: innerlijk overtuigde aanhangers van Jezus, die zich de goddelijke leer van de liefde tot hun levensdoel maken, die het verlossingswerk van Christus erkennen en geen ander streven kennen dan door de bewuste vereniging met Hem de kracht van de geest te ontvouwen. Die dus door de goddelijke Geest verlicht worden, wat altijd als bewijs van het lidmaatschap van Zijn kerk zal gelden.
De kerk van Christus heeft geen ander uiterlijk kenteken nodig om herkend te worden als Zijn ware kerk die Hij zelf op aarde heeft gesticht, dan alleen de geestelijke wedergeboorte – die bewezen is door het zich uiten van de goddelijke Geest in de mens. En dit is weer te herkennen aan een verlicht denken, het inzien van de waarheid, het besef van het doel van het menselijk leven, door een sterk geloof en de daaruit voortkomende buitengewone werken, zoals het genezen van zieken, het afwenden van grote aardse nood, het binnenstromen van Gods woord of het gebieden van de elementen tot nut van de medemens.
Steeds zal er een kracht aan het licht komen die van goddelijke oorsprong is als een mens de geestelijke wedergeboorte heeft bereikt. En deze behoort ook tot de kerk van Christus, die buiten iedere kerkelijke organisatie staat maar mensen van iedere geloofsovertuiging tot haar leden telt. Ze is een geestelijke gemeenschap van alle diepgelovige mensen en haar Hoofd is Jezus Christus zelf, met wie ieder lid in innig contact moet treden om in Zijn kerk opgenomen te worden. Want Zijn kerk is iets levends, ze is geen dode vorm die voor de wereld maar in naam bestaat en geen Geest in zich heeft. Zijn kerk is op een levend geloof gebouwd dat door de liefde tot leven werd gewekt.
Daarom zijn liefde en geloof de eerste voorwaarden om tot deze, Zijn kerk te behoren, om welke reden er ook in iedere geloofsrichting mensen tot Zijn kerk behoren, die een levend geloof hebben dat is voortgekomen uit de liefde tot God en de naaste. Al deze mensen verenigt Jezus Christus in Zijn op aarde gestichte kerk, en Hij kenmerkt hen met de gaven van de Geest, ieder naar rijpheid, bekwaamheid en bestemming van zijn arbeid op aarde voor Zijn rijk. Overal waar Gods geest werkt staat een pilaar van Zijn kerk die onoverwinnelijk is en blijven zal tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.5175
20 en 21 juli 1951
Het werkzaam zijn van de satan – Innig gebed om bescherming
Op welke manier de satan op u inwerkt, herkent zelfs u niet steeds, mijn door de geest gewekten. Want hij gebruikt juist bij u niet zelden middelen, die u moeten misleiden. En hij brengt u in verzoeking in een vorm, die u niet als zijn werkzaam zijn herkent. Hij wil u ten val brengen. Hij wil u van Mij aftroggelen. Hij wil uw gedachten in de war brengen, zodat u begint te twijfelen aan Mij en mijn liefde. Hij wil u mijn woord als niet goddelijk voorstellen. Hij wil, dat u zich kwelt met zelfverwijten, om dan des te succesvoller op u in te kunnen werken. Hij wil, dat u Mij opgeeft en hem aanhangt. En daar hij weet, dat u Mij willens en wetens bent toegedaan, probeert hij u te misleiden en u mijn wil als verkeerd voor te stellen. Hij probeert u aan te zetten tot handelingen, die u zult moeten uitvoeren in het geloof Mij te dienen en die toch mijn wil niet zijn. Daarom, wees voorzichtig en roep Mij aan in gebed. Wend u innig tot Mij.
Weet, dat Ik elke roep verneem, die u naar Mij opzendt. Maar overschat uw eigen kracht niet. Dat wil zeggen, doe niets zonder het gebed tot Mij om mijn zegen. Dan zult u heel goed inzien, wanneer de tegenstander iets van u verlangt, dat in tegenstelling is tot mijn wil. Hij rekent op uw onvolmaaktheid, op uw blindheid, waarin hij zelf u heeft gestort. Bewijs hem, dat u hem hebt herkend en dat hij elke macht over u heeft verloren, door uw bewust verlangen naar Mij. En hoed u angstvallig voor liefdeloosheid. Want dit is een val, die hij u vaak zet en waar u heel gemakkelijk in terecht zult kunnen komen, wanneer u niet oplettend bent tegenover datgene, wat u overkomt. Dan wordt u op de proef gesteld, de liefde te beoefenen, en door de tegenstander daarin gehinderd, die u wil winnen.
De geringste liefdeloosheid is in zijn voordeel, dat hij gebruikt om u te verleiden. Wordt u liefdeloos, dan is dat een verwijdering van Mij, ofschoon u nooit in staat bent van Mij te scheiden, omdat u onlosmakelijk met Mij bent verbonden en Ik laat degene niet in zijn handen vallen, die eenmaal zijn wil om bij Mij te zijn heeft laten blijken. Maar hij werkt met veel list en geweld. Hij strooit twijfel in de harten en daaraan zult u zijn werkzaam zijn moeten herkennen en ook hulp ondervinden van mijn kant, als u maar een innige diepe zucht slaakt in uw hart, die Ik heel zeker zal verhoren. Hij heeft wel grote macht voor het einde, maar mijn Macht is groter en deze waagt hij in twijfel te trekken.
Daarom hoeft u hem niet te vrezen, maar u zult voorzichtig moeten zijn en alles onderzoeken, waarmee u wordt geconfronteerd. En als u Mij aanroept om bescherming en hulp, is zijn macht waarlijk gering. Want Ik zelf ga dan aan uw zijde en hij zal vluchten voor Mij, omdat hij elk licht ontvlucht, dat hem overwint en hij niet het onderspit wil delven. Wend u daarom te allen tijde door innig gebed tot Mij om bescherming, dan zal hij u niet in het geringste kunnen deren. Dan bent u hem de baas en u zult uw doel bereiken, waarnaar u op aarde streeft.
Amen
BD.5178
25 juni 1951
Verlossende hulp voor zielen in het hiernamaals van de kant van de mensen
Er worstelen talloze zielen in het hiernamaals om hogerop te komen, en deze zielen bevinden zich in de uiterste nood. Hun krachteloosheid maakt hun het omhoog gaan onmogelijk, en het besef van hun krachteloosheid kwelt hen oneindig omdat zij niet weten hoe zij deze kunnen opheffen. Juist het gebrek aan kennis is hun ongeluk, want volgens de wet van eeuwigheid kan hun alleen dat gegeven worden waar hun wil in toestemt, en naar die wil wordt hun gegeven. Willen zij licht dan ontvangen zij het ook, maar als zij de weldaad van het licht niet ervaren hebben voelen zij ook geen verlangen naar het licht. Hun ellendige toestand bestaat daarin dat zij onophoudelijke lijden en de wil, hun toestand van lijden te veranderen, kunnen zij niet opbrengen, als zij tenminste hun wil niet gebruiken om op te staan tegen God en hun lot – en vreselijk te keer gaan in hun omgeving.
Deze zielen zijn reeds in een helse toestand omdat zij door de krachten der hel voortdurend worden opgezweept, en daardoor is er voor hun verandering en streven omhoog nog een ondenkbaar lange tijd nodig. Maar ook de in gehele onverschilligheid verzonken zielen kunnen eveneens een eindeloos lange tijd hun ellendig lot moeten verdragen, als er voor hen nergens hulp vandaan komt, daar zij vanwege de zwakheid van hun wil zich niet zelf kunnen helpen.
En deze hulp kunnen hun alleen die wezens brengen wier liefde hen uit de duisternis zou willen verlossen. Mensen op aarde of ook wezens in het hiernamaals die reeds in het licht staan of ook al een hogere graad van inzicht bezitten, die hen in staat stelt hulp te bieden. Ontelbare zielen nu zijn in deze nood over wie de mensen zich zouden moeten ontfermen, maar juist van de kant van de mensen is er voor deze zielen weinig hulp – omdat de mensen niet meer geloven aan een voortleven van de ziel na de dood.
De mensen zou een groot arbeidsveld ter beschikking staan op geestelijk gebied, als zij zich over de noodlijdende zielen in het hiernamaals zouden willen ontfermen en hen wilden helpen uit de diepte omhoog te komen En de hulp van de zielen in het hiernamaals zou de mensen zelf weer ten goede komen, als zij zich in lichamelijke of geestelijke nood bevonden. Maar de mensen dragen zeer weinig bij aan dit verlossingswerk en laten daardoor ook hun geliefden in het hiernamaals, over wie zij zich toch in het bijzonder moesten ontfermen – in grote nood.
Daarom wordt het met bijzondere vreugde begroet, wanneer op de aarde mensen samenkomen die deze wil om te verlossen in zich dragen en een licht willen ontsteken voor veel zielen in de duisternis. Daarom nemen ook de lichtwezens deel aan het verlossingswerk in zoverre, dat zij eveneens vertoeven waar aan de ongelukkige zielen in het hiernamaals liefdevol gedacht wordt. En hun hulpverlening is duidelijk te zien doordat zij zich beschermend voor de mensen op aarde stellen, als het opdringen van duistere geesten het werk van verlossing in gevaar dreigt te brengen.
Zowel de zielen in het hiernamaals alsook de mensen op de aarde hebben hun beschermgeesten die, naargelang de wil van hen ingrijpen, als er gevaar dreigt. En waar de mensen verlossend werkzaam willen zijn, zal altijd de vijand loeren en hij zal verwarring proberen te stichten waar opheldering zal worden geboden aan hen die in duisternis gaan.
Maar hij zal het niet kunnen verhinderen dat de stralen van het licht, die van de liefdewil om te verlossen uitgaan de zielen van de duisternis beroeren, die ze als een weldaad ondergaan en elkaar daar zullen ontmoeten waar mensen samen zijn die hen willen helpen – en deze wil zal gezegend zijn. Want de ziel die eenmaal binnen het bereik van een lichtstraal van liefde is gekomen, valt nimmermeer in de diepte terug. Zij zoekt het licht en zal het ook vinden, omdat iedere ziel gegeven wordt wat zij begeert.
Amen
BD.5180
29 juli 1951
Ernstige aanmaning om te denken aan het leven na de dood
U mensen op aarde roep Ik een herhaalde waarschuwing toe: Denk aan uw ziel en uw toestand na de dood. Want er doet zich een bovenmate moeilijke ommekeer voor in uw aardse leven, enkel en alleen met het doel dat u zich op de dood van uw lichaam zult bezinnen en op datgene wat daarna komt. Ik wil u daar opmerkzaam op maken en u in alle liefde op het zware wijzen dat over u komt, opdat u er dan in zult geloven, wanneer u nu nog niet zult kunnen geloven, wanneer u nu nog als gefantaseer verwerpt wat ernstige waarheid is. U bent in groot gevaar, want u gaat zo gemakkelijk door het aardse leven alsof het eeuwig zou duren en er rest u nog slechts een zeer korte tijd, zodat ontzetting u zou aangrijpen als u ervan op de hoogte was. U verspeelt het leven, onbeduidende zorgen houden u bezig en toch is slechts een ding belangrijk: dat u aan uw ziel denkt, opdat ze al het moeilijke gelijkmoedig kan verdragen om in het rijk hierna het ware leven te beginnen in licht en kracht. Maar het ligt aan u mensen zelf in welke toestand uw ziel het geestelijke rijk binnengaat.
Steeds dringender vermaan Ik u uw gezindheid te veranderen, die weliswaar niet slecht hoeft te zijn, maar te werelds is ingesteld om deugdelijk te zijn voor het geestelijke rijk. Zoals een liefdevolle Vader roep Ik mijn kinderen op aarde toe: Wees bezorgd over uw ziel, denk aan het eigenlijke doel van uw leven en maak haast, want de tijd tot aan het einde is nog maar kort. Verander uzelf eer het te laat is, denk eraan welk lot u wacht als uw aardse leven ten einde is en geloof dat het leven van de ziel niet ophoudt met de dood van het lichaam maar dat ze voortleeft, maar in de toestand die u zich door het aardse leven zelf heeft geschapen.
U bent verantwoordelijk voor haar lot in de eeuwigheid, dat wil zeggen u zult zelf de gevolgen van uw leven op aarde op u moeten nemen, een lot in duisternis als u het leven verkeerd hebt gebruikt. En u leeft het verkeerd wanneer u zonder geloof en zonder liefde voortgaat. Wanneer u Mij als uw God en Vader niet erkent en daarom ook mijn geboden niet vervult. Wanneer u alleen maar voor de wereld leeft, maar niet voor het geestelijke rijk dat uw ware vaderland is en dat u onvermijdelijk zult moeten betrekken. Dat alleen in zijn sferen zo verschillend is, dat het zowel hoogste geluk als ook bitterste kwelling kan betekenen voor de ziel, al naar gelang haar toestand van rijpheid. En voor deze toestand van rijpheid bent u mensen verantwoordelijk.
Dat roep Ik u weer toe van boven opdat u zich aan een zelfonderzoek onderwerpt en uzelf verandert, opdat u het aardse leven achterstelt om het geestelijke leven van uw ziel te bevorderen. Luister naar mijn roep van boven, bezin u. Keer om eer het te laat is, want de dag die Ik alsmaar heb aangekondigd, komt onherroepelijk. U hebt niet veel tijd meer, benut ze daarom en draag zorg voor uw ziel, opdat u het einde dat vlak voor de deur staat niet hoeft te vrezen.
Amen
BD.5181
31 juli 1951
Overtreding tegen de goddelijke ordening – Zonde – Bekentenis – Vergeving
De kleinste overtreding tegen de goddelijke ordening doet zich gevoelen als verlies van kracht volgens de goddelijke wet dat, wat zich geheel bevindt in de ordening van God, vervuld is met kracht en die diegene kwijtraakt die Zijn wet van ordening niet in acht neemt. Want dit laatste is een negatief streven dat ook zijn gevolgen moet hebben die daaraan beantwoorden. Een overtreding tegen de goddelijke ordening kan echter alleen dat worden genoemd, wat geheel bewust wordt uitgevoerd, door middel van gedachten of handelingen, die dus wordt ingezien als zijnde tegen God. Dus kan “zonde” ook alleen dat worden genoemd wat wordt gedaan in het volle bewustzijn een onrecht te begaan, dus moet de mens op de hoogte zijn van recht en onrecht en datgene vrij doen wat hij inziet dat onrecht is, om een zonde te hebben begaan.
Deze definitie is belangrijk, omdat bij zondevergeving een diep berouw hoort, dat alleen maar kan worden gevoeld, wanneer de mens zijn zonde inziet en een onbekendheid met de schuld van een begane overtreding tegen de goddelijke ordening, hem niet als zonde wordt aangerekend. Daarom is de schuldbekentenis absoluut noodzakelijk als de mens vergiffenis wil krijgen, en deze schuld bekentenis moet verbonden zijn met het diepste berouw, ze moet dus uit het hart komen, niet slechts met de mond worden uitgesproken, omdat er anders geen vergeving kan worden verkregen.
Dus aan vergrijpen die niet strijdig zijn met de goddelijke ordening, maar die door mensen tot zonde worden bestempeld op grond van door mensen uitgevaardigde wetten, kunnen wel van de kant van de mensen straffen worden opgelegd, maar ze behoren niet tot de zonden waarvoor vergiffenis door God moet worden afgebeden, omdat God zelf ze niet als zonde beschouwt en ook nooit een mens als zonde zal aanrekenen. Want een overtreding tegen de goddelijke ordening bestaat altijd alleen daarin, dat de mens zondigt tegen de liefde tot God en de naaste.
Alles wat uit liefde voor God en de naaste wordt gedaan, kan nooit in strijd zijn met de goddelijke ordening, zoals omgekeerd alles wat tegen het gebod van de liefde in wordt gedaan, niet in goddelijke ordening kan verkeren, omdat de liefde de grondwet is en daar de goddelijke ordening op is gebaseerd. Leg daar dus steeds de maatstaf aan, als het begrip “zonde” voor u onduidelijk is.
Een zonde moet worden goedgemaakt, wanneer de mens geen vergeving ten deel valt, maar daarom moet ze als zonde worden ingezien en verafschuwd, om de vergeving ervan te verkrijgen, en daarom moet de mens ook weten wat onder zonde is te verstaan, hij moet weten, of en wanneer hij de liefde tot God heeft overtreden,. of en wanneer hij tegen de naaste heeft gezondigd. En deze zonden moet hij naar Jezus Christus dragen en Hem innig vragen dat ze hem worden vergeven, ter wille van Zijn bloed. Dan zal hij worden vergeven, dan zal hij vrij worden van zijn schuld.
Amen
BD.5182
1 augustus 1951
Het woord van God – Mediamieke ontvangsten – Vermomming
Wie Mij dienen wil wordt door Mij ook aangenomen en zijn arbeid in mijn wijngaard wordt hem door Mij toegewezen, want Ik alleen weet tot welk werk voor mijn rijk een ieder geschikt is. Bewust of onbewust kunnen de mijnen Mij dienen, dat wil zeggen: zij kunnen het weten dat Ik hen voor een ambt heb uitgekozen. Zij kunnen echter ook door hun hart gedreven iets doen wat door Mij evenzo als arbeid in mijn wijngaard wordt aangezien, ofschoon zij toch niet weten dat zij getrouwe medewerkers zijn voor Mij bij het verlossingswerk in de laatste tijd voor het einde.
Dit ene echter moet bij allen aanwezig zijn: Innige liefde tot Mij en de naaste, daar anders de arbeid voor Mij en mijn rijk niet verricht kan worden. En deze innige liefde – dus het vervullen van mijn geboden van de liefde – verschaft mijn knecht ook de kracht om zegenrijk werkzaam te zijn. Maar omdat het werken voor Mij ook een bepaalde kennis vereist die echter wederom alleen maar door onbaatzuchtige werken van liefde verworven kan worden krijgt hij deze, tegelijk met de kracht, toegezonden – als hij tenminste nu ook beide naar mijn wil gebruiken zal.
U begrijpt nu dat voor de arbeid in mijn wijngaard een bepaalde kennis van de eeuwige Waarheid voorwaarde is en dus hebt u ook het kenmerk voor mijn ware knechten op aarde, want bij hen zult u mensen u, steeds opheldering van alle vragen die Mij en mijn rijk, betreffen kunnen halen. Zij moeten een bepaalde kennis bezitten – wat hen tot ware vertegenwoordigers op aarde maakt. Maar hoe en op welke wijze zij deze kennis ontvangen hebben moet u steeds onderzoeken, want de oorsprong van deze kennis beslist ook over z’n waarde en z’n geloofwaardigheid.
Mijn ware vertegenwoordigers op aarde moeten steeds door Mij zelf onderwezen zijn omdat Ik alleen de waarheid geven kan – en als Oerbron van de waarheid deze ook overal heenzend waar Ik mensen nodig heb om mijn woord te verkondigen, indien van toepassing is dat er een trouwe knecht in mijn dienst kan treden.
Maar het is en blijft waarheid dat Ik tot die mensen spreek – die in hun binnenste naar mijn stem luisteren. Die vanuit het geloof en de liefde tot Mij, Mij aanroepen en om mijn geest vragen. En deze mensen leg Ik alles voor wat zij weer aan hun medemensen moeten doorgeven – opdat de waarheid verbreid wordt. Doch geloof en liefde moeten aanwezig zijn daar Ik anders niet tot een mens kan spreken. Want alleen een gelovig mens luistert naar zijn binnenste en alleen een liefhebbend hart kan mijn stem vernemen.
Ik breng dus met zo’n mens een innige verbinding tot stand door het woord, dat het uitvloeien van Mij zelf is en dus getuigenis van Mij aflegt. Dit woord wordt door mijzelf uitgesproken, dat wil zeggen: de geestelijke uitstraling van Mij zelf vormt zich tot door u begrijpelijke gedachten of weerklinkt als een hoorbaar woord in uw hart. Maar ook op de indirecte manier door tussenkomst kan Ik mijn woord tot u laten komen, als Ik de zalige wezens in het geestelijke rijk gelukkig wil maken – wanneer ze tussenpersoon mogen zijn tussen Mij en u, want het toezenden van kracht uit Mij betekent ook voor hen een toenemende zaligheid.
In dit laatste geval ontvangt u dus mijn woord door mijn lichtboden, wat echter aan het woord op geen enkele wijze afbreuk doet daar dit niet veranderen kan zolang het uit het geestelijke rijk komt, dat wil zeggen: nog niet door menselijke wil een verandering ondergaat. Maar men moet er goed rekening mee houden dat Ik alleen over mijn woord spreek, over het sturen van de zuivere waarheid – die de mensen in kennis stelt van mijn wil en die hun het inzicht verschaft over hun verhouding tot Mij – en hun aardse opdracht. Maar niet alles wat u ontvangt uit het geestelijke rijk kan als mijn woord worden bestempeld, want mijn woord is de zuiverste waarheid en kan dus als mijn directe uitstraling alleen verder geleid worden door wezens die zelf in het licht staan.
Er zijn echter ook wezens die zich willen uiten ofschoon zij zelf geen inzicht hebben, of die slechts een geringe mate van kennis bezitten. Ook zij hebben de mogelijkheid zich aan de mensen op aarde verstaanbaar te maken, het zij door het overbrengen door middel van gedachten of, door een medium wiens wil en lichamelijke functie zij gebruiken om zich te uiten. Doch deze “mededelingen” moeten niet met mijn woord verwisseld worden, men mag ze niet voor mijn woord houden en ze zijn derhalve niet als werking van mijn geest in de mens te bestempelen. Want mijn geest kan alleen onder bepaalde voorwaarden werkzaam zijn. Die “mededelingen” uit de geestenwereld kunnen echter door alle mensen vernomen worden die zich er maar op instellen met het geestelijke rijk in verbinding te treden – om te luisteren naar de influisteringen van de wezens die zich manifesteren met een goede, of minder goede bedoeling.
Wel kunnen deze wezens ook waarheid overbrengen, maar er is geen garantie dat hun uitingen zuivere waarheid zijn omdat deze wezens zich op geheel verschillende niveaus van rijpheid bevinden – maar de mens zelf kan de graad van rijpheid niet beoordelen. Maar zulke uitingen kunnen nooit als goddelijke openbaringen gekenmerkt worden. Veel eerder kunnen ware goddelijke openbaringen daardoor in gevaar gebracht worden, als de mens geen zuiver oordeelsvermogen bezit om kennisgevingen uit het geestelijke rijk te kunnen onderscheiden en te scheiden.
Om mijn woord direct of door lichtboden te kunnen ontvangen is op de eerste plaats de wil, te horen vereist, want Ik laat mijn stem niet in het hart van een mens weerklinken zonder zijn bereidheid Mij te ontvangen, omdat dit pas het geloof aan mijn werkzaam zijn in de mens door mijn geest bewijst. Bovendien moet een levenswandel in liefde het hart tot een waardig opnamevat van mijn geest hebben gereedgemaakt. En ook moet de mens die mijn woord ontvangt daarmee ook voor Mij en mijn rijk arbeiden.
Mijn woord is het wezen van alle kennis en mijn wil, het is de overdracht van het inzicht, het is diepe wijsheid. Het is de in een vorm gegoten waarheid die de mens moet worden toegezonden, echter niet anders kan worden gezonden dan op de weg van openbaringen, die een mens ontvangt voor al de mensen die ze willen aannemen.
Mijn woord is dus in zekere zin een bewijs van mijn omgang met de mensen. En omdat door mijn woord de mensen de waarheid, het licht uit de hemel wordt aangeboden, is het begrijpelijk dat mijn tegenstander naar middelen en wegen zoekt om dat licht af te schermen, om de waarheid te vervalsen en daardoor mijn werkzaam zijn ineffectief te maken. Hij zal er niet voor terugschrikken zich op dezelfde wijze te uiten waar de menselijke wil hem dit veroorlooft. Maar dat is voor hem alleen daar mogelijk waar de wil van de mens hem dit voornemen gemakkelijk maakt. En dat kunnen vaak slechts onbeduidende aanleidingen zijn die hem zijn inwerken mogelijk maken. Bijvoorbeeld wanneer wereldse gedachten een mens bezig houden die dan steeds verleidingen zijn waardoor satan probeert binnen te dringen.
Mijn rijk is niet van deze wereld, wie dus met Mij spreken wil, wie mijn stem wil horen – moet zich geheel van de wereld los kunnen maken en zijn begeren mag alleen nog maar op geestelijke goederen gericht zijn. Is echter het denken van de mens nog werelds gezind, dan komt mijn tegenstander er steeds weer tussen – hij heeft dat recht, omdat de aardse wereld zijn rijk is. U zelf kunt hem echter te allen tijde weren door de wereld uit uw gedachten te verbannen.
Wie Mij wil horen moet met de wereld gebroken hebben, ofschoon hij nog midden in de wereld leeft. En zo kan Ik u die verlangt mijn woord te horen er alleen steeds weer voor waarschuwen uw blik naar de wereld te wenden. Want dan kunt u mijn woord niet in alle zuiverheid vernemen – maar dat dan de vorst van de wereld vaak tussen beide komt. Hij neemt iedere gelegenheid te baat de waarheid te ondermijnen, maar u geeft hem deze gelegenheid als uw gedachten naar het wereldse uitgaan. U zult hem dan ook moeilijk herkennen omdat hij zich evenzo van mijn woord bedient om u te misleiden, omdat hij zich camoufleert als een hemelse geest en schijnbaar liefdevol en wijs spreekt – maar toch stilaan verwarring sticht door twijfel in de mensenharten te strooien en zo de zuivere omgang tussen een mens en Mij probeert te beletten.
Daarom is ook niet ieder mens geschikt onderricht te geven, daar hier onvoorwaardelijke waarheid voor nodig is en daarom ook een volledig afwenden van de wereld, om de zuivere waarheid van Mij te kunnen ontvangen. En daarom moet u mensen ook leren onderscheid te maken tussen mijn woord – het zuivere evangelie, het heldere inzicht, dus een hoger weten dat met de waarheid overeenstemt – en tussen mededelingen uit het geestelijke rijk die ook wel goed en waar kunnen zijn, maar ook vermengd met “mededelingen” uit het rijk der duisternis, zodra de mens door zijn houding tegenover de wereld zelf de aanleiding daartoe geeft.
Mijn woord garandeert u de zuivere waarheid, u kunt het direct van Mij ontvangen. Maar mijn woord kan u ook door mijn wil door lichtboden worden overgebracht, het blijft dan toch mijn woord. Maar mediamieke ontvangers door wie de geestelijke wezens zich uiten – die als het ware spreekorganen van deze wezens zijn – moeten op hun hoede zijn niet door lagere krachten misbruikt te worden. Zij moeten zich niet door mooie woorden laten verblinden, want dat is het masker van hem die de vijand van de waarheid is. Want mooie woorden zijn het middel om toegang te krijgen tot ook die kringen die Mij wel in ernst zoeken, maar die toch de wereld niet geheel hebben opgegeven. Hun ontbreekt nog mijn voortdurende tegenwoordigheid en daarom zijn zij ook niet veilig voor de verleidingen van lagere krachten.
Doch mijn woord wordt u, mensen duidelijk en zuiver gegeven – daar Ik voor mijzelf de dienaren gekozen heb die Ik geschikt acht voor het ambt van ontvanger en verspreider van mijn woord, die Ik ook behoeden zal zolang hun wil alleen op Mij is gericht en zij Mij als werktuig willen dienen. Want nooit zult u, mensen zich kunnen beklagen dat de zuivere waarheid u onthouden wordt. Steeds zal Ik mijn woord naar de aarde sturen en er ook zorg voor dragen dat het verbreid wordt, omdat het zielenheil van de mensen er van afhangt dat ze in de waarheid onderwezen worden.
Amen
BD.5186
9 augustus 1951
“De poorten der hel zullen haar niet overweldigen”
De poorten der hel zullen haar niet overweldigen – mijn kerk, die Ik zelf op aarde heb gesticht. De hel zal zich weliswaar openen en alles uitspuwen om de macht en het drijven van mijn tegenstander te versterken. Alle duivels zullen tekeergaan tegen de kleine schare van gelovigen, die in waarheid mijn kerk uitmaken. De hel zelf zal haar muren bestormen maar ze zal standhouden, mijn kerk, want de gelovigen beschikken over grote kracht. En omdat het einde nabij is probeer Ik nog die mensen die zwak zijn in het geloof, in mijn kerk op te nemen, ook hun geloof moet nog sterk en onwankelbaar worden voor het einde komt.
De hel zal geen macht hebben over hen die vast geloven, want dezen behoren tot mijn kerk en Ik, als Stichter van deze kerk, zal hen waarlijk beschermen tegen de aanval van de hel. U mensen staat kort voor het einde en u weet niet wat dat betekent. U weet niet van de geestelijke strijd tussen licht en duisternis, tussen waarheid en leugen. U weet niet dat de aarde in totale duisternis ligt – omdat de macht van de duisternis over haar heerst en u mensen zelf hem deze macht verleent hebt. Deze strijd in de wereld van de geesten is voor u nog niet duidelijk, maar ze zal heel snel vaste vormen aannemen die u laten zien hoe nabij het einde is.
De geloofsstrijd zal zeer spoedig beginnen. Een strijd, die van de kant van de machthebbers zal worden afgekondigd tegen allen die nog geloven, tegen allen die lid zijn van een geestesrichting die Mij als hun Schepper en Vader erkennen en die naar het geestelijke streven vanuit een innerlijke overtuiging dat het leven met de aardse dood niet ophoudt. Al deze mensen zullen worden aangevallen, boosaardig verdrukt en brutaal bevolen hun geloof te verloochenen.
U allen staat voor deze strijd, die niet alleen uw lichaam maar meer nog uw ziel betreft, maar toch ook de beslissing vereist van uw lichaam omdat u erg bedreigd wordt en het u bijna onmogelijk gemaakt wordt stand te houden. En dan pas zal blijken wie tot mijn ware kerk behoort, wie alleen Mij als de hoogste Heer en Machthebber erkent en wie Mij meer vreest dan het werelds gezag.
Gezegend wie zo’n geloof bezit dat hij werkelijk lid is van de door Mij gestichte kerk, gezegend wie niet hen vreest die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden – gezegend wie voor zich de kracht voor de strijd daar haalt waar de echte Legeraanvoerder zich bevindt. Hij zal de overwinning behalen over zijn vijanden, hij zal inzien dat de hel niets vermag waar de Heer van hemel en aarde is, waar Zijn heerscharen strijden, die ook de duivels de baas zullen zijn – als de hel wordt geopend en haar schuim op de mensheid wordt losgelaten.
Ja mijn kerk zal standhouden en de poorten der hel zuilen haar niet overweldigen. Het einde is nabij en mijn woord zal spoedig in vervulling gaan. Daarom, bereid u voor op de tijd die komen zal – maar vrees haar niet. Want alleen Mij is de kracht en de macht – en de heerlijkheid.
Amen
BD.5188
13 augustus 1951
Reïncarnatie – Dwaalleer – Kindschap Gods
U zult u steeds meer van de waarheid verwijderen, zodra u de band met Mij losser maakt en alleen maar denkt met uw werelds verstand, dat de geestelijke waarheid niet kan inzien. Want het verstand wil zichzelf steeds zodanig een verklaring geven, zoals het overeenstemt met zijn wensen en berekeningen, maar de waarheid stemt daar niet altijd mee overeen. De gedachten van de mens moeten weliswaar niet worden uitgeschakeld, maar moeten steeds bij geestelijke vragen de geest in zich voorrang verlenen – zich dus eerst door Mij laten bedenken door zijn geest – om dan denkend de gaven te gebruiken. Ik wil u steeds een helder licht geven, maar uzelf zult daar geen muur voor mogen zetten, waar het licht niet meer doorheen kan dringen. En een muur richt u zelf op, zodra u zelf denkend actief wordt in een richting die u bevalt. U mensen wenst, dat u leeft op aarde en zult meestal het aardse leven ongaarne opgeven. En dus gaan uw gedachten zulke wegen en uw wensdroom is een leven in veelvoud, omdat u het volgens goddelijke natuurwet voor uzelf niet zult kunnen verlengen. Vanuit dit gezichtspunt zoeken nu uw gedachten de manieren, om deze wens te vervullen en is de leer van de herbelichaming u welkom en beoordeelt u hem als waarheid, ofschoon ze slechts een gedeeltelijke waarheid bevat. De herbelichaming, zoals u zich die voorstelt, omdat u het zo wenst, zou in zekere zin de herhaling zijn van een ontwikkelingsstadium, omdat de mens op aarde heeft gefaald of niet de gehele rijpheid heeft bereikt, die hij heel goed bereiken kan. Maar het moet u, mensen, toch begrijpelijk zijn, dat zoiets alleen een voortdurend wisselen van verblijfplaats voor de ziel zou betekenen, die dus naar believen nu eens het aardse, dan weer het geestelijke rijk zou bewonen. En dat zou hetzelfde zijn als een stilstand in de kringloop van eeuwigheid, een steeds op dezelfde trede blijven, of het zou – zolang de vrije wil niet is uitgeschakeld – voor de ziel ook een wegzinken zou kunnen zijn, omdat aan een mens steeds de vrije wil wordt gegeven, volgens welke hij zich positief of negatief ontwikkelen kan.
Verder moet het u duidelijk zijn, dat alle hemellichamen dezelfde bestemming hebben, de wezens mogelijkheden te bieden zich geestelijk te vormen en dat bijgevolg de verdere ontwikkeling niet absoluut van de lichamelijke terugkeer naar de aarde afhankelijk is, ja zoiets eerder de huidige graad van rijpheid in gevaar zou kunnen brengen, omdat de aarde nog teveel onrijp geestelijks bevat, dat een slechte invloed kan uitoefenen op de zielen, die in het leven op aarde faalden en daarom een nieuwe terugkeer verlangden. Een naar de aarde terug verlangende ziel wordt weliswaar de wens toegestaan, omdat de wil ook in het rijk hierna vrij en derhalve bepalend is voor haar zielentoestand, echter hebt u, mensen, dan niet meer het verlangen naar de aarde, zoals het nu bij u overheersend is; u zult niet meer het zware aardse lichaam willen aantrekken, maar u bent – eenmaal in het geestelijke rijk tot nog zo gering inzicht gekomen – met de u omgevende sferen al zo vertrouwd, dat u ze ten volle benut, zo goed als het u mogelijk is en daardoor zult u met zekerheid een heel wat hogere graad van rijpheid kunnen bereiken, dan u bereikt door een hernieuwde gang over de aarde.
Ik kan u alleen maar steeds weer hetzelfde zeggen: u hebt door eigen denken dwaling laten binnen sluipen in de geestelijke leer, die u als waarheid door Mij werd aangeboden. U hebt op zichzelf staande gevallen, om welke reden de leer van de herbelichaming niet geheel kan worden afgewezen, veralgemeend. Echter op de door u gepresenteerde manier heeft zich dit ontwikkeld tot een dwaalleer, die Ik steeds weer zal rechtzetten, opdat u niet in een aanneming vastloopt, die uw positieve ontwikkeling hier op aarde in gevaar brengt; die u lui en onverschillig zal laten worden in de arbeid aan uzelf. De gevallen van terugplaatsing van een ziel naar de aarde zijn zo zeldzaam en steeds afzonderlijk met redenen omkleed, maar het is verkeerd uit deze feiten vaststaande leren te willen maken, die het denken van de mensen alleen maar in de war brengen en de enige waarheid twijfelachtig doet schijnen.
U, mensen, zult op aarde onvoorstelbaar veel kunnen bereiken. U zult tijdens een leven op aarde de hoogste graad van rijpheid, het kindschap Gods kunnen bereiken, want daarvoor ben Ik zelf als mens Jezus aan het kruis gestorven. En er wordt u steeds mijn wil bekend gemaakt door mijn woord en een onmetelijke schat aan genaden staat u voortdurend ter beschikking. Maar wie op dit alles geen acht slaat en het rijp worden van zijn ziel niet nastreeft, zal ook onherroepelijk de gevolgen moeten dragen in het geestelijke rijk. Doch door mijn overgrote liefde en barmhartigheid zal hij ook dan nog hoger kunnen klimmen, wanneer het zijn wil is, want Ik heb waarlijk veel scholen in mijn universum, waar u nog veel zult kunnen inhalen, maar nooit meer de graad van het kindschap Gods bereiken, die u tot mijn erfgenamen maakt, die u echter alleen maar op aarde zult kunnen bereiken.
Amen
BD.5191
18 augustus 1951
Onsterfelijkheid van de ziel
Denk eraan wat er van uw ziel terecht komt na de dood van het lichaam. Probeer u voor te stellen dat er geen einde bestaat voor datgene wat in u denkt, voelt en wil en dat de ziel niet sterven kan. Stel het u voor wanneer u het nog niet vast kunt geloven. Dan zal er een onbehagen over u komen, omdat de ziel voelt dat haar geen mooi lot te wachten staat, omdat het geloof aan een voortleven ook een andere levenswandel ten gevolge zou hebben, een leven in liefde, zoals echter ook een leven in liefde haar het geloof zou hebben opgeleverd. Ieder mens weet dat hij sterven moet naar het lichaam, maar een verder leven van de ziel kan niet als vaststaand weten worden geleerd. Toch kan het in de mens tot overtuiging worden, ook zonder bewijs. En deze overtuiging bepaalt nu zijn denken, willen en handelen. Dan leeft de mens bewust. Bewust van zijn taak, zich op aarde positief te ontwikkelen en overeenkomstig zijn graad van rijpheid de ziel het lot in het hiernamaals te bereiden.
Dan denkt hij aan het leven van de ziel na de dood en is ook altijd bereid het aardse leven te verwisselen voor het leven in het geestelijke rijk, omdat hij weet dat er geen eeuwige dood bestaat, alleen een verandering van verblijfplaats voor de ziel. Ieder mens die van goede wil is, voelt ook dat hij niet alleen maar voor deze aarde leeft en zijn geloof wordt steeds dieper en overtuigder. Want wie van goede wil is, weerstaat de aanwijzingen niet die hem door Gods liefde steeds weer worden gegeven en zijn denken aansporen. Wie van goede wil is, beoefent ook de liefde en dus wordt hij gesterkt in zijn geloof en verlangt naar licht, dat in hem ook wordt ontstoken. Ieder mens kan geloven aan een voortleven van de ziel wanneer hij het wil, wanneer hij verlangend naar de waarheid de gedachten die daar betrekking op hebben overdenkt en uitsluitsel begeert.
Doch het willen ontkennen van een voortleven zal steeds een hindernis zijn te geloven, omdat dan de krachten der duisternis de mens al beheersen, die elk licht haten. Ga niet achteloos aan uw gedachten voorbij, als ze u op het leven van de ziel na de dood wijzen.
Tracht ze te doorgronden, maar verwerp niet alle gedachten als ze u treffen. Want zonder de wil gericht op de waarheid, zult u er niet toe kunnen geraken. Zonder het verlangen ernaar, zult u niet kunnen worden onderricht. Er is een leven na de dood en dit leven geeft u zelf gestalte op aarde. Uzelf schept voor de ziel het lot in de eeuwigheid. En daarom zult u er voor moeten zorgen, dat ze niet ten prooi valt aan de geestelijke dood, die vol kwelling is, maar nooit een “niet zijn” betekent. Want de ziel is het werkelijke in de mens en blijft bestaan, al vergaat ook het lichaam.
Denk daarover na, opdat u gaat geloven, opdat u de innerlijke overtuiging verkrijgt, dat het lichaam wel kan sterven, maar de ziel onvergankelijk is.
Amen
BD.5194
23 augustus 1951
De zegen van ziekte en leed – Voltooiing
De aftakeling van het lichaam is vaak een heilzame waarschuwing voor de mens die nog te zeer op de wereld gericht is, en daardoor de ziel in gevaar brengt. Hij moet eens leren inzien dat er vanuit de natuur paal en perk kan worden gesteld, en vanuit dit besef zich bewust worden van wat hierna komt als het lichaam helemaal ongeschikt is geworden voor deze aarde. De mens moet vaak gewaarschuwd en vermaand worden, zolang hij niet uit eigen beweging aan zijn ziel denkt.
Lichamelijk lijden, ziektes en het inboeten van lichamelijke bekwaamheden moeten daarom ook als een middel voor de ontwikkeling van de ziel worden aangezien, daar ze het denken van de mensen aanzienlijk kunnen veranderen en daarom ook vaak als heilmiddel voor de ziel worden aangewend – als deze in gevaar is aan de geestelijke dood ten prooi te vallen.
Maar niet altijd beantwoorden ze aan hun doel, dan treedt een toestand van onverbeterlijkheid in, een zich geheel afwenden van het goddelijk-geestelijke. En dan probeert de mens nog alles uit het leven te halen, ondanks ziekte en ongeluk die zijn lichaam hebben getroffen.
Niets wat een mens beschoren is, is zonder bedoeling. Lichamelijke ziekte brengt vaak het herstel van de ziel tot stand en dan is ze tot zegen geweest, want de mens leert de wereld versmaden aangezien hij haar moest missen en zich in de geestelijke wereld vervanging zocht en vond. Kostelijke goederen mag hij in ontvangst nemen als compensatie voor de goederen die de wereld hem onthoudt, en die hij nu als waardeloos inziet. Maar daartoe is nodig dat hij zich ootmoedig buigt onder het lot dat hem ter wille van zijn ziel werd opgelegd, zodat hij nu met overgave draagt wat hem wel moeilijk schijnt maar toch ook kan worden overwonnen.
Zodra de mens een gering geloof heeft, bespeurt hij de hand van God boven zich en voegt zich dienstwillig naar de wil van God. En dan kan hij alleen winnen doch nimmer verliezen, dus is er ook niets te betreuren omdat hij aanzienlijk meer bezit dan ’n mens met goede gezondheid en lichamelijke kracht die niet in verbinding staat met het rijk dat ook eens zijn verblijf zal zijn na de lichamelijke dood.
Maatgevend is alleen de graad van voltooiing die de ziel heeft bij het heengaan van deze aarde. Alles wat kan bijdragen tot verhoging van deze graad wendt God aan, ook al ervaart de mens het niet als een weldaad zolang hij zonder inzicht is. Eenmaal zal hij de zegen van lijden en ziekte zien en God danken voor de toepassing van middelen die succesvol waren, zonder echter de vrije wil van de mensen te beperken.
Een ziek lichaam is niet zo erg als een zieke ziel, en dit zal deze gezond maken als het lichaam ziekte moet verdragen tot de ziel geduldig is geworden. Tot ze de blik hemelwaarts richt en het aardse leven als slechts een tijdelijke school heeft leren bezien, waarin de mens beproefd wordt. Eens zal zij onbezwaard en ongehinderd naar hogere regionen van de geest kunnen opstijgen en haar Schepper eeuwig danken voor de haar bewezen genade, het lichaam te laten lijden opdat de ziel gezond zou worden.
Amen
BD.5195
24 augustus 1951
Vernieuwde waarschuwing voor de tijd van het einde
U moet zich voorbereiden op de komende tijd, want wat mijn zieners en profeten hebben voorspeld zal gebeuren omdat de tijd vervuld is. Volgens de wet van eeuwigheid staat de mensheid voor een omwenteling die zowel geestelijk als ook aards te verstaan is, want het is de tijd van het einde. De aarde verandert en voor de bewoners loopt een tijdperk ten einde, en een nieuw tijdvak begint. Maar weinige van de thans levende mensen zullen dat nieuwe tijdperk beleven, want er moeten voorwaarden worden nagekomen waar maar weinigen zich aan zullen onderwerpen. Daarom zal aan deze aarde (oppervlakte) een einde komen en talloze mensen zullen daarbij de lichamelijke dood vinden, omdat zij door hun geestelijke gesteldheid het nieuwe tijdperk niet meer kunnen beleven.
Maar toch kunnen ook die mensen nog op mijn genade hopen die in het laatste uur tot Mij komen, en Mij nog aanroepen om erbarmen. Slechts weinigen zullen echter ineens tot inkeer komen en tot erkenning komen van hun zondigheid. En toch zullen zij ook in het laatste uur nog door Mij aangenomen worden, want Ik wil dat de kleine kudde der mijnen het uiteindelijke doel bereikt. Dat zij de afsluiting van dit tijdperk doorstaat en ingaat in het nieuwe tijdperk waarin Ik hen nodig heb, opdat mijn wet van eeuwigheid wordt nagekomen. En daarom zeg Ik u: Bereid u voor op de komende tijd, want zij zal buitengewone eisen stellen aan uw wil, uw geloof en uw trouw aan Mij. De komende tijd is geschikt om u een buitengewone geestelijke rijpheid te verschaffen maar zij doet ook een beroep op al uw krachten. Want hoe dichterbij het einde komt, des te onwezenlijker zal u alles, wat eigenlijk werkelijkheid is, voorkomen en des te meer wordt uw geloof bestreden en mijn naam belasterd. Maar als u zich ernstig voorbereid staat u overal boven, want zodra u tot de wetenden behoort kan uw geloof niet meer aan het wankelen gebracht worden. Het “weten” is echter een gevolg van de liefde en daarom moet u moeite doen in de liefde (de onbaatzuchtige) te leven, want daarmee bereidt u zich het beste voor op het einde.
Dit is mijn raad die u waarlijk niet ongeacht mag laten. Leef dus in de liefde en u zult licht en kracht ontvangen in zulk een mate, dat u altijd weerstand kunt bieden aan dat wat u in de eindtijd zal overkomen. Niets kan u dan ongeschikt maken voor de laatste strijd. Bereid u dus voor en aarzel niet want u gaat het einde tegemoet, en deze verlossingsperiode wordt beëindigd omdat het niet anders kan volgens de ordening van eeuwigheid. Er moet een verandering intreden zodra er geen succes meer te behalen valt in de geestelijke ontwikkeling van de mensheid.
Er is nu geen geestelijke opleving meer te vinden bij de mensen en nog slechts heel weinigen streven naar het licht. Maar deze weinige heb Ik een nieuwe opgave bereid, die echter pas zal beginnen als de verandering van de aarde zich heeft voltrokken.
Mijn kleine kudde wordt nog eenmaal door Mij aangespoord tot ijverige zielenarbeid, want de laatste grote stormloop staat voor de deur. De laatste strijd zal beginnen en er zullen gewapende strijders te vinden zijn die met Mij ten strijde trekken, en daarom ook zullen zegevieren. Want zij zullen zeker in het einde “triomferen” over de tegenstander en zijn aanhang.
Amen
BD.5198
26 augustus 1951
De gang van de zielenpartikeltjes in de materie – Bewust werken aan de ziel
Onder materie is geordende geestelijke substantie te verstaan, die weer geestelijke substantie in zich bergt die gehouden is de ontwikkelingsgang te gaan volgens het heilsplan van eeuwigheid. Deze geestelijke substantie nu, die door de materie als een uiterlijk omhulsel gevangen wordt gehouden, verenigt zich tijdens de ontwikkelingsgang met steeds gelijke substantie en kan beschouwd worden als zielenpartikeltjes die weer de afzonderlijke scheppingswerken bevolken.
In ieder scheppingswerk, hetzij de vaste materie, de planten- of dierenwereld, zijn dus zulke zielenpartikeltjes aanwezig, die zich ook weer aaneen willen sluiten om dan een geheel te vormen in een nieuwe uiterlijke gedaante die steeds meer en meer overeenkomst krijgt met de menselijke vorm.
Een eindeloos lange tijd vergaat tot na het doorlopen van de hele schepping alle zielenpartikeltjes samen zijn gekomen, om nu als menselijke ziel weer een uiterlijke vorm te kunnen betrekken, aan welke een duidelijke opgave gesteld wordt om totale onafhankelijkheid te brengen van ieder uiterlijk omhulsel.
Het menselijk lichaam is dus nu het uiterlijk omhulsel dat de ziel omsluit, en nu als zodanig tot taak heeft: het geestelijke dat het bevat tot rijpheid te brengen. En dit uitrijpen geschiedt nu op die manier, dat de mens in vrije wil – het teken van zijn goddelijke oorsprong – iedere zielensubstantie met de juiste orde uit God vertrouwd tracht te maken, dat wil zeggen: alle karakteristieke eigenschappen van de ontelbare kleine zieledeeltjes op een God welgevallige grondslag brengt, dus iedere neiging de richting naar God te wijzen.
Al het verlangen dat van God is af gericht moet veranderd worden in een gevoelen naar God te streven en dit is de bewuste zielenarbeid, die de mens tot stand moet brengen tijdens zijn leven op aarde. Dit moet eigenlijk zo begrepen worden dat alles wat de ziel uit haar eerdere belichamingen nog aankleeft moet worden afgelegd, dat dus dierlijke driften overwonnen moeten worden zoals ook het verlangen naar de materie moet worden gedood. Want al deze aandriften stammen uit de voorontwikkeling en hangen de ziel nog ten zeerste aan als een merkteken van de ontwikkelingsgang van voorheen.
Hiermee is een heel duidelijke richtlijn gegeven voor de opdracht die de mens op de aarde heeft, want Gods wil wordt erdoor geopenbaard aan de mensen door Zijn woord. De ziel is als het ware nog het ongeordende geestelijke dat tot ordening moet worden gebracht, er echter zich zelf toe kan bewegen, omdat het zich in het stadium van de vrije wil bevindt. Het kan in zich zelf wel ordening brengen maar is er niet toe gedwongen.
Doch zo gauw er ordening komt heeft de geest uit God toegang, die door een chaos van aandriften en ongeregelde substanties niet kan doordringen, beter gezegd zelf niet ordenend mag ingrijpen – als de wil ontbreekt. De ordening wordt nu tot stand gebracht als de afzonderlijke speciaal op de voorgrond tredende eigenschappen die een vorige belichaming kenmerken, omgezet worden in het tegendeel. Want al het geestelijke dat zich in het begin van ontwikkeling bevindt, is onvolmaakt, en het volmaakt worden zin en doel van de belichaming is. Dus kunnen de eigenschappen die nog uit de vroegere belichaming herkenbaar zijn nooit met de goddelijke ordening overeenstemmen, maar moeten worden omgezet in het tegendeel tot alleen nog liefde, goedheid nederigheid, zachtmoedigheid, gerechtigheid en barmhartigheid het karakter bepalen van de mens en voortekenen zijn van de nagestreefde voltooiing. Tot de goddelijke ordening te zien is en de ziel van de mens nu haar doel bereikt heeft en dan haar lichamelijke, materiële uiterlijke vorm kan verlaten, om als geestelijk wezen nu opwaarts te streven, echter in het bezit van licht en kracht – die haar vooruitgang in het hiernamaals verrassend snel bevorderen.
Amen
BD.5199
29 augustus 1951
Denken met het verstand – Waarheid uit God
U zult altijd in tweestrijd raken als u eigen wegen gaat, als u zich in gedachten van Mij verwijdert en meent mijn bijstand niet meer nodig te hebben.Doch als u zich vast bij Mij aansluit en uw gedachten Mij zoeken, dan bent u ook geheelovertuigd in de waarheid te wandelen. En iedere twijfel zult u dan kunnen weerleggen omdat mijn tegenwoordigheid u nu de zuivere waarheid onthult, en u in mijn tegenwoordigheid geen slachtoffer van de dwaling kunt worden.
Onthoud dat goed als u in twijfel geraakt: dat u zelf deze twijfel in u omhoog laat komen omdat u alleen door middel van uw verstand onderzoekt – en Mij daardoor buiten spel zet. Want Ik zal mijn geest zich nooit laten gelden, als u dat zelf niet wilt. En deze wil ontbreekt, zolang uw verstand alleen werkzaam is.
Helder en duidelijk zal echter het onderwerp van uw onderzoek lijken, als u zich aan Mij in gedachten overgeeft, en Mij om opheldering vraagt. Iedere twijfel wordt weggeblazen, omdat deze naast Mij, die u door uw gebed dichterbij roept, niet kan bestaan. Probeer het om iedere twijfel in u op deze wijze te verjagen – en het zal u gelukken, zodra u zich innig bij Mij aansluit en Mij daardoor de mogelijkheid geeft zelf in u werkzaam te zijn. Het is zo eenvoudig antwoord op al uw vragen van Mij te ontvangen, doch het verstand moet uitgeschakeld worden, zolang, tot u in het hart het antwoord gevoeld hebt.
U moet minder denken maar meer innerlijk luisteren. Dit proces is voor geen mens begrijpelijk die de proef nog niet gemaakt heeft met ernstige wil en in diep geloof, dat hij Mij vernemen kan. De ongelovige kan nooit mijn antwoord in zich vernemen, omdat hij ook nimmer ernstig in zijn innerlijk zal luisteren. Het geloof echter laat hem luisteren, en hij wordt dan mijn antwoord gewaar in het hart Voor de mens lijkt het onwerkelijk, wat het eigenlijke werkelijke is – Mij te horen spreken!
En zo behoefde iemand die twijfelt zich maar innig in gebed met Mij te verbinden om van zijn twijfel bevrijd te worden, terwijl hij lang tobben kan en geen betrouwbaar resultaat vindt – als hij niet bij Mij te rade gaat. Zonder Mij kunt u niet tot de waarheid komen – en zonder Mij kunt u ook de waarheid niet als waarheid inzien.
En al neemt u ook de waarheid zuiver en onvervalst uit de mond van een door Mij onderrichte dienaar aan, een medemens, die in innige verbinding met Mij, mijn woord verneemt, dan zal het u toch zolang twijfelachtig toelijken als u het zelf alleen met het verstand aanhoort, zolang u zich niet evenzo met Mij in verbinding stelt opdat mijn geest u de waarheid laat begrijpen. En daarom kunnen mijn vertegenwoordigers op aarde alleen overbrengen, maar niet overtuigen, zolang de toehoorder de verbinding met Mij nog niet tot stand heeft gebracht.
Maar mijn woord zal hem daartoe aansporen Mij te zoeken en Ik zal Mij waarlijk graag laten vinden en hem geven wat hem ontbreekt: volledig inzicht in de eeuwige Waarheid die uw ziel rijper doet worden zodra u haar bewust van Mij aanneemt, zodra u door uw wil, uw geloof en uw liefde toelaat dat Ik in u aanwezig ben.
Amen
BD.5200
31 augustus 1951
Aanmaning om het vergankelijke los te laten – Geestelijk bezit
U allen geef Ik een woord van mijn liefde en genade: maak de boeien los die u nog met de aarde verbinden, dat wil zeggen: geef uw ziel de vrijheid zich in het geestelijke rijk te verheffen en laat de aarde achter, doordat u uw gedachten hiervan afwendt, dan trekt de geest in u de ziel in zijn domein en u wint daardoor duizendmaal meer dan u zich ooit op aarde zal kunnen verwerven. Voor u lijkt de aarde met haar materiële goederen nog als iets werkelijks en toch is alles vergankelijk en op dit vergankelijke richt u uw aandacht.
Ik waarschuw u daarvoor uit louter liefde en genade en Ik spoor u aan alleen aan het werkelijke te denken, het de ziel mogelijk te maken het geestelijke rijk binnen te vliegen, wat kan gebeuren zo gauw u uw gedachten van de wereld afwendt. Hebt u eenmaal geestelijk bezit verkregen, dan lokken de aardse goederen u steeds minder aan en het wordt voor u steeds makkelijker ten hogen op te vliegen, maar het eerste loslaten van de wereld zult u zelf uit eigen wil moeten volbrengen, u zult geweld moeten gebruiken dat alleen wilskracht vereist, u voor korte tijd van de wereld terug te trekken en in de stilte te gaan, dat wil zeggen: in uzelf scherp te luisteren en de geest in u daardoor de mogelijkheid te geven zich te uiten.
De wil kan veel, omdat de geest dan helder inziet dat de ziel in de mens zich naar hem toekeert, dat ze zich plaatst onder hem. Maar nooit zult u, mensen de geest in u ertoe kunnen brengen zich te uiten zolang uw gedachten naar de wereld zijn gekeerd, zolang u aan alles aandacht schenkt wat er aards om u heen voorvalt, zolang u nog materieel bent ingesteld.
Daarom roep Ik u woorden van liefde en genade toe: Streef niet naar datgene wat vergankelijk is, maar tracht onvergankelijke goederen voor uzelf te verkrijgen, die alleen de geest in u kan uitdelen, omdat hij een deel van Mij is, van zijn Vadergeest van eeuwigheid, omdat Ik het zelf ben die zich uit door de geest in u, en Ik zelf u waarlijk alleen dat geef wat eeuwig blijft, wat niet onderworpen is aan de wet van de vergankelijkheid en wat door u alleen als rijkdom kan worden gehouden omdat het onvergankelijke schatten zijn, die nooit meer van u kunnen worden afgenomen.
Dit geestelijke bezit zal u steeds gelukkiger maken en voor u tot werkelijkheid worden, zodat u de aarde met haar goederen de rug toekeert, zodat u graag opgeeft wat deel uitmaakt van de wereld, om daar het heerlijkste voor in te ruilen: de goederen die van Mij afkomstig zijn en u voortdurend worden aangeboden, opdat u ervan geniet en naar uw ziel rijp wordt, en met deze goederen werkt, zolang u nog op aarde bent, opdat u uw geestelijke rijkdom vergroot, opdat u uw medemensen gelukkig stemt en tracht hen van de wereld afkerig te maken.
Werk onophoudelijk met de geestelijke schatten en ze zullen zich vermeerderen, ofschoon u er voortdurend van weggeeft. En rijk gezegend zult u binnengaan in het geestelijke rijk, waar u dan pas uw schatten in volle omvang zult kunnen overzien, waar u tot uw eigen vreugde zult kunnen werken en al degenen de hoogste gelukzaligheid zult kunnen bereiden die u met uw geestelijke schatten gelukkig maakt, omdat de liefde u daartoe drijft – de liefde voor Mij en voor het geestelijke dat nog lijdt, dat uw hulp nodig heeft om zalig te worden.
Amen
