Inhoud
BD.4902 Het benutten van de kracht van het goddelijk woord
BD.4904 Aanmaning om standvastig te blijven in het geloof
BD.4907 Het proces van het overbrengen van het woord van boven
BD.4909 “Ik zelf ben het woord” – Evangelie van de discipelen
BD.4913 Tegengestelde ontwikkeling is nooit de wil van God – Herbelichaming – Omgekeerd proces – Hernieuwde kluistering – Lichtwezen
BD.4915 Het verenigen van geest, ziel en lichaam – Strijd tegen materie
BD.4919 Deemoed – Arrogantie – Gevaar
BD.4928 Buitengewone gebeurtenissen – Tekenen van het nabije einde
BD.4932 De wil van God
BD.4936 De geloofskracht van een levend, doch verkeerd geloof
BD.4940 Voorspellingen van de natuurcatastrofe – Dode zones
BD.4942 “Jij bent Petrus, de rots, op jou wil…”
BD.4947 Antichrist – Het geloof is in gevaar
BD.4949 De doeltreffendheid van de genade is afhankelijk van de wil van de mens
BD.4952 Het onbegrensd doen toekomen van genade – Doeltreffendheid
BD.4956 Het afwijzen van de genadegave van God – Duisternis
BD.4957 Liefde voor de wereld – Ziekte – Niemand kan twee heren dienen
BD.4959 Leed is een bewijs van Gods liefde – Louteringsvuur
BD.4961 De liefde tot God en de naaste
BD.4963 Woorden van liefde – Woorden van wijsheid – Het onderrichten – Kritiek bij publicatie
BD.4965 De wil van de tegenstander van God om te vernietigen – Het gekluisterde geestelijke – Mens
BD.4966 De kracht van het geloof is genade, die echter pas werkzaam wordt door de wil
BD.4969 Licht – Schaduw van de dood – Verblindend licht – Ziekte en leed zijn hulp van God
BD.4970 Belichaamde lichtwezens zonder herinnering aan vroeger – De voorloper
BD.4971 Het onderzoeken van geestelijke leringen die van elkaar afwijken
BD.4977 Valse christussen en valse profeten
BD.4978 Tien geboden – Eerste en tweede gebod
BD.4979 Derde, vierde, vijfde en zesde gebod
BD.4980 Dogma: Maria hemelvaart
BD.4982 Zevende en achtste gebod
BD.4983 Negende en tiende gebod
BD.4985 “Verlos ons van alle kwaad”
BD.4990 Liefde – Het ontvangen van kracht – De liefde is bekoeld – Ernstige aansporing
BD.4993 Geestelijke dwang – Dogma
BD.4994 De bezorgdheid van de Vader om Zijn kinderen
BD.4995 Kindschap Gods
BD.4996 Kwade machten worstelen heviger om de ziel voor het einde
BD.4997 De dood is overwonnen
BD.5000 Het gaat om het eeuwige leven*
– * –
BD.4902
23 mei 1950
Het benutten van de kracht van het goddelijk woord
Versterk u met mijn woord dat voor u lafenis zal zijn in tijden van grootste nood, zoals het u echter ook tevoren al kracht en versterking oplevert voor uw wil en uw geloof. Neem in overweging dat mijn woord een rechtstreekse schenking is van Mij aan u en dat mijn gave waarlijk de grootste doeltreffendheid moet hebben. Denk er verder aan dat Ik zelf met mijn woord bij u ben, dat u de eeuwige Liefde zelf opneemt in uw hart als u mijn woord in ontvangst neemt. U benut de kracht van mijn woord veel te weinig, daar u anders nooit zwak en moedeloos zou kunnen zijn, daar er anders geen zorg op u zou drukken en u steeds vrolijk en monter uw weg over de aarde zou kunnen gaan. U geeft u veel te weinig over aan de werking van mijn woord. U verdiept u niet graag in de betekenis van het woord. U dwaalt met uw gedachten zo vaak af naar de aardse wereld, die u geenszins hoefde te beangstigen als u maar uw geloof zou versterken, waartoe mijn woord u helpt.
Verdiep u herhaaldelijk in mijn woord en laat Mij zo tot u spreken in elke noodsituatie van uw leven, in zowel blijde als in trieste uren. Mijn woord straalt een kracht in u uit, die u alles zal laten verdragen of zacht zal laten voelen wat op u drukt. Maak uw hart steeds bereid om Mij op te nemen, die in het woord bij u wil komen om u te sterken en te troosten. Voortdurend wil Ik met mijn liefde bij u zijn. Maar als u de deur van uw hart voor Mij sluit doordat u zich op de wereld richt, zult u ook zwak zijn en blijven omdat er vanuit de wereld geen kracht stroomt die uw ziel verkwikt. Alleen mijn woord is spijs en drank voor uw ziel. Mijn woord is het ware voedsel, dat u voortdurend de ziel moet toevoeren als u ook Mij met het woord in u wilt opnemen. Maar mijn woord opnemen betekent niet het alleen maar te lezen of met de oren in ontvangst te nemen, want dan zult u geen kracht voelen. Dan zal het werkeloos blijven, want dan zijn het slechts dode letters waarin Ik nooit kan zijn.
Verbind u in gedachten innig met Mij en begeer Mij te horen. En laat Me dan tot u spreken en u zult mijn aanwezigheid bespeuren aan de kracht die u met elk woord van Mij toestroomt. U zult voelen dat Ik tot u spreek en u zult gelukkig zijn, want het besef van mijn tegenwoordigheid vervult u met rust en vrede, met een innerlijke gelukzaligheid, die u alles zal laten verdragen wat ter wille van uw ziel en ook ter wille van de medemensen over u is toegelaten. Verdiep u in mijn woord en de werking van mijn woord zal niet uitblijven.
Amen
BD.4904
24 mei 1950
Aanmaning om standvastig te blijven in het geloof
Alles zal u vergolden worden wat u om mijnentwil zult moeten verduren. Blijf daarom standvastig en denk er steeds aan dat wel het lichaam van u kan worden afgenomen, maar niet de ziel, dat men wel het lichaam kan doden, maar de ziel de dood niet ondergaat door haar vijanden. Blijf standvastig in het geloof in Mij als Gods Zoon en Verlosser van de wereld, want dit geloof wil men van u afnemen men wil Mij wegdringen uit de gedachten der mensen en dit bereiken door brutale maatregelen die heel geëigend zijn hen die zwak van geloof zijn aan het wankelen te brengen.
Doch vertrouw dan op Mij, die u bijsta in elke aardse nood en u ook tegen die maatregelen kan beschermen als Ik het voor goed houd. Versterk uw geloof, laat het zo standvastig worden dat u er u niets van aantrekt wat de wereld u aan wil doen. Denk aan mijn woorden: Ik wil u alles vergelden wat u om mijnentwil zult moeten lijden. Als uw geloof sterk is, raken de maatregelen van de aardse machthebbers u niet, ze maken u niet bang, omdat u in Mij uw Heer ziet, die Zijn kinderen in liefde met zorgen omringt en hen behoedt voor de vijand van hun ziel.
Door hem aangespoord, zal de wereld u erg in het nauw brengen, maar u zult haar kunnen weerstaan als u zich maar Bij Mij aansluit, als u Mij in de strijd tegen de vijand naar u toe trekt, die waarlijk aan uw zijde strijd, om ook de zege te behalen over hem. U zult hem niet mogen vrezen en openlijk van Mij en mijn naam getuigenis moeten afleggen, u moogt niet zwijgen, want u moet spreken waar men Mij wil doodzwijgen.
Ik heb u nodig, opdat u van Mij zult getuigen wanneer de mensen vrezen Mij te belijden. Dan moet u luide mijn werken in u en bestemd voor u verkondigen, dan zult u hun het bewijs moeten leveren wat standvastigheid in het geloof vermag, u moet niet vrezen voor uw leven, dat geen waarde heeft als u, uw ziel verkoopt, u moet integendeel ook bereid zijn uw leven te geven en het inruilen tegen een heel wat heerlijker leven in het geestelijke rijk.
Maar pas als het mijn wil is, wordt u van de aarde weggeroepen, want tegen mijn wil in zal men u geen leed kunnen berokkenen. En daarom roep Ik u toe: Houd vol en blijf standvastig tot aan het einde – geloof in mijn belofte dat Ik kom in de grootste nood om u te redden en u tot me te roepen, weg uit de plaats van verderf, uit het rijk van de duivel.
Verwacht Mij en vrees niet, want mijn woord zal worden vervuld als de tijd daar is. En Ik laat de mijnen waarlijk niet in handen van mijn tegenstander vallen. Ik kom u halen om u te brengen in een rijk van vrede, en zalig zullen wezen die sterk zijn en volharden tot aan het einde.
Amen
BD.4907
1 juni 1950
Het proces van het overbrengen van het woord van boven
Neem mijn woorden aan als zuiverste waarheid en herken Mij ook steeds als de bron en verspreider van datgene wat in het dictaat tot u komt. Kijk naar de aard van het neergeschrevene. Zie, dat het woord voor woord ontstaat, maar dat er tevoren in uw gedachten geen zin wordt gevormd. Dit kenmerk moet u elke twijfel ontnemen, zodra dit in u opkomt.
De werking van gedachten is niet te vergelijken met deze manier van opschrijven, omdat gedachten meestal een richting opgaan die de wil van de mens ze voorschrijft. Dat wil zeggen: de mens zelf stelt zich een onderwerp voor de geest, voordat hij verstandelijk, door ijverig na te denken, zich ermee bezighoudt, terwijl een geestelijk dictaat, een echte bekendmaking van boven, een dergelijk nadenken uitschakelt, omdat het onderwerp de mens onbekend is en in zekere zin pas wordt gegeven bij het begin van het schrijven van het dictaat. Dat nu de mens gedurende het schrijven al denkend kan begrijpen, is nog geen reden te veronderstellen dat hij zelf denkwerk verricht. Integendeel, hij ontvangt eerst wat hij neerschrijft.
De mens die Mij oprecht wil dienen, plaats Ik voor geloofs- en wilsproeven. En Ik zal hem steeds weer aan verzoekingen blootstellen, waarbij hij zich moet waarmaken. Dat wil zeggen: hij moet zich daarbij steeds weer in vrije wil op Mij richten, wil hij de geloofsproeven doorstaan. Maar de kracht van mijn woord beschermt hem tegen verzaking, zodra hij zich aan de uitwerking ervan overgeeft. Maar steeds weer komt bij u de vraag op, wat u dan wel als mijn woord zult kunnen beschouwen.
Ik spreek steeds tot u, wanneer u Mij wilt vernemen. Dit alleen is doorslaggevend: of het verlangen van uw hart het vernemen van mijn stem geldt. Zodra u Mij zult willen horen, spreek Ik ook tot u. De gedachte dat Ik Mij zou kunnen terugtrekken en u mijn kracht onthouden, is verkeerd. Want Ik weet waar uw hart naar verlangt en waarover u kennis begeert. En dus antwoord Ik u ook op onuitgesproken vragen, en dit echt alleen naar waarheid. Maar of u het antwoord ook juist begrijpt, of u deze opneemt overeenkomstig de waarheid of zelf een andere uitleg geeft, staat u volkomen vrij, maar moet steeds in aanmerking worden genomen.
Mijn woord is eeuwige waarheid. Maar wie zal het u verhinderen, als u voor uzelf mijn woord naar believen uitlegt, omdat de wil u ertoe aanzet? Toch blijft mijn woord onveranderd in zijn betekenis. En u zult zelf ook de juiste betekenis en de zin ervan leren begrijpen en inzien dat u alleen de zuiverste waarheid werd overgebracht en dat u alleen in ontvangst nam wat u door mijn liefde is toegekomen. Want Ik bescherm allen tegen dwaling, die Mij willen dienen en van goede wil zijn.
Amen
BD.4909
4 juni 1950
“Ik zelf ben het woord” – Evangelie van de discipelen
Verdiep u in het evangelie dat Ik u van boven doe toekomen en u zult inzien dat dit hetzelfde is als dat mijn discipelen hebben neergeschreven die dat deden in mijn opdracht. Steeds ben Ik het die tot u mensen spreekt als u mijn woord in ontvangst neemt, waar het ook is. Ik heb door mijn leerlingen tot de mensen gesproken en spreek ook nu nog, omdat mijn liefde niet beperkt is en bijgevolg ook mijn woord niet beperkt. Dus de uitstraling van mijn liefde die door mijn woord tot uitdrukking komt, houdt nooit op, wat voor u mensen wel begrijpelijk zal zijn wanneer u weet wat mijn woord oorspronkelijk is.
Ik zelf ben het woord. En dat moet voor u al het bewijs zijn dat Ik Me niet heb vastgelegd in letters en dat mijn woord altijd en eeuwig aan het geestelijke wordt toegezonden dat zich als mens op de aarde heeft belichaamd. Wel blijft mijn woord eeuwig hetzelfde omdat het als de enige waarheid van Mij uit nooit kan worden gewijzigd, maar u mensen verandert het door uw wil. U geeft mijn woord een andere betekenis zolang u nog niet door de geest verlicht bent. En alleen daarom moet Ik steeds weer mijn zuivere woord naar de aarde leiden, opdat mijn woord vervuld zal worden: hemel en aarde zullen vergaan, maar mijn woord blijft bestaan in alle eeuwigheid. Mijn woord, het zuivere evangelie uit de hemelen dat voor u steeds weer getuigenis aflegt van Mij en mijn liefde.
Zolang u mensen nog onvolmaakt bent, zult u niets volmaakts laten zoals het is. Veeleer zult u het steeds proberen te veranderen, juist door uw onvolmaaktheid. Dit is een natuurwet, dat niets zo zuiver blijft bewaard zodra het in een onzuivere omgeving komt. En de menselijke wil is veel meer op het onvolmaakte gericht en zal steeds omlaag trachten te trekken wat boven hem staat. Toch is het de vrije wil die van Mij uit onaantastbaar blijft, zodat het dus onvermijdelijk is dat Ik mijn leer nooit zuiver kan behouden. Maar steeds weer zend Ik de zuivere leer naar u die daarnaar verlangt.
Nooit zullen mensen zich de misvormingen van mijn oorspronkelijk zuivere leer bewust zijn, die niet zelf het diepste verlangen naar de waarheid hebben. Anders zou de dwaling niet zo verbreid zijn. En dezen nemen ook niet aan wat hun in liefde door Mij wordt aangereikt, want ze zijn blind van geest. Ze houden zich aan de letter en zijn onaangeraakt door de geest van mijn woord. Nooit zal Ik tot het uiterste gaan en nooit zal Ik ophouden de mensen de uitstraling van mijn eeuwige liefde te doen toekomen. En daarom zal Ik nooit ophouden zelf in het woord tot de mensen af te dalen, wat Ik u heb beloofd met de woorden: Ik blijf bij u tot aan het einde der wereld.
Wanneer Ik dus zelf bij u vertoeven wil, dan zult u Mij ook moeten kunnen vernemen. Want Ik ben leven, Ik ben kracht en dus ook het woord van eeuwigheid dat leven en kracht, licht en liefde tot uitdrukking brengt. Voor u mensen wil Ik niet de verre God zijn die u in Mij ziet. Ik wil voor u een Vader zijn, steeds dichtbij en altijd bereid u woorden van liefde te geven als u ze zult willen vernemen. Zoals Ik eens tot de mensen heb gesproken toen Ik op aarde wandelde, zoals Ik tot mijn discipelen sprak na mijn hemelvaart, in welke Ik in de geest verder werkte zoals tevoren op aarde, zo wil Ik ook steeds tot de mensen spreken als tot mijn kinderen. Ik wil hun woorden van liefde en wijsheid overbrengen om Mij aan hen bekend te maken als God, Schepper en Vader van eeuwigheid. En daarom zal Ik nooit ophouden in het woord bij mijn mensenkinderen te zijn. En Ik zal hun toch alleen hetzelfde overbrengen wat ook mijn leerlingen als evangelie van Mij hebben ontvangen, omdat het de zuivere waarheid is die behouden moet blijven, ook wanneer hemel en aarde vergaan.
Amen
BD.4913
11 juni 1950
Tegengestelde ontwikkeling is nooit de wil van God – Herbelichaming – Omgekeerd proces – Hernieuwde kluistering – Lichtwezen
Een omgekeerd proces vindt nu plaats, wel op gang gebracht door mijn wil, maar door menselijke wil zelf beschikt. Het kan als een daad van tegengestelde ontwikkeling worden gezien wanneer al het als mens belichaamde geestelijke weer in de vaste materie wordt gekluisterd, dus als een daad die mijn wil teweegbrengt, terwijl Ik toch alleen volgens mijn ordening van eeuwigheid een voortschrijdende ontwikkeling bevorder. Maar ook deze daad kan hetzelfde principe laten zien dat op mijn ordening is gebaseerd. Want het geestelijke is door menselijk willen al in de diepte gevallen, waaruit Ik het weer over een langdurige weg omhoog leid. Er heeft zich dus een terugval voorgedaan, echter niet door mijn wil maar door menselijk willen, terwijl mijn wil weer de positieve ontwikkeling mogelijk maakt en er dus een nieuw genezingsproces begint na het einde van deze aarde; een genezingsproces dat onnoemelijk smartelijk is en waaraan geen einde lijkt te komen en wat toch het enige middel is om het gevallene weer te helpen opwaarts te gaan.
Wat mijn verlossingswerk dus niet heeft volbracht moet dit proces tot stand brengen. Wat gemakkelijk mogelijk was moet uitermate moeizaam worden bevochten omdat het streven er niet op gericht was: de verlossing uit de vorm, het vrij worden van het geestelijke en het opwekken uit de nacht naar het licht. Ik heb het de mensen gemakkelijk gemaakt door mijn kruisdood, maar de mensen namen mijn gave van genade niet aan. Ik heb het leed op mijn schouders genomen, maar zij wezen mijn hulp af en daarom moeten zij het leed zelf op zich nemen en eindeloos lange tijd dragen. Ze waren al ver boven en stortten zichzelf in de diepte. En mijn liefde en erbarmen verschaft hun nieuwe mogelijkheden om de hoogte weer te bereiken.
In een reusachtige tempo heeft het proces van de positieve ontwikkeling zich weer in omgekeerde richting afgespeeld. De mens is na alle voorafgaande trappen van ontwikkeling in de korte tijd op aarde in vrije wil teruggevallen en weer daar terecht gekomen waar hij ondenkbaar lange tijd geleden was: bij de materie waar hij met al zijn zinnen naar streeft en die dus ook zijn lot zal zijn. Doch steeds moet duidelijk worden gemaakt dat mijn wil nooit deze achteruitgang heeft veroorzaakt. Integendeel, de menselijke wil zelf. En mijn wil grijpt nu pas in doordat hij dit tegengaat en nu de vaste materie die dit gevallene bevat een dienende bestemming toewijst, opdat het geestelijke weer stap voor stap omhoog klimt. Echter in gebonden wil, omdat het anders niet mogelijk zou zijn.
En bijgevolg wordt mijn wil weer kenbaar en dus ook, dat van Mij uit alleen een positieve ontwikkeling wordt begunstigd, maar dat van elke negatieve ontwikkeling de menselijke wil de beweegreden is. Daarom is de gedachte absurd dat iets dat al rijp is geworden een teruggang in ontwikkeling meemaakt door mijn wil, dat dus een wezen dat zich al uit het materiële omhulsel heeft bevrijd en binnengegaan is in geestelijke sferen door mijn wil weer een lichamelijk omhulsel krijgt dat tegelijkertijd het bewustzijn van vroeger van het wezen afneemt en het opnieuw een wilsproef moet afleggen, die het dus al eenmaal had doorstaan, maar nu evenwel zou kunnen falen in vrije wil. Om zich positief te kunnen ontwikkelen heeft zo’n ziel die de wilsproef heeft doorstaan geen nieuwe belichaming als mens nodig, daar er in het geestelijke rijk veel gelegenheden zijn steeds volmaakter te worden. Maar heeft een ziel de wilsproef niet doorstaan, dan wordt ze nog veel minder op de aarde teruggeplaatst, omdat dit terugplaatsen dan door mijn wil zou moeten plaatsvinden, maar nu een handeling tegen mijn eeuwige ordening in zou zijn, omdat van Mij uit alleen voortdurende vooruitgang, maar geen stilstand of achteruitgang wordt begunstigd.
Is daarentegen de daad van belichaming van een ziel op de aarde door mijn wil toegelaten, dan beoogt hij niet het bereiken van een verzuimde graad van rijpheid, maar alleen het vervullen van een nieuwe missie ten behoeve van de zich in geestelijke nood bevindende mensheid, dat het wezen wel een hogere graad van rijpheid kan opleveren, maar zulks niet als beweegreden heeft. Zielen die zich op aarde belichamen kunnen wel al een zekere graad van rijpheid hebben wanneer ze van andere sterren komen om op aarde tot de hoogste rijpheid te komen. Voor deze zielen betekent het echter geen terugplaatsing in een al overwonnen stadium, wat echter het geval zou zijn als een ziel die al eens bewoner van de aarde was, uit het geestelijke rijk weer naar de aarde teruggeplaatst zou worden met het doel van een positieve ontwikkeling. Tevens zou het voor zo’n ziel niet tot zegen zijn, daar haar de herinnering aan vroeger zou zijn afgenomen en ze bijgevolg de vroeger verkregen inzichten niet zou kunnen benutten maar uit vrije wil – net als de eerste keer – zou moeten beslissen wat toch ook naar een algehele val naar beneden zou kunnen leiden.
Wie er echter naar streeft opwaarts te gaan vindt ook in het geestelijke rijk voldoende gelegenheid hogerop te komen. Wie aanstuurt op de aarde is nog in haar ban en wordt van Mij uit nooit teruggeplaatst. Wie zich echter in het licht bevindt en uit liefde voor het niet verloste naar de aarde wil afdalen, hem wordt deze herbelichaming toegestaan, maar die kan nooit of te nimmer een terugzinken naar de diepte tot gevolg hebben, omdat de ziel van boven komt en ondanks het niet kennen van haar herkomst voldoende kracht bezit om weerstand te bieden aan alle verleidingen op aarde. Want een wezen van het licht laat Ik nooit meer vallen. Het zal altijd zijn missie volbrengen, ofschoon het ook steeds handelt in vrije wil en op aarde leeft. Maar zijn wil is en blijft op Mij gericht, omdat het ook de liefde in zich heeft die Mij herkent en eeuwig niet meer wil verliezen.
En zo zal wat opwaarts wil gaan eeuwig door Mij worden bijgestaan; wat naar de diepte verlangt zal door Mij niet worden gehinderd. Maar steeds is mijn grondbeginsel de positieve ontwikkeling, dat ook altijd zal worden onderkend door diegenen die er naar streven opwaarts te gaan. Wat daarom opwaarts leidt, is mijn wil; elke teruggang echter is de wil van de mens die niet door Mij in zijn vrijheid wordt aangetast.
Amen
BD.4915
16 juni 1950
Het verenigen van geest, ziel en lichaam – Strijd tegen materie
De grootste bevrediging en het zekerste gevoel van geborgenheid aan het hart van de Vader liggen in het inzien van de waarheid uit God. Want wie God heeft leren kennen door het overbrengen van de waarheid, is in zijn geest al met Hem verbonden. Hij voelt zich als een deel van Hem en naar de ziel daarom vrij en onbezorgd, ofschoon het lichaam nog aards is gebonden. Dus kan de mens naar zijn lichaam nog wel lijden, maar steeds alleen dan, wanneer hij de terechtwijzingen van de ziel geen gehoor schenkt, wanneer de aarde hem soms nog belast en hij tracht haar het hoofd te bieden in plaats van de ziel te raadplegen, dat wil zeggen zich serieus afwendt van wereldse gedachten en hulp in de nood zoekt bij de ziel, die hem dan de ongegrondheid van aardse zorgen toont en hem naar de goddelijke liefde verwijst, die steeds helpt waar de hulp gelovig wordt verwacht. Want de ziel heeft het inzicht en kan zich niet alleen handhaven met haar weten, waar de gedachten van de mens nog naar buiten zijn gericht in plaats van naar binnen. Het gevoel van geborgenheid doet zich dadelijk voor wanneer de mens de eenzaamheid zoekt en de verbinding met God tot stand brengt. Een verbinding die wel dadelijk door de ziel wordt verzorgd, maar waar de mens zich niet bewust van is zolang zijn gedachten afdwalen. Sluit hij zich echter bij de ziel aan, dan kan ze hem dadelijk de vrede en de rust verschaffen die ze zelf bezit door het inzicht in de eeuwige waarheid. Want de ziel is verenigd met de geest in haar, die een deel is van de geest van de Vader van eeuwigheid. Waar geest en ziel al één zijn, is de mens alleen naar het lichaam nog in nood, zolang, tot ook dat zich bij de geest en de ziel aansluit. Maar daar de mens midden in het leven staat is hij voortdurend blootgesteld aan benarde toestanden van buitenaf, die echter alleen ten doel zullen hebben, dat ook het lichaam zich naar vermogen vergeestelijkt, dat het bewust de juiste verhouding tot de materie aanneemt. Dat het niet haar slaaf, maar haar meester wordt. De mens mag zich niet laten verontrusten door zaken die alleen zuiver werelds zijn. En daarom moet hij steeds weer strijden met wat hem voortdurend in het nauw zal brengen en wat hij moet overwinnen, doordat hij zich er van afwendt, de blik naar boven richt en God tot de inhoud van zijn gedachten maakt. Dan wijkt alles wat hem bezwaart van hem. Dan ervaart hij de macht en kracht van God en hij voelt zich onder Zijn hoede geborgen. Dan wijken ook alle schaduwen van wereldse zorgen. Dan vertrouwt hij zich toe aan Zijn liefde en genade en hij vindt rust in God.
Maar de waarheid moet al op hem hebben ingewerkt. Hij moet God hebben herkend en Hem liefhebben, omdat anders de ziel zich niet met de geest zou kunnen verenigen en dan het lichaam de ziel meetrekt in de aardse strijd. Daarom is het eerste doel van de mens in de waarheid te staan, omdat dan op een juist herkend Wezen wordt aangestuurd en het bewuste aansturen op God de vereniging van geest en ziel tot gevolg heeft.
Amen
BD.4919
22 juni 1950
Deemoed – Arrogantie – Gevaar
De deemoedige schenk Ik mijn genade, de verwaande onttrek Ik haar – want de verwaandheid verstikt de liefde, terwijl de deemoed liefde wekt. En daarom komt ook de deemoedige mijn hele liefde toe die hem nu met genade zonder mate overstelpt. Voelt de mens liefde in zijn hart voor zijn medemens, dan kan hij tegenover hem niet aanmatigend zijn, maar beschouwt hem als zijn broeder en hij is hem van dienst uit liefde. Daarom zal ook de deemoedige werken van naastenliefde verrichten waarvoor Ik hem zegen en beloon – weer met mijn liefde en genade.
Wie arrogant is, diens hart is hard en gevoelloos, hij is niet behulpzaam, maar hij wil heersen en wordt daarom door Mij niet aangezien, omdat dit gevoel – de begeerte om te heersen – aanleiding was van de afval van weleer van Mij, die alleen door diepe deemoed tegenover Mij kan worden goedgemaakt, bijgevolg de deemoed ook terugkeer naar Mij betekent.
Het geestelijke was diep gezonken door arrogantie – in het stadium als mens heeft het echter weer een bepaalde hoogte bereikt, waarbij nu echter het grootste gevaar bestaat weer in hoogmoed te vervallen, zichzelf iets aan te matigen, wat tegenover de medemens tot uitdrukking komt in liefdeloosheid. Dat de mens zich door de hoogmoed ook van alle hulpmiddelen berooft om opwaarts te klimmen, dat hij daardoor mijn genade verspeelt, is het grootste gevaar, waarop Ik u steeds opmerkzaam maak, opdat u niet weer in de diepte stort door eigen schuld. Alles wat verwaand is, hoort nog bij mijn tegenstander, die volhardt in de grootste weerstand tegen Mij en meent Mij ten val te kunnen brengen. Als eens de hoogste lichtdrager werd hij tot mijn tegenstander, omdat hij zich boven Mij verhief – hij geloofde zich boven Mij te kunnen stellen en stortte zo in de diepste afgrond.
De verwaandheid is de eerste schrede naar een bodemloze val, de deemoed daarentegen de ladder die omhoog leidt, de zekerste brug naar Mij – want wie Ik mijn genade schenk, bereikt zeker zijn doel, omdat mijn genade hulp betekent, mijn bijstand en mijn leiding.
Denk aan uw zonde van weleer, die u van Mij scheidde, denk aan mijn overgrote liefde, die u tot Mij wil trekken – denk aan uw zwakheid en onvolmaaktheid en denk aan de grote afstand waarin u zich bevindt, dan zult u in diepste deemoed uw hoofd buigen en verlangend uw handen naar Mij uitstrekken en dan pak Ik u vast met mijn liefde en genade en geef u alles wat u nodig hebt om de afstand tot Mij te verkleinen – om tot Mij te komen van wie u eens bent uitgegaan.
Doch wee, wanneer u zich nooit bewust wordt van de afstand tot Mij, wanneer u meent te verheven te zijn om tot Mij te bidden in diepste deemoed – dan kan er geen genade tot u komen, dan bent u nog in de macht van hem die u ten val bracht, dan kunt u nooit vrij worden van de zonde van arrogantie van weleer, want zonder mijn genade kunt u nooit ofte nimmer zalig worden.
Amen
BD.4928
9 juli 1950
Buitengewone gebeurtenissen – Tekenen van het nabije einde
Alles wijst op het einde en wanneer u mensen acht slaat op de gebeurtenissen om u heen zult u ook erkennen dat Ik door deze tot u spreek, dat Ik u door deze wil wijzen op het einde en op uw missie om leider in de laatste geloofsstrijd te zijn. Ik wil uw geloof versterken door mijn woord, maar Ik wil ook uw medemensen helpen om te geloven die het niet kunnen vinden of te zwak zijn om er voor op te komen. Ik wil op iedere mogelijke wijze tot u allen spreken opdat u niet faalt in de laatste strijd op deze aarde. Ik houd altijd rekening met de omstandigheid dat u in een bovenmate materiële wereld leeft, dat u weinig verbinding heeft met het rijk waaruit de waarheid komt. Dat het voor u veel moeilijker is te geloven omdat u Mij niet meer voldoende levend in het hart draagt, doordat u zo ver afstaat van Jezus Christus. Daarom kunt u maar weinig kracht ontvangen omdat u niet gelooft, de u gezonden waarheid uit het geestelijke rijk niet aanneemt en de leermeesters, die mijn dienaren zijn, geen geloof schenkt.
Desondanks wil Ik u niet laten vallen en benader u steeds weer met aanwijzingen over het einde, met visioenen van zieners die openbaar gemaakt worden, met voorspellingen van profeten waarvan ook zij die weinig weten willen van het einde en het laatste gericht zullen horen. Ik weet ook van het worstelen van veel mensen om het geloof, en ook dezen wil Ik een teken geven dat hen niet tot geloven zal dwingen. Alleen met het doel bij de mensen hun achterdocht op te wekken en ze te laten nadenken, laat Ik zulke ongewone eindtijd verschijnselen gebeuren. Want zodra zij ernstig nadenken kan Ik hen door mijn woord nader komen en hen naar waarheid onderwijzen. Pas dan stellen zij zich open voor mijn woord, wanneer dit hun duidelijk gemaakt wordt als kennelijke werkzaamheid van mijn geest. Want de zuivere waarheid kan Ik hun alleen geven door mijn woord. En alleen door dat woord uit den hoge kan hun bewezen worden wat hun ongeloofwaardig voorkomt, wat ook niet door tekenen bewezen wordt omdat zoiets alleen het verstand van de mens maar niet zijn hart aanspreekt. Steeds moet u mensen weten dat u zich in de eindtijd bevindt, dat steeds meer tekenen zullen komen die niet meer aards verklaarbaar zijn en duidelijk op een andere wereld wijzen. Wie ze als zodanig erkent zal daaruit zegen trekken, wie er echter aan voorbij gaat zal het einde moeten vrezen, want het brengt zijn verderf.
Amen
BD.4932
12 juli 1950
De wil van God
U, mensen moet eerst mijn wil kennen, opdat u er dan naar leven kunt om zalig te worden. Mijn wil moet u worden kenbaar gemaakt, en om die reden moet u mijn woord ook aanhoren, dat u duidelijk en begrijpelijk mijn wil onthult. Mijn woord maakt u bekend met mijn gebod van de liefde, met al uw plichten tegenover Mij en uw medemensen. Mijn woord geeft u opheldering over uw afstand van Mij die u zelf moet verminderen. Mijn woord brengt u op de hoogte van mijn liefde, genade en erbarmen, van mijn wijsheid en almacht, zodat in u de vlam van de liefde kan ontbranden zodra u maar een hart hebt dat bereid is lief te hebben.
Mijn woord stelt u ook uw medemensen als mijn kinderen voor en om die reden moet u hen als broeders en zusters tegemoet treden aan wie u ook uw liefde moet schenken, wilt u mijn wil vervullen. Mijn woord vermaant en waarschuwt u en maakt u opmerkzaam op de gevolgen van een verkeerde levenswandel – een levenswandel in liefdeloosheid – in het niet in acht nemen van mijn geboden. Mijn woord moet u dus aannemen als u zalig wilt worden. Maar in welke vorm mijn woord tot u komt moet u aan Mij overlaten. U behoeft alleen maar bereid te zijn het aan te nemen als Ik het u aanbied, want alleen door mijn woord kunt u mijn wil te weten komen en alleen door het vervullen van mijn wil zalig worden.
Amen
BD.4936
16 juli 1950
De geloofskracht van een levend, doch verkeerd geloof
Er zijn maar weinig mensen die vast staan in het juiste en ware geloof, dus een geloof dat ook overeenkomt met de waarheid. Toch waardeer Ik ook het geloof van hen die niet in de waarheid onderricht zijn, die ook echt geloven in datgene wat hun geleerd werd, die uit liefde tot Mij en hun naaste een levend geloof hebben verkregen dat zij niet opgeven omdat zij dan bang zijn te zondigen. Zij vertrouwen dus op Mij en zijn er van overtuigd dat Ik hun bede verhoor.
Dus ook een onjuist geloof zal Ik niet beschamen, waaruit blijkt, dat zij die een verkeerd geloof hebben, ook op grond van hun geloof – buitengewone hulp kunnen ondervinden – waaruit dan echter niet de waarheid van dat wat door hen geloofd wordt, moet worden afgeleid, maar dat er alleen de kracht van een levend geloof door ervaren kan worden. Toch probeer Ik hen die een onjuist geloof hebben de zuivere waarheid te doen toekomen, die ze eens moeten aannemen – is het niet al op aarde dan in het hiernamaals, want de waarheid is absoluut noodzakelijk om zalig te worden.
Maar het zal veel moeilijker zijn bij hen de waarheid ingang te doen vinden, omdat de verkeerde leerstellingen te diep in hen geworteld zijn – en mijn tegenstander steeds weer nieuwe dwaalleren met de waarheid probeert te vermengen – wat hem ook des te makkelijker lukt, hoe meer de mensen blindelings geloven, dat wil zeggen: niet nadenken over de hun gebrachte geestelijke leringen.
De liefde echter is beslissend – want de liefde verlicht de geest. En in een liefdevol mens zullen vroeg of laat vanzelf bedenkingen opkomen – twijfel aan datgene wat als zuivere waarheid wordt voorgesteld. En daarom is de mens die in de liefde leeft vaak kritisch, maar daardoor maakt hij zich het makkelijkste los van verkeerde geloofsleren. Ofwel het geloof van degene die verkeerd gelooft, wordt door de liefde zo levend dat hij in Mij het liefdevolste en machtigste Wezen ziet voor wie niets onmogelijk is – en hij daaruit ook het diepe geloof in de wonderkracht van bepaalde zaken opbrengt, dat Ik dan ook niet beschaam ofschoon zijn geloof van de waarheid afwijkt, en er nooit een leer mijn toestemming kan krijgen die de mensen op dwaalwegen leidt.
Voor Mij is wel alles mogelijk, doch alleen de kinderlijke liefde en het onbegrensde vertrouwen van een mens op mijn hulp spoort Mij aan, die hem ten deel te laten vallen – omdat Ik u, mensen de belofte gegeven heb, dat Ik een vast geloof niet te schande zal laten worden dat Ik u alles geef waarom u vraagt, als u in geest en in waarheid bid – en een vast, onwrikbaar geloof is ook de waarborg voor een gebed in geest en in waarheid.
Amen
BD.4940
21 juli 1950
Voorspellingen van de natuurcatastrofe – Dode zones
Aan het laatste einde gaat een geweldige gebeurtenis vooraf die alle mensen die het overleven te denken moet geven. Het zal een voorteken zijn van het einde. Een verwoesting in het klein vergeleken bij het laatste werk van vernietiging van deze aarde, maar ook van een omvang zoals de mensheid nog niet heeft meegemaakt zolang de aarde bestaat. Het is een natuurgebeuren dat alle mensen die erdoor worden getroffen of ervan horen in beroering zal brengen. Want de gevolgen van het gebeuren zijn te geweldig om onopgemerkt te kunnen blijven.
Er zullen, wat men noemt, dode zones op het land ontstaan die helemaal geen leven laten zien omdat de uitwasemingen der aarde op deze plaatsen elk leven verstikken. Er zal een duidelijk inwerken van natuurkrachten waar te nemen zijn, zodat dit verschijnsel niet aan menselijke invloed kan worden geweten, omdat Ik zelf Me door deze gebeurtenis wil openbaren, om de mensen het nabij zijnde einde dat zieners en profeten voortdurend in mijn opdracht verkondigen ook geloofwaardig te maken.
Er staat de mensen opnieuw leed te wachten. En dit leed kan hun niet bespaard blijven zolang ze nog de wereld haar tol betalen en aan Mij slechts zijdelings aandacht schenken. Ze moeten Mij zoeken opdat Ik me kan laten vinden. En dat kan alleen maar een gebeurtenis tot stand brengen die niet meer als werk van mensen kan worden verklaard. Ze moeten er een hogere Macht achter voelen en zich in hun aardse nood aan deze Macht toevertrouwen. Maar daarom moeten ze ook aan deze Macht zijn overgeleverd, om tot Haar hun toevlucht te nemen uit eigen aandrang. Ze moeten aards zonder hulp zijn om de hulp van boven duidelijk te bespeuren.
Daarom zal er een geweldige storm opsteken die alles ontwortelt en de lucht injaagt. De aarde zal splijten en van boven tot onder zullen de mensen aan de elementen zijn overgeleverd, waartegen ze niet meer kunnen opboksen omdat hun kracht niet toereikend is. Een ondraaglijke hitte zal de mensen ook tevoren al onbekwaam maken. En suf en onverschillig houden ze de eerste verschijnselen in de natuur bij, tot ze dan hun ernstige toestand inzien en nu bijna met bruut geweld voor hun leven strijden dat ze vrezen te verliezen.
En Ik zal al diegenen die van goede wil zijn bijstaan in hun nood. Ik zal hun inzicht geven, opdat ze mijn heersen en werkzaam zijn in al het gebeuren zien en vanuit dit inzicht ook hun medemensen onderrichten en hen toespreken zich tot Mij te richten, en zij hun van mijn liefde, wijsheid en almacht verkondigen opdat ze naar Mij roepen als ze in gevaar zijn.
En Ik wil hun Leider zijn. Door alle nood heen zullen gered worden die in Mij geloven en Mij willen dienen in de laatste tijd voor het einde. Want na dit gebeuren volgt ook in korte tijd de ondergang van de oude aarde, zoals het geschreven staat.
Maar de mensen moeten deze ondergang niet onvoorbereid meemaken. En daarom laat Ik er een schaduw aan voorafgaan. Een laatste aanwijzing die moet worden geloofd opdat de mensen niet het eeuwige verderf ingaan, opdat ze zich in veiligheid kunnen brengen als ze hun wil maar op de juiste manier gebruiken.
Amen
BD.4942
24 juli 1950
“Jij bent Petrus, de rots, op jou wil…”
Ik heb op aarde wel een kerk gesticht, maar geen organisatie gewild.
Dit zeg Ik tegen allen die mijn woord “Jij bent Petrus, de rots, op jou wil Ik mijn kerk bouwen” zodanig uitleggen, dat Ik zelf dus de stichter zou zijn van wereldlijke organisaties die zich de ware kerk van Christus noemen. Zoals al mijn woorden, dienden ook deze geestelijk te worden opgevat. Wel zeer gemakkelijk te begrijpen, wanneer het diepe geloof van mijn leerling Petrus als rots wordt uitgelegd, dat bekend moet zijn bij al degenen die tot mijn ware kerk behoren. Mijn kerk is een zuiver geestelijk werk. Daaronder dient een gemeente te worden verstaan die in het geloof rotsvast is als Petrus, maar nooit de aaneensluiting van mensen in een zuiver wereldlijke organisatie, die wereldlijk moet worden genoemd, omdat alles naar buiten toe herkenbaar moet zijn wat het toebehoren aan die organisatie bewijst, terwijl bovendien wetten en voorschriften werden afgekondigd die de mens onvrij maken in het denken en handelen, wat geheel indruist tegen mijn wil. Wat Ik eis van de mensen die tot mijn kerk behoren, is dat ze in vrije wil op Mij aansturen, waartoe het geloof in Mij noodzakelijk is en ook de liefde.
Maar geen van beide kunnen worden afgedwongen of door voorschriften worden bereikt. De liefde voor Mij wordt niet plichtmatig gewekt, maar alleen door het geloof aan mijn volmaaktheid. En dit geloof kan wel worden aangeleerd, maar niet geëist. Om te geloven moet de mens zelf, na innerlijke strijd, tot een besluit komen, nadat hem kennis over Mij werd gegeven, over zijn Schepper en Vader van eeuwigheid. Pas dit zelf verworven geloof maakt de mens lid van mijn kerk, dus kan mijn kerk niet een organisatie zijn, die veel leden kan hebben, aan welke echter het levende, zelf verworven geloof ontbreekt. Want ofschoon zowel het geloof als ook de liefde daarin wordt gepreekt, zijn het toch eerst de toehoorders die zelf de wil actief moeten laten worden om het recht te verwerven, toe te behoren aan mijn, door Mij gegrondveste kerk. En daarom beklemtoon Ik steeds weer, dat deze kerk niet door mensen gestalte kon worden gegeven door het oprichten van een organisatie die – zoals elke wereldlijke organisatie – leiders in verschillende graden laat zien, aan welke Ik zo’n ambt nooit heb toegewezen. Die meer heersende dan dienende functies hebben en die zelf vaak geen leden van de door Mij gestichte kerk zijn, omdat ze alleen blind geloven, wat hun ook geleerd werd en die zichzelf nog niet het overtuigde geloof eigen hebben gemaakt door na te denken, evenmin als het levende geloof door werken van liefde. Dezen dus geloven van zichzelf dat ze mijn vertegenwoordigers op aarde zijn. En toch kunnen ze niet het weten dat overeenstemt met de waarheid aan de mensen overbrengen, omdat ze het zelf niet bezitten. Ze voelen zich als opvolgers van Petrus, maar zijn het niet, want hun geloof laat niet de sterkte van een rots zien zodra het op de proef wordt gesteld. Mijn door Mij gegrondveste kerk zal de proef doorstaan. De poorten van de hel zullen haar niet overweldigen. Doch als er aan de muren van die andere kerk wordt gewrikt, wat mijn wil voorzien heeft, zal die niet standhouden. En alleen blindelings gelovige fanatiekelingen zullen standhouden. Echter niet uit overtuiging, maar uit fanatisme, wat echter niet van Mij uit als trouw wordt beschouwd. Want Ik verlang van de mensen dat ze nadenken over alles wat hun overkomt. En Ik wil dat ze ziende worden en niet blind blijven door eigen schuld. Ik verlang ook dat ze nadenken over mijn woorden: “Jij bent Petrus, de rots, op jou wil Ik mijn kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.”
Ik verlang dat erover wordt nagedacht, hoe deze woorden van Mij dienen te worden opgevat. Ik wil dat ze naar waarheid worden uitgelegd en dat u mensen het ook inziet, wanneer menselijke uitleg niet overeenstemt met de geestelijke betekenis die Ik in mijn woorden heb gelegd. En u zult het kunnen inzien, als u maar met het verlangen naar de zuivere waarheid nadenkt wanneer u wordt onderricht door diegenen die zich mijn vertegenwoordigers op aarde noemen. Mijn echte vertegenwoordigers zijn wel in de waarheid onderricht en kunnen bijgevolg ook aan hun medemensen een juiste uitleg geven over mijn woord en zijn diepe geestelijke betekenis. Maar mijn vertegenwoordigers behoren ook tot de door Mij gestichte kerk, ofschoon ze niet bij een aardse organisatie horen. Mijn echte vertegenwoordigers zullen ook in mijn naam alle geestelijke organisaties het einde van hun bestaan aankondigen, omdat alles wat zich van de werkelijke waarheid heeft verwijderd, zal vergaan. Zelfs wanneer bij de mensen de mening wordt gehuldigd, dat die kerk onoverwinnelijk is. Onoverwinnelijk zal alleen die kerk zijn die Ik zelf op aarde heb gegrondvest, die een geestelijke gemeenschap is van diegenen die een geloof hebben als Petrus en door dit geloof zich vormen naar mijn evenbeeld. Die ook levend kunnen geloven, omdat ze in de waarheid zijn onderricht. Die mijn geest in zich werkzaam laten zijn, die steeds het teken is en zal blijven van het toebehoren aan de door Mij gestichte kerk.
Amen
BD.4947
6 augustus 1950
Antichrist – Het geloof is in gevaar
Op een onverantwoordelijke manier zal de antichrist optreden tegen allen die nog geloven in een God van hemel en aarde, want hij zal de mensen dwingen tot het verloochenen van het geloof dat van Mij uit een absoluut vrije wilsbeslissing van de mens is. Hij dwingt hen op straffe van maatregelen die de mensen ondraaglijk lijken, om welke reden zij te zwak zijn om weerstand te bieden. Het geloof is in gevaar. Dit moet allen te denken geven die Ik benader door mijn afgezanten op aarde, aan wie mijn woord dat mijn afgezanten van Mij ontvangen hebben, wordt overgebracht. Het geloof is in gevaar. Weet u wat het betekent openlijk een standpunt in te moeten nemen en tegelijkertijd de grootste aardse nood tegemoet te gaan? Weet u hoe de mensen tegenover u elke geloofsleer zullen afkraken en u de zinloosheid ervan willen bewijzen, en hoe weinig u daar tegen zult kunnen inbrengen? Weet u hoe moeilijk het u gemaakt wordt om stand te houden in uw geloof in Mij, uw God en Vader van eeuwigheid? Hoe zij alles van u zullen afnemen en ruïneren wat u tot nu toe onaantastbaar leek?
Zij zullen meedogenloos handelen en optreden tegen allen die hun eisen Mij te verloochenen vastberaden van de hand wijzen, en met dat alles voor ogen zullen velen zwak worden en zonder weerstand Mij verraden, want hun ontbreekt de kracht van het geloof die uit de reine waarheid ontspringt. Ik wil u attent maken op die tijd en u er tevoren reeds opheldering over geven, omdat Ik de gesteldheid van ieder mens persoonlijk ken. Ik ken ook de nood waarin u geraakt door de activiteit van mijn tegenstander die zich door deze maatregelen duidelijk laat kennen. En Ik wil u over zijn succes inlichten omdat hij veel aanhangers zal vinden, want hij strijdt met list en geweld. Hem zal gelukken wat velen voordien niet gelukt is, hij zal het geloof aan het wankelen brengen dat onwankelbaar leek. Hij zal zonder moeite geloofsleren omvergooien, want hij kan goed het woord voeren en zal de mensheid de dwaasheid van hun denken bewijzen. En die Mij niet in het hart dragen zullen hem toejuichen en gelijk geven, en zijn macht nog aanzienlijk versterken.
Hij zal bereiken wat niemand tevoren bereikt heeft, namelijk een macht ten val te brengen die als onoverwinnelijk gold. Maar één muur zal hij niet kunnen neerhalen, op één weerstand zal hij stuiten en wel daar waar mijn strijders onder mijn leiding staan. Daar heeft hij geen kans want mijn strijders zijn onoverwinnelijk omdat het schild van het geloof hen beschut, een geloof dat zo levend is dat het kracht in zichzelf is en niet aan het wankelen gebracht kan worden. Mijn strijders ontvangen die kracht rechtstreeks van Mij, want zij zullen Mij kunnen horen en ook zien en voor geen verzoeking bezwijken. Zij zullen wetend zijn en daarom ook inzien welk uur geslagen heeft en hoe dichtbij het einde is. De ware kennis geeft de mijnen de kracht om te volharden tot het einde, maar de ware kennis ontbreekt bij het merendeel der mensen en als zij hun verteld wordt nemen zij ze niet aan.
Ik echter weet wat gaat komen en wil u graag helpen, maar Ik kan dat alleen doen door u naar waarheid opheldering te geven over de strijd van het licht tegen de duisternis in de laatste tijd vóór het einde. Dus opheldering over de grote macht van mijn tegenstander en de nog veel grotere liefde van uw hemelse Vader en Zijn genade, die voor allen geldt die van Hem willen blijven. Die dus de ernstige wil hebben tot de kleine kudde te behoren wiens Herder Ik ben en die Ik daarom niet verlaten zal in de verschrikkelijkste geloofsstrijd die de mensen van deze aarde nog vóór het einde beleven.
Amen
BD.4949
12 augustus 1950
De doeltreffendheid van de genade is afhankelijk van de wil van de mens
Onderzoek uzelf in hoeverre u gewillig bent in de waarheid te worden onderwezen. En als u hier ernstig naar verlangt, zult u ze ontvangen. Want Ik, als de eeuwige Waarheid, kom dan ook dichter bij u mensen, omdat uw verlangen dan ook naar Mij uitgaat. En Ik alleen ben in staat u dingen te onthullen die het menselijk verstand niet doorgronden kan. Ik alleen kan u uitsluitsel geven omtrent vragen die het menselijk verstand niet vermag te beantwoorden. En Ik zal het ook doen, zodra u Mij daarom vraagt en mijn geest in u werkzaam laat zijn, omdat Ik door Hem kan spreken: Ik wil u naar Mij toe trekken door mijn genade, want zonder mijn genade vindt u de weg naar Mij niet. Zonder mijn genade ontbreekt het u aan kracht. Dus moet de stroom van mijn liefde worden uitgegoten over u en moet Ik mijn genade in volle mate over u uitstorten.
Omdat Ik nu al mijn schepselen liefheb, zullen van Mij uit ook al mijn schepselen hetzelfde toebedeeld worden. Maar niet alle zijn even gewillig mijn genadegaven op te nemen en bepalen derhalve zelf de mate van genade die bij hen werkzaam wordt. Daar Ik u als mensen met een vrije wil het doorstaan van een proef opgaf, is het begrijpelijk dat van Mij uit deze wil op geen enkele manier mag worden beïnvloed. Zou dus de u geschonken genade dadelijk en ongehinderd effectief zijn, dan zou dit gelijk zijn aan een dwang op mijn schepselen.
De genade zou ze dus moeten vormen tot de wezens die ze eens waren en opnieuw moeten worden. En mijn liefde zou er de garantie voor zijn dat alle schepselen in de kortst mogelijke tijd verlost zouden zijn, omdat mijn genade buitengewoon doeltreffend is. Het wezen zou dan door mijn wil, door mijn hulp tot diegene zijn geworden, die het echter uit vrije wil moet worden en ook kan worden, wanneer het mijn hulp aanneemt. Bijgevolg moet Ik ook de doeltreffendheid van mijn genade afhankelijk maken van de op Mij gerichte wil van de mens, om een geestelijke onvolmaaktheid uit te schakelen.
De doeltreffendheid van mijn genade is dus zeker, wanneer ze wordt begeerd. Echter, voor een onwillige mens die nog van Mij is afgekeerd, blijft de genade zolang zonder uitwerking, totdat hij zich vrijwillig weer naar Mij toekeert, van wie hij zich eens uit eigen wil heeft gescheiden. Op mijn genade kan onbeperkt een beroep worden gedaan. De toevoer van mijn genaden kent geen beperking en verzekert de gewillige mens in korte tijd de geestelijke vooruitgang, de rijpheid van de ziel. Dus zou ieder mens onherroepelijk zalig moeten worden, als Ik niet voor de doeltreffendheid een voorwaarde zou hebben gesteld, die alleen in de op Mij gerichte wil bestaat, in het bewust op Mij zelf aansturen.
De genadestroom kan dus zijn uitwerking doen gelden wanneer hem geen weerstand wordt geboden, zodat ook de wil van de mens kan veranderen wanneer de genade hem treft en hij zich zonder weerstand aan de uitwerking ervan overgeeft, wanneer dus zijn wil besluiteloos is waar hij zich heen moet wenden, het kiezen van de wil naar beneden dus nog niet heeft plaatsgevonden. Deze voelt zich door mijn genade vastgepakt en de uitwerking hiervan zal duidelijk zijn en ook worden ingezien als dat wat ze is – als een daad van barmhartigheid van de eeuwige Liefde, die haar schepselen wil terugwinnen. Een ziel die geen verzet biedt, zelfs wanneer ze de weg naar Mij nog niet heeft gevonden, bemerkt de uitwerking van de genade en onderwerpt zich eraan. Een op Mij gerichte ziel wordt erdoor naar Mij toe gedreven, maar een Mij nog vijandig gezinde ziel blijft onaangeraakt door de genade, omdat ze niet mag worden gedwongen haar weerstand op te geven, maar dit in vrije wil moet doen om zalig te worden.
Genade en wil verhouden zich dus zo tot elkaar, dat wel de wil de uitwerking van de genade bepaalt, maar de genade niet de richting van de wil. Want Ik maak de wil van de mens niet onvrij door mijn liefde en barmhartigheid, zoals Ik echter de mens ook nooit hulpeloos prijsgeef aan de vijandelijke macht. Veeleer kom Ik steeds weer met mijn genade dichter bij hem, opdat hij de uitwerking ervan beproeven zal, dat wil zeggen: zijn weerstand tegen Mij zal opgeven en hij zich door Mij laat meeslepen om ook de uitwerking van mijn genade duidelijk te ervaren. Ik help ieder door mijn genade. Doch Ik dwing niemand ze werkzaam te laten worden, maar laat de wil van de mens de volledige vrijheid.
Amen
BD.4952
18 augustus 1950
Het onbegrensd doen toekomen van genade – Doeltreffendheid
Een volle maat van genade valt u ten deel, zolang u op aarde wandelt. En daarom zal niemand kunnen zeggen, door Mij karig bedacht te zijn, zodat het licht van het inzicht niet waarneembaar was. Ik kruis de weg van ieder mens en Ik maak hem attent op de waarheid, die hij ook altijd zal aannemen wanneer hij de wil heeft opwaarts te gaan. In elke levenssituatie wordt hem gelegenheid geboden de weg op te gaan, de weg van de liefde, die onherroepelijk tot inzicht leidt.
Het hele aardse leven laat een aaneenschakeling van genadegaven zien. Hulpmiddelen die mijn liefde hem ononderbroken doet toekomen, opdat hij aan het doel van zijn aards bestaan zal beantwoorden. Niemand hoeft eraan voorbij te gaan, wanneer Ik hem met mijn genade wil bedenken. Hij hoeft alleen maar zijn hart te openen en de genadegaven in ontvangst te nemen. Hij hoeft alleen maar zijn wil op de juiste wijze te gebruiken, en de genade die Ik hem onmetelijk doe toekomen opdat hij gelukkig zal worden, zal effect op hem hebben.
De mens hoeft geen omvangrijk weten te bezitten, maar alleen te leven naar mijn wil die ook de eenvoudigste mens kan herkennen omdat het hem in het hart is gelegd wat goed en wat kwaad is. Ook de eenvoudigste mens kan naar de stem van het geweten luisteren en deze in acht nemen. Hij kan van binnen uit goed of slecht zijn. Het inzicht daarin ontbreekt hem niet, zolang hij de stem in zich niet tot zwijgen brengt door het bewust overtreden van mijn gebod.
Wie slecht is, weet het ook, zelfs wanneer hij zijn slechtheid probeert te rechtvaardigen of ze wil verhullen. Ook deze mens zal mijn genade kunnen ervaren. Ook hij wordt in situaties geplaatst, waarin hij zich kan bezinnen en veranderen. Dan sta Ik weer op zijn weg en houd hem een mate van genade voor. Maar alleen zijn wil beslist of de genade bij hem doeltreffend wordt.
Maar het volledige inzicht stelt een bereidwilligheid voorop, gebruik te maken van de schenking van mijn genade. Het vereist een openen van het hart voor mijn stroom van genade. Maar die wordt dan ook effectief op een manier, dat de mens vanuit de toestand van onwetendheid in het helderste licht wordt geplaatst. Het volledige inzicht zal ook steeds alleen een mens bezitten, die werkzaam is in liefde, die dus elke weerstand heeft opgegeven en daarom ook mijn gave van genade gewaar wordt en de uitwerking ervan in aanmerking neemt.
Genade komt ieder mens toe, of hij nu goed is of slecht. Alleen ondervindt ze bij de goede mens geen afweer, terwijl de kwade mens nog vol weerstand is tegen Mij en daarom ook mijn geschenk niet aanneemt. Maar Ik zal niemand karig bedenken, omdat alle mensen mijn schepselen zijn, die Ik liefheb en voor eeuwig voor Mij wil winnen. Maar de doeltreffendheid van mijn genade maak Ik van de wil van de mens zelf afhankelijk, daar ze hem anders niet tot zegen strekt.
Amen
BD.4956
25 augustus 1950
Het afwijzen van de genadegave van God – Duisternis
De genade van God mag niet worden afgewezen. Overweeg deze woorden en dan zult u begrijpen dat de mensen door leed en ellende heen moeten gaan om over een andere weg bij het doel te komen, dat ze zonder moeite zouden kunnen bereiken door gebruik te maken van mijn genade. Ik worstel om elke ziel, Ik wil niet dat ze verloren gaat en daarom kom Ik haar met mijn genade steeds weer tegemoet. Ik wil haar helpen haar doel te bereiken, omdat Ik weet dat ze alleen te zwak is serieus haar doel na te streven om zich te verlossen. Waar haar dus daartoe de kracht ontbreekt, geeft mijn liefde haar bovenmatig veel genade en ze hoeft alleen maar zich zonder weerstand aan de werking van mijn genade over te geven, ze hoeft alleen maar zich aan te laten trekken door mijn liefde en dus de genadegave te gebruiken. En ze zal gered zijn voor eeuwig.
Doch in hun blindheid zien de mensen mijn liefde niet en wijzen daarom ook mijn genade af. Toch heb Ik nog erbarmen met hen en houd rekening met hun staat van duisternis, want Ik verwerp de mensen niet, alleen bevrijden ze zichzelf niet uit de boeien van de satan, die hetzelfde zijn als de verdoemenis, omdat ze een totale verwijdering van God betekenen. Ik heb erbarmen met de blinde en onwetende mensen en zet hen steeds weer de voet dwars. Ze wijzen Mij en mijn genadegave wel af, maar het mankeert hen aan het inzicht in datgene wat ze doen, en daarom verstoot Ik hen niet, integendeel, Ik tracht ze aanhoudend te winnen.
Maar wie mijn genade afslaat, haar echter heeft ingezien als genade, die zondigt tegen mijn liefde en heeft geen erbarmen te verwachten. Ook hem kom Ik steeds weer naderbij, maar veel moeilijker te herkennen dan eerst, omdat Ik met smartelijke middelen zijn hart tracht te verzachten en hij Mij in zulke middelen slechts moeilijk kan herkennen. Ook het leed is een genadegave, omdat het de mens naar Mij moet leiden, als hij de weg alleen niet vindt of geen lust heeft hem te gaan. En zo zult u ook begrijpen dat een kostbare gave van Mij uit niet tweemaal wordt aangeboden aan de mens die haar afwijst en die toch het inzicht had, dus haar waarde heel goed weet te schatten. Hij zal zich moeten verantwoorden, beantwoordend aan de genade die hij heeft afgeslagen. Hij zal echter ook in duisternis verkeren, omdat het licht dat Ik hem aanbood, is gedoofd door eigen schuld en nu de duisternis veel dieper is dan voorheen.
Ik stuur het licht van de hemel omlaag naar de aarde en wie door zijn straal wordt aangeraakt, kan zijn innerlijk verlichten en de geestelijke duisternis verjagen. Het is een onmetelijk genadegeschenk dat Ik uitdeel op aarde en mijn wijsheid kan waarlijk zien wie de hoeder van dit licht kan zijn. Maar nooit is mijn wil bepalend dat de mens dit goddelijke licht in zich opneemt en zichzelf daardoor helderheid verschaft. Maar dat hij het als licht uit de hemel kan herkennen, wanneer hij het zien wil, is de uitwerking van deze genadegave die zich bij ieder mens openbaart die er serieus naar streeft naar Mij te komen en dus alle middelen gebruikt die mijn liefde hem aanbiedt.
En zo kan dus de onwetendheid niet als excuus naar voren worden gebracht, wanneer de mens zich moet verantwoorden voor zijn goed of verkeerd gebruikte wil. Veeleer zal de weerstand van de wil tegen mijn liefde en erbarmen duidelijk aan het licht komen en dus ook zijn toebehoren aan mijn tegenstander, die van beneden net zo op de mensen inwerkt en hen ertoe aanzet mijn genadegave af te wijzen.
De mens is vrij, hij wordt noch van boven, noch van beneden, gedwongen waar het om de geestelijke ontwikkeling van de ziel gaat. En zo wordt hem ook een genadegave nooit opgedrongen waarnaar hij zijn handen niet verlangend uitstrekt. Maar of ze hem ooit op aarde opnieuw wordt aangeboden is onzeker, want alleen een berouwvolle ziel die er Mij innig om vraagt, kan weer door de straling van licht worden aangeraakt. Maar wie eenmaal mijn genade afwijst, komt in de diepste duisternis terecht en zal elk licht schuwen, omdat de vorst der duisternis hem naar beneden trekt en hij zich zonder weerstand te bieden, overgeeft aan diens macht en kracht.
Amen
BD.4957
27 augustus 1950
Liefde voor de wereld – Ziekte – Niemand kan twee heren dienen
De liefde voor het wereldse is een sluipende ziekte die zeker tot een geestelijke dood voert. Daarom kunt u wel begrijpen dat uw hemelse Vader heel vaak naar pijnlijke middelen moet grijpen, om u van deze dood te redden. Om te zorgen voor uw geestelijke genezing, om u aan te sporen afstand te doen van wereldse vreugden – opdat u eeuwig zult leven.
Dat u de wereld op moet geven om Mij te winnen is onvermijdelijk. En wanneer u die niet vrijwillig opoffert, moet Ik van u nemen waar uw hart aan hangt. Daarom moet u zo vaak op aarde lijden, ofschoon uw levenswandel niet uitgesproken slecht is. Doch u bent nog vervuld van een onjuiste liefde, van de liefde voor de materie, van een liefde die eerst juist gericht moet worden – wil zij u gelukkig maken. En zolang u die liefde niet uitroeit uit uw hart heb Ik daarin geen plaats, want waar Ik vertoef, moet al het verlangen naar het aardse overwonnen zijn.
Het zou een vals medelijden zijn als Ik voor zulke middelen zou terugschrikken, om u niet te laten lijden gedurende uw aardse leven. Het zou een schijnliefde zijn die u geen zegen zou kunnen brengen, maar alleen verderf voor uw ziel. Mijn wijsheid ziet echter vooruit en mijn liefde probeert u te helpen.
En weer moet Ik zeggen: “Niemand kan twee heren dienen!” Ik neem geen genoegen met een gedeelde liefde. Mijn tegenstander echter, de vorst van de wereld, laat het ook niet toe dat u hem niet het alleenrecht geeft op uw ziel. En zo moet de mens noodgedwongen beslissen voor Mij – of voor hem. Zolang hij echter de wereld begeert, betreft zijn beslissing degene die hem omlaag trekt in het verderf. Hij geeft u overvloedig gedurende het aardse leven, maar na de dood staat u in de bitterste armoede aan de andere zijde – en kwelling en duisternis is uw lot.
Mijn gaven echter zijn op aarde niet erg verleidelijk, want ze bestaan uit geestelijke waarden, die u mensen tijdens uw aardse leven niet erg aantrekkelijk toeschijnen, daarentegen na uw dood betekenen ze een onmetelijke rijkdom” die u gelukkig stemt en tot kinderen van het lichtrijk maakt voor eeuwig. Ik bied u onvergelijkelijk meer dan mijn tegenstander, maar zijn gaven betoveren u en maken u begerig daarnaar.
Maar denk aan het leven na de dood. Denk er aan dat u het uur van uw heengaan niet kent, dat dit echter heel dichtbij kan zijn en u dan alles verliest wat u aan aardse goederen bezit. Dan moet u het uur van de dood vrezen. Doch u zult er naar verlangen als u u geestelijke schatten hebt verzameld, als u afstand doet van aardse goederen, om door Mij aangeboden gaven daarvoor in de plaats te stellen. Dan verlangt u naar het uur van de dood want u weet, dat dan het uur van binnengaan in het eeuwige leven is gekomen omdat u de aarde verlaat. Als een vluchtig ogenblik zal het aardse leven u voorkomen, en toch is het beslissend voor de gehele eeuwigheid.
Daarom moet u het begrijpen wanneer Ik de mensen beproef met allerlei plagen, wanneer Ik alles van hen wegneem wat hun begerenswaardig lijkt. Het is niet wreedheid, maar liefde en wijsheid, die zeer wel inziet dat en waarom u mensen in gevaar bent, en die u uit dit gevaar wil redden.
Wie lijden moet die mag zich ook door Mij bemind weten, maar wie bij alle overvloed van het leven aardse goederen worden gegeven, die is reeds onderworpen aan mijn tegenstander – want Ik ken zijn wil en Ik dwing hem niet tot verandering van wil. Doch ook deze mensen kom Ik tegemoet door hun medemensen die hun harten moeten ontroeren, opdat zij worden tot liefde, dan is ook voor hen nog de redding verzekerd. Zijn echter hun harten verhard, dan zal hun luxueus leven steeds duidelijk aan het licht treden, want de “heer van de wereld” geeft hun rijkelijk. Zij hebben hun ziel verkocht ter wille van aardse goederen en de geestelijke dood staat voor hen vast.
Amen
BD.4959
30 augustus 1950
Leed is een bewijs van Gods liefde – Louteringsvuur
Neem iedere last van het leven op u en weet, dat ze nodig is opdat u geheel vrij wordt van iedere last die uw ziel nog bezwaart. Eens zult u vrij en onbezorgd in sferen vertoeven waar alles van licht is doorstraald. Uw ziel moet dan ieder omhulsel hebben afgelegd daar zij anders de volheid van licht niet kan opnemen, want het licht zou dan weerstand ondervinden die het binnengaan in de ziel verhindert
Wat u op aarde moet dragen, draagt er alleen toe bij dat de ziel zich losmaakt van het haar beklemmende omhulsel, dat zij alles van zich kan af stoten wat haar nog kwellingen veroorzaakt, wat haar nog kluistert en dus onvrij maakt. Het rijk van de zalige wezens echter kent geen weerstanden en daarom kan daar alleen die ziel verblijven die zich totaal vergeestelijkt heeft, en aan wie niets onedels meer vastkleeft dat de lichtdoorstraling zou kunnen verhinderen.
(31 aug.) De ziel moet weer in haar oorspronkelijke staat zijn binnengegaan, zoals eens, toen zij zelf licht, dus goddelijk was en in de nauwste verbinding stond met de eeuwige Godheid, daar zij een deel van Hem was – een vonk van het eeuwige Licht. Alles wat onrein is moet tevoren verwijderd zijn, wat zoveel betekent dat de ziel door een louteringsvuur is gegaan dat zowel groot leed als ook diepe liefde kan zijn, doch altijd succesvol was.
Daarom mensen, beklaag uzelf niet als u lijden moet, maar bezie dat leed als een bewijs van Gods liefde, die altijd op de loutering van uw ziel bedacht is om u een zalig lot te kunnen bereiden als het zover is dat u kunt binnengaan in het geestelijke rijk. Dan zal de ziel het leed zegenen en met grote dankbaarheid terugzien op het aardse leven, dat door het leed u de staat heeft bezorgd om ontvankelijk voor licht te zijn en in onafgebroken zaligheid in Gods nabijheid te kunnen vertoeven.
Op aarde echter kan ze die grote liefde en goedheid van de Vader in haar volle omvang niet beseffen, en verzet zich vaak tegen haar lot. Doch overgave verzekert haar weer meer liefde van God, meer leed, maar ook hogere volkomenheid van de ziel en een verblijf in de lichtsferen en eeuwige zaligheid.
Amen
BD.4961
2 september 1950
De liefde tot God en de naaste
Wat u wilt dat de mensen voor u zullen doen als u in nood verkeert, doe dat ook voor hen. Dit is het gebod van de naastenliefde, dat voor u het voornaamste gebod is omdat het tegelijkertijd de liefde tot God in zich sluit. Want wie zijn naaste liefheeft als zijn broeder of zuster, die heeft ook de Vader lief boven alles, wiens kind de naaste is. En zo weet u, mensen wat u doen moet om zalig te worden, want deze beide geboden zijn het wezen van mijn wil, en deze te vervullen is uw opgave op deze aarde. Als u die twee geboden van de liefde tot God en uw naaste nakomt dan kunt u niet zondigen, maar u leeft dan naar mijn welgevallen en Ik zegen u daarvoor, doordat u toeneemt aan inzicht en wijsheid – aan licht en kracht.
Maar u mensen weet ook dat de tegenstander u steeds weer benadert om u van de rechte weg af te dringen, om u afvallig van Mij te maken. Dus zal hij steeds proberen om dat te verhinderen wat mijn welbehagen opwekt. Hij wil u van de liefde tot Mij en uw naaste afhouden en steeds proberen u ertoe te brengen deze geboden van Mij te overtreden. Hij zal in u het bewustzijn leggen dat uzelf het voornaamste bent, dat u op de eerste plaats aan uzelf moet denken en zodoende de eigenliefde de overhand heeft; dat u voor de nood van uw medemensen geen begrip hebt. Hij wil dat u Mij achterstelt ter wille van datgene wat u, mensen voor uzelf nastreeft: aardse goederen, die vergankelijk zijn.
En zo moet u nu zelf de beslissing nemen; u moet voor Mij of voor mijn tegenstander kiezen. U moet mijn geboden nakomen of in eigenliefde te gronde gaan, want mijn tegenstander wil alleen uw ondergang. U gelukkig maken kan alleen de liefde die u Mij geeft en uw naaste, want deze liefde is waarlijk kracht en vermeerdert geestelijke goederen. Uw mede-mensen te helpen is enkel en alleen het doel van uw aardse bestaan, want de onbaatzuchtige naastenliefde is het ware verlossingsmiddel voor uw ziel – ze is de koopprijs voor de eeuwige zaligheid.
In het geestelijke rijk is de liefde het vanzelfsprekende, terwijl ze op aarde een overwinning kost omdat de eigenliefde nog een sterk tegenwicht vormt, die echter een verkeerd gerichte liefde is en de toegang tot het rijk van de zalige geesten afsluit. De liefde gaat van Mij uit en voert weer tot Mij terug, wat echter zonder liefde is heeft zich vrijwillig van mijn liefdestroomkring afgescheiden en is daarom in gevaar ten prooi te vallen aan hem die geheel zonder liefde is – omdat hij mijn tegenstander is.
Daarom moet de strijd hem gelden – de liefde moet beoefend worden en bijgevolg mijn geboden steeds vervuld. U moet uzelf tot liefde vormen door onbaatzuchtige werken van liefde, opdat u zichzelf bevrijdt van de kluistering van uw vijand, opdat u zich met Mij verenigt en eeuwig zalig bent.
Amen
BD.4963
5 en 6 september 1950
Woorden van liefde – Woorden van wijsheid – Het onderrichten – Kritiek bij publicatie
In het inzicht staande van je levenstaak die in het verbreiden van het zuivere woord van God bestaat, zal alles je aanleiding geven tot afwijzing van wat niet uit de oerbron van de waarheid is voortgevloeid. Het kunnen echter toch woorden van liefde zijn die geen God weerstrevende geest toebehoren, en alles wat niet tegen Mij is gericht is goed zodra het tot liefde aanspoort. In het geestelijke rijk herkennen de wezens, die tot onderrichting zijn toegelaten, elkaar aan hun lichtsterkte, en daarom is het onmogelijk dat een wezen zich zal inmengen dat nog een duistere geest heeft. Een mensenkind dat zich in bereidwilligheid voor de geestelijke toevloed zal openen, wordt door de lichtwezens in liefde vastgepakt en behoed.
Ik, uw God en Vader van eeuwigheid, ben in de Geest bij al diegenen aanwezig die verbinding met Mij willen hebben. Ik verlaat deze mensen niet, want het zijn mijn kinderen die Mij hun wil al hebben laten blijken. Dus voelen ze ook mijn nabijheid, ze horen van Mij woorden van bemoediging, van vertroosting, ze horen woorden van liefde, zoals Ik ze voor alle mensen bereid heb die Mij willen horen. Ik wil ook dat ze tegenover de medemensen van mijn liefde spreken, Ik wil dat ze levendig voor Mij opkomen, dat ze hun medemensen aansporen eveneens een innige verbinding met Mij tot stand te brengen, dat ze dus allen tot het levend geloof voeren die zich laten leiden, dus gewillig zijn Mij te herkennen. Hun schenk Ik ook de bekwaamheid voor Mij te spreken, zodanig dat ze succes kunnen hebben door hun levendige voorstelling van mijn werkzaam zijn bij hen, van de vervulling van hun harten met diepe liefde voor Mij en daaruit volgend het vernemen van goddelijke woorden van liefde. Dit zij aan al diegenen gezegd die Mij spreken horen in de geest, aan wie Ik Me zal openbaren opdat ze Mij herkennen en zullen liefhebben. Ze moeten getuigen dat ze mijn werkzaam zijn bij zichzelf hebben ervaren.
Maar niet allen is de taak van de onderrichting van hun medemensen toegewezen, de taak om de medemensen goddelijke wijsheid, de eeuwige waarheid over te brengen. Want dit leerambt vereist meer. Het zijn de uitverkorenen uit degenen die door Mij aangesteld zijn, die zo’n leerambt moeten bekleden en die daarom door Mij eerst voor het leerambt moeten worden opgeleid, voordat ze in mijn opdracht werkzaam kunnen zijn. Wie wijsheid verkondigen wil, moet eerst zelf wijs zijn en zijn wijsheid van Mij in ontvangst nemen. Want wat het hart van de mensen moet aanspreken, moet ook met het verstand kunnen worden aangenomen. De wijsheid moet ook als wijsheid worden herkend, wat weliswaar op de eerste plaats de goede wil daartoe vergt, maar niet in de laatste plaats ook het bij een ernstig onderzoek kunnen standhouden, wat alleen van waarheidsgetrouw weten kan worden verwacht. Het verstand mag niet worden uitgeschakeld wanneer het gaat om het aannemen van mijn zuivere geloofsleren.
Ik moet, daar Ik de mens het denkvermogen heb gegeven, hem dus ook een weten voorhouden dat het verstand niet afwijzen kan, wanneer het hart ontsloten is voor mijn onderrichtingen. Denk hieraan, dan zult u ook begrijpen dat niet iedereen leraar voor zijn medemensen kan zijn, dat eerst de mens zelf in de wijsheid moet zijn doorgedrongen, eer hij de medemensen kan onderrichten. En denk er verder aan dat als onderrichting die zegen moet brengen al datgene moet gelden wat verbreiding zal vinden door druk of schrift, dat u dus zeer kritisch te werk zult moeten gaan, als u de zuivere waarheid niet in gevaar wilt brengen, die niet ieder kan onderrichten die daartoe niet geroepen is. Want u brengt de waarheid in gevaar wanneer een ernstig en in goede wil onderzoekende onvolkomenheden ontdekt, die hem mijn Wezen ongeloofwaardig of onvolmaakt laten toeschijnen, omdat ook zijn verstand wil oordelen.
Ik, uw God en Vader van eeuwigheid, onderken uw wil om Mij te dienen wel. En daarom zegen Ik u, maar zonder mijn bijzondere opdracht zult u niet in de openbaarheid moeten treden, daar u rijkelijk gelegenheid hebt om in stilte te werken, dat wil zeggen in de kring die Ik zelf dicht bij u breng. Want Ik ken de mensenharten en weet wie Ik bij hen voeg opdat ze de weg naar Mij vinden. Maar Ik weet ook wat de wil om af te wijzen oproept, zodra het de mensen niet op de juiste wijze wordt aangeboden. Want Ik geef wel het bewijs van mijn liefde aan allen die daarnaar verlangen, maar niet allen bezitten de graad van rijpheid om mijn woord klinkend te vernemen, zoals ook niet iedere ziel in staat is dat weer te geven wat door mijn liefde door middel van gedachten tot haar komt. Daarom zijn zulke zielen ook niet geroepen onderwijzend bezig te zijn, hoewel ze veel zegen kunnen schenken door weergave van hun gedachten tegenover hun omgeving, omdat, als ze Mij zelf in liefde zijn toegedaan, hun gedachten niet verkeerd kunnen zijn zodra ze voor Mij en mijn rijk spreken.
Maar anders is het wanneer geestelijk gedachtegoed in het openbaar de mensheid moet worden toegevoerd, dat er aanspraak op maakt als rechtstreeks van Mij te zijn uitgegaan, als zuiverste waarheid te worden erkend. Dan moet het ook erkend kunnen worden door diegenen die het ernstig en in goede wil verstandelijk onderzoeken, omdat de zuivere waarheid die van Mij uitgaat ook elk onderzoek kan verdragen, want ze spreekt voor zichzelf. Ook de zuivere waarheid zal meer afwijzing ondervinden dan aanname, maar dan is de reden niet daarin te zoeken dat ze voor een mens onaannemelijk is, veeleer dat de mens door zijn tegen God gerichte houding niet meer in staat is ze in te zien. Maar ook de tot inzien meest onbekwame mens onthult niets ontziend wat hem bij het aannemen van geestelijk goed hindert, en hij verheugt zich als hij een aanknopingspunt heeft gevonden om ook de waarheid in twijfel te kunnen trekken. En deze aanknopingspunten moet u hem niet geven, als u voor Mij en mijn rijk bezig zult willen zijn.
Wel zult u Mij kunnen dienen en Mij voortdurend aan uw medemensen bekendmaken als een God van liefde en van barmhartigheid. U zult, waar het u mogelijk is, op de medemensen moeten inwerken opdat ze zich in de liefde oefenen. U moet zelf hun een voorbeeld geven door een levenswandel naar mijn wil, u zult zelf geestelijk moeten streven en ook trachten uw medemensen daartoe aan te sporen. U moet u innig met Mij verbinden en in geest en in waarheid tot Mij bidden en u zult mijn liefdesuitstraling steeds meer voelen, u zult juist denken, handelen en spreken en dus getrouwe strijders voor Mij zijn in de strijd tegen hem die eropuit is allen die hem geen weerstand bieden te gronde te richten. En dus zult u moeten wachten tot mijn roep naar u uitgaat om bijzondere arbeid te verrichten in mijn wijngaard, want de tijd is niet meer ver waar Ik u nodig heb, u die Mij zult willen dienen, en waar Ik ieder de arbeid zal toewijzen in overeenstemming met zijn bekwaamheid. En gezegend zal zijn die Mij zal dienen.
Amen
BD.4965
10 september 1950
De wil van de tegenstander van God om te vernietigen – Het gekluisterde geestelijke – Mens
Alles, wat in de wereld onbestendig is, is het aandeel van mijn tegenstander. Dat wil zeggen elke materie bevat onvolkomen – dus nog aan Mij weerstrevend – geestelijks, dat mijn tegenstander Mij eens afhandig heeft gemaakt. De materiële schepping is door mijn wil ontstaan en hij heeft er geen macht over. En toch behoort deze wereld hem toe, want hij kan zich erop beroemen, dat het in de materie gekluisterde geestelijke het product is van zijn wil.
Maar mijn wil heeft de materiële schepping laten ontstaan, om het geestelijke aan de macht van zijn verwekker te onttrekken. En nooit meer kan hij het werk van mijn liefde en erbarmen vernietigen, wat zijn voortdurende streven is. Hij zou wel graag het geestelijke willen bevrijden uit de gekluisterde toestand, waarin Ik het heb overgeplaatst met het doel dat het gelukzalig zal worden. Want als vrij wezen zoekt het nooit zijn weg omhoog, maar gaat het steeds verder richting de afgrond onder de macht van mijn tegenstander. Daarom onttrok Ik dus hem de macht over dit geestelijke en schiep vormen, die hij niet kan verwoesten, omdat ze mijn onveranderlijke wil zijn.
Over het nog in de materie gekluisterde heeft mijn tegenstander dus geen macht. Maar des te meer probeert hij ze te gebruiken bij de laatste materiële vorm, die het geestelijke bevat: bij de mens in het stadium van de vrije wil. Ook hem kan hij niet dwingen om hen onderworpen te zijn, maar hij kan hem op elke manier verleiden en hem ertoe proberen te brengen, ook materiële scheppingen met kwade opzet te verwoesten. Dus bedient hij zich van de mens om zijn wil toch uit te voeren: verwoesting van de materie. Maar het staat de mens vrij zijn wil te vervullen of hem weerstand te bieden.
Om hem nu te winnen voor zijn schandalige plannen, houdt mijn tegenstander hem datgene verlokkend voor ogen, wat hij zelf graag zou willen verwoesten. Hij tracht in de mens de begeerte naar de materie op te wekken of te vergroten, om daardoor ook driften en neigingen in hem uit te lokken, die voor de verwoesting van de materie niet terugschrikken, om zichzelf rijk te maken en goederen te verzamelen, waarvan dan het eigenlijke doel wordt afgenomen, om zich door dienstbaar te zijn te verlossen, omdat de mens zelf het geestelijke daarin verhindert te dienen.
Wat dus de vijand niet kan verwoesten, wil hij hinderen bij de positieve ontwikkeling. Hij probeert het onbestendige bestendigheid te geven, als het niet bereikbaar is voor zijn wil om te verwoesten. En de mens zelf gehoorzaamt hem maar al te graag, zolang de materie hem lokt en hij ze voortdurend tracht te vermeerderen.
Lukt het mijn tegenstander, de mensen te verleiden vernielend bezig te zijn, dan houdt het voortijdig vrij geworden geestelijke lelijk huis in een mate, dat de ordening omver wordt gestoten, dat er dus een chaos is, die ook de mensen treft, die zich aan de invloed van mijn tegenstander willen onttrekken. Want de onzuivere geestelijke wezens richten overal onheil aan, wat steeds op aansporing van mijn tegenstander gebeurt, die nu weer zijn invloed uitoefent op het vrij geworden geestelijke. Daarom wordt het weer gebonden door mijn wil.
Voortkomend uit de drang tot zelfbehoud van ieder afzonderlijk, verschaffen zich mensen, van wie materiële goederen worden verwoest, steeds weer werken van dienende bestemming, waarin het uit de materie gevluchte weer wordt gebonden met het doel verder rijp te worden.
En deze werken dienen dan des te ijveriger, omdat het geestelijke erin de weldaad bespeurt, weer te zijn ingeschakeld in het ontwikkelingsproces, dat het onvrijwillig moest afbreken. Het voelt de weldaad aan van de ordening, die aan al mijn werken ten grondslag ligt, vergeleken met het in strijd met de wet werkzaam zijn van mijn tegenstander, aan wie het wel is onderworpen in vrije toestand, maar die het toch niet gelukkig maakt.
De mens kan krachtens zijn vrije wil en mijn genade, die hem ter beschikking staat, de tegenstander weerstand bieden en er veel toe bijdragen, dat ook de materie door hem onaangeroerd blijft, doordat hij deze helpt om te dienen en alleen dan een vernietiging uitvoert, als de materie een vergrote dienende werkzaamheid moet worden toegewezen.
Dan onttrekt de mens zich steeds meer aan de invloed van mijn tegenstander. Dan onderwerpt hij zich geheel aan mijn wil, terwijl hij zichzelf verlost en ook het geestelijke in de materie helpt zich positief te ontwikkelen, doordat hij mijn tegenstander helemaal geen macht verleent over zichzelf en ook probeert de materie van hem vrij te maken, doordat de wil van de mens mijn tegenstander steeds weerstaat.
Amen
BD.4966
12 september 1950
De kracht van het geloof is genade, die echter pas werkzaam wordt door de wil
De genade van de almachtige God is in de eindtijd buitengewoon goed merkbaar, wanneer de mensen aards worden overmeesterd door nood die bijna ondraaglijk schijnt. En wie zich maar in zijn hart tot Hem wendt, zal door Zijn liefde worden vastgepakt en met Zijn genade vervuld. De rechtvaardige mens die zich voor God uitspreekt, zal toenemen in inzicht. En dit inzicht is alleen al een genade, want ze bezorgt de mens standvastigheid in het geloof, en daaruit voortvloeiend kracht om weerstand te bieden. De mens die een beroep doet op de genade Gods, zal zich niet meer zwak voelen. Hij zal bewust leven in de hoop op spoedige redding uit de nood.
Standvastigheid in het geloof is een genade. Want de mens zal zelf in deze grote nood van de eindtijd niet meer zo aan zichzelf werken, dat hij vanzelf een versterkt geloof krijgt. Maar God ziet de naar Hem gekeerde wil en helpt ook daar waar de mens zwak is. Hij legt hem een geloof in het hart dat onwankelbaar is en dat hem de laatste tijd op aarde zal laten verdragen. Hij legt hem het geloof in het hart, maar dat wil niet zeggen dat God willekeurig gelovig zal laten worden door Zijn genade. De geloofskracht is wel een genade, maar wordt alleen effectief bij hem die geloven wil en God om hulp vraagt in zijn zwakheid. Ieder mens zou waarlijk Gods genade en barmhartigheid kunnen ervaren, doch het stelt de Hem toegekeerde wil voorop, en deze is God te allen tijde dankbaar.
Het zal een tijd van nood zijn die u mensen op aarde zich nog niet kunt voorstellen. En de goede mensen zullen vrees voelen voor hun medemensen die ware duivels zijn geworden. In deze angst en vrees zullen ze zwak worden en smekend tot God roepen. Dan zullen ze Zijn genade duidelijk gewaarworden. Een vast vertrouwen en vrede zal hen vervullen en elke zwakheid zal voorbij zijn. Ze voelen Zijn aanwezigheid en geven zich vol vertrouwen over in de handen van God. Alleen de roep in geest en in waarheid is voldoende om de schenking van Gods genaden in de eindtijd te kunnen ondervinden. En vanaf dat moment gaan de mensen gemakkelijker hun weg, omdat ze voelen dat ze niet meer alleen gaan.
God te willen onderkennen en op Hem aan te sturen, maakt de mens ook tot vruchtgebruiker van de goddelijke genade. Dan kan hij niet zwak meer zijn. Dan beschouwt hij alles met de ogen van een wetende en in zijn hart komt die rust die als vrede in God kan worden aangeduid. Want voortdurend is hij nu in de geest met God verbonden. Voortdurend voelt hij de Vader naast zich. Voortdurend bemerkt hij Zijn kracht en macht, en hij weet dat het naar het einde loopt, dat elke dag hem verlossing kan brengen uit aardse nood, dat hij door een wonder gered wordt. Hij weet dat het komen van de Heer in de wolken het einde van zijn aardse nood betekent en hij verwacht het met een gelovig hart. Want zijn geloof heeft nu die kracht, die hem in staat stelt vol te houden en God trouw te blijven tot aan het einde.
Amen
BD.4969
19 september 1950
Licht – Schaduw van de dood – Verblindend licht – Ziekte en leed zijn hulp van God
Wie niet onder de indruk is van mijn woord, die staat in de schaduw van de dood. Hij herkent het licht niet omdat hij bewust zijn ogen sluit, omdat hij de duisternis verkiest en dus het licht de toegang blokkeert. Hij houdt zijn blik op de wereld gericht, vanwaar voortdurend dwaallichten opflitsen en zijn ogen verblinden, zodat hij het zachte licht dat uit het geestelijke rijk straalt niet ziet of hij schenkt er geen aandacht aan ter wille van het wereldse. Al het aardse neemt hem in beslag. En treedt hem nu een bode van het licht tegemoet met mijn woord, dat hem aanraadt de wereld te overwinnen, af te zien van aardse goederen ter wille van het heil van zijn ziel, dan keert hij zich onwillig af omdat het leven van de ziel hem niets zegt, omdat hij de wereld niet wil opgeven, omdat hij zich er goed in voelt, en dus gaat hij de geestelijke dood tegemoet.
Mijn woord zou hem geestelijke schatten kunnen opleveren. Mijn woord zou hem een licht kunnen geven dat zijn ziel weldadig beroert. Mijn woord zou hem kunnen opwekken tot het eeuwige leven, maar hij is een prooi van de wereld en zoekt en begeert alleen wat zijn lichaam welbehagen verschaft. Het blijft duister in hem, ondanks het schijnlicht van de wereld. Daarom wil Ik hem helpen de wereld te leren verachten, doordat Ik hem ook haar goederen als onbestendig en waardeloos presenteer, doordat Ik ook zijn lichaam zwak laat worden en hem het einde van zijn leven voor ogen houd. Ik laat ook dat, wat de mens het meest begerenswaardig toeschijnt, aftakelen en teloorgaan. Ik laat de mens in aardse nood en benauwenis geraken. Ik laat hem leed en ziekte dragen en Ik laat hem inzien dat de wereld hem geen hulp biedt. Ik laat het toe dat de mens van aardse hoogte neerstort, dat op grote rijkdom armoede volgt, steeds alleen met het doel dat hij de waardeloosheid en onbestendigheid leert inzien van datgene wat hij begeert. En Ik laat hem steeds weer kennismaken met mijn woord, opdat hij hierin vervanging zal zoeken en vinden voor dat wat hij aards heeft verloren. Ik laat hem in duisternis geraken, waar geen schijnlicht meer straalt, opdat hij het zachte licht van boven ziet en zich er naartoe keert, opdat hij uit de nacht van de dood wegvlucht naar het licht van het leven.
En daarom zal op aarde het leed nooit ophouden, omdat Ik steeds weer die mensen naar Mij toe wil trekken, die nog ver van Mij verwijderd zijn en onderdanig aan de vorst van de wereld, maar wier levensloop spoedig ten einde is zonder de ziel het resultaat te hebben opgeleverd ter wille waarvan ze op de aarde is belichaamd. En Ik laat overal een licht stralen in de duisternis. En wie zich door zijn zachte schijnsel zal laten bestralen, die zal eerst uit de duisternis in een schemerlicht worden verplaatst. Het zal hem goed doen en in hem zal het verlangen naar licht groeien. Mijn woord zal zijn hart beroeren. Hij zal het herkennen als liefdevol woord van de Vader, als enige weg naar het leven. En uit de schaduw van de dood zal zijn ziel het land van het licht, het eeuwige leven binnengaan.
Amen
BD.4970
20 september 1950
Belichaamde lichtwezens zonder herinnering aan vroeger – De voorloper
Aan die Mij willen dienen zij het volgende gezegd: De geestestoestand van de mensen die al in de laatste tijd leven, vereist een bijzondere hulp van de kant der lichtwezens. Zij zijn in het geestelijke rijk bezig in mijn opdracht en ook op de aarde, waar zij in grote getale als mens belichaamd aanwezig zijn om een verlossende missie te vervullen. Op welke manier deze lichtwezens werken en hulp geven is geheel duidelijk voor die mensen die het hun overgebrachte geestelijk goed aannemen. Zij weten dat alleen door het overbrengen van mijn woord uit den hoge, de mensen hulp gebracht kan worden in hun geestelijke nood. Bij de algemene geestelijke vervlakking zou het volkomen onmogelijk zijn dat mijn woord ingang zou kunnen vinden onder de mensheid. Deze zou noch de verbinding herstellen met de geestelijke wereld, noch hieruit berichten aannemen willen of kunnen. Daarom moet de lichtwereld bemiddelend werken en de lichtwezens moeten geschikte opnamevaten op aarde zoeken, waarin zij de uitstralingen van mijn woord kunnen laten binnen stromen. Maar wanneer zij die niet kunnen vinden dalen zij zelf naar de aarde af om als mens belichaamd een schakel te zijn tussen de mensen en de geestelijke wereld, om middelaars te zijn tussen Mij en de mensen.
Er zijn dus in de laatste tijd voor het einde, de tijd waarin u mensen nu reeds leeft, een groot aantal lichtwezens belichaamd om u te helpen omdat u geestelijk blind en onwetend bent, omdat u verkeerd leeft en omdat u zich in grote geestelijke nood bevindt. Uzelf weet niet van dat geestelijke lage peil en zijn gevolgen, en als u kennis daarover gegeven wordt gelooft u daar niet in. Maar in de lichtwereld zijn bewoners die vol ontzetting neerzien op de activiteiten in het duister van de aarde. Zij willen u te hulp snellen om hen nog te redden die geen weerstand bieden, en zich aan hun leiding overgeven. Zij zijn als mens belichaamd en willen u helpen en onderwijzen, maar u herkent ze niet. Ook zijzelf herkennen zich niet als wezens van boven, ofschoon zij als mens vastberaden omhoog streven. Het zijn mensen zoals uzelf, alleen met een Mij toegekeerde wil. Mijn tegenstander kan tegen hen niets beginnen omdat zij Mij al toebehoorden voordat zij tot de aarde kwamen, ter wille van de noodlijdende mensheid. Zij willen u het “licht” brengen dat zij voortdurend van Mij ontvangen en dat gelijktijdig kracht is uit den hoge. Maar zij weten niet dat zij vrijwillig naar de aarde zijn gekomen, want hun streven omhoog moet voor de medemensen duidelijk zichtbaar zijn om aanleiding te zijn hetzelfde te doen. Zou een lichtwezen als zodanig te herkennen zijn, dan kon dit de mensen niet tot voorbeeld dienen. De met zwakheden en gebreken behepte mensen zouden zich dan niet in staat voelen ooit dit voorbeeld te evenaren.
Alleen heel bijzonder hoge geestelijke wezens kennen hun missie en afkomst en laten dit ook aan de mensen weten, ofschoon zij bij hen geen geloof vinden. Zulke hoge lichtwezens zijn echter voor een ieder te herkennen die hen zien wil, want hun missie is: steeds in het openbaar te werken en niet in het verborgene. Want niet alleen enkele mensen maar alle mensen moeten kennis verkrijgen van het bovennatuurlijke werken en van de kracht, macht en heerlijkheid van Hem, die Zijn schepselen niet in de duisternis wil laten verzinken en daarom een bovenmatig “licht” vanuit den hoge zendt. En zulk een “licht” zal van Mij getuigen en daardoor van zich doen spreken, en als het straalt weet u dat u kort vóór het einde staat. Dat de meeste mensen nog maar een korte genadetijd gegeven is, want als naar hem niet geluisterd wordt en zijn vermanende roep zonder gevolg blijft is er geen redding meer voor de gematerialiseerde wereld. Dan is het einde onherroepelijk gekomen zoals het verkondigd is in woord en geschrift.
Amen
BD.4971
21 en 22 september 1950
Het onderzoeken van geestelijke leringen die van elkaar afwijken
Verzuim niet God om opheldering te vragen, wanneer vragen of twijfel uw hart bezig houden, want Hij, die de eeuwige Waarheid zelf is, wil, dat ook u in de waarheid vaststaat en u deze helder en duidelijk als zodanig inziet. U hebt het recht te vragen, omdat u, als lichtdragers, wetend zult moeten zijn om uw medemensen ook juist te kunnen onderrichten, en zo is het u ook toegestaan, kritiek uit te oefenen als u van de waarheid niet overtuigd bent van datgene wat als geestelijke lering van buitenaf tot u komt. Dan is het niet alleen uw recht, maar ook uw plicht om ter wille van de zuivere waarheid duidelijkheid te verschaffen, zowel in uzelf alsook tegenover diegenen die dwaling als waarheid verbreiden.
God blijft zich zelf steeds gelijk, en dus zal ook steeds Zijn woord hetzelfde blijven, zoals ook Zijn wil tot daad wordt in overeenstemming met Zijn plan van eeuwigheid. Nooit zal een mens kunnen zeggen van God iets als waarheid overgebracht te hebben gekregen wat afwijkt van Zijn eeuwige woord, want Zijn woord verandert eeuwig nooit. Wat Hij aankondigt door zieners en profeten gaat overeenkomstig Zijn woord in vervulling. Alleen de betekenis van Zijn woord kan door de mensen anders begrepen worden en daarom is het steeds weer nodig de mensen uitsluitsel te geven over hoe Hij Zijn woord begrepen wil hebben. En deze uitleggingen kunnen alleen vanuit het geestelijke rijk aan de mensen worden overgebracht, wat steeds weer gebeurt door goddelijke openbaringen, door het op een rechtstreekse manier doen toekomen van de zuivere waarheid, doordat God tot de mensen die daarvoor geschikt zijn door de stem van het hart spreekt, direct of ook door lichtwezens die zelf in de volste waarheid staan en deze graag zouden willen meedelen aan de mensen op aarde.
Van God zowel als vanuit het lichtrijk wordt dus alleen zuiverste waarheid de mensen toegestuurd, zo deze serieus wordt verlangd en de ontvanger ervan zelf deze waarheid onverminkt opneemt, wat van de graad van zijn rijpheid afhankelijk is. God onthoudt zich aan geen mens die Hem om de zuivere waarheid vraagt, Hij geeft ze hem zonder voorbehoud, maar niet altijd is hij die waarheid verlangt ook in staat om geestelijke leringen te ontvangen, dat wil zeggen: die zo te begrijpen zoals ze moeten worden begrepen.
Zuiver en helder gaat de waarheid van het lichtrijk uit, maar een hart dat niet helemaal rein is, brengt daar vertroebeling in en geeft nu vertroebelde geestelijke opvattingen door, om welke reden de graad van rijpheid van diegene die waarheid op aarde wil verbreiden, maatgevend is voor de zuiverheid ervan. Niet van boven gaan de geestelijke leringen verminkt uit, integendeel geeft de mens ze gestalte door zijn wil als bij de vereiste graad van rijpheid niet heeft die hem tot een ware ontvanger van de goddelijke waarheid maakt. Dit geldt dus als verklaring voor kleine afwijkingen, die echter niet als dwaling kunnen worden betiteld. Zijn er echter mededelingen uit het geestelijke rijk die er aanspraak op maken onbetwistbare waarheid te zijn, dan is een serieus onderzoek noodzakelijk. Want dan zijn verschillende krachten de zendstations van de bekendmakingen en daarom zijn deze mededelingen aan een uiterst grondige kritiek te onderwerpen.
En weer is het de graad van rijpheid van diegene die begeert geestelijke lering in ontvangst te nemen, die eerst onderzocht moet worden, waartoe u, mensen weliswaar niet makkelijk in staat bent, daar het innerlijke wezen van een mens niet zo geopend voor u ligt, dat u de waarde van deze mens zou kunnen beoordelen. Dan echter moet u zich aan het woord houden dat God eens gesproken heeft en dat nooit meer zijn betekenis verliest, ook al gaan er eeuwigheden overheen.
Wijkt nu een verklaring volledig van dit woord af, dan zult u terecht aan een misleiding door duistere krachten kunnen geloven die doen alsof ze alles weten en alleen maar succes hebben bij mensen die verbinding zoeken met de geestelijke wereld, maar niet de rijpheid hebben als ontvangststation voor de zuivere waarheid te gelden, wier harten dus niet rein genoeg zijn om als opnamevat te dienen van de goddelijke geest, die echter toch geestelijk aanmatigend zijn, die iets willen voorstellen wat ze niet zijn en derhalve aan de krachten van de onderwereld ten offer vallen. Begrijpelijkerwijs zullen dezen hen nu over de door hen aangesneden vragen onderrichten, echter niet volgens de waarheid, om door dwaling de duisternis te vergroten waar het licht wordt gezocht.
God heeft voorwaarden gesteld, die vervuld moeten worden, wil de mens in directe omgang met Hem, Zijn woord vernemen, dat zuiverste waarheid garandeert, en eerste voorwaarde is: door onbaatzuchtige liefde het hart te vormen tot een waardig vat van Zijn geest. De liefde sluit diepste deemoed in, kinderlijk gebed en een volledig binnengaan in de goddelijke wil. Wie deze voorwaarde vervult, kan met een gerust hart de verbinding met het lichtrijk tot stand brengen en hij zal niet bang hoeven te zijn, dwaling te ontvangen of de waarheid niet als zodanig te herkennen.
Hij zal als ontvanger van de goddelijke waarheid hiervoor ook met het volste recht kunnen opkomen en zijn lering, zijn weten, zal steeds overeenstemmen met het woord Gods, dat onveranderd blijft in eeuwigheid, zoals het uit Hem is voortgekomen. Hij zal steeds in de waarheid verkeren, omdat hij door God als de eeuwige Waarheid zelf onderwezen wordt.
Amen
BD.4977
1 oktober 1950
Valse christussen en valse profeten
En na Mij zullen valse christussen en valse profeten komen. Maar geloof hen niet, ook niet wanneer ze tekenen geven en wonderen verrichten. Ik heb u op aarde al de intriges aangekondigd van diegenen die mijn zuivere leer vervalsten en zich bekend maakten als de brengers van het heil van de wereld die onder een dekmantel van vroomheid predikten en toch allesbehalve mijn navolgers waren. Want het was ze niet te doen om de liefde voor Mij en voor de naaste, maar alleen om de macht. Overal waar valse christussen en profeten optraden werd een doel nagestreefd dat ver van mijn wil af lag. Het vormen tot liefde werd wel gepredikt, maar door de predikanten zelf niet nagestreefd. En daarom verloren hun woorden ook aan kracht en waarheid en konden ze geen ware profeten zijn en Mij juist verkondigen aan hun medemensen, ofschoon ze mijn naam in de mond namen en Mij steeds weer naar voren wilden schuiven wanneer ze een doel nastreefden.
Daarop kon alleen een tijd van verwarring volgen. Een tijd waarin ik ook niet meer juist werd herkend door de mensen die nog meer van goede wil waren. Want mijn geest was niet meer in de woorden van de verkondigers van het evangelie. Het was een wereldse geest die nu de mensen regeerde, in plaats van hen volgens mijn wil liefdevol op de goede weg naar Mij te leiden. De geest van de antichrist was al zeer vertegenwoordigd en de vruchten van zijn werkzaam zijn werden duidelijk zichtbaar: misvorming van mijn liefdesleer, machtswellust, hoogmoed, verblind denken tegenover diegenen die naar mijn wil leefden en aan wie Ik Me kon openbaren. Want deze openbaringen werden door hen helemaal niet geaccepteerd. En ze werden onderdrukt, omdat ze ondermijnden wat door mensen werd opgebouwd, omdat ze de zuivere waarheid waren die die anderen niet konden verdragen. Want ze leefden voor de wereld en hun streven was werelds. Want wie zich serieus van de wereld afwendde en zich op Mij richtte, zag ook spoedig de dwaling in en het gevaar dat het voor de mensheid betekende. Wie ze echter niet onderkent, is een prooi van de wereld en bijgevolg van degene die de wereld regeert, die mijn tegenstander is en de mensen in het verderf wil storten.
Valse christussen en valse profeten zullen opstaan. Ieder die niet in de waarheid wandelt, is aan een valse christus ten prooi gevallen. Want hij liet zich misleiden door zijn goddelijk schijnende woorden die gespeend waren van de waarheid omdat de prediker zelf niet in de liefde en bijgevolg niet in de waarheid stond. Toch pretendeerde hij mijn vertegenwoordiger te zijn en kondigde hij de mensen tijdelijke en eeuwige straffen aan. Hij is een profeet in de slechte zin van het woord, want hij misvormt daardoor mijn liefdesleer. Hij geeft de mensen een vals getuigenis over Mij – Die geen god van de toorn ben, maar een God van de liefde. Hij spreekt niet de waarheid. En hij kan ze niet spreken, omdat hij ze zelf niet bezit. En daarom onderricht hij de mensen verkeerd en voedt ze toch op in het geloof de eeuwige waarheid te bezitten.
Mijn verwijzing naar de valse christussen en profeten heeft voornamelijk betrekking op de leraren van de medemensen die de dwaling verspreiden. Want ze spreken in mijn naam en getuigen toch niet juist van Mij. Maar Ik wil een licht werpen op hun optreden en hun onjuiste leren brandmerken. Ik wil diegenen tot inzicht brengen die van goede wil zijn. Ik wil dragers van het licht onder de mensen zenden die gemachtigd zijn in mijn naam te spreken omdat Ik zelf hen zal uitkiezen, die ook in staat zijn in mijn naam te spreken omdat Ik zelf hen zal onderrichten. En dezen zullen zeer goed te herkennen zijn als mijn zendelingen, als ware lichtbrengers. En niemand die van goede wil is en de leugen haat, zal ze valse profeten kunnen noemen. Alleen wie in de dwaling wil volharden, zal hen niet erkennen en ze als afgezanten van de satan neerzetten, omdat hij zelf de waarheid ontvlucht.
De wereld gaat het einde tegemoet en dus zullen de valse profeten ook toenemen. Maar evenzo zullen ook mijn boden optreden, voor hen tot tegenstanders wordend, opdat de mensen de waarde en waardeloosheid van beide inzien als ze willen onderzoeken. Indien men van valse christussen en profeten spreekt, moeten er ook ware aanwezig zijn. En dezen zijn heel goed te herkennen, want ze brengen de mensen licht en kondigen het laatste oordeel aan. De valse daarentegen brengen de mensen in de war en leren hen leven, maar niet naar mijn wil, integendeel, tot vreugde van zichzelf. De ware profeten verkondigen mijn woord in de zuiverste vorm. De valse bedienen zich ook wel van mijn woord, maar ze streven steeds aardse doelen na en trachten voordeel te behalen, machtig te worden en rijkdom te vergaren.
Wie van Mij ontvangt, geeft het door aan de medemensen, zonder beloning te vragen. Maar wie beloning verlangt, heeft de gave die hij uitdeelt niet van Mij ontvangen. Ook dat is een kenmerk waaraan de valse christussen en profeten te herkennen zijn. Want geestelijke goederen zijn onbetaalbare schatten die nooit aards beoordeeld mogen worden, of degene veroordelen die zich ervoor zal laten betalen. Want elke gave moet in liefde worden uitgedeeld. Zoveel te meer echter geestelijke gaven die mijn liefde de mensen heeft toegedacht en hun steeds weer toestuurt opdat ze zalig worden.
Amen
BD.4978
3 oktober 1950
Tien geboden – Eerste en tweede gebod
De richtlijnen volgens welke u op aarde moet leven en mijn wil vervullen, zullen u gegeven worden: U zult u voortdurend mijn geboden van de liefde voor ogen moeten houden en dan zult u nooit kunnen zondigen, omdat een leven in liefde steeds een leven in mijn eeuwige ordening is en dan elke zonde is uitgesloten. In mijn gebod van de liefde tegenover God en de naaste waren de wetten en de profeten inbegrepen, en zodoende waren de tien geboden, die Mozes gegeven werden, niet opgeheven door mijn geboden van de liefde, veeleer bevestigd. De tien geboden waren als het ware vervat in mijn twee geboden, waarin Ik de liefde tot Mij en de liefde tot de naaste verlangde.
Alleen één enkele God moet u uw gehele liefde schenken, dus slechts een Wezen moet voor u Datgene zijn waar u met uw hele hart naar streeft, Wat u bemint en vereert, Wat u tracht te bereiken. Niets moet er voor u bestaan wat dit volmaakte Wezen, uw God, zou kunnen vervangen of verdringen, want al het andere wat een mens nog begerenswaardig toeschijnt, zijn afgoden, die de liefde tot uw God minder maken en daarom naast Mij niet kunnen worden geduld. Uw liefde moet volledig en helemaal Mij gelden, uw God, Schepper en Vader van eeuwigheid. Want vanuit deze liefde vormt zich uw levenswandel, uw wil en uw inzicht. Wie Mij boven alles liefheeft, heeft alles gewonnen, Mij zelf, mijn liefde en het eeuwige leven in mijn nabijheid.
Dit gebod is het eerste gebod, maar omvat toch ook het tweede gebod, de liefde tot de naaste. Want ook de liefde tot datgene wat Ik geschapen heb, is een getuigenis van de liefde voor Mij en daarom zijn beide geboden niet van elkaar te scheiden.
Opdat u vast en onwankelbaar leert geloven, moet u mijn nabijheid bespeuren en voelen dat Ik zelf tot u spreek en in ga op al uw gedachten en vragen, zelfs wanneer die niet zijn uitgesproken. Ik toon steeds belangstelling voor uw innerlijk leven, Ik ken uw vragen en wil ze u ook steeds beantwoorden, zodra u Mij er maar gelegenheid toe geeft, dat wil zeggen: zodra u Mij de vragen en gedachten voorlegt en het antwoord geduldig afwacht.
U zult steeds het antwoord ontvangen, zodra u zich instelt om bereidwillig te ontvangen, dus naar uw innerlijk luistert, vanwaar het antwoord komt. En zo verneem nu de verklaring van het gebod:
Tweede gebod: “U zult de naam van uw Heer niet nutteloos gebruiken”.
Ik ben en blijf voor u het hoogste en volmaaktste Wezen, met wie u toch altijd in verbinding zult kunnen treden. Ik wil dat u zich met Mij verbindt, dat u de vereniging met Mij zoekt; Ik wil dat u naar Mij roept, omdat u daardoor uw wil aan Mij laat blijken, Ik wil dat u Mij nooit uit uw gedachten bant, dat Ik voor u het eerste en het laatste ben, dat u alles met Mij deelt wat u bezig houdt, dat u Mij om raad vraagt en Mij alles toevertrouwt en dat u zich toegedaan naar mijn wil voegt.
Maar Ik wil niet dat u mijn naam in de mond neemt zonder dat het hart erbij is.
Ik wil niet dat u een schijnleven leidt, dat u zich tegenover de mensen wilt voordoen als mijn kinderen die de Vader innig zijn toegedaan, terwijl u in werkelijkheid ver van Mij verwijderd bent. Ik wil niet dat u mijn naam in het openbaar uitspreekt en de verbinding met Mij helemaal onmogelijk maakt door uw gezindheid, door uw levenswandel die niet overeenstemt met mijn wil, die echter daarom voor uw medemensen verborgen blijft omdat u zich voortdurend van mijn naam bedient om uw medemensen te misleiden. U gebruikt dan mijn naam vergeefs, wanneer hart en mond niet overeenstemmen, wanneer de mond anders spreekt dan het hart voelt. Dan is het waarlijk beter voor u, wanneer u zich duidelijk van Mij afwendt, omdat elk inzicht u dan ontbreekt, terwijl u door het noemen van mijn naam toegeeft dat u beseft wie Ik ben, maar Mij in uw hart nog weerstreeft.
U misleidt Mij niet, wel echter uw medemensen en u speelt zo een spel van leugen en verraad tegenover Mij. U moet u ervan bewust zijn dat het nutteloos noemen van de naam van uw God uw zonde verdubbelt, dat u Mij in zekere zin als dekmantel van uw verkeerde levenswandel gebruikt, dat u verwarring wilt stichten bij hen die nog geloven en voor wie Ik het hoogste en volmaaktste Wezen ben. Ik zou u moeten straffen voor elk aanroepen van mijn naam dat uit uw mond komt, maar Ik eerbiedig uw vrije wil en duld uw vergrijp, wat de gelovigen echter soms achterdochtig maakt en aan het geloof zal laten twijfelen.
Daarom is elk noemen van mijn naam zonder ernst een verzoeking voor de gelovigen, waarvoor Ik eens verantwoording eis. Het is een minachting voor Mij, die u niet erkent en toch gebruikt om uw werkelijke wezen te versluieren, die u dus tot deelgenoot tracht te maken, anders zou u zich duidelijk van Mij afwenden en uw levenswandel niet proberen te verbergen. Het nutteloos noemen van mijn naam is een leugen, dat zich eens ernstig zal wreken wanneer elke zonde openbaar wordt, het is een grove overtreding van het gebod van de liefde tot God en de naaste.
Amen
BD.4979
3, 4 en 5 oktober 1950
Derde, vierde, vijfde en zesde gebod
“U zult de rustdag heiligen”
Dit is een gebod dat u bewust moet laten worden, dat u Mij iets verschuldigd bent, dat uw aardse leven u voor een bepaald doel gegeven werd, dat u er ernstig naar moet streven verbinding met Mij te verkrijgen dat u de brug naar Mij betreden moet, dat u de wereld achter u laat en u verplaatst in het geestelijke rijk door beschouwingen, door innig gebed, door ’n stille samenspraak met Mij – dat u dus in uw hart een ware rustdag houdt, dat u een rustpauze inlast in het jagen en jachten voor de wereld, waarin u weliswaar leeft, maar die u niet tot slaven mag maken.
Mij alleen zult u als uw Heer moeten zien en Mij zult u moeten dienen en juist daarom vaak een uur van rust inlassen, een uur waarin uw gedachten bij Mij vertoeven, ook wanneer u uw aardse plicht vervult en ononderbroken bezig bent. Hoe meer u zich van de wereld los kan maken, hoe vaker u zich in gedachten met Mij verbindt, des te meer overtuigd erkent u Mij als uw God en Vader van eeuwigheid en met dit gebod vervult u dus het heiligen van de rustdag en tevens ook het gebod van de liefde tot Mij. Maar uw liefde moet ook uw naaste gelden. Maar wie is uw naaste? Alle mensen met wie u in aanraking komt – uw liefde moet allen toebehoren.
Toen Ik door Mozes de mensen de tien geboden gaf, was het nodig de mensen speciaal te wijzen op hun fouten en ondeugden, want de liefde voor alle mensen die hen omringden, was in hen verkoeld. Ook de kinderlijke liefde werd niet meer betracht, het was een toestand van verdorvenheid, slechtheid en ik-zucht.
Derhalve moest hun het gebod van de naastenliefde in alle details bekend worden gemaakt. Alles wat de goddelijke ordening betrof, lieten ze buiten beschouwing en zo moesten hun meerdere geboden gegeven worden die weliswaar alle in het gebod van de naastenliefde zijn begrepen, maar ook heden ten dage door de mensen in acht moeten worden genomen, willen ze niet in strijd handelen met de liefde. U moet uw ouders eren, hun uw kinderlijke liefde betonen en steeds aan hen gehoorzamen. U moet er steeds aan denken dat zij u in onbaatzuchtige liefde tot mensen vormen en het u dus mogelijk maken de gang door het aardse leven te gaan om u positief te ontwikkelen. Dat ze van Mij deze taak kregen toegewezen, dat u hun dus de liefde zult moeten vergelden die zij u overeenkomstig de natuurwet betonen en die hen in staat stelt lichamelijk en geestelijk voor u te zorgen. Aan hen dankt u uw leven en dus moet u hen eren en hun zorgen voor u aan hen vergelden tot het einde van hun leven. Dan zal ook Ik u met welgevallen aanzien en u met mijn liefde bedenken, want u bewijst door de liefde tot uw ouders een warm en gewillig liefdevol hart te hebben, dat ook voor Mij in liefde zal kloppen, als het Mij heeft herkend als Vader van eeuwigheid, van wie alle schepselen zijn uitgegaan, die Hij tot Zijn ware kinderen wil maken. Alleen de liefde maakt u tot mijn kinderen en wie zijn ouders liefheeft en eert, hij zal ook de hemelse Vader liefhebben en door Hem gezegend zijn.
“U zult niet doden”
Ook dit gebod wordt vanzelf nagekomen, als er aan de naaste in liefde wordt gedacht. Want de liefde zal hem nooit schade berokkenen en nog minder hem naar het leven staan. Het gaat niet alleen maar om het leven dat de mens op aarde leidt, dat de liefdeloze mens hem wil ontnemen, het gaat om de mogelijkheid zich te ontwikkelen, die alleen op aarde tot het resultaat kan leiden de mens te veranderen tot kind van God. Daarom laadt u een onverantwoordelijk grote schuld op u, wanneer u zich aan het leven van een mens vergrijpt, wanneer u het met geweld afbreekt en daardoor wederrechtelijk van de ziel een genadegeschenk van Mij afneemt.
U begaat een dubbele zonde, tegen de naaste en ook tegen Mij, zoals trouwens elke overtreding van het gebod van de liefde tot de naaste ook een overtreding is van de liefde tot Mij, omdat u indirect ook Hem de liefde ontzegt die uw naaste geschapen heeft. Het aardse leven te ontnemen is nooit goed te praten, zelfs wanneer edele motieven aanleiding zijn. Want doorslaggevend is weer, dat het leven van het lichaam alleen maar om reden van de ziel gegeven werd, dat de ziel zich erin in opwaartse lijn ontwikkelt. U mag het aardse leven, het leven van het lichaam niet als het voornaamste beschouwen en om die reden alleen maar aandacht schenken aan het leven van het lichaam. Maar nog veel minder mag u het leven voor zo onbelangrijk houden dat u meent het naar willekeur te mogen beëindigen. Een onvoorstelbare zucht naar wraak achtervolgt de mens op aarde en ook nog in het geestelijke rijk die wederrechtelijk het leven van een medemens nam, en tevens zinkt hij door zulke daden van haat en liefdeloosheid zelf in het diepste duister, want hij heeft zich aan satan overgeleverd, wiens streven het is, dat wat door Mij tot leven is gewekt, te vernietigen, om elke positieve ontwikkeling te verhinderen. Hij heeft zijn wil om te zondigen op de mens overgedragen en hem dus voor een satanisch werk gebruikt, wat de mens echter in vrije wil kon weigeren. Hij was niet gedwongen om te zondigen.
Waar echter dwang aanwezig is door aardse machthebbers, waar de mens in noodweer handelt om zijn eigen leven te behouden, waar zijn innerlijk zich verzet tegen een daad van de ergste liefdeloosheid en zich toch niet verzetten kan tegen het aardse gebod, wordt steeds alleen de instelling van diegene beoordeeld die een daad in strijd met dit gebod verricht. Maar waar de mens tegen het gebod zondigt vanuit zijn hart, wordt hij ook ten volle ter verantwoording geroepen, omdat hij mijn gebod van de liefde niet telt en mijn tegenstander aanhangt.
“U zult geen echtbreuk plegen”
Dit gebod is bijzonder belangrijk, want het omvat alles, wat met vleselijke begeerten samenhangt. Het betreft de richting die de zinnen nemen, het zich uitleven op seksueel gebied. Wel gaf Ik zelf daartoe het recht met de woorden: “Groei aan en vermenigvuldig u”. Ik zelf heb de mensen zo geschapen dat het lichaam van man en vrouw verlangen naar vereniging, maar het einddoel ervan is alleen de voortplanting, en daar de mens in het bezit is van een vrije wil, staat het hem vrij zich te beheersen of zich ongeremd uit te leven. Wat enerzijds door Mij gezegend is, kan anderzijds voor de tegenstander een hoogst welkome gelegenheid zijn de mens tot zonde te verleiden, waarvan deze zich echter ook steeds bewust zal zijn, want elk uitleven, elk vervullen van lichamelijke begeerten trekt de mens naar beneden en plaatst hem nog onder het dier, dat zijn natuurdrift slechts volgt, beantwoordend aan de natuurwet. De wil van de mens is daarom echter vrij omdat hij zichzelf moet overwinnen, omdat hij zijn lichaam moet achterstellen, om de ziel te helpen opwaarts te klimmen. Zinnelijke driften zijn de grootste hindernis om de ziel te vergeestelijken. En nochtans heb Ik de mens zo geschapen dat de vleselijke begeerte hem erg kan aanpakken, wanneer hij zich door haar laat beheersen, als hij de wil niet heeft om weerstand te bieden aan de verzoekingen, waarachter steeds mijn tegenstander staat. Het is een ernstig gebod dat Ik u gaf: “geen echtbreuk te plegen”.
En echtbreuk is elke onkuise levenswandel, die in waarheid een ongeoorloofd gedrag betekent jegens mijn gebod van de ordening – een misbruik van de geslachtsdaad om menselijk leven te verwekken. Reine onzelfzuchtige liefde moet twee mensen de weg naar elkaar laten vinden, en de verwekking die in zo’n liefde plaats vindt, zal nooit zonde zijn, want ze beantwoordt aan mijn eeuwige wet van ordening. Maar zonder liefde is elke zinnelijk roes alleen maar het grootste gevaar voor de ziel die in geestelijke duisternis wegzinkt en zich daar moeilijk uit kan verheffen. Het is de vleselijke lust van een eigenliefde van de hoogste graad, die elke onbaatzuchtige liefde tot de naaste verstikt, want voor zo’n mens is niets heilig, hij respecteert en acht de medemens niet maar gebruikt hem alleen maar, hij neemt wat niet van hem is en zondigt dus tegen het gebod van de naastenliefde in velerlei opzichten. Hij wiens ziel er serieus naar streeft opwaarts te gaan, weet ook, dat hij zich niet ongeremd mag uitleven, omdat hij voelt dat de ziel omlaag wordt getrokken en dat ze ongelooflijk moet worstelen om weer een hoger niveau te bereiken. Een waar huwelijk zal nooit mijn afkeuring ondervinden, anders zou Ik de mensen niet geschapen hebben, zich zelf voort te planten, maar de grenzen kunnen makkelijk overschreden worden en elk te buiten gaan is een breuk in de door Mij door de natuurwet gewilde echt, in het samenleven van man en vrouw met de voortplanting van het menselijk geslacht als doel.
Maar Ik ken de geaardheid van de mensen, Ik ben op de hoogte van hun zwakheid van wil en de uitermate sterke invloed van mijn tegenstander.
Ik verdoem hen niet die zondigen, maar Ik geef hun het gebod tot hun eigen voordeel en wie het naleeft, heeft ook de liefde tot Mij en tot de naaste en hij zal de weg omhoog makkelijker beklimmen dan diegenen die hun lichamelijke driften de vrije loop laten tot schade van hun ziel.
Amen
BD.4980
5 oktober 1950
Dogma: Maria hemelvaart
Zoals u zich op de waarheid instelt, zo is ook uw geestelijke ontwikkeling. Wie ze zoekt, vindt ze en gaat onvermijdelijk vooruit. Wie ze afwijst of zich er onverschillig tegenover gedraagt, kan geen geestelijk resultaat hebben, want deze leeft ook niet in de liefde, die met de waarheid nauw is verbonden. De houding van de mensen tegenover de waarheid stemt ook overeen met hun houding tegenover Mij, die zelf de eeuwige Waarheid en ook de eeuwige Liefde ben. En zo zult u nu begrijpen, dat Ik steeds zal streven, de mensen de waarheid te doen toekomen, omdat begrijpelijkerwijs de dwaling van Mij wegvoeren móet. Elke dwaling moet worden rechtgezet en onjuiste leren moeten aan de kaak worden gesteld, omdat ze het denken van de mens vergiftigen, omdat ze de ziel van de mens diegene in handen speelt, die de leugen vertegenwoordigt.
Bijgevolg kan het ook niet worden geduld, dat de dwaling de mensen in de vorm van een geloofsleer wordt aangeboden, die ze moeten aannemen. Elke leer, die het bekennen ervan gedwongen verlangt, heeft mijn afkeuring, al is ze overeenkomstig de waarheid. Want het geloof aan een dergelijke leer onder dwang heeft geen resultaat voor de ziel. Maar veel erger is het, wanneer een onjuiste leer de mensen wordt opgedrongen, die op zich ook geen waarde heeft voor de ontwikkeling van de ziel. Nooit kan een maatregel, die de vrije wil van de mens beknot, mijn instemming vinden. En elk dogma is een aantasten van de vrije wil. Tevens is het van geen belang voor de navolgende mensheid, op welke wijze de Moeder van Jezus de aarde heeft verlaten, want zolang de mensen geestelijk niet zo ver zijn gevorderd, dat ze het proces van de vergeestelijking van een ziel kunnen begrijpen, levert de voorstelling van een hemelvaart alleen maar opnieuw duisternis op. Twijfel en ongeloof zal daar zijn, waar elk inzicht daarin ontbreekt.
De hemelvaart van Christus is wel anders te beoordelen, want Hij was toch de goddelijke Verlosser, aan wie elke macht moest gehoorzamen en die een werk heeft volbracht, dat alle mensen geldt, van wie ook alle mensen kennis zouden moeten verkrijgen en wiens aardse leven daarom van begin tot einde de mensen bewust en begrijpelijk zou moeten zijn. Zijn hemelvaart was de afsluiting van het goddelijk werkzaam zijn op aarde. Zijn hemelvaart was de bekroning, het was de vervulling van vele voorspellingen en de beëindiging van Jezus’ levenswandel op deze aarde. Maar ook het geloof daaraan moet niet worden geëist. Integendeel, het moet de mensen volledig vrij blijven daaraan te geloven, omdat het levende geloof pas het gevolg is van een levenswandel in liefde en een diep verlangen naar de waarheid. En daarom is het noch van waarde, noch tot voordeel, de mensen een nieuw geschilpunt te verschaffen, dat het menselijk verstand niet kan bewijzen en dat een hogere graad van ontwikkeling vraagt om begrepen en geloofd te kunnen worden, maar dat bij de mensen niet meer is aan te treffen en daarom de verwarring alleen maar groter wordt, waar de mensen inzicht zou moeten worden gegeven.
Amen
BD.4982
15 oktober 1950
Zevende en achtste gebod
Mijn kind, dat Mij in trouw en volharding dient, een teken te meer van mijn liefde en genade: er is u ook nog het gebod gegeven: “Gij zult niet stelen”. U overtreedt dit gebod van de naastenliefde heel duidelijk, als u zich dus vergrijpt aan alles wat het zijne is. U moet het eigendom van uw naaste eerbiedigen, ja, het zelfs beschermen tegen zijn vijanden, daar u anders geen liefde voor hem voelt zoals Ik ze u gebied. U moet uw naaste beminnen als uzelf en u zult diegene dankbaar zijn die uw eigendom eerbiedigt, dus moet u hetzelfde doen om ook de liefde van uw naaste te verwerven. Wat u wederrechtelijk in bezit neemt, zal u geen zegen opleveren, veelmeer zal het u bezwaren en uw ziel te neer drukken, die er naar streven wil opwaarts te gaan. “U zult niet stelen”. Het zijn niet alleen aardse goederen die u van uw naaste niet zult mogen ontvreemden. Ook geestelijk zult u hem schade kunnen berokkenen, doordat u hem onthoudt wat voor zijn ziel bevorderlijk is, en wat mijn genade alle mensen doet toekomen en door ieder naar zijn medemensen kan worden overgedragen. Wie dus in het bezit is van geestelijke goederen, heeft deze van Mij ontvangen.
Maar ook de medemens komt hetzelfde recht toe zijn honger eraan te stillen, en dit recht mag u hem niet beknotten, doordat u hem onthoudt wat ook voor hem bestemd is. U neemt hem dan in zekere zin af wat ook hem toebehoort, zelfs wanneer hij het nog niet in bezit heeft genomen. Uit uw handelwijze blijkt dan geen liefde voor uw naaste en nog minder liefde voor Mij, uw God en Schepper van eeuwigheid. Elk verkleinen van geestelijke of aardse goederen valt onder dit gebod en elk veronachtzamen van de liefde tot de naaste valt op uzelf terug, u zult ontvangen met de maat waarmee u meet en u zal ontnomen worden wat u de mensen ontneemt en daarom zult u naar ziel en lichaam het loon ontvangen dat u verdient.
En op dezelfde manier is ook het volgende gebod te verstaan: “U zult geen valse getuigenis afleggen tegen uw naaste”. Steeds moet er zuivere waarheid uit uw mond vloeien en nooit mag u door een leugen uw naaste schade berokkenen in zijn aanzien, in zijn positie onder de medemensen. Elke laster is een zonde tegen dit gebod, door elke onware uitlating over hem schaadt de mens de naaste en handelt liefdeloos en onrechtvaardig, waarvoor hij zich moet verantwoorden. Als er van u een getuigenis verlangd wordt over uw naaste, wees waarheidsgetrouw en vol liefde jegens hem. Probeer zijn fout te begrijpen en hem vol liefde erop te wijzen, maar misbruik zijn zwakheid niet ten voordele van uzelf, doordat u hem tracht te kleineren tot uw eigen voordeel. Door een onbedachtzaam woord kunt u de naaste schaden en de gedachte om te vergelden wordt wakker in hem, en deze verstikt elke liefde en maakt de mens zondig. U moet wel waarheidsgetrouw blijven, dus niet tegen dat wat u weet en uw geweten in, een mens loven die het niet verdient, maar elke daad van liefdeloosheid zij verre van u, verre van u zij elke daad tot eigen voordeel die de naaste benadeelt. Elk oordeel over uw naaste dat niet volgens de waarheid is, is een grove schending van dit gebod, want het ontbeert elke liefde en strekt u, mensen niet tot eer. Elke leugen is te veroordelen, maar als ze duidelijk tot schade van de naaste is, is het een dubbele zonde, een zonde tegen de naaste en een zonde tegen Mij zelf, die de eeuwige Waarheid ben.
Het is een schending van de liefde jegens Mij en jegens uw medemens.
Amen
BD.4983
15 oktober 1950
Negende en tiende gebod
De mensen die nog smachten in de materie, begeren deze ook met al hun zinnen. Het doel van het leven op aarde als mens is echter het overwinnen van de materie, het loslaten ervan, het doden van elk verlangen naar alles wat de wereld de mens biedt, want alleen door het overwinnen ervan, bereikt de ziel de rijpheid die nodig is om binnen te gaan in het geestelijke rijk. Het begeren van aardse zaken hoeft geen zonde te zijn, ofschoon het de mensen hindert bij hun positieve ontwikkeling, maar het kan makkelijk tot zonde leiden, want de begeerlijkheid tracht zich het voorwerp van het verlangen te verschaffen en vaak op onrechtmatige wijze. Hoe groter en sterker een hartstocht voor zaken die het lichaam genoegen bereiden is, des te meer is het denken en streven van de mens daarop gericht en kan slechte driften en eigenschappen in de mens opwekken die schadelijke gevolgen hebben voor de medemens. En daarom heb Ik u, mensen het gebod gegeven: “Gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste, zijn huis, knecht en akker, noch alles wat het zijne is”. Elk bezit van de medemens moet u heilig zijn, niets zult u trachten u toe te eigenen wat uw naaste toebehoort, en alleen al de gedachte eraan het van hem af te nemen is een zonde, want zij verraadt zijn wil, de duisternis van de ziel, die nog geen liefde kent.
En hoewel u voor uw medemensen uw gevoelloos hart tracht te verbergen, is het Mij duidelijk door uw begeren, en zodra u verlangend kijkt naar de goederen van uw naaste, overtreedt u in gedachte het gebod van de naastenliefde, want u ziet in de naaste niet uw broeder, die u moet beminnen als uzelf. Het zelfde recht dat u tegenover hem handhaaft om uw rijkdom te eerbiedigen, moet u ook hem toekennen. U moet u verheugen wanneer het uw naaste goed gaat en hem helpen zijn bezit te vergroten, dan voert u de strijd om de materie te overwinnen met succes, dan verwerft u meer schatten dan u ooit van uw naaste zou kunnen nemen, want de liefde tot uw naaste wordt u beloond door mijn liefde en deze geeft u waarlijk een onvergankelijke schat aan genade die tegen alle aardse goederen en vreugden opweegt. Eerbiedig en bescherm daarom ook het bezit van uw naaste en houd elke begerigheid verre van u, als u niet in strijd wilt handelen met het gebod van de naastenliefde, dat Ik u alleen maar gegeven heb, om u de klim omhoog makkelijk te maken, want slechts door de liefde tot de naaste zult u mijn liefde kunnen verwerven en alleen maar door de liefde zalig worden.
Amen
BD.4985
19 oktober 1950
“Verlos ons van alle kwaad”
Verlos ons van alle kwaad. Vaak wordt u geconfronteerd met verzoekingen, die wel door Mij zijn toegelaten, maar steeds het werk van mijn tegenstander zijn, omdat ook hij strijdt om iedere ziel en hij daarom de wil van de mens tracht te beïnvloeden zelf tegen Mij in opstand te komen, dus te zondigen. Deze verzoekingen zijn Voor de mens steeds een klip waarop hij schipbreuk kan lijden, maar ook dan laat Ik hem niet zonder genade om de satan tegen te werken. Ook Ik treed duidelijk herkenbaar tevoorschijn, wanneer de mens op een tweesprong staat, wanneer hij door de list van mijn tegenstander van de juiste weg wordt weggedrongen en nog twijfelachtig van zin is.
Dan is een kort schietgebed voldoende, een gedachte tot Mij: Verlos ons van alle kwaad.
Ik kom vol licht tevoorschijn, Ik wijs hem de juiste weg en Ik toon hem de duisternis van de andere weg. Ik sta ieder mens bij die maar een gedachte tot Mij richt, vragend en smekend.
De verzoekingen laat Ik wel toe, want ook mijn tegenstander is het recht toegestaan, zijn invloed uit te oefenen, het gaat toch om de vrije wilsbeslissing, en om deze te nemen moet de mens ook aan beide invloeden zijn blootgesteld, de goede zowel als de slechte. Maar zonder bescherming het onderspit te delven, hoeft de mens niet, hij zal steeds weerstand kunnen bieden, omdat Ik hem help, als hij maar eenmaal de weg naar Mij heeft ingeslagen. En Ik toon hem nu heel duidelijk welke kracht hem schade wil berokkenen.
Ik wil u, mensen allen van het kwaad verlossen en Ik wil u bevrijden uit de macht van hem die de schuld heeft van uw gebonden toestand, Ik wil dat u zalig wordt, dat u zich niet meer in het nauw voelt gedreven door diegene die u kwaad wil doen, die u in het verderf lokt en die voor geen middel terugschrikt.
Hij komt zelfs als engel van het licht tot u wanneer hij gelooft daarmee succes te hebben, hij wil u bezitten en gebruikt list en geweld. En toch vindt hij in Mij zijn Meester, want een ziel die Mij heeft uitverkoren zal nooit meer zijn slachtoffer worden.
Wee echter wie aan hem gebonden is – want deze houdt hij vast tot hij Mij om hulp smeekt, die hem ook zeker wordt verleend. Verlos ons van het kwade. Spreek deze woorden vaak uit in het hart en u zult mijn hulp steeds gewaar worden, want met dit verzoek spreekt u zich uit voor Mij, omdat u Mij aanroept tegen hem die mijn tegenstander en uw vijand is.
Amen
BD.4990
29 oktober 1950
Liefde – Het ontvangen van kracht – De liefde is bekoeld – Ernstige aansporing
Elke dienst van liefde doet zich gevoelen als het ontvangen van kracht. Zou u, mensen, dit ter harte nemen, dan was er voor u geen enkele zwakheid – noch in geloof, noch in inzicht – en uw leven zou gemakkelijk zijn. U zou duizendvoudig terugontvangen, wat u uit liefde weggeeft. En daarom zou u ook geen aardse zorgen hebben te vrezen. Maar hoe ziet het eruit in de wereld? Nood en ellende, ongeloof en onwetendheid kenmerken de toestand van de mensen en dit alles wijst op het einde. De liefde onder de mensen is bekoeld. Dus ontbreekt het hen ook aan kracht, die het gevolg is van het werkzaam zijn in liefde. Het is een zwakke mensheid, die in duisternis van geest voortgaat.
De liefde onder de mensen in bekoeld. U zult het niet in volle omvang kunnen beseffen, hoe zwaarwegend dit is voor hun zielen, want ze bewijzen daarmee hun verwijdering van God, omdat het dicht bij God zijn onvermijdelijk ontvangst van kracht betekent, maar het dicht bij God zijn alleen door werken van liefde gewaarborgd is. Maar wat zult u, mensen, willen bereiken, als u ver van God verwijderd bent? Dan voert elk beginnen alleen maar naar de afgrond, ook al bent u nog zo ijverig bezig en werkzaam, want zonder God bent u in de handen gevallen van hem, die Zijn tegenstander is en aan wie u uw ellendige toestand hebt te danken.
God alleen is uw redding. Zoekt u Hem niet, dan gaat u verloren voor eeuwige tijden. God alleen is kracht en macht en heerlijkheid en in Zijn nabijheid zult u leven in gelukzaligheid. Maar bent u verre van Hem, dan is uw geest verduisterd. Blind en krachteloos leeft u op aarde en blind en krachteloos gaat u het geestelijke rijk binnen, en uw ellendige toestand neemt toe door uw schuld. Alleen de liefde maakt u vrij. Alleen de liefde brengt u dichter bij God. De liefde bezorgt u kracht en licht, de liefde zal u verlossen. Overwin uzelf, die nog erg in de eigenliefde vastzit. Wend u tot de medemens en heb open ogen voor diens leed. Help hem, wees onophoudelijk in onbaatzuchtige liefde werkzaam. U zult dan toenemen in kracht en licht. U zult aansturen op God, die zich door uw werkzaam zijn in liefde aan u zal openbaren; die zich door uw werken van liefde met u verbindt, zodat Hij met en in u werkzaam zal zijn.
De liefde is bekoeld onder de mensen. Zorg ervoor, dat u niet bij diegenen behoort, waarvoor er geen redding meer is, omdat ze God hebben verlaten. Probeer u van Zijn nabijheid te verzekeren door werkzaam te zijn in liefde en zorg ervoor, dat de kracht in u toeneemt, dat u vast en onwankelbaar zult geloven en door de liefde het geloof levend zult laten worden. Dan zal de aardse wereld u niet meer bezwaren. U zult de aanwezigheid van God voelen en bent vervuld van liefde en kracht en daar u nu in en met God leeft, zal alles u lukken. Uw geestelijke en ook uw aardse arbeid zal gezegend zijn. Laat de liefde niet bekoelen, opdat u niet tot diegenen behoort, die het nabije einde moeten vrezen, die ver van God verwijderd zijn en een prooi zijn van hem, die Zijn tegenstander is.
Amen
BD.4993
2 november 1950
Geestelijke dwang – Dogma
Het grootste gevaar voor een mens is de geestelijke dwang die hem hindert bij het verkrijgen van inzicht en bij het uit vrije wil bepalen van zijn richting. Ieder mens is een individu, dat zich moet vormen tot volmaaktheid. Ieder mens is daarom ook verantwoordelijk voor zijn levenswandel, die nodig is om een bepaalde graad van volmaaktheid te bereiken. En ieder mens moet daarom vrij kunnen beslissen, hij moet voor Mij getuigen van zijn wil. Deze getuigenis verlang Ik, want Ik ga er niet mee akkoord dat een mens voor zijn medemensen de richting van hun denken, willen of handelen bepaalt. De vrijheid van wil van ieder mens moet onaantastbaar zijn. Ze wordt echter aangetast wanneer een wilsrichting wettelijk wordt vastgelegd en de mens nu door beloftes of bedreigingen ertoe wordt gebracht deze richting op te gaan.
Maar zo’n wilsdwang zal Ik nooit of te nimmer goedkeuren, zelfs al treed Ik er niet openlijk tegen op om juist geen dwang op de wil uit te oefenen. De mens is een denkend individueel wezen, dat Ik het vermogen heb gegeven vrij te kunnen willen en denken en wel alleen met het doel zelf te beslissen in het laatste stadium van zijn geestelijke ontwikkeling op aarde, en dat dan ook zijn loon ontvangen zal in de eeuwigheid, beantwoordend aan de beslissing van zijn wil. Wel is het goed en ook door Mij gewild dat een mens zijn medemensen op de hoogte brengt van het gevolg van zowel een juist gebruikte als een verkeerd gebruikte wil. Het is door Mij gewild dat de mensen opheldering ontvangen over de verhouding waarin de mens tot Mij, zijn Schepper, staat. Doch het volstaat wanneer hij juist wordt onderricht, dat hem de goddelijke liefdesleer wordt gebracht en hij ook wordt aangespoord de onbaatzuchtige naastenliefde te beoefenen. Maar alles moet zonder dwang gebeuren.
De mens moet dus onderricht worden, maar er niet toe gedwongen worden een aan hem overgebrachte leer aan te nemen, omdat hij zijn wil moet gebruiken naar eigen goeddunken en aandrang. Ik gaf de mensen de vrije wil, u echter neemt deze van hem af en gebruikt uw wil dus verkeerd, ofschoon u gelooft voor Mij en in mijn opdracht te werken. Nooit heb Ik mijn apostelen de opdracht gegeven mijn leer als geloofsdwang te verbreiden, omdat een geloof onder dwang nooit een geloof kan zijn dat heilzaam is voor de positieve ontwikkeling van de ziel. Altijd vraag Ik van de mensen alleen maar in Mij te geloven als hoogst volmaakt Wezen. Ik vraag alleen maar te geloven in mijn almacht, wijsheid en liefde en in de kracht van de liefde.
Want als u dit gelooft zult u zelf de kracht van de liefde ondervinden en dan al het andere wat er nodig is te geloven vanzelf inzien. Want dan werkt mijn geest in u, die u naar waarheid onderricht. Maar een gedwongen geloof levert u geen volmaaktheid op. Een gedwongen geloof zal ook zelden levend worden en aan een gedwongen geloof kan Ik geen waarde toekennen als vrije wilsbeslissing, omdat dan de vrije wil nog niet werkzaam werd in u, maar u zich alleen volgens uw opvoeding uitspreekt voor een geloofsrichting zonder die goed te hebben onderzocht op haar waarde of waardeloosheid. Wat Ik van u vraag te geloven is dat u alleen maar door de liefde zalig kunt worden.
Maar ook dit geloof moet u zelf verwerven. U kunt wel de leer daarvan aannemen, u moet echter eerst de liefde beoefenen om in uzelf er zeker van te zijn dat de liefde de verlossende kracht is. En pas deze innerlijke overtuiging is het geloof dat tot leven wekt, omdat het in vrije wil werd verkregen. Doch iedere dwang is een teken van onvolmaaktheid, omdat iedere dwang strijdig is met de vrijheid, die het geestelijke wezen echter in het allereerste begin eigen was en die het daarom ook moet terugwinnen om zalig te worden. Hoe kan een dwangmaatregel als in overeenstemming met mijn wil worden beschouwd, die de mens de geestelijke vrijheid ontneemt, wanneer hij in zekere zin “plichtmatig” iets geloven moet wat van Mij uit vraagt om volledige vrije overweging en acceptatie? Ik als hoogste Wetgever heb, op het gebod van de liefde na – dat ook de tien geboden van Mozes omvat, dat echter ook alleen dan vervuld wordt wanneer de liefde vrijwillig beoefend wordt – u mensen geen verder gebod gegeven, omdat zoiets tegen Mij zelf zou getuigen of de vrije wil van de mens twijfelachtig liet worden. De mensen echter matigen zich aan wetten uit te vaardigen zonder daartoe de bevoegdheid te hebben. En daarmee tasten ze de vrije wil van hun medemensen aan.
Iedere wet is dwang en iedere dwang is tegengesteld aan mijn wil. Zodra de mens niet zelf vrij kan denken, zodra hij een leer geloven moet, is zijn wilsproef waardeloos. Want hijzelf moet beslissen, maar geen beslissing nemen onder dwang. En dwang is iedere dogmatische leer, ongeacht of ze volgens de waarheid is of niet. Ieder dogma doet dus de vrije wil geweld aan. De wil is onvrij op het moment van een geestelijke beslissing, omdat deze hem al is voorgeschreven en ogenschijnlijk alleen vermeden kan worden door het begaan van een zonde. Maar van mijn kant heeft ieder mens het recht van vrije wilsbeslissing. Ik vraag hem alleen na te denken over wat er van hem wordt verlangd te geloven. En kan hij het niet met overtuiging aannemen ondanks nadenken, dan reken Ik hem dit niet als zonde aan. Wel echter zondigt hij, wanneer hij een leer met de mond belijdt zonder zijn hart te hebben geraadpleegd. Want ieder mens is alleen verantwoordelijk voor zichzelf en het is een aanmatiging, wanneer één mens het geloof van vele duizenden wil bepalen door een gebod, zoals een dogmatische leer altijd kan worden beschouwd. Niets van wat de wilsvrijheid van de mens aantast, kan ooit mijn instemming vinden. Want Ik zelf overreed de mensen niet eenmaal om de waarheid aan te nemen, als hun eigen wil er niet naar verlangt. Wel onderricht Ik de mensen voortdurend en doe Ik hen de zuivere waarheid toekomen, maar het staat ieder vrij haar aan te nemen of af te wijzen. En zo moet ook u uw medemensen alleen maar onderrichten in alle liefde, maar steeds alle vrijheid van een beslissing aan hen zelf overlaten omdat een geloof vanuit dwang voor Mij niet telt.
Amen
BD.4994
5 november 1950
De bezorgdheid van de Vader om Zijn kinderen
U kinderen van deze aarde bent mijn zorgenkinderen, want u gaat uw eigen wegen en voelt u niet tot uw Vader aangetrokken en daarom luistert u ook niet naar de stem van de Vader die u in alle liefde terug wil winnen. U gaat een weg die ver van het doel afleidt en daarom maak Ik Me zorgen om u, omdat Ik weet waar deze weg heengaat. Maar als mijn kinderen hebt u ook een vrije wil daar u anders mijn kinderen niet zou kunnen zijn. De vrije wil behoort bij de staat van volmaaktheid waarin u zich helemaal in het begin bevond. Daarom kan Ik u niet gedwongen naar Mij terughalen, maar u alleen steeds liefde doen toekomen die eens, als ze uw hart raakt, u naar Mij toe zal drijven.
Hoe vaak verlengt u mensen voor uzelf de tijd van afscheiding van Mij. En hoe vaak overschrijdt u zelf de voor u vastgestelde verlossingstermijn. En dan hebt u weer een smartelijke toestand te verwachten, die echter niet mijn toorn maar integendeel mijn liefde u oplegt opdat u het doel zult bereiken.
Weer staat u mensen voor een keerpunt, voor de beëindiging van een tijdvak dat u voor de verlossing werd toegekend. Mijn bezorgdheid om u wordt steeds groter, want de korte tijd die u nog rest zou u nog verlossing kunnen brengen. U zou nog vrij kunnen worden van de keten die op u drukt wanneer u het zelf wilde, wanneer u zich zonder verzet aan mijn leiding zou overgeven. Spoedig is de tijd van genade afgelopen, spoedig doet zich de invloed van uw tegenstander gevoelen en u zelf hebt de gevolgen te dragen van uw eigen weg gegaan te zijn zonder te luisteren naar de stem van de Vader. Hij klinkt ieder duidelijk in de oren, want Ik spreek door alle gebeurtenissen tot u, uw hele aardse lot brengt mijn liefde voor u tot uitdruking. Leed, nood en verdriet zijn woorden van de liefde van Mij voor u, als u hier maar aan denkt, dat u mijn kinderen bent die zich los hebben gemaakt van de Vader en die weer naar Mij moeten terugkeren. En alleen iets wat u innerlijk opwindt en deprimeert voert u terug naar Mij, bij wie u bescherming en hulp zult vinden in elke nood.
Uit uzelf zult u naar Mij toe moeten komen zoals u ook uit uzelf zich van Mij hebt losgemaakt. En daarom zal ook het leed en de nood groter worden tot aan het einde toe, omdat ze de enige middelen zijn die nog succes kunnen hebben, omdat u mijn zachte woorden van liefde in uw hart geen gehoor schenkt, omdat mijn liefdevol lokken zonder resultaat blijft.
U bent een lange weg gegaan tot aan uw menswording. Laat deze weg niet tevergeefs zijn gegaan, neem de laatste kansen waar die u geboden worden om in de toestand van de vrije wil een beslissing te nemen, die u weer tot ware kinderen van uw Vader maakt. Laat de korte tijd die u nog rest niet voorbijgaan zonder dat u uw wil verandert, dat wil zeggen hem daarheen richt waar de meest trouwe vaderliefde op u wacht. De tijd vliegt en u gaat een verschrikkelijk lot tegemoet als u volhardt in uw weerstand en de weg naar Mij niet meer vindt, want mijn plan staat vast sinds eeuwigheid. Een nieuwe verlossingsperiode vangt aan omdat alles de weg van de positieve ontwikkeling moet gaan, opdat aan alle kinderen van mijn liefde de gelegenheid wordt geboden in vrije wil dichter bij Mij te komen, in het vaderhuis terug te keren dat ze eens vrijwillig hebben verlaten.
Amen
BD.4995
6 november 1950
Kindschap Gods
Alle mensen zijn mijn kinderen – en alle pak Ik vast met dezelfde liefde, omdat mijn liefde voor mijn schepselen nooit kan ophouden en geen uitzondering kent. En toch zijn nog ontelbare mensen zo ver van Mij verwijderd, dat ze de kracht van mijn liefde niet meer gewaarworden, maar dit wel uit eigen wil, omdat ze zichzelf nog steeds van Mij afwenden, en de stralen van mijn liefde alleen maar een geopend hart kunnen raken.
Dezen zijn dus gelijk aan kinderen die het vaderhuis hebben verlaten en naar den vreemde zijn getrokken daar ze meenden de liefde van de Vader te kunnen missen. En deze kinderen wil Ik weer terugwinnen omdat mijn liefde vurig naar hen verlangt en Ik ook weet dat ze buiten mijn vaderhuis in nood en ellende leven omdat Ik mijn kinderen en hun rampzalige toestand, die hun lot is zolang ze van Mij gescheiden zijn, ken.
Ik probeer hen terug te winnen, Ik tracht hun liefde te winnen en dat zolang tot ze weer van Mij zijn, tot ze zalig zijn in de Armen van hun Vader. Doch een eindeloos lange tijd kan verstrijken, eer Ik mijn doel bereikt heb, maar Ik ben lankmoedig en geduldig en mijn liefde kent geen grenzen. Wat Ik niet spoedig tot stand breng, bereik Ik later, maar eens zal ook het laatste kind de weg terug hebben gevonden, al duurt dit een eindeloos lange tijd. Ik bereik mijn doel zeker, maar mijn schepselen moeten nog onuitsprekelijk lijden zolang ze nog ver van Mij zijn, en daarom probeer Ik hun lijdensweg te verkorten en wend alle middelen aan om hun stijfkoppigheid te breken en voor hen de liefdevolle Vader te zijn, maar steeds met inachtname van de vrije wil, die ze als mijn ware kinderen moeten behouden om volmaakt te worden.
Het kindschap Gods moeten ze bereiken, in alles op Mij gelijkend, ze moeten als ware kinderen mijn erfenis, het erfdeel van hun Vader aanvaarden, ze moeten met Mij scheppen en vorm geven en eeuwig gelukkig zijn. Alleen op aarde kunnen de zielen het doel bereiken om tot mijn ware kinderen te rijpen. Het hoogste en schoonste doel is hun gesteld. Maar hoe weinig wordt het nagestreefd door de mensen, die Ik als Vader het heerlijkste lot zou willen bereiden.
Eens waren ze afhankelijk van mijn tegenstander en lieten zich door hem beïnvloeden en deze afhankelijkheidsrelatie moeten ze eerst verbreken voordat ze weer opgenomen kunnen worden in het vaderhuis. Ze moeten afstand doen van de wereld, het welke satans rijk is, dat wil zeggen: ze mogen deze aardse wereld met zijn bekoringen en vreugden niet begeren. Integendeel moeten ze hun wil op Mij richten, ze moeten als verdwaalde kinderen vurig verlangen naar mijn vaderlijke bescherming en mijn vaderlijke liefde. Dan kom Ik hen tegemoet om ze de weg te wijzen die zeker naar Mij, terug in het vaderhuis voert.
Eenmaal keert iedere ziel naar Mij terug, maar mijn liefde probeert de tijd dat ze van Mij verwijderd is, te verkorten omdat het een tijd is zonder gelukzaligheid, een tijd waarin de geest zich in duisternis bevindt en krachteloos is. En daar Ik al mijn schepselen liefheb, kom Ik dan ook alle mensen nader, opdat ze Mij, hun Vader leren kennen en ze zich voegen naar mijn wil. Wie Mij echter toch nog weerstand biedt, die dwing Ik niet. Hij zelf bereidt zich echter een zwaar lot, hij berooft zich van de hemelse gelukzaligheid, hij geeft kostbare schatten op ter wille van vergankelijk aards bezit – en hij blijft nog eeuwige tijden van Mij gescheiden en bevindt zich dus in de macht van mijn tegenstander, maar steeds uit eigen schuld.
Amen
BD.4996
9 november 1950
Kwade machten worstelen heviger om de ziel voor het einde
De demonen omringen u en proberen aanhoudend een verbinding te verstoren die er tussen het geestelijke rijk en de aarde bestaat. En dus proberen ze op uw wil in te werken, om een licht te doven dat u, mensen de weg helder moet verlichten in de laatste tijd voor het einde.
De boden die Ik gezonden heb, worden vaak door deze duistere wezens in het nauw gebracht, omdat ze het licht haten en schuwen, omdat ze het in hun duisternis niet kunnen verdragen. Maar de lichtwezens beschermen u en laten het niet toe dat u in de strijd tegen de duistere machten het onderspit delft.
Het is een worstelen van beide machten, zowel om uw ziel, alsook om de zielen van hen die de weg naar de Bron des levens gevonden hebben en zich daaraan willen laven. En beide proberen de overhand te verkrijgen. Het is de laatste tijd voor het einde. En de satan heeft veel macht. Maar dwingen kan hij de mensen die Mij liefhebben en naar Mij streven, niet.
Maar hen erg in het nauw brengen en hun zielen verontrusten, zal hij steeds, en dit zijn de verzoekingen waaraan u – mijn werkers en knechten op aarde – altijd bent blootgesteld. Maar u moet noch de verzoekingen noch de verleider zelf vrezen, want mijn liefde beschermt allen die Mij zijn toegedaan.
En daarom moet u zich niet in de war laten brengen, maar onbezorgd de weg der waarheid verder bewandelen, de weg van het licht die naar Mij voert en die de tegenstander u niet kan versperren ondanks list en geweld. Want deze weg is mijn gebied en wie erover gaat, is tegen alle aanvallen van de vijand gevrijwaard.
Hij kan niet bij hem komen, omdat het heldere licht hem verblindt en zijn intriges herkend worden als hij probeert hem met list van de rechte weg af te lokken. Veel demonen omringen u, maar u schade toebrengen kunnen ze niet, zolang u uw toevlucht tot Mij neemt in gebed, zolang u Mij in uw hart bent toegedaan en Mij alleen dienen wilt.
Amen
BD.4997
9 november 1950
De dood is overwonnen
De macht van satan is gebroken door de kruisdood. In het uur van de kruisiging van Christus geschiedde de grote daad van de verlossing van het geestelijke uit de keten van de satan. Zijn macht werd gebroken. Hij verloor het gezag over het als mens belichaamde geestelijke, zodra de mens vrij van hem wilde zijn. Door Zijn kruisdood, door Zijn bloed had de mens Jezus de gehele mensheid vrijgekocht van hem, die mijn tegenstander was en het geestelijke niet wilde vrijlaten, dat zijn wil met gebruikmaking van mijn kracht in het leven had geroepen. Er was dus geen toestand zonder hoop meer, waarin de mensheid zich nu bevond. Ze kon zich van zijn macht losmaken als ze er de wil toe had, omdat de mens Jezus de koopprijs betaald had met Zijn bloed.
Met deze opheldering wil Ik u mensen begrijpelijk maken dat u niet hopeloos aan de macht van de satan bent overgeleverd, dat u allen u kunt bevrijden zodra u Jezus Christus als Verlosser erkent die in alle volheid mijn kracht van liefde in zich droeg, die Hem tot een goddelijk wezen deed worden dat zich voor eeuwig met Mij verenigde. De satan heeft niet meer de macht de wil van een mens te dwingen, wanneer deze zelf zich tot de Verlosser Jezus Christus wendt. Hij kan hem wel op elke manier in verzoeking brengen, maar nooit door dwang op hem inwerken, daar anders zijn macht nog ongebroken zou zijn.
De dood is overwonnen. Dood is een staat van algehele krachteloosheid, een staat van verderf en duisternis. De dood is overwonnen omdat Jezus Christus zelf hem heeft overwonnen, omdat Hij diegene het eeuwige leven geeft, die deelneemt aan Zijn verlossingswerk, die dus van plan is aanspraak te maken op de door Jezus verworven genaden, die wil dat Jezus ook voor hem is gestorven, dat Hij ook voor hem Zijn bloed heeft vergoten om hem te verlossen. Wel heeft de satan nog grote macht, maar alleen over de mensen, die geen geloof hebben in Jezus Christus, de goddelijke Verlosser. Daar is zijn macht nog zolang ongebroken, tot ook zij onder het kruis van Christus gaan staan en Hem vragen om hulp tegen hem.
De liefde van de Godmens Jezus is zonder grenzen, daar Hij anders niet één zou zijn geworden met Mij. En deze liefde wordt geen mens onthouden, die tot Hem komt en om bijstand vraagt. Hij staat op ten strijde tegen de satan als Zijn tegenstander, als het maar om het winnen van een geketende ziel gaat. En daarom zal het ernstige gebed van ieder mens om bescherming en hulp tegen hem worden verhoord en heeft de satan slechts dan macht over de mens, wanneer deze zich gewillig aan hem overlaat. U mensen zult er dus vast in kunnen geloven dat de liefde van Jezus duizendmaal sterker is dan de macht van satan en dat Zijn liefde ieder geketend wezen geldt, dat alleen maar zijn ogen opslaat naar Hem in zijn nood. De satan gaat wel rond als een brullende leeuw en zoekt wie hij zal verslinden, maar Jezus Christus, als één met Mij, is ook over hem de baas.
Hij is de goede Herder, die Zijn schaapjes behoedt voor de vijand. En tot Zijn schaapjes behoren allen, die niet tegen Hem zijn. Hij gaf Zijn leven voor Zijn schapen. Dus zal Hij er ook niet één van in de klauwen van de vijand laten vallen als het zich in zijn hart tot Hem bekent. Want Hij heeft oneindig grotere macht, omdat Hij één is geworden met Mij en alle kracht en macht van Mij bezit. Want Hij is mijn Zoon Die uit liefde de schuld van de mensheid op zich nam en zich zelf aan Mij opofferde. En als u mensen Hem zult roepen om hulp tegen uw vijand, dan zal Hij u ook horen en de satan iedere ziel ontrukken die zich aan hem wil ontworstelen. Alleen uw wil moet gericht zijn op Hem, Die de wereld verlost heeft door Zijn kruisdood.
Amen
BD.5000
13 en 14 november 1950
Het gaat om het eeuwige leven
Het gaat om het eeuwige leven, om het leven van de ziel in het geestelijke rijk na de dood van de mens op aarde. Het gaat om de hele eeuwigheid. U mensen, begrijp de gevolgen hiervan, denk er eens over na, welke grote verantwoordelijkheid u hebt in het aardse leven, waarin u zelf uw lot in de eeuwigheid schept, waarin u alle middelen ter beschikking staan om gelukkig te worden en die u ongebruikt laat tot onmetelijke schade voor uw ziel. Bedenk dat u ter verantwoording geroepen wordt voor uw denken, willen en handelen op aarde en dat u niets meer ongedaan kunt maken, zoals u ook niets meer kunt goedmaken van wat u verzuimd hebt te doen, maar dat u vergelding vindt overeenkomstig uw aardse leven, en dat op de meest rechtvaardige manier.
Elke gedachte, elke handeling heeft vanzelf een effect, zodat de mens van het doel wordt weggeduwd of ernaartoe wordt gebracht. En daarom moet zijn streven er altijd op gericht zijn het welbehagen van God te verwerven om op een dag staande te kunnen blijven voor Zijn rechterstoel. (11/14/1950) Het gaat om de redding van jullie ziel, en tijdens het aardse leven hebben jullie alleen aandacht voor het lichaam en zijn behoeften, maar jullie schenken geen aandacht aan de ziel.
Maar de liefde van God wil jullie niet laten vallen, zij wil niet dat jullie voor eeuwig verloren gaan, maar dat jullie het eeuwige leven hebben. De liefde van God zoekt jullie zolang je op aarde bent. Met oneindig geduld verdraagt God jullie fouten en zwakheden, en Zijn barmhartigheid kent geen grenzen. Zolang jullie op aarde verblijven gaat Zijn liefde naar jullie uit en verlangt naar vereniging met jullie. En deze vereniging met de hoogste Liefde brengt jullie in een staat van geluk, die Hij voor jullie wil bereiden, omdat jullie allen Zijn kinderen zijn.
Het is een uiterst moeilijk begin om jullie naar het geluk te leiden, zolang jullie zelf de wil daartoe niet bezitten. En toch kan deze wil niet worden afgedwongen, maar in volle vrijheid moeten jullie je opnieuw vormen en opnieuw het oorspronkelijke wezen aannemen, zoals jullie eens zijn uitgegaan van God, jullie Schepper en Vader van eeuwigheid. Dan zijn jullie weer God gelijke wezens, die met Hem in verbinding kunnen treden, zonder in Zijn licht te moeten vergaan. En deze verandering van jullie aard is jullie aardse taak, jullie doel en jullie bestemming. Het is niet moeilijk als je alleen naar God verlangt, maar het kost een zware strijd als je volgeling van de wereld bent. Daarom is de wereld jullie vijand, jullie gevaar en jullie ondergang. En daarom moeten jullie haar vermijden, jullie mogen niet in haar ban raken, jullie moeten haar overwinnen en alleen het goddelijke rijk zoeken, dat jullie waarlijk veel heerlijker goederen biedt. Jullie moeten verlangen naar God, die jullie alles kan en wil geven wat jullie gelukkig maakt.
Amen
