Inhoud

BD.3901 Het goede en het kwade – De wet van eeuwigheid
BD.3909 De last van de zonde in het hiernamaals – Vergelding of vergeving?
BD.3910 Liefde is opbouwende kracht – Liefdeloosheid is verwoestende kracht
BD.3915 De nood van de medemens is aansporing tot liefdadigheid
BD.3916 Doodsslaap – Opwekking uit de graven op de jongste dag
BD.3918 Onzelfzuchtig dienen onder alle levensomstandigheden – Armoede – Vrijgevigheid
BD.3919 Lichtdragers “beschermd door lichtwezens” tot hun missie is vervuld – Beschermende kring
BD.3920 Het navolgen van Jezus – De levensweg in liefde en zelfverloochening
BD.3921 Geestelijke arbeid moet worden vooropgesteld – ’n Nieuw arbeidsveld
BD.3925 Gods woord – Stille vermaner – Luide stem – Natuurcatastrofe
BD.3926 De afloop van een ontwikkelingsperiode – Moeilijke strijd om het bestaan
BD.3927 Verhoring van het gebed in het vaste geloof “Vader, uw wil geschiede”
BD.3929 “Vrees niet, maar geloof”
BD.3931 Aansporing om ijverig te arbeiden voor het rijk Gods
BD.3936 Gods wil om te helpen is groter dan de nood
BD.3941 “Wie de geringste van mijn broeders opneemt, neemt Mij op”
BD.3943 Gods wil om te scheppen – Geestelijke en stoffelijke scheppingen
BD.3947 Aaneensluiting van verschillende geestelijke richtingen in de geloofsstrijd
BD.3948 De wil tot het goede – Toevoer van kracht door de goddelijke Verlosser
BD.3949 ’n Wijzen op de natuurcatastrofe – Dringende aanmaning zich voor te bereiden
BD.3950 Oorzaak en krachten van de ontbinding van de aarde (Atoomenergie)
BD.3952 De staat van duisternis van de zielen in het hiernamaals en hulp van de lichtwezens
BD.3958 Het woeden van satan in de eindtijd – De afval van het geloof
BD.3960 Verlossend werkzaam zijn is de grootste daad van naastenliefde
BD.3964 De voorspelling van een spoedig einde en het zwakke geloof er in
BD.3968 Het inkeren naar binnen – Het zich losmaken van de wereld en materie – Het resultaat is waarheid
BD.3969 Het lot in de eeuwigheid in overeenstemming met de wil – Materie is verkeerde liefde
BD.3975 Veranderde levenssituatie – Wereldburgers
BD.3981 Lichtwezens – Geestelijke verzorgers van de mensen
BD.3983 Aanwezigheid van God bij geestelijke gesprekken
BD.3993 Het omvormen van de materie – Bezigheid – Zegen – Verlossing
BD.3996 Het in het nauw brengen van de dragers van de waarheid, door tegenstanders van God – Gods hulp
BD.3997 De afval van God en de weg van de terugkeer – Licht en duisternis
BD.4000 De inhoud van de bijbel is de leer van de liefde

                              – * –

BD.3901
11 oktober 1946

Het goede en het kwade – De wet van eeuwigheid

Ook het kwade is door Mij toegelaten maar nooit volgens mijn wil, want het kwade is tegenstrijdig aan mijn wet van eeuwigheid en is een onjuiste richting van de wil die van Mij af en naar iets geheel ongoddelijks toe streeft. Dus een toestand, geheel tegengesteld aan de oertoestand van het door Mij geschapene. Maar het moet voor het door Mij geschapene zowel naar het goede als ook naar het kwade te streven mogelijk zijn, dus moet goed en kwaad bestaan als het wezen uit vrije wil volmaakt wil blijven of volmaakt wil worden.

Alles wat tegenstrijdig is aan mijn wet van eeuwigheid is kwaad – en alles wat in mijn eeuwige ordening blijft is goed. Dat echter het wezen zijn begeren naar beide kanten in zich bespeuren of ontwikkelen kan is volgens mijn wil, en dat het ieder verlangen in zijn hart kan waarnemen is mijn werk. Mijn liefde en wijsheid liggen er aan ten grondslag dat Ik het wezen zo geschapen heb, want Ik wil het tot eeuwige zaligheid voeren wat echter als voorwaarde een streven naar het goede, in vrije wil, vereist.

Om kracht te kunnen ontplooien moet ook weerstand aanwezig zijn, om goed te kunnen zijn moet dus de mens ook de mogelijkheid hebben slecht te kunnen zijn en goed te kunnen worden of te blijven, uit eigen beweging. Want anders zou zijn volmaaktheid puur een werk zijn van mijn liefde waaraan de hoogste graad van volmaaktheid zou ontbreken, omdat de vrije wil noodzakelijk is en tevoren beproefd moet worden. Het kwade kan dus nooit goed genoemd en als van Mij uitgaande voorgesteld worden, ofschoon Ik ook het kwade ruimte geef daar Ik het toelaat.

Kwaad denken, kwaad spreken en kwaad handelen staat buiten mijn goddelijke ordening. Zou Ik echter door de kracht van mijn wil verhinderen dat de mens kwaad kon denken, spreken en handelen, dan zou hij geen zelfstandig en zelfwillend schepsel zijn, maar enkel een product van mijn wilskracht dat nooit aanspraak kon maken op volmaaktheid. Ik wil Mij echter volmaakte schepsels vormen die Ik met mijn liefdekracht kan doorstralen, dus bovenmatig zalig wil maken. Maar daartoe moeten zij de beproeving van hun wil doorstaan om uit eigen beweging, met een geheel vrije wil, naar de hoogste graad van volmaaktheid te streven. Maar dat geeft ook de mogelijkheid om te kunnen wegzinken in een toestand van onvolmaaktheid, de grootste verwijdering van Mij.

Mijn wil is goed en blijft goed tot in alle eeuwigheid, en wat zich vrijwillig aan mijn wil onderwerpt zal goed zijn en ook blijven. Wat echter tegen mijn wil in handelt keert zich tot het kwade, en Ik verhinder het niet. Maar het berooft zichzelf zijn volmaaktheid en doorstaat niet de beproeving van wil; het moet, wanneer het is weggezonken ook in de diepste diepte weer omhoog streven in vrije wil. Maar daar heeft het een eindeloos lange tijd voor nodig om weer die graad van volmaaktheid te bereiken die nodig is voor mijn nabijheid.

Daarom moet de wil speelruimte hebben en er moet tegen de goddelijke ordening in gehandeld kunnen worden, wat Ik echter nimmer goed kan noemen en wat ook nooit mijn wil is. En daarom zullen goed en kwaad zolang blijven bestaan tot al het geestelijke verlost is, dat wil zeggen: tot al het uit Mij voortgebrachte de wilstest afgelegd heeft om uit vrije wil naar het goede en goddelijke te streven. Tot het in vrije wil de weg tot Mij gevonden heeft, en als hoogst volmaakt wezen nu alle vreugden van de eeuwige zaligheid genieten kan.

Amen

BD.3909
20 oktober 1946

De last van de zonde in het hiernamaals – Vergelding of vergeving?

Iedere zonde die u tegen uw naasten begaat, komen te uwen laste en bijgevolg zondigt u ook tegen Mij zelf, die u het gebod van de liefde gaf. En u zult de last van uw zonden zwaar te dragen hebben in het hiernamaals, als u deze niet reeds hier op de aarde uitboet. Geloof daarom niet dat u er zonder straf afkomt als u zondigt tegen uw naaste. Geloof niet dat er geen rechtvaardige Rechter is, omdat Hij zich niet onmiddellijk vertoont. Geloof niet dat u daarom vrij bent van alle schuld, omdat de mensen u hetzelfde aandoen en mijn gebod van de liefde minachten.

U stompt wel uw geweten af, maar de grootte van uw schuld vermindert u daardoor niet – want uw verstand blijft actief – en weet goed het juiste van het onjuiste te onderscheiden. En uw wil wordt niet gedwongen, om u te laten denken en handelen. Daarom draagt u er zelf de verantwoording voor, en u belast uzelf onbeschrijfelijk als u zonde op zonde stapelt. Als u uw naaste schade aandoet, hem in het nauw brengt en hem op de ergste manier liefdeloos behandelt in plaats van hem te ondersteunen in zijn nood, hem te helpen en hem dus onzelfzuchtige liefde te betonen, die alleen welgevallig is voor mijn ogen.

Geloof in een rechtvaardige God, die u tot verantwoording roept voor al uw daden en bid Hem om vergeving van uw schuld. Bid Hem om versterking om het goede te willen, om kracht tot het doen van daden van liefde. Breng de wil op goed te zijn en u zult geholpen worden. U zult u uit het moeras van de zonde kunnen redden, u zult reeds op aarde vergeving ontvangen en genade vinden in mijn ogen. Schat echter Hem niet gering die u het leven gaf. Betwist Zijn rechtvaardigheid niet en erken uw zonden. Handel niet tegen het gebod van de liefde dat Ik zelf u gaf voor uw zielenheil. Ontferm u over de zwakken en zieken en u zult zelf erbarmen vinden bij Mij. Lenig hun nood, en Ik zal met mijn hulp steeds klaar staan wanneer u zich in nood bevindt. Want zoals u uw medemensen behandelt zo zal Ik ook u behandelen op de dag van het gericht, die kort voor de deur staat.

U begeeft uzelf in de macht van satan die uw zielen nu naar zijn wil bewerkt, die u naar beneden trekt in het verderf en van wie u als loon voor uw gewilligheid alleen een tijdelijke verbetering in uw aardse levensomstandigheden bespeurt. Maar wat zal dat uw zielen baten? Laat de maat van uw zonden niet overlopen, want het berouw is eens vreselijk.

Zondig niet, opdat de maat van uw zonden niet nog voller wordt, opdat de last van de zonden u niet terneer drukt en u geen genade meer vindt op de dag van het oordeel. Want Ik ken elk onrecht, voor mijn oog blijft niets verborgen. Voor iedere gedachte en iedere daad moet u zich verantwoorden, en wee degene die door mijn vonnis getroffen wordt, die bij zichzelf mijn rechtvaardigheid bemerken zal wanneer zijn zonden openbaar worden. Zijn vergelding zal zwaar zijn maar aan zijn schuld aangepast. Want Ik ben een rechtvaardige Rechter, ofschoon mijn geduld en barmhartigheid onuitputtelijk is. Maar aan uw werken zijn grenzen gesteld, en als u die overtreedt heeft ook het uur van het gericht geslagen, dat gerechtigheid zal eisen voor alle zonden zoals het verkondigd is in woord en geschrift.

Amen

BD.3910
21 oktober 1946

Liefde is opbouwende kracht – Liefdeloosheid is verwoestende kracht

De sterkst drijvende kracht op aarde moet zijn de liefde. Als echter de hebzucht, die voortkomt uit eigenliefde, groter is dan de liefde, bereikt de mens het doel van zijn aardse leven niet en zijn belichaming op aarde levert hem geen geestelijk resultaat op. En daarom kan aan de mens niet ernstig genoeg de liefde worden verkondigd, die het enige doel in zijn aardse leven is. Want het bestaan als mens is maar een korte fase in de positieve ontwikkeling van het geestelijke, die echter ook de eindeloos lange tijd van de ontwikkeling tevoren teniet kan doen, als de mens in vrijheid van wil zich niet de goddelijke wet van liefde tot basisprincipe van zijn aardse leven maakt. Het gebod van de liefde moet steeds weer als goddelijk gebod aan de mensen worden voorgehouden, opdat ze dit in acht nemen en ernaar leven. En als het dus veronachtzaamd of geringschat wordt, handelt de mens in strijd met de goddelijke ordening en dit heeft steeds een duidelijk herkenbare uitwerking. Alles treedt buiten de harmonie van de ordening, tot leedwezen van de mensen zelf, die zonder liefde voortleven. Want zelfs een schijnbare ordening van uiterlijke levensomstandigheden wordt alleen door vergrote liefdeloosheid in stand gehouden, die steeds schade zal aanrichten voor de medemensen, aan hem zelf of aan diens bezit.

Al het denken, spreken en handelen, waarin geen liefde is, zal nadelige gevolgen hebben voor ziel en lichaam van diegene, die zonder liefde voortleeft. Maar het zal tegelijkertijd, als tegen de naaste gericht, ook deze schade berokkenen, en dus liefde dodend, maar niet liefde opwekkend zijn. Want elke liefdeloosheid is een drijvende kracht, die een verwoestende uitwerking heeft, in tegenstelling tot de liefde, die in zich een kracht is, die opbouwt en behoudt. Want ze is goddelijk en al het goddelijke is leven gevende kracht. Dus de liefdeloosheid, als volledig het tegengestelde, is een kracht, die naar de dood leidt.

Het vooreerst onwetende wezen, de mens bij het begin van zijn weg over de aarde, moet daarom in kennis worden gesteld van de zegen van de liefde, evenals van de verderf brengende liefdeloosheid. Hij moet worden voorgelicht en de liefde moet hem als het meest waardevolle om na te streven op aarde worden voorgesteld. En als hij tegen het gebod van de liefde zondigt, moet hij bij zichzelf de uitwerking van de liefdeloosheid ondervinden. Daarom zal God nooit en te nimmer verhinderend ingrijpen, als de mensen helemaal zonder enige liefde handelingen volbrengen, die tegen iedere goddelijke ordening zondigen, want de liefde moet vrijwillig worden beoefend en dus kan de wil van de mens niet beknot worden, opdat hij aan de uitwerkingen van zijn liefdeloos handelen, spreken en denken leert inzien, hoe ver hij zich van de eeuwige ordening heeft verwijderd en vanzelf zijn weg terugzoekt, opdat hij in vrije wil zal veranderen tot liefde.

En daarom wordt ook de verwoestende uitwerking niet afgezwakt van God uit en kan er vandaar alleen een toestand van de grootste nood en lichamelijk kwelling op aarde zijn, wanneer de liefde onder de mensen is verdwenen, zoals echter ook het werkzaam zijn in liefde het grootste leed lenigt en de mensen de juiste weg toont om ook geordende levensomstandigheden tot stand te brengen, als ze maar bereid zijn om in liefde werkzaam te zijn. Want onbaatzuchtig werkzaam zijn in liefde brengt wonderen tot stand. En waar de liefdeloosheid in grote mate vernieling heeft veroorzaakt, daar kan het werkzaam zijn in liefde volledige compensatie verschaffen en de mensen, die zich de eeuwige wet van liefde tot grondbeginsel maken, zoals het Gods wil is, zullen in de ordening leven. Maar alleen de liefde herstelt deze ordening, want zij alleen is de kracht die schept, die levend maakt en behoudt. Zij alleen is de kracht die gelukkig maakt en de mensen naar hun einddoel voert. Zij alleen levert hen resultaat op, ter wille waarvan de mens op aarde leeft. Hij ontwikkelt zich positief, hij komt nader tot God, die de eeuwige Liefde is, en zijn ziel verenigt zich met Hem door de liefde.

Amen

BD.3915
26 oktober 1946

De nood van de medemens is aansporing tot liefdadigheid

Het moet voor u een voortdurende aansporing zijn om werkzaam te zijn in liefde, dat u de nood van de medemens ziet en uw hart erdoor wordt getroffen, opdat de vlam van de liefde in u gaat stralen en u het verlangen hebt ook het hart van de medemens met gloed te vervullen, opdat zijn nood gelenigd zal worden, geestelijk en aards. Want wat u niet uit liefde doet, is waardeloos voor uw positieve ontwikkeling. Zonder een beloning te verwachten zult u het goede moeten doen voor de naaste, alleen gedreven door het gevoel te willen helpen en de nood te verzachten.

Wie ter wille van de beloning werken van naastenliefde verricht, zit nog te vast in de eigenliefde. En diens ziel heeft het doel van het leven nog niet ingezien: zich te vormen tot liefde. Wie ter wille van het loon werkzaam is in liefde, heeft zijn aardse loon al ontvangen en kan geen geestelijk loon verwachten. Maar die door zijn hart gedreven de liefde beoefent, doet het zonder aan loon te denken, zelfs wanneer hij zeker is van het geestelijke loon. En dit is de ware liefde die alleen geeft zonder te willen ontvangen en die toch ontvangt, meer dan ze geeft. En daarom moet ook de grote nood over de aarde gaan, om de ware liefde te laten opvlammen in de harten van de mensen, die vaak te traag zijn de zwak gloeiende vonk in zich aan te wakkeren, opdat het tot een heldere vlam zal worden.

Veel leed en nood zou gelenigd kunnen worden op aarde door ware liefdadigheid en de ziel zou verzekerd zijn van geestelijke vooruitgang. Doch de mensen gaan meestal achteloos voorbij aan de ellende van de medemens. En bijgevolg is er geen positieve ontwikkeling te melden, veeleer stilstand en achteruitgang, en de aardse nood wordt daardoor steeds groter. De vonk van de goddelijke geest rust in ieder mens en dus is ieder mens ook tot liefde in staat geschapen. Maar als hij het edelste in hem laat verkommeren, blijft er alleen een valse voorstelling over van datgene, wat eens volmaakt was als schepping Gods.

Want als de liefde ontbreekt aan het geschapen wezen, is er niets meer van goddelijkheid in hem. Maar de geringste ontroering over het lot van de medemens ontsteekt de goddelijke vonk van liefde. En het wezen is gered voor de eeuwigheid als het afgaat op zijn meest innerlijke gevoel en dus zijn liefde laat groeien, tot helpen bereid tegenover de medemens. Uit de kleine vonk kan een heldere vlam voortkomen. En de vlam zal met het eeuwige vuur samensmelten. De mens verandert tot liefde, zoals het zijn bestemming is op aarde. En wanneer de grote aardse nood zoiets tot stand brengt, is ze van onmetelijke waarde voor de zielen, bij welke de liefde nog ontbreekt. En ze zal eens als een grote genade Gods worden onderkend, wanneer het aardse leven met succes is afgelegd.

Wie in liefde geeft, zal nooit meer bang hoeven te zijn dat hij teveel geeft. Want zijn gave zal hem worden vergolden, tijdelijk en ook eeuwig. Wie het weinige dat hij bezit deelt met iemand die armer is, zal zelf geen nood hebben te vrezen. Want God deelt met hem en Zijn gave heeft waarlijk duizendvoudig meer waarde. Wie geeft met een liefdevol hart, zal wederliefde opwekken. En wat het betekent, dat de liefde in u zal toenemen, dat weet u niet.

Maar u ontrukt de satan wat hij al meent te bezitten. U geeft weer leven aan wat dood was. U leidt daar kracht naartoe waar ze ontbreekt en beoefent daardoor de grootste barmhartigheid aan de ziel van de medemens, die nu ook in staat en bereid is liefde te geven en die goed doet omwille van het goede. En als u dit snapt, zal de grote aardse nood ook begrijpelijk voor u zijn. U zult ze als beschikking Gods beschouwen en ze verdragen met berusting in Zijn wil. U zult ze proberen tegen te gaan door liefdadigheid en als het ware ook in de laatste tijd verlossend bezig zijn, want alleen de liefde is het oplosmiddel. Alleen de liefde geeft u vrijheid, kracht en licht.

Amen

BD.3916
27 oktober 1946

Doodsslaap – Opwekking uit de graven op de jongste dag

De doden rusten alleen lichamelijk. Dat wil zeggen: het lichaam is van elke aardse bezigheid ontheven en het aards materiële komt de door de Schepper eraan toegewezen bestemming na, doordat het ook in zijn ontbindingsproces nog ontelbare levende wezens verblijfplaats biedt, tot het weer geheel vervlogen is als geestelijke substantie. Maar de ziel van de mens heeft geen deel meer aan de rusttoestand van het lichaam. Ze kan wel zonder bezigheid in het hiernamaals vertoeven, maar deze toestand is geen toestand van rust, maar een toestand van machteloos bewustzijn van haar bestaan. Een toestand van de grootste krachteloosheid die kwellend is omdat die bewust door de ziel wordt gevoeld. Daarom kan er dus niet van een rust van de doden worden gesproken, en nog veel minder bij de zielen die een graad van volmaaktheid hebben bereikt zodat ze in sferen van licht opgenomen worden. Want deze zielen zijn onophoudelijk actief en zijn gelukkig in hun werkzaamheden. En daarom is het onjuist te spreken van de slaap van de doden tot aan hun opwekking op de jongste dag.

Een opwekking van de doden zal wel plaatsvinden op deze dag. Zij die op aarde geestelijk dood zijn, zullen uit hun slaap ontwaken, als ze God in Zijn grootheid en macht zullen onderkennen en als ze zich voor Zijn rechtvaardigheid zullen moeten verantwoorden. Doch dit ontwaken zal vreselijk zijn. En zo zullen ook vele die in de graven rusten – lichamelijk en geestelijk – die al in de sferen van het hiernamaals vertoeven, ter verantwoording worden geroepen, omdat ze de rust van de dood verkiezen boven de activiteit die van leven getuigt.

Ook die zielen zullen op de dag van het oordeel worden veroordeeld tot een hernieuwde verbanning in de materie, opdat ze nu de toestand van rust te proeven krijgen die hun begerenswaardig toescheen en die ze toch konden ontvluchten. Want als een ziel zich in het hiernamaals negatief ontwikkelt, streeft ze zelf naar de materie. En aan haar wil zal gevolg worden gegeven. Op deze manier zal de opwekking uit de graven op de jongste dag begrijpelijk zijn.

Het vleselijke lichaam heeft wel zijn rust gevonden, in zoverre dat het de ziel niet meer hoeft te dienen, maar ook zijn geestelijke substanties moeten verder hun doel vervullen volgens goddelijke beschikking. De zielen zijn echter te beklagen als ze niet een staat van leven binnen kunnen gaan na de dood van het lichaam. En alleen zo dient de opwekking op de jongste dag tot eeuwig leven of tot eeuwige verdoemenis worden verstaan, dat voor de op aarde levenden plotseling het besef zal komen van het ontwaken uit de diepste geestelijke slaap, doch voor de kwade tot het oordeel. Want de goede mensen die op God gericht zijn en Zijn wil vervullen, zijn op de hoogte van de levenssituatie na de lichamelijke dood. En zij vrezen deze laatste niet en gaan ook het eeuwige leven binnen. Doch de hernieuwde ontwikkelingsgang op de nieuwe aarde door haar scheppingen, zal ook moeten worden gegaan door vele zielen die al lang van deze aarde zijn gescheiden, die tijd in overvloed hadden in het geestelijke rijk om hun wil te veranderen en actief te worden, die echter in hun krachteloze toestand volhardden en de rust van de dood de voorkeur gaven en daarom steeds krachtelozer werden, zodat het geestelijke zelf verhardde en rijp is voor hernieuwde verbanning in aardse scheppingen. Dezen staan als het ware op uit hun graven, want hun wordt weer een nieuwe mogelijkheid geboden om naar het levenslicht te gaan, al is het ook na een onheuglijk lange periode. Alles wat geestelijk dood is, zal ontwaken op de jongste dag, maar niet tot het leven maar tot het oordeel.

Zalig die niet rusten in deze doodsslaap. Zalig die onophoudelijk bezig zijn op aarde of in het geestelijke rijk en wier bezigheden niet uit aardse inspanningen bestaat, maar hun geestelijke ontwikkeling dient. Zalig die leven in de geest, die zich niet overgeven aan de slaap van de traagheid, die de rust niet zoeken, want ze zullen leven in gelukzaligheid en de dag van de opwekking niet hoeven te vrezen.

Amen

BD.3918
29 oktober 1946

Onzelfzuchtig dienen onder alle levensomstandigheden – Armoede – Vrijgevigheid

Bij alles wat jullie doen, moeten jullie je ervan bewust zijn, de goddelijke wil daarmee te vervullen. Daarom moeten jullie al jullie denken, spreken en handelen Hem aanbevelen, jullie moeten Hem daarvoor Zijn zegen vragen en jullie volledig toevertrouwen aan Zijn goddelijke leiding. Jullie moeten jullie levenswandel geheel onderwerpen aan Zijn wil, dus alleen willen, dat deze Hem welgevallig is en er steeds naar streven, Zijn liefde te verwerven. Dan zullen jullie noch tegenstrijdig met God denken noch spreken en handelen kunnen, en jullie gang over de aarde zal waarachtig niet zonder gevolgen blijven voor jullie zielen. Maar jullie vervullen Gods wil indien jullie het gebod van de liefde tot leidraad van jullie levenswandel maken, want dan vervullen jullie het belangrijkste gebod en God zal jullie zegenen, zowel geestelijk als ook aards.

Jullie doel op aarde is onzelfzuchtig te dienen en jullie kunnen dit in alle levensomstandigheden doen, of jullie arm of rijk zijn, groot of klein, vooraanstaand en machtig of nietig en zwak. Jullie kunnen voortdurend dienen wanneer jullie maar dienen willen. Ieder mens wordt voldoende gelegenheden geboden zich bezig te houden met dienende naastenliefde en niemand moet geloven steeds alleen maar de behoefte te hebben te ontvangen en zijn vrijgevigheid opzij zetten omdat hij zelf niets bezit om te kunnen geven. Zelfs de armste kan geven. Want wanneer hij geen materiële goederen bezit, kan hij toch liefde geven en daardoor wederliefde opwekken, zijn wil kan bereid zijn te geven en dan wordt ook zijn wil gewaardeerd als een goede daad.

Maar God kijkt altijd alleen in het hart en daarvan blijft voor Hem geen opwelling verborgen. Een naar buiten schijnbaar grote daad van liefde kan dan nog van generlei waarde zijn voor God wanneer niet in het hart de liefde gevoeld wordt die door de daad zichtbaar wordt gemaakt en de kleinste gave zal God welgevallig zijn wanneer deze uit een liefdevol hart komt. En wie waarachtig in liefde werkzaam is, die zal ook van het weinige wat hij bezit offeren, hij vraagt niet angstvallig, maar deelt uit. En het zal hem veelvoudig teruggegeven worden, want “zoals jullie uitmeten, zo zal jullie toegemeten worden” spreekt de Heer, en Zijn woord is waarheid.

Dus moet niemand zijn bezit angstvallig achterhouden als hij probeert naar Gods wil te leven, hij moet met een vreugdevol hart geven, want het handelen uit liefde brengt hem veel grotere zegen dan zijn weinige bezit hem geven kan, want hij ontvangt aards en geestelijk onvergelijkelijk meer. Zijn ziel rijpt, hij wordt doorlopend juist geleid, omdat God zelf zich over hen ontfermt die naar Zijn welgevallen willen leven en omdat Zijn leiding zekerheid geeft, het doel te bereiken.

Slechts één ding is nodig: dat jullie in de liefde leven, dat jullie denken, spreken en handelen steeds door de liefde van het hart wordt geleid en dat jullie je met een vast geloof toevertrouwen aan de genade van Hem Die jullie het leven gaf om jullie zielen te laten rijpen. Met Zijn genade en Zijn kracht vermogen jullie alles, ook in de grootste lichamelijke en geestelijke nood zullen jullie in liefde werkzaam kunnen zijn wanneer jullie je met de eeuwige Liefde zelf verbinden door het gebed, Die jullie onmetelijke kracht en genade doet toekomen omdat jullie dichterbij Hem willen komen door werken in liefde.

Amen

BD.3919
31 oktober 1946

Lichtdragers “beschermd door lichtwezens” tot hun missie is vervuld – Beschermende kring

Die zich in het licht bevinden, hoeven de duisternis niet te vrezen. En zo hoeven de dragers van mijn waarheid niet te vrezen voor het doen en laten van duistere krachten, voor hun besluiten en maatregelen, hoewel ze geboren zijn in diepste haat, ofschoon ze als dreigende spoken op het gemoed van de mens inwerken.

De lichtdragers zullen ongehinderd blijven, want ze staan onder mijn bescherming. En Ik zal u waarlijk een betrouwbare geleide geven, al gaat u temidden van duivels. Want de duisternis verdrijft het heldere licht niet dat u omstraalt, dat weliswaar niet voor het menselijke oog zichtbaar is, maar waar het lage geestelijke voor vlucht, omdat het in het licht ook hun Heer herkent met wie ze niet in contact willen komen.

Daarom kan een lichtdrager zonder vrees diegenen tegemoet treden die hem kwaad willen doen, bij hun voornemen zal hij ze van de wijs brengen, ze zullen ervan afzien, al is het onder bedreigingen en verwensingen, want ze voelen zijn overwicht ofschoon ze die aards niet willen erkennen. Want ook veel lichtwezens staan een lichtdrager bij in zulke zware levensomstandigheden, omdat ze een missie die uitermate dringend is, niet in gevaar willen laten brengen door de wil van mensen die door de tegenstander worden beheerst.

Als Ik Mij zelf arbeiders uitkies voor deze dringende missie, dan is het hele lichtrijk bezield door de wil deze arbeiders te beschermen, omdat mijn wil alle wezens doorstroomt die deel uitmaken van mijn rijk. En de kracht van die wezens is waarlijk sterker dan de krachten der duisternis, ook al blijkt dit aards niet zo.

Maar de lichtdragers zelf moeten weten dat ze onaantastbaar zijn voor de Mij vijandig gezinde krachten. Ze moeten daarom geen vrees hebben, er is om hen een beschermende kring getrokken, waarvoor ieder duister wezen terugschrikt, wil het Mij zelf niet uitdagen. Pas wanneer de missie van de lichtdrager is vervuld, wanneer het uur van zijn sterven is gekomen, hef Ik deze beschermende kring op, maar tot oordeel en tot eeuwige verdoemenis van degene die hem doorbreekt, maar voor de lichtdrager zelf tot verhoogde gelukzaligheid.

Zolang hij op aarde in mijn opdracht werkt, kan hij zich te midden van duivels wagen en hun het zondige van hun praktijken voorhouden. Ze zullen hem niet kunnen doden, omdat hij door Mij is gezonden, mijn dienaar, mijn bode die het zuiver geestelijke aan de aardsgezinde mensen over brengt om hen weg te trekken van de afgrond, van het verderf.

En dit weten moet hem moed en kracht geven, hij moet geloven in Mij en mijn woord en voortdurend zeker zijn van mijn tegenwoordigheid, zolang hij Mij dient en met ijver zijn ambt uitoefent, zolang hij bereid is mijn evangelie van de liefde) uitte dragen in de wereld – de medemensen het licht te brengen dat hij van Mij zelf heeft ontvangen. De aarde ligt in diepste duisternis en moet verlicht worden om de mensen op aarde de juiste weg te laten vinden. En waar een dergelijk licht schijnt, zal zich nooit datgene ophouden wat het licht schuwt, veeleer zal het de lichtschijn ontvluchten.

Maar in de geestelijke wereld is het licht doordringend, het schijnt niet verborgen en zal daarom steeds door de wezens der duisternis als licht worden gevoeld, maar niet begeerd, om welke reden elke lichtschijn wordt ontvlucht, omdat ze het licht niet kunnen doven, maar zijn schijnsel hun kwellingen bezorgt. Want achter iedere lichtdrager sta Ik als Oerbron van het licht – en waar Ik ben is waarlijk de macht van het boze gebroken.

Amen

BD.3920
1 november 1946

Het navolgen van Jezus – De levensweg in liefde en zelfverloochening

Wie niet net als Ik zachtmoedig en geduldig is, wie zich niet wat betreft de navolging erin oefent dat hij alle eigenschappen aflegt die passen bij het wezen van mijn tegenstander, wie niet onophoudelijk streeft naar de deugden die hem tot een goddelijk wezen bestempelen, die zal moeilijk het doel bereiken de vereniging met de Vader van eeuwigheid te vinden die in zich pure liefde is en die zich alleen met die schepselen aaneen kan sluiten die aan Hem gelijk tot liefde zijn geworden. Mijn leven op aarde moest u tot voorbeeld dienen, want als mens was Ik aan dezelfde verzoekingen blootgesteld als u omdat Ik de weg moest gaan die als enige een ziel naar de volmaaktheid kon leiden.

Net als u moest Ik strijden tegen alle begeerten van het vlees, evenals tegen alle eigenschappen van een niet goddelijk wezen, daar anders mijn levenswandel u niet als voorbeeld kon dienen wanneer Ik, vrij van alle menselijke fouten geboren, de beproeving van mijn wil zou hebben kunnen omzeilen. Ik moest het leven op aarde ten diepste bewust ervaren, dat wil zeggen met betrekking tot dezelfde zonden vanuit het lichaam de mogelijkheid hebben om ze in vrije wil achterwege te laten en alle prikkels daartoe te vermijden. Ik moest tegen vleselijke begeerten strijden en daardoor de ziel in Mij sterk maken en gewillig om zich met Gods geest te verenigen. De zondigheid van de mensen om Me heen stelde mijn liefde en geduld vaak zwaar op de proef. Toch wilde Ik zachtmoedig en van ganser harte deemoedig blijven, mocht Me ook niet ergens op laten voorstaan. En Ik had medelijden met de zwakheid van de medemensen, dat ze geen weerstand boden aan de verzoekingen, en mijn liefde nam toe. Ik wilde diegenen helpen die terneer lagen en zelf niet overeind konden komen. Want als zelf mens was Ik op de hoogte van alle zwakheden van een mens en deze kennis versterkte mijn zachtmoedigheid en geduld.

Als zelf mens kon Ik Me altijd verplaatsen in de ziel van degene die zondigde, ofschoon Ik zelf zonder zonde was, hoewel Ik zelf op grond van mijn wil overwinnaar was gebleven bij alle verzoekingen van het vlees en van de ziel. Maar Ik ontleende de kracht daartoe aan de liefde. En ieder mens die de liefde beoefent, zal ook de kracht en de wil opbrengen tegen zijn fouten en zwakheden te strijden en ook hij zal de zege behalen, want de liefde zelf is de kracht. En wie dus in liefde werkzaam is zal ook alle deugden beoefenen die een goddelijk wezen kenmerken: hij zal zachtmoedig en geduldig zijn, barmhartig, vredelievend, deemoedig en rechtvaardig. Want als hij de medemensen liefde geeft is ook zijn denken vol liefde en hij bestrijdt alle zwakheden en fouten met gemak. Volg Mij na, leid een levenswandel net als Ik in liefde en zelfverloochening en u zult u bevrijden van alle zondige begeerten. U zult zelfs niet in zonde vervallen, u zult u aan het wezen van de eeuwige liefde aanpassen en al op aarde de vereniging met haar vinden en u zult zeker uw doel bereiken. En dus zult u ook te allen tijde uw kruis op u moeten nemen, net als Ik, en u zult niet ongeduldig mogen worden, want als u Mij ernstig vraagt om bijstand, help Ik u het te dragen en uw ziel zal zich des te eerder bevrijden van aardse begeerten, hoe gewilliger ze het kruis draagt dat de liefde van de Vader haar heeft opgelegd opdat ze helemaal rijp zal worden.

Volg Mij na en neem mijn levenswandel op aarde als voorbeeld en nooit meer zult u in zonde geraken. U zult u verlossen als gevolg van uw wil en de liefde. U zult vrij worden, oneindig gelukzalige wezens worden, voorzien van alle goddelijke eigenschappen. U zult vol van licht en kracht zijn in het geestelijke rijk en gelukzalig leven in eeuwigheid.

Amen

BD.3921
2 november 1946

Geestelijke arbeid moet worden vooropgesteld – ’n Nieuw arbeidsveld

Wat voor u dienstig is om de rijpheid van uw ziel te vergroten, weet Ik waarlijk het beste en uw lot op aarde zal daarom steeds in overeenstemming zijn met de behoeften van de ziel, die Mij echter aan het einde van haar aardse leven danken zal, dat Ik rekening gehouden heb met dat, waar ze behoeftig aan was.

Het leven op aarde duurt maar een korte tijd en kan u nooit compensatie bieden voor dat wat de ziel gaat missen als er aan het lichaam met zijn wensen te zeer voldaan wordt. Want voor uw ziel is het nodig dat zulke wensen worden achtergesteld, alle hindernissen voor haar ontwikkeling moeten voor haar worden weggeruimd en zoiets zal door het lichaam steeds op een zodanige manier worden gevoeld – dat deze hem niet erg bevalt. Maar verlaat u steeds op mijn liefde en wijsheid, geloof dat alles wat u betreft, door mijn wijsheid als bevorderlijk voor u wordt gezien en u door mijn liefde wordt opgelegd, schik u daarom steeds in mijn wil opdat u zalig wordt.

U, mijn dienaren op aarde moet echter heel bijzonder worden voorbereid op uw functie in de laatste tijd voor het einde, u moet het geestelijke voorrang geven boven het aardse en uzelf altijd weer voor ogen houden dat u zich in mijn dienst heeft gesteld, dat u geen twee heren kunt dienen, Mij en de wereld. Uw geestelijke arbeid moet alles voor u zijn. Ik heb u geroepen om geestelijk te werken en uw levenslot zal zodanig verlopen dat u deze arbeid ongehinderd volbrengen kunt, dat u ijverig werkzaam kunt zijn voor Mij en mijn rijk, dat niet van deze wereld is. Ik zal u naar dat arbeidsveld leiden waarin u moet werken en al naar uw liefde tot Mij en de medemens, zult u ook resultaat kunnen boeken: het redden van dwalende zielen uit geestelijke duisternis.

Bedenk dat dit uw voornaamste opgave op aarde is waarvoor u zich aan Mij in vrije wil heeft aangeboden bedenk dat deze heel wat nodiger en dringender is dan het uit de weg ruimen van aardse zorgen, bedenk dat voor dit laatste veel mensen bruikbaar zijn, voor het eerste echter, voor het opheffen van geestelijke nood, zich maar weinig bereid verklaren, en daarom het gebrek aan arbeiders die geestelijk werkzaam zijn op aarde groot is.

Waar Ik echter zulke mensen vind daar zal ook mijn zegen altijd merkbaar zijn en hun schreden zal Ik zo leiden, dat zij zegenrijk kunnen werken waar grote nood is. U, mijn dienaren op aarde, weet dat de tijd nog maar kort is tot het einde en u moet deze tijd volledig benutten voor Mij, u moet mijn evangelie uitdragen in de wereld. En Ik zelf zal u de plaats aanwijzen waar u uw geestelijke werkzaamheid moet uitvoeren in de komende zware tijd – die aan het laatste einde voorafgaat. Waar de geestelijke nood groot is, daar heb Ik bruikbare arbeiders nodig om het braakliggende veld te bewerken, goed zaad te strooien en goede vruchten te oogsten. En geef u zo, u vol vertrouwen en gewillig aan mijn wil onderwerpend, aan mijn leiding over, want deze is alleen de juiste, zowel voor uzelf alsook voor de talloze zielen die u hulp moet brengen in geestelijke nood.

Wacht geduldig tot Ik u roep en gebruik elke dag slechts om uw eigen ziel te voltooien, neem mijn woord in ontvangst met ’n begerig hart en laat u door zijn kracht doorstromen, leg al uw zorgen en noden, zowel geestelijk als aards in mijn handen en laat Mij zelf voor u zorgen en uw leven op aarde zal waarlijk niet nutteloos zijn, want een missie te vervullen zoals die u is toegewezen, vereist een wil die op Mij gericht is, een diep geloof en liefde tot Mij en de naaste. En de ziel van hem moet rijpen op aarde die deze missie wordt toevertrouwd, want mijn genade en mijn zegen is voor hem een zekerheid.

De tijd tot het einde is nog maar kort, maar zwaar voor ieder afzonderlijk. Wie echter kracht en genade van Mij betrekt, die zal die tijd ook zonder schade aan zijn ziel overleven. Hij zal haar ten volle kunnen benutten en rijk aan geestelijke schatten het aardse leven teruggeven om het te ruilen tegen een gelukzalig leven in mijn rijk, waar hij voor alle zelfverloochening en ontberingen die het aardse leven hem bracht, duizendvoudig schadeloos gesteld zal worden, omdat hij Mij trouw bleef tot het einde toe.

Amen

BD.3925
26 november 1946

Gods woord – Stille vermaner – Luide stem – Natuurcatastrofe

Let op de steeds terugkerende aanmaningen van boven en laat ze niet voor uw oren wegsterven. Want elk uur en elke dag is kostbaar, als u het heil van uw ziel in ogenschouw neemt en vlijtige arbeid verricht, voordat het einde komt. Laat Mij niet tevergeefs roepen. Laat Mij niet tevergeefs aan uw hart kloppen, maar neem Mij op en open vrijwillig de deur van uw hart als Ik toegang verlang.

Nog kom Ik als een stille maner tot u, als Ik in het woord dichterbij u kom. Maar niet lang meer, dan klinkt mijn roep luid en machtig van boven. En u zult schrikken van het geweld van mijn stem. Nog is het aan uzelf overgelaten, of u Mij zult willen aanhoren, of mijn woord voor uw oren laat wegsterven.

Maar dan zult u Mij moeten horen en mijn stem zal u vreselijk treffen. U zult niet meer in staat zijn mijn liefde te herkennen, maar u zult u moeten buigen voor mijn toorn, ofschoon ook dan nog mijn liefde aan het werk is, alleen voor u niet herkenbaar als liefde.

Maar mijn woord is voor u nog een teken van mijn liefde. Want het klinkt zacht en vermanend, zoals een vader spreekt tot zijn kinderen, die hij op de juiste weg wil leiden. Maar als er aan mijn woord geen aandacht wordt geschonken, treedt mijn macht aan het daglicht en voor haar zult u schrikken en in doodsangst geraken. En voor velen zal ook het uur van de dood gekomen zijn, het uur van het vertrek van deze aarde. En zalig wie Mij tevoren al heeft gevonden, dat hij dit laatste uur niet hoeft te vrezen.

En dit is wat mijn woord beoogt. Ik tracht uw liefde te winnen. Ik probeer u tot Mij te trekken, steeds rekening houdend met uw vrije wil. Ik probeer u naar het geestelijke rijk te leiden en daarom spoor Ik u aan afstand te nemen van aardse materie, van aards streven. Want Ik ben alleen te vinden, als u afstand doet van de wereld met haar vreugden en aaneensluiting zoekt met Mij. Dan kom Ik zelf u tegemoet en laat Ik u eeuwig niet meer van Mij weggaan.

Sla daarom acht op mijn woord en behoor niet tot diegenen, wier zinnen Ik door mijn macht op Mij moet richten. Kom uit uzelf tot Mij, omdat u naar mijn woord verlangt en u door Mij zult laten onderrichten. Luister naar Mij en schenk aandacht aan wat Ik u meedeel.

Geloof in mijn woord en verander uzelf tot liefde, opdat u mijn wil tot uw eigen wil maakt en van mijn liefde alsmaar zeker kunt zijn. Want Ik wil door mijn woord bereiken, dat u zich vormt tot liefde. Dat u werkt aan uw ziel en u zich aanpast aan mijn Wezen, dat op zich pure liefde is.

En u zult niet hoeven te schrikken en bang te zijn als mijn stem luid en machtig weerklinkt, want u behoort dan tot de mijnen, die Ik onder mijn hoede neem in uren van grootste nood en van wie Ik de Redder en Verlosser ben, zoals Ik het heb beloofd.

Het uur komt onverwacht snel en u allen zult aan mijn woorden denken, want Ik maan u aan zonder onderbreking, opdat u de korte tijd nog op elke manier zult kunnen benutten. Denk aan uw ziel en sla geen acht op het lichaam, want dat vergaat, maar de ziel blijft bestaan tot in alle eeuwigheid.

En help haar daarom, zolang het u nog mogelijk is, te scheppen en te werken op aarde. En de serieuze wil daartoe zal u kracht opleveren. U zult rijp worden en er veel profijt van hebben, dat u Mij tot u laat spreken, dat u geloof schenkt aan mijn woorden en dat u uw best doet naar mijn wil te leven.

En u zult niet de dag hoeven te vrezen, die onherroepelijk zal komen in zeer korte tijd, die u het bewijs levert van de waarheid van mijn woord, van mijn macht en kracht, en dat voor de ingewijden ook een teken is van mijn liefde voor het niet verloste, dat Ik wil redden van de eeuwige ondergang.

Amen

BD.3926
1 december 1946

De afloop van een ontwikkelingsperiode – Moeilijke strijd om het bestaan

Groot is mijn macht en onbuigzaam mijn wil, want mijn wijsheid bepaalt hem en mijn liefde voert hem uit. En wat Ik heb ingezien sinds eeuwigheid als geneesmiddel voor het ver van Mij staande geestelijke, gebruik Ik ook onherroepelijk om dit geestelijke te hulp te komen in zijn nood, die het gevolg is van zijn verwijdering van Mij. En Ik voorzag sinds eeuwigheid het geestelijk lage niveau van de mensen in deze tijd. Ik voorzag sinds eeuwigheid de verkeerde wil, die de afstand tot Mij vergroot in plaats van ze te verkleinen.

En waar dit gevaar bestaat, houd Ik de achteruitgang tegen. Ik breek hem af om een nog dieper afvallen te verhinderen, dat weer eeuwigheden nodig zou hebben om het geestelijke in de graad van ontwikkeling te verzetten, waarin het de vrije wil kan benutten. En dus gaat de tijd in vervulling. Een ontwikkelingsperiode loopt ten einde, zoals het verkondigd is in woord en geschrift. En wat zich nu voltrekt is het werk van mijn liefde, mijn wijsheid en mijn wil.

En u, mensen van deze aarde, zult getuige zijn van datgene, wat geschreven staat en wat Ik steeds weer opnieuw verkondig door mijn dienaren op aarde. Want u bent in de laatste tijd. U zult iets groots meemaken, schrikaanjagend voor allen die niet geloven en overweldigend verheven voor hen die Mij onderkennen en aan mijn woord denken. En ondanks alle nood zullen ze steeds mijn liefde en mijn almacht bemerken en zich hieraan vol vertrouwen overgeven. En Ik zelf zal ze leiden, opdat ze zeker hun doel bereiken.

Wat er zich echter afspeelt op en in de aarde is voor het menselijk verstand onvoorstelbaar. Het is immers uniek en zo ongewoon, dat niemand in staat is te bedenken op welke manier mijn macht en mijn wil zich openbaart. De mensen, die zich niet van het aardse willen losmaken, zullen weliswaar voortdurende wederopbouw nastreven, ze zullen proberen al het verlorene weer te vervangen, ze zullen aards scheppen en werkzaam zijn om zich in het bezit van goederen te stellen, maar Ik zal steeds weer hun pogingen teniet doen, opdat ze de nutteloosheid hiervan inzien, ervan afzien en serieus aan hun ziel denken, aan het onvergankelijke zoals het de bedoeling is voor ieder mens afzonderlijk.

En daarom zal de strijd om het bestaan verder gaan. Niemand zal tot rust komen en niemand zal de vruchten van zijn aardse streven kunnen genieten, tenzij hij helemaal eigendom is geworden van diegene, die hem van Mij afvallig wil maken. Dan kan hij wel aards een goed leventje leiden, maar hij zal ook duidelijk zichtbaar zijn als aanhanger van de satan, want zijn handelen zal alleen liefdeloosheid en haat verraden. En zijn luxueuze leventje mogen de mensen zich niet als voorbeeld stellen.

Die Ik echter nog niet helemaal opgeef, moeten strijden. En een zware strijd om het bestaan moet voor hen het bewijs zijn, dat Ik vol liefde aan hen denk en hen naar Mij toe wil trekken. Ik moet alles van u afnemen wat u aards nog begerenswaardig toeschijnt, als Ik uw harten wil winnen; uw wil, die zich op Mij moet richten eer het te laat is. En daarom zal de komende tijd steeds harder voor u worden, want hij loopt op zijn einde.

Maar zodra u zich onvoorwaardelijk aan Mij toevertrouwt, zodra u uw wil aan de mijne onderwerpt, zodra u Mij alleen laat heersen en u geheel schikt in uw lot, is ook mijn algehele zorg voor u zeker. En de moeilijkheden van het leven zullen draaglijk zijn voor u, die de mijne bent geworden door uw wil. Maar dan zullen ook de laatste grote gebeurtenissen u niet meer laten schrikken. U zult weten dat ze mijn werk en mijn wil zijn. U zult ook beseffen, dat ze slechts het laatste middel zijn om de dwalende zielen te redden. En u zult ook weten dat spoedig de verlossing in aantocht is, dat spoedig het einde is gekomen, waarin Ik u zelf haal om u een vreedzaam een gelukzalig paradijs te bereiden, waar alle nood ten einde is.

Maar mijn besluit is onafwendbaar. De tijd waarover geschreven staat, is vervuld. De mensheid slaat geen acht op mijn woord en kan alleen nog door een buitengewoon gebeuren van gedachten veranderen. En ter wille van haar zal alles over de aarde komen, wat onbegrijpelijk en uitermate wreed lijkt. Maar mijn liefde en wijsheid zagen het sinds eeuwigheid in als heilzaam voor de zielen. En mijn wil verwezenlijkt daarom wat voorbeschikt is sinds eeuwigheid.

Amen

BD.3927
2 december 1946

Verhoring van het gebed in het vaste geloof “Vader, uw wil geschiede”

Alles zult u door Mij kunnen bereiken, als u maar vast en onwankelbaar gelooft in Mij. Want als u mijn overgrote liefde voor u voor ogen houdt, weet u ook dat Ik geen gebed onverhoord laat. Een vast geloof in Mij brengt echter ook het volste vertrouwen in Mij met zich mee, het sluit de zekerheid in dat Ik in mijn wijsheid ook alles inzie wat voor u tot zegen is en dat Ik u er geen nadeel van laat ondervinden doordat Ik u iets toesta wat u niet tot heil strekt. En daarom zal een diepgelovig mens zich onvoorwaardelijk aan Mij overgeven, hij zal het aan Mij overlaten, hoe Ik hem zal bedenken. Hij zal niet eisen, veeleer deemoedig zijn verzoeken aan Mij voorleggen, steeds mijn wil vooropstellen en zich in mijn liefde en genade aanbevelen. En Ik zal hem bedenken in alle volheid. Lichamelijk en geestelijk zal Ik hem nooit gebrek laten lijden, want het gebed van mijn kind hoor Ik altijd. Maar als Ik u de vervulling van een verzoek weiger, twijfel dan toch niet aan mijn liefde, want juist mijn liefde wil u voor onheil behoeden. En u zult zelf niet altijd kunnen inzien, wat de uitwerking is van de vervulling van een verzoek. Leg daarom vol vertrouwen uw verlangens aan Mij voor en laat alles verder aan Mij over. En mijn liefde bedeelt u zo, dat voor u de weg naar Mij wordt geëffend, dat u zeker uw doel bereikt, dat u als mijn kinderen in het vaderhuis terugkeert om een gelukzalig leven te leiden in eeuwigheid. Maar gebruik voortdurend de kracht van het gebed. Roep Mij aan in elke situatie van het leven. Kom tot Mij als u in nood bent en denk ook aan Mij in uren van rust en vrede.

Vergeet Mij niet, opdat Ik ook u niet vergeet. Breng herhaaldelijk de verbinding met Mij tot stand door innig gebed en roep Mij steeds in uw nabijheid, want dan stroomt er onmetelijke kracht op u over, als u Mij in vrije wil zoekt, als uw gedachten Mij gelden en uw hart zich een weg naar Mij baant. U zult uit eigen beweging de weg naar Mij moeten vinden en daarom de brug moeten betreden die Ik voor u heb geslagen van de aarde naar Mij. U zult moeten bidden, want in het gebed verheft uw ziel zich in de sferen van het licht. In het gebed betreedt u de brug naar Mij, in het gebed komt het kind bij de Vader. Het brengt de verhouding tot stand van het kind tot de Vader, zoals het mijn wil is. En als Ik als Vader wordt aangeroepen, als een kinderlijk hart Mij tegemoet komt, verhoor Ik elk smeken, want mijn kinderen die vol vertrouwen tot Mij komen stel Ik niet teleur. En mijn liefde slaat op hen over, mijn liefde deelt onmetelijke gaven uit. Mijn liefde begiftigt het kind geestelijk en aards, en nooit zal het nood hoeven te lijden, zodra het waarlijk kinderlijk bidt, dat wil zeggen: in geest en in waarheid zijn gebed naar Mij zendt.

Maak allen gebruik van de genaden van het gebed, want alles zult u kunnen bereiken vanuit een diep levend geloof in Mij en mijn liefde. Maar stel geen eisen. En klaag of mor niet als Ik uw gebed schijnbaar niet verhoor. Want dan ziet mijn vaderliefde alleen maar een nadeel in de verhoring van uw verzoek, en om u daarvoor te behoeden ontzegt ze het u. Maar wie altijd zijn wil aan de mijne onderwerpt zal nooit teleur worden gesteld, want zijn gebed is het ware, Mij welgevallig als hij aan al zijn vragen toevoegt: “Vader, uw wil geschiede”.

Amen

BD.3929
5 december 1946

“Vrees niet, maar geloof”

Vrees niet, maar geloof. Waar alle menselijke kracht faalt, waar aards geen hulp meer mogelijk schijnt, is mijn macht niet ten einde. En steeds weer vind Ik wegen die uit het donker wegvoeren, uit alle nood en benauwenis, aards en geestelijk. Hoop op Mij en mijn hulp en Ik zal u waarlijk niet teleurstellen.

U zult in de laatste tijd zeer vaak worden geconfronteerd met moeilijkheden, maar nooit hoeft u de moed te verliezen. Nooit hoeft u te vrezen dat Ik ver weg ben. Want in de nood ben Ik dichter bij u dan ooit. U zult alleen moeten geloven in mijn liefde, die u nooit meer alleen laat, die u nooit meer aan nood en ellende zal overlaten. U zult moeten geloven in mijn almacht, die alles kan overwinnen en voor welke het scheppen geen grenzen kent. U zult moeten geloven in mijn wijsheid, die u niet willekeurig in nood en benauwenis laat geraken, maar sinds eeuwigheid heel goed heeft ingezien wat goed is voor uw ziel en haar voltooiing.

En als u diep en vast gelooft, zal niets u meer laten schrikken. Want u voelt Mij steeds in uw nabijheid en legt Mij al uw leed en zorgen aan de voeten. U vertrouwt u toe aan Mij en mijn genade en u zult niet tevergeefs op mijn hulp wachten.

Vrees niet, maar geloof. Wat kan u schrik aanjagen? Wat kan u schade berokkenen, als u Mij hebt, als u mijn belofte hebt, dat Ik u altijd en in alle situaties van het leven help? Wat kan u zwak en moedeloos laten worden, als u zich voortdurend van mijn kracht zult kunnen bedienen, die u toestroomt als u er maar om vraagt?

Vervul mijn wil. Vervul steeds het gebod van de liefde, dan bent u ook voortdurend in het bezit van kracht en hoeft u niets meer te vrezen, aards en geestelijk. Want dan bent u met Mij verbonden en mijn aanwezigheid schakelt elke nood en zorg uit, ofschoon ze, aards gezien, op u afkomen. Want Ik neem ze van u af en u zult ook in vol geloof op deze belofte kunnen vertrouwen. U zult zonder vrees de weg kunnen gaan, al mag hij nog zo doornig en lastig lijken. Ik ga steeds naast u en bescherm en behoed u. Ik geef u kracht en trek uw hart naar Mij toe. En hoe meer u zich losmaakt van de wereld en zich met Mij verbindt, des te minder voelt u de aardse nood.

De tijd van het einde is gekomen, die grote eisen stelt aan uw geloof. Probeer daarom alleen een vast, onwankelbaar geloof te verkrijgen. Bid daar zonder oponthouden voor en let op elke hulpverlening, opdat u sterk wordt in het geloof. En u zult niet hoeven te vrezen, wat er ook op u afkomt, want een vast geloof verdrijft elk onheil. Een vast geloof verzekert u van mijn hulp, mijn kracht en genade, in elke nood en benauwenis van lichaam en ziel.

Amen

BD.3931
8 december 1946

Aansporing om ijverig te arbeiden voor het rijk Gods

Waar de gelegenheid zich voordoet, moet u spreken voor Mij en mijn woord verbreiden, want de nood om u heen is groot en u kunt die alleen tegengaan door de gedachten van de medemensen op Mij te richten. Ik alleen kan de aardse nood opheffen en Ik zal dat ook doen, zodra de mensen zelf zich inspannen vooreerst de geestelijke nood op te heffen. Ze staan vlak voor de afgrond en alleen de eigen wil kan hen daar van wegrukken, want ze moeten zelf eerst willen dat Ik hen bijsta met mijn genade en kracht dan is ook mijn liefde bereid hen nog te elfder ure te helpen. En om die reden zult u hun mijn leer moeten verkondigen, u zult hen in kennis moeten stellen van mijn woord, opdat ze op de hoogte zijn van mijn wil, en zo ze mijn woord gelovig aannemen, ook trachten ernaar te leven. En hun zielen zullen gered zijn.

En als u nu weet hoe dringend nodig uw arbeid is voor mijn rijk, als u bereid bent deze arbeid te verrichten om de zielen van de medemensen te helpen, dan zal het u ook begrijpelijk zijn dat er goed voor u wordt gezorgd, daar u in mijn dienst bent, want iedere werkgever zorgt voor zijn knechten en dat des te zorgzamer, hoe bereidwilligere instrumenten ze voor hem zijn. En zo roep Ik u steeds weer toe: Laat alle aardse zorgen van u afvallen, neem alleen uw geestelijke arbeid ter harte, wees ijverig werkzaam voor Mij en al het andere wat u voor uw aardse leven nodig hebt zal Ik voor u doen, Ik zal uw wegen op aarde effenen en u ongedeerd naar het doel voeren. Elke dag is kostbaar en elke dag moet u voor Mij en mijn rijk arbeiden.

Steeds weer zult u mensen tegenkomen die, zonder op de hoogte te zijn van hun opdracht op aarde, voortgaan, steeds weer zal u zich kunnen overtuigen van het zwakke geloof van de medemensen, of van hun totale ongeloof, en steeds weer zult u voor Mij kunnen blijven spreken, u zult getuigenis af kunnen leggen van mijn grote liefde en erbarmen die aan u geopenbaard zijn door het u doen toekomen van mijn woord. Overal zult u gelegenheid hebben in mijn naam te spreken en opheldering te geven, dwaalleren recht te zetten en dus algehele waarheid te verbreiden, zoals het mijn wil is. Hoe de mensen zich daar tegenover instellen, is aan hen zelf overgelaten, maar zonder de overdracht van de zuivere waarheid, zonder kennis van mijn woord, is voor hen de weg naar Mij verborgen, en u moet ze wijzen op de juiste weg, u moet hun mijn liefdeleer verkondigen en hen nadrukkelijk op het hart binden, dat ze zich moeten veranderen tot liefde.

Luisteren ze naar deze aansporingen, dan zijn ze ook al geestelijk en lichamelijk geholpen, want zodra ze hun best doen in de liefde te leven, zal ook hun aardse levensomstandigheid een verbetering ondergaan, omdat Ik dan geen zo harde opvoedingsmiddelen meer hoef te gebruiken om hen te helpen, als ze eenmaal de weg zijn opgegaan die naar Mij leidt – de weg van de liefde.

Spoor hen aan tot liefde en wijs ze op Mij en mijn aardse levenswandel, daar Ik hun een leven van liefde heb voorgeleefd en hen heb geboden Mij na te volgen in hun leven. Stel hun nadrukkelijk de zegen van een leven in liefde voor de geest en het grote gevaar van hun ondergang, als ze geen acht slaan op mijn gebod van de liefde, en kondig hun het nabij zijnde einde aan en bijgevolg de noodzakelijkheid van een verandering tot liefde. En u zult energieke arbeiders zijn in mijn wijngaard en zeker kunnen zijn van elke ondersteuning van mijn kant.

U zelf hoeft u geen enkele aardse zorg te maken over uw levenslot; zoals het goed is voor u, zo leid Ik u, en de verzekering van mijn bescherming kan voor u waarlijk garantie zijn voor een zorgeloos bestaan, als u maar vaststaat in het vaste onwankelbare geloof. Maar wie Ik als arbeider in dienst heb genomen, diens geloof zal ook de sterkte bereiken die nodig is voor zijn ambt op aarde. Ik laat u die Mij dienen wilt niet in lichamelijke en geestelijke nood, en mijn kracht zal u doorstromen als u zich inzet voor mijn naam. Wees daarom niet bang en aarzel niet, vrees geen aardse last, maar verhef uw ogen en harten tot Mij, die u zegen op aarde, omdat uw liefde voor Mij en de naaste u aanspoort voor Mij werkzaam te zijn.

Amen

BD.3936
15 december 1946

Gods wil om te helpen is groter dan de nood

Groter dan de wil van God om te helpen is de nood nooit. Hij weet waarom Hij ze over u laat komen en zodra ze haar doel heeft bereikt, dat ze u tot de innige verbinding met Hem heeft aangespoord, zal Hij ze ook opheffen en u zichtbaar te hulp komen. Want Zijn macht is eindeloos groot en Zijn liefde is eindeloos diep. En als u gelooft dat Hij u niet zonder reden wil laten lijden, dat Hij alleen het goede voor uw ziel daarmee beoogt, hoeft u zich alleen aan Hem en Zijn genade over te geven en Hij zal u helpen in elke nood en elke benarde toestand.

Maar steeds zult u het lot van uw ziel voorop moeten stellen. Steeds zult u in de eerste plaats erop bedacht moeten zijn geestelijk te rijpen, dat wil zeggen de wil van God te vervullen, want alleen om die reden bent u op de wereld, dat u zich vormt naar de wil van God. Slaat u geen acht op Zijn wil, dan zult u daar door leed toe moeten worden gebracht. Maar komt u uit vrije wil Zijn wil na, dan zal het leed voor u ook steeds te verdragen zijn, ofschoon u het ter wille van u zelf of van uw medemensen op u zult moeten nemen. Want in een tijd van een geestelijk laag niveau waarin de gehele mensheid nalatig is in het vervullen van de goddelijke geboden, moet er ook over de gehele mensheid leed en nood komen in vergrote mate, wil ze veranderen en het doel van haar aardse leven vervullen.

Begrijpelijkerwijs zullen ook die mensen er nu door getroffen worden die zich de goddelijke wil steeds tot richtsnoer van hun levenswandel maken, maar steeds zal voor dezen de nood te verdragen zijn. Steeds zal Gods hulp voor hen duidelijk te herkennen zijn, steeds zal Hij hun Zijn liefde laten voelen en hen bijstaan op grond van Zijn almacht en Zijn liefde die steeds bij de zijnen kenbaar zal worden. Want Hij wil hun geloof versterken. Hij wil zich zelf aan hen openbaren als steeds hulpvaardige, welwillende Vader die Zijn kinderen niet in de nood zal laten als ze tot Hem roepen om hulp. En elke aardse en geestelijke noodtoestand moet de mensen ertoe aanzetten Hem te roepen in hun hart, in geest en in waarheid. Want door het innige aanroepen van God verbindt de mens zich met Hem en kan hij de kracht van Hem in ontvangst nemen die nodig is om zijn ziel rijp te laten worden.

En steeds weer uit God zich duidelijk tegenover de zijnen. En wie daarop let kan zich dagelijks en ieder moment overtuigen van Zijn liefde en zorg en hij zal Hem prijzen en loven in uw hart en Hem dankbaar zijn. Want geen nood is groter dan de macht en liefde van Degene die ze zendt. Steeds weet Hij een uitweg, zelfs wanneer aards de nood onoverwinnelijk schijnt. Geloof daarom in Hem en twijfel niet aan Zijn liefde. Want ze pakt u vast en zal u nooit meer laten gaan, opdat u Hem zult moeten onderkennen en van Hem zult worden en blijven tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.3941
23 december 1946

“Wie de geringste van mijn broeders opneemt, neemt Mij op”

Verdiep u in mijn woord en u zult steeds duidelijk inzien waaraan het u ontbreekt. Want in mijn woord kom Ik zelf nader tot u en maak Ik u mijn wil bekend. Bent u nu werkzaam volgens mijn wil, dan zal het in u tot zekerheid worden dat u zich positief ontwikkelt, want u wordt rijper aan inzicht. En dus zult u moeten leven naar mijn woord. U mag niet alleen toehoorder zijn van wat mijn genade en liefde van boven u aanbiedt. U zult dus mijn woord geheel in u tot leven moeten laten komen, en ook al mijn beloftes aan u zullen in vervulling gaan.

Een van mijn beloftes luidt echter: wie de geringste van mijn broeders opneemt, neemt Mij op. Dus Ik acht zijn dienst van naastenliefde bijzonder hoog. Ik waardeer hem als gold hij mijzelf en in overeenstemming daarmee zal ook mijn beloning zijn. Want door Mij te worden opgenomen, door Mij te worden bedacht met alles wat de mens nodig heeft, is waarlijk de grootste beloning die u kan worden geboden. En zo heeft deze belofte alles in zich. Ze is uitermate troostvol voor de arme, bedrukte en zwakke mensen, als ze maar steeds tegenover hun medemensen optreden als broeders, als ze helpen waar hun hulp wordt gevraagd, geestelijk of lichamelijk.

Nooit zal Ik een mens verlaten, die de medemens in zijn nood bijstaat. Steeds zal hij zeker kunnen zijn van mijn hulp. En Ik zorg waarlijk op elke manier voor hem. Want hij brengt mijn woord in praktijk. Hij heeft mijn wil tot richtsnoer van zijn handelen en denken gemaakt. Hij is in mijn wil opgegaan en bijgevolg kan hij elke zorg aan Mij overlaten. Ik zal ze van hem afnemen, omdat hij Mij heeft opgenomen. En als u zich maar steeds in mijn woord verdiept, dan zal ook het aardse leven voor u gemakkelijker worden. Want steeds weer is dit afhankelijk van uw wil, in hoeverre hij zich aan de mijne aanpast.

En mijn woord maakt u mijn wil bekend. Mijn woord behelst echter niet alleen mijn eis aan u, maar het stelt u ook in kennis van de uitwerking van het naleven van mijn wil. En daar deze kennis u wordt overgebracht, staat u een rijke schat ter beschikking, die u alleen maar hoeft op te graven. Want aards en geestelijk bevindt u zich nu onder mijn hoede en u hebt geen aanleiding meer om angstig te zijn of u zorgen te maken, van welke aard ze ook zijn. Ik sta als Vader, als Broeder, als Vriend, als voortdurende Helper u ter zijde. En mijn hulp is voor u de zekerste waarborg, dat u de strijd om het bestaan doorstaat en ook geestelijk rijp wordt. Want met Mij en mijn kracht bent u tot alles in staat. Verdiep u daarom vaak en levendig in mijn woord. Neem het tot u en leef ernaar, en elke belofte zal u worden vervuld. Want mijn woord is en blijft eeuwige waarheid.

Amen

BD.3943
25 december 1946

Gods wil om te scheppen – Geestelijke en stoffelijke scheppingen

De Geest die heerst over de oneindigheid is ononderbroken werkzaam, want de uitstraling van Zijn kracht wordt niet minder, zoals Hij ook niet vermoeid raakt, scheppend en vormend de kracht te gebruiken. En zo ontstaan er voortdurend nieuwe scheppingen, geestelijk en stoffelijk.

Hij laat Zijn gedachten materiële vorm aannemen voor de verlossing van het nog onvrije geestelijke, zoals Hij echter ook wonderwerken van geestelijke aard laat ontstaan om de wezens van het licht gelukkig te maken, voor welke alle heerlijkheden van de hemel zijn ontsloten. Zijn scheppersgeest en Zijn wil om te scheppen zijn niet te overtreffen en nooit eindigend en altijd geleid door Zijn overgrote liefde die alles gelukkig wil maken wat uit zijn kracht is voortgekomen. En al gaan er ook eeuwigheden voorbij, het scheppen van nieuwe zaken zal nooit ophouden, omdat Zijn kracht een zodanige uitwerking moet hebben dat het toeneemt.

Het geestelijke, dat aardse – dus materiële – scheppingen bewoont, staat dus in voortdurende verbinding met het krachtcentrum en kan door de ontvangst van kracht weer in de stroomkring van de liefde Gods binnengaan, waarvan het zich eens in vrije wil verwijderde. Het vergroot dus de eigen kracht, evenals het ook het verlossingsproces bevordert van het geestelijke dat zich nog buiten de stroomkring van Gods liefde bevindt. Alle materiële scheppingen zijn middelen om het geestelijke te verlossen. Geestelijke scheppingen echter zijn het eigenlijke doel, dat wil zeggen onuitsprekelijk diepe vreugde van het verloste geestelijke. En Gods wil om te scheppen neemt nooit af, omdat Zijn liefde oneindig is. Maar Hij laat ook scheppingen vergaan, en wel wanneer ze hun doel niet meer nakomen. Wanneer het geestelijke daarin geen impuls meer vindt opwaarts te gaan, wanneer het zich verzet tegen God en zijn wil van Hem afkeert.

Dan lost Hij zelf op wat Hij heeft geschapen om het geestelijke in een andere vorm het doel te laten bereiken. Maar het oplossen van Zijn scheppingen is alleen in afzonderlijke tijdsruimten voorzien, zoals Zijn wijsheid het heeft ingezien als noodzakelijk voor het in de scheppingen gekluisterde geestelijke. Geestelijke scheppingen daarentegen zijn onvergankelijk, alleen worden ze steeds anders en ontstaan er telkens heerlijkere constructies, zoals het menselijk verstand zich niet voorstellen en het menselijk hart zich niet dromen kan. Maar ook elke nieuwe periode in de tijd kan steeds heerlijkere scheppingen laten zien, afwijkend van die uit het verleden en getuigend van de liefde, almacht en wijsheid van God, die zich in alle scheppingen openbaart. Onoverwinnelijk is de Kracht en daarom zal Hij nooit ophouden scheppend en vormgevend werkzaam te zijn. Maar de omvang van Zijn scheppingen kan de ziel pas beseffen in een bepaalde toestand van rijpheid, als ze bij machte is geestelijke en aardse scheppingen te schouwen. Dan pas zal ze van eerbied en liefde vervuld zijn tegenover haar Schepper, wiens liefde ook haar heeft geschapen om haar voor eeuwig gelukkig te maken.

Amen

BD.3947
29 december 1946

Aaneensluiting van verschillende geestelijke richtingen in de geloofsstrijd

De verschillende geestelijke richtingen zullen, doordat ze van elkaar afwijken, ook steeds in een stille strijd met elkaar verwikkeld zijn, in zoverre dat elk tracht aanspraak te maken op de waarheid en die daarom andere niet in hun recht wil laten. En toch zullen ze in de laatste tijd samengaan voorzover ze maar de leer van Jezus Christus als grondbeginsel hebben en Zijn naam belijden. Dan raken alle verschillen die er anders zijn op de achtergrond, want al het geestelijke streven zal bestreden worden en ieder die naar het geestelijke streeft zal aansluiting zoeken bij de naaste die net zo gezind is. En dus zal dan uit elke geestelijke richting de leer van Christus naar voren treden en hun aanhangers zullen dan tot de gemeente Gods behoren, tot Zijn kerk die Hij zelf heeft gegrondvest. Ze zullen door hun geloof in Jezus Christus bij deze kerk horen ofschoon ze verschillende geestelijke richtingen hebben. Ieder zal de uiterlijke handelingen en gebruiken afstoten en alleen de innerlijke band met Jezus Christus nastreven, ieder zal de liefde bevorderen, liefde onderrichten en liefde beoefenen.

De strijd tegen alle geestelijke richtingen zal bijzonder hard worden gevoerd, zodat de lauwe, geloofszwakke mensen afvallen wanneer ze geen diep levend geloof hebben. Want ze kunnen geen weerstand bieden, ze bezwijken onder de last die hun door wereldse macht wordt opgelegd. En oorzaak daarvan is de dwaling die elke geestelijke richting bezit, waarop ze schipbreuk lijden als ze door het ernstige optreden tegen hen gedwongen worden daarover na te denken.

Wie in de waarheid vaststaat door werkzaam te zijn in liefde en juiste onderrichting van de kant van de door God gekozen dienaren, zal ook de sterkte van geloof opbrengen en hij zal in geen enkele nood gaan weifelen, want de waarheid verschaft hem kracht en de waarheid geeft hem ook inzicht. En zo is hij op de hoogte van het nabij zijnde einde en de redding uit de diepste nood door God zelf. Maar door verkeerde leerstellingen kan hij dit inzicht niet vinden en hij zal onzeker worden in het geloof en afvallen als hij voor de serieuze keus wordt geplaatst Jezus Christus voor de wereld te belijden of Hem te verloochenen. Dan zal diegene sterk zijn die door werken van liefde zich ontvankelijk heeft gemaakt voor de waarheid uit God. Hij zal weerstand bieden en geen wereldlijke maatregelen hoeven te vrezen, want hij hoopt op de hulp van God en die zal hij ontvangen in elke nood van het lichaam en de ziel. Dan zal de kerk van Christus slechts klein zijn en aanhangers van elke geestelijke richting zullen zich in haar veilig weten en elke strijd zal begraven zijn. En ook alle uiterlijkheden en ceremoniële handelingen zullen wegvallen met het oog op de grote vervolging die alle aanhangers hebben te vrezen.

En ook is dit goed voor de geestelijke ontwikkeling van ieder afzonderlijk: dat hij alleen maar aandacht aan de kern schenkt, dat hij beseft dat alleen maar de christelijke leer van de liefde deze kern is en zijn geloof dus wordt versterkt hoe ijveriger hij deze leer naleeft. De schare der gelovigen zal samensmelten, er zal slechts een kleine kudde zijn, maar dezen staan vast in de waarheid, in het juiste inzicht. En ze zullen in de laatste dagen de meest zware beproevingen doorstaan en als overwinnaars tevoorschijn komen, want de kerk van Christus zal zegevieren en ze omvat allen die in de liefde leven en in het geloof vaststaan, die Hem voor de wereld erkennen en met Zijn geest zijn vervuld als gevolg van het ononderbroken werkzaam zijn in liefde. En uit alle geestelijke richtingen zullen de strijders voor Christus zich aaneensluiten en zich ter beschikking stellen voor de laatste strijd. En God zelf zal hun Legeraanvoerder zijn, God zelf zal hen beschermen en het schild van het geloof zal hen beveiligen en hen onkwetsbaar maken. Ze zullen strijden voor Christus naam en de zege zal aan hun kant zijn.

Amen

BD.3948
30 en 31 december 1946

De wil tot het goede – Toevoer van kracht door de goddelijke Verlosser

De wil tot het goede heeft ook onvermijdelijk de toevoer van kracht tot gevolg. En daarom zal ieder mens ook in staat zijn uit te voeren wat hij wil, omdat hij door zijn op het goede gerichte denken al in verbinding treedt met de eeuwige Schenker van kracht. En wie goed wil handelen, zal goed kunnen handelen. Want dit heeft de goddelijke Verlosser, Jezus Christus, tot stand gebracht door Zijn dood aan het kruis. Hij verwierf voor de mensen vergrote kracht en versterkte wil. Hij heeft de dood overwonnen, dat wil zeggen: de gebonden wil vrij gemaakt. Hij heeft de tegenstander van God de macht over de wil van de mens afhandig gemaakt, zodat de mens wel in staat is zijn wil aan het goede te schenken en ook tot daad te laten worden.

Het verlossingswerk van Christus was van het grootste belang. Want tevoren waren de mensen in de macht van de tegenstander van God en ze konden zich uit eigen kracht niet vrij maken, omdat de wil steeds weer door hem werd verzwakt, zolang ze de tegenstander van God niet met het doeltreffendste wapen bestreden, met de liefde, die overwinnaar is ook van de ergste vijand van de ziel. En daarom toonde God de mensen de weg door Jezus Christus. Hij bewees hun de kracht van de liefde en verwierf door Zijn dood aan het kruis toevoer van kracht en versterkte wil voor de mensheid. Zodoende kan de tegenstander van God te allen tijde worden ontvlucht door de mens die in Jezus Christus als Verlosser der wereld gelooft en die door de liefde zich tot belanghebbende maakt van de door Jezus’ dood verworven genaden. Het zal hem dus mogelijk zijn goed te willen en te handelen en hij zal niet weerloos aan de vijand van de zielen zijn overgeleverd. Als hij maar op God aanstuurt, zal hem ook steeds de kracht toestromen om datgene te verrichten wat God welgevallig is. Daarom belichaamde de eeuwige Godheid zich in een mens, om alle mensen het bewijs te leveren dat er een weg is, die ze maar hoefden te gaan om vrij te worden van de duistere macht.

De mensen hebben een taak te vervullen op aarde en nooit zal deze vervulling tot de onmogelijkheden behoren. Maar vóór het verlossingswerk waren de mensen in uiterste geestelijke nood door de zwakheid van hun wil tegenover de verzoekingen en aanvechtingen, maar die van God uit aan Zijn tegenstander waren toegekend. Door de sterke wil om in liefde werkzaam te zijn, zouden ze hem weerstand hebben kunnen bieden. En dit ontbrak hun en daarom bleven ze in zijn boeien. Het streven naar het goede bleef alleen bij denkbeeldige voornemens zonder verwezenlijking. En enkelen voelden deze zwakheid en ze leden onder de gebonden wil. Maar Jezus Christus verloste hen door Zijn dood aan het kruis. Hij ging de weg die allen moeten gaan. De weg van de liefde, die ook de wil tot het goede versterkte, omdat Hij door de liefde kracht uit God verwierf en elke verantwoordelijkheid meester kon worden. Hij brak de macht van de dood. Want dood is wat gekluisterd op de grond ligt, wat krachteloos is en daarom werkeloos blijft.

En Hij volbracht het werk van verlossing niet alleen voor de mensen van Zijn tijd, maar voor alle tijden verwierf Hij de genade van een versterkte wil voor de mensen die in Hem geloofden en zich bewust onder het kruis plaatsten. Dat wil zeggen: die zelf tot diegenen willen horen die Hij heeft verlost van de eeuwige dood. Het zal hun niet aan kracht ontbreken. Ze zullen goed kunnen zijn wanneer ze goed willen zijn. Ze zullen in de liefde leven, dus trachten de mens Jezus na te volgen, omdat ze Hem erkennen als Gods Zoon, als Verlosser van de wereld, in wie God in alle volheid was, omdat Hij door de liefde zich volledig met God had verenigd en Hij daarom ook macht en kracht in overvloed bezat om de vijand van de zielen te overwinnen en hem de macht over de zielen van de mensen te ontrukken. Want alleen de liefde is het middel dat vrij maakt uit vijandige macht. Alleen door de liefde wordt de mens sterk en machtig en kan hij de vijand van zijn ziel overwinnen.

Amen

BD.3949
1 januari 1947

’n Wijzen op de natuurcatastrofe – Dringende aanmaning zich voor te bereiden

U allen die mijn woord ontvangt, roep Ik toe: Bereid u voor op de komende tijd, die grote veranderingen van uw levenssituatie zal brengen, die u voor grote opgaven zal stellen, geestelijk en aards en die u daarom niet ernstig genoeg zult kunnen nemen, als u aan uw ziel geen schade wilt oplopen. Want u moet tevoren al kracht putten, omdat er overgrote eisen aan u worden gesteld, zowel geestelijk als lichamelijk. Het aardse leven zal zo zwaar op u drukken dat u het alleen met mijn hulp zult kunnen uithouden, en dus zult u op de eerste plaats met Mij verbonden moeten blijven, u zult niet wankelmoedig mogen worden in uw geloof, en denken dat Ik u heb verlaten want alleen in het geloof in Mij kunt u troost en kracht vinden, en dan zult u naar Mij komen en Ik zal u helpen.

En of er ook om u velen zullen afvallen van het geloof in het aangezicht van de grote nood die onherroepelijk zal komen – blijf standvastig en Mij toegekeerd in uw hart en u zult Mij en mijn aanwezigheid bemerken, u zult altijd de hulp vinden die Ik u beloofd heb. Nog kunt u niet geloven aan datgene wat Ik u steeds en steeds weer heb verkondigd, nog lijkt het u twijfelachtig dat Ik zelf duidelijk zichtbaar wordt. Maar het uur komt steeds dichterbij en daarmee een totale ommekeer van de vertrouwde levensomstandigheden.

En daar moet u zich op voorbereiden doordat u zich tevoren al losmaakt van alle materie, doordat u alleen Mij de verdere leiding over uw leven overlaat en in het volle geloof in Mij alleen nog zorgt voor uw ziel. Want het aardse, al draagt u er nog zoveel zorg voor, kunt u niet behouden, wanneer Ik het voor u beter vind dat u het verliest.

Maar wat Ik voor u wil behouden, zal ook niet door het natuurgeweld waardoor Ik me zal openbaren worden aangeraakt. Geloof erin dat Ik het lot van ieder stuur in overeenstemming met mijn liefde en wijsheid en dat elke angstige zorg van u ongegrond is. Ik zelf zorg voor de mijnen zo, dat ze nog op aarde de zo grootmogelijke rijpheid van ziel kunnen bereiken. Want de tijd tot het einde is nog maar kort en dit betekent voor velen ook een verkorte tijd van leven op aarde, ze moeten en kunnen echter toch ook in kortere tijd het doel bereiken, omdat mijn liefde hun elke mogelijkheid zal ontsluiten. Neem daarom mijn woorden ernstig, houd rekening met een spoedig einde en met de vóór het einde plaatsvindende natuurcatastrofe en verwacht ze elke dag, want ze komt ook voor de mijnen bij verrassing. En vertrouw u zonder beperking toe aan Mij, Ik verlaat u eeuwig niet als u maar aan Mij denkt en Ik hoor u als u in uw hart roept naar Mij.

Maar gebruik de korte tijd ervoor productief, geef al het aardse streven op en zoek alleen geestelijke voordelen te behalen. En blijf Mij trouw ook in de grootste aardse nood en u zult Mij als ’n voortdurende helper aan uw zijde hebben, u zult duidelijk mijn vaak wonderbare hulp ondervinden, want deze heb Ik u toegezegd en mijn woord is en blijft eeuwige waarheid.

Geloof daarin en dus ook aan de komende grote tijd van nood en bereid u daarop voor, doordat u voortdurend kracht put uit mijn woord, doordat u Mij inniger zoekt dan ooit en met Mij in voortdurende verbinding blijft door gebed en werken van liefde, want u zult veel kracht nodig hebben, opdat u niet zwak zult worden als Ik Mij zelf openbaar door het natuurgeweld. Maar vrees niets, wat er ook mag komen, want de mijnen bescherm Ik, opdat ze voor Mij in de laatste tijd voor het einde tot sterke steunpunten worden op aarde, die Mij moeten helpen mijn woord te verbreiden, opdat er nog zielen worden gered die van goede wil zijn.

Amen

BD.3950
2 januari 1947

Oorzaak en krachten van de ontbinding van de aarde (Atoomenergie)

Alle voorwaarden om een nieuwe aarde te scheppen moeten voorhanden zijn eer de oude aarde wordt ontbonden, eer er een totale verandering van haar buitenkant kan plaatsvinden. De gehele aarde moet in zekere zin een ontbindingsproces doormaken dat al het in haar gebonden geestelijke vrijgeeft, opdat dit weer tot nieuwe scheppingen gevormd kan worden waarin een verdere ontwikkeling van het geestelijke mogelijk is. Het proces van de laatste verwoesting moet dus zo geweldig van aard zijn dat van een totale ontbinding van de materie gesproken kan worden. Niet slechts enkele delen kunnen erdoor getroffen worden, maar in het binnenste van de aarde moeten uitbarstingen plaatsvinden die zich in alle richtingen uitbreiden zodat het gehele aardoppervlak daardoor getroffen wordt. Dat dus niets blijft bestaan wat er eerst was, maar alles tot in detail wordt ontbonden.

En daartoe geven de mensen zelf de aanleiding. Ze schieten door op wetenschappelijk vlak en kunnen de gevolgen met hun verstand niet overzien. Ze kennen de natuurwetten en hun uitwerkingen niet voldoende om zulke gebieden te kunnen onderzoeken – en ze stellen zodoende krachten in werking waarvan ze zelf niet meer in staat zijn die te bezweren. Maar Ik hinder hen niet, want ook dit menselijk willen heb Ik in mijn heilsplan van eeuwigheid betrokken, omdat dan ook de tijd is afgelopen die het geestelijke was verleend voor de verlossing.

Het proces van de laatste verwoesting zal dus wel door menselijk willen in werking worden gezet, maar in zoverre ook beantwoorden aan mijn wil omdat daardoor ook de positieve ontwikkeling van het geestelijke mogelijk wordt gemaakt dat tot op heden nog in de vaste vorm gekluisterd is en verlangt actief te worden, anders zou Ik deze experimenten wel kunnen laten mislukken om de mensen van hun voornemen af te brengen. De proefnemingen zullen derhalve lokaal plaatsvinden, maar geen grenzen kennen omdat de opgewekte kracht niet meer kan worden ingedamd, ze daarom in alle richtingen haar uitwerking zal hebben. Want de aarde heeft een beperkt gebied terwijl de opgewekte kracht geen begrenzing kent, zo valt alles haar ten offer wat door haar wordt getroffen.

Voor u mensen is de uitwerking van dit proces onvoorstelbaar. Bovendien zal deze zich in een tijdsspanne afspelen die u elke mogelijkheid om na te denken belet – tenzij u tot de kleine schare van de mijnen behoort voor wier ogen zich het laatste werk van vernietiging afspeelt omdat het mijn wil is dat ze getuige zijn van het einde van deze aarde. U kunt er echter een beetje beeld van krijgen, wanneer u zich voorstelt dat er een explosie plaatsvindt die niets laat blijven bestaan van alles wat bijeengevoegd is, die dus alles totaal vernietigt en in de kleinste atomen uiteen doet vallen. Maar aan dit proces, dat maar een korte tijd vergt, gaan schokken en het uitbreken van vuurhaarden uit de aarde vooraf die meer dan voldoende zijn om de mensen in de grootste paniek te laten raken omdat ze een zekere dood voor ogen zien. En nu is ook te begrijpen dat niets meer achter kan blijven, dat er geen schepping blijft bestaan maar alleen nog materie overblijft die in kleinste atomen is ontbonden, die door Mij opnieuw gevormd wordt krachtens mijn wil en mijn macht, tot nieuwe scheppingen die door u niet voor te stellen zijn, waarin de ontwikkeling van het geestelijke weer voortgang vindt.

En weer zullen er scheppingen bestaan in verschillende graden van hardheid, doch de hardste materie bevat het geestelijke dat als mens de oude aarde bewoond heeft maar op zijn geestelijke ontwikkeling totaal geen acht sloeg. Want hun zielen kunnen in het geestelijke rijk geen verdergaande ontwikkeling verwachten. Ze moeten de gang door de gehele schepping afleggen, en dus begint er een nieuwe ontwikkelingsperiode zodra de tijd vervuld is, zodra de menselijke wil zich zodanig vergaloppeert dat deze krachten in werking wil stellen die een andere graad van geestelijke rijpheid vereisen om die te beheersen dan die de mensen aan het einde van deze verlossingsperiode bezitten en die daarom niet meer geestelijk opbouwend, maar slechts nog vernietigend tot uiting zullen komen.

Amen

BD.3952
4 januari 1947

De staat van duisternis van de zielen in het hiernamaals en hulp van de lichtwezens

En licht of duisternis zal uw deel zijn. U zult in het licht verblijven als u het licht toegang hebt verleend tot u, als u het liet binnenstralen in uw hart en daardoor de duisternis hebt verjaagd waarin u vertoefde, tot het licht uit de hemelen u aanraakte. Maar duisternis is uw lot als u het licht ontvlucht. En de geestelijke duisternis betekent eenzaam rondgaan, het betekent verlaten zijn in de meest donkere omgeving, zonder doel en zonder hoop op verandering van uw toestand. De ziel die in het hiernamaals in de duisternis vertoeft, lijdt daarom onuitsprekelijk, omdat ze tevoren het fysieke licht van haar ogen bezat en alles om zich heen kon herkennen, nu echter het geestelijke oog nodig is om geestelijke dingen te kunnen waarnemen, maar de ziel is in de geest helemaal blind. En zo zal ze zich in een troosteloze woeste omgeving ophouden en als andere zielen haar ontmoeten, zal ze niet in staat zijn dezen te herkennen en daarom op de hulp van andere zielen zijn aangewezen, dat dezen haar leiden, dat ze haar af en toe een glimpje licht doen toekomen opdat ze haar omgeving kan herkennen.

Maar de zielen die zich in het licht bevinden, trekken zich het lot van deze arme zielen aan, maar hun hulp is beperkt volgens Gods wil, want ze mogen hun geen licht schenken tegen hun wil in. Zolang de ziel het licht niet ontbeert, moet ze smachten in duisternis, al duurt dit nog zo lange tijd. Ze moet het verlangen naar licht hebben, haar toestand moet voor haar ondraaglijk worden en ze moet naar verandering van haar toestand verlangen, pas dan komen de lichtdragers dichter bij haar en geven een klein glimpje van hun licht aan haar af. Ze geven hun een beetje opheldering en al naar gelang hun bereidheid die aan te horen en aan te nemen, wordt het licht nu werkzaam bij hen.

De ondraaglijkheid van haar toestand kan in haar de bereidheid om te helpen wekken of versterken, zodra ze met andere lijdende zielen samenkomt. Hun lijden zal haar duidelijk zijn, ofschoon ze niet in staat is veel te zien. En zodra het leed van deze zielen haar wil om te helpen op gang brengt, wordt het lichter in haar en vindt ze gelegenheid die ziel te helpen. Nu bemerkt ze een toevloed van kracht en ze gebruikt deze kracht om hulp te verlenen en wordt nu zelf bijgestaan van de kant van de lichtwezens die zo’n ziel nu nooit meer verlaten. Ze ontvangt omdat ze geeft, omdat de liefde in haar is ontwaakt en elk werkzaam zijn in liefde, zowel op aarde als in het hiernamaals, ontvangst van kracht tot gevolg heeft, maar kracht en licht zijn steeds samen, haar wil wordt gesterkt en ze rijpt aan inzicht. De duisternis is doorbroken en heeft vooreerst plaats gemaakt voor een schemerlicht, waarop een gouden morgen volgt als de zon van de geest is opgegaan, dat wil zeggen als haar op elk gebied kennis wordt gegeven van de kant van de lichtwezens, die de ziel gelukkig maakt en haar tot voortdurende werkzaamheid in liefde aanspoort, dat wil zeggen om uit te delen van datgene wat ze zelf bezit aan die zielen die nog in diepste duisternis smachten.

Iedere ziel kan de duisternis ontvluchten, iedere ziel kan zich bevrijden, maar altijd moet een liefdevolle gedachte aanleiding geven tot het overbrengen van licht, want zonder deze mogen de lichtwezens geen gaven uitdelen, omdat de vrije wil naar het licht moet streven, daar anders de ziel omgeven blijft door een eeuwige nacht en een wegzinken in de diepste diepte der duisternis het gevolg kan zijn. Maar licht behoort bij de gelukzaligheid en als een ziel het geestelijke gezichtsvermogen ontsloten is, zal ze haar taak herkennen en heerlijkheden aanschouwen en nooit meer afglijden in de duisternis.

Amen

BD.3958
20 januari 1947

Het woeden van satan in de eindtijd – De afval van het geloof

Het getal der ongelovigen zal in de eindtijd groter worden en de kleine schaar der gelovigen dreigen te bedelven. Met de afval van het geloof treedt ook het woeden van satan meer en meer aan het daglicht, de mensen verliezen het laatste verantwoordelijkheidsgevoel tegenover een rechtvaardige Rechter, omdat zij niet meer in Hem geloven. Juist daarom openbaart Hij zich zo duidelijk om het geloof der zijnen te versterken, opdat zij niet wankelen bij het zien van de goddeloosheid der ongelovigen en hun werelds welslagen.

Hij wil echter ook dezen nog de mogelijkheid geven zich te bezinnen en ontfermt zich daarom over de zijnen zo in ’t oog lopend, dat ook een ongelovig mens Gods kracht herkennen kan zodat hij het geloof dat hij verloren had kan terugwinnen als hij zich daartoe slechts een heel klein beetje voor inzet. Want God zal tekenen en wonderen doen door Zijn werktuigen op aarde.

Schijnbaar zullen Zijn dienaren op aarde het buitengewone volbrengen, maar het is God zelf die zich door hen te kennen geeft. Hij openbaart zich en vertoeft zelfs zichtbaar onder de zijnen ten teken dat het einde nabij is. Maar Hij wordt alleen door hen herkend die Hem uit ganser harte liefhebben en Zijn geboden onderhouden. Alleen door hen die zich zelf tot liefde gevormd hebben en bijzonder actief zijn in hun werk voor Zijn rijk. In dezen zal ook een ongewone kracht te constateren zijn omdat God zelf in hun harten Zijn intrek kan nemen, en daarom vervult Zijn liefdekracht hen.

De ongelovigen kunnen zich van deze kracht overtuigen. Zij zullen moeten toegeven dat een Hogere Macht aan het werk is indien zij slechts willens zijn na te denken over de ongewone verschijnselen welke de laatste tijd voor het einde, met zich mee zal brengen. Maar de meesten zijn al te werelds ingesteld en letten er daarom niet op. Ja zij verachten en vervolgen de gelovigen en brengen ze daardoor in zware nood en verdrukking, waarin alleen de duidelijke hulp van God hen steunt en stand laat houden.

Want het werken van God onder de zijnen zal zo duidelijk zijn dat zij zich vast aaneensluiten, en aan alle aanvallen van de wereld weerstand bieden. En vaster dan ooit zal hun geloof zijn waardoor zij zich geheel aan Gods leiding overgeven, zodat zij noch aardse nood – noch de dood vrezen, en daarom ook alles gemakkelijker verdragen wat in de tijd van het einde op hen af zal stormen.

Bij wie God zelf zich eenmaal heeft geopenbaard daar heeft Gods tegenstander geen aanvalsdoel meer, want zijn geloof is niet meer aan het wankelen te brengen.

God zal de zijnen nabij zijn zoals Hij het beloofd heeft. Hij zal hun troost en kracht geven, Hij zal ze onderrichten en Zijn spoedige komst om de zijnen weg te nemen in het vooruitzicht stellen. Hij zal hen tot vergrote liefdadigheid aansporen, want Zijn geestelijke tegenwoordigheid zal de mensen met liefde tot Hem en tot de medemensen vervullen en zodoende ook met kracht.

In de eindtijd is het duidelijke werkzaam zijn van God noodzakelijk, want ook dat draagt bij tot de scheiding der geesten. De nog lauwe en besluitelozen kunnen dan beslissen tot welk kamp zij behoren willen, want daartoe wordt hun nog een laatste stoot gegeven. Zij kunnen zich overtuigen van de kracht van het geloof die ook de grootste aardse nood meester zal worden en zodoende hun houding tot God veranderen, dat wil zeggen: de juiste instelling tot Hem tot stand brengen.

Waar God zich duidelijk openbaart zal vrede zijn en hoop, ondanks alle ellende. En omdat het lot van de gelovigen buitengewoon zwaar zal zijn, zal deze vrede en hoop de ongelovigen versteld doen staan. Wie dan acht slaat op Zijn woord, wie Zijn dienaren op aarde gehoor schenkt, diens wil zal veranderen. Want iedere gewillige ziel zal God in Zijn liefde en erbarmen aannemen en Hij helpt haar en redt ze van de eeuwige duisternis. Hij zal hun nog zwakke geloof doen herleven en hun de kracht geven om vol te houden tot het einde, tot Hij zal komen in de wolken om de schaar van Zijn gelovigen tot zich te nemen.

Amen

BD.3960
24 januari 1947

Verlossend werkzaam zijn is de grootste daad van naastenliefde

Verlossend werkzaam te zijn op aarde is de grootste naastenliefde en dus God welgevallig. Het is een werkzaamheid die zowel het lichaam als ook de ziel van de medemens betreft. Want de nood van het lichaam zal afnemen, hoe ijveriger er aan de ziel wordt gewerkt. Maar verlossend werkzaam zijn is alles wat de ziel helpt om vrij te worden, alles wat ertoe dient dat ze zich aan de macht van de satan ontwringt en zich positief ontwikkelt, alles wat haar helpt om volmaakt te worden. Maar ieder mens kan dit verlossende werk verrichten en daarom een buitengewoon zegenrijke naastenliefde beoefenen, in het bijzonder in de laatste tijd voor het einde, waar ontelbare zielen zich in geestelijke nood bevinden aan wie hulp moet worden geboden. Want zonder hulp zijn hun zielen reddeloos verloren, daar ze zelf geen kracht meer hebben om zich te bevrijden.

Wanneer u mensen het voor ogen houdt dat een geheel verzwakte ziel dringend hulp nodig heeft, dan moet uw hart tot deze hulpverlening besluiten als u maar een vonkje liefde in u bespeurt. Want deze zwakte van de ziel is geen voorbijgaande toestand, maar houdt eeuwig aan, tot haar van buitenaf hulp wordt geboden. De ziel is in het stadium als mens weliswaar in staat zichzelf te verlossen als ze zich aan de wil van God onderwerpt en Zijn geboden onderhoudt, maar omdat ze dat niet heeft gedaan, is ze zonder enige kracht. En de hulp kan haar alleen van de kant van de medemensen ten deel vallen, omdat een rechtstreeks werkzaam zijn van God een onmogelijkheid is geworden, juist door de wil van de mensen zelf die geheel verkeerd is gericht. Maar God probeert in de laatste tijd ook deze wil nog te veranderen en daarom zendt Hij Zijn boden naar de mensen. Daarom maant Hij hen voortdurend aan op aarde verlossend bezig te zijn, doordat ze de medemensen opheldering brengen en door goed voorbeeld tot een levenswandel in liefde aansporen, want alleen daardoor kunnen de zielen zich verlossen.

De liefde is dus nodig om op aarde aan het verlossingswerk deel te nemen. En ieder mens die deze liefde bij de naaste beoefent, zal door God gezegend zijn, want deze liefde is waarlijk onbaatzuchtig. En verlossende arbeid kan alleen verricht worden door diegenen die zichzelf verloochenen, die de hang naar de wereld hebben overwonnen en die dus in waarheid arbeiders zijn in de wijngaard van de Heer. Die zichzelf voor een werk hebben aangeboden dat geen aardse successen tot gevolg heeft, maar enkel en alleen het geestelijk welzijn van de medemensen betreft. En zulke naastenliefde moet succes opleveren, ze zal niet zonder uitwerking blijven. Het werk aan de ziel bij de naaste zal niet tevergeefs zijn gedaan, voor zover diens wil niet geheel weerspannig is tegen God en hij dus ook aan de inspanningen van de medemensen weerstand biedt. Anders is diens ziel verloren voor de eeuwigheid, want de geestelijke nood is te groot om op aarde te kunnen worden opgeheven in de korte tijd die de mensen nog rest voor de verlossing van de zielen. Dan is een nieuwe kluistering het lot van de tegen God weerspannige ziel. Een gang door de nieuwe schepping van de aarde, die weer eindeloos lange tijden zal duren.

Amen

BD.3964
29 januari 1947

De voorspelling van een spoedig einde en het zwakke geloof er in

U weet dat u geen lang leven op deze aarde meer kunt verwachten en dat elke dag nog een genade is voor u om tot rijpheid te komen als u deze tijd goed benut. U weet dit wel door mijn woord, maar uw geloof is nog niet diep genoeg zodat mijn woord u aanspoort tot een ijverig streven. U twijfelt aan de waarheid van mijn woord in zoverre dat het naderende einde betreft. En toch moet u met grote ijver aan uzelf werken omdat het einde nabij is. Steeds weer kom Ik tot u met deze vermaning en waarschuw u voor een onverschillig voortleven. Steeds weer roep Ik u toe: geef acht op mijn woord, verdiep u erin en leef ernaar.

U weet niet wanneer het laatste uur voor u gekomen is. U weet niet hoeveel tijd u nog gegeven is tot het einde, en daarom moet u leven alsof iedere dag voor u de laatste is. Ik zend u ook steeds mijn gedienstige geesten toe die u ophelderende gedachten overbrengen en uw zinnen richten naar het geestelijke rijk. Op aarde zend Ik mijn boden naar u toe die u over het naderende einde moeten onderrichten en u opmerkzaam moeten maken op de tekenen van de eindtijd. En zij moeten in u een vast geloof opwekken en u mijn woord overbrengen dat rechtstreeks naar de aarde gezonden wordt. Op die manier probeer Ik u voortdurend de ernst van de situatie duidelijk te maken, zodat voor u een zalig einde mogelijk is. Maar u allen neemt mijn woorden niet serieus genoeg en uw geloof is nog te zwak om overeenkomstig mijn woord te leven, ofschoon uw wil wel op Mij is gericht. Daarom vermaan Ik u steeds weer u in mijn woord te verdiepen en de gedachten aan het naderende einde in u levend laten worden. Bereid u daar op voor en beschouw al het aardse als minder belangrijk met het oog op het einde en met het oog op de grote geestelijke nood, die nog groter zal worden hoe dichter het einde nadert.

Maak gebruik van alle kracht om u geestelijk positief te ontwikkelen en laat vol vertrouwen al uw lichamelijke zorgen aan Mij over. Benut de korte tijd tot het einde, wees ononderbroken werkzaam in liefde. Put te allen tijde kracht uit mijn woord en vermaan en onderricht uw medemensen hetzelfde te doen. En help elkaar dus wederzijds om op aarde het doel te bereiken dat Ik u gesteld heb. Help elkaar wederzijds volmaakt te worden, want de tijd tot aan het einde is nog maar kort.

Amen

BD.3968
3 t/m 5 februari 1947

Het inkeren naar binnen – Het zich losmaken van de wereld en materie – Het resultaat is waarheid

Hoe groter het verlangen van de mens is naar waarheid, des te dieper dringt hij binnen in de waarheid. God, als Gever van de waarheid, is niets onbekend en zo is Hij ook op de hoogte van elke vraag die het hart van de mens bezighoudt. En Hij beantwoordt haar en zo is het voor u mensen heel gemakkelijk uw weten te vergroten, als u maar God als de eeuwige Waarheid tot u laat spreken, dat wil zeggen als u luistert naar de innerlijke stem die u steeds juist onderricht. U zult in uzelf het antwoord moeten zoeken, u zult het niet van buitenaf komend mogen verwachten, dan wordt u rechtstreeks onderricht en u zult zeker kunnen zijn van de volledige waarheid. Let er daarom op, wat Hij tot u spreekt: Wilt u Mij dienen of de wereld, wilt u mijn welgevallen verwerven of in aanzien staan bij de medemensen? Uw wil alleen bepaalt uw handelen en uw diepste gedachten en daarom zal een geestelijke wedergeboorte steeds alleen kunnen plaatsvinden wanneer het diepste verlangen u bezighoudt met Mij in verbinding te staan, wanneer u Mij zoekt en u geheel van de wereld terugtrekt om u met Mij te verenigen.

Maar hoe maakt u zich los van de wereld als u toch daarin zult moeten leven en u voor een aardse taak gesteld ziet die u niet zult mogen verwaarlozen? Hoe brengt u de innige verhouding met Mij tot stand terwijl u toch voortdurend onder de medemensen verblijft en er daardoor toch steeds weer een beroep op u wordt gedaan? Alleen door het inkeren naar binnen, door een zich terugtrekken in de eenzaamheid, dat echter op alle plaatsen en tijden kan gebeuren volgens uw wil en dat des te inniger en meer ongehinderd plaatsvindt, hoe minder indrukken van buitenaf de mens in zich opneemt.

De meest innige verbinding met Mij vraagt een zich losmaken van alle materie, want Ik zelf sta als zuivere Geest van eeuwigheid buiten de materie, ofschoon de materie op zich geconsolideerde kracht is uit Mij, doch altijd op een zekere afstand staand van Mij. Wie Mij wil zoeken en vinden moet zijn wil tevoren van de materie afkeren. En daar hij toch te midden van de materie vertoeft omdat hij zelf een materieel omhulsel heeft, moet hij zich in zijn binnenste terugtrekken. Dan zal hij Mij vinden. En het totale losmaken van de materie gebeurt dan, wanneer van het lichamelijk oog elke indruk van buiten verre wordt gehouden, wanneer het zich sluit en geen materiële beelden meer opneemt, want deze worden weerspiegeld in de ziel van de mens en storen deze in de stille beschouwing en vereniging met haar geest. Geest en materie zijn tegengestelde begrippen en zullen ook steeds in tegenstelling tot elkaar blijven. En daar Ik zelf als zuivere Geest in u wil werken, zult u eerst deze innerlijke scheiding van de materie moeten voltrekken en u zult dichter bij Mij komen, maar nooit de innige band met Mij tot stand kunnen brengen zolang uw ogen en uw zinnen gevangen genomen zijn door uiterlijke indrukken.

Ik wil dat alleen mijn nabijheid wordt begeerd, dat niets meer in uw hart plaatsvindt en dat u de wil opbrengt voor Mij en mijn nabijheid al het aardse prijs te geven, dat u zich in gedachten losmaakt van datgene wat tegen Mij gericht is. En welke materie dan ook is tegen Mij gericht geestelijks. Ik wil ook dat menselijke gebruiken zoveel mogelijk worden vermeden, want ze leiden af van een innerlijke concentratie als ze niet gedachteloos worden voltrokken, of ze worden zuiver mechanisch uitgevoerd en zijn dan eveneens waardeloos. Wie Mij serieus zoekt, moet eerst de verbinding met de wereld verbreken en tot de wereld behoort alles wat niet geestelijk is, wat in contact staat met aardse materie, wat met de lichamelijke zintuigen van de mens wordt opgenomen, wat dus de ziel gevangen houdt, wat haar verhindert zich met de geest in zich te verbinden. Pas wanneer dit losmaken is voltrokken, is ze in staat met Mij te spreken zoals het mijn wil is, opdat Ik zelf met mijn liefde en genade in het hart van de mens werkzaam kan zijn.

En Mij is de stille diepe verering waarlijk het liefst en kan nooit vervangen worden door uiterlijke gebruiken en handelingen die het denken van de mens onwillekeurig beïnvloeden, die niet anders kunnen dan dit afleiden van het eigenlijke, van de zuiver geestelijke verbinding met Mij. Ik kijk in het hart van ieder mens en heb waarlijk geen uiterlijke bewijzen nodig van uw liefde voor Mij. En zoals u contact zoekt met Mij zult u bedacht worden met mijn liefde en genade en u zelf bepaalt de mate ervan. Daarom zult u weliswaar geen verkeerde handelingen begaan door uiterlijke ceremoniën, door menselijke gebruiken, echter uzelf schade toebrengen doordat u het toestromen van mijn liefde en genade zelf vermindert zolang er nog een andere gedachte dan Ik een plaats in uw hart vindt.

In geest en in waarheid moet u dichter bij Mij komen, dan zal mijn oog met welgevallen op u rusten en dan zult u zelf de zegen van een dergelijke innige verbinding bij uzelf bemerken. Dan zult u voelen dat Ik bij u aanwezig ben, en u zult gelukzalig zijn. En toch zult u diep deemoedig blijven in uw gelukzaligheid, omdat u zich bewust bent van de buitengewone genade die u ten deel valt, dat Ik intrek neem in uw hart en de deemoed zal de mate van genade vergroten.

Amen

BD.3969
6 februari 1947

Het lot in de eeuwigheid in overeenstemming met de wil – Materie is verkeerde liefde

Waar de mens naar streeft, dat zal hem ten deel vallen, want alleen zijn wil bepaalt zijn lot in de eeuwigheid. Is uw streven gericht op het rijk Gods, dan zult u het ook in bezit nemen en medeheerser van alle werelden zijn. Maar stuurt u aan op de wereld, op vervulling van aardse wensen en begeerten, dan zal ook de wereld, dat wil zeggen het aardse bezit, u niet verlaten, ongeacht of u het hiernamaals bent binnengegaan, want uw wensen scheppen u ook de omgeving waarin uw ziel verblijft. Alleen zult u niet gelukkig zijn in het bezit van zulke goederen, want u zult de onwerkelijkheid ervan zeer spoedig inzien, dus geen vervulling van uw begeerten meer vinden, echter voortdurend verlangen en dit verlangen zal u kwellen en daarom zult u er naar moeten streven, al op aarde vrij van zulke begeerten te worden. U zult geestelijk goed moeten begeren als u eens zalig zult willen zijn.

Waar u naar streeft, zal uw deel zijn. En dus schept ieder mens zichzelf zijn lot en hij moet zich daarom van de grote verantwoordelijkheid bewust zijn, want het zijn eeuwigheden die voor hem liggen, eeuwigheden die hij in gelukzaligheid door kan brengen of in armzaligheid moet doormaken. Want er kunnen eeuwigheden voorbij gaan tot hij de aardse materie heeft overwonnen, terwijl in het geestelijke rijk de verzoekingen nog veel erger zijn, daar hij er weinig weerstand aan biedt, terwijl hij er op aarde heel gemakkelijk los van kan komen als hij maar ernstig wil.

Een ziel die heeft overwonnen en vrij het rijk hierna binnengaat, is onuitsprekelijk gelukkig, want er wacht haar veel heerlijk genot, waarvan u mensen op aarde, u geen voorstelling kunt maken. Ook zij zal begeren, maar voortdurend vervulling vinden, want wat zij begeert is geestelijk goed. Het is de uitstraling van de liefde van God die haar oneindig gelukkig maakt, die haar voortdurende verlangen is en die haar blijvend ten deel valt. En deze uitstraling van Gods liefde vergeestelijkt haar hele wezen. Het past zich steeds meer aan de eeuwige Liefde aan en voelt zich door Haar doorlopend aangetrokken, onophoudelijk begeert ze de nabijheid van God om met Hem in alle eeuwigheid verbonden te zijn en dus onuitsprekelijk gelukzalig te zijn. De mensen op aarde verlangen aardse vreugden, lichamelijk genot en ze streven steeds alleen maar naar materieel bezit. En dit alles vindt zijn einde met de dood van het lichaam. Niets kunnen ze meenemen in het geestelijke rijk, als ze geen geestelijke goederen hebben verzameld, die echter alleen door het achterstellen van aardse wensen te verkrijgen zijn.

En als ze zich nog voor de lichamelijke dood kunnen losmaken van de wereld, als zij nog tevoren de waardeloosheid ervan hebben ingezien en zich met gedachten aan het hiernamaals bezighouden, kunnen ze gelukkig geprezen worden. Want dan is de weg naar boven in het geestelijke rijk voor hen niet meer gesloten, hoewel onuitsprekelijk moeilijk te beklimmen. Dan echter streven ze niet meer aardse goederen na en ze hoeven niet meer de boosaardige verleidingen te vrezen door welke een ziel zwak wordt en onbekwaam om weerstand te bieden. Dan zullen ze zeer spoedig ondersteuning krijgen van de kant van de lichtwezens, die hen helpen door hun geestelijk goed uit te delen, ofschoon binnen bepaalde grenzen, tot de ziel zelf haar best doet meer te krijgen, tot ze haar opgave in het geestelijke rijk heeft ingezien en die probeert na te komen. Wat ze verlangt, valt haar ten deel. Alleen de wil is beslissend en opdat de wil juist kiest, worden de mensen van God uit voortdurend van Zijn wil op de hoogte gebracht, maar ze luisteren niet naar Hem, ze begeren meer de wereld en brengen hun zielen in groot gevaar.

Daarom ontfermt God zich over hen en Hij toont hen duidelijk welke waarde de aardse materie heeft, doordat Hij het toelaat dat ze voor de mens verloren gaat, doordat Hij steeds weer van hen afneemt wat ze bezitten en waar hun hart aan hangt, zonder zich bewust te zijn dat het een verkeerde liefde is die in hen sluimert. Hij neemt van hen af wat ze vrijwillig niet willen opgeven, om hen op aarde al te tonen dat ze kan worden overwonnen, om hen te helpen zich van het verlangen ernaar vrij te maken, zich met weinig tevreden te stellen en hun liefde op geestelijke goederen te richten die aanzienlijk waardevoller en onvergankelijk zijn.

Elk aards verlies dat de mens treft, is een hulpmiddel van God. Het is een zachte aanmaning zich ervan af te keren en een teken van de vergankelijkheid van al het aardse. En wie met open ogen om zich heen kijkt, kan Gods werkzaam zijn overal herkennen, die de mensen helpen wil, hun denken en streven geestelijk te richten opdat ze nog voor de lichamelijke dood de materie leren verachten en alleen geestelijk goed nastreven, opdat ze zich een lot scheppen in het hiernamaals dat gelukzaligheid betekent, opdat ze gelukkig worden omdat het hun wil is.

Amen

BD.3975
13 februari 1947

Veranderde levenssituatie – Wereldburgers

Een totaal werelds gericht denken zal zich bezwaarlijk in de veranderde levensomstandigheden inleven en zich voortdurend alleen bezighouden met een verbetering ervan. En dit zal de mens ook van elke arbeid aan zijn ziel afhouden. Wie de materie de baas laat worden, zal haar ook nooit overwinnen. En voor wie het verlies van aardse goederen niet een hulp zou zijn deze te overwinnen, die zal zich met vergrote ijver erop storten ze weer te vermeerderen. En als hij weer geholpen moet worden, dan kan dit alleen gebeuren door nieuw verlies, opdat hij de vergankelijkheid van de materie leert inzien en daaruit geestelijk voordeel zal trekken.

Doch aan een vergroot aards streven zal ook elk geloof ten offer vallen. En zo zullen alleen al daarom partijen die gescheiden zijn ontstaan, die uiterlijk herkenbaar zijn. Gelovige mensen vatten hun aards benauwende toestand op als zending van God en zijn daarom niet meer op de vermeerdering van aardse goederen bedacht, terwijl hij, die naar bezit streeft, het geloof heeft verloren in een Macht, die zich aan hem wil openbaren door het gebeuren dat hem materieel verlies bracht. Zijn verlangen naar de wereld is groter en daarom herkent hij God niet en richt hij ook zijn leven niet in naar Zijn wil. En zo zal er een buitengewoon drukke bedrijvigheid inzetten en de mensen zullen hun levensomstandigheden, die door de wil van God uitermate zwaar zijn geworden, willen verbeteren.

En de gedachten van een mens zullen nu duidelijk worden. Hij die in liefde leeft zal de medemens helpen het leven voor hem draaglijk te maken. Maar de liefdeloze zal alleen zijn eigen leven een nieuwe vorm willen geven. Hij zal alles doen om zich weer een luxueus leventje te verschaffen en hij zal er ook niet voor terugschrikken, dit ten koste van zijn medemens te doen. En het zal spoedig duidelijk zichtbaar zijn, met wiens ondersteuning hij werkt, wie hem kracht verschaft om aards te scheppen en daarvoor in ruil zijn ziel in bezit heeft genomen.

Maar de gelovige zal ook hulp krijgen in alle nood, alleen niet uiterlijk zichtbaar. Maar de kracht Gods zal hem overstromen. Hij zal ook elke levenssituatie de baas worden en steeds met God in verbinding blijven. Zijn geloof zal zich verdiepen. De liefde voor de materie zal afnemen. En dit is een heel wat grotere vooruitgang, dan het vermeerderde aardse bezit van de eerste. Want wie zijn ziel verkoopt ter wille van het aardse leven, houdt alleen rekening met de korte tijd op aarde, die elke dag voor hem ten einde kan zijn. En hij denkt niet aan de eeuwigheid, die voor hem verschrikkelijk kwellend is, omdat de materie hem op dezelfde manier kluistert als op aarde.

En daarom moet de mens proberen zich van elk verlangen ernaar vrij te maken. Hij moet de zware en moeilijke tijd met berusting in Gods wil op zich nemen en zich des te inniger bij God aansluiten, hoe meer hij aards hulpeloos is. Want God zal hem helpen en zich ook aan hem openbaren door de vaak wonderbare hulp. En de tijd van ellende zal slechts kort voor hem zijn, maar eindeloos lang het leven in het geestelijke rijk, waar hij geheel zonder materie onnoemelijk gelukzalig zal zijn, omdat hij al op aarde en overwinnaar van de materie is geworden.

Amen

BD.3981
20 februari 1947

Lichtwezens – Geestelijke verzorgers van de mensen

De met licht omgeven wezens in het geestelijke rijk staan in nauwste verbinding met Mij en hebben daarom ook dezelfde wil, en ze beschikken over grote kracht om hun wil te verwezenlijken. En dus zijn ze in zekere zin de uitvoerders van mijn wil, ze zijn mijn dienaren, mijn gevolmachtigden, wier werkzaamheid overeenstemt met mijn heilsplan van eeuwigheid. En ze zorgen voor ontelbare wezens zowel op aarde als in het hiernamaals.

Voor alles wat leeft, dus een bepaalde graad van geestelijke rijpheid heeft, moet ook zo gezorgd worden dat het zijn doel bereikt, omdat het zonder hulp nooit de goede weg zou gaan. Het moet voortdurend geleid worden en deze leiding en verzorging is het ambt van alle wezens die doorstraald zijn van licht en kracht, van wie de liefde tot Mij en het niet verloste zo diep is dat ze altijd doen wat beantwoordt aan mijn wil – het onvolmaakte te verlossen. Ontelbare lichtwezens zijn in mijn nabijheid en rusteloos bezig – dus kunnen ook ontelbare mensen op aarde genieten van hun zorg en aan elke afzonderlijke wederwaardigheid, kan aandacht worden geschonken, elk gebeuren kan voor de mens zo gestuurd worden, dat deze rijper kan worden zoals het zijn bestemming is.

Maar de vrijheid van wil tasten ook deze lichtwezens niet aan, zodat ondanks de grootste en liefdevolste zorg ook een terugzinken in de duisternis niet is uitgesloten, wanneer het wezen zelf zich tegen de wil en de zorg van de lichtwezens verzet, wanneer het dus Mij zelf niet erkent en kracht noch licht begeert. Dan wordt ook de zorg van het lichtvolle geestelijke zolang uitgeschakeld, tot het wezen zich vanzelf weer naar Mij wendt en daardoor de lichtwezens de vrijheid laat zelf op hen in te werken.

Maar geen mens op aarde hoeft de hulp en de liefde van de lichtwezens te ontberen, geen mens wordt van Mij uit gering bedeeld of verwaarloosd, maar elk wedervaren beantwoordt aan zijn eigen wil en deze bepaalt de mate van hulp en kracht om verlost te worden. En daar de lichtwezens uitvoerders van mijn wil zijn, is dus ook hun leiding dezelfde als de mijne en evenzo hun zorg.

Daarom kan er altijd van mijn werkzaamheid en mijn hulp worden gesproken, want de lichtwezens zijn, als behorend bij Mij, een deel van Mij zelf, ofschoon ze als individu het geluk van de straling door hen vanuit Mij, met kracht en licht en het geluk van een aanhoudende werkzaamheid voor Mij gevoelen. Maar deze werkzaamheid bestaat alleen in het uitvoeren van datgene, wat mijn liefde en wijsheid als goed en succesvol voor de afzonderlijke zielen inziet.

En zo kan het hele heelal vol met zielen zijn die hulp nodig hebben, niet een zal de goddelijke zorg hoeven te ontberen, omdat ook het lichtrijk oneindig is en de gelukzaligheid van de zielen die erin vertoeven daarin bestaat, van Mij taken in ontvangst te nemen en elkaar in de vervulling ervan te overtreffen. Wat van Mij is geworden door gevormd te zijn tot liefde, heeft ook een rechtstreekse verbinding met Mij, en mijn wil, mijn kracht en mijn wijsheid vervullen een dergelijke tot liefde geworden wezen helemaal, zodat het zich eeuwig niet meer van Mij losmaakt en zich nu in volle liefde tot het geestelijke wendt dat deze gelukzaligheid niet met hem kan delen vanwege zijn onvolmaaktheid en de lichtwezens aanzet om dat te verlossen.

Het staat tegenover de nog niet verloste met dezelfde liefde als Ik zelf, uit wiens liefdekracht alles is voortgekomen. Bijgevolg zal het zich ook bekommeren om al mijn schepselen, hen verzorgen en hun levenssituatie sturen, zodat ieder mens op aarde zijn geestelijke verzorger heeft en deze weer, als geheel met Mij verbonden, niets anders kan willen en denken dan Ik zelf en daarom het schepsel zich door Mij geleid en verzorgd kan voelen en dit ook zo is.

Ik sta boven alles en een leger van zalige geesten omringt Me, maar ook het kleinste en nietigste wezen geniet van mijn zorg, mijn bescherming, en wordt door Mij niet vergeten, al is dit de mensen ook onbegrijpelijk, omdat hun kennis en hun kracht slechts beperkt is en zij deze beperking ook bij Mij veronderstellen, zolang als ze zelf onvolmaakt zijn en zich geen voorstelling kunnen maken van de macht en het licht van het volmaakte.

Amen

BD.3983
22 februari 1947

Aanwezigheid van God bij geestelijke gesprekken

Elk geestelijk gesprek trekt mijn aanwezigheid aan zodra het ernstig wordt gevoerd en dus in de mensen zelf een instemming, maar geen afwijzing te herkennen is. En Ik neem deel aan elk gesprek, doordat Ik de gedachten van ieder afzonderlijk orden in overeenstemming met hun wezen, doordat Ik mijn Geest in hen werkzaam zal laten worden opdat deze hen zal onderrichten van binnen. En daarom krijgen geestelijke gesprekken steeds mijn instemming, zelfs wanneer ze in een sfeer van onenigheid worden gevoerd, wanneer verschillende meningen worden vertegenwoordigd.

En Ik zelf zal dan door de mens spreken die tracht zich aan te passen aan mijn wezen, die zich door de liefde zo heeft gevormd dat hij mijn stem in zich verneemt of hij in staat is duidelijke gedachten uit te spreken die ieder nadenkend mens aannemelijk voorkomen. Want waar geestelijke vragen worden besproken, daar verblijf Ik met grote vreugde. Ze bewijzen immers dat naar de waarheid wordt gezocht en dat Ik zelf in het middelpunt van elk geestelijk onderhoud sta. Bijgevolg tracht Ik hun de waarheid te doen toekomen, hun gedachten ordenend en zo sturend dat ze de juiste richting inslaan en de mensen volledige duidelijkheid geven.

Maar het verlangen naar de waarheid moet aanwezig zijn, er mag niet alleen gestreden worden om eigen meningen door te drukken, integendeel ter wille van de waarheid zelf, omdat dan mijn aanwezigheid is gegarandeerd, zoals Ik Me echter beslist afzijdig houd als alleen aardse interesses aanleiding van een geestelijk onderhoud zijn, waar dus in het tegenovergestelde geval debatten worden gevoerd met het uiteindelijke doel Mij te verdringen, het geloof aan het wankelen te brengen en de mensen het bewijs te leveren dat er geen verbinding is tussen hemel en aarde, tussen de mensen en hun Schepper – waar dus ook om geestelijke zaken wordt gestreden, alleen in de geest van mijn tegenstander. Daar zal ook hij zelf vertoeven en de gedachten van de mensen in verwarring brengen, zodat voor hen elk helder denken verloren gaat, dat ze dus nooit ofte nimmer tot de waarheid kunnen komen. Waar Ik erkend word, daar verblijf Ik. Waar Ik word afgewezen, daar vertoeft mijn tegenstander en in overeenstemming hiermee zijn ook de resultaten van een geestelijk onderhoud.

Maar zegenrijk voor de mensen is het, wanneer ook aan een vijandelijk gevoerd gesprek een Mij toegedane mens deelneemt, die Ik dan kan ondersteunen, door wie Ik zelf Mij kan uiten om de mensen te onderrichten en ze van hun verkeerde gedachten af te brengen. Want dan is mijn aanwezigheid nodig en ook mogelijk, omdat er een opnamevat bereid is, waarin Ik mijn Geest kan laten binnenstromen. Dan zal er een geestelijke strijd plaatsvinden, een strijd van het licht met de duisternis waaraan de mensen deelnemen. En van het verlangen naar de waarheid is het afhankelijk, welke resultaten zo’n onderhoud heeft. Maar Ik zegen allen die hun gedachten laten dwalen in het geestelijke rijk, want alleen dan kunnen ze de waarheid ontvangen, als ze deze ernstig begeren.

Amen

BD.3993
7 maart 1947

Het omvormen van de materie – Bezigheid – Zegen – Verlossing

De goddelijke liefde is niet altijd herkenbaar, maar steeds aan het werk om de mensen te helpen, alsook al het geestelijke, dat nog onverlost smacht in materiële vorm. Elke verandering is een hulp en daarom moet ook de mens deelnemen aan het omvormen van wat hem als materie omgeeft, wanneer het geen dienend doel vervult. Ook uw liefde voor het niet verloste komt daarin tot uitdrukking, dat u het bijstaat in geestelijke nood. En dat zult u kunnen doen, door het dienende mogelijkheden te ontsluiten.

Alles wat u omgeeft lijdt aan kwellingen, als het niet werkzaam kan zijn. Want de wil daartoe heeft het en het is steeds op grond van zijn wil ingelijfd in de vorm, die als bestemming een dienende functie heeft. Dus moet de mens ertoe bijdragen, dat het geestelijke niet wordt verhinderd te dienen, om zijn kwellingen niet te verlengen, maar het te helpen vrij te worden uit zijn vorm. Maar het denken en streven der mensen is erop gericht bezit te verkrijgen, rijkdommen te verzamelen. En bijgevolg zal hij slechts een klein deel van zijn materiële bezit naar zijn eigenlijke bestemming toevoeren, terwijl het andere, veel grotere deel van zijn bezit werkeloos blijft, omdat het niet wordt toegelaten dienend bezig te zijn.

En zo is het te begrijpen, hoe noodzakelijk een uiteenvallen van de vorm is voor dat geestelijke, dat gedurende lange tijd al in de materie was gebonden, zonder naar zijn eigenlijke bestemming te zijn gebracht. Het is begrijpelijk, dat God zelf het geestelijke helpt, waar de hulp van de mens het laat afweten, waar zijn begeerte naar aards bezit hem ertoe aanzet materiële goederen te verzamelen, zonder rekening te houden met de eigenlijke bestemming van die goederen.

Het is te begrijpen, dat God die goederen van de mensen heeft afgenomen en Hij daardoor het zich nog in de materie bevindende vergrote mogelijkheid geeft te dienen en zich te verlossen. En tegelijkertijd oefent Hij een druk uit op de mens om aan het verlossingswerk deel te nemen, doordat Hij hem in noodsituaties terecht laat komen, die hem moeten aansporen materiële omvormingen uit te voeren, om onbruikbare materie weer bruikbaar te maken.

Aan de mens zijn ontelbare mogelijkheden gegeven, scheppend en vormend bezig te zijn in tijden, waarin elk bezit is verwoest. En deze mogelijkheden moet hij van alle kanten bekijken, opdat het hemzelf en het geestelijke in de materie tot zegen zal strekken, opdat overal levendige bedrijvigheid zal beginnen. Want dit alleen is verlossend en verhoogt de graad van rijpheid van het geestelijke, terwijl passief zijn een stilstand van de ontwikkeling van het geestelijke betekent en nooit de instemming van God zal krijgen.

Het verzamelen van aardse goederen zal alleen dan zegenrijk zijn, wanneer daaruit een vergrote bedrijvigheid ontstaat, wanneer al het erin gebonden geestelijke een werkzaamheid wordt toegestaan, die beantwoordt aan zijn bestemming, wanneer de materiële goederen zo worden gebruikt, dat het met hun aard overeenstemt.

En met dit doel moeten de mensen helpen. Want het geestelijke in de materie is meestal op de hulp van de mens aangewezen in zoverre, dat deze het de bestemming moet toewijzen, of daar nieuwe scheppingen door zijn wil en zijn levenskracht moet laten ontstaan, waar het geestelijke de mogelijkheden om te dienen werd afgenomen.

En daarom is ijverige handenarbeid van grote zegen. Daarom zal beperkt materieel bezit steeds aanzetten om ijverig bezig te zijn en zal dit zowel voor het geestelijke in de materie alsook voor de mens zelf uiterst gunstig zijn, want het verlossingsproces van al het geestelijke kan alleen maar verdergaan, als het een dienen mogelijk wordt gemaakt en het daardoor de uiterlijke vorm steeds weer kan overwinnen, tot het als mens zelf dienende werkzaamheden kan verrichten en zich daardoor definitief kan verlossen.

Amen

BD.3996
10 maart 1947

Het in het nauw brengen van de dragers van de waarheid, door tegenstanders van God – Gods hulp

Om een geestelijke taak te vervullen is een buitengewoon sterke wil nodig, want de tegenstander van God zal heel in het bijzonder moeite doen op deze wil in te werken, om de mens ervan af te brengen voor de zuivere waarheid op te komen, wat de taak van een mens is die zich in dienst van God heeft gesteld.

Er zullen steeds twee stromingen onder de mensen zijn: aanhangers en verkondigers van de zuivere waarheid en diegenen die de dwaling aanhangen, en steeds zal het licht tegen de duisternis moeten strijden omdat de leugenvorst voortdurend probeert de waarheid krachteloos te maken en de dwaling ervoor in de plaats te zetten. De vorst van de duisternis strijdt tegen God, de leugen tegen de waarheid de duisternis tegen het licht. En deze strijd zal voortduren zolang de aarde bestaat als verblijfplaats om het geestelijke te vormen dat zich bevrijden moet.

Deze strijd zal heel duidelijk dan aan het licht komen, wanneer de waarheid openlijk vanuit den hogen naar de aarde gestuurd wordt. Dan wendt de tegenstander van God alle mogelijke middelen aan om haar te verdringen, en hij verschijnt dan ook in de vorm van een lichtende gestalte om arglistig binnen te sluipen en zich te vestigen waar hem te weinig weerstand wordt geboden. En op de eerste plaats probeert hij hen die de waarheid verkondigen onschadelijk te maken, doordat hij elke gelegenheid benut hun wil te breken, doordat hij probeert ze te beïnvloeden om hun arbeid voor God op te geven en in de vreugden van de wereld daar vervanging voor te zoeken. Gelukt het hem niet door middel van de wereld een dienaar van God te bekoren, dan treedt hij krachtiger op, doordat hij alle geestelijke successen, behaald bij de medemensen, probeert te ondergraven, doordat hij op de laatstgenoemden inwerkt en hen beïnvloedt zich vijandig op te stellen en bijgevolg de verspreiders van het licht hun missie op aarde op elke manier verzwaart.

En er is een sterke wil voor nodig ondanks deze tegenwerking, de taak op aarde te verwezenlijken ,er is een buitengewoon sterk geloof en een toegewijde liefde tot God voor nodig, om voor Hem een trouwe knecht op aarde te blijven, de tegenstander te onderkennen en te verafschuwen en de arbeid ten behoeve van de medemensen met volharding en ijver uit te voeren en tenslotte tegenover hem als overwinnaar te staan, wanneer de laatste strijd doorstaan zal zijn.

Maar God laat geen van Zijn dienaren en arbeiders op aarde zonder kracht, Hij helpt hem altijd als hij zwak dreigt te worden, als zijn wil aan te heftige gemoedsbewegingen wordt blootgesteld door het voortdurende inwerken van de vijand van de waarheid. Dan openbaart Hij zich zelf eveneens en voor Hem moet de tegenstander wijken.

De waarheid zal ook steeds de dwaling verdringen, wanneer tenminste de mensen zelf er zich niet tegen verweren en aan de dwaling boven de waarheid de voorkeur geven. Dan krijgen zij van God hun zin en Hij geeft hun wat ze zelf begeren. Dan behaalt de tegenstander van God wel de overwinning, maar hij zal zich daarover niet verheugen, hij verkrijgt alleen dat voor zich wat hem al lang toebehoort, niet echter wat naar God streeft en daarom ook door God wordt vastgepakt en eeuwig niet meer verloren kan gaan.

Wie echter op aarde verdediger van de waarheid is, diens wil zal altijd versterking ondervinden door het sturen van licht uit den hogen. En zijn wil zal niet meer zodanig verzwakt kunnen worden dat hij de waarheid opoffert of er niet voor opkomt, want hij heeft zelf plezier in zijn werk en verricht vol ijver de arbeid die God zelf hem heeft opgedragen en die Hij daarom ook zegent. Zijn zegen betekent echter voortdurende hulp, toevoer van kracht en onophoudelijke toezending van Zijn woord, dat als voortdurende bron van kracht zijn ziel ook de rijpheid zal bezorgen die hem helemaal bevrijdt uit de macht der duisternis en hem aan elke beïnvloeding van duistere machten onttrekt. En hij zal vol zijn van kracht en opkomen voor God en de eeuwige Waarheid, hij zal op aarde een bekwaam arbeider zijn in de wijngaard des Heren.

Amen

BD.3997
11 maart 1947

De afval van God en de weg van de terugkeer – Licht en duisternis

U bent voortgekomen uit het lichtrijk en wandelt nu in de duisternis, en dat door eigen schuld. God is het Licht van eeuwigheid en dus was Hij de Oorsprong. En wat van Hem afkomstig was moest weer licht zijn, want het licht straalt uit en verspreidt licht. En toch is wat van Hem afkomstig was in de duisternis gezonken. Het verloor zijn stralingskracht, omdat dit het oerlicht wilde ontvluchten, omdat het zich niet wilde laten spijzigen door de eeuwige Oerbron van licht en omdat het zichzelf zag als vol van licht en geen toevoer van licht nodig meende te hebben, omdat het zich tegenover God machtig waande, dus aanmatigend was.

Niet de onwetendheid gaf aanleiding aan het vol van licht zijnde om aanmatigend tegen God te zijn, want het had het hoogste weten, maar juist dit weten was, daar het alles omvattend was, aanleiding voor zijn aanmatiging. En daarom was zijn aanmatiging een zonde tegen God van de grootste betekenis, want de schepselen Gods trachtten hun Schepper, het hoogste en volmaaktste Wezen te kleineren. Want ze erkenden Hem niet meer. Ze werden zondig en vielen in de duisternis, dat wil zeggen in een toestand zonder licht waar hun elk inzicht, elk weten verloren ging.

God trok Zijn liefdeskracht terug van het geschapene dat Hem wilde ontvluchten. Hij ontnam het wat de reden was van zijn aanmatigend denken: het weten, en bijgevolg het inzicht wat het was en wat het moest zijn. Maar Hij gaf het ook de mogelijkheid weer tot inzicht te komen en in zijn oertoestand terug te keren, omdat het niet overeenstemt met Zijn liefde en wijsheid, van het door Hem geschapene voor eeuwig gescheiden te zijn. Het kan zich vrij maken van de grote zonde van de afval van God en daardoor ook weer terugkeren in de toestand van licht, maar dan moet het elke aanmatiging opgeven. Het moet de nabijheid van God nastreven. Het moet weer Zijn kring van licht en liefde binnengaan en zich laten doorstralen. Het moet de duisternis willen ontvluchten en licht begeren.

Maar u mensen die het van God afgevallene belichaamt, u gaat nog voort in de diepste duisternis. Want uw wil stuurt niet op God aan en daarom gaat u ook niet Zijn kring van licht binnen en u bent nog ver van God verwijderd. U schuwt het licht en u blijft zonder weten, zonder enig inzicht. En toch bent u in staat de afstand tot God in korte tijd op te heffen, een kloof te overbruggen die u zich zelf hebt geschapen, want God staat u op elke wijze bij met Zijn liefde en genade om u naar de oertoestand te leiden die u vrijwillig hebt verlaten. Maar u zult deze ook vrijwillig weer moeten trachten te bereiken. Hij kan u niet tegen uw wil worden teruggegeven, daar u anders onvolmaakt zou blijven tot in alle eeuwigheid.

Hebt u echter de wil om naar de Oorsprong van het licht terug te keren, streeft u zelf naar het licht, dan zult u daar ook in slagen. Dan bereikt u de toestand van het inzicht. U wordt wetend, dat wil zeggen: u verkrijgt het verloren weten terug en u geeft nu elke aanmatiging op. U komt dichter bij God in deemoedige liefde en Zijn oneindige liefde – die Hij u nooit heeft onthouden – neemt u weer aan en leidt u naar uw bestemming van weleer. U zult mogen werken in volheid van licht en kracht en u zult onvoorstelbaar gelukzalig zijn.

U mensen op aarde, ontvlucht de duisternis. Zoek het licht. Wend u naar waar een zwak lichtschijnsel is en stap in dat schijnsel, en het zal steeds sterker worden, tot u omstraald bent door het sterkste licht. Neem deze aanmoediging serieus, want nooit zult u zich in de duisternis goed voelen. Want na uw overlijden zult u ze als onuitsprekelijke kwelling voelen en alleen het licht zal u gelukzaligheid bereiden, maar dan zal het voor u heel wat moeilijker zijn het licht te bereiken.

Benut daarom de tijd op aarde. Streef naar inzicht, stuur op God aan, het eeuwige Licht, en laat u door Hem weer in de toestand van inzicht plaatsen. Nader in liefde en deemoed weer de Schepper en Vader van eeuwigheid, en Hij zal u aannemen en u helpen de gelukzaligheid te bereiken, die u alleen vindt in de vereniging met het Oerlicht waar u eens uit voortgekomen bent.

Amen

BD.4000
16 maart 1947

De inhoud van de bijbel is de leer van de liefde

De geest in u moet u onderrichten, anders blijft u zonder kennis. Hij kan echter pas werkzaam worden wanneer u in de liefde leeft. En daarom bestond mijn missie op aarde als mens vooreerst in het overbrengen van de goddelijke leer van de liefde, want deze moest eerst door het naleven ervan de mens zo omvormen dat de geest in hem actief kon worden en er dan pas verdere geestelijke bemiddeling mogelijk was. Maar de mensen waren in de tijd van mijn aardse leven zo ver van de liefde afgeweken, dat zij steeds weer en indringender op de gevolgen van hun liefdeloosheid gewezen moesten worden. Het gebod van de liefde moest hun steeds weer worden voorgehouden en slechts weinigen kon Ik met diepgaande kennis vertrouwd maken.

Maar deze kennis algemeen tot de mensen te brengen zou niet wijs van Mij geweest zijn, omdat kennis zonder liefde een dode kennis blijft, zonder uitwerking. Daarom zijn ook de aantekeningen van mijn discipelen volgens mijn wil in een vorm bewaard gebleven waarbij weliswaar diepgaande kennis achterwege blijft, maar die toch de leer van de liefde tot inhoud hebben. En wie deze leer navolgt, die dringt ook in een diep weten door als hij er ernstig naar verlangt.

Ik zelf heb wel op aarde kennis in overvloed uitgedeeld, maar Ik kende ook de harten van mijn toehoorders. Ik kende de gradatie van hun liefde, hun wil, hun mening omtrent mijn persoon, die voor mijn toehoorders aanleiding was het hun aangebodene als de enige waarheid aan te nemen. Ik onderwees ook mijn discipelen en stelde hen in staat door het uitgieten van mijn geest na mijn hemelvaart weer hetzelfde aan hun medemensen over te brengen wat zijzelf door de geest ontvingen. Dus was er ook goed gezorgd voor de mensen aan wie de discipelen het evangelie brachten. Maar omdat een leven in de liefde altijd de voorwaarde is om diepe geestelijke kennis te begrijpen en er de zegen van te ondervinden, moest het gebod van de liefde verder doorgegeven worden aan het nageslacht. En daarom werd dit in mijn opdracht door de discipelen opgeschreven, opdat het bewaard bleef zoals het door Mij op aarde onderwezen werd.

En ook mijn levenswandel, die alle mensen tot voorbeeld moest dienen, was inhoud van de notities die voor de mensheid als nalatenschap van mijn discipelen bewaard bleven, waarbij echter het diepe weten ontbreekt omdat Ik het zo wil. Want wie de kennis uit het boek wil halen, dat wel mijn woord bevat, maar de liefde niet heeft, die zal er niets mee weten aan te vangen, omdat het geestelijk weten het licht is dat door de liefde wordt ontstoken, dat eerst dan kan stralen in z’n volste intensiteit, wanneer de geest in de mens gewekt is en nu de mens van binnen uit verlicht wordt. Schools overgedragen kennis zou alleen waarde hebben, als ze onderzocht en verwerkt kan worden om mentaal eigendom te worden, wat echter altijd alleen maar met de hulp van de geest mogelijk is, om welke reden de liefde absoluut onontbeerlijk is.

Wat is dus begrijpelijker dan dat door Mij zelf op aarde alsook door de volgens mijn wil ontstane aantekeningen, steeds alleen de liefde onderricht werd, dat steeds alleen het gebod van de liefde als het eerste en voornaamste aan de mensen moet worden bekend gemaakt? Wat is begrijpelijker dan dat de mens niet vaak genoeg gewaarschuwd kan worden dit gebod op te volgen, om tot zielenrijpheid te komen?

Alle verdere kennis is alleen het gevolg van een leven in liefde en wordt aan de afzonderlijke mens overgebracht, zoals het voor hem van nut is. Want zodra zijn geest werkzaam is geworden, kan hij onbeperkt kennis ontvangen, want hijzelf bepaalt de gradatie van wijsheid waarin hij leven wil. Hij hoeft ze dan niet uit boeken aan te nemen, maar ze wordt hem rechtstreeks vanuit het geestelijke rijk aangeboden, wat echter alleen maar die mens kan begrijpen die door het navolgen van mijn gebod van de liefde de geest in zich heeft doen ontwaken, wat nooit begrepen zal kunnen worden door hen die zonder liefde verder leven en hun kennis alleen uit boeken proberen te halen. Dit is echter alleen maar dode kennis. De geest geeft echter pas het leven, het volledig begrijpen komt pas door de liefde.

Amen