Inhoud

BD.3408 Het innerlijke woord in de tijd van ellende en droefenis
BD.3413 Menselijke wil – Gods wil – Bemoedigende woorden
BD.3414 Het vergeestelijken van de ziel – Het overwinnen van de materie
BD.3419 Het in ontvangst nemen van het goddelijke woord is een daad van zeer grote wilskracht
BD.3422 Leed – Genademiddel
BD.3423 Het verdere verloop van de nood – Oorden van vrede
BD.3427 Gelovig gebed – De kracht van het geloof en het gebed
BD.3441 Sterk geloof, innerlijke vrede – Onverschrokkenheid
BD.3445 “Wie in Mij gelooft” – Genade van het verlossingswerk
BD.3448 Troost en kracht door Gods woord in de grootste nood
BD.3456 Het onderrichten van de leerlingen – Evangelie
BD.3458 God laat zich vinden
BD.3460 Zalig zijn zij die barmhartig zijn
BD.3465 “Mijn Vader en Ik zijn één”
BD.3472 De zegen van het leed
BD.3476 Kleingelovigheid
BD.3482 Verbinding met God – Toevoer van kracht
BD.3483 Liefdewerk aan dwalende zielen
BD.3485 Troostende woorden van de Vader
BD.3487 Troostrijke woorden van de Vader
BD.3491 Een onwankelbaar geloof
BD.3495 Geestelijke en materiële scheppingen

                                                  – * –

BD.3408
17 januari 1945

Het innerlijke woord in de tijd van ellende en droefenis

In de tijd van ellende en droefenis zult u de stem van de geest helder en duidelijk vernemen, zodra u de verbinding met God staande houdt en begeert Hem zelf te horen. Want Hij onttrekt u Zijn gave van genade niet. Hij doet ze u steeds rijkelijker toekomen, want Hij weet waaraan u behoefte hebt. Hij weet dat u troost en versterking nodig hebt en dat alleen Hij u deze kan geven. U zult u steeds inniger bij Hem aansluiten en des te meer zal Hij u bedenken met Zijn woord, met Zijn liefde, die Hij in het woord tot uitdrukking brengt. En u zult de ellende niet zo erg voelen, want God zelf tilt u daarboven uit. Hij kan er voor zorgen dat u blij bent van binnen, ondanks uiterlijke nood. Hij zal u bescheiden en geduldig maken, zodat u geen gebrek voelt en slechts één ding begeert: dat Hij zich aan u zal openbaren, dat Hij tot u spreekt en u Zijn genaden zult ontvangen.

En deze wens zal Hij u vervullen. Hij zal uw geestelijk oor duidelijker laten horen en u zult Zijn stem overal en altijd vernemen. En de geestelijke spijs zal u gelukkiger maken dan elke aardse vervulling. Uw lichaam zal zich met weinig tevredenstellen, u zult er geen acht meer op slaan. Maar uw ziel zal in overvloed worden verzorgd en ze zal nooit gebrek hoeven te lijden. En wordt u geconfronteerd met aardse nood, dan zal die u niet meer ontmoedigen, omdat u hem naar Diegene kunt dragen die u Zijn hulp heeft beloofd, omdat Hij u liefheeft zoals een vader zijn kinderen liefheeft.

U hoeft daarom ook geen angst te hebben voor de periode van ellende en droefheid als u zich als Zijn kinderen voelt en innige tweespraak met Hem houdt. Hij zal u antwoorden en u zult Zijn stem horen in uw hart. En wat Hij tegen u zegt, zal u verheffen en gelukkig maken en het zal u sterk maken en vol vertrouwen. Het zal aan alle zorgen en noden in u een einde maken, want u zult in staat zijn diep en onwankelbaar te geloven, omdat de geest Gods u onderricht en Zijn stem u treft als een vaderlijke goede raad, waaraan u nooit ofte nimmer twijfelt.

En uw hart zal jubelen, omdat u de liefdevolle Vader herkent, die u Zijn stem waardig acht. En uw geestelijke vooruitgang zal u alles laten vergeten, alles laten verdragen wat het lichaam aan lijden en ontberingen op zich moet nemen, want het lichaam wordt des te ongevoeliger, hoe meer de ziel zich vergeestelijkt. Maar de ziel juicht zodra ze het doel bereikt heeft God te voelen en Zijn stem te horen, zo vaak als ze daarnaar verlangt.

Amen

BD.3413
20 januari 1945

Menselijke wil – Gods wil – Bemoedigende woorden

Op de juiste tijd grijp Ik in het wereldgebeuren in en Ik leid het in andere banen. Maar voordat mijn wil in actie komt laat Ik de menselijke wil de vrije loop tot het uiterste. Wat de mensen willen verrichten laat Ik toe om ze dan voelbaar te onderrichten, daar een zachtaardige onderrichting haar doel volledig voorbijschiet omdat de mensen hun oor sluiten als hun het verderfelijke van hun handelen voor ogen wordt gehouden. Ik hinder dus hun wil niet als ze naar middelen grijpen die ieder rechtschapen denkend mens moet verafschuwen. Ik verhinder dus niet de grote nood die hun wil teweegbrengt. Ik ontneem hun ook niet de levenskracht die ze gebruiken om daden uit te voeren die te veroordelen zijn, maar Ik laat hen werkzaam zijn naar hun goeddunken. Er is hun echter een grens gesteld die ze niet kunnen overschrijden. En eens zal hun wil tot niets in staat zijn, omdat mijn wil sterker is.

U, mijn gelovigen, zult u niet aan nare gedachten moeten overgeven. U zult elke dag vol vertrouwen moeten leven en steeds alleen maar mijn nabijheid moeten nastreven door onbaatzuchtige liefdewerken. U moet helpen waar uw hulp nodig is en daardoor uw hart ontvankelijk te maken voor de kracht van de liefde die van Mij op u overstroomt als u ze nodig hebt. Want er zullen eisen aan u worden gesteld en om aan deze te kunnen voldoen zult u genade en kracht van Mij moeten ontvangen. Wat er ook mag gebeuren, het is mijn werk, mijn wil en uw lot dat zich ontwikkelt zoals uw toestand van rijpheid het vraagt.

Nog woeden de mensen en ieder tracht zijn kracht te vergroten door liefdeloosheid en dit is het verderf. Want aan hen moet Ik hun krachteloosheid bewijzen. Maar tevoren breng Ik Mij zelf nog in hun herinnering doordat Ik de mensen in zo’n nood laat komen dat ze naar Mij zullen roepen. Hun zielen moeten Mij zoeken. Niet met de mond moeten ze Mij aanroepen, maar uit het diepst van hun hart moeten ze Mij om hulp vragen. Overal is nood en ellende en toch is het leed niet in staat de mensen om te vormen. Ze blijven liefdeloos en heerszuchtig en met geweld zoeken ze hun vermeend recht. En waar ze dit niet krijgen, treden ze op met gewelddadige strijdmiddelen. En Ik laat dit toe. Maar het einde bepaal Ik zelf. Ik kom op het juiste moment en zal mijn stem laten weerklinken.

Wees daarom niet bang, maar wacht vol geloof op mijn hulp als het er de schijn van heeft dat u ernstig gevaar dreigt. Mijn vaderlijk oog waakt over u die met Mij verbonden blijft in gebed en werken van liefde. Ik laat niets op u afkomen wat u in gevaar zou kunnen brengen en Ik ben voortdurend bij u als u Mij roept. En het is zeker dat de uren van nood door Mij worden beëindigd voordat u, mijn gelovigen, daardoor getroffen zult worden. Want Ik heb u mijn bescherming beloofd. Mijn woord is waarheid en zal eeuwig waarheid blijven.

Amen

BD.3414
22 januari 1945

Het vergeestelijken van de ziel – Het overwinnen van de materie

Dat u de wereld zult leren geringschatten is absoluut noodzakelijk als u uw ziel geheel rijp wilt laten worden. Want pas als deze er niet meer naar verlangt, keert ze zich naar het geestelijke rijk toe, de wereld die haar eigenlijke vaderland is, die haar alles biedt wat haar helpt opwaarts te gaan en die dus ook het doel is dat ze door het aardse leven moet bereiken. Hoe meer de mens zich losmaakt van materiële zaken, hoe meer zijn zinnen zich dood houden voor aardse vreugden en genoegens, des te meer vergeestelijkt zich de ziel. Zolang de mens op aarde leeft, moet hij zich weliswaar tot op zekere hoogte naar de eisen van het lichaam voegen. Hij moet aardse verplichtingen nakomen, hij moet aardse werkzaamheden verrichten, hij is dus aard-gebonden en kan zich zuiver lichamelijk niet eerder van haar losmaken tot God hem wegroept in het geestelijke rijk. Toch kan de mens een tweede leven leiden naast zijn aardse.

Het leven van de ziel hoeft niet volledig deel te hebben aan het leven van het lichaam. De ziel hoeft niet hetzelfde na te streven als het lichaam, maar ze kan zich volledig onafhankelijk ervan haar rijk vormen, dat echter ver van het verlangen van het lichaam af ligt. Ze kan zich naar het geestelijke rijk toekeren en dan zal het lichaam wel zijn aardse taak vervullen, maar nooit meer voor zichzelf aardse genoegens nastreven, veel meer zich spoedig bij het verlangen van de ziel aansluiten en eveneens trachten zich geestelijk bezig te houden, zodra de aardse plichten het daarvoor tijd laten en gelegenheid bieden. En zodra deze graad is bereikt dat nu de mens geen acht slaat op alle materiële goederen, zodra hij zich het geestelijke rijk tot het doel van zijn streven stelt, is hij ook gevrijwaard van sterke verzoekingen van de kant van de wereld. Hij kan daar niet meer aan ten offer vallen, alleen zo nu en dan nog lichte gevechten hebben te doorstaan als de wereld zich steeds weer aan hem laat zien met zijn vreugden en genoegens en hem voor zich wil winnen. Maar dit zijn slechts verzoekingen die hij steeds zal overwinnen omdat de krachten van het geestelijke rijk, van het rijk waar zijn ziel naar streeft, hem nooit meer loslaten. omdat ze hem met onvermoeibare liefde aantrekken en zijn ziel dus voortdurend beïnvloeden, zodat ze de kracht in zich voelt om weerstand te bieden.

Hoe meer er nu afstand wordt gedaan van de materiële wereld, des te sterker is ook de krachtoverdracht vanuit het geestelijke rijk. En dit toestromen van kracht komt niet alleen de ziel, maar ook het lichaam ten goede. Want dit laatste is nu in staat ook zijn aardse taak te volbrengen, zonder daarom de ziel te verwaarlozen. En de aardse taak zal een dienen in werkzame naastenliefde zijn. De mens zal ook door zijn aardse werkzaamheid de rijpheid van ziel bereiken, omdat deze nu naar de wil van God is. Want de mens die aardse doelen buiten beschouwing laat, die de goederen van de wereld niet meer begeert, die zal ook alleen arbeid verrichten die de medemensen tot voordeel is. Hij zal alleen geven, maar niet willen bezitten en daardoor steeds meer naar het geestelijke rijk streven.

De ziel komt dus uit vrije wil haar eigenlijke bestemming na. Ze overwint de materie en vergeestelijkt zich. Ze smoort het verlangen dat het lichaam oorspronkelijk eigen is en maakt het lichaam genegen zich bij het verlangen van de ziel aan te sluiten. Ze trekt het mee, het geestelijke rijk binnen en dus streeft ze ernstig het doel na dat haar voor het leven op aarde is gesteld. En ze zal dit doel ook bereiken, want alle krachten van het licht staan haar bij, zodat ze de weg naar het eeuwige vaderland zal vinden.

Amen

BD.3419
27 januari 1945

Het in ontvangst nemen van het goddelijke woord is een daad van zeer grote wilskracht

Er zijn maar weinig mensen in het bezit van het rechtstreekse woord, omdat maar weinige zo wilskrachtig zijn dat ze bewust naar hun innerlijk luisteren en dus ook het geloof hebben in het werkzaam zijn van God in de mens door Zijn geest. Dit geloof is de eerste voorwaarde. Maar het is ook levend geworden door het beoefenen van naastenliefde. En de mens is hierdoor een opnamevat van de goddelijke geest geworden. Maar hij moet onvoorwaardelijk ook de wil opbrengen naar de onderrichtingen van de goddelijke geest te luisteren. En dit vereist liefde en overwinning. Liefde voor God en overwinning van alle zwakheden en fouten.

De mens moet voortdurend aan zichzelf werken en de wil hebben nader tot God te komen. Hij moet dus het geestelijke streven boven het aardse stellen. En dus moet hij de geestelijke arbeid ook nauwgezet verrichten. En daartoe behoort als eerste het werk van het ontvangen, dat een buitengewoon sterke wil vooropstelt. Want het dagelijks in ontvangst nemen van het goddelijke woord is een daad van zeer grote wilskracht, omdat deze steeds weer opnieuw actief moet worden. Want alleen dan kan de mens de gave van de goddelijke geest worden aangeboden.

Hoewel de mens alleen maar het werktuig van God is, waarvan Hij zich bedient om op natuurlijke wijze tot de mensen te kunnen spreken, is toch de vrije wil van de mens doorslaggevend. En dus is hij niet gedwongen of in ziekelijke toestand ertoe gebracht, zonder zijn wil om te schrijven. Veeleer kan hij volledig vrij handelen en hoeft hij geenszins zijn oor en hart te openen, maar dan is ook het in ontvangst nemen van goddelijke geestelijke leringen onmogelijk.

En daarom zijn er maar weinig mensen te vinden die zich geheel vrijwillig aanbieden en die nu dagelijks volhardend binnen in zich luisteren. Die dus willen en hun wil ook tot daad laten worden, doordat ze zich afsluiten van de wereld, de innige verbinding met God tot stand brengen, Hem vragen en op de vervulling van hun verzoek wachten.

Dit vraagt tijd en het opgeven van datgene wat het lichaam voor zichzelf verlangt. Wie teveel van zijn lichaam houdt, dat wil zeggen alleen in het aardse welzijn het doel van het aardse bestaan zoekt, die is geheel niet in staat deze wil op te brengen. Want het lichaam zal steeds weer proberen deze wil te verzwakken en de mens zal tenslotte gevolg geven aan het verlangen van het lichaam. Hij zal onverschillig en traag worden. Hij zal ook slechts een zwak geloof hebben in de liefde en goedheid van God en Hem niet om Zijn genadegave vragen. En dan kan ze hem ook niet worden gegeven. En er zijn maar weinig mensen bereid, hun wil aan God te offeren en zich volledig door Hem te laten leiden.

Maar deze weinige zijn echte arbeiders in de wijngaard van de Heer. Ze hebben bewezen trouwe aanhangers van God te zijn. En daarom ontvangen ze ook voortdurend kracht om hun wil sterk te laten worden. Ze zijn steeds opnieuw bereid naar hun innerlijk te luisteren. En het resultaat is goddelijke geestelijke lering, die een onvoorstelbaar zegenrijke uitwerking kan hebben, als ook de medemens weer de wil opbrengt zich hierdoor te laten onderrichten.

De wil moet steeds opnieuw actief worden, omdat God geen mens dwingt zich te richten op Zijn rijk en bijgevolg ook op Zijn genade. Maar wie deze wil opbrengt, wordt door God gezegend. En hij zal grootse resultaten kunnen boeken, zowel voor zijn eigen ziel als ook voor die van de medemens. En hij zal een succesvolle arbeider zijn in de wijngaard van de Heer. En kracht en genade staan hem in rijke mate ter beschikking.

Amen

BD.3422
30 januari 1945

Leed – Genademiddel

De eindtijd vol genaden wordt door de mensen niet als zodanig herkend, want ze zijn niet op de hoogte van de zegen van het lijden, ze weten niet dat het leed ook een genade is, waardoor de ziel die zich op verre afstand van God bevindt, nog kan worden gered, en eeuwig niet haar bestemming kan bereiken, wanneer ze de afstand tot God niet verkleint door werken van liefde. En het werkzaam zijn in liefde kan het gevolg van groot lijden zijn. God geeft de mensen gelegenheid zich in de liefde te oefenen, want het leed neemt vormen aan, zodat de medemens tot werken van liefde wordt aangespoord zodra hij niet volledig is verhard.

Wat een mens niet vanzelf zou doen in een tijd van geordende betrekkingen, kan hij toch nog uit innerlijke aandrang verrichten bij het zien van overgrote nood. Hij kan zich het lot van de medemens aantrekken en hem helpend bijstaan, het vlammetje van de naastenliefde kan in hem worden ontstoken en dan heeft zijn ziel het grootste voordeel uit de aardse nood getrokken.

Ononderbroken is God er op bedacht, de zielen te leiden naar nog hogere rijpheid, of ze in de toestand te verplaatsen dat het omhulsel van hun ziel oplost, opdat ze voor het einde van de (laatste) dag minstens in de staat van inzicht het rijk hierna kan binnengaan, of zich uit eigen aandrang aansluit bij de kleine gemeente die volhoudt tot aan het einde in het geloof in Jezus Christus, de goddelijke Verlosser. Als de mens door leed dit doel bereikt, dan is voor hem het leed de laatste redding, het is een genade, die hem nog kort voor het einde wordt verleend. Want zonder leed blijft hij in de toestand dat hij ver van God is verwijderd, omdat de liefde in hem niet werkzaam werd.

De middelen die God aanwendt om de zielen van de mensen te helpen, moeten, kort voor het einde, bijzonder scherp zijn, willen ze niet zonder uitwerking blijven. En de mensen in hun geestelijke blindheid zien alleen maar de scherpte van zulke middelen, niet echter hun zegen. Maar zijn ze door werken van liefde verplaatst in een heldere staat, zijn ze tot de schare van strijders van Christus toegetreden, dan zien ze vol dankbaarheid op de dagen van hun lichamelijke nood terug, ze zien de zin en de zegen van het lijden in en ook de liefde van God, die steeds bedacht is op het helemaal rijp worden van onvolmaakte zielen.

De tijd tot aan het einde is niet lang meer, maar de mensen hebben nog zo’n lage geestelijke ontwikkeling, dat ze een aanzienlijk langere tijd nodig hebben om die in te halen. Bijgevolg moeten ze een school doorlopen waarin ze vlugger rijp kunnen worden, wanneer ze bij elke levensproef standhouden, wanneer ze elke gelegenheid benutten. Ze moeten een louteringsvuur doorstaan, het omhulsel van hun ziel moet worden gesmolten door leed en liefde, dan is het mogelijk dat ze zich in deze korte tijd nog vervolmaken, dat ze op het einde tot diegenen behoren die strijden voor Jezus Christus. En dan is voor hen de eeuwige zaligheid verzekerd. En hoe eerder een mens uit vrije wil de liefde beoefent, des te makkelijker te dragen zal dit laatste hem voorkomen, want als door leed het eigenlijke doel is bereikt, des te eerder de mens zich dus van de genade heeft bediend, des te eerder kan dit (leed) van hem worden afgenomen.

Zo zullen de genaden van de eindtijd pas goed in het geestelijke rijk worden ingezien, want op aarde heeft de mens als zodanig niet het overzicht, hij ziet ook niet de grote geestelijke nood in, hij weet niet in welk gevaar hij verkeert als hij faalt en wat voor een vreselijk denkbeeld het is nog eens een ontwikkelingsperiode te moeten doormaken. Dit inzicht zal hem pas in het geestelijke rijk beschoren zijn en dan zal hij dankbaar zijn voor elke hulp die hem in de vorm van lijden op aarde ten deel viel. Dan pas zal hij inzien welke mate van genade God de mensen op aarde heeft toegekend en dat zonder leed het nooit mogelijk was het doel te bereiken. Maar zolang hij op aarde leeft is hem de gelegenheid geboden zijn ziel hoger te ontwikkelen en zo lang staan hem ook genaden ter beschikking.

En het leed is een van de grootste genaden, het is toch het meest werkzame middel de mens op te voeden om actief te zijn in de liefde. En daarom wendt God dit middel aan, vóór het einde is gekomen, om nog zielen te winnen voor Zijn rijk, om hen te helpen dat ze niet voor eeuwig verloren gaan.

Amen

BD.3423
31 januari 1945

Het verdere verloop van de nood – Oorden van vrede

De mensen geven zich over aan valse hoop als ze van de komende tijd verbetering verwachten, want deze zal slechts voor weinig mensen draaglijk zijn. Alleen de mensen die met Mij verbonden zijn door gebed en werken van liefde, zullen minder belast zijn. De anderen daarentegen moeten een tijd van onthechting en zwaarste strijd om het bestaan doormaken, om zich op de laatste beproeving in hun aardse leven voor te bereiden, op de strijd tegen het geloof. Nood en droefenis vooraf moet teweegbrengen dat ze tot Mij roepen, dat ze Mij leren erkennen, dat ze Mij dan trouw blijven en toetreden tot de schare van mijn strijders. Zodra ze met Mij zijn verbonden, worden nood en droefenis gelenigd. Ze zullen op grond van hun geloof alle zwakheden overwinnen en Ik zal hen elke verlichting verschaffen, wanneer ze ter wille van de medemensen al die ellende moeten verduren.

En daarom kan er te midden van de grootste nood ook een stil eiland van vrede zijn. Te midden van menselijke duivels kunnen er ook mensen leven, die met God zijn verbonden, die door de eersten niets kan worden aangedaan, want een dichte wand van bescherming die door goede geestelijke wezens is gevormd, omgeeft ze. En er zullen dus overal oorden zijn waar mijn liefde en genade heerst, in tegenstelling tot die plaatsen waar mijn tegenstander huishoudt en waar er daarom geen vrede en rust kan ontstaan. Maar Ik vorm zelf die oorden van vrede, omdat Ik de mijnen ken en hun te allen tijde het leven draaglijk zal maken.

En deze oorden moeten door de medemensen ook worden herkend als oorden van vrede, omdat Ik wil dat ze in de nood daarheen vluchten en woorden van troost en versterking in ontvangst nemen van diegenen die zelf in vrede leven en die woorden nu ook kunnen uitdelen doordat ze mijn woord doorgeven, doordat ze het geloof wekken aan mijn wijsheid, liefde en almacht. Want dit geloof kenmerkt de oorden van vrede. Het zal echter zeer weinig voorkomen onder de mensheid en daarom zal er ook slechts zelden een toevluchtsoord van vrede kunnen ontstaan, want de mensheid herkent Mij niet meer en ze is ver van Mij verwijderd. En waar Ik zelf niet kan vertoeven is geen vrede, geen geluk en geen licht.

En de wereld zal zich verder in duisternis en aardse nood bevinden, ondanks de beëindiging van een strijdfase die bitter leed over de mensen heeft gebracht. Want ze zijn zelf niet voornemens onderrichtingen aan te nemen van de kant van hen die in verbondenheid met Mij voortdurend wijsheid opdoen. En daarom is de tijd van nood niet zo vlug beëindigd, ofschoon de aardse strijd zijn einde tegemoet gaat. Want alleen aan wie op Mij aanstuurt kan Ik uitdelen en hem een gemakkelijker leven bezorgen. Maar voor het grootste deel der mensheid blijft het leven op aarde verder een zware strijd, tot ze zich naar Mij schikken en mijn wil tot hun wil maken.

Amen

BD.3427
4 februari 1945

Gelovig gebed – De kracht van het geloof en het gebed

Een gelovig gebed zal wonderen tot stand brengen als u het in bange nood naar Mij opzendt. En dus hebt u een hulpmiddel dat elke nood verbant. Waarom wilt u dan nog bang zijn? Want een dergelijk gebed hoor en verhoor Ik, omdat het Mij welgevallig is. Geloof in Mij en in mijn liefde. Geloof in mijn almacht en roep Me. En Ik zal u te hulp komen, want Ik wil niet dat u lijdt.

Maar Ik wil door u worden erkend als Vader van Zijn kinderen en daarom wil Ik dat u vol vertrouwen met elke zorg naar Mij zult komen, dat Ik ze van u afneem. Want daartoe heb Ik de Macht en ook de wil. Ik kan u helpen en Ik wil u helpen, wanneer u Mij niet ontrouw bent, wanneer u zich als mijn kinderen voelt en het verlangen hebt tot de Vader te komen.

En deze wil brengt u tot uitdrukking door een gelovig gebed. In diep geloof staan en vragen om mijn genade, om kracht en hulp, dat is de toestand die op aarde moet worden bereikt en die u in staat stelt een blik te werpen in het geestelijke rijk. Deze staat levert u ook de vervulling van uw verzoeken op. Want dan bent u zo dat Ik u kan toeroepen: Vraag, dan zal u gegeven worden. Ik zelf heb u deze belofte gegeven en Ik zal ze waarlijk vervullen als u op de juiste manier tot Mij bidt.

Maar een juist gebed moet in kinderlijk vertrouwen naar Mij opstijgen. U moet er niet één moment aan twijfelen of Ik uw gebed verhoor. U moet mijn overgrote liefde voor u voor de geest halen en op deze liefde rotsvast bouwen, dat ze u niets weigert. Maar uw gebed moet voornamelijk uw zielenheil gelden en aards alleen het afwenden van zware nood. Maar nooit moet u om onbeduidende dingen vragen, want wat u nodig hebt voor uw aardse leven doe Ik u toekomen, als u serieus naar mijn rijk streeft.

Maar als u in aardse benauwenis verkeert, vlucht dan vol vertrouwen aan mijn vaderhart en Ik wil elke nood verdrijven. Daarom bent u nooit alleen, nooit hulpeloos en verlaten, want altijd hebt u het gebed wanneer u gelovig bent. En steeds zal een gebed, dat uit het hart komt, Mij welgevallig zijn. En Ik verleen het mensenkind mijn hulp, vaak op wonderbaarlijke wijze, omdat Mij niets onmogelijk is en Ik daarom ook de zwaarste nood kan uitbannen, wanneer Ik daardoor een gelovig mensenkind blijk wil geven van de kracht van het geloof en van het gebed.

Amen

BD.3441
18 februari 1945

Sterk geloof, innerlijke vrede – Onverschrokkenheid

Alle bedenkingen moeten verdwijnen en door sterk geloof worden vervangen, dan zal de diepste vrede ook zijn intrek nemen in het hart en de aardse nood zal draaglijk zijn. U allen die bang bent en onrustig de toekomst tegemoet ziet, u hebt nog geen sterk geloof omdat u in uw geest nog zwak bent. En dit zwakke geloof moet nog versterkt worden door innig gebed en de verhoring ervan. Zodra u in uw nood bidt om hulp, zal God zich ook kenbaar maken, want Hij kent uw wil om te geloven, Hij kent dienaangaande uw worstelen in het gebed. En Hij zal u verhoren. Hij zal zich aan u openbaren als u in grote benauwdheid verkeert. Want Hij wil u helpen diepgelovig te worden ter wille van de medemensen die u nog als voorbeeld moet dienen. Wie een diep geloof zijn eigendom noemt, staat boven alles wat op hem afkomt. Hij zal alles aankunnen wat van hem geëist wordt en hij zal in innerlijke vrede leven, want hij weet dat hij nooit alleen is, maar altijd begeleid wordt door de hemelse Vader en dat hem niets kan overkomen wat God niet wil, dat echter ook alles moet gebeuren zoals God het wil. En hij vertrouwt op de liefde van de hemelse Vader Die hem behoedt voor nood en ellende als het niet perse nodig is voor het heil van zijn ziel.

Maar de gelovige mens tracht ook naar Gods welgevallen te leven. Hij probeert zijn ziel te veredelen en daarom vreest hij ook geen leed. Integendeel, hij vertrouwt op de goddelijke liefde. En aan de goddelijke liefde moet als eerste worden gedacht, wil de mens tot een diep geloof komen. De innige vaderliefde omvat alles wat uit haar is voortgekomen en ze wil het nooit meer prijsgeven aan het verderf. En van deze innige vaderliefde moet de mens volledig overtuigd zijn, dan geeft hij zich ook onbekommerd over aan de goddelijke bescherming, altijd hopend dat God al het moeilijke ver van hem houdt omdat hij Hem liefheeft. En zodra de mens dit volledige vertrouwen kan opbrengen, is zijn geloof sterk en dan stelt God hem niet teleur. Integendeel, Hij zal hem elk verzoek vervullen. En het mensenkind kan zonder vrees elke dag tegemoetzien, die hem alleen dat zal brengen wat noodzakelijk is voor zijn zielenheil. En hoe diepgeloviger het kind op de hulp van de Vader vertrouwt, des te geringer is het leed.

Amen

BD.3445
23 februari 1945

“Wie in Mij gelooft” – Genade van het verlossingswerk

Het is op dit moment noodzakelijk, dringend om de genade van het verlossingswerk te vragen. Want nu zal blijken, hoe veel sterker de wil van de mens kan zijn, die omwille van de dood van Jezus Christus, bidt om kracht en genade.

Jezus Christus stierf de meest pijnlijke dood aan het kruis, om de mensen lijden te besparen. Hij nam het leed van de mensen op Zijn schouders, Hij droeg het kruis voor hen en dientengevolge kunnen de mensen voor lijden gespaard blijven, mits ze zich gelovig onder het kruis zetten, mits ze Jezus Christus aanroepen om Zijn bijstand, opdat Hij hun last van hen afneemt en deze in hun plaats draagt.

En de mens zal gesterkt zijn na deze aanroep, want de goddelijke Verlosser zelf geeft hem kracht, als genade van Zijn verlossingswerk. En zijn wil zal worden gesterkt, alle angst zal van hem wijken, hij zal met meer kracht streven opwaarts te gaan en aards leed zal hem nauwelijks raken, omdat Jezus Christus het hem helpt dragen.

Echter, hoe weinig mensen roepen Hem aan om hulp, hoe weinige belijden het geloof in Hem en Zijn verlossingswerk en hoe zelden wordt de genade van het verlossingswerk afgesmeekt en aldus bewust ontvangen. Ze roepen God aan, maar erkennen Hem niet in Jezus Christus, en daarom heeft het leed op aarde een maat bereikt, die overvol schijnt te zijn.

En de mensen moeten het leed zelf dragen. Ze moeten het op zich nemen, omdat ze niet in Hem geloven. En daarom is de nood zo hoog, en de mensheid is zwak van wil, omdat ze zonder Jezus Christus haar weg gaat en daarom, enorm zwaar belast, door groot louterend lijden heen moet gaan.

God wil nog op aarde de mens de gelegenheid geven, Jezus Christus te herkennen, doordat Hij hen zelf de weg naar Golgotha laat gaan, die het omhulsel van hun ziel moet laten smelten, die in hen de vonk van liefde moet ontsteken, opdat zij nu ook de weg in navolging van Jezus gaan en Hem zelf als Verlosser van de wereld leren kennen. En als het lijden maar tot het doel bijdraagt, dat zij Jezus Christus aan het eind van hun leven niet afwijzen, dan hebben ze veel gewonnen, en ze zullen daarvoor ooit dankbaar zijn en ook het lijden zegenen, dat hen dit inzicht heeft opgeleverd. Maar verminderen kunnen zij het lijden op aarde alleen, wanneer zij in diep geloof tot Hem daarom bidden, dat Hij hen helpt het kruis te dragen.

Zijn volgelingen echter zullen alle zwakheid van wil verliezen, zij zullen onbevreesd door de lijdenstijd heen gaan, want zij putten de kracht uit Hem, zij maken gebruik van de genade van het verlossingswerk en dus ontbreekt het hun niet meer aan kracht waarmee zij alles bedwingen, wat de wereld van hen eist, en waardoor ze ook door het leed niet terneergedrukt worden. Want Jezus Christus draagt voor hen het leed, Hij stierf voor de zonden van de mensheid, en zo nam Hij ook de straf voor de zonden op Zijn schouders.

En de mens kan gezuiverd uit zijn aards leven tevoorschijn komen, als hij maar met diep geloof in Hem, om vergeving van de zonden bidt. Hij heeft het middel van de loutering, het leed niet nodig – terwijl de ongelovige mensen slechts alleen door leed nog gered kunnen worden, mits ze niet een geheel verstokte instelling hebben.

De genaden van het verlossingswerk staan de mens onbegrensd ter beschikking, en hij kan er steeds en voortdurend gebruik van maken. Maar ze blijven zonder effect voor diegenen, die Jezus Christus afwijzen en hun aards lot neemt geen makkelijke vorm aan, omdat het de tijd van het einde is, die moet worden uitgebuit, willen de zielen nog gered worden. Wie in Jezus Christus gelooft, die weet zich niet verloren, want hij vlucht in elke nood naar het kruis. En hij zal niet tevergeefs vragen. Zijn leed zal draaglijk zijn, zijn wil wordt gesterkt en zijn kracht om alle geestelijke en lichamelijke nood te overwinnen zal toenemen, en hij zal zijn levensstrijd goed doorstaan, en zijn aardse weg zal succesvol zijn – hij zal geestelijk rijp worden en het eeuwige leven winnen. Want Jezus Christus zelf heeft hem beloofd: Wie in Mij gelooft zal niet sterven, maar het eeuwig leven hebben.

Amen

BD.3448
25 februari 1945

Troost en kracht door Gods woord in de grootste nood

Welke genade en kracht er van het door Gods liefde naar de aarde gezonden woord uitgaat, zult u ondervinden in bange uren, als u meent van de hele wereld te zijn afgesneden en alleen met God in verbinding kunt treden door het gebed.

Dan zal Hij tot u spreken in Zijn liefde en u kracht bezorgen, Hij zal u begeleiden en voor u zorgen en Zijn woord zal voor u voldoende spijs en drank zijn tot er hulp naar u toekomt. Geen mens zal u de troost kunnen inspreken die u uit Zijn woord toestroomt, want met Zijn woord bemerkt u ook Hem zelf in uw nabijheid en u vertrouwt u gelovig aan Hem toe. En als u Zijn woord zult horen, heeft al het andere zijn verschrikking voor u verloren, Zijn liefde spreekt tot u, Zijn vaderhand pakt u vast en zal u niet meer laten vallen.

Zijn woord is vol van mildheid en goedheid, het spreekt u hoop in en u herkent het als waarheid en daarom houdt elke vrees en angst op, omdat u Hem nu zonder bezwaar vertrouwt. Hoe groter de aardse nood is, des te dichterbij is God u, als u Hem maar roept.

Hij verlaat u niet en Hij brengt dit tot uitdrukking in Zijn woord, dat u onophoudelijk zult mogen vernemen, rechtstreeks of door tussenpersonen, als u daar verlangen naar hebt. Want dit verlangen wordt door God vervuld, Hij laat u niet zonder geestelijke spijs, Hij sluit de bron niet waaruit het levende water stroomt.

Hij beschermt hem voor vernietiging, Hij laat niet toe dat hij door menselijke wil wordt gedempt, dat de bron op gaat drogen, die Zijn erbarmensvolle liefde voor u heeft geopend, voor u die honger en dorst hebt, die wegkwijnt in nood van het lichaam en de ziel en naar lafenis verlangt. En dus daalt God zelf in het woord naar de aarde tot de zijnen, wanneer elke toegang tot u door mensen is ontzegd.

Dan zal Hij bij u zijn en u zult uit Zijn vaderlijke hand rijke gaven mogen ontvangen, u zult lichamelijk en geestelijk gesterkt worden en als u alle aardse hoop hebt opgegeven en u slechts aan God alleen overgeeft, neemt Hij zelf uw lot in Zijn handen en Hij zal u redden uit alle nood.

Want Zijn liefde omvat u, zoals ze iedereen omvat, die tot Hem zijn toevlucht neemt in gebed.

Amen

BD.3456
3 maart 1945

Het onderrichten van de leerlingen – Evangelie

Mijn leerlingen moeten van Mij het evangelie ontvangen en overal verspreiden. En daarom onderricht Ik zelf degenen die op aarde voor Mij willen werken opdat ze werkzaam kunnen zijn volgens mijn wil, opdat ze mijn wil kunnen verkondigen zoals Ik deze zelf aan mijn leerlingen bekend maak. Want mijn wil moet vervuld worden, willen de mensen zalig worden. En daarom moeten ze op de eerste plaats mijn wil kennen. Het weten daarvan moet verspreid worden. Dan pas kan Ik de mensen ter verantwoording roepen of en hoe ze mijn wil nakomen. En daarom spreek Ik tot de mensen op de aarde die naar Mij willen luisteren. En Ik geef hun de opdracht mijn woord door te geven. En wie Mij dus dient, dat hij luistert naar mijn stem om dan in mijn plaats te spreken tot zijn medemensen, die is in waarheid mijn leerling. Want Ik onderricht hem op alle gebieden.

Ik wijd hem in Mijn eeuwig heilsplan in. Ik laat hem een kijkje nemen in mijn heersen en werkzaam zijn, in mijn aardse en geestelijke schepping, al naar gelang zijn opnamevermogen en -bereidwilligheid. Maar tevoren moet hij Mij uit vrije wil zijn diensten hebben aangeboden. Hij moet bereid zijn voor Mij te werken op aarde en door zijn levenswandel ernaar streven mijn welgevallen te verkrijgen. Dan neem Ik hem aan als dienaar, als discipel, en leid hem op voor zijn werk op aarde. Want dit werk is bitter nodig.

De mensheid gaat voort in totale duisternis van geest. Ze herkent Mij niet meer en mijn wil is haar vreemd. Ze zoekt alleen aards voordeel en denkt niet aan de ziel. Ze gebruikt het leven niet voor het doel waarvoor het de mensen is gegeven, omdat elk weten daarover voor hen verloren is gegaan. En daarom moet het de mensen opnieuw worden voorgehouden. Het moet hun worden aangeboden in overeenstemming met hun bevattingsvermogen. Ze moeten attent worden gemaakt op Mij als hun Heer en Schepper. Hun denken moet op Mij worden gericht. En dit alles vraagt bereidwillige leraren op aarde die hun weten van Mij zelf ontvangen en aan de medemens willen doorgeven uit zuivere naastenliefde.

De liefde moet hen aanzetten tot hun werk en dus kunnen alleen zulke mensen Mijn discipelen zijn die in liefde voor de naaste leven, de grote geestelijke nood inzien en hulpvaardig hun bijstand willen verlenen. Ze moeten dat wat ze voor zichzelf vragen – de zuivere waarheid – ook de medemens willen doen toekomen, daar ze anders niet in staat en waardig zijn kostbare geestelijke gaven van Mij te ontvangen. Maar als ze in de liefde leven zijn ze mijn discipelen die hun best doen Mij na te volgen en dus nu ook het evangelie van Mij in ontvangst nemen om het overal te verspreiden. Want ze moeten de mensheid mijn geboden verkondigen. De geboden van de liefde tot God en de naaste, waarvan de vervulling hun de eeuwige gelukzaligheid oplevert. Want wie deze geboden nakomt, leeft volgens mijn wil. Hij zal voortdurend geven en daarom ook voortdurend mogen ontvangen. Hij zal Mij nu eveneens willen dienen en met kracht worden vervuld. En zijn levensweg over de aarde zal hem geestelijke rijpheid opleveren die het uiteindelijke doel van de mens op aarde is.

En daarom zend Ik mijn leerlingen uit over de wereld. Ik roep in alle gebieden mensen op die zich door Mij laten onderrichten uit vrije wil. Aldus wordt de mensen het evangelie uit de hemelen verkondigd zodra ze het maar willen vernemen. Want de mensheid is in grote nood en ieder die Mij zijn diensten aanbiedt om zijn medemensen te helpen, zal als mijn discipel gezegend zijn. Hij zal van Mij kracht ontvangen om zijn ambt te kunnen uitoefenen en mijn liefde en genade zullen hem begeleiden op al zijn wegen.

Amen

BD.3458
7 maart 1945

God laat zich vinden

God verbergt zich niet voor u als u Hem zoekt. Hij zal zich door iedereen laten vinden en Hij verlicht voor u de weg die naar Hem voert. En daarom zal ook niemand in het donker hoeven te wandelen die naar licht verlangt. Aan niemand wordt het weten over God en Zijn regeren en werkzaam zijn ontzegd, die ernaar streeft het te bezitten. Want Hij openbaart zich voortdurend. Ieder die God zoekt zal Hem kunnen herkennen, als hij acht slaat op zijn gedachten, die hem toegestuurd worden uit het geestelijke rijk indien hij opheldering wenst over geestelijke vragen, over God als Schepper en diens schepselen. Want Hij houdt zich niet verborgen, omdat het Zijn wil is dat u Hem vindt en omdat Zijn liefde naar u verlangt. U moet dus niet van Hem gescheiden blijven.

Maar wie zich met God aaneen wil sluiten, die moet Hem gevonden hebben. Hij moet Hem herkend hebben nadat hij Hem wilde leren onderkennen. Hij moet Hem zoeken om Hem te vinden. En dus moet hij geloven dat God bestaat. Hij moet een hoogst volmaakt Wezen bevestigen, ofschoon hij zich nog geen voorstelling van Hem kan maken. Maar in zijn hart moet hij het voelen dat zonder dit volmaakte Wezen niets kan bestaan wat is, opdat hij nu naar dit Wezen verlangt. En zijn verlangen zal gestild worden, want zodra er in hem het geloof is dat hij het schepsel is van een almachtige Schepper, bekommert zich ook de eeuwige Schepper om Zijn schepselen, en wel op een duidelijke manier. Hij kruist steeds maar weer zijn pad, opdat het kind zijn Vader zal leren kennen. En het kind zal ook de liefde van de Vader voelen, zodra het Hem zijn liefde betoont. Dus zal het door de liefde God vinden, zoals God zich ook laat vinden doordat Hij de mens liefde doet toekomen.

Alleen de mensen die liefde in hun hart voelen zullen God zoeken. Want de liefdeloze mensen willen geen God erkennen. Ze sluiten hun ogen als Hij hun pad kruist, want ze zijn gebonden aan de tegenstander van God die alle middelen aanwendt om God te onttronen, die dus de mensen elk geloof in God wil ontnemen. Wie God zoekt en Hem wil vinden, kan dit alleen door de liefde. En daarom openbaart God zich aan de mensen die in liefde leven doordat Hij hun denken verlicht, doordat Hij de sluier voor hun ogen wegneemt, doordat Hij zich zelf voor hen onthult als ze tot liefde zijn geworden en dus diepste wijsheid het gevolg is van hun leven in liefde. Want elke openbaring van God bevat wijsheid, of ze de mens door middel van gedachten wordt toegestuurd of door de stem van de geest. Elke openbaring draagt ertoe bij de eeuwige Godheid te herkennen. God zelf laat de mens een kijkje nemen in Zijn regeren en werkzaam zijn in het universum en in het geestelijke rijk. En dan wordt hij bekend gemaakt met het diepste weten dat hem wederom dichter bij het hoogste en meest volmaakte Wezen voert, omdat het weten, het herkennen, de liefde voor God verdiept en de liefde de mens steeds inniger met God verbindt die de eeuwige Liefde zelf is.

En God laat zich vinden. Hij trekt ieder die op Hem aanstuurt tot zich op grond van Zijn liefde, die nooit ophoudt en steeds met dezelfde kracht zijn schepselen omvat. Hij pakt vast wat dichter bij Hem komt en Hij laat het nooit meer vallen. Want Hij verlangt naar Zijn kinderen, omdat ze Zijn schepselen zijn die – uit Zijn liefde voortgekomen – verdwaald zijn en niet eerder gelukzalig kunnen worden dan wanneer ze weer thuis zijn gekomen in het vaderhuis. En daarom komt God iedereen tegemoet en Hij probeert hen op de juiste weg te leiden. Hij komt zelf om Zijn kinderen naar huis te halen en Hij verblijdt zich over ieder kind dat Hem uit zichzelf zoekt, omdat Hij de liefde van dit kind bezit en Hij het nu met Zijn liefde tot in alle eeuwigheid gelukkig kan maken.

Amen

BD.3460
9 maart 1945

Zalig zijn zij die barmhartig zijn

Zalig zijn zij die barmhartig zijn, die in nood en tegenspoed de naaste bijstaan en hem helpen ze te overwinnen.

Mijn genade rust zichtbaar op hen, want ze vervullen mijn geboden. Ze hebben Mij zelf lief, daar ze de naaste, mijn schepsel, liefde betonen.

Wie hulpeloos en verlaten is, zal de liefde die hem wordt betoond, in dankbaarheid ervaren. Ze zal wederliefde opwekken en wat dat betekent, zult u op aarde niet in volle omvang kunnen beseffen – dat elke vonk van liefde een vrij worden van de macht van de tegenstander betekent, een verandering die de terugkeer naar Mij inluidt, die alleen in liefde kan plaatsvinden. In elke aardse en geestelijke nood ervaart de mens weldadige liefdevolle hulp. De liefde werkt als kracht, want ze gaat immers van Mij als de eeuwige Liefde uit en kan alleen levenwekkend werken. Hulpverlening brengt goede gedachten voort en goede gevoelens. De ziel van de medemens wordt aangeraakt en aangespoord om net zo werkzaam te zijn en elk werk van liefde is een zich verwijderen van mijn tegenstander, dus een verkleining van de afstand tot Mij. De nood van de tijd waarin lichaam en ziel lijden, waarin lichamelijk lijden niet anders kan zijn dan het gevolg van de nood van de ziel, noopt tot werken van barmhartigheid, opdat de mensen zich bezinnen en de weg vinden naar Mij. En deze weg wijst u hun als u barmhartig bent, als u in onbaatzuchtige naastenliefde de medemens naar lichaam en ziel opbeurt door goede werken, troostende woorden en liefdevolle zorg. Dan kunnen lichaam en ziel gezond worden omdat de laatste de kracht van de liefde voelt en ze sterk wordt en gewillig om op Mij aan te sturen.

De liefde zal wederliefde wekken en waar de vonk van liefde ontstoken wordt, daar kan Ik zelf al werkzaam zijn omdat Ik overal kan zijn waar de liefde is. En waar Ik ben is de nood niet meer zo groot, overeenkomstig de graad van liefde waarin de mens zich bevindt. Tracht daarom ijverig door liefde wederliefde te wekken, dan bevrijdt u de zielen door uw werken van barmhartigheid.

Maar bevrijding van de zielen levert u een gelukzalig lot op in het hiernamaals, waar steeds alleen de liefde wordt gewaardeerd en de zielen u eeuwig dankbaar zijn dat u hun de goede weg gewezen hebt.

Amen

BD.3465
30 en 31 maart 1945

“Mijn Vader en Ik zijn één”

Mijn Vader en Ik zijn één. Deze woorden moest Ik tot de mensen spreken die niet konden begrijpen, dat de liefde, de eeuwige Kracht die schept, waaruit alles is voortgekomen, in Mij was en Mij dus in staat stelde, hetzelfde te doen, wat de Vader, de Voortbrenger van al datgene wat is, kon volbrengen. Ik wilde de mensen de kracht van de liefde die in Mij werkzaam was, bewijzen, en Ik wilde het hun duidelijk maken, dat deze kracht de Oerkracht is, die alles liet ontstaan en dat deze kracht werkzaam is in een mens die in zich de liefde is.

Want de Vader als de eeuwige Liefde verbindt zich met ieder die zich tot liefde heeft gevormd en is dus één met hem. De Oerkracht verenigt zich weer met dat wat als krachtstroom van Haar is uitgegaan en bijgevolg is de mens die tot liefde is geworden niet meer van Haar gescheiden. En dus zal ook de kracht in haar hele werkzaamheid tot uitdrukking komen waar de vereniging met de Vader heeft plaatsgevonden en de door de eeuwige Liefde vervulde mens zal machtig zijn, hij zal Zijn macht en kracht kunnen gebruiken en dingen volbrengen die buiten het menselijk kunnen liggen – hij zal in staat zijn wonderen te verrichten, zoals ook Ik over die kracht beschikte en haar aanwendde om de mens de kracht van de liefde te bewijzen.

Ik wilde de mensen de macht van de liefde aanschouwelijk maken om hen aan te sporen werkzaam te zijn in de liefde, om hen te bewegen Mij na te volgen en de vereniging met de Vader eveneens na te streven. Maar de mensheid begreep het niet, want haar geest was verduisterd door de liefdeloosheid en de duisternis van geest kon niet anders worden opgeheven dan door werken van liefde, omdat geestelijke helderheid het met stralen doordringen van de kracht van Gods liefde vereist, maar deze zich alleen daar kan uiten, waar liefde beoefend en gevoeld wordt.

Geestelijke helderheid echter is licht, geestelijke helderheid is wijsheid die is geboren uit de liefde. En bijgevolg is licht en kracht één, wijsheid en liefde is niet voor te stellen zonder elkaar, zoals dus de Vader niet zonder de Zoon is te denken. De liefde als kracht die verwekt en de wijsheid als daar de uitstraling van, als licht dat geen donkerte meer laat opkomen. En goddelijke wijsheid moest mijn wezen vervullen, toen Ik als mens op aarde wandelde omdat de kracht van de liefde in algehele volheid mijn lichamelijk omhulsel binnenstroomde en het geschikt maakte wonderen te verrichten.

Maar de mensen begrijpen het niet, voordat ze niet zelf tot liefde zijn geworden en de kracht van de liefde bij zich kunnen gevoelen. De innigste verbinding kunnen ze binnengaan met God hun Vader van eeuwigheid, ze kunnen één zijn met hun hemelse Vader, de eeuwige Liefde, net zoals Ik één was met Hem, als ze maar in liefde leven en zich daardoor gelijk maken aan de eeuwige Liefde, de Oerkracht van welke ze eens zijn uitgegaan.

Door de eeuwige Liefde doorstraald te zijn is gelukzaligheid die met niets is te vergelijken, wetend en machtig te zijn en dit weten en de macht rechtstreeks van God te ontvangen geen scheiding te voelen van de Vader, wiens liefde alles in Zijn gebied trekt wat zich niet tegen Hem verzet. Deze gelukzaligheid is zo overweldigend dat de sterfelijke mens haar niet vermag te verdragen. Toch kan hij haar nastreven in het bewustzijn dat de Vader hem bij zich haalt in het geestelijke rijk, als hij de vereniging met Hem is binnengegaan op aarde.

Maar mijn levenswandel op aarde moest de mensen de kracht van de liefde aanschouwelijk maken, ze moesten de betekenis ervan leren begrijpen om zich mijn levenswandel als voorbeeld te nemen en net als Ik, De Vader, de eeuwige Liefde, tot doel van hun leven op aarde te kiezen. De vereniging met God vond al op aarde plaats, in haar uitwerking zichtbaar voor de mensen, die zonder enige liefde waren en daarom zonder licht, dat wil zeggen: onwetend. Ik wilde ze te hulp komen en hun de weg wijzen: uit het donker van de nacht in het heldere licht van de dag te stappen. Ik onderrichtte hen en gaf hun het gebod van de liefde. Want God was in Mij en dus ook Zijn wijsheid. Ik was één met mijn Vader, voor de mensheid onbegrijpelijk, Ik was met Hem versmolten voor eeuwig, want naar de eeuwige Liefde keert alles terug wat zich tot liefde heeft veranderd.

Amen

BD.3472
24 t/m 26 en 28 april 1945

De zegen van het leed

En wie zich schikt in mijn wil, zal in Mij de meest liefdevolle en zorgzame Vader vinden, want Ik laat hem niet meer in de benarde toestand van zijn ziel. En is de ziel niet meer in nood, dan zal ook het lichaam niet meer zo hoeven te lijden, ofschoon diens substanties zich nog kunnen vergeestelijken door het leed en dit een snellere positieve ontwikkeling betekent voor het geestelijke dat nog gebonden is in de uiterlijke vorm van de mens.

U, mensen weet niet hoe graag Ik u de weg zou willen verkorten die tot Mij leidt en die uw uiteindelijke vrijwording als doel heeft. U moest onvoorstelbaar lange tijd over de aarde gaan vóór uw belichaming als mens en deze laatste periode van ontwikkeling is slechts kort en kan u toch totale vrijwording opleveren als uw wil juist gericht is. En Ik wil u helpen dat u op aarde uw doel zult bereiken, dat u uw blik op Mij richt en samen met Mij de weg gaat tot aan het einde van uw leven, want dan zult u niet verkeerd gaan. Maar u wendt uw blik vaak terzijde en laat u verlokken door de bekoringen van de wereld. Uw wil streeft nog aardse goederen na waar u verlangen naar hebt en u bent in gevaar in het gebied van mijn tegenstander te geraken.

En daarom moet Ik u vaak doen aanporren dat u wakker wordt en weer op de weg let, dat u Mij niet vergeet en tot me roept in de nood, dat uw wil weer Mij geldt. Doch zolang u niet van de weg afdwaalt, zolang u uw blik naar Mij opheft en tracht mijn wil te vervullen, ben Ik voelbaar bij u en waak Ik over elke schrede. Ik voer u aan de hand en leid u over alle hindernissen van de weg heen, die u echter zult moeten overwinnen, omdat uw positieve ontwikkeling dit eist.

Maar niets mag u dan schrik aanjagen, niets de moed laten verliezen of moede laten worden, want zolang u Mij als Begeleider hebt door uw wil die op Mij is gericht, zult u nooit zonder kracht zijn. Steeds weer sterk Ik u en al legt u de weg ook vol moeite af, behaalt u zo daar toch voor lichaam en ziel het grootste voordeel uit want die vergeestelijken zich meer en meer en uw einde zal zalig zijn. En eens zult u, terugkijkend, de zegen van het leed inzien dat u moest verdragen. Want Ik wil waarlijk voor u alleen het beste, maar Ik kan u de gelukzaligheid van het eeuwige leven niet geven, zolang uw geest niet rijp is, zolang u nog niet volledig gelouterd en ontdaan van afvalstoffen Mij tegemoet kunt treden, want alleen, mijn nabijheid is gelukzaligheid voor u en dit stelt reinheid en zuiverheid voorop en daar wil Ik u bij helpen zolang u nog op aarde vertoeft, want mijn liefde voor u is overgroot, ze wil uw leed verkorten opdat het u niet beschoren is in het hiernamaals, waar u dubbel lijdt omdat u dan zonder kracht bent.

Ik heb er geen genoegen in wanneer u zult moeten lijden op aarde en mijn liefde zou u ook dit leed graag besparen, maar dit zou dan alleen in uw nadeel zijn, want u zult nooit en te nimmer de eeuwige gelukzaligheid kunnen bereiken, u zult nimmermeer in kracht en vrijheid werkzaam kunnen zijn en uw lot zou eeuwig dat van een gevangene zijn – krachteloos en gebonden in de zonde en eeuwig ver van Mij. Maar mijn liefde tot u is groter dan mijn medelijden en omdat mijn wijsheid het leed inziet als enig middel u terug te winnen, om u vrij te maken uit uw gebondenheid, zult u op aarde door een harde leerschool moeten gaan en korte tijd een lot op u nemen dat u wel zwaar en niet te dragen voorkomt en dat toch alleen maar een bewijs van mijn liefde voor u is.

Maar u hebt het zelf in de hand het leed voor u te verzachten. U zelf kunt het draaglijk maken voor u, wanneer u uw best doet mijn wil te vervullen, wanneer u in de liefde leeft. Want de liefde is kracht, de liefde ben Ik zelf en als u zich in de liefde oefent, bent u ook doorstroomd met kracht en u hoeft dan niet meer te vrezen dat het leed u terneer drukt. want nu overwint u het samen met Mij en Ik laat u waarlijk niet zonder hulp als u door werken van liefde tot mijn kinderen bent geworden. Blijf in de liefde, zo blijft u ook met Mij verbonden, neem deel aan de nood van de medemensen en stel uw eigen nood achteruit, dan zal u zelf voor u het leed verminderen, u zult het niet bemerken en het aardse leed zal steeds beter te dragen zijn, want dan loutert u zich door de liefde en hebt het leed niet zo zeer nodig om uw ziel rijp te laten worden.

Zodra u het leed leert zien als een bewijs van mijn liefde, zodra u het als een middel beschouwt, waardoor Ik uw wil tracht te veranderen om u gelukkig te maken, zal het u ook niet meer zo smartelijk treffen, u zult het geduldig verdragen en u niet meer verzetten tegen het ongeluk waarvan u meent dat net hard is, dat u echter op aarde al kan vormen tot lichtwezen als u daardoor de weg naar Mij vindt. En benut zo de tijd tot aan het einde.

Doe alles om u in de liefde te oefenen en vorm uw hart dat Ik daar intrek in kan nemen en u daardoor vol kracht bent alle tegenstand te overwinnen. Want waar mijn liefde werkzaam kan zijn, is er geen zwakte, geen versagen, geen moedeloosheid en zijn er geen zorgen. Waar Ik werkzaam kan zijn is er vrede in de ziel, hoop en sterkte en een voortdurend gevoel van zekerheid, want Ik leid de mijnen aan de hand, Ik bescherm hen voor de macht van den boze. En u wordt mijn bescherming gewaar, u geeft u vol geloof aan Mij over en laat Mij regeren. En vaderlijk buig Ik me over naar mijn kinderen en zorg voor hen tot aan het einde van hun leven – tot ze het geestelijke rijk binnen gaan, waar ze in mijn tegenwoordigheid gelukzalig zijn tot in alle eeuwigheid.

Amen

BD.3476
4 en 6 mei 1945

Kleingelovigheid

Waarom bent u bang en aarzelt u? En waarom bent u zo kleingelovig? Waarom houdt u zich niet vast aan mijn woord dat u mijn hulp en genade belooft? Als u in mijn woord gelooft zal elke bangheid van u afvallen. Maar zonder dit geloof bent u als riet dat wuift in de wind, onstandvastig en prijsgegeven aan de kwade machten die u trachten te ontwortelen. Zonder het geloof in Mij en mijn woord is het donker in u en uw ziel wordt wanhopig.

Daarom zult u voortdurend moeten worstelen om diep geloof. U zult u moeten voorhouden dat er toch niets kan gebeuren zonder de wil van een hogere Macht. U zult u moeten voorhouden dat de wil van de afzonderlijke mens nooit de afloop kan bepalen van datgene wat hij zich voorneemt, wanneer Ik mijn toestemming niet geef, daar er anders geen ellende op de aarde zou zijn, wanneer de mens het in de hand zou hebben zijn lot zelf te vormen. En dus zult u een hogere Macht moeten erkennen, die het lot van ieder stuurt. En als u het geloof in deze hogere Macht hebt verworven, zult u ook leren geloven in de liefde en wijsheid van deze Macht, als u niet de menselijke maatstaf aanlegt: onvolmaaktheid, dus liefdeloosheid en gebrekkig weten.

U zult vooral de liefde moeten trachten te herkennen, terwijl u nadenkt over de schepping en haar Schepper. Als u een ontvankelijk hart hebt, zult u de taal van de schepping verstaan, die u alleen de liefde en wijsheid verkondigt van diegene, die alles liet ontstaan. Als u een ontvankelijk hart hebt, kan Ik zelf u onderrichten over zin en doel van de schepping en uw aardse leven. En dan zult u Mij ook leren zien als Liefde, Wijsheid en Macht. En dit is geloof dat u sterk maakt en elk onheil, elke bekoring trotseert.

En als u, in goede wil om uitsluitsel te krijgen, mijn woord hoort of leest, zult u hierdoor uw geloof verdiepen en niet meer bang zijn. Want mijn woord bevat kracht, die op u overstroomt als u het in diep geloof opneemt en ernaar leeft. Vraag en worstel om sterk geloof. Laat u niet terneer drukken door de nood van de tijd, want hij komt over u, opdat u des te inniger naar Mij roept. En uw geloof zal onwankelbaar worden als u zichtbaar mijn hulp gewaar wordt.

U kleingelovigen wil Ik echter toeroepen: laat al uw zorgen varen. Beschouwt u als mijn kinderen van eeuwigheid, die de Vader van eeuwigheid liefheeft en die Hij nooit wil verliezen aan de krachten der duisternis. En tracht alle gebeurtenissen alleen te verklaren vanuit deze liefde, die u terug wil winnen. En u zult gelovig worden, omdat u dan het doel en de zin inziet van datgene, wat Ik over u zend. U zult vol vertrouwen om hulp kunnen roepen naar de Vader die u liefheeft en uw verzoek zal ook vervuld worden.

Zodra u de juiste verhouding tot stand brengt, de verhouding van een kind tot de Vader, zult u ook juist en Mij welgevallig kunnen bidden en verhoord worden. Want Ik wil als Vader worden aangeroepen. U moet als echte kinderen naar Mij komen en er zal u onmetelijke genade en kracht toestromen. En alle zorgen en last zult u overwinnen, want dan draagt u niets meer alleen, maar uw Vader in de hemel helpt u dragen. En weet, dat alle nood eens ophoudt en voor u tot zegen kan zijn geweest, want het aardse leven is kort, maar het is beslissend voor de eeuwigheid.

Amen

BD.3482
17 mei 1945

Verbinding met God – Toevoer van kracht

Neem elke gelegenheid te baat om de verbinding met Mij tot stand te brengen door het gebed en werken van liefde, en u zult nooit zonder kracht zijn. In welke levenssituatie u zich ook bevindt, u hebt voortdurend de toevoer van mijn kracht nodig. En u opent zich hiervoor door het innige gebed. En als u in liefde werkzaam bent, stroomt mijn kracht eveneens in u over, omdat u Mij – de Liefde zelf – dan tot u trekt. En zo hoeft u niets te vrezen, zwakte noch gelatenheid, zolang u in liefde bezig bent en bidt, zolang het gebed uit het hart naar Mij opstijgt. Want dan hoor en verhoor Ik u, zoals Ik het u heb beloofd. Geloof en vertrouw als u bidt, dan kunt u er ook zeker van zijn dat uw verzoek vervuld wordt.

Mijn wil stuurt uw lot in overeenstemming met uw geloof. En mijn wil kan nood en leed te allen tijde verdrijven. Maar mijn liefde bedenkt de mijnen steeds duidelijk, opdat ze hun Vader zullen herkennen als Hij zich openbaart. En tot de mijnen reken Ik allen die in het gebed dicht bij Mij komen, die elk stil ogenblik benutten om tweespraak met Mij te houden, die hun gedachten vaak naar Mij opzenden, die Mij zoeken uit eigen aandrang en wier harten vurig verlangen naar Mij en mijn nabijheid.

Hen kom Ik steeds te hulp, opdat hun geloof sterk zal worden, opdat ze zich steeds voelbaarder van mijn kracht bewust worden en ze Mij herkennen in elk gebeuren op hun levensweg. In voortdurende verbinding met Mij te blijven, verzekert hen te allen tijde van mijn bescherming en mijn hulp. Want de verbinding met Mij bevrijdt hen ook van geestelijke nood, omdat mijn geest in hen kan werken. En mijn geest leidt hen juist. Mijn geest wijst hun elke weg, elk woord en elke daad. En daarom kan de mens die zich voortdurend met Mij verbindt, zorgeloos zijn levensweg afleggen. Want Ik pak zijn hand en leid hem. En zijn weg zal gezegend zijn.

Amen

BD.3483
18 mei 1946

Liefdewerk aan dwalende zielen

Erbarm u over de dwalende zielen en beschouw hen als zieken die geholpen moet worden. Laat hen dus geen gebrek lijden in hun grote geestelijke nood. De nood van het lichaam neemt een einde, de ziel daarentegen draagt ze met zich mee in de eeuwigheid, in het hiernamaals.

Maar daarvoor kan zij gespaard blijven als zij op de aarde nog tot de waarheid komt die u de dwalende zielen moet doen toekomen. Help hen als u de gelegenheid geboden wordt. Spreek tot hen van de liefde van God die naar hen verlangt. Houd ze hun gebrekkige staat van rijpheid voor die het naderen tot God onmogelijk maakt. Toon hun de weg naar genezing, de enige weg die tot het doel voert, namelijk de weg van de liefde.

Maak hen opmerkzaam dat zij zonder werken van liefde niet tot rijpheid kunnen komen en nooit hun doel bereiken, dat hun het aardse leven alleen gegeven is voor de vervolmaking van hun ziel. Richt hun gedachten op het geestelijke, houd hen voor na te denken over het doel van hun aardse leven. Verduidelijk hun de zin en de betekenis van de schepping, het doel van het lijden en de aardse nood, en tracht hen te bewegen hun geestelijke nood te verhelpen. Dit is een liefdewerk van reusachtige betekenis, als u zich over de dwalende zielen ontfermt en hun hulp probeert te brengen. En laat u niet afschrikken door een aanvankelijke afwijzing, breng het woord van God nader tot hen en denk steeds aan uw opdracht – dat u verlossend bezig moet zijn op de aarde.

Ontelbare zielen bevinden zich in geestelijke nood, maar zij hebben alleen aandacht voor hun aardse nood en keren niet in zichzelf, wat hun een straaltje licht zou kunnen opleveren. Zij letten alleen op de verbetering van hun aardse levensomstandigheden en weten niet dat deze juist de gevolgen zijn van de geestelijke nood. Dat die eerst verholpen moet worden voordat een verbetering van het aardse leven kan plaatsvinden. Doe hen deze kennis daarover toekomen en help hen die weg op te gaan, en hun zielen zullen u er eeuwig voor bedanken. Want hun nood wordt gestadig groter hoe meer het naar het einde loopt, omdat de tegenstander van God steeds meer aan macht wint en zijn invloed ontzaglijk schadelijk is voor de zielen.

De kennis van het doel van hun aardse leven kan hen voor zijn invloed behoeden en de ziel kan zich met wat goede wil aan zijn macht ontrukken, omdat ze hem herkent als slecht en inziet dat hij van God is afgekeerd. Evenwel moet zij met die kennis vertrouwd worden gemaakt, en dat werk van barmhartigheid moet u uitoefenen waar u er ook gelegenheid toe geboden wordt. Uw moeite zal niet zonder succes zijn, want de nood is groot en het einde komt steeds dichterbij en ieder uur moet benut worden voor het rijk van God. Zo is de wil van God die geëerbiedigd moet worden, wilt u een energieke arbeider zijn in Zijn wijngaard en Hem dienen.

Amen

BD.3485
22 mei 1945

Troostende woorden van de Vader

Draag al uw zorgen naar Mij toe. Ik wil naar u luisteren en u helpen. Bewijs Mij uw geloof in Mij doordat u naar Mij komt en Mij smeekt om hulp. Breng uw hulpeloosheid tot uitdrukking doordat u in deemoed vragend voor Mij zult gaan staan en u zult dan voor Mij uitkomen als Vader van eeuwigheid Die u helpen wil en helpen kan.

En als u dus gelooft dat mijn liefde u niet in de nood zal laten, kan Ik u ook helpen. Want het geloof in Mij heb Ik nodig, wil mijn kracht bij u werkzaam kunnen worden. En als u Mij nu uw zorgen toevertrouwt, bent u mijn kinderen die Ik als Vader verzorg. Wees daarom niet angstig en moedeloos wanneer wolken u overschaduwen. Integendeel, weet dat mijn genadezon u altijd zal bijlichten en u nooit tevergeefs naar Mij zult roepen.

Laat Mij maar heersen en houd berustend vol op de plaats waar Ik u zal neerzetten. Laat geen twijfel bovenkomen aan Mij en mijn liefde en sla alleen acht op mijn woord dat u in elke levenssituatie troost geeft en kracht. En niets wat u overkomt zal u terneer kunnen drukken.

Laat Mij tot u spreken in het woord, doordat u zich innig met Mij verbindt en tevoren samenspraak met Mij houdt en dan u aan de werking van mijn woord overgeeft. En het zal u steeds tot verkwikking en troost zijn, het zal u antwoord geven op uw vragen, het zal u mijn tegenwoordigheid voelbaar laten worden en uw geloof zal gesterkt zijn, zoals Ik het u beloofd heb. Want mijn woord is gezegend met mijn kracht, die op ieder overstroomt die het met een hongerig hart opneemt en Mij wenst te horen.

Amen

BD.3487
26 mei 1945

Troostrijke woorden van de Vader

U allen die bezorgd in de toekomst kijkt, u hebt een sterke Helper aan uw zijde op Wie u zich vol vertrouwen kunt verlaten, als u maar Zijn hulp aan wilt nemen. Ik zelf ben het Die u leidt en u beschermt tegen elk gevaar voor lichaam en ziel, als u Mij maar als uw Leider uitkiest. Wend u tot Mij, roep Mij aan in de nood, vlucht naar Mij in elk gevaar en geloof er vast in dat Ik u help, dat Ik u niet in nood laat en dat Ik alles zo leid zoals het goed is voor u. En u zult onbekommerd elke dag tegemoet kunnen zien, alle zorgen zullen in een niets vervliegen, altijd zal er een uitweg te vinden zijn en altijd weer zal mijn hulp duidelijk herkenbaar zijn.

Verberg u niet voor Mij, maar draag al uw noden naar Mij toe. Zoek Mij opdat Ik Me kan laten vinden. Houd u niet op een afstand van Mij, maar verlang mijn nabijheid en steeds zal Ik bij u zijn en u nooit meer verlaten, wat er ook gebeuren mag.

En geloof dat mijn woord waarheid is – dat Ik u gaf toen Ik u beloofd heb dat geen vraag mijn oor treft zonder vervuld te worden als u in diep geloof vaststaat en Mij grenzeloos vertrouwt. Word niet zwak in uw geloof, maar denk u steeds weer in dat Ik u liefheb zoals een vader van zijn kinderen houdt, aan wie hij geen verzoek onvervuld laat zodra dit hun geen schade berokkent. Geef u aan Mij als mijn eigendom met alles wat u lief is en Ik wil uw lot zo sturen dat niets u ontbreekt. Ik wil u leiden door alle gevaren heen en uw aardse leven zo gestalte geven dat het voor u draaglijk is.

Alleen vergeet Mij en mijn rijk niet. Richt uw denken op het geestelijke. Hef uw ogen op naar Mij en draag Mij steeds in uw hart. Houd samenspraak met Mij en blijf zo innig met Mij verbonden, en Ik wil u helpen, geestelijk en aards. En niets zal u bezwaren, want Ik zorg voor u en dit waarlijk op de juiste wijze. Want mijn liefde voor u is onveranderlijk en mijn beschermende hand spreid Ik voortdurend uit over u, die van Mij zult willen zijn en ernaar zult streven mijn wil te vervullen.

Amen

BD.3491
28 juni 1945

Een onwankelbaar geloof

Zodra de mens zich in onwankelbaar geloof tot Mij wendt in zijn nood, zal deze zijn opgeheven. En bijgevolg bent u nooit hulpeloos en verlaten, want u hoeft niets te vrezen. Want u kunt zelf te allen tijde elk onheil uitbannen als gevolg van uw geloof. Maar pas als u een onwankelbaar, diep geloof uw eigendom noemt, staat u ook vast in de kracht van het geloof. En deze zult u moeten trachten te verkrijgen en daarom zult u er zonder ophouden om moeten worstelen en bidden.

Want hij is noodzakelijk in de komende tijd, wanneer het erom gaat uit te komen voor Mij en mijn leer. Bent u totaal doordrongen van het geloof in Mij en mijn liefde, in mijn macht en wijsheid, dan zult u geen seconde aarzelen Mij te belijden. Want u vertrouwt op mijn hulp, die u waarlijk ook ten deel valt.

Steeds weer help Ik u, opdat uw geloof sterk zal worden. En steeds weer zult u mijn reddende en leidinggevende hand kunnen ervaren, als u oplettend bent, als u innig met Mij verbonden blijft door het gebed en voortdurend liefde beoefent. Uw lot mag u hard voorkomen, maar het is nodig en succesvol voor uw ziel, wanneer u er maar naar streeft te leven naar mijn welgevallen.

Elke dag en elk uur, elke gebeurtenis, nood en leed, kan uw ziel rijpheid verschaffen, als u het vanuit geestelijk standpunt beschouwt en er steeds aan denkt dat mijn liefde en wijsheid het voor u heeft voorbestemd uit bestwil voor uw ziel. En in dit bewustzijn zult u zich ook vol overgave aan mijn wil onderwerpen en het Mij daardoor mogelijk maken u te leiden en zorg voor u te dragen, zonder weerstand te ondervinden.

Neem dus altijd uw kruis op u, dat waarlijk alleen mijn liefde u oplegt. Maar geloof ook steeds dat Ik het u help dragen, dat u de kracht heeft vol te houden en dat Ik steeds bereid ben u helpend bij te staan, wanneer het u ondraaglijk toeschijnt. Het sterke geloof is tot alles in staat. Daarom worstel en bid dat u de zwakheid van uw geloof kwijt zult raken, opdat Ik u te allen tijde kan bedenken naar uw geloof.

Amen

BD.3495
22 en 23 juli 1945

Geestelijke en materiële scheppingen

In Gods schepping bestaan er ontelbare werelden, waarvan het doel de positieve ontwikkeling van het geestelijke is, dat de weg naar God terug moet vinden. En ontelbare werelden zijn bijgevolg drager van dit geestelijke, dat – beantwoordend aan zijn toestand van rijpheid – deels materieel, deels geestelijk gebonden deze werelden bewoont. Er zijn niet alleen aards materiële scheppingen waaraan de taak is opgedragen het geestelijke te herbergen. Daar er verschillende graden van ontwikkeling zijn, heeft het geestelijke niet steeds de materie nodig, maar kan het ook in geestelijke scheppingen zijn positieve ontwikkeling voortzetten, zodra het de weg door de aardse materie is gegaan. Maar ook dan moet het geestelijke nog taken vervullen die willekeurige scheppingen nodig hebben, die zich voor het geestelijke oog presenteren en die onvergelijkelijk zijn in hun veelzijdigheid, aard en bestemming. Aan al deze scheppingswerken kan het geestelijke zich toetsen. Het kan zijn wil om lief te hebben tot daad laten worden, al naar gelang zijn volheid van kracht en licht. De geestelijke scheppingen zijn voor het geestelijke oog pas zichtbaar wanneer het wezen een bepaalde graad van rijpheid heeft. Tevoren bevindt het zich in werelden – wanneer het de aarde onrijp heeft verlaten – waarin het geen enkele schepping kan herkennen, omdat het om het wezen heen totaal donker is. Dus nemen met de toestand van rijpheid ook de scheppingswonderen toe, zodat het wezen eeuwigheden door steeds weer nieuwe scheppingen kan aanschouwen en hierdoor de oneindige liefde van God kan inzien. De geestelijke scheppingen zijn veel uitgebreider en voor het menselijk oog geheel onvoorstelbaar. Ze leggen voortdurend getuigenis af van de vormgevende wil van God, van Zijn liefde die voortdurend probeert Zijn schepselen gelukkig te maken, en van Zijn niet te overtreffen wijsheid. Ze zijn ook onverwoestbaar, echter op zich veranderlijk, omdat het geestelijke niet rust. Integendeel, het is voortdurend werkzaam. En geestelijke scheppingen zijn weer de uiting van kracht van volmaakte lichtwezens die voortdurend werkzaam zijn en scheppen om het nog onontwikkelde of in lage graad van rijpheid staande geestelijke, mogelijkheden te bieden om voort te gaan in de ontwikkeling. Geheel onrijp geestelijks heeft materiële scheppingen nodig. Doch vanaf een bepaalde graad van rijpheid zijn deze niet meer nodig, maar worden ze door geestelijke scheppingen vervangen, die echter het wezenlijke eveneens de mogelijkheid bieden tot het helderste licht te geraken. Hoe verder het wezen van God is verwijderd, des te harder is het omhulsel waardoor het is omgeven en des te materiëler is ook de schepping die het als bewoner is toegewezen. Heeft het wezen de aarde verlaten in dezelfde toestand waarin het ver van God verwijderd is, dan voelt het zich nog door dezelfde materiële schepping omgeven, ofschoon het geestelijke rijk nu zijn verblijfplaats is geworden. Deze scheppingen staan voor zijn geestelijk oog, omdat het verlangen ernaar nog zo groot is dat de ziel zelf in gedachten materiële zaken voor zichzelf schept en ze nu meent zich in deze op te houden. Het zijn dus geen geestelijke scheppingen die ontstaan zijn door de wil van God en van de lichtwezens. Integendeel, het zijn schijnscheppingen welke de ziel zichzelf voortovert door haar wil, die ze dus in werkelijkheid niet ziet met haar geestelijke oog, maar alleen in de herinnering aan de aarde voor haar geest laat ontstaan. Ze zal ook nooit van deze beelden kunnen genieten, omdat ze steeds verdwijnen zodra ze door het wezen gebruikt willen worden, zodat de ziel heel spoedig de vergankelijkheid van haar scheppingen beseft, wat de bedoeling ervan is. De geestelijke scheppingen daarentegen zijn onvergankelijk, alleen in voortdurende verandering. Dat wil zeggen: ze ontstaan steeds volmaakter voor het geestelijke oog van het wezen, hoe verder dit in volmaaktheid stijgt. Het zijn steeds weer nieuwe bouwsels die het mag aanschouwen, in onvermoede heerlijkheid getuigend van de liefde, wijsheid en almacht Gods. En toch ook weer aansporend om in liefde werkzaam te zijn, omdat al deze geestelijke werelden wezens bevatten die door het toesturen van kracht zich positief ontwikkelen en daarom op het op hem lettende lichtwezen aansturen, aangetrokken door de volheid van licht dat van die wezens uitstraalt. Materiële werelden zijn meestal zonder licht en hebben extra zorg van de lichtwezens nodig. Maar de zorg voor de bewoners van materiële werelden is een daad van erbarmen van de lichtwezens, waarin ook tegelijkertijd diepe vreugde is gelegen, omdat de liefde hen er onophoudelijk toe aanzet vol ontferming werkzaam te zijn. Geestelijke werelden stralen zelf licht uit, omdat hun bewoners ontvangers van licht zijn in verschillende graden van rijpheid. En daarom staan de geestelijke werelden in verbinding met de materiële werelden. Ze stralen hun licht uit naar oorden van duisternis, beantwoordend aan de bereidwilligheid van de bewoners om licht te ontvangen, en deze bewoners kunnen de geestelijke werelden waarnemen als stralende hemellichamen die in bepaalde banen draaien om het hemellichaam zonder licht. De lichtstraling vindt echter alleen geestelijk plaats en wordt dus alleen ervaren door de bewoners van de materiële wereld die verlangen naar licht en zich vormen als opnamevat door hun levenswandel. Pas in het geestelijke rijk is de lichtstraling zichtbaar voor het wezen dat in staat is geestelijk te schouwen door de rijpheid van zijn ziel. En zo zijn ontelbare scheppingen voortgekomen uit Gods wil om vorm te geven, die Zijn oneindige liefde liet ontstaan om het onvolmaakte geestelijke naar de volmaaktheid te voeren en het volmaakte geestelijke gelukkig te maken. En Zijn macht en heerlijkheid komt in al Zijn scheppingswerken tot uitdrukking. Het wordt evenwel pas in zijn totale grootte duidelijk zichtbaar voor het wezen dat in de sferen van het licht de gelukzaligheid geniet in de nabijheid van God te vertoeven en voortdurend door Zijn liefdeskracht doorstraald te worden.

Want dat is gelukzaligheid: Gods kracht en macht gewaar te worden, door Zijn liefde omvat te zijn en in gelijke wil met God werkzaam te mogen zijn tot in alle eeuwigheid.

Amen