Inhoud
BD.1602 Gemoedstoestanden – Depressies – Blijk van liefde
BD.1610 “Word als kinderen” – Kinderlijk geloof
BD.1617 Toestand in het hiernamaals van de ziel die nog aan de materie hangt
BD.1618 De ziel en de geestvonk in de mens
BD.1619 Komt allen tot Mij – Ik geef u niet zoals de wereld geeft
BD.1620 Uren van eenzaamheid – Noodzakelijke scheiding van de wereld
BD.1622 Strafgericht – Tijd van vrede – Gebroken macht van de tegenstander
– * –
BD.1602
8 september 1940
Gemoedstoestanden – Depressies – Blijk van liefde
De mensen schenken geen aandacht aan de verschillende stromingen die in verschillende gemoedstoestanden tot uitdrukking komen en zijn er daarom ook niet in onderricht dat deze stromingen geen toeval zijn, dat dus ook het gemoedsleven van de mens een gevolgverschijnsel is van hun instelling tegenover God of tegenover de vijandige macht. Juist de mens die onder zulke gemoedsstemmingen lijdt is zichtbaar door de liefde Gods gegrepen, want God bekommert zich om de mens die gevaar loopt Hem te vergeten, doordat Hij op het gemoedsleven van de mens inwerkt, afbreuk doet aan de vreugde van het leven en een algemene moedeloosheid van hem bezit laat nemen. En dit is in veel gevallen enorm zegenrijk, want pas in zulke tijden richt het denken van de mens zich op zijn Schepper, pas wanneer al het aardse aan waarde heeft verloren denkt de mens aan zijn eigenlijke bestemming. En daarom moeten er dagen van innerlijke strijd over de mensen komen, dagen waarin ze zich bewust worden van de broosheid van aards genot. Werkelijke nood en waar lijden hoeft daar niet altijd de aanleiding voor te zijn, de sombere stemming kan in de mens zelf ontstaan zonder ogenschijnlijke oorzaak. En dat is de invloed van die wezens, aan wie de mensen zijn toevertrouwd en die bezorgd zijn om het zielenheil van hen en angstvallig waken over elke opwelling van het menselijke hart.
Een voor de hand liggend gevaar is, dat de mens alle kracht besteedt aan de eisen die het aardse leven aan hem stelt. Dan grijpen ze in doordat ze de dadendrang, de vreugde aan het leven op aarde sterk afremmen en de mens nu in een gedeprimeerde stemming vervalt. En het is goed wanneer de mens zich daardoor laat beïnvloeden, wanneer zulke tijden hem uren van innerlijke bedachtzaamheid opleveren, dan zijn ze niet tevergeefs over de mens gekomen. Maar niet alle mensen luisteren naar de innerlijke aanmaning. Zeer velen proberen in vergroot aards genot hun gemoedsopwellingen te verstikken en dat lukt hen ook, daar de wil nu eenmaal gericht is op het leven op aarde en zij nu gedachteloos over zulk soort stemmingen heenstappen en er alleen maar op bedacht zijn de oude toestand van innerlijke tevredenheid te herstellen. De mens van wie het leven dagen vertoont die hem moeilijk en ondraaglijk toeschijnen en die alleen in zijn gevoelsleven zijn teweeggebracht, moet niet klagen. Gods liefde is hen nabij en zulke uren zijn alleen maar hulpmiddelen van de vrienden van de overkant die de mensen willen verhinderen zich in aards genot te verliezen. Alles wat op aarde de schijn wekt dat de mens gebrek moet lijden in het aardse leven, is steeds slechts een bewijs van de goddelijke liefde die alleen zo de mens op de juiste weg kan leiden, op de weg die naar de eeuwige heerlijkheid voert en het mensenkind volledig zal schadeloosstellen voor wat hij op aarde moest ontberen of opgeven. Want aardse genoegens vergaan, maar de eeuwige heerlijkheden blijven bestaan en alleen deze zijn het die op aarde moeten worden begeerd.
Amen
BD.1610
13 september 1940
“Word als kinderen” – Kinderlijk geloof
Verneem aldus de woorden van de Heer: “Word als kinderen, opdat u binnengaat in mijn rijk.” Als u het kinderlijke geloof niet zult hebben zult u moeilijk het rijk Gods verwerven, want u zult als waarheid moeten aannemen, wat u vaak onbegrijpelijk voorkomt. En dus zult u moeten kunnen geloven als kinderen. Want God en Zijn heerlijkheid is niet te bevatten, maar slechts in het volste geloof als waarheid aan te nemen. En zo is ook het leven van Jezus op aarde een eindeloze reeks van wonderdaden geweest, die alleen in diepste gelovigheid van het hart kunnen worden aanvaard, daar ze anders als onmogelijk beschouwd en afgewezen zouden moeten worden.
Maar het kinderlijke geloof houdt alles voor waar wat door God wordt verkondigd. Het kinderlijke geloof twijfelt niet en piekert niet. En zo moet het geloof zijn, om voor God en Zijn werken in het openbaar op te kunnen komen. Want bij God is niets onmogelijk. Wat Hij wil, dat gebeurt.
En wanneer Hij van de mensen diep geloof eist, dan wil Hij Zijn liefde, almacht en wijsheid onvoorwaardelijk aanvaard weten, die alles volbrengen kan. Het diepe kinderlijke geloof vraagt noch hoe noch waarom. Er bestaat niets onmogelijks voor Hem, geen beperking en geen onwaarschijnlijkheid. En zo moet uw geloof geaard zijn, opdat God zelf Zijn vreugde vindt in u. Maar dan staan de poorten van de hemel open voor u, want zodra u gelooft zult u binnen kunnen gaan in het rijk Gods. En zodra u gelooft zijn er geen grenzen meer. Want het vertrouwen van het hart laat al het geestelijke komen en u wordt wetend.
Wat voor u voordien slechts aanname was wordt u nu tot duidelijkheid. U bent door het geloof tot inzicht gekomen en wat u inziet is voor u bewijs geworden dat uw geloof juist was. Daarom is u het weten gegeven. Zonder dat zou u piekeren en vragen. Uw geloof heeft het u overgebracht.
En u ontvangt nu, net als kinderen, alle gaven dankbaar uit de hand van de Vader.
U aarzelt niet het aan te nemen, omdat u in diep kinderlijk geloof van God niets anders dan de diepste waarheid verwacht. En zo werpt u tegen het overbrengen geen hindernissen op, zoals het te zwakke geloof een dergelijke hindernis is. Het diepste geloof en diepe liefde tot God levert u de eeuwige heerlijkheid op. Word daarom als kinderen, opdat het rijk Gods u nabij is.
Amen
BD.1617
17 september 1940
Toestand in het hiernamaals van de ziel die nog aan de materie hangt
Met de lichamelijke dood van de mens vindt al het aardse zijn einde. Er is niets wat de mens daarvan zou kunnen meenemen naar het hiernamaals. Hij zal aan de overkant alleen aantreffen wat zijn gedachten begeren. En als deze gedachten nog erg met de materie – met aardse goederen – verbonden zijn, dan zal zijn fantasie hem deze goederen ook in het hiernamaals overeenkomstig zijn begeerte voorgoochelen, hoewel deze niet meer aards tastbaar zullen bestaan.
Zo leeft de mens dan buiten de aarde, evenwel binnen datgene dat hij zelf in zijn gedachtewereld opbouwt. En zo moet de mens, die zich nog niet volledig van de materie kan scheiden, dezelfde strijd daartegen opnemen als op aarde. Hij kan niet eerder het rijk der geesten binnengaan, vooraleer hij zijn begeertes overwonnen en zich daarvan vrijgemaakt heeft. Zo kan zijn aardse leven weliswaar beëindigd zijn, maar niet zijn aardse toestand, in zoverre dit door het wezen zelf ervaren wordt.
Dit is een betreurenswaardige toestand, een toestand van onvervulde begeertes, smartelijke verlangens en permanente ontgoocheling, een toestand van voortdurende ontevredenheid en pijnigende zelfverwijten, of – wat nog erger is -een apathisch verzinken in de diepste duisternis, waar het wezen ontoegankelijk is voor elke hulp en lering en het geen enkele wil kan opbrengen om zijn positie te verbeteren. Wat ze op aarde heeft achtergelaten, dat probeert de ziel nu steeds opnieuw te verwerven. Ze houdt zich overwegend daar op, waar ze op aarde leefde, en ziet en volgt alles wat er gebeurt. En dit is een nutteloos doorgebrachte tijd, die haar geen verandering van positie oplevert en ook geen verandering in haar denken brengt.
Pas na onzegbaar lange tijd beseft ze haar erbarmelijke toestand. Ze beseft dat ze geen verbinding meer heeft met de aarde, en ziet het hopeloze in van haar pogingen om aardse goederen te verwerven of vast te houden. Op dit inzicht volgt een tijd van diepste vertwijfeling, die zo lang aanhoudt totdat het wezen aan het aandringen van hulpvaardige zielen toegeeft en tot de werkzaamheid besluit die hem uit zijn verschrikkelijke toestand bevrijdt. De weg van de opwaartse ontwikkeling kan nu ongelooflijk snel worden afgelegd, wanneer het wezen eenmaal tot inzicht gekomen is. Dan probeert het krachtens zijn wil, die het nog steeds de zijne noemt, de toestand van duisternis te ontvluchten en een dergelijk verlangen wordt zoveel mogelijk ondersteund.
Het zal zich nu gewillig losmaken van ieder verlangen dat nog aardse goederen betreft. Het zal niets anders meer begeren dan licht en vrijheid en zijn eigen smartelijke toestand laat hem meevoelend worden met het lot van de andere niet verloste zielen. En nu begint de liefde in hem werkzaam te worden, doordat het nu zijn hulp geeft aan wezens die nog door diepe duisternis omhuld worden. En nu verlost het wezen zich door de liefde die het aan zijn lotgenoten geeft. En het volgt gewillig de leiding van de lichtwezens, doordat het zich door hen laat onderwijzen en nu op zijn beurt wederom die wezens voorlicht, die het daardoor hulp kan brengen.
Het wezen wordt pas vrij wanneer het elk verlangen naar de materie in zich gedood, dat wil zeggen: overwonnen heeft. Slaagt het wezen hier op aarde nog in, dan kan het onbekommerd het hiernamaals binnengaan, en zijn toestand zal hem licht en weten opleveren. Voor de ziel die nog aan de goederen van deze wereld geketend is, is de weg naar boven echter onbeschrijflijk moeizaam. Want vooraleer ze deze hang overwonnen heeft, kan ze de lichtsferen niet binnengaan en moet ze dus eindeloze tijden van kwellingen op zich nemen, tot ze eindelijk tot inzicht komt, om dan echter onvermoeibaar aan zichzelf te werken en in te halen wat ze op aarde verzuimd had: liefde te geven, om door die liefde zichzelf en haar gelijken te verlossen.
Amen
BD.1618
18 september 1940
De ziel en de geestvonk in de mens
De ziel van de mens bestaat uit de aaneensluiting van talloze zielensubstanties, dat wil zeggen: de verzamelpunten van geestelijke kracht als vaten die het geestelijke uit God opnemen. Elke van deze talloze substanties was tevoren ergens in belichaamd, dat wil zeggen: omhuld door een vorm die tot doel had het geestelijke te ontwikkelen en de mogelijkheid te geven tot een later aaneensluiten met net zulke zielensubstanties. De ziel van de mens is dus in haar afzonderlijke partikeltjes door ieder scheppingswerk heen gegaan. De ziel is als het ware rijp geworden voor haar laatste belichaming op deze aarde. De ziel neemt altijd dezelfde vorm aan als het uiterlijke omhulsel dat haar omsluit. Het zou degene die met geestelijke ogen kon zien een geweldig bekoorlijk en menigvuldig beeld bieden wanneer hij de ziel van de mens in haar samenstelling kon zien.
Dit scheppingswerk van God, voor de mensen niet zichtbaar, is onbeschrijflijk, zowel in zijn opbouw als ook in zijn doelmatigheid. Doch de beschrijving van de vormgeving van de ziel zou het denken van de mens slechts verwarren, want hij begrijpt niet welke talloze wonderwerken het menselijke lichaam in zich bergt. Het is de gehele schepping in miniatuur wat nu als “ziel” voor de mensen begrijpelijk is.
Want de ziel is het binnenste van de mens en omvat de gehele schepping. Zij is bestemd om in het aardse leven volmaakt te worden om in de lofprijzing tot God, de gelukzaligheid van de hemel te genieten, want de ziel bergt ook de goddelijke geest in zich. Het geestelijke is weliswaar ook de oersubstantie van de ziel in al haar ontwikkelingsfasen, maar de goddelijke geestvonk legt God zelf in de als mens incarnerende ziel. Hij ademt de mens Zijn adem in, Hij legt het goddelijke in de mens en Hij geeft de ziel opdracht te kiezen voor het goddelijke of het menselijke gedurende haar laatste bestaan op aarde.
Is nu de ziel – het geestelijke uit God dat zich eertijds tegen Hem keerde – gewillig zich te verenigen met de goddelijke geest, dan begint de verheerlijking van wat eens van God vervreemd was en in de menselijke ziel wordt het licht. Zij verenigt zich met de goddelijke geest, wanneer zij al het menselijke begeren dat tot beproeving van de wil als verleiding het lichaam aankleeft, standvastig overwint. Wanneer zij alles weerstand biedt wat het lichaam als zodanig van haar eist en zichzelf vrijwillig onderwerpt aan wat de goddelijke geest van haar verlangt. Dan geeft de ziel haar vroegere weerstand voorgoed op en zij kiest voor God. Zij stelt zich niet meer bewust afwijzend op tegenover het goddelijke en neemt de liefdesuitstraling, de kracht uit God aan om het geestelijke in zich te vergroten, om de aaneensluiting van het geestelijke in zich met het geestelijke buiten zich tot stand te brengen en zij streeft zodoende bewust naar de toenadering tot God.
Is echter het lichamelijke begeren overheersend, dan sluimert de goddelijke geestvonk in de diepste omhulling in de mens en kan geen licht uitstralen en de ziel blijft in de diepste duisternis. Ze leeft haar aardse leven zonder enig resultaat, het geestelijke in haar is veroordeeld tot een levenloze toestand. Het aardse leven is geen weg tot hogere ontwikkeling voor haar, maar een tijd van stilstand of zelfs teruggang. Dan is de goddelijke geestvonk in de mens onopgemerkt gebleven en kon zich dus ook niet uiten. De kracht van de goddelijke liefde kon het wezen niet toevloeien en dus kan ook nimmermeer de vereniging met de Vadergeest van eeuwigheid plaatsvinden. En de toestand zonder licht die de ziel op aarde zelf heeft gekozen, neemt zij met zich mee in de eeuwigheid om daar in eindeloze kwelling van berouw de onbenutte tijd op aarde te overdenken. En ze zal nu een veel zwaardere strijd moeten voeren om haar toestand in een lichtvollere te veranderen.
Amen
BD.1619
18 september 1940
Komt allen tot Mij – Ik geef u niet zoals de wereld geeft
U moet dikwijls mijn geest zoeken, u moet u in mijn bescherming begeven, dat wil zeggen in alle vertrouwdheid tot Mij bidden dat Ik Me om u bekommer, en u zult dan mijn geest verlangen, dat hij met u zij. Aldus zal zich uw geest met Mij verbinden. Hij herkent zijn ware vaderland, hij zoekt de aaneensluiting met mijn geest, omdat hij uit Mij is. En u zult daardoor steeds dichter bij Mij komen en u zult spoedig niet meer zonder Mij willen zijn. U leven zal vredig zijn en het einde van het aardse leven zal voor u vrees noch schrik betekenen.
Komt allen tot Mij die belast en beladen bent, Ik zal u verkwikken. Hef uw ogen op naar Mij, Ik wil u helpen. Als u Mij zoekt, zult u Mij vinden, want Ik wacht alleen op uw roep en kom naar u toe. Ik wil dat u in gedachten steeds bij Mij bent. Ik wil dat uw hart zal jubelen als het zich met Mij verbindt. Ik wil te allen tijde uw begeleider zijn aan wie u zich in vol vertrouwen overgeeft. Ik wil uw liefde daaraan zien dat u niets begint zonder mijn zegen, zonder om mijn medewerking te hebben gevraagd. Ik wil bij elke arbeid om raad gevraagd worden, u mogen sturen en leiden op al uw aardse wegen. Ik wil dat u tijd en rust voor Mij overhebt om samenspraak met Mij te houden. Ik wil uw begin en uw einde zijn. Ik wil vreugde en leed met u delen, steeds moet u naar Mij verlangen en naar mijn liefde hunkeren. En als uw wil herhaaldelijk verbinding met Mij zoekt, neem Ik totaal bezit van u en laat Ik in uw hart de vrede neerdalen. Want Ik geef u niet zoals de wereld u geeft. Ik geeft u het eeuwige leven, want u die Mij en mijn geest zoekt, bent mijn kinderen en hebt bijgevolg recht op het rijk dat Ik u heb bereid. Ik geef u het eeuwige leven, de eeuwige heerlijkheid.
Amen
BD.1620
19 september 1940
Uren van eenzaamheid – Noodzakelijke scheiding van de wereld
De uren van eenzaamheid lenen zich er goed voor, de mens ertoe te brengen na te denken en hij moet daarom vaak de gelegenheid zoeken, alle aardse drukte te ontvluchten om zich aan innerlijke zelfbeschouwingen over te geven, die een zegenrijke uitwerking kunnen hebben. De mens gelooft in zijn aanmatiging vaak aan de eisen te voldoen die God aan Zijn kinderen op aarde stelt, dat wil zeggen: hij doet niet de geringste moeite zich geestelijk te vormen of een hogere graad van rijpheid te bereiken, dus zijn wezen edeler te maken.
Hij meent dat zo als hij is, hij is geschapen door God en hij geeft er zich geen rekenschap van in hoeverre hij zelf de vorming van zijn wezen als taak heeft. En daarover kan hem pas opheldering worden verschaft, als hij zich zelf aan een kritische beschouwing onderwerpt, als hij zijn handelen en denken vergelijkt met de eisen van God, die Hij door Zijn geboden van de liefde aan de mensen stelt. Dan zal hem door de innerlijke stem zijn levenswandel worden voorgehouden, of hij wordt er opmerkzaam op gemaakt, wanneer zijn handelen en denken afwijkt van datgene wat God wil.
En wederom komt het er op aan, in hoeverre hij aan de innerlijke stem gehoor geeft, het komt er op aan of zijn instelling is om tegen te spreken, of de aanmaning van hen die hem willen helpen, gewillig aanneemt. Bijgevolg zal hij ook zijn verdere leven hierop instellen, hij zal er naar streven zich te veredelen of ook de innerlijke stem trachten te overstemmen door tegenspraak die nog zeer het verlangen naar de wereld tot uitdrukking brengt. Want de mens die nog zo aan de wereld hangt, neemt het niet zo nauw met de vervulling van de goddelijke geboden om zich aards voordeel te verzekeren. En zo zal de aards gezinde mens niet van zins zijn zich vaak terug te trekken in de eenzaamheid, dat wil zeggen: zijn ziel snakt niet naar uren van innerlijke beschouwing, maar tracht zich te bedwelmen en de innerlijke stem te overstemmen door de drukte van de wereld. En het is een genade van God als Hij zo’n mens gedwongen in situaties brengt, waarin hij is blootgesteld aan eenzaamheid.
Weliswaar kan zich ook het verlangen naar de wereld in zo’n mens met versterkte kracht voordoen en hem zo’n eenzaamheid geen enkel nut opleveren voor zijn ziel; maar vaak ook komt de mens tot inzicht dat zijn levenswandel nutteloos is en keert als een ander mens in het leven van de wereld terug. De innerlijke beschouwing heeft hem tot het inzicht gebracht dat zijn denken en handelen tot nu toe niet het juiste was en hij tracht zich en zijn wezen te veranderen en zijn opmerkzaamheid meer naar het innerlijke leven te keren, wat hem ook zal gelukken, wanneer zijn streven hem ernst is, dat wil zeggen: zijn wil gericht blijft op het juiste denken. En zo kan vaak een schijnbaar kwaad, een gedwongen scheiding van de wereld, een uiterst zegenrijke uitwerking hebben, want als de aardse wereld van de mens is weggenomen, kan de geestelijke wereld dichter bij hem komen; waar aardse afleidingen het denken van de mens niet beïnvloeden, kunnen nu krachten uit het hiernamaals werkzaam zijn en in de vorm van gedachten de mens opheldering verschaffen over de eigenlijke zin en het eigenlijke doel van het leven. En het resultaat in geestelijke opzicht, kan de mens geheel schadeloos stellen voor dat wat hem aan aardse vreugde ontzegd bleef.
Amen
BD.1622
20 september1940
Strafgericht – Tijd van vrede – Gebroken macht van de tegenstander
Gods strafgericht is niet meer ver weg. Het duurt nog slechts korte tijd, en in deze tijd zal de wereld nog veel ellende zien, veel leed en kommer moeten dragen en door een onnoemelijke droefenis gaan. Want aan het kruis van Golgotha is men voorbijgegaan, en dus moeten de mensen het zelf ondervinden, ze moeten onnoemelijk leed dragen en zo de zondeschuld delgen, daar ze het geloof in Jezus Christus opgaven. Want God wil hen niet in hun toestand van ongeloof laten en hen nog middelen en wegen geven Jezus Christus te vinden.
Het leed dat over de aarde komt is gering te noemen in vergelijking tot het lijden aan gene zijde van hen, die zonder het geloof in Jezus Christus sterven, die Zijn verlossingswerk niet erkennen. Zijn lijden en sterven aan het kruis was het zoenoffer voor de zonden van de mensheid. Maar wie zich afkeren van het verlossingswerk, moeten zelf boeten voor hun zondenschuld en zich gelukkig prijzen, wanneer zij dit nog tijdens het leven op aarde kunnen en mogen doen.
Zulke zielen, die zich tegen Christus en Zijn verlossingswerk afzetten, kunnen aan gene zijde rekenen op onvoorstelbare kwellingen. Groot leed op aarde kan hen echter nog de weg tot Hem doen vinden en Zijn overgrote liefde laten inzien, en de toestand van hun ziel kan bij het overlijden nu toch zo zijn, dat zij de kwellingen aan gene zijde niet hoeven te verduren. Wanneer zij echter ook door het aardse leed geen geestelijke vooruitgang boeken, dan is ieder middel op aarde tevergeefs en God zal een periode over de mensen laten komen, waarin alles wordt uitgeroeid wat geestelijk niet meer de redden is – waarin een scheiding tussen goed en kwaad zal plaatsvinden – zodat alleen diegenen het leven verder behouden die zich tot God bekeren, maar al het God vijandig gezinde wordt weggenomen.
Vooraf wordt aan de wereld geopenbaard wat God verlangt, ze zal niet onwetend zijn, maar niet willen geloven. En tot geloof kan ze niet gedwongen worden, het ongeloof echter zal zodanig om zich heen grijpen, dat God de zijnen wil beschermen tegen de verderfelijke invloed van die mensen, die zichtbaar onder de macht van de tegenstander staan. Hij zal daarom diens macht breken en alles aan de vernietiging prijsgeven, wat zich tegen Hem verzet, Hij zal Zijn wil afkeren van iedere uiterlijke vorm en het geestelijke dat zich tegen hem verzet – opnieuw geboeid – de eindeloos lange weg laten afleggen, want voor dit geestelijke bestaat er geen uitzicht op hogere ontwikkeling en verlossing aan gene zijde, omdat zijn wil nog volledig onder invloed van de tegenstander staat.
Daarom zal het strafgericht het aanbreken van een volledig nieuw tijdperk betekenen. Wat de aarde dan bewoont, zal geestelijk vooruit zijn gegaan en bewust God willen dienen en de aardse weg gaan overeenkomstig Gods wil, want het wordt niet meer zo sterk door slechte machten in het nauw gedreven. De erkenning van God zal de mensen tot een blij, in liefde tot God ontbrandend geslacht laten worden, en de aarde zal ook van kommer en leed verschoond blijven, er zal op aarde reeds een tijd van vrede en gelukzaligheid aanbreken, de mensen zullen elkaar in liefde dienen en zo, God welgevallig, er naar streven opwaarts te gaan.
En in deze tijd heeft de tegenstander weinig macht over de mensen. Deze is hem afgenomen, doordat al het geestelijke dat aan hem onderworpen was, van alle vrijheid beroofd en opnieuw in vaste vorm gekluisterd is, zodat de tegenstander niet eerder weer zijn macht kan gebruiken, tot deze wezens weer het stadium van de vrije wil binnen gaan, wat echter weer eindeloos veel tijd vergt, en deze tijd een tijd van vrede op aarde genoemd kan worden.
Amen
