Inhoud
BD.0801 Geestelijke chaos – Wereldbrand – Messias – De voorloper van de Heer
BD.0802 Geestelijke voeding – Waarheid – Openbaring
BD.0803 Vrijheid van de geest – Hulpkrachten uit het hiernamaals voor aardse werkzaamheid
BD.0804 Wezen van de Godheid – Het willen doorgronden – Onverschilligheid
BD.0805 Nieuwe scheppingen – Wisseling van vorm – Omhulsel en zielensubstantie
BD.0806 Drager van geest – Doel van al het geschapene – Groei van de planten
BD.0807 Werking van de gedachten op verre afstand
BD.0808 Gemeenschap op aarde en in het hiernamaals ter redding van dwalende zielen
BD.0809 Gods bescherming van de strijders voor Zijn woord
BD.0810 Drager van het woord – Zoeken naar de waarheid – Opleidingsstation – Onderzoeker
BD.0811 Geloof – Verdedigingswal – Goddelijke preek
BD.0812 Bescherming door de Heiland – Saamhorigheid – Levende verbondenheid met God
BD.0813 Zelfverlossing van de ziel – Streven naar vereniging
BD.0814 Het door de gedachten beïnvloeden van het geestelijke in de materie
BD.0815 Verklaring bij boek 17 Nr. 0814 – Effecten van de strijd voor de zielen
BD.0816 Verandering van de uiterlijke vorm – Verandering van het geestelijke
BD.0817 Werkzame wil – Vrijheid van de wil
BD.0818 Het opvoedingswerk van God Geestelijke traagheid – Doel van het lijden
BD.0819 Voltooiing van de geest – Toestand van rijpheid – Bescherming
BD.0820 Gevaar van lauwheid – Achteruitgang – Uiterste worsteling van de ziel
BD.0826 Het uur van de dood – Zonder voorbereiding – De kwellingen van het overlijden
BD.0832 Luchtledige ruimte
BD.0839 Misvorming en de zegen ervan
BD.0857 Vervulling van de voorspellingen van de schrift – Het ontvangen van het woord
BD.0873 Zinnelijke liefde
BD.0895 Innerlijke vrede
– * –
BD.0801
9 maart 1939
Geestelijke chaos – Wereldbrand – Messias – De voorloper van de Heer
Onveranderd zal in de wereld in vervulling gaan wat geschreven staat, dat geen steen op de andere blijven zal. Want in die dagen beleeft de wereld een volledige ineenstorting van alles wat duizenden jaren behouden bleef. Al het traditionele zal het zwaar te verduren krijgen, het zal een nooit gekende chaos betekenen zowel in geestelijk alsook in aards opzicht.
De mensen zullen niet meer kunnen onderscheiden in hoeverre hun meningen juist of verward zijn. Zij zullen zich oeverloos mee laten voeren en een geestelijke woestenij zal het einde zijn. De meest uiteenlopende geruchten zullen opduiken betreffende de wederkomst van de Messias, en een reusachtige wereldbrand jaagt de mensen op tot in uiterste nood en vertwijfeling.
Maar die nood kan heel goed gestuit worden door het geloof in Jezus Christus, de goddelijke Verlosser. Wie Hem tot Leider door het aardse leven heeft gekozen, diens weg gaat aan alle bitterheid voorbij en in de beschutting van Zijn liefde zal het aardse dal met al zijn verschrikkingen hem alleen vluchtig beroeren. Maar de nood zal onuitsprekelijk groot zijn voor allen die de goddelijke Heiland niet in het hart dragen. Het aardse leed zal hen ondraaglijk lijken, het zal hen kwellen door een algehele verwarring van lichamelijke en geestelijke aard.
En in deze chaos zal een licht naar binnen stralen, dat allen die in dat licht staan met hoop en met troost vervult. Want in die dagen zal een drager van de geestelijke waarheid onder u opstaan. Hij zal het woord van God verkondigen en de mensen met grote hoop vervullen. Hij zal een geweldig redenaar zijn voor de Heer en zal Zijn wederkomst aankondigen. En met alle ijver, doordrongen van de liefde voor de mensen, zal hij het woord prediken dat de Heer zelf op aarde onderricht heeft. En hij zal een voorloper zijn van de Heer, maar als zijn uur zal aanbreken zal men trachten te verhinderen dat hij zijn missie vervult. De wereld zal delen in zijn aards lot. Voor een deel zal zij zijn bestemming en zijn werken naar Gods wil erkennen, maar voor het grootste deel zullen de mensen die zich in de ergste geestelijke duisternis bevinden zijn vernietiging eisen.
En in die tijd zal de aarde plotseling gaan dreunen en God de Heer zal met onverbiddelijke stem de mensen waarschuwen en vermanen om te keren, en op hun zielenheil bedacht te zijn. En het leed op aarde zal een grote omvang aannemen, en daaraan zult u mensen zien hoe nabij het uur van het gericht is. U moet in uzelf keren en aan de Heer denken, die u deze tijd verkondigd heeft in woord en geschrift.
Amen
BD.0802
9 maart 1939
Geestelijke voeding – Waarheid – Openbaring
Neem de geestelijke voeding op, als het grootste genadegeschenk van de goddelijke Heiland en maak jullie voor deze genade waardig. En de geest van degene, die de taak om bemiddelaar te zijn ten deel valt, die deze genaden in ontvangst nemen mag om deze weer verder naar de mensen op aarde te leiden, die in vrijgevigheid dit ambt uitoefent, zal onafgebroken werkzaam zijn en inzicht krijgen in heel de schepping.
Hij zal in een levende verbinding met de goddelijke Schepper door Hem zelf binnen gevoerd worden, en alles wat tot dusver voor zijn ogen versluierd was, zal in zekere zin als een duidelijk helder beeld voor zijn geestelijke ogen opduiken, en de mens zal wetend zijn en de zuivere waarheid herkennen. En zo zal een nieuwe tijd ook zijn vernieuwingen te tonen hebben.
Binnenkort zal er een openbaring bekendgemaakt worden, die de Heer ook voor dit doel aan de mensen gaf, opdat ze daaraan elk ingrijpen van een goddelijk wezen herkennen. Degene, die nu in gedwongen toestand de waarachtigheid van Zijn woorden herkent en dit benut, doordat hij hier positief tegenover staat en alle eisen van dit woord vervult, wordt eveneens gegrepen door de kracht van de goddelijke geest. Hij is nu zonder enige twijfel, het valt hem niet zwaar meer om te geloven. Zijn hart wendt zich in liefde naar zijn medemensen toe en vanaf dat moment vermeerderen zich zijn geestelijke schatten.
Amen
BD.0803
10 maart 1939
Vrijheid van de geest – Hulpkrachten uit het hiernamaals voor aardse werkzaamheid
Verhef jullie geest en laat hem zich aan de aarde onttrekken, dan zullen jullie de stem van de almachtige Schepper horen. Het beleven van een zichtbaar teken van Zijn almacht maakt de weg voor jullie vrij, want jullie geloof wordt versterkt en jullie kunnen nu door het diepe geloof ook het werkzaam zijn van de Schepper, dat niet zichtbaar voor jullie is, begrijpen.
Het is daarom een buitengewoon belangrijke opdracht om de geest in jullie ongehinderde vrijheid te verlenen om zich te verheffen in het domein van het goddelijk werkzaam zijn. Weliswaar is het uiterlijke omhulsel van de geest niet tot datzelfde in staat, om welke reden een scheiding van geest en lichaam vooraf moet gaan, wat alleen dan uitvoerbaar is wanneer aan het lichaam hulpkrachten ter beschikking staan die het handelen van deze geest beslissend beïnvloeden, wanneer de geest van deze zich naar de hoogte verheft.
Dit moet zo begrepen worden, dat alle handelingen die het lichaam nu uitvoert als het ware een zekere drijvende kracht nodig hebben en dat deze drijvende kracht juist dat werken van de hulpvaardige geestelijke krachten is. Dit werkzaam zijn is voor de mens niet anders merkbaar, dan dat hij gelijktijdig geestelijk actief is en ook de opdracht op aarde volledig vervult. Hij zal tegelijkertijd kunnen ontvangen en geven, hij zal wat zijn ziel betreft versterkt worden en lichamelijk zonder belemmering zijn, doordat een ijverig geestelijk streven geen vermindering van de lichamelijke werkzaamheid tot gevolg hoeft te hebben, wanneer het laatste zich vol vertrouwen aan de hulpvaardige wezens zal overgeven.
Het is steeds alleen de wil van de mens, dat hij, als hij bereid is om te ontvangen, op elke manier bedacht wordt. Degene, die ononderbroken voor de ontwikkeling van zijn ziel werkzaam is, blijft in een voortdurende gemeenschap met de goede geestelijke krachten, die hem op elk moment ten dienste staan, als hij ernaar verlangt ze te benutten. Als de mens dit heeft ingezien en zich bereidwillig aan de bescherming van de geestelijke vrienden heeft overgegeven, dan zal hij een falen van de kracht, die hij voor het leven op aarde en zijn aardse werkzaamheid nodig heeft, niet hoeven te vrezen.
Er wordt van goddelijke zijde nooit meer van de mens verlangd dan hij in staat is om te geven en er staan hem te allen tijde onbegrensd hulpmiddelen ter beschikking. Degene die zich tot volle ontplooiing van zijn geest van al deze middelen bedient, is ook bevrijd van alle lasten van het leven op aarde. Hij wandelt nu als het ware nog op aarde, maar heeft reeds alle ketenen afgelegd als hij in bedrijvige geestelijke werkzaamheid het bovenaardse zoekt en in staat is om zich, wat de gedachten betreft, met de gehele wil van de aarde te scheiden.
Zo’n binnengaan in hogere sferen vergemakkelijkt voor hem de toestand op aarde buitengewoon en het brengt de ziel in veel kortere tijd de benodigde rijpheid. En dus moet de mens met gehele wil het geestelijke leven in hem verzorgen. Hij moet zich niet terug laten schrikken door de aan hem opgelegde opdracht op aarde. Hij moet zich er steeds van bewust blijven, dat talloze wezens bereid zijn om te helpen bij dit vervullen, als hun hulp bewust verlangd wordt. Want alleen zo kan de ziel bijstand verleend worden en alle geestelijke krachten zijn voortdurend bereid om haar deze bijstand deelachtig te laten worden.
Amen
BD.0804
30 maart 1939
Wezen van de Godheid – Het willen doorgronden – Onverschilligheid
Het wezen van de Godheid is voor de mensen ondoorgrondelijk zolang ze op aarde verblijven, want er verbergt zich een eindeloos wijze geest achter het godsbegrip. Een wezen dat voor de mens niet te bevatten is en toch weer in de nauwste verbinding met hem staat. Pas de toestand van volmaaktheid van de mens of diens ziel maakt een binnendringen in het grootste vraagstuk en diens oplossing mogelijk. Weliswaar ook dan nog niet op meest uitputtende wijze, maar voor een lichtwezen dan het hoogste goddelijke wezen begrijpelijk onthullend.
Maar nooit is een mens op aarde in staat om dichterbij de oplossing van deze vraag te komen. Er is als het ware een grens getrokken, die in het aardse leven niet kan worden overschreden. En wanneer de mens de grootte van de Godheid begint te vermoeden, dan is dat slechts een spiegelbeeld van Hem, Die nooit in alle grootsheid en verhevenheid beseft kan worden. En dus zou alle streven naar de waarheid, die de goddelijke Schepper zelf betreft, op aarde volledig nutteloos moeten zijn, omdat deze vraag nu eenmaal nooit volkomen opgelost kan worden. Echter zal de wil om de eeuwige Godheid te doorgronden de Vader in de hemel welgevallig zijn, omdat het een verlangen naar Hem vooropstelt en dus ook een erkennen van deze Godheid als Schepper van alle dingen en het begin van alle zijn.
Een volkomen onverschilligheid ten opzichte van deze vraag zal ook het geloof in de Godheid uitsluiten en zulke mensen zullen pas na ondenkbaar lange tijd, na eindeloos lang strijden en lijden in het hiernamaals, deze toestand van licht bereiken, maar op aarde zijn ze er nog ver van verwijderd om geestelijke vragen te stellen, en in het bijzonder de vraag over de goddelijkheid zal zich pas aan hen opdringen, wanneer een bepaalde graad van rijpheid bereikt is en de ziel zich vaker in geestelijke regionen verheft.
Maar zolang de materie de mens nog te zeer aankleeft, wordt de ziel in banden vastgehouden. Ze probeert noch opheldering te vinden over het hoogste Wezen, noch streeft ze ernaar zich geestelijk met dit Wezen te verbinden. En daarom is de toestand van de ziel nog zeer troosteloos. Ze heeft haar oorsprong nog niet beseft en blijft dwalend en zonder licht, zolang ze de geestelijke brug niet betreedt die haar in lichte regionen brengt.
Amen
BD.0805
11 maart 1939
Nieuwe scheppingen – Wisseling van vorm – Omhulsel en zielensubstantie
Het is sinds eeuwigheid een wet, dat de geest uit God zich in alle schepselen belichaamt. Dat dus niets bestaat, wat niet de goddelijke vonk in zich bergt. En dus is het gehele heelal met alle scheppingen geest uit God en kan daarom ook niet vergankelijk zijn, om welke reden ook een voortdurend nieuw ontstaan in de natuur vanwege dezelfde wet bestaat, waarmee de onvergankelijkheid van al het geestelijke, dat de natuur leven geeft, uitvoerig opgehelderd is.
Ofschoon er dus ook een voortdurende verandering van de uiterlijke vorm plaatsvindt, dan blijft toch steeds het leven brengende in deze vorm bestaan, omdat anders de gehele schepping niet zou kunnen bestaan. Integendeel, waar de geest uit God in één ding niet zou kunnen zitten, zou dit moeten ophouden te bestaan. Ontegenzeggelijk is de geest van God ook daar aan het werk, als nieuwe vormen van allerlei soorten merkbaar worden. Waar bij wijze van spreken uit het niets de heerlijkste nieuwe scheppingen ontstaan, die echter al in zichzelf bepaald zijn door en ontspruiten uit een oude vorm die schijnbaar het afsterven nabij is.
Men kan in de natuur voortdurend waarnemen, dat alle wisselingen van vorm zich steeds dan voordoen, wanneer al het bestaande reeds in een toestand verkeert, die een afsterven duidelijk laat herkennen. En uit dat wat vergaan is, wordt alles wat komt, tot leven gewekt. Steeds heeft het opwekken tot nieuw leven het langzame afsterven van het oude tot gevolg en dat is hier al het bewijs, dat de geestelijke kracht slechts het uiterlijke omhulsel verlaat om in een nieuw omhulsel haar vooruitgang te realiseren. En dit meestal in een volledig andere vorm, zodat een voortdurende opwaartse ontwikkeling van het geestelijke wezen daarmee verbonden is en dus de uiterlijke vorm slechts alleen voor dit doel dient.
Aan de aard van de vorm is al de toestand van rijpheid van het wezen te herkennen, want hoe nietiger de uiterlijke vorm is, des te minder ontwikkeld is ook de haar leven gevende zielensubstantie. In grotere levende wezens verbinden zich opnieuw talloze van zulke zielendeeltjes en streven zo gezamenlijk naar de hoogte.
En zo is daaruit duidelijk, hoe noodzakelijk de altijd terugkerende verandering en het opnieuw ontstaan in de natuur is voor de vooruitgang van al het geestelijke. En hoe al het ontstaan en vergaan een planmatig door de Schepper geordende wet is en moet blijven om juist de opwaartse ontwikkeling van alle wezens te garanderen en gelijktijdig het scheppingswerk te laten bestaan en onophoudelijk leven te geven.
Amen
BD.0806
12 maart 1939
Drager van geest – Doel van al het geschapene – Groei van de planten
Al het geschapene heeft in de eerste plaats het doel om als drager van geest te dienen, maar om gelijktijdig ook aan de instandhouding van het geheel bij te dragen, want het één is in zekere zin voor het andere geschapen en voor het bestaan hiervan noodzakelijk. Geen ding in de schepping werd volledig doelloos geschapen. Veeleer zal het steeds op die manier een aanvulling betekenen, dat of het ene de levenskracht uit het andere trekt, of het scheppingswerk andere behoeften vervult, maar wel één of andere bestemming heeft tot nut voor of tot instandhouding van de verschillende schepselen.
Er is alleen maar waar te nemen, dat al het geestelijke, dat deze schepping leven geeft, niet door de uiterlijke bestemming van de omhullende vorm aangeroerd wordt. Dat dus, ondanks de aardse bedrijvigheid, al het geestelijke in zich werkzaam is, terwijl de uiterlijke vorm steeds bijdraagt aan de vervolmaking van een andere vorm en dus evenzo in aardse betekenis voortdurend werkzaam blijft.
Wat voor de groei van planten aan de aarde onttrokken wordt, is, om zo te zeggen, steeds het uiterlijke omhulsel van één of andere zielensubstantie, dat nu opgenomen wordt door de plantenwereld en daar met hetzelfde doel een nieuwe vorm tot stand brengt. Terwijl de geestelijke substantie steeds weer verblijf neemt in de nieuwe vorm, vermeerdert zich de aan de vorige vorm ontleende zielensubstantie en vormt zich dus tot steeds grotere wezens, die in de hele schepping eveneens hun doelmatige bestemming hebben.
Amen
BD.0807
12 maart 1939
Werking van de gedachten op verre afstand
In de werking van de gedachten op verre afstand herkent de mens het snelst een bovennatuurlijke kracht, want hij moet dan alle toedoen van de mens als uitgeschakeld zien en toegeven dat er iets aan het werk is, dat hij anders graag zou willen ontkennen. Maar wanneer er nu duidelijk iets aan het licht treedt, wat de verdere wil om af te wijzen, danig schokt, wanneer een mens via zijn gedachten beïnvloed wordt om iets uit te voeren, wat in het geheel niet met zijn eigen wil overeenstemt, dan is daardoor het bewijs geleverd dat een andere kracht zich van de wil van de mens bedient om zich uit te drukken.
Ook dit wordt weliswaar graag ontkend, en men probeert om de verklaring zo te geven, dat de wilszwakte van de mens een ziekelijke toestand is, die door de wilskracht van de partner benut werd, maar zelfs deze verklaring neemt niet weg, dat juist toch een mens op de gedachten van een ander in kan werken. Het is hier eerder nog een bevestiging van. Want beiden, zowel de zwakke, als ook de wilskrachtige mens, zijn in de schepping puur uiterlijk gezien volledig afzonderlijke individuen, wat echter niet uitsluit, dat één kracht hen bestemmen kan om op de één of andere manier werkzaam te zijn en dat deze kracht, als ze in grote hoeveelheid gevraagd wordt, ook doorgegeven kan worden.
Elke gedachte is geestelijke kracht. Hij kan daarom gevraagd, ontvangen en doorgegeven worden. En dit zou op aarde nog veel meer van mens tot mens benut kunnen worden, wanneer de liefde in de mensen aanwezig zou zijn en er door een zekere geestelijke toestand van rijpheid een misbruik van deze kracht uitgesloten zou kunnen worden. Maar waar deze kracht in geestelijke rijpheid benut wordt, kan dit het gedachteleven van een medemens al op aarde sterk beïnvloeden.
Dit beseffend, moet aan het overdragen van gedachten grote aandacht geschonken worden, want dit is een bewijs van het werkzaam zijn van een kracht die men, menselijk of aards gezien, graag zou willen ontkennen.
Amen
BD.0808
12 maart 1939
Gemeenschap op aarde en in het hiernamaals ter redding van dwalende zielen
Het is de wil van de Schepper, dat er zowel op aarde als ook in het hiernamaals zich een gemeenschap vormt, die bereid is om Hem te dienen en dus volgens de wil van de Heer werkzaam is tot redding van de dwalende zielen. Degene die Hem dient, heeft de taak om zich zonder meer aan de Heer over te geven, want alleen zo kan hij de wil van de Heer in ontvangst nemen, dan daar ook naar handelen en in de gemeenschap van het geestelijk streven als hulpkracht werkzaam zijn. Alle eisen die aan hem gesteld worden, betreffen alleen het heil van de ziel.
Degene die in staat is om aardse verlangens en aardse zorgen uit te schakelen, zal zeker geschikt zijn om als bemiddelaar van de gaven van boven zijn ambt te bekleden. Hij kan geestelijke goederen ontvangen, in zich opnemen en ook doorgeven en zal een flinke arbeider zijn in de wijngaard van de Heer. En de Heer heeft veel van zulke arbeiders nodig, want de tijd dringt.
Hoe meer jullie werkzaam zijn, des te talrijker worden de draden van het hiernamaals naar de aarde gesponnen, en er wordt een niet te verscheuren band geweven, die alle bereidwillige mensenkinderen met de geestelijke kracht verbindt. Van de aarde naar het hiernamaals wordt de brug geslagen, waarover de mensenkinderen ongehinderd tot de Vader komen als ze naar Hem verlangen.
En omdat dit absoluut noodzakelijk geworden is, omdat de mensen op aarde de Heer spoedig heel hard nodig hebben, is de geestelijke samenwerking van goede geestelijke krachten aan deze en gene zijde een net zo dringende noodzaak. Want de mensheid zou reddeloos en zonder hulp aan de woede van de vijandelijke macht overgeleverd worden, wanneer niet dezelfde voorzorgsmaatregelen van de kant van de Schepper getroffen zouden worden om aan de boze handelswijze tegenstand te bieden en een muur op te bouwen, die voor de vijand onneembaar moet zijn.
Eenieder die gewillig is om in geestelijke bedrijvigheid opheldering te brengen en de mensen op aarde het evangelie te prediken, draagt bij aan de bouw van deze muur. Hij zal als strijder van Christus de muur verdedigen, hij zal helpen de muur te versterken en hij zal proberen de zege te behalen over alles wat geestelijk vijandig tegenover hem staat.
En dit zal de schare van de strijders van God aan macht laten winnen. Hoe meer zich aaneen zullen sluiten om enkel en alleen voor het doel te leven om de goddelijke Heiland zielen toe te voeren en deze te ontworstelen aan de tegenstander, des te groter zal het succes zijn. Want in de vereniging van de strijders van God op aarde ligt ook hun macht. Ze hebben de goddelijke Heer en Heiland zelf als leider en Hij leidt hen door alle gevaren heen naar de overwinning. Hij vormt hen naar Zijn wil, Hij geeft hun kracht en sterkte en zo toegerust moet het succes zeker zijn, want alles wat voor God strijdt, staat in de liefde. En steeds moet en zal de liefde over het boze zegevieren. Het geweld van de haat zal niets uitrichten tegen de macht van de liefde.
En degene die er op aarde naar verlangt om in de gemeenschap van hen, die de Heer in alle trouw dienen, opgenomen te worden, kan zeker de grootste hulp van geestelijke vrienden verwachten, die zich in dezelfde liefde en dienstbaarheid inspannen om het leger van de strijders van God op aarde te vergroten en Hem voortdurend hun hulp aanbieden. En zo zullen degenen die gedienstig zijn ook veel succes te noteren hebben. Alle goede geestelijke krachten van de hemel en de aarde zullen gemeenschappelijk werken, en alleen één doel zal hun arbeid gelden: het winnen van dwalende zielen voor het eeuwige leven.
Amen
BD.0809
13 maart 1939
Gods bescherming van de strijders voor Zijn woord
Degene die Mij op aarde navolgt, is Mijn liefde waard en in de geborgenheid van Mijn liefde voltrekt zich heel zijn leven. Wat hem aan leed en zorgen beroert, is alleen maar een teken van Mijn onveranderlijke liefde. Het is het middel om zijn hart nog dichter bij Mij te brengen, want in alle nood en ellende vlucht hij dan naar Mij. Zie, de Mijnen zijn sterk van geest, ze kennen geen zwakte in het geloof, ze staan stevig en niets doet hen wankelen. En zo moet ook jij, Mijn kind, in het geloof staan en op aarde voor Mij een vaste steunpilaar worden.
Pas wanneer het hart Mijn waarheden volledig opgenomen heeft, is het geloof niet meer aan het wankelen te brengen. Degene die in het geloof leeft, onderhoudt ook Mijn geboden. Degene die Mijn geboden onderhoudt, bevindt zich weer in de liefde. Degene die van de liefde doordrongen is, voelt Mijn geest in zich, want Ik zelf ben in de liefde bij hem. En degene die Mijn geest heeft, is Mij onvermijdelijk en voor eeuwig toegedaan en kan dus ook niet meer aan het wankelen gebracht worden of aan de lichtste twijfel onderhevig zijn.
En zijn moed zal daarom groeien, want hij zal alles kunnen verdedigen. Hij zal Mijn woord kunnen verkondigen, want hij staat immers in het diepe geloof in Mij en Mijn liefde. Hij zal sterk zijn in de geest en dit zal hem zijn ambt op aarde ook laten vervullen, want als Mijn volgeling en Mijn dienaar wordt hem Mijn bijstand steeds verleend. De drukkende last van het lichaam zal hem niet meer knellen en daarom zal het lichaam ook niet meer in die mate lijden dan dat het er de schijn van heeft.
Want Ik sterk de ziel, opdat ze geen acht slaat op het lijden en steeds alleen maar aan de Heer en Zijn lijden op aarde denkt. Dit geeft de ziel kracht in overvloed en als de mens moeilijkheden ten deel vallen, omwille van de mensen, zal zijn geestestoestand helpen alle leed te verminderen, en Mijn hulp zal hem, die Mij in zijn hart draagt, steeds ter beschikking staan. Sla dus acht op het volgende: Degene, die zich aan Mij overgeeft om Mijn medewerker te zijn in de harde strijd om de zielen, kan zich ook steeds door Mij beschermd weten. Want Mijn macht is zo groot, dat Ik elk leed kan afwenden en Ik weet ook alles wat jou bedrukt.
Ik wil je helpen om sterk te worden in de geest, maar als je Mijn liefde voor jou zult beseffen, zal ook iedere twijfel verdwijnen. Dan sta je midden in de strijd, maar vol kracht en moed en je strijdt voor Mij en Mijn naam, voor Mijn woord. En Mijn liefde zal jou zegenen en je bijstaan, zodat je steeds weerstand kunt bieden aan alle vijandelijkheden, die je weliswaar van buiten bedreigen maar jouw hart niet beroeren en jou daarom ook niet kunnen doen wankelen. Want Mijn liefde begeleidt je voortdurend en in deze liefde zul je goed beschermd door het leven gaan.
Amen
BD.0810
14 maart 1939
Drager van het woord – Zoeken naar de waarheid – Opleidingsstation – Onderzoeker
Alle krachten verenigen zich voor het grote werkzaam zijn op aarde en er mag geen kracht onbenut blijven als Mijn woord in alle zuiverheid en waarachtigheid weergegeven moet worden aan de mensen op aarde. De zintuigen van degene die ernaar verlangt om in de waarheid te leven, moeten daarom niet gericht zijn op de buitenwereld. Hij moet voortdurend aandachtig in zichzelf luisteren, vragen voorleggen aan de Schepper van de hemel en de aarde, met zichzelf overleggen, steeds in alle waarheidsliefde onderzoeken met tot God gericht denken. En alle twijfel zal van hem verdwijnen, het gehele leven zal voor hem verklaarbaar worden als opleidingsstation en hij zal elke wijsheid bij God zelf halen, die hem dit niet zal onthouden.
Alleen zo is het maar mogelijk om de betekenis en het doel van het leven te herkennen. Alleen zo is het maar mogelijk om in de eeuwige Godheid het hoogste en meest volmaakte wezen te zien en alleen zo is het maar mogelijk om alle foute opvattingen en zelfgevormde ideeën uit het hart te bannen en slechts dat op te nemen wat werkelijk van God, als de eeuwige Waarheid zelf, is uitgegaan. Als deze weg nu voor jullie uitgestippeld is en jullie de wil ertoe hebben om het juiste te doen, zal het gemakkelijk voor jullie zijn, want Ik ben met eenieder die Mij vinden wil.
Zo is het maar al te duidelijk, dat noch de onderzoeker vol wijsheid, noch de systematisch geschoolde leerkrachten op aarde een helder, waarheidsgetrouw beeld van de schepping en het wezen van God kunnen geven, zolang ze zelf nog niet in de waarheid binnengedrongen zijn, en dat op de weg via Mij. Degene die Ik Zelf niet kan onderwijzen doordat zijn wil zich bewust naar Mij toekeert, zal steeds aan de zuivere waarheid voorbijgaan en zal zich nooit meer voor de onfeilbaarheid van zijn wijsheden kunnen inzetten. En zo geeft Mijn liefde jullie mensen er opnieuw een bewijs van, dat jullie steeds drager van Mijn woord kunnen zijn als dat jullie wil is.
Het zoeken naar de waarheid is de mens op elk moment eigen geweest, alleen de weg was niet altijd dezelfde. Het onderzoeken van degene, die zichzelf als uitgangspunt van alle wijsheid beschouwt, die op grond van zijn eigen ik probeert binnen te dringen in voor hem vreemd gebied, kan nooit naar het juiste doel leiden. Want Ikzelf wil niet overgeslagen worden, waar het er om gaat, Mijn schepping te doorgronden. Ik ben de Heer van alles wat je ziet en het is dus begrijpelijk, dat degene die in de geest in Mijn rijk binnen wil gaan, ook naar Mij moet komen. Dan wil Ik zelf de poort voor hem openen en hem volledige inzage geven en hij zal nooit kunnen verdwalen, maar in de diepste waarheid staan. Degene die Mij echter wil overslaan, zal blind in het rond dwalen, ondanks alle inspanning om licht te vinden.
Jullie, die toch allemaal Mijn schepselen zijn, kunnen toch alleen maar in de vereniging met Mij dat zijn, wat Ik jullie toebedacht heb. Want als Mijn kracht jullie moet doorstromen, dan mogen jullie Mij niet ontvluchten en Mij niet mijden. En jullie leven op aarde is waarlijk een vlucht voor Mij. Het is de scheiding van jullie Schepper, wat het leven op aarde voor jullie zo zwaar laat zijn. En zolang jullie de weg naar Hem niet terugvinden, zal jullie leed waarlijk niet minder worden.
En zo gaat er uit de hoogte steeds weer de roep naar jullie uit, maar desondanks horen jullie die niet. Jullie blijven in de diepte, terwijl toch de weg naar boven voor jullie uitgestippeld en zo makkelijk begaanbaar getoond wordt. En jullie honen en drijven de spot met Degene die jullie met alle liefde, geduld en barmhartigheid probeert te winnen.
Amen
BD.0811
14 maart 1939
Geloof – Verdedigingswal – Goddelijke preek
Jullie moeten de stem van de Hoogste horen en jullie moeten je ervan bewust zijn, dat er geen andere weg tot de Vader leidt dan dat jullie je aan Zijn geboden houden en de liefde oefenen. En als jullie Hem gehoorzamen, zijn jullie Hem ook in liefde toegedaan. Zijn wil wordt dan door jullie vervuld en jullie staan dan in Zijn genade.
In de tijd van nood, waar de aarde door geteisterd wordt, hebben jullie het goede houvast, want jullie kennen er Eén, die bezorgd om jullie is en jullie tegen alle gevaren beschermt. Want als jullie vast en zonder twijfel geloven, is dit geloof een verdedigingswal tegen alle gevaren voor het lichaam en de ziel. Alleen degene die zo diep in het geloof staat dat niets hem ontstellen kan, zal ook van alle gevaren verschoond blijven, want hij geeft zijn leven vol vertrouwen aan de hemelse Vader en staat dus onder goede bescherming, want de Vader verlaat de zijnen niet.
En zo zal jou vandaag een zichtbaar teken van goddelijke liefde gegeven worden, want jij zult het woord in een goddelijke preek ontvangen:
Jullie moeten een heiligdom voor jullie Heer en Heiland bouwen. Jullie moeten een altaar in jullie harten voor Hem oprichten, een woning klaarmaken om de goddelijke Verlosser daarin op te nemen. Jullie moeten alles doen om jullie harten te zuiveren, opdat alleen Hij daar intrek in kan nemen en Hij bij jullie verblijft tot in alle eeuwigheid.
“Zie dus, jullie, Mijn kinderen op aarde, hoe Ik, jullie Heiland, jullie liefde probeer te winnen. Jullie zijn Mijn schepselen van eeuwigheid af. Jullie zijn geest van Mijn geest, ervoor bestemd om net als Ik te scheppen en tot leven te brengen. Maar jullie zinnen betreft de materie. Jullie verlangen gaat uit naar aardse goederen, eer en roem, en jullie vergeten dat jullie Mijn wezens zijn en jullie wenden je naar de duisternis toe.
Maak jullie los van de wereld, dan zullen jullie herkennen wat begerenswaardig is. Pas wanneer jullie de wereld opgeven, zullen jullie in veel grotere mate ontvangen, want Ik bereid jullie hemelse, onvergankelijke goederen. Ik wil jullie leven in de eeuwigheid vormen tot onbeschrijfelijk geluk. Ik wil jullie alles geven, wanneer jullie de wereld maar gewillig opgeven om Mijnentwil. Verberg jullie niet voor Mij, zoek Mij, opdat Ik Mij kan laten vinden en benut jullie vrije wil om Mij na te volgen, want het eeuwige Vaderland is bij Mij.
En de ware gelukzaligheid, de ware vrede, vinden jullie alleen bij Mij, die bereid is om jullie alles te geven en jullie harten voor eeuwig de vrede kan geven. En als jullie Mij gevonden hebben, wil Ik jullie behoeden voor alle aanvallen en verzoekingen van de vijand. Maar jullie moeten je wil aan Mij geven en Mij laten regeren en heersen in jullie harten, dan zullen jullie onnoemelijk zalig zijn, nu en ook in de eeuwigheid.”
Amen
BD.0812
15 maart 1939
Bescherming door de Heiland – Saamhorigheid – Levende verbondenheid met God
Het is voor alle gelovigen de mooiste troost om zich in tijden van nood beschermd te weten door de Heiland. Zijn liefde omvat de zijnen en de ziel vindt vrede in de geborgenheid van deze liefde. Degene die zich bewust onder Zijn hoede begeeft, beleeft op zich het wonder van de goddelijke saamhorigheid. Hij zal het duidelijkst gewaarworden dat hij zijn levensweg niet meer alleen gaat, maar dat de Heer en Heiland zijn voortdurende begeleider is.
Wel plegen de mensen zo’n wonder ongelovig te ontkennen en af te wijzen, want alleen de eigen wil kan hun het bewijs brengen, maar een kind van God, dat de weg naar de Vader reeds gevonden heeft, zal de waarheid van deze woorden bij zichzelf kunnen bemerken en te midden van het wonder staan. Uitgelachen en bespot door de medemensen, maar onnoemelijk gelukkig, slaat hij geen acht op deze medemensen. En het verbond met de eeuwige liefde zal zich verdiepen en dit verbond zal het mensenkind nooit willen ontvluchten. Het zal de goddelijke liefde, hetgeen de vervulling van zijn diepste verlangen is, voor tijd en eeuwigheid begeren.
Het is voor iedereen mogelijk om op de brug naar het hiernamaals te staan, en de weg wordt hun voortdurend gewezen. Maar hoe zelden wordt deze genade in ontvangst genomen, hoe weinig de mogelijkheid benut en hoe zeer maakt de mens zich de weg naar het eeuwige Vaderland moeilijker? Met het grootste geduld probeert de Heer in de mens het verlangen naar geestelijk voedsel op te wekken. Hij geeft hem op elke manier de gelegenheid om een verbinding met de hemelse Vader tot stand te brengen. Door leed en zorgen, door geestelijke uitwisseling met rijpere aardse mensen, door het geven van geestelijke boodschappen, door scheppingswonderen van allerlei aard.
Steeds weer wordt de mens getroffen door vraagstukken, waarvoor hij voor de oplossing hiervan slechts de hulp van God hoeft af te smeken en juist door dit gebed wordt de verbinding met Hem tot stand gebracht. Maar de mens gelooft zonder goddelijke hulp alle vragen op te kunnen lossen en staat daarom vaak nog heel ver van de juiste weg af en zal deze weg ook nooit alleen vinden. En de tot hulp geven bereidwillige wezens in het hiernamaals horen dus zelden de roep om bijstand, en ze willen het toch zo graag verlenen aan alle dwalende, de juiste weg miskennende mensen. Ze willen geven, maar niemand verlangt ernaar om te ontvangen. Ze willen helpen, maar de mensen verlangen geen hulp. Ze willen graag onderwijzen, maar honger en dorst naar geestelijke lafenis kennen de mensen niet en ze hebben ook geen behoefte om hun geestelijke kennis te vergroten. De levende verbondenheid met hun Schepper zou hen tot aan God gelijke wezens vormen en toch geven ze de voorkeur aan een leven op aarde, vervreemd en gescheiden van deze verbondenheid met de Schepper en ze slaan geen acht op de buitengewone zegen, die voor hen daaruit voortkomt.
Maar de weinige mensenkinderen aan wie de Heer Zijn woord geeft, omdat ze bereidwillig zijn en klaar zijn om te ontvangen uit liefde voor Hem, staan als het ware voortdurend onder Zijn hoede. Ze worden zichtbaar behoed voor onheil en hoeven de gevaren voor het lichaam en de ziel niet te vrezen, zolang ze zich vol vertrouwen aan de goddelijke Heiland overgeven.
Want ze hebben het doel van het leven begrepen en spannen zich in om volledig aan de eisen te voldoen. Ze zetten hun kracht in om de eeuwige Godheid te dienen. Ze willen de medemensen bijstaan en hun gedachten eveneens gunstig beïnvloeden. Ze willen dat doen, wat God van hen verlangt en zich dus ook daadkrachtig voor het woord van God, voor de naam van de Heer, inzetten. Ze willen alle tegenstand overwinnen om de ziel vrij te maken van al het wereldse verlangen en ze willen uiteindelijk niets meer dan liefde geven en liefde ontvangen.
En zo moet de levende verbondenheid met God in de eerste plaats leiden tot een geestelijk rijpen en het vormen van de ziel, zoals het haar bestemming van eeuwigheid af is, tot het evenbeeld van God, en om de scheiding van de Vader te overbruggen om uiteindelijk verenigd te zijn met Hem tot in alle eeuwigheid.
Amen
BD.0813
16 maart 1939
Zelfverlossing van de ziel – Streven naar vereniging
De ziel die verlangen heeft naar geestelijke spijziging, verlost zichzelf. Het bewustzijn van haar uitgaan uit God laat het verlangen naar geestelijke lafenis ontstaan en steeds sterker worden, want ze bemerkt haar verbondenheid met God en een onbedwingbaar verlangen in zich.
Om in een toestand van licht en in de innigste gemeenschap met de goddelijke Heiland verenigd te kunnen zijn, streeft ze met alle kracht naar geestelijke rijpheid. Ze scheidt zich bewust en in korte tijd van alle materie en streeft steeds alleen naar een zuiver geestelijke omgang en gedachtenuitwisseling met de vrienden uit het hiernamaals. En haar moeite zal ook spoedig succes hebben, want er wordt haar nu veel steun geboden. Ze wordt onderwezen en met spijs en drank uit de hemel verzadigd en blijft dus in voortdurende verbinding met geestelijke kracht.
De ziel is er nu op bedacht om al hetgeen opgenomen is te benutten om zo spoedig mogelijk de toestand van rijpheid te verwerven en ze wendt zich daarom ook bewust tot de ware bron van geestelijke kennis, tot de goddelijke Vader zelf. En als de spijziging van Hem zelf uitgaat, zal het mensenkind zich reeds in korte tijd vrij kunnen maken van elke materiële binding. Het zal steeds vaker lafenis halen en geen gelegenheid onbenut laten die hem de aanwezigheid van de Heiland zou kunnen opleveren, en zo is hij steeds en op elk moment bereid om het leven op de aarde in te ruilen voor het leven in het hiernamaals. Steeds in het geloof en de hoop om daardoor de scheiding van de Vader tot een einde te laten komen en voor eeuwig met Hem verenigd te zijn.
Een ziel die zich inspant om zichzelf te verlossen doordat ze graag en gewillig van alle vreugden van de wereld afstand doet en volkomen werkzaam blijft in de liefde, zal binnen afzienbare tijd reeds contact hebben met de goddelijke Schepper zelf. Ze wordt als het ware gegrepen door de geestelijke kracht, die op aarde nog probeert te beïnvloeden wat zich niet direct tegenwerkend toont.
Hoe bereidwilliger de mens de moeite van deze schenker van kracht tegemoet treedt, des te duidelijker is het volledige effect op de menselijke ziel te herkennen. En als de mens om kracht vraagt om de wil werkzaam te laten worden en tegelijkertijd ten dienste van de naastenliefde te staan, dan zal spoedig aan de geestelijk actieve zijde ook een succes te noteren zijn. De ziel zal in geestelijke arbeid haar volkomen bevrediging vinden en zal bereid zijn om het verblijf op aarde op elk moment op te geven om in het hiernamaals geheel in geestelijk streven op te kunnen gaan, bevrijd van de huidige ketenen, en in deemoed en liefde de goddelijke Heer en Meester te dienen. Als dit verlangen in de ziel ontwaakt is, wordt er op de aarde met alle wereldse genietingen geen acht geslagen en haar denken wendt zich enkel naar de goddelijke Schepper en ze streeft onophoudelijk alleen naar de definitieve vereniging met de hemelse Vader.
Amen
BD.0814
17 maart 1939
Het door de gedachten beïnvloeden van het geestelijke in de materie
Let in de schepping op haar vormgeving, zie haar veelzijdigheid, die in haar gevarieerde vorming tot uitdrukking komt. En probeer dan om alle beelden, die zich aan de ogen aanbieden, voor te stellen als geestelijk tot leven gebracht. Beschouw alles wat jullie zien niet als dode materie, maar kijk hier doorheen en zie steeds alleen het geestelijke wezen, dan zullen jullie spoedig innig vergroeid raken met alles wat jullie voor ogen komt. Jullie zullen in alles leven bespeuren en erop bedacht zijn dit leven te verzorgen en er dus aan bijdragen dat het geestelijke in alle materie zich vermeerdert door de doelmatige vereniging van wezenlijk verwante scheppingen.
Dit betekent dat het bij iedereen, die niets als toeval ziet maar de wil en almacht van God in alles herkent, een verandering van de uiterlijke vorm teweeg zal brengen. Maar dit veronderstelt weer een vast geloof in de ontwikkeling van het geestelijke wezen in elke vorm.
Zoals de mens het nu op grond van zijn wil om te vormen zelf in de hand heeft om de ongelooflijkste scheppingen op aarde te laten ontstaan, zo moet het voor hem toch ook mogelijk zijn om elk scheppingswerk met zijn geestelijke opdracht in verbinding te brengen en de daarin verborgen geestelijke wezens eveneens kracht te geven door geestelijke overdracht. En deze kracht moet zich weer zo uiten, dat de hele uiterlijke vorm in voortdurende werkzaamheid blijft en zo in de kortste tijd haar opdracht op aarde vervult en zich dan opnieuw in een nieuwe vorm aan een nieuwe activiteit wijdt.
Amen
BD.0815
18 maart 1939
Verklaring bij boek 17 Nr. 0814 – Effecten van de strijd voor de zielen
De mensen eisen gerechtigheid en hebben zelf niet de juiste maatstaf voor hun eigen doen en handelen. En wanneer ieder mens bereidwillig zou zijn om rekening te houden met het rechtvaardigheidsgevoel, dan zou spoedig alle strijd en twist uit de wereld geholpen zijn. Maar vaak houdt de mens zich eerder gerechtigd om alle respect voor zichzelf op te eisen, maar deze voor de medemensen te betwisten. En dit lokt dan weer het misnoegen van de medemensen uit en de vrede wordt hierdoor aanzienlijk verstoord.
En dat heeft weer tot gevolg, dat de mensen elkaar vijandig gezind worden. Dat ze de liefde in zich verminderen en ze een muur tussen hen in bouwen. En zo’n toestand zal nooit bijdragen aan de vooruitgang van de ziel. Veeleer wordt ze op deze manier tot stilstand gedwongen. Ze verliest zich in gedachten die volledig nutteloos en waardeloos zijn en berooft dus de ziel van kostbare tijd voor arbeid, die voor haar vooruitgang nuttig zou zijn.
Wanneer jullie mensen je dus de uitwerking van een ruzie voor ogen houden, dan zal het jullie ernstige streven moeten zijn om al zulke vijandelijkheden uit de weg te gaan en liever een onrechtvaardigheid te accepteren, dan de ziel veel grotere schade op te laten lopen doordat jullie je inspannen om een ruzie uit te vechten.
Jullie gebruiken je wilskracht voor geheel onbelangrijke kwesties en hun oplossing en denken er niet aan, dat jullie ook door een voor jullie gunstige afloop van een strijd niet het geringste voordeel voor de ziel behalen. En dat moet jullie er steeds van weerhouden om discussies te voeren over nutteloze zaken. Dat levert voor jullie toch alleen maar schadelijke effecten op voor de ziel. Het is veel verstandiger om zulke kwesties door God af te laten handelen en dat leidt tot een veel groter succes.
En luister nu aandachtig naar de stem van het hart en neem een nadere verklaring op over de voor jou onbegrijpelijke mededeling, die over het via de gedachten beïnvloeden van het in de schepping vastgehouden geestelijke gaat. Zoals het voor jou duidelijk en begrijpelijk is, dient de schepping, dat wil zeggen alles wat voor jou zichtbaar is, immers enkel en alleen maar voor het doel om het geestelijke een verblijfplaats te bieden en dus is ieder ding geestelijk levend. Dit geldt voor alles wat voor jou zichtbaar is.
Als nu de drager van geest is blootgesteld aan de menselijke wil om vorm te geven, dus alle materie, bij wijze van spreken, als materiaal de mens weer dient om door zijn hand omgevormd te worden, heeft de mens van zijn kant nu de mogelijkheid om ook op de geestelijke kracht, die in de materie zit, in te werken. En hij kan, bij wijze van spreken, deze geestelijke kracht zo beïnvloeden, dat ze snel haar ontwikkeling kan beëindigen en deze vorm kan verlaten.
Het streven van de mens moet dus zijn om in alle materie het vastgehouden geestelijke te herkennen, dit geestelijke bij te staan en zoveel mogelijk ervoor te zorgen dat een blijvende verandering en gebruik van de materie al het geestelijke in zich vrij laat worden. Dat de mens er als het ware aan bijdraagt om de levensduur van de materie in onveranderde vorm te verkorten. Het moet hem duidelijk worden, dat immers niets in het heelal zijn vorm voor lange tijd behoudt en dat een voortdurende verandering van de uiterlijke vorm het geestelijke wezen helpt om opwaarts te gaan.
De opdracht van degene die alles met dit bewustzijn bekijkt en van zijn kant tot hulp bereid is, doordat hij in alle scheppingswerken omhulsels van geestelijke substantie ziet en hij dus zelf werkzaam is om deze omhulsels voortdurend om te vormen, en dit in het volle bewustzijn de geestelijke wezens bij te staan, wordt daardoor pas op de juiste manier vervuld. Hij is dan toch niet alleen maar voor zichzelf en zijn geestelijk welzijn werkzaam, maar tegelijkertijd voor de hulpeloze wezens, die zichzelf niet bewust kunnen bevrijden. Hun weg wordt dan aanzienlijk verkort.
Want als de mens gelooft, dat de hele schepping drager van geest is en blijft, dan zal het voor hem ook duidelijk zijn dat hij, eveneens als drager van geest, een verbinding moet vinden met de geestelijke wezenlijkheid, doordat hij de uiterlijke vorm aan een herhaaldelijke verandering onderwerpt en alles wat onder de handen van de mens ontstaat, in zekere zin door Gods wil toegelaten is, steeds tot vorming van een nieuwe uiterlijke vorm, die weer gerechtigd is om de geestelijke substantie in zich op te nemen. Slechts de wil van de mens is hiervoor nodig.
En alleen het geloof dat de hele schepping geestelijk leeft, evenals al het streven naar liefde dat het vrij worden van de geestelijke substantie betreft, is voor deze wezens een vorm van hulp die niet hoog genoeg gewaardeerd kan worden. En elk werk dat jullie met dit bewustzijn aanpakken, zal ook de zegen van God in zich dragen. Want degenen die voor de bevrijding van de geestelijke wezens werkzaam zijn, zowel op aarde als ook in het hiernamaals, zijn allemaal Zijn geestelijke medewerkers.
Amen
BD.0816
19 maart 1939
Verandering van de uiterlijke vorm – Verandering van het geestelijke
Zoals op aarde zich een voortdurende verandering van alle vormen voltrekt, zoals niets voortdurend in dezelfde vorm blijft, zo moet ook al het zich in de vorm bergend geestelijke eenzelfde verandering ondergaan, wat weliswaar niet zichtbaar voor het menselijke oog gebeurt, maar in de geestelijke wereld duidelijk herkenbaar is. De geestelijke wezens nemen heel spoedig waar wanneer een dergelijke geestelijke opwaartse verandering optreedt en ze benutten elke mogelijkheid om deze opwaartse ontwikkeling te steunen, doordat ze zich liefdevol ontfermen over de opwaarts strevende wezens.
Het is weer alleen zo te verklaren, dat alle geestdragers op aarde, dat wil zeggen alle materie en alle levende wezens, steeds dan een geestelijke vooruitgang te boeken hebben, wanneer ze zich geestelijk door hogere geestelijke krachten laten beïnvloeden, want er werkt dan een verenigde en dus versterkte geestelijke kracht en heeft als zodanig een daarmee overeenstemmend groter succes te boeken. Waar steeds een geestdrager gunstig beïnvloed wordt, moet hij naar boven streven. En al het opwaarts strevende verenigt zich in zekere zin weer en draagt bij aan de vergroting van de geestelijke kracht.
Een zo gevormde vergrote substantie moet begrijpelijkerwijs ook een qua uiterlijk aan haar aangepaste vorm hebben, om welke reden dus elke verandering van de geest ook de verandering van de uiterlijke vorm vereist. En zo is in zekere zin aan alle scheppingswerken duidelijk herkenbaar in welke mate de geestelijke substantie in de scheppingswerken aanwezig is. Want hoe meer ontwikkeld de ziel, dat wil zeggen al het geestelijke in haar is, des te groter en volmaakter zal ook de uiterlijke vorm zijn.
Het is nu voor de mensen ook begrijpelijk, waarom het lichaam, dat wil zeggen het vleselijke lijf van de mens, vele gelijkenissen vertoont met de al tamelijk ontwikkelde dierenlichamen, want de ziel is bij deze laatsten al zo ver gevormd, dat ze alleen nog maar de vereniging met de haar ontbrekende substanties nodig heeft om volledig te kunnen voldoen aan de eisen die aan haar gesteld worden om aanspraak te kunnen maken op de belichaming als mens, om welke reden ook de uiterlijke vorm van de mens in zekere zin alles verenigt, wat aan elke vorm, welke hij tot nog toe doorlopen heeft, ontnomen is.
Het is de mensen op aarde niet gegeven om dat te begrijpen, want het zijn talloze wezens of zielendeeltjes, die zich gedurende het verblijf op aarde tot één geheel gevormd hebben. Maar de mens bezit niet de bekwaamheid om verstandsmatig alle stadia van zijn wording te kunnen doordenken en ook niet het begripsvermogen voor de veelzijdigheid en vormingsbekwaamheid van een menselijke ziel. Hij zal zich goed van wil wel laten overtuigen, dat de ziel door eindeloze omvorming tot menselijke vorm gekomen is, maar zal dit geestelijke wonder in zijn volledige grootte en verhevenheid nooit kunnen begrijpen, zolang hij op de aarde verblijft.
Amen
BD.0817
19 maart 1939
Werkzame wil – Vrijheid van de wil
Elke op het geestelijke gerichte gedachte vereist de volledige wil van de mens en is dus hiermee de werkzaam geworden wil van de mens. Het is om het even, of de werkzaamheid zich geestelijk uit, of in de uitoefening van werken van liefde, die eveneens eerst het denken van de mens vereist.
Steeds moet de mens zich uit vrije wil naar al het geestelijke toewenden krachtens de hem geboden wilskracht. Deze wilskracht uit zich in elke handeling, die nu uitgevoerd wordt. En als elke handeling door de liefde bepaald wordt, zal de wilskracht steeds sterker worden. Vooral als deze bewust en gelovig gevraagd wordt. Elke tegenstand moet dan ook overwonnen worden. De mens moet ook zichzelf overwinnen, want hoe meer in hem zijn wil werkzaam wordt, des te sterker wordt hij in de geest.
De mens richt zijn blik naar boven. Hij vindt aansluiting bij de geestelijke wereld. Deze geeft hem geestelijke kracht, die weer zijn wil versterkt en hem werkzaam laat worden. En zo draagt de mens er zelf aan bij, zich aan te passen aan de goddelijke ordening, als hij nu helemaal de wil heeft om deze ordening te erkennen. Dat hij zich met geestelijke zaken bezighoudt, is steeds een toegeven van zijn verbondenheid met God. Hij verlangt terug naar dat, wat zijn oorsprong is van eeuwigheid af. Hij wil. En zijn wil is de basisvoorwaarde om zijn doel te bereiken.
Wanneer in de mens de wil zodanig werkzaam geworden is, dan is er geen hindernis meer, want God heeft hem voldoende hulpkrachten ter beschikking gesteld, die een bereidwillig mensenkind nu benutten zal om de strijd op aarde succesvol te doorstaan. Want hij heeft de proef doorstaan, hij heeft de vrijheid van de wil op de juiste wijze benut, doordat hij zich bewust naar de Vader in de hemel toewendde.
Amen
BD.0818
20 maart 1939
Het opvoedingswerk van God – Geestelijke traagheid – Doel van het lijden
U die nog op aarde leeft, gaat een tijd tegemoet die voor u onuitsprekelijk smartelijk zal zijn en u zult u staande moeten houden tegenover al het zware dat u beschoren is. Wat de Schepper van hemel en aarde toelaat, is steeds alleen een middel waardoor Hij eens Zijn schepselen het leed van hun ziel wil besparen, dat een heel wat smartelijkere uitwerking heeft in het hiernamaals en dat de mens kan afwenden, wanneer hij het aardse leed berustend op zich neemt en hieruit gelouterd en gerijpt aan zijn ziel tevoorschijn komt.
De mens in zijn kortzichtigheid, die het gevolg is van zijn niet geloven, kan het opvoedingswerk van de hemelse Vader niet begrijpen. Hij mort en klaagt en is niet zelden geneigd een eeuwige Godheid te loochenen, omdat hem het werkzaam zijn van Deze onbegrijpelijk voorkomt. En hij onderkent de liefde en het geduld van Zijn Schepper niet, die (voor hem) deze weg moest kiezen, omdat er aan Zijn liefdevolle aansporingen en woorden van boven geen gehoor wordt geschonken, en de tijd is steeds ernstiger te nemen, de mens is steeds trager in zijn geestelijke arbeid en steeds slechts daarop bedacht aardse plichten na te komen, het doet er niet toe hoe de uitwerking van deze plichtsvervulling op de ziel is.
Nu moet ook de geestelijke wereld uiterst actief optreden en moet de mensen op aarde van haar kant bewijzen geven van haar werkzaam zijn in en rondom hen. Want de mens maakt geen contact meer met zijn Schepper. Een geweldig aan het wankelen brengen van de grondbeginselen van zijn leven moet eerst de mens weer dwingen na te denken over zijn “ik”, van waar hij kwam en zijn einde.
In een geheel rustige tijd is het gevaar alleen nog maar groter voort te leven in geestelijke traagheid, waarin de mens lasten te dragen worden opgelegd van welke aard ook, daar vraagt hij zich tenslotte toch af welke zin er aan het hele leven ten grondslag ligt en welke weg hij zou kunnen gaan om van de aardse zorgen en het leed verlost te zijn. En dan pakt hij wel schuchter de hem liefdevol geboden Vaderhand, die hem op de eerste plaats aan de geestelijke nood van de ziel zou willen ontrukken. Dit doel is de enige motivering voor al wat komt in de tijd van lijden.
Amen
BD.0819
20 maart 1939
Voltooiing van de geest – Toestand van rijpheid – Bescherming
Al het geestelijke moet zich voltooien. Het moet, om zo te zeggen, tot de hoogste ontplooiing gebracht worden en zich tot een graad van rijpheid ontwikkelen, waarin het waardig is om zich met de eeuwige Godheid te verenigen. Om dat te begrijpen, moet de mens al een bepaalde geestelijke graad bereikt hebben. Hij moet in geestelijke waarheden binnengedrongen zijn en moet de ontwikkeling van de mens, zijn opdracht en zijn doel al zo ver hebben leren begrijpen, dat hij nu begint te vermoeden, waartoe God Zijn schepselen van eeuwigheid af bestemd heeft.
Hij zal nu met volle ijver en uit eigen aandrang het geestelijke in zich de rijpheid willen geven. Hij zal onafgebroken aan zichzelf werken om zijn geest in deze toestand van volmaaktheid te brengen. Maar hij zal nu ook met versterkte tegenstand te strijden hebben, omdat juist het doorstaan van zo’n strijd buitengewoon bevorderlijk is voor de ziel. Het overwinnen van verzoekingen van allerlei aard, het zich staande houden in alle verzoekingen en niet in de laatste plaats het berusten in alle beproevingen, is een klimmen van trede naar trede om tot volmaaktheid te komen.
En de ziel moet deze strijd helemaal alleen uitvechten. Nooit kan een ander geestelijk wezen haar die opdracht uit handen nemen of voor haar vervullen, maar steeds alleen met bijstand behulpzaam zijn als deze hulp bewust gevraagd wordt. Dus geen ziel kan door bescherming een graad van rijpheid bereiken die hem niet toekomt. Ze moet integendeel volop werkzaam zijn en de haar gegeven opdracht volledig vervullen, als haar dan ook het loon, de eeuwige zaligheid en de vereniging met de goddelijke Vader, die voor zo’n streven vastgesteld is, gegeven moet worden.
Dus is het geestelijke wezen in de mens, de ziel, wel met de grootste verantwoordelijkheid belast, maar ze heeft ook het grootste loon te verwachten. Ze moet alle arbeid verrichten om daarvoor iets onuitsprekelijk heerlijks te ontvangen. En zonder twijfel is ze in het leven op aarde aan grote gevaren blootgesteld, maar de genadegaven helpen om deze gevaren te verminderen en te overwinnen, zodat de ziel de haar gestelde opdracht heel goed kan vervullen, als het haar ernstige wil is en ze in staat is zich de onvergelijkbare zaligheid voor te stellen. Haar is immers geen andere mogelijkheid geboden om in het eeuwige rijk van de vrede binnen te gaan. Van eeuwigheid af is het besluit van de Vader, dat Hij Zijn schepselen tot aan God gelijke wezens wil vormen, die met Hem, binnen Zijn wil, eens het heelal zullen besturen en voortdurend de hoogste zaligheid genieten.
Amen
BD.0820
21 maart 1939
Gevaar van lauwheid – Achteruitgang – Uiterste worsteling van de ziel
Het is een lange weg tot aan de voltooiing. Als de ziel zich staande heeft gehouden in het verzet tegen de macht die streeft naar haar ondergang, en ze heeft haar uitgaan uit God beseft, dan blijft ze wel in voortdurende bescherming van haar geestelijke vrienden, die haar tot hulp bereid terzijde staan. Maar voor haar streven naar volmaaktheid moet ze de drijfveer in zichzelf vinden. Haar wil moet als het ware ononderbroken werkzaam blijven om tot volmaaktheid te komen. Elk afwijken van de juiste weg, elke traagheid en nalatigheid moet door verdubbelde overgave en arbeid aan zichzelf gecompenseerd worden en dit kan niet vervangen worden door andermans kracht of hulp.
Met de eigen wil bereikt de ziel alles, zonder haar wil niets. Daarom mag er ook geen stilstand optreden in het verlangen om de hoogte te bereiken. Want een stilstand betekent hetzelfde als een achteruitgang. Een mens, wiens ziel niet meer voor het eeuwige heil werkzaam is, zal zich met zekerheid weer naar de wereld toewenden om juist één of andere bezigheid te hebben en de verbinding met de materie weer tot stand brengen, in plaats van zich van haar te scheiden, wat zijn eigenlijke opdracht is.
En dus is het gevaar van een teruggang steeds veel groter dan de stilstand, want dat laatste duurt slechts een korte tijd en dan wijdt de mens zich opnieuw aan zijn geestelijke arbeid. Of hij verwijdert zich ervan, waar eenieder er angstvallig zijn best voor zou moeten doen om dat de voorkomen. Want van de gelegenheid van een achteruitgang maken de steeds in een hinderlaag liggende slechte krachten onmiddellijk gebruik en ze werken van hun kant met alle hun ter beschikking staande middelen op zo’n ziel in. Dan begint de strijd opnieuw en vereist het volle weerstandsvermogen en de inzetbereidheid.
Elke ziel moet er daarom steeds alleen voor zorgen dat ze niet moe wordt in haar streven naar boven. Ze moet zich door voortdurend gebed dagelijks van de goddelijke genade verzekeren en zich vol vertrouwen in elke nood en in het gevaar van lauwheid tot de Vader in de hemel wenden om hulp. Dit vereist al de wil van het mensenkind. En zodra de wil juist door het gebed werkzaam wordt, blijft de ziel voortdurend aan zichzelf werken en het gevaar van een achteruitgang is geweken.
Ondenkbaar lange tijden heeft haar strijd al geduurd en al worden er ook tijdens het aardse leven grote eisen aan de ziel gesteld, dan moet de ziel juist nu toch onvermoeibaar worstelen om te slagen voor de laatste proef en haar gedwongen toestand te kunnen verlaten en als een vrij, licht wezen alle heerlijkheden van God te aanschouwen en in de vereniging met het hoogste Wezen een eeuwig geluk te vinden. Ze moet daarom bewust breken met dat, wat haar nog met de wereld en de materie verbindt, hoewel haar lichaam nog op aarde verblijft. Maar de ziel kan vooruitsnellen in het gebied van de hoogste zaligheid, wanneer ze voortdurend haar wil werkzaam laat worden en elk verslappen van het geestelijke streven verhindert of daartegen vecht.
Amen
BD.0826
24 maart 1939
Het uur van de dood – Zonder voorbereiding – De kwellingen van het overlijden
Midden in het leven begint de mens na te denken over vragen die betrekking hebben op zijn lichamelijk einde. In deze tijd achtervolgen hem de gedachten aan een plotseling einde. Aanvankelijk tracht hij ze te ontwijken en toch zal hij ze steeds weer gehoor schenken. Het is als een voortdurende aandrang om zich deze vragen voor ogen te houden. Het is als een ononderbroken aanmanen om aan zijn einde te denken en ten aanzien daarvan zijn standpunt te bepalen. De geestelijke kracht benut elk ogenblik om de mens daaraan te herinneren. En het is waarlijk alleen gunstig voor de ziel aan zulke gedachten aandacht te schenken. Een onopvallend ogenblik kan aan het bestaan op aarde al een einde maken, en niemand heeft de macht voor zichzelf het leven op aarde met een uur te verlengen, wanneer de tijd van zijn overlijden is gekomen. En daarom moet eenieder erop voorbereid zijn het aardse leven op ieder moment op te geven om in het eeuwige rijk binnen te gaan. Hij moet zich bewust bezighouden met zijn voortbestaan na de dood. Hij moet zijn aardse leven zo inrichten, dat het geheel overeenstemt met zijn taak op aarde en dus alleen een tijd van voorbereiding is op het eigenlijke leven in het hiernamaals. Wanneer er een voortdurende controle over zichzelf wordt uitgeoefend, of het aardse leven overeenstemt met de goddelijke geboden, wanneer de mens zich eraan gelegen laat liggen de Schepper van hemel en aarde te dienen, wanneer hij steeds de verbinding met Hem zoekt en zich dus bewust voorbereidt en aan zijn ziel werkt, dan zal de gedachte aan de dood hem geen angst aanjagen. Hij zal hem eerder als aangenaam voelen en het uur van de dood leren beschouwen als het uur van de bevrijding uit de boeien van het lichaam. De mensen daarentegen die elke gedachte daaraan angstig afwijzen of die geheel onverschillig de aanmaningen aan zich laten voorbijgaan, zullen zo nu en dan een makkelijker aards bestaan hebben omdat ze zich over niets druk maken wat hen uit hun rust zou kunnen wakker schudden. Ze zullen steeds maar weer van de ene dag in de andere leven zonder enig gevoel voor verantwoordelijkheid.
Ze zullen zich ook nooit enige beperking opleggen ter wille van een eventueel voortleven. Ze zullen alles afwijzen wat hun als levenstaak wordt voorgehouden, doch met het dichterbij komen van de dood aan een ontzettende onrust ten prooi vallen en nu alle verschrikkingen ervan volledig te verduren krijgen, wanneer ze niet tevoren door een lange tijd van lijden voor andere gedachten ontvankelijk zijn gemaakt. Het uur van de dood zal hun niet welkom zijn. Ze hangen nog met alle vezels van hun bestaan aan het aardse leven en wensen het niet in te ruilen tegen een ander, omdat ze hierop niet in het minst zijn voorbereid. Maar het uur van afscheid komt voor iedereen, en vaak onvoorzien. Een onvoorbereid mens ondergaat alle kwellingen van het sterven en zijn eigen einde is waarlijk niet begerenswaardig. En toch heeft ieder mens het in de hand dit uur voor zichzelf tot een uur van verlossing te maken, als hij zijn aardse leven steeds zo leeft, dat hij de verantwoording niet hoeft te vrezen; dat hij op elk moment zijn leven aan de Vader in de hemel kan teruggeven in het kinderlijke vertrouwen, Zijn erbarmen en Zijn liefde te krijgen, omdat dit aardse bestaan in voortdurende verbinding met Hem werd geleefd.
Amen
BD.0832
28 maart 1939
Luchtledige ruimte
Zo is er buiten de aarde een luchtledige ruimte waarvan de bestemming is de “geestelijke partikeltjes” tegen te houden, zodat ze terug verlangen naar de vorm die ze willen ontvluchten en zich dus in de onmiddellijke nabijheid van de aarde moeten ophouden. Deze ruimte is een scheiding tussen alles wat nog in de materie vertoeft plus de materie zelf – en het buiten de materie liggende geestelijke rijk, en zal derhalve reeds zuiver uiterlijk, de aarde volledig isoleren in het wereldruim van de gehele schepping, die weliswaar op dezelfde wijze als de aarde bevolkt is, maar onder totaal andere bindend opgelegde wetten verkeert dan die de bewoners op aarde begrijpelijk zijn. Bijgevolg is het op geen enkele wijze mogelijk deze luchtledige ruimte van menselijke kant te bedwingen en door uitvindingen van welke aard dan ook begaanbaar te maken, daar juist toch de taak ervan, geestelijk opgevat, is: al het van de aarde vluchtende, weer naar de aarde terug te dringen (om een vorm van welke aard dan ook te doen leven) – aards gezien echter deze ruimte niet het voor ’t menselijk leven vereiste fluïdum bevat, dat voor het lichaam van de mens onontbeerlijk is.
Een poging om de door Gods wil getrokken grenzen te bedwingen zal onherroepelijk het aardse einde van hem die dit toch probeert, betekenen, daar nu eenmaal alles, levende wezens en materie, alleen maar zolang levensvatbaar kan blijven als het zich bevindt in het bereik van de aarde die een zodanig leven en materie in zich draagt, daarentegen buiten deze (aarde) de elementen ontbreken die voor dit leven vereist zijn, weer vanuit door de Schepper wijs overwogen zorg voor al het geestelijke dat zijn bestemming probeert te ontvluchten en daardoor zijn louteringsweg maar eindeloos zou verlengen.
De geestelijke wereld die de luchtledige ruimte beheerst is dus in een bepaalde staat van rijpheid, waarin haar de functie is opgedragen al dit aardse af te weren. Hoe verder de wezens zich ontwikkelen, des te verantwoordelijker wordt ook hun taak, waaraan echter steeds weer het welzijn van de hun toevertrouwde wezens ten grondslag ligt en die daarom ook met ijver en liefde wordt uitgevoerd. Nooit echter zal het de mens als zodanig lukken zich een gebied ten nutte te maken dat helemaal in strijd is met de gesteldheid van de aarde en dus ook niet de geringste mogelijkheid biedt om in te leven, en alle onderzoekingen van dit gebied zullen zonder succes blijven ofwel het lichamelijke einde van de onderzoeker tot gevolg hebben.
Amen
BD.0839
31 maart 1939
Misvorming en de zegen ervan
Een onvrijwillige maar uiterst heilzame levensbeproeving heeft de mens te doorstaan, wanneer hij door zijn uiterlijke gestalte niet in staat is aan aards genot te hangen, dat wil zeggen: wanneer hem door een of andere handicap de gelegenheid tot onverdeeld levensgenot onthouden is en hij zo noodgedwongen moet afzien van aardse vreugden. Hij is nu weliswaar in groot gevaar in verbittering aan zijn Schepper te denken of Hem zelfs geheel en al af te wijzen, daar hem de wil van een Godheid die naar zijn mening de stervelingen onrechtvaardig met gaven bedeelt, onbegrijpelijk is. Wanneer hij echter ondanks zijn tegenslag een diep geloof heeft, is hem de geestelijke vooruitgang veel eerder mogelijk, omdat het voor hem gemakkelijk wordt, de wereld met haar verlokkingen te weerstaan en hij door het gebrek aan aardse vreugden zich veel meer met geestelijke vraagstukken bezighoudt – die hem veel eerder de staat van rijpheid bezorgen. Zo komen deze mensen vaak in korte tijd tot de juiste opvatting omtrent hun leven. Zij verlangen van het leven niet meer de volkomen vervulling, maar wachten op de tijd die aan hun aards bestaan een einde maakt, ervan overtuigd dat dan pas het ware leven begint en hun aardse levenswandel overeenkomstige gevolgen heeft in het hiernamaals.
En zo heeft dus de gehandicapte mens op aarde een zeker voordeel, omdat voor hem het zich ontzeggen van aardse vreugden bij wijze van spreken gemakkelijker wordt gemaakt dan voor een welgeschapen mens die voortdurend aan de verzoekingen van de wereld is blootgesteld. Maar alleen dan, wanneer hij in dezen zijn aandeel levert, wanneer hij in overgave aan de wil van God, zijn lot dat hem is opgelegd accepteert en hij zijn Schepper dankbaar is dat Hij hem het leven gaf. Is zulk een mens geestelijk actief, dan zal hij ook spoedig de vorm van zijn lichaam niet meer als tegenspoed zien maar het geestelijk leven als een begerenswaardig doel beschouwen. Hij zal alsmaar trachten zijn geestelijke kennis te verrijken en hij zal ook de medemensen liefde schenken en vanwege zijn lot niet mopperen of zelfs tegen God in opstand komen.
Amen
BD.0857
10 april 1939
Vervulling van de voorspellingen van de schrift – Het ontvangen van het woord
“Onderzoek in de geest”, spreekt de Heer “en u zult in de waarheid staan”. Wie kan u wel beter naar de waarheid leiden dan de Heer en Meester zelf? Het gebeurde door Zijn wil dat de deur naar het geestelijke rijk wijd werd geopend. Hij liet de roep van de aarde weerklinken in het hiernamaals en degenen die toen naar antwoord verlangden, werd het gegeven, want ieders wil die door de geest te kennen wordt gegeven, wordt vervuld.
Zo begon de nieuwe tijd die zal voortgaan. De Heer heeft op deze tijd gewezen. Hij heeft er melding van gemaakt tijdens Zijn verblijf op aarde. Hij gaf ook de tijd aan waarin het geestelijke verval van de mensheid zou beginnen en grote nood over de aarde zou komen. Hij heeft van alle gebeurtenissen die aan de zware tijd voorafgaan melding gemaakt en ook gewezen op de duidelijke versterking die de zijnen door de hemel wordt geboden, opdat ze niet zonder bescherming en troost in de algemene chaos ten onder zouden gaan.
Als u nu aan de verschijnselen van de huidige tijd aandacht schenkt, zult u ook weten dat de tijd nabij is. U zult echter ook moeten begrijpen dat ook die voorspellingen vervuld moeten worden, die wijzen op de verbinding van de aarde met het hiernamaals en dit alles zal u niet meer zo onwaarschijnlijk voorkomen, als u beseft dat slechts de schrift wordt vervuld.
De zichtbare hulp die u wordt geboden moet u alleen het geloof teruggeven dat u al hebt verloren. Het geloof in de eeuwige Godheid die zichtbaar en voelbaar onder u vertoeft, herkend door diegenen die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden. Ze moet in u het geloof doen ontstaan aan Zijn onmetelijk grote liefde, waarmee Hij ieder mensenkind zou willen bedenken als het zich niet tegen deze goddelijke liefde verzet. En daarom wil Hij zich openbaren in een vorm die het menselijk denken moet opwekken en die tegelijk getuigenis aflegt van de voortdurende zorg die Zijn mensenkinderen geldt. Wie aan deze bekendmakingen aandacht schenkt, wie ze ontvangt als het dagelijks brood uit de hemelen, wie deze alleen tot de inhoud van zijn leven laat worden, wie verlangt in de volle waarheid te leven, hem is de Heer te allen tijde nabij. En hij heeft ook nooit te vrezen dat de Heer het schenken van Zijn genaden zou kunnen beperken of ze helemaal opheffen. Het is de Vader in de hemel veel meer welgevallig als het mensenkind naar de wijsheid uit de hemelen verlangt.
Aan elk geestelijk verlangen zal gevolg worden gegeven en de Heer zegent, die Hem en Zijn woord begeren. Wie zich tot de hemel voelt aangetrokken, wordt door de liefde van de Vader vastgepakt deze geeft hem met zorg wat hij nodig heeft voor zijn hoge vlucht: opheldering in alle zaken, raad en hulp, kracht, troost en onophoudelijk genade. En indien de liefde voor de hemelse Vader de drijvende kracht is, wordt het mensenkind spoedig met een weten bedacht, dat hem alle goddelijke scheppingswonderen toereikend verklaart en toch ook buitengewoon gelukkig makend is voor de nog op aarde vertoevende mens die zich de grote genade van de Heer waardig maakt en zijn best doet de dwalende mensheid van het zichtbare werkzaam zijn van God in kennis te stellen. En zo zal voor de naar God verlangende mens ook deze bekendmaking begrijpelijk zijn, terwijl de mens die de goddelijkheid ervan niet erkent, nooit de diepe zin van de woorden van boven zal begrijpen en daarom een dergelijk verlangen naar de waarheid niet in zich voelt. Want dit is alleen het voorrecht van de mens die zich in alle liefde aan de Vader in de hemel overgeeft, dat hij de woorden van liefde van boven ontvangt.
Amen
BD.0873
19 april 1939
Zinnelijke liefde
U ontvangt vandaag ter versterking van de geest nog een openbaring over de liefde, en wel met betrekking tot een bepaalde zienswijze. Er wordt door de mensen zo vaak iets met het woord “liefde” bestempeld wat wel ook op zich liefde is, maar toch heel ver af van dat wat de mensen gepredikt wordt – waarvan het beoefenen de eerste en laatste opgave voor de mens moet zijn.
Het is de zinnelijke liefde welke u zo vaak, als vallend onder het begrip “liefde”, wilt opvatten. Maar houd u dit voor gezegd dat u eerder de ware liefde verwoest, als u de zinnelijke liefde in u niet weert, want ze is een intrige van de boze. Ze is om zo te zeggen diens middel waardoor hij de menselijke ziel maar al te vaak in de val laat lopen. De mens geeft zich geheel over aan de macht van het boze als hij de begeerten van het lichaam niet tegengaat. Het is deze liefde die probeert te bezitten, die echter nooit de mens veredelen kan en die daarom ook niet tot de vereniging met het Hoogste Wezen kan leiden.
Dus moet de mens heel erg op zijn hoede zijn, dat door louter lichamelijke verlangens zijn ziel en haar geestelijke vooruitgang niet in gevaar raakt. Hij moet bedenken dat het veel moeilijker is deze begeerten weer te onderdrukken wanneer hij er eenmaal ten prooi aan is gevallen en ook dat iedere liefde op aarde die alleen louter wereldse interesses betreft, nooit de juiste liefde voor God kan zijn. Want een liefde die niet geeft, maar enkel de vervulling van de eigen wensen zoekt, is evenzo op aards resultaat gericht en om die reden zo niet door God bedoeld. Want God ziet alleen op het gevoel in het diepst van het hart, of dit waarlijk onbaatzuchtig is en alleen maar steeds liefde geven wil. Ondanks dat men niet let op eigen voordeel, zullen zulke daden van liefde ook het loon opleveren dat er in besloten ligt, ze zullen aanleiding zijn tot een innige verbinding met de goddelijke Heiland.
Amen
BD.0895
2 mei 1939
Innerlijke vrede
Verlichting van de geest is innerlijke vrede. Van wie het inzicht ten deel valt, maakt zich een gevoel van geborgen zijn en rust meester. Want hij is het die de materie al voor een deel heeft overwonnen en zich steeds meer op het geestelijke richt. En zo zal deze zich ook nooit door aardse zaken van de wijs laten brengen in die mate dat hij rusteloos en ongeduldig door het leven gaat. Hij zal zich veel meer in de gelukkige toestand bevinden dat niets hem meer buitengewoon raakt. Hij zal alles wel doormaken, echter met geringe deelname van het hart. Hij zal ook niet bijzonder lijden onder gebeurtenissen die anders zijn hele wezen diep zouden hebben aangegrepen, daarentegen alles aanvaarden als een bijverschijnsel van het dagelijks leven, dat hem alleen is toebedacht door de goddelijke Vader ten behoeve van zijn verdere vervolmaking. En niets kan de innerlijke vrede verstoren, die zich alsmaar voelbaarder openbaart, hoe meer het mensenkind zijn best doet de wil van de Vader in de hemel te vervullen. Want voortaan heeft de ziel niet meer zo te lijden onder de druk van de materie. Ze leeft voor haar ware bestemming en de gevechten van de vijandige macht zijn niet meer zo te vrezen. Daarom is de ziel in rust tegenover alle aardse gebeurtenissen, terwijl ze toch geestelijk steeds levendiger werkzaam is.
De aarde en haar verlangen is nu eenmaal in tegenspraak met het geestelijke leven en er kan nooit aan beide tegelijk gevolg worden gegeven. Het leven op aarde met zijn eisen zal ook steeds onrust en onvrede oproepen, terwijl het geestelijke leven en het streven van de ziel de rust biedt, dat wil zeggen alleen tegenover de aardse belevenissen. Dit zal steeds zo’n uitwerking hebben dat de geest van de mens ongevoelig is voor al het moeilijke dat hem aards is beschoren en de mens zonder storingen zijn eigenlijke taak kan vervullen, zolang hij maar begeert in geestelijke regionen te mogen vertoeven. Hij zal ook van een zekere zorg zijn ontheven, want er is hem geestelijke bijstand verzekerd in alle noden en zorgen, zowel van het lichaam als ook van de ziel, en hij zal deze hulp wel waarnemen en zijn innerlijke vrede zal maar zelden worden verstoord door voorvallen die hem anders uit de rust zouden hebben opgeschud.
Het zijn meestal wereldse zorgen die de mens verontrusten en hem het aardse leven onverdraaglijk maken. Wie deze echter heel gelovig aan de Vader in de hemel opoffert, wie Hem vraagt – en dat in het geestelijke inzicht dat Hij de Heer is over al het gebeuren – wie dus deze zorg meeneemt naar het geestelijke rijk, die zal daar duidelijk van worden bevrijd en de vrede van het hart zal weer de overhand nemen. En verbannen zal zijn wat het mensenkind als last voorkomt en zijn geestelijk streven zou kunnen benadelen. En zo moet uw hele streven steeds alleen daarop gericht zijn, bedacht te zijn op uw geest. U moet aan de aardse eisen geen aandacht schenken, maar steeds alleen verlangen naar de helderheid van geest en hierom vragen, en de hemelse Vader zal u zorgzaam door het leven op aarde heen leiden en al het moeilijke ver van u houden opdat u de innerlijke vrede vindt en behoudt, om des te rustiger het geestelijke leven te kunnen bevorderen en zo uw ziel naar het licht te leiden.
Amen
