Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8128
18 maart 1962

Het geloof in Gods tegenwoordigheid

Ik ben bij u aanwezig zodra u zich in geest en in waarheid met Mij verbindt. U, mensen echter zoekt Mij nog steeds in de verte. Er zijn er maar weinige die zich als kind aan Mij overgeven en zo de juiste verhouding met Mij tot stand brengen. Doch de meerderheid der mensen spreekt wel van een God en Schepper, zij geloven ook aan een Wezen met onbeperkte macht, maar ze geloven ook dat dit Wezen eindeloos ver en vreemd voor hen is, zij weten niet dat Ik als hun God en Schepper contact met hen wil hebben, dat zijzelf echter deze verbinding weer tot stand moeten brengen - omdat zij het zelf waren die zich eertijds van Mij verwijderden - en nu het dus ook zelf zijn moeten die weer naar Mij toe moeten komen.

Doch zij zijn ook niet in staat innig te bidden, dat wil zeggen: in geest en in waarheid samen met Mij te praten of ook maar een innige roep die uit hun hart komt naar Mij op te zenden. Zij bedienen zich alleen van aangeleerde gebeden, die voor Mij geen waarde hebben die Ik niet hoor en daarom ook niet verhoren kan, want Ik wil in geest en in waarheid aangeroepen worden. Ik wil dat innige gedachten naar Mij opstijgen, die Mij nu ook aanleiding geven, Mij naar hem die bidt over te buigen, dichter bij hem te komen om bij hem aanwezig te zijn.

Maar gezegend zijn zij die deze innige band met Mij reeds zijn aangegaan, die Mij dus door een gebed in geest en in waarheid aanleiding geven om bij hen te zijn en die Ik ook daarom kan aanspreken door middel van van gedachten of, hoorbaar wanneer de staat van rijpheid dit toelaat. U moet alleen erg naar mijn tegenwoordigheid verlangen en deze toelaten. Doch mijn nabijheid vereist ook een gereinigd hart, dat door de liefde zich heeft klaargemaakt als woon-plaats, die Ikzelf dan betrekken kan.

Gelooft u, mensen echter in een God met wie u uzelf verbinden kunt, dan is ook uw levenswandel een wandel in liefde, anders zou u dit geloof niet bezitten, want het geloof wordt pas levend door de liefde. De mensheid is echter zonder liefde, want de liefde is verkoeld onder de mensen. Daarom is er ook maar zelden een levend geloof te vinden - een geloof dat Mij zoekt en de mens ertoe aanzet met Mij in contact te komen - want de liefde is reeds de band met Mij - door werken van liefde trekt de mens Mij zelf naar zich toe en brengt Mij ertoe bij hem aanwezig te zijn.

En zo is de liefde alleen beslissend in welke verhouding de mens tot Mij staat. Want waar de liefde in het hart ontbrandt, daar kan ook reeds een zachte innerlijke drang bespeurd worden waar Ik het doel van ben. Dus de liefdevolle mens zal ook bidden, en wel in geest en in waarheid, want de liefde in hem brengt de verbinding tot stand met de eeuwige Liefde - met Mij - die nu bij hem aanwezig kan zijn. En ben Ik bij hem, dan kan Ik Mij ook tegenover hem openbaren, Ik kan zijn gedachten leiden, Ik kan hem een gedachten rijkdom doen toekomen die hij alleen van Mij zelf ontvangen kan - Ik kan dan zelf in hem werkzaam zijn zoals Ik het beloofd heb. Maar steeds is mijn tegenwoordigheid noodzakelijk, en altijd zal alleen het werken in liefde Mij zelf aanleiding geven om bij hem aanwezig te zijn.

Hoe ver echter houden de mensen zelf zich van Mij verwijderd door hun liefdeloos leven. Zij kunnen Mij niet herkennen omdat zij nog in geestelijke duisternis verkeren. Daarom maken zij het Mij ook onmogelijk rechtstreeks op hen in te werken door hen in gedachten aan te spreken, want ze vernemen zoiets niet in hun "ver van God verwijderd zijn" en ze begrijpen het ook niet als zij door hun medemensen er van zouden horen. Zij zijn ook moeilijk te bewegen om te geloven in een God, die hun Vader wil zijn, die hen als kinderen gelukkig zou willen maken wanneer zij de verbinding met Hem zoeken.

Zij kunnen niet geloven omdat zij geen liefde in zich hebben die eerst het geloof tot leven zou wekken. Daarom zijn zij ook niet in staat te bidden in geest en in waarheid, tenzij een overgrote nood over hen losbreekt en zij dan tot Mij roepen als de machtige Schepper van hemel en aarde, die ook hen geschapen heeft. En komt dan zo'n roep uit het hart, dan zal Ik hem horen en verhoren. Doch Ik alleen weet hoe de aard van het hart van ieder afzonderlijk mens is, Ik weet of aardse hulpverlening voor hem zegenrijk is of dat het beter is dat Ik hem voortijdig wegroep.

Amen