Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8001
24 september 1961

Het richten van de gedachten op het geestelijke rijk

In de wereld van het geestelijke bevinden jullie je altijd, als Ik tot jullie kan spreken. En daarom vloeien uit deze wereld naar jullie ook altijd slechts geestelijke leringen. Jullie ontvangen een geestelijk weten, dat al het aardse weten overtreft, omdat zoiets niet met het menselijk verstand kan worden verkregen, maar het is een krachtstroom uit Mij, die in jullie binnenstroomt. Maar het wordt ook altijd alleen door die mens aangenomen, die zelf weer het verlangen heeft naar geestelijk weten, omdat alleen geest tot geest kan spreken, terwijl het menselijke verstand helemaal niet onder de indruk kan blijven, als alleen dit een geestelijk weten ontvangt. Eerst moet het verstand worden uitgeschakeld, wat echter niet wil zeggen, dat hij het niet kan beredeneren en dat ook moet doen.

Maar eerst moet worden gelet op het menselijk gevoel in het hart, voordat het verstand werkzaam wordt. Het scherpste verstand zal niet de geestelijke samenhang kunnen doorgronden. Maar het scherpste verstand zal weer de diepe wijsheid daarvan moeten erkennen, als de mens vooraf zijn hart liet spreken, dat wil zeggen aan haar de eerste beoordeling overlaat. De mens moet zich dus op de eerste plaats uit vrije wil in het geestelijke rijk verplaatsen, voordat hem van daaruit geestelijk voedsel kan worden aangereikt en dit geldt niet alleen voor de directe ontvanger van Mijn woord, maar ook voor hen aan wie Mijn boodschappers Mijn woord brengen. En juist deze wil is bij de mensen zelden aanwezig. Het denken met het verstand geeft hen geen volle tevredenheid en de weg naar binnen slaan ze niet in, omdat hun geloof te zwak is en zij met hun gedachten geen verbinding maken met Mij. Ik kan hun echter alleen een antwoord geven, als ze Mij dat vragen, omdat zo'n vraag voor Mij pas een bewijs is, dat er een wens is om geestelijk opheldering te ontvangen.

De mens moet een bewuste scheiding aangaan van de aardse wereld, dat wil zeggen hij moet juist dat rijk binnengaan. Hij moet zijn gedachten bezig houden met die vragen, die uit aards perspectief niet te beantwoorden zijn. En deze korte afkeer van de wereld zal hem werkelijk zegen brengen. Want alle geestelijk gerichte gedachten aanvaard ik en Ik zet Me ervoor in hem tot meer vragen aan te sporen en hem ook in gedachten te antwoorden, zolang hij deze verbinding handhaaft.

Hij hoeft niet bewust zijn God en Schepper aan te roepen, maar hij kan zich afvragen wat het doel en de zin van het aardse leven is. En zulke gedachten reiken tot in het geestelijke rijk en worden ook van daaruit beantwoord. Alleen moet het voor de mens ernst zijn daarover opheldering te krijgen. Anders kunnen zijn vragen geen waardering vinden, want het verlangen naar de waarheid is een eerste vereiste om ze te ontvangen. Over hen verheug Ik me speciaal, die aan de geringste opwelling gevolg geven, die steeds weer contact met Mij verlangen en die steeds weer de weg naar Mij inslaan, de weg in het geestelijke gebied, die niet bij mensen de wetenschap willen halen die hen de juiste verklaring geeft, maar naar de bron der waarheid gaan, zij het ook nog onbewust. Want er kunnen ook mensen, die nog niet geloven, innerlijk vervuld zijn van het verlangen naar waarheid en dezen zullen ook spoedig kunnen geloven en nu bewust de weg nemen naar hun God en Schepper.

Slechts één ding is nodig: de wereld de rug toekeren, dat wil zeggen in de stilte zich aan geestelijke gedachten overgeven, omdat pas dan het geestelijk gebied wordt betreden. Want Mijn rijk is niet van deze wereld. De wereld echter is het rijk van mijn tegenstander, die jullie nooit de waarheid zal schenken, maar alle waarheid tracht te vermengen met dwaling. En deze stilte moeten jullie zoeken, omdat jullie je vrije wil zullen moeten gebruiken, omdat Ik niet tegen jullie wil in, jullie naar het geloof kan leiden, dat door jullie zelf moet worden verkregen, om ook echt door Mij te kunnen worden gewaardeerd. En dit vereist een leven in liefde. De liefde is de verbinding met Mij, want "wie in de liefde blijft, die blijft in Mij en Ik in hem".

En de liefde vindt ook de weg naar Mij. De liefhebbende mens zal zijn gedachten vaak laten zweven in het rijk, dat voor hem nog gesloten is maar waar hij onbewust op aanstuurt, omdat liefde zich met de eeuwige liefde probeert te verbinden. De liefhebbende mens zal ook kunnen geloven als hij dat wil. De wil wordt echter niet gedwongen, hij moet vrijwillig voor mij kiezen. De mens moet de Schepper, de grootste Geest van de oneindigheid, erkennen als de Macht Die ook hem heeft geschapen. Hij moet zich met deze Scheppingsmacht verbonden voelen en proberen tot haar te naderen. En zijn goede wil zal hem een geloof verzekeren, dat hij nooit meer zal willen opgeven. En dan kan Ik zelf bezit van hem nemen. Ik kan door de geest op hem inwerken en zal hem dus ook overeenkomstig zijn innerlijk verlangen kunnen aanspreken. Het geestelijke rijk laat hem nu niet meer los. Alle lichtwezens zetten zich in voor zijn geestelijke vooruitgang, en Ik zelf heb een kind gewonnen dat uit vrije wil zich naar Mij keerde en door Mij nooit meer zal worden losgelaten.

Amen