Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.6730
7 januari 1957

Het bewust werken aan de ziel

Ik wil in u een blijvende woonplaats vinden, om met u als een Vader met Zijn kinderen te kunnen omgaan. Dan pas is de verhouding van het allereerste begin, die u tot Mij had toen Ik u had geschapen, hersteld. Maar Ik kan alleen in uw hart mijn intrek nemen wanneer u het zelf hebt gereinigd en voor Mij mooi gemaakt, want Ik kan alleen daar vertoeven waar de puurste zuiverheid is, waar geen aanklevingen zijn achtergebleven, want deze verhinderen mijn aanwezigheid omdat ze deel uitmaken van mijn tegenstander die totaal uit u moet zijn verdrongen, wil mijn tegenwoordigheid mogelijk zijn.

En zo bestaat uw opgave op aarde alleen daarin, uw hart in orde te brengen zodat het Mij als woning kan dienen. Maar voor het vervullen van deze opgave is uw wil nodig en daarom ook het verlangen naar Mij, dat dus uw ziel aanspoort deze arbeid bewust te verrichten: het hart reinigen van alles wat mijn aanwezigheid zou kunnen verhinderen. Al de wil om met Mij verenigd te zijn, wordt door Mij hogelijk gewaardeerd en levert u ook voldoende kracht op om uw voornemen uit te voeren. U zult beseffen waar u zult moeten ingrijpen, wat u zult moeten doen om u zo te vormen dat Ik in u kan verblijven. U zult weten dat u nog veel fouten en gebreken bezit, u zult ook alle zonden en begeerten inzien als belemmering voor mijn aanwezigheid en u zult nu ook uw best doen af te komen van wat Mij mishaagt en al het onedele te veranderen in deugden. U zult dus een bewuste arbeid aan uw ziel moeten leveren, omdat het doel u aantrekt: voor eeuwig met Mij verbonden te zijn. Er moet dus ook al liefde voor Mij in u ontstoken zijn. En deze liefde drijft u naar Mij toe en geeft u ook kracht voor de omvorming van uw wezen - dat u wel inziet als ongoddelijk, als niet in overeenstemming met mijn wil. En zo kan ieder die beseft dat hij zelf onvolmaakt is er ook zeker van zijn dat Ik hem help om te veranderen. Maar bedenkelijk is het voor diegenen die bij zichzelf geen onvolkomenheid ontdekken, die van hun waarde overtuigd zijn, die het niet nodig achten aan zichzelf te werken en die Mij daarom nooit kunnen opnemen in hun hart, omdat ze zelf een heel groot euvel hebben: de hoogmoed waardoor mijn tegenstander zich vast in hun hart heeft verankerd.

Wie in diepste deemoed zichzelf en zijn onwaardigheid inziet, vraagt Mij om kracht en hulp en om erbarmen. En Ik zal hem helpen en hem ook tot Mij trekken in vurige liefde en innige ontferming. Wie echter zijn minderwaardigheid, zijn gebrekkige toestand niet inziet, zal ook nooit naar Mij roepen. Hij vervolgt zijn levensweg en hij is en blijft zich van zijn waarde bewust. Maar hij gaat zonder Mij, want zodra hij mijn nabijheid zou voelen, zou ook zijn arrogantie verdwenen zijn. Maar hij kan Mij niet voelen, omdat Ik hem niet kan benaderen, want hij schept immers openlijk op met het kenmerk van mijn tegenstander. En daardoor duwt hij Mij van zich af. Hem ontbreekt de deemoed die alleen Ik beoordeel en met een rijkdom aan genaden overlaad. En zolang u op aarde wandelt, bent u allen ook nog met gebreken en fouten behept. En daarom is de bewuste arbeid aan uw ziel nodig als u Mij zelf wilt opnemen in uw hart, als u zich met Mij wilt verenigen en de innige vaderliefde bij uzelf wil ervaren. Maar de wil Mij te bereiken en zich voor Mij te vormen, is voor Mij al voldoende om u zo rijkelijk van kracht en genade te voorzien dat u dit omvormingswerk aan uzelf ook zult kunnen volbrengen, omdat Ik zelf vurig verlang naar uw terugkeer naar Mij en daarom ieder mens zal helpen die ook uit eigen beweging er naar streeft naar Mij terug te keren.

Amen