Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.6728
4 januari 1957

Plicht van een leraar: de leerstof te onderzoeken

Het is een grote verantwoording de mensen geestelijke leringen aan te bieden zolang het twijfelachtig is of deze overeenstemmen met de waarheid. En daarom moet ieder die, meent ertoe geroepen te zijn medemensen te onderrichten zich eerst zelf de innerlijke overtuiging hebben verschaft dat zijn leringen de zuivere waarheid zijn. Deze innerlijke overtuiging kan hij echter alleen maar verkrijgen, wanneer hij zelf tevoren zijn standpunt heeft bepaald, wanneer hij datgene wat hij voor zichzelf aan weten heeft verworven, aan een ernstig onderzoek onderwerpt. En deze onderzoekingen moeten weer met mijn ondersteuning worden uitgevoerd. Hij moet Mij zelf daar innig om vragen dat Ik zijn geest verlicht, dat Ik zijn denken juist stuur, dat Ik hem zal mogen beschermen voor verkeerd denken. Dan pas zal hij in staat zijn de waarheid van de dwaling te onderscheiden en dan pas is hij een ware dienaar van Mij, een waar verkondiger van mijn woord, die nu tot zegen van de mensen op aarde werkzaam kan zijn. Maar wie zonder bezwaar geestelijke leer verder geeft, die hij evenzo zonder nadenken heeft aangenomen, bevindt zich niet op de juiste plaats, hij is geen verkondiger van mijn woord, want hij staat niet in mijn dienst, veeleer dient hij een ander en zijn werkzaam zijn op aarde kan niet gezegend zijn, want zelf handelt hij zonder verantwoordelijkheid tegenover zijn medemensen, omdat hij ze op een dwaalspoor leidt, maar van hen geloof verlangt.

Nu zal eenieder tegenwerpen dat hij datgene wat hij aanleert of verbreidt voor de waarheid houdt. Maar hij heeft niet één keer de gedachte in zich op laten komen dat ook aan hem dwaling zou kunnen zijn meegedeeld. En dat is al een grove slordigheid, het is een zonde van nalatigheid, want hij heeft zijn geestelijke leringen niet ernstig doordacht. Want wanneer iemand voor Mij wil werken, dan is het hem ook niet onbekend dat Ik een tegenstander heb. Het is hem niet onbekend dat licht en duisternis tegenover elkaar staan. Hij weet dus dat het werkzaam zijn van de tegenstander is gericht op het verduisteren van het licht, hij weet dat hij dwaling rondstrooit om de waarheid krachteloos te maken. Dus moet hij zelf ook op z'n hoede zijn om geen prooi te worden van de dwaling en voor zich zelf mijn bescherming tegen hem, tegen zijn werkzaam zijn, tegen het aannemen van dwaling afbidden. En doet hij dit ernstig dan richt Ik zijn gedachten ook op verkeerde geestelijke leringen en hij kan er zeker van zijn dat zijn denken helder wordt. Want Ik laat geen mens verkeerd blijven denken die Mij om de waarheid vraagt. Maar wie dit laatste achterwege laat en toch nog gelooft in de waarheid vast te staan, dwaalt.

Hijzelf moet het nu met zijn verkeerde kennis klaarspelen, maar het is onverantwoord deze kennis nu door te geven en daarom laadt zo'n mens veel schuld op zich, ofschoon zijn toehoorders ook weer hetzelfde zullen moeten doen, wanneer ze onderricht worden: eerst Mij zelf om de waarheid vragen en om verlicht denken, om de waarheid nu ook als zodanig in te zien. U, mensen onderzoekt alle waar op zijn waarde en zo ook zou u geestelijk goed moeten onderzoeken, maar niet gedachteloos en zonder bezwaar aannemen, want wat niet met de waarheid overeenstemt, zal voor u, mensen alleen maar schadelijk zijn, het zal uw ziel nooit tot zegen strekken, omdat ze alleen maar door de waarheid het doel kan bereiken.

Wie voor zijn medemensen een leraar wil zijn, moet zich tevoren oriënteren wat hij hun wil aanbieden en pas wanneer hij zeker is van zijn leerstof, wanneer hij zelf overtuigd is van de waarheid ervan, kan en moet hij deze doorgeven. En die overtuiging kan hem niet door scholing worden gegeven, maar hij moet ze zelf verwerven. Hij moet de zuivere waarheid begeren en zich tot de eeuwige Waarheid zelf wenden, dat ze hem ten deel valt. Tevoren moet de innige verbinding met Mij tot stand zijn gebracht, maar dan kan hij zonder schroom zich als mijn vertegenwoordiger uitgeven, want dan zal hij steeds alleen waarheid aanleren, wanneer hij ook de medemensen dichter bij Mij wil brengen, en zijn werkzaamheid zal gezegend zijn.

Amen