Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.6481
20 februari 1956

Gericht aan godloochenaars

U beschouwt u als onafhankelijke wezens, zolang u niet aan een God gelooft, aan wie u uw bestaan hebt te danken. Want dat u geleid wordt door Zijn wil, waarvan uw bestaan afhankelijk is, daar wilt u niets van weten.

En toch weet u dat u niet in staat bent zelf het leven naar wens vorm te geven en dat u ook niet in staat bent zelf het leven met een dag te verlengen. U weet dus dat u afhankelijk bent van een Macht, of als u deze loochent, van een wet, waaraan u natuurlijkerwijze onderworpen bent.

Deze natuurwet moet u accepteren. Het staat u echter tegen een Wezen als Wetgever te erkennen, het staat u tegen te erkennen dat uw bestaan een doel of een bestemming heeft, omdat in u nog te veel van de gezindheid is van hem die eertijds met zijn Schepper brak en zichzelf neerzette als alleen beslissend en alleen werkend tegenover alle wezens die hij in deze verkeerde gezindheid door middel van Gods kracht voortbracht.

U mensen bent dit door hem voortgebrachte wezenlijke en u hebt dezelfde mentaliteit als hij. Ook u erkent Gods bestaan niet. U hebt dezelfde innerlijke gevoelens die hem vervulden en hem tot zijn afval van God dreven. Zolang u God niet onderkent en erkent, bent u nog vol van duivelse geest, arrogant, vertrouwend op uw eigen kracht en bovendien vol eigenliefde, om welke reden ook uw denken verkeerd gericht is en u in een verduisterde geestestoestand op aarde vertoeft. Wat u denkt aan wijsheid te bezitten, maakt u steeds aanmatigender en zelfbewuster. En toch is het volledig waardeloze kennis, omdat het alleen dingen betreft die op het moment van de dood voor u zijn uitgedoofd. Ieder die God loochent - die meent dat er geen verband is tussen Zijn macht en hemzelf - is van God geïsoleerd. En hij blijft ook geïsoleerd na zijn dood, doch hij blijft bestaan.

De dood wist hem niet uit, zoals hij abusievelijk aanneemt in het aardse leven. Hij blijft verder zichzelf bewust als wezen, alleen ziet hij in dat hij krachteloos is, wanneer hij hetzelfde zou willen doen wat hij in het aardse leven gedaan heeft.

En dan neemt hij vaak bezit van de kracht van mensen die van gelijke gezindheid zijn en sterkt dezen enkel nog in hun verkeerde denken. Want al het aan God weerspannige staat nog in verbinding, zowel met elkaar als ook met het wezen dat als eerste de scheiding van God voltrok. God plaatste wel al het geestelijke als zelfstandig buiten zich, opdat het zich zou zien als zelfstandig wezen. Hijzelf verbrak echter niet de band met deze afzonderlijke wezens, maar doorstraalde hen voortdurend met de kracht van Zijn liefde.

En zolang zij de kracht van Zijn liefde in ontvangst namen, waren zij zalig. Toen echter het eerst geschapen wezen die straling van Gods liefde afwees, toen het deze vanuit een arrogant denken niet meer nodig meende te hebben, wees het tegelijkertijd God zelf af en isoleerde zich geheel van Hem. En het werd daardoor onzalig en verduisterd van geest. En zodoende is het "loochenen van een Godheid" altijd een onfeilbaar bewijs aanhanger te zijn van hem die eens in opstand kwam tegen God.

In het aardse leven kan de mens gemakkelijk tot het inzicht komen, afhankelijk te zijn van de wil van een Macht die over hem te zeggen heeft. Want daarvoor worden teveel bewijzen gegeven, aan hem zelf en zijn omgeving.

Doch God bepaalt nooit de wil van de mensen zo te denken als juist is volgens de goddelijke ordening, maar Hij geeft iedere mens opheldering die naar licht verlangt.

Er is geen verontschuldiging voor een mens die God loochent. Want iedere mens kan Hem onderkennen als hij zijn geestelijke hoogmoed - het reeds sinds vele generaties bestaande probleem - opgeeft. Als hij klein en deemoedig in gedachten vragen stelt, die hem zeker beantwoord zullen worden en hem het geloof aan een God kunnen schenken. Iedere godloochenaar is geestelijk arrogant. En deze arrogantie verhindert hem ook vragen te stellen, omdat hij zich een weten aanmatigt terwijl hij absoluut onwetend is. En iedere godloochenaar heeft omgang met mensen die geloven aan een God en Schepper van eeuwigheid die hun bestaan bepaalt.

En door dezen wordt hij er steeds weer toe gebracht na te denken. Weigert hij echter innerlijk, dan heeft hij nog niets van zijn vroegere weerstand opgegeven. En hij zal ook moeilijk in het rijk hierna opheldering aannemen, als er geen voorbede voor hem wordt gedaan.

Voor wie dus God loochent, is weg naar het eeuwige vaderland nog eindeloos ver.

Amen