BD.5983
23 juni 1954
Het laatste gericht is ook een liefdedaad van God
Het laatste gericht moet eveneens als een liefdedaad van God beschouwd worden, want ook daaraan ligt de verdere ontwikkeling van het geestelijke ten grondslag, dat gefaald heeft in zijn laatste levensproef op aarde, en dat in een nieuw voltooiingsproces ingepast moet worden om eenmaal het laatste doel te bereiken. Het laatste gericht is zodoende een definitief ordenen van wat in wanorde is geraakt, het is een recht zetten en invoegen in uiteenlopende vormen die samenhangen met de graad van rijpheid van het geestelijke. Het is de beëindiging van een ontwikkelingsperiode en het begin van een nieuwe naar mijn plan van eeuwigheid, waaraan de diepste wijsheid en liefde ten grondslag ligt. Want ook een "oordelende" God blijft een God van liefde, omdat mijn rechtvaardigheid alleen kan werken zoals mijn liefde vaststelt dat het voor het geestelijke nuttig is en toch vereffenend voor het verkeerde denken en handelen van de mensen die aan dit gericht ten prooi vallen. Ook de grootste schuld moet op de een of andere manier verzoend worden, als ze niet in de handen van Hem gegeven zou worden die zich zelf als zoenoffer opgeofferd heeft. Er moet een vereffening tot stand komen om deze grote schuld te verminderen. En dit gericht zorgt nu juist voor deze vereffening, voor het plaatsen van de schuldige in de toestand waarin hij weer de schuld moet aflossen omdat hij vrijwillig het geschenk van een verzoening niet aannam.
Het laatste gericht is dus geenszins een act van goddelijke toorn. Het is alleen een daad van liefde waarin ook mijn rechtvaardigheid tot uitdrukking komt, daar deze niet uitgeschakeld kan worden bij een Wezen dat geheel volmaakt is. Ik zou weliswaar ieder afzonderlijk mijn rechtvaardigheid kunnen laten voelen en als het ware iedere zondaar onmiddellijk kunnen straffen, maar dat komt niet overeen met mijn wijsheid - en ook mijn liefde zou waarschijnlijk niet kunnen worden beseft - want Ik ben uitermate lankmoedig en geduldig. Ik stel een gericht zoals dit aan het eind van een ontwikkelingsperiode zo lang als mogelijk is uit, om eerst nog mensen voor Mij te winnen. Ik houd mijn beschermende hand ook boven de onrechtvaardigen en bozen, omdat Ik ze met mijn liefde wil overwinnen en niet als straffende God door hen gevreesd wil worden. Is echter het tijdstip gekomen waarop Ik de ordening herstel omdat een vrijwillige terugkeer tot Mij geheel zonder uitzicht is, dan moet ook mijn liefde schijnbaar terugtreden. En nochtans is die alleen de drijvende kracht.
Mijn liefde maakt een einde aan een satanische toestand en verhindert mijn tegenstander de verdere verwoestende activiteiten. Ik red de zielen van de val in de diepste diepten. Ik kluister ze opnieuw in de harde materie en voeg ze op die manier weer in in het ontwikkelingsproces, een vonnis dat weer alleen de verlossing tot doel heeft en niet de eeuwige dood. En dat bewijst temeer mijn liefde voor alles wat Ik geschapen heb, voor alles wat "dood" is en tot het eeuwige leven moet komen.
Amen |