BD.5887
25 februari 1954
Geestelijk blinden - lichtstralen
De geestelijk blinde blijft alles verborgen, elk inzicht ontbreekt
hem, hij is niet in staat een blik te werpen in het rijk van de geest,
want hij heeft zijn ogen dicht en geen lichtstraal vermag bij hem binnen
te dringen; hij bevindt zich in voortdurende duisternis en al mag hij
zich nog zo opgewekt in de aardse wereld gedragen, al mag hij ook op aardse
successen kunnen bogen, het verandert niets aan de blinde toestand waarin
zijn ziel zich bevindt, in de toestand zonder enig licht en daarom ook
zonder enige kracht om de duisternis te verlaten.
Maar de geestelijk blinde houdt zelf zijn ogen gesloten voor het licht.
Hij kan daarom niet beklaagd worden als slachtoffer van zijn lot, als
een door God gebrekkig bedacht wezen aan wie elk inzicht, elke lichtstraal
wordt onthouden. Ook hij wordt door het goddelijke liefdelicht aangestraald
en zou zich maar open hoeven te stellen, hij zou zich alleen maar zonder
weerstand aan deze straling van licht hoeven bloot te stellen, dan zou
hij ook zijn ogen openen om te zien vanwaar hij die weldaad van de stralen
licht ontvangt. Dat wil zeggen: ook hem wordt de goddelijke uitstraling
- het woord Gods - gezonden, en als hij er maar naar zou luisteren, zou
het ook een weldadige uitwerking op hem hebben, en het verlangen zou in
hem ontwaken, steeds meer te horen; zijn geestelijk oog zou worden geopend
en het licht nu naar binnen schijnen en alles verlichten wat tot nu toe
duister in hem was.
Maar de geestelijk blinde heeft nog weerstand tegen God. En daarom is
het zijn eigen schuld dat hij niet bij machte is te zien, dat hij steeds
in de nacht leeft, dat het licht van de ochtend hem niet gelukkig kan
maken. De geestelijk blinde heeft een sterke wil, die tegen alles gericht
is wat licht betekent. En hij geeft deze wil maar zelden op. Want meestal
voelen deze blinden van geest zich buitengewoon goed op de aardse wereld
en zijn haar met al hun zinnen toegedaan, dus is hun wil volledig en helemaal
naar de tegenstander van God gewend en deze houdt hen gevangen, hij spiegelt
hun zoveel licht voor dat ze hun geestelijke blindheid niet voelen, dat
ze alleen steeds meer deze verblindende lichten najagen en niet inzien
aan welke schijn en welk zinsbedrog ze ten prooi gevallen zijn.
Maar hun geestelijke duisternis hindert hen ook zich bewust te worden
van datgene wat hun als schijnlicht door de tegenstander van God wordt
aangeboden. En deze versterkt ook hun weerstand tegen elke straling van
licht die hen van boven aanraakt. Ze kunnen ziende worden, ze kunnen
veel goddelijk licht ontvangen, zodra ze zich maar openstellen, zodra
ze bereid zijn hun weerstand op te geven, zodra ze wensen ziende te worden,
wat ook altijd mogelijk is, zolang ze op aarde leven; want ook de geestelijk
blinde kan van de wereld met haar vreugden genoeg krijgen als hij daar
rijkelijk van genoten heeft. Ook hij kan de waardeloosheid en onbestendigheid
van aardse goederen inzien en zich er niet meer mee tevreden stellen.
Ook in hem kan het verlangen ontwaken naar het weten van wat verborgen
is en dan is het altijd nog mogelijk dat hem de ogen worden geopend, dat
hij zich daarheen wendt waar hij gelooft dat er lichtstralen zijn te ontdekken,
en dan kan hij ook tot het inzicht komen welke dwaallichten hij tot nu
toe heeft nagejaagd en dan is het nog steeds niet te laat zich tot die
Ene te wenden die hij heeft herkend als het eeuwige Licht en Hem om Zijn
genade te vragen, dat Hij ook hem de ogen mag openen en hem het licht
mag schenken dat hem voortaan de weg zal verlichten. En zijn verzoek zal
verhoring vinden.
Amen |