Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.5845
5 januari 1954

Gods liefde gaat uit naar allen

De zieken en zwakken kom Ik naderbij om ze te genezen en te sterken - tot de bedroefden en verdrukten kom Ik, om ze te troosten en hun mijn bijstand te verzekeren - de vervolgden neem Ik in mijn armen opdat zij bij Mij weer een thuis vinden - en de gevallenen til Ik op, Ik help hen dat zij weer vaste voet krijgen en vrolijk zijn. Ik kom tot allen die enkel met een gedachte Mij roepen, die in een God en Vader geloven, die Mij niet afwijzen als Ik hen wil helpen En zij allen kunnen zich gelukkig prijzen dat mijn oor hun roep hoort, dat mijn oog hun nood ziet en dat mijn liefde hun toebehoort, omdat zij mijn kinderen zijn - omdat zij geloven.

Maar Ik benader ook alle ongelovigen. Ik probeer Mij aan hen bekend te maken als helper - om hen aan te sporen mijn hulp te vragen en dankbaar aan te nemen. Ja, Ik benader de ongelovigen vaak in de vorm van nood en kommer, opdat zij aan Mij denken, van wie zij wel op de hoogte zijn maar niets willen weten. Want er bestaat geen mens die totaal geen kennis zou hebben van een Schepper en Behoeder van alle dingen. Wat echter velen ontbreekt is het geloof, dat er een verbinding is tussen Schepper en schepsel. En dit ongeloof laat ze niet de verbinding zoeken die hen zou overtuigen van Mij en mijn werken en van de grote liefde, die Mij met alle schepselen verbindt. Het geloof daarin maakt de mens gelukkig en laat hem ook de weg naar Mij vinden, maar meestal alleen als hij in nood is. De nood zou echter voor allen ondraaglijk zijn als Ik daarvan niet op de hoogte zou zijn en met mijn hulp overal daar zou kunnen zijn, waar geloof is.

Dat er altijd weer uitkomst is, dat altijd weer een tijd van nood en lijden gevolgd wordt door draaglijke omstandigheden is geen toeval - en is geen vanzelfsprekendheid, het is mijn ingrijpen, mijn leiding - het is mijn besturen en werkzaam zijn, dat in het lot van ieder mens duidelijk te herkennen is. En iedere weg door het lot genomen, zou de mens tot geloof in Mij kunnen en moeten voeren, maar wie Mij niet erkent - die wijst ook een voorbestemd lot af. Hij tracht alles vanuit eigen kracht of krachteloosheid te verklaren, zonder daaruit duidelijkheid te hebben vanwaar hij die kracht betrekt en waarom hij ook krachteloos kan zijn. Maar de erkenning van mijzelf en een roep tot Mij zou waarlijk een grote verandering in zijn denken en ook in zijn aardse en geestelijke toestand ten gevolge hebben.

Ik weiger niemand die tot Mij roept. Maar Ik blijf op de achtergrond waar openlijk tegenstand tegen Mij geboden wordt, waar de afwijzing van mijzelf zo groot is dat ook de noden van het lichaam geen verandering in het denken teweeg brengen. Maar dan is het gevaar groot dat diegene tussenbeide komt die zijn doel bereikt heeft, namelijk Mij te verdringen. En deze geeft rijkelijk in het aardse leven - ontneemt echter alles wat tot het leven in de eeuwigheid zou kunnen leiden. Hij vergiftigt de ziel en levert haar uit aan de dood, die veel pijnlijker is dan het zwaarste leven op aarde - en dit vergaat, de ziel echter moet lijden voor eeuwige tijden - totdat zij Mij toch eenmaal erkent en dan tot Mij om hulp roept, die haar dan ook verleend wordt.

Amen