BD.5817
2 december 1953
De grote geestelijke nood vereist vlijtige arbeid in de wijngaard
De nood van de tijd vereist dat buitengewoon ijverige arbeid
wordt verricht in mijn wijngaard, omdat alleen hierdoor deze nood kan
worden tegengegaan, wanneer het lukt de mensen voor mijn rijk te winnen,
wanneer ze aan dat van het aardse rijk weinig belang hechten en steeds
meer trachten alleen Mij te bereiken. De mensen weten niet veel meer van
Mij en mijn rijk, hun oren horen er wel over, maar hun harten weten niets
en zo gaan ze er vaak aan voorbij terwijl hun kennis gegeven zou kunnen
worden, terwijl hun mijn rijk zo aanschouwelijk gemaakt zou kunnen worden,
dat ze werden aangespoord het te zoeken. En daarom is slechts een ding
nodig: de mensen daarover het weten uiteen te zetten dat een onvergankelijk
rijk hen wacht na de dood van hun lichaam en dat dit rijk in overeenstemming
is met hun aardse levenswandel.
De mensen moeten worden gewezen op hun einde, op de dood, die ze niet
kunnen ontgaan en die buitengewoon snel bij allen zal naderbij komen,
er moet hun duidelijk worden gemaakt dat met de dood van het lichaam hun
bestaan niet is beëindigd, dat ze niet kunnen vergaan, ook niet wanneer
ze het aardse omhulsel hebben afgelegd, het moet hun geloofwaardig worden
gemaakt dat er een dood is, maar geen volkomen vergaan en dat die dood
een toestand is van kwelling in krachteloosheid zonder licht, maar die
de ziel, omdat ze onvergankelijk is, moet verdragen, terwijl anderzijds
een bovenmate zalige staat, een eeuwig leven in gelukzaligheid de ziel
ook beschoren kan zijn, wanneer de mens op de aarde voor het leven in
de eeuwigheid bezig is en werkt, wanneer hij al op aarde op Mij en mijn
rijk aanstuurt en dus na zijn dood door Mij zelf in dat rijk wordt binnengeleid
waar alleen licht en kracht en gelukzaligheid bestaat. Er moet nog ijverige
arbeid worden verricht door mijn knechten, die alleen in opdracht van
Mij en voor Mij spreken, die de onwetende mensen moeten zeggen wat zij
weten, wat Ik zelf hun aan weten heb doen toekomen, juist ten behoeve van van deze
arbeid in mijn wijngaard.
De nood is onuitsprekelijk groot, omdat de mensen niet aan het eigenlijke
doel van hun aardse leven denken, omdat ze alleen maar leven voor deze
aardse wereld en omdat alles wat na hun lichamelijke dood komt, hen onverschillig
laat. Onmetelijk groot is hun berouw als ze in het rijk hierna inzien
wat ze konden bereiken en uit eigen schuld niet hebben bereikt.
En daarom moeten ze worden aangesproken en gewezen op de grote verantwoordelijkheid
tegenover hun ziel, daarom moet hun mijn rijk bekend worden gemaakt, ze
moeten weten wat hun te wachten staat wanneer ze niet veranderen, wanneer
ze hun zinnen geen geestelijke richting geven maar alleen voor de wereld
leven. Ze moeten te weten komen dat deze wereld met al haar schatten vergaat
en dat alles waaraan hun hart hangt hen wordt afgenomen, maar dat voor
hen datgene blijft behouden wat ze aan geestelijke schatten hebben verworven.
Want niemand moet kunnen zeggen, niet gewaarschuwd en niet vermaand te
zijn gebleven. En ieder moet door mijn knechten opmerkzaam worden gemaakt
op Mij en mijn rijk, en zalig zij die luisteren en proberen mijn rijk
te verwerven, zalig zij die geloven wat hun wordt verkondigd. Want ofschoon
ze de aardse dood ondergaan, zullen ze leven.
Amen |