Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.5750
18 en19 augustus 1953

Aarde school van het geestelijke - Middel tot het doel - Doel op zichzelf

Beschouw de aarde slechts als school van de geest, als verblijf voor jullie ziel om rijp te worden, die nog door één school gaan moet, voordat ze het geestelijke rijk binnentreedt. Jullie kunnen niet dwangmatig zo gevormd worden, dat jullie geschikt zijn voor het geestelijke rijk; jullie moeten deze omvorming zelf volbrengen. En daarvoor is jullie het aardse leven geschonken.

Doch jullie mensen zien niet de zin en het doel van het aardse leven in, jullie benutten het in een ander opzicht, jullie proberen er alleen maar voordelen voor het lichaam uit te halen en denken niet aan jullie ziel - jullie beschouwen de aarde als een doel op zich, terwijl ze toch het middel is tot het doel, het middel om voor het geestelijke de laatste rijpheid op te leveren. De wilsproef af te leggen is de eigenlijke opgave, die jullie tijdens het aardse leven moeten vervullen, die echter in alle vrijheid afgelegd moet worden, om welke reden jullie dan pas opheldering zullen krijgen over de zin en het doel van het aardse leven, wanneer jullie je zelf serieus met deze vraag bezig houden.

God gaf jullie echter het verstand, dat jullie te allen tijde deze vraag kan laten stellen; waarom en tot welk doel jullie je op aarde bevinden. Stimulering tot deze vraag is er genoeg om jullie heen, maar deze vraag moet in volledige vrijheid uit jullie naar voren komen, om nu ook juist beantwoord te kunnen worden. Zelfs de wereldse mens zou deze (19 augustus) vraag moeten bezighouden, zelfs hij zou van tijd tot tijd moeten nadenken over de reden en het doel van het aardse bestaan, in zoverre hij zich voor zulke gedachten de tijd gunt. In de bevrediging van zijn lichamelijke wensen en begeerten zou hij waarlijk niet het doel van zijn leven moeten zien, en doet hij dat desondanks toch, dan zal hem ook altijd de gedachte aan de dood schrik aanjagen of verontrusten - of hij wijst elke gedachte daaraan af met zijn mening, na de dood niet meer te bestaan. Alleen een mens die weinig nadenkt, kan deze mening hebben, want als hij zich maar serieus met het probleem van het voortbestaan na de dood bezig wilde houden, dan zou hij gedurende zijn leven op aarde genoeg bewijzen vinden, die hem anders moesten leren denken.

Aan de mens is het verstand gegeven, als hij dit echter niet gebruikt, leeft hij verder als een dier, want een juist gebruik van het verstand laat hem anders denken en handelen, het laat hem bewust leven - de wereldse mens echter, die het leven op aarde als een doel op zichzelf beschouwt, heeft zijn verstand nog niet op de juiste wijze gebruikt, hij heeft het slechts in een bepaalde richting laten werken, hij heeft nog niet nagedacht over een geestelijke wereld, die ook wel aannemelijk is buiten de materiële wereld, omdat de mens anders onbeperkte zeggenschap moest hebben over de totale schepping, dus ook over de processen in de natuur en over de eigen lotsbestemming.

Zolang de mens zelf afhankelijk is van een hogere macht, van een hogere wil, die hem in de loop van zijn aardse leven bewezen wordt, zolang moet hij een wereld of een sfeer erkennen, waar deze hogere macht heerst, en omdat hij weet, dat hij weerloos aan deze macht overgeleverd is, dat deze macht zijn levensloop bepaalt, moet hij zich ook afvragen, waarom en met welk doel zijn aardse leven zich zo ontvouwt, zoals dat het geval is - en of hij wel dit doel vervult, dat nimmermeer slechts werelds welbevinden zijn kan, maar een geestelijke ontwikkeling waarschijnlijker is.

De mens kan tot dit verstandelijke resultaat komen, zodra hij tenminste de wil heeft, opheldering te verkrijgen, of het aardse leven een doel op zichzelf is of slechts een middel tot het doel. De gave van het verstand zal en moet het uitwijzen, want ooit wordt hij tot verantwoording geroepen voor zijn wil, die zich tegen alles verzet, wat God hem schenkt om zijn doel op aarde te bereiken.

Amen