Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.5645
6 april 1953

Hoe lang kon Lucifer scheppen?

Mijn kracht was zo lang werkzaam in het eerst geschapen wezen, tot de wilsbeslissing volkomen was afgedankt, oftewel: Lucifer of ook "Lichtdrager" kon nog zo lang wezens laten ontstaan, als hij door de kracht van mijn liefde nog vervuld was, die echter met zijn gestage val in de diepte, met zijn verwijdering van Mij, steeds zwakker en uiteindelijk helemaal onwerkzaam werd. Dus niet Ik onttrok aan dit eerst geschapen wezen de kracht, maar hij zelf maakte ze onwerkzaam zodra hij zich eindeloos ver van Mij verwijderde. Maar de daad van het wilsbesluit was geen zaak van een ogenblik, ook dit besluit was een proces dat zich over eindeloze tijden uitstrekte, want ook de tegen Mij gerichte wil in Lucifer, ontwikkelde zich langzaam en daaraan beantwoordend waren ook de uit hem voortgekomen wezens geaard, meer of minder de van Mij afgewende wil in zich dragend.

Zolang dus het eerst geschapen wezen de volledige breuk met Mij nog niet had voltrokken, was het ook nog scheppend en vormend bezig. Maar steeds meer nam het vermogen om te scheppen af, echter niet beperkt van Mij uit, maar volgens de oerwet verloor mijn kracht aan werking zodra ze op tegenstand stuitte. Dus zolang het eerst geschapen wezen zich ophield binnen het bereik van de kracht van mijn liefde, kon het ook scheppen, maar steeds in overeenstemming met zijn wil om mijn kracht aan te nemen in het besef dat hij ze van Mij als de Oerbron van kracht betrok. Deze tijd dat de wil nog besluiteloos was, was volop voldoende om ontelbare wezens met een eveneens besluiteloze wil te scheppen, welke zich dan steeds meer van Mij afwendde en ook het eerst geschapen wezen onkundig liet worden, verder wezens in het leven te roepen.

De innige band met Mij liet het wezen dat mijn liefde eens had geschapen, zonder belemmering kracht toestromen. De uiteindelijke scheiding van Mij moest onvermijdelijk ook een totale krachteloosheid tot gevolg hebben. De werking van kracht nam in dezelfde mate af als de wil zich van Mij afkeerde. Maar zolang het mijn kracht gebruikte om te scheppen, erkende het ook Mij als Bron van kracht, maar droeg dit inzicht niet over op dat wat door hem in het leven was geroepen. En toen het willens en wetens geen kracht van Mij meer wilde betrekken, in de mening deze zelf te bezitten, was zijn wilsbeslissing gevallen. Het wees de kracht af en dat betekende eindeloze verwijdering van Mij en dus krachteloosheid, zodat na zijn val in de diepte ook zijn macht was gebroken om door zijn wil nog verder wezens te laten ontstaan.

Begrijp het goed: Er lag een onmetelijk lange tijd tussen het eerste moment van in opstand komen en het zich volledig van Mij afkeren, en de in deze tijd geschapen wezens waren ook daaraan beantwoordend gevormd, om welke reden het dus noodzakelijk was dat Ik alle wezens van wie Ik de beslissing van hun wil vroeg, ook met mijn licht van het inzicht moest doorstralen, maar dat ze zich evenzo verschillend ten nutte maakten, zoals ze zelf verschillend geaard waren. Maar ze konden een juiste beslissing nemen, de aard van hun schepping was niet bepalend want de wil van ieder wezen was vrij.

Van een val in de diepte kon al gesproken worden op het moment van het eerste zich opzettelijk afkeren van Mij, maar dat zolang nog niet volkomen voltrokken was als Ik zelf nog werd gezien als Bron van kracht. En zo lang kon ook het eerst geschapen wezen de kracht die het van Mij uit onbeperkt werd toegestuurd, gebruiken naar zijn wil. Want het bleef in de stroomkring van mijn liefde zolang het Mij zelf erkende. Maar het stapte uit deze stroomkring toen het Mij bewust weerstand bood, toen het zelf de kracht afwees, om Mij niet te hoeven erkennen, omdat het zichzelf sterk en krachtig genoeg waande om eigenmachtig te kunnen scheppen en vormen.

Nu bleef mijn kracht werkeloos volgens de oerwet van eeuwigheid. En nu was ook het scheppen van wezens niet mogelijk, want nu paste Ik heel mijn liefdeskracht toe om het gevallen geestelijke terug te voeren. Het geestelijke scheppingswerk was voltooid, nu begon het vergoddelijken van het geschapene, het opleiden van de schepselen tot mijn kinderen vanuit een vrije wil, een werk waar mijn totale liefdeskracht naar uitgaat en dat ook mijn tegenstander niet zal kunnen verhinderen, waaraan tenslotte ook deze tegenstander zich vrijwillig zal overgeven om weer in de staat van onbegrensde kracht te komen en deze nu te gebruiken volgens mijn wil.

Amen