BD.5502
8 oktober 1952
Armoede van geest - Deemoed - Genade
Die zich in de geest arm voelen, trekken Mij tot zich want
ze zijn deemoedig en hulpbehoevend, ze voelen zich zwak en onwaardig en
vragen Mij om erbarmen. Ze zijn deemoedig en vinden daarom genade bij
Mij. Ik neig me naar al het zwakke als het me roept, want voor Mij is
niets te klein en te gering en mijn erbarmende liefde beschermt en sterkt
het zwakke, hulpeloze; Ik trek het tot me omhoog om het nimmermeer los
te laten. Maar wie is arm van geest, wie is zo diep deemoedig dat
hij genade vindt in mijn ogen? Het is degene die van zichzelf inziet dat
hij op verre afstand van Mij staat, die voor Mij zijn knie buigt in de
geest, die zich volledig en helemaal aan Mij onderwerpt om door Mij in
genade te worden aangenomen, die maar steeds tracht mijn liefde te winnen
en zich toch mijn liefde onwaardig voelt.
De deemoed van een mensenkind trekt Mij sterk aan, want in de deemoed
tegenover Mij verbergt zich ook de liefde tot Mij een liefde die het niet
waagt ongeroepen tot Mij te komen. En toch roept de ziel Mij onbewust
door haar deemoed. Want er gaat een zacht schijnsel van haar uit, dat
Mij aantrekt omdat iets goddelijks Mij al toe straalt, omdat de geestelijke
armoe het teken is dat de ziel Mij heeft herkend. En dit herkennen ook
het toewenden naar Mij als gevolg heeft.
Wie zich geestelijk arm voelt, heeft mijn liefde gewonnen voor eeuwig
en mijn genade zal onophoudelijk overvloeien, want de deemoedige schenk
Ik mijn genade. Ik ken het menselijke hart precies, Ik laat me niet om
de tuin leiden door gebaren, Ik ben op de hoogte van alles wat de ziel
denkt en wil en niets blijft Mij verborgen wat onuitgesproken blijft,
maar toch de gedachten bezighoudt en voor Mij altijd duidelijk zichtbaar
is.
En daarom kan Ik genaden uitdelen, maar ook genaden beperken Ik kan het
voor Mij knielende kind opheffen en Ik kan laten vallen die zich met een
aanmatigende geest wel voor de wereld als deemoedig voorstelt maar nooit
van 'n ware deemoed getuigt.
Daarom stroomt zo menig mens genade zonder mate toe, terwijl andere arm
voortgaan. Maar Ik zou alle mensen graag een overvloedige mate van genade
willen schenken, Ik zou willen dat alle hun geestelijke armoede zouden
inzien, dat ze allen de verwijdering van Mij zouden willen gevoelen en
uit het diepst van hun hart de handen smekend naar Mij uitstaken, omdat
Ik hen dan gelukkig zou kunnen maken met mijn genade.
Want wie in het bezit is van mijn genade, is ook spoedig in het bezit
van Mij zelf, omdat Ik diegene nooit laat weggaan die in de juiste verhouding
van kind tot Mij staat, die als een kind vragend naar de Vader komt en
Hem aanroept om hulp en kracht.
Wie zich groot en verheven voelt, zal naar beneden storten, wie meent
in de diepte te zijn, omdat hij zichzelf ziet als zwak en zondig, zal
worden opgeheven door mijn liefde en voor eeuwig van Mij zijn, hij zal
uit mijn hand een ruime mate van genade kunnen ontvangen en daarom zeker
ten hogen gaan.
Amen |