BD.5349
1 april 1952
Gods erbarmende liefde draagt zorg voor het verlorene
Mijn liefde en genade kent geen grenzen en mijn barmhartigheid
richt zich op de zwakken, zieken en gebrekkigen. Vanuit een oneindig geduld
draag Ik zorg voor diegenen, die zich van Mij verwijderen en vol lankmoedigheid
verdraag Ik hun zonden en probeer Ik hen tot ommekeer te bewegen. Ik probeer
de ziekte van hun ziel te genezen en Ik wend alle middelen aan om de liefde
van diegenen te winnen, die Mij nog sterke weerstand bieden, die nog geen
liefde voor Mij voelen. Want Ik geef mijn schepselen niet op, ook wanneer
ze zich vrijwillig van Mij afzonderden, Ik blijf voortdurend voor hen
de Vader, die Zijn kinderen wil redden van het eeuwige verderf. Ik draag
zorg voor hen. En daarom is mijn werkzaam zijn bij de mensen zo duidelijk
en zal tegen het einde van deze aarde nog duidelijker zijn, omdat het
gevaar steeds groter wordt, dat de mensen opgaan in hem, die mijn tegenstander
is en die hen in het verderf wil storten.
Blindelings lopen de mensen hun ondergang tegemoet, want ze luisteren
niet naar de boden, die Ik op hun pad zend. Ze slaan geen acht op mijn
goddelijke woorden van liefde en hebben slechts ogen en oren voor de wereld,
waardoor mijn tegenstander de mensen lokt en verleidt. Maar mijn vermanende
en waarschuwende stem zal telkens dringender weerklinken en aan geen van
hen, die Mij ontrouw zijn, zal mijn stem kunnen ontgaan, want ze klinkt
geweldig en getuigt van Mij en mijn macht.
Wat geen mens meer in staat is te herkennen als liefde van mijn kant,
is toch nog liefde van Mij, omdat Ik de mensen wil winnen voor het te
laat is. Weliswaar zullen allen eens van Mij zijn, al duurt het ook nog
eindeloze tijden, maar Ik wil niet, dat ze meer moeten lijden dan nodig
is voor hun positieve ontwikkeling. Ze hebben al een verre weg afgelegd,
met kwellingen en leed in overvloed en er ontbreekt slechts nog een kort
stukje van de weg tot Mij. Maar keren ze nu voor het einde nog om, dan
bestaat het gevaar, dat ze de eindeloos lange weg nog eens moeten gaan
en onuitsprekelijk lijden weer hun lot is. Ik wil echter niet, dat ze
meer lijden dan nodig is. Doch Ik laat de mensen hun vrije wil.
Maar mijn stem zal weerklinken tot aan het einde. En wordt ze niet gehoord,
daar ze teder en zacht klinkt, dan zal Ik met donderstem spreken en zal
Ik moeten worden aangehoord. Maar ook dan is de mens nog niet gedwongen
aan mijn stem gevolg te geven. Daarom spreek Ik niet uit de wolken, om mijn bestaan te bewijzen, maar Ik spreek door de elementen van de natuur,
die wel ieder als mijn stem kan herkennen, wanneer hij het wil, maar die
hij ook kan afwijzen als een door de natuur veroorzaakt gebeuren, dat
juist alleen de mensen verontrust, maar geen aanleiding geeft om hun wil
te veranderen. Maar mijn liefde rust niet tot Ik mijn doel verwezenlijkt
zie, tot al mijn schepselen de terugweg naar Mij hebben gevonden, tot
zij zelf vurig naar mijn liefde verlangen en Ik nu voor hen de vervulling
ben. Mijn liefde zal het ook bereiken, in kortere of langere tijd, naar
gelang de mens zelf zijn wil gebruikt.
Amen |