BD.5264
2 december 1951
De verandering van het wezen - Vergoddelijking
Niet Ik kan u vormen naar mijn wil, maar uzelf moet het werk
uw wezen te veranderen, volbrengen, want dit is de bedoeling en het doel
van mijn hele scheppingsplan; dat de werken die Ik geschapen heb zich
tot mijn kinderen vormen, tot goddelijke wezens uit vrije wil. Er is zoveel
kracht in ieder van mijn schepselen dat het bereiken van het doel heel
wel mogelijk is, maar de kracht kan onbenut blijven en daaraan kan ook mijn almacht niets veranderen, wil Ik niet zelf tegen mijn wet van eeuwige
ordening ingaan en uw wil onvrij maken.
U kunt, wanneer u wilt, u tot goden vormen, tot wezens die aan Mij gelijk
zijn, die in totale versmelting met Mij vol van macht en kracht zijn en
die toch als individuen denken, willen en handelen in gelukzaligheid.
U kunt het, maar of u het wilt, moet u zelf bepalen. Uw willen, denken
en handelen in de staat van volmaaktheid staat u geheel vrij, het kan
zich dus naar elke richting heen ontvouwen. Dat u totaal vrij bent, kan
u weliswaar onbegrensde vreugden verschaffen die voor een gebonden wil
nooit bereikbaar kunnen zijn; maar peilloos diep vallen of u onmetelijk
hoog verheffen, liggen beide bij u dicht bij elkaar. Steeds echter wordt
u een steun ter beschikking gesteld waaraan u zich kan vasthouden of waardoor
u uw weg omhoog lichter kunt maken.
Ik zelf ben steeds bereid u tegen te houden wanneer het gevaar omlaag
te storten dreigt en Ik ben ook steeds bereid u omhoog te trekken wanneer
u mijn hulp afsmeekt. U bent nooit weerloos aan een gevaar overgeleverd,
u bent nooit zo zwak dat u geen bijstand kunt afbidden maar ook daartoe
moet uw wil weer bereid zijn en moet u in Mij geloven als u mijn hulp
wilt vragen. En dit geloof in Mij is al de eerste verandering van uw wil
en daarom betekent het zekere hulp voor u.
En dit geloof wil Ik tot leven wekken in de wezens die als mens belichaamd,
hun wil niet goed gebruiken, die onafgebroken hun weg naar beneden zoeken
en in het grootste gevaar zijn neer te storten in de diepte. Een vonkje
geloof in mijn macht kan hun val tegenhouden en daarom probeer Ik zelf
Mij aan de mensen kenbaar te maken opdat zij het geloof in Mij verkrijgen.
Het leven van ieder afzonderlijk laat zoveel bewijzen van 'n ingrijpen
van mijn macht en liefde zien, dat ook ieder voor zich het geloof makkelijk
zou kunnen verkrijgen als hij maar op deze kleine bewijzen acht sloeg.
Doch het denken van de mens gaat verkeerde wegen en dat komt weer omdat
hij zonder liefde leeft, want hij kan dan pas geloven als hij juist denkt
en hij kan pas juist denken als zijn hart bereid is liefde te geven.
Wel is ieder mens tot liefde in staat, alleen maar dat hijzelf het doel
van zijn liefde is, en deze eigenliefde eerst veranderd moet worden in
liefde tot de naaste, voor het woord "liefde" hier op z'n plaats
is, dat het geloof tot gevolg heeft. De mens leeft voortdurend in een
omgeving waarin hij de naastenliefde kan beoefenen, maar hij wordt er
niet toe gedwongen, het hangt er allemaal van af of hij de liefde in zich
ontsteekt en tot een heldere vlam laat worden - alles hangt daar van af:
het inzicht, het geloof, het juiste gebruik van zijn wil en de eeuwige
gelukzaligheid. Maar tot liefde kan hij niet gedwongen worden, alleen
maar doorlopend vermaand en aangespoord. De liefde moet hij zelf in zich
ontsteken en daardoor de verandering van zijn wezen voltrekken, wat de
bedoeling en doel van zijn aards bestaan is, evenals de vervulling van mijn heilsplan van eeuwigheid, die een vergoddelijking van datgene ten
doel heeft wat als scheppingswerk uit mijn hand is voortgekomen, maar
de hoogste gelukzaligheid moet bereiken, die Ik hem niet kan geven, integendeel
door ieder wezen zelf moet worden verworven.
Amen |