BD.5021
15 december 1950
Wie zich zelf verheft - Aanmatiging - Huldiging
Wie zich zelf vernedert, zal verheven worden. Maar wie zich
zal laten eren door zijn medemensen, diens loon zal in het hiernamaals
waarlijk gering zijn, want hij heeft zijn loon al ontvangen. U, mensen
bent toch alleen maar daarom op aarde, omdat u nog onvolmaakt bent, anders
zou u al in het rijk van de gelukzalige geesten zijn binnengegaan dat
de graad van volmaaktheid vooropstelt. Maar als u onvolmaakt bent, hoe
zult u dan eerbetoon mogen verlangen van de medemens? Hoe zal u zich kunnen
laten eren die zich voor mijn ogen nog niet staande zou kunnen houden
als Ik u plotseling wegroep van deze wereld?
Wie zichzelf vernedert, zal worden verheven. Dus stelt een verheven worden
in mijn rijk bijgevolg een diepe deemoed voorop, die u niet alleen aan
Mij, maar ook tegenover de medemensen zult moeten tonen, waarmee helemaal
niet een onderworpen zijn en 'n kruiperige dienstbaarheid moet worden
verstaan. Maar nooit zult u, mensen u verheven mogen voelen boven de medemensen.
Wat u onderscheidt aan geestesgaven, wat u aan talenten,
levendig verstand of andere vermogens bezit, is niet uw verdienste, integendeel
u gegeven door uw Schepper en Vader, al naar uw bestemming op aarde. Dus
zullen deze gaven u niet verwaand moeten laten worden, veeleer alleen
maar dankbaar tegenover Hem die u zo rijk heeft voorzien. U moet u echter
toch van het volgende bewust blijven: dat uw ziel nog onvolmaakt is en
alleen zij is het die het lichaam overleeft - dat dus alle aardse gaven
vergaan, zoals u zelf eens vergaat en er buiten uw ziel niets overblijft
dat u het recht geeft, arrogant te zijn. Daarom is het op aarde niet gepast
dat aan een mens overdreven eer wordt bewezen, dat de mensen, die zijn
broeders zijn, voor hem buigen of hem dienend aan de voeten
liggen. Het betaamt niet dat een mens zich zo laat eren, dat dit hem tot
een koning verheft, als zo'n heerschappij hem niet is opgedragen door
Mij. Want zelfs iedere aardse heerser moet voor zijn onderdanen als liefdevolle,
vaderlijke machthebber gelden, wil hij hun liefde voor zich winnen en
niet alleen gevreesd zijn. Dan zal vanzelf iedere onderdaan hem ook de
eer bewijzen die hem toekomt; Deze is echter als aardse machthebber door mijn wil boven de mensen geplaatst. Maar ook zijn aanmatiging is geen
deugd, maar een zwakheid en een fout voor mijn ogen.
U, mensen bent allen voor Mij gelijk en onder elkaar zult u als broeders
moeten zijn, de een zal de ander in liefde moeten dienen, dan bent u op
de aarde als mijn ware kinderen en blijft deemoedig van hart. Want steeds
zal u zich mijn weg over de aarde moeten voorstellen, hoe Ik midden onder
de mensen wandelde met mijn leerlingen, die Ik als een broeder en vriend
terzijde stond en die Ik dus ook broederlijk onderrichtte. Alle macht
stond Mij waarlijk ter beschikking en Ik kon Mij alles verschaffen, aardse
rijkdom en aanzien van de wereld. Ik zou hebben kunnen heersen als een
koning en alle eer en aanzien voor Mij opeisen, maar Ik zag het hoge niet,
Ik zag alleen maar het ellendige en zwakke en boog me er naartoe. Want
Ik kende geen verwaandheid en zocht geen eer en roem van mensen, Ik gaf
alleen maar liefde en verlangde ook slechts liefde van de mensen. En wie
Mij wil navolgen, moet in liefde dienen, maar nooit in macht willen heersen.
Dan pas kan hij over het grote worden gesteld in mijn rijk, wanneer hij
zich op aarde zelf heeft vernederd net als Ik.
Amen |