Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.4963
5 en 6 september 1950

Woorden van liefde - Woorden van wijsheid - Het onderrichten - Kritiek bij publicatie

In het inzicht staande van je levenstaak die in het verbreiden van het zuivere woord van God bestaat, zal alles je aanleiding geven tot afwijzing van wat niet uit de oerbron van de waarheid is voortgevloeid. Het kunnen echter toch woorden van liefde zijn die geen God weerstrevende geest toebehoren, en alles wat niet tegen Mij is gericht is goed zodra het tot liefde aanspoort. In het geestelijke rijk herkennen de wezens, die tot onderrichting zijn toegelaten, elkaar aan hun lichtsterkte,  en daarom is het onmogelijk dat een wezen zich zal inmengen dat nog een duistere geest heeft. Een mensenkind dat zich in bereidwilligheid voor de geestelijke toevloed zal openen, wordt door de lichtwezens in liefde vastgepakt en behoed.

Ik, uw God en Vader van eeuwigheid, ben in de Geest bij al diegenen aanwezig die verbinding met Mij willen hebben. Ik verlaat deze mensen niet, want het zijn mijn kinderen die Mij hun wil al hebben laten blijken. Dus voelen ze ook mijn nabijheid, ze horen van Mij woorden van bemoediging, van vertroosting, ze horen woorden van liefde, zoals Ik ze voor alle mensen bereid heb die Mij willen horen. Ik wil ook dat ze tegenover de medemensen van mijn liefde spreken, Ik wil dat ze levendig voor Mij opkomen, dat ze hun medemensen aansporen eveneens een innige verbinding met Mij tot stand te brengen, dat ze dus allen tot het levend geloof voeren die zich laten leiden, dus gewillig zijn Mij te herkennen. Hun schenk Ik ook de bekwaamheid voor Mij te spreken, zodanig dat ze succes kunnen hebben door hun levendige voorstelling van mijn werkzaam zijn bij hen, van de vervulling van hun harten met diepe liefde voor Mij en daaruit volgend het vernemen van goddelijke woorden van liefde. Dit zij aan al diegenen gezegd die Mij spreken horen in de geest, aan wie Ik Me zal openbaren opdat ze Mij herkennen en zullen liefhebben. Ze moeten getuigen dat ze mijn werkzaam zijn bij zichzelf hebben ervaren.

Maar niet allen is de taak van de onderrichting van hun medemensen toegewezen, de taak om de medemensen goddelijke wijsheid, de eeuwige waarheid over te brengen. Want dit leerambt vereist meer. Het zijn de uitverkorenen uit degenen die door Mij aangesteld zijn, die zo’n leerambt moeten bekleden en die daarom door Mij eerst voor het leerambt moeten worden opgeleid, voordat ze in mijn opdracht werkzaam kunnen zijn. Wie wijsheid verkondigen wil, moet eerst zelf wijs zijn en zijn wijsheid van Mij in ontvangst nemen. Want wat het hart van de mensen moet aanspreken, moet ook met het verstand kunnen worden aangenomen. De wijsheid moet ook als wijsheid worden herkend, wat weliswaar op de eerste plaats de goede wil daartoe vergt, maar niet in de laatste plaats ook het bij een ernstig onderzoek kunnen standhouden, wat alleen van waarheidsgetrouw weten kan worden verwacht. Het verstand mag niet worden uitgeschakeld wanneer het gaat om het aannemen van mijn zuivere geloofsleren.

Ik moet, daar Ik de mens het denkvermogen heb gegeven, hem dus ook een weten voorhouden dat het verstand niet afwijzen kan, wanneer het hart ontsloten is voor mijn onderrichtingen. Denk hieraan, dan zult u ook begrijpen dat niet iedereen leraar voor zijn medemensen kan zijn, dat eerst de mens zelf in de wijsheid moet zijn doorgedrongen, eer hij de medemensen kan onderrichten. En denk er verder aan dat als onderrichting die zegen moet brengen al datgene moet gelden wat verbreiding zal vinden door druk of schrift, dat u dus zeer kritisch te werk zult moeten gaan, als u de zuivere waarheid niet in gevaar wilt brengen, die niet ieder kan onderrichten die daartoe niet geroepen is. Want u brengt de waarheid in gevaar wanneer een ernstig en in goede wil onderzoekende onvolkomenheden ontdekt, die hem mijn Wezen ongeloofwaardig of onvolmaakt laten toeschijnen, omdat ook zijn verstand wil oordelen.

Ik, uw God en Vader van eeuwigheid, onderken uw wil om Mij te dienen wel. En daarom zegen Ik u, maar zonder mijn bijzondere opdracht zult u niet in de openbaarheid moeten treden, daar u rijkelijk gelegenheid hebt om in stilte te werken, dat wil zeggen in de kring die Ik zelf dicht bij u breng. Want Ik ken de mensenharten en weet wie Ik bij hen voeg opdat ze de weg naar Mij vinden. Maar Ik weet ook wat de wil om af te wijzen oproept, zodra het de mensen niet op de juiste wijze wordt aangeboden. Want Ik geef wel het bewijs van mijn liefde aan allen die daarnaar verlangen, maar niet allen bezitten de graad van rijpheid om mijn woord klinkend te vernemen, zoals ook niet iedere ziel in staat is dat weer te geven wat door mijn liefde door middel van gedachten tot haar komt. Daarom zijn zulke zielen ook niet geroepen onderwijzend bezig te zijn, hoewel ze veel zegen kunnen schenken door weergave van hun gedachten tegenover hun omgeving, omdat, als ze Mij zelf in liefde zijn toegedaan, hun gedachten niet verkeerd kunnen zijn zodra ze voor Mij en mijn rijk spreken.

Maar anders is het wanneer geestelijk gedachtegoed in het openbaar de mensheid moet worden toegevoerd, dat er aanspraak op maakt als rechtstreeks van Mij te zijn uitgegaan, als zuiverste waarheid te worden erkend. Dan moet het ook erkend kunnen worden door diegenen die het ernstig en in goede wil verstandelijk onderzoeken, omdat de zuivere waarheid die van Mij uitgaat ook elk onderzoek kan verdragen, want ze spreekt voor zichzelf. Ook de zuivere waarheid zal meer afwijzing ondervinden dan aanname, maar dan is de reden niet daarin te zoeken dat ze voor een mens onaannemelijk is, veeleer dat de mens door zijn tegen God gerichte houding niet meer in staat is ze in te zien. Maar ook de tot inzien meest onbekwame mens onthult niets ontziend wat hem bij het aannemen van geestelijk goed hindert, en hij verheugt zich als hij een aanknopingspunt heeft gevonden om ook de waarheid in twijfel te kunnen trekken. En deze aanknopingspunten moet u hem niet geven, als u voor Mij en mijn rijk bezig zult willen zijn.

Wel zult u Mij kunnen dienen en Mij voortdurend aan uw medemensen bekendmaken als een God van liefde en van barmhartigheid. U zult, waar het u mogelijk is, op de medemensen moeten inwerken opdat ze zich in de liefde oefenen. U moet zelf hun een voorbeeld geven door een levenswandel naar mijn wil, u zult zelf geestelijk moeten streven en ook trachten uw medemensen daartoe aan te sporen. U moet u innig met Mij verbinden en in geest en in waarheid tot Mij bidden en u zult mijn liefdesuitstraling steeds meer voelen, u zult juist denken, handelen en spreken en dus getrouwe strijders voor Mij zijn in de strijd tegen hem die eropuit is allen die hem geen weerstand bieden te gronde te richten. En dus zult u moeten wachten tot mijn roep naar u uitgaat om bijzondere arbeid te verrichten in mijn wijngaard, want de tijd is niet meer ver waar Ik u nodig heb, u die Mij zult willen dienen, en waar Ik ieder de arbeid  zal toewijzen in overeenstemming met zijn bekwaamheid. En gezegend zal zijn die Mij zal dienen.

Amen