Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.4715
16 augustus 1949

Een buitengewone genadegave verplicht tot het doorgeven ervan

De genade, goddelijk te worden onderricht, wordt niet willekeurig aan een mens gegeven, maar vereist steeds tevoren de wil deze geestelijke onderrichting te gebruiken, beantwoordend aan het doel ervan. Dus moeten de onderrichtingen - dat wil zeggen het daardoor verkregen weten - steeds worden doorgegeven, opdat ook de medemensen de zegen ontvangen, van wat van boven een mens wordt aangeboden. Dan wordt dus de genade ook werkzaam bij de mens. Dan zal zijn ziel rijp worden. Daarom is dus enerzijds de ontvanger van geestelijke boodschappen in buitengewone mate begenadigd, maar er bestaat voor hem een verplichting die hij absoluut moet nakomen, daar anders de genade Gods bij hem zonder uitwerking blijft.

En zo moet in alle richtingen aan dit van God ontvangen weten bekendheid worden gegeven. Het moet worden verspreid. Het moet langs alle deuren worden gebracht en aangeboden, maar het staat de mensen vrij of de boden met vreugde worden ontvangen en aangehoord, want elke uitwerking van genade vereist vrije wil. Maar doen de dragers van de waarheid hun best het goddelijk woord door te geven, dan zullen vele deuren worden geopend. Vele harten zullen gewillig en in staat zijn om het op te nemen. Velen mogen dus eveneens aan de genadegave deelhebben en de zielen zullen rijp worden. Wie actief wil werken voor het rijk Gods, zal steeds een arbeidsveld vinden. En nu moet hij zich de onverdiende genadegave die hem ten deel gevallen is, ook waardig tonen. Hij moet overal spreken en van het goddelijk werkzaam zijn melding maken. Hij moet Zijn woord overbrengen aan al diegenen die gewillig zijn God aan te horen en toch niet in staat zijn Hem rechtstreeks te horen. En het levende Water zal allen die hongerig en dorstig zijn, verkwikken en laven.

Herken zo eerst uw taak. Geloof dat ze belangrijk en veelzeggend is en dat u daarom deze taak voorrang zult moeten geven boven de aardse taken. Geloof dat u geleid wordt en dat alles u zodanig treft en beweegt, zoals het nodig is voor uw geestelijke arbeid. Geloof dat God steeds dicht bij u is en uw wegen leidt, dat Hij zelf de mensen samenbrengt die samen moeten werken of samen rijp moeten worden en beschouw niets als toeval. Het is allemaal Gods beschikking, bepaald sinds eeuwigheid, omdat het sinds eeuwigheid zo en niet anders dan als goed is ingezien. En al schijnt het u nog zo onwerkelijk toe, het geestelijke is het enige werkelijke, terwijl al het aards wereldse slechts schijn is, die verbleekt als God het wil, die niets duurzaams laat zien en kan voortbrengen, als niet het geestelijke begint te stralen en levenverwekkend werkt.

Wie ervoor bestemd is voor het geestelijke rijk werkzaam te zijn, diens weg zal steeds maar naar het doel leiden, dat verlossing van dwalende zielen heet. Alles zal zich in zijn leven zo afspelen, dat de medemensen gelegenheid is geboden een blik te werpen op de waarheid en dat ze worden gewezen op hun taak op aarde: zichzelf door de liefde te verlossen. Wie daarom in deze zin actief is, dat hij de mensen helpt om verlost te worden, die zal als goede en vlijtige arbeider in de wijngaard van de Heer ook Zijn zegen ontvangen, nu en eens in het geestelijke rijk.

Amen