Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.4581
8 maart 1949

Spijs en drank voor de ziel - Hemelbrood

U wordt het brood des hemels aangeboden, dat u niet kostelijker kan worden aangereikt, want mijn liefde zelf heeft het u bereid en deelt het aan u uit, zoals het voor u goed verteerbaar is, zoals u in staat bent de spijs op te nemen die uw ziel tot voeding moet dienen. Dat u voedsel nodig hebt dat u moet helpen rijp te worden, moet Ik u steeds weer bekend maken, opdat u niet zult verzuimen het tot u te nemen. Maar in welke vorm Ik het u aanreik, is afhankelijk van hoe u het geestelijk voedsel benut. Want wat u ook ontvangt zult u niet onbenut mogen laten. Integendeel, u zult het moeten gebruiken voor uw positieve ontwikkeling. Geen arbeid zult u kunnen volbrengen als het u aan kracht ontbreekt. En zo zult u ook gesterkt moeten worden om de belangrijkste arbeid te verrichten: de omvorming van uw ziel. En deze versterking wil Ik u geven, doordat Ik u het brood des hemels aanreik.

Uw lichaam verlangt dagelijks naar spijs en drank en u zult het niet weigeren wat het nodig heeft om zich in stand te houden. Uw ziel maant u weliswaar ook daarom, maar slechts zachtjes en bescheiden richt ze het verlangen tot u, zodat u het meestal niet hoort en de ziel verwaarloost om het lichaam des te rijkelijker te bedenken. En dus kom Ik zelf haar te hulp. Ik wil haar spijs en drank toedienen, maar heb daar uw toestemming voor nodig, dat u zich naar de ziel toekeert, dat u dus de gave die van boven komt ook benut volgens bestemming. Dan zal ze ononderbroken voedsel ontvangen en versterking ondervinden die haar onuitsprekelijk goed doet, waardoor ze rijper wordt en het doel zal bereiken dat haar is gesteld gedurende het leven op aarde.

Wat Ik u aanbied van boven, kan niet door iets aards worden vervangen, zoals ook geen spijs voor het lichaam de ziel kan voeden, want de ziel is iets geestelijks en heeft ook geestelijke substanties nodig als kost, die haar niet door aardse spijzen kunnen worden toegevoerd. Ik zelf moet haar spijzigen en ze kan ook steeds mijn gast zijn, Ik zal haar nooit karig toebedelen. Maar Ik kan haar niets geven als de mens niets begeert, als hij aan een kostelijke gave van boven geen aandacht schenkt. En daarom is de wil van de mens noodzakelijk om uit mijn hand de voeding voor zijn ziel in ontvangst te nemen. Om het geestelijke voedsel, het brood des hemels moet worden gevraagd en als het verlangen ernaar aanwezig is, zal mijn gave ook juist worden benut.

Ik roep wel ieder aan mijn tafel om hem spijs en drank aan te reiken, maar Ik vraag honger en dorst, opdat mijn liefdegave verlangend en in dank wordt ontvangen en de ziel er kracht aan zal ontlenen, opdat ze zich geestelijk kan ontwikkelen en veranderen tot een wezen dat op Mij lijkt, opdat Ik Me met hem aaneen kan sluiten en het eeuwig gelukzalig is.

Amen