Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.4328
10 juni 1948

Gemeenschap der heiligen - Voorspraak

U mensen hebt buitengewoon veel hulp nodig van de kant van de geestelijke wereld, wilt u de laatste strijd op aarde doorstaan. Maar deze hulp staat in overvloed tot uw beschikking als u er maar om vraagt. Daarom zal u worden uitgelegd op welke wijze u hulp gegeven wordt, en hoe u er om kunt vragen. Er is wat u mensen noemt de "gemeenschap der heiligen" die u helpend terzijde staat. Maar het begrip "heilige" moet worden uitgelegd, wilt u in de waarheid onderricht en vrij van verkeerde denkbeelden zijn. De lichtwezens zijn de trouwste leiders en helpers van de mensen, ze zijn altijd bereid als ze maar geroepen worden. Maar hoe zij de mensen zijn toegewezen, dat bepaalt God in zijn wijsheid, evenals Hij ook de geestelijke wezens naar de graad van hun volmaaktheid met licht en kracht vervult. Mensen echter kunnen de mate van rijpheid van een medemens niet beoordelen, om welke reden zij dus ook niet het recht hebben, noch de bekwaamheid bezitten, hem tot heilige te verheffen. Want alleen God weet hoe de aard van de ziel van iemand is als hij - door de lichamelijke dood vrij geworden - het geestelijke rijk ingaat. God alleen weet in welke verhouding de mens op aarde tot Hem heeft gestaan en in hoeverre hij in liefde werkzaam was. Want het werken in liefde is doorslaggevend en dit kan hem reeds op aarde licht en kracht in alle volheid hebben opgeleverd, zodat hij al op aarde bijzondere werken kon verrichten als hij dat wilde. Maar God behoudt zich het recht voor zulke rijpe zielen de werkkring in het hiernamaals toe te wijzen, die overeenkomt met hun graad van rijpheid. Hij wijst hun de werkzaamheden in het geestelijke rijk toe, zoals Hij ook de aard van de hulp bepaalt die aan de mensen op aarde verleend moet worden.

De lichtwezens zijn vol van kracht. Voor hen is alles mogelijk, omdat zij met God en in Zijn wil werken en omdat zij voortdurend met Zijn kracht doorstroomd worden. Het lichtwezen bevindt zich echter ook geheel in Gods wil, dat wil zeggen: het kan zelf niets anders willen dan wat Gods wil is, omdat het de verbinding met God al tot stand heeft gebracht en daarom geheel in Gods wil opgaat. Het beseft echter ook - daar het vervuld is van wijsheid - de ondoelmatigheid van vele verzoeken van de kant van de mensen en moet daarom het inwilligen van zulke beden weigeren, waar een verhoring schadelijk zou zijn voor de ziel. Voor het lichtwezen is de hulp die het de mensen verleent een toestand van diepe vreugde, om welke reden het ook door God is toegestaan dat de mensen de lichtwezens om bijstand aanroepen. Het is echter nooit juist bepaalde "heiligen" aan te roepen, omdat hun werkzaam zijn en bestemming geheel anders kan zijn. En vanuit deze onwetendheid kunnen de mensen ook wel een wezen aanroepen dat nog ver af is van de volmaaktheid, waaraan ze zich nu echter door het aanroepen uitleveren en door deze nu ongunstig kunnen worden beïnvloed. Want de geroepenen verschijnen en verdringen zich dadelijk in de nabijheid van de roepende en proberen hem hun gedachten op te dringen, die echter niet in overeenstemming met de waarheid behoeven te zijn. Bovendien is de "heiligverklaring" vanuit de kant van de mensen in de eerste plaats afhankelijk van een levenswandel, die overeenstemt met een "kerkelijke gemeenschap". Er wordt dus een vroomheid tot voorwaarde gemaakt die nooit door God, maar alleen door die kerk verlangd wordt. En daaraan beantwoordend volgt de heiligverklaring, wat echter nooit Gods wil kan zijn. Dus behoeft niet ieder die op zo'n manier heilig is verklaard, een lichtwezen te zijn, terwijl er anderzijds veel lichtwezens in het geestelijke rijk zijn wier levenswandel wel voldeed aan de wil van God, maar niet aan de eisen die door de kerkelijke gemeenschap werden gesteld. In al deze lichtwezens is de kracht uit God aanwezig die zij graag willen gebruiken, en daarom is de zorg voor mensen aan hen toevertrouwd, wier volmaaktheid ze willen en ook kunnen bevorderen, als de menselijke wil er niet afwijzend tegenover staat. Het aanroepen van deze wezens zal nooit zonder succes blijven, terwijl het aanroepen van bepaalde wezens evenzogoed ook schadelijk kan zijn, als er hulp van hen verwacht wordt. Onjuist is echter de gedachte, van de lichtwezens voorspraak te kunnen verkrijgen.

Het gebed is een smeekbede tot God, waardoor de verbinding met Hem tot stand wordt gebracht. En God verlangt dat deze bede rechtstreeks tot Hem gericht wordt, omdat deze smeekbede blijk geeft dat de wil van de mens op God is gericht. Volgens menselijke opvatting moeten de lichtwezens die zich al geheel met God verenigd hebben, deze verbinding met Hem tot stand brengen. In dat geval zou de mens zelf zich niet met God behoeven te verbinden, terwijl dat toch de zin en het doel van het aardse leven is. Want door de verbinding met God is pas de toevoer van kracht mogelijk, zonder welke een uitrijpen van de ziel niet kan plaatsvinden. De kracht kan echter niet door de lichtwezens aan de mensen worden doorgegeven, omdat er ook in het geestelijke rijk wetten bestaan waaraan zijn bewoners zich onderwerpen in het besef dat ze door de liefde en wijsheid van God gegeven werden. De wezens zijn in ieder geval tot helpen bereid, maar zij voegen zich naar de wil van God. Dus moet de mens zich eerst openstellen voor Gods wil om dan door Hem te worden voorzien, of rechtstreeks of door de lichtwezens, die waarlijk geen mens zonder hulp laten als de wil van God dit goedkeurt. Dus zal het aanroepen van de lichtwezens om hulp nooit tevergeefs zijn. Maar het vragen om voorspraak is nutteloos, omdat het kind in vol vertrouwen zelf naar de Vader moet gaan, opdat de liefde van de Vader zich aan hem kan geven. Maar deze vertrouwelijke verhouding wordt nooit tot stand gebracht als de mens gelooft door voorspraak evenzo dat doel te bereiken. God is een God van liefde en Hij wil niet dat de mensen vrees hebben om tot Hem te komen. Hij wil de Vader van Zijn kinderen zijn, maar niet een strenge rechter en machthebber. Dezen probeert men door voorspraak goedgunstig voor zich te stemmen, maar een Vader gaat men vertrouwelijk tegemoet. En deze vertrouwelijkheid verlangt God van Zijn schepselen omdat Hij hen oneindig liefheeft en Hij hun daarom ook iedere bede vervullen zal.

Amen