Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.4166
13 en 14 november 1947

De daad van zondevergeving - Jezus Christus als Verlosser

De handeling van zondevergeving kan ook alleen als ceremonie worden beschouwd, wanneer de geestelijke voorwaarden om de zondeschuld te vergeven ontbreken. Zodra de mens zich zondig voelt en zijn zondeschuld naar God draagt, zodra hij oprecht berouw heeft over zijn zondeschuld en God om vergeving vraagt, wordt hem ook door God de zonde vergeven en omwille van Jezus Christus de schuld kwijt gescholden, want daar stierf Jezus voor aan het kruis, dat de zondeschuld van de gehele mensheid uit het verleden, het heden en de toekomst gedelgd werd. En zo is dus de eerste vereiste om vergeving van de zonde te verkrijgen het geloof aan het verlossingswerk van Christus en de wil om tot diegenen te horen die door het bloed van Christus verlost zijn van hun zondeschuld.

Oprecht berouw tegenover God en dus het inzicht door de zonde tegen God gezondigd te hebben, Zijn gebod van de liefde te hebben geschonden, is een verdere vereiste, die de daad van de zondevergeving rechtvaardigt. De mens kan weliswaar met woorden blijk geven van berouw, terwijl zijn hart niet is geraakt, hij dus niet onder de druk van zijn zonden lijdt en bijgevolg ook niet inziet hoe zwaar hij heeft gezondigd tegenover God en Zijn geboden. Dan kan de zondeschuld ook niet van hem worden weggenomen, dan blijft hij belast met zijn zonde, tot hij zich bewust is van zijn schuld en ze op hem drukt, zodat hij God om vergeving vraagt. Evenwel bestaat er voor de mens geen reden om tegenover zijn medemensen gewag te maken van zijn zonden.

Wel heeft dit voor, dat hij zich oefent in deemoed, als hij openlijk zijn zwakheden en fouten bekent, maar met de vergeving van zijn zonden heeft deze openlijke bekentenis tegenover een mens niets te doen. Aan wie u de zonden zult vergeven, die zijn ze vergeven, en aan wie u ze zult laten behouden, hun zijn. ze behouden". Deze uitspraak van Jezus voert u als reden aan, maar u bedenkt daar niet bij, dat Jezus tot Zijn discipelen heeft gesproken, tot hen die door hun levenswandel een rijpheid van ziel hadden bereikt, die hen helderziend en helder horend maakte. Verder sprak Jezus over de zonden waarvan de gevolgen lichamelijk zichtbaar waren en over de beweegreden, dat de zondaars bij de discipelen, van wie ze inzagen dat het grote mannen Gods waren, hulp zochten, dat wil zeggen: afwenteling van hun lijden.

Daaruit is de handeling van een algemene zondevergeving, na de bekentenis tegenover een mens van de zonden, ontstaan, maar dit is weer alleen maar als een omvorming van de leer van Christus te beschouwen, als een misleiding in zoverre, dat de mensen meestal de vergeving van hun zonden afhankelijk maken van hun bekentenis ervan, maar deze bekentenis werd een formele aangelegenheid, terwijl het diepe innerlijke berouw, het bekennen van de schuld tegenover God en het verafschuwen van de zonde met de ernstige wens zich te verbeteren, slechts in een zwakke opwelling, het hart van de mens beroeren, maar de vergeving van de zonden daar alleen afhankelijk van is.

Deze innerlijke schuldbekentenis moet tegenover God plaatsvinden. Daarvoor is geen bemiddelaar nodig en bijgevolg is de oor biecht weer slechts een door de mensen aan de leer van Christus toegevoegd gebod, dat echter uitermate sterk de aandacht krijgt, maar in tegenspraak is met de wil van God, die elke uiterlijkheid door ware innerlijke overgave aan God, door 'n volledig geestelijk beleven en ontplooien van Zijn geboden wil hebben vervangen. Want elke uiterlijkheid is een groot gevaar voor de mensen, dat zij zichzelf te weinig observeren, zich alleen maar de menselijk toegevoegde eisen gelegen laten liggen en daardoor vervlakken en lui worden bij de arbeid aan hun ziel.

Want de geestelijke achteruitgang van de mensen bewijst, dat de wil om de zonde te verafschuwen, die het gevolg is van diep berouw, niet aanwezig is, of tot een daad is geworden, wat wel beslist het geval zou zijn, wanneer de handeling van de zondevergeving niet in zo'n vorm zou zijn gegoten, maar steeds alleen een innerlijke aangelegenheid van ieder afzonderlijk zou zijn. Dan zou de mens zichzelf tot een verbeterde levenswandel opvoeden, als hij maar van goede wil was.

Maar zo worden ook de gewillige lui en onverschillig door de verkeerde onderrichtingen en voorstellingen van de zondevergeving, die van God uit zo niet is gewild, zoals ze de mensen wordt voorgesteld. Voor God heeft alleen ware innerlijkheid waarde en elke uiterlijke vorm heeft niet Zijn welgevallen en dientengevolge niet Zijn toestemming.

Amen